Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1640

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 13 1948

A
UTEURSREGHT VOORBEHOUDEN

1

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANbEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

33E
JAARGANG

WOENSDAG 13 OCTOBER 1948

No. 1640

COMMISSIE .VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris). –

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. can Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gege’ens oc’er adresseh, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde oan dit nummer.

BERICHT.

lIet telefo.onnummer van de administratie van ,,Eco-
nomisch-Statistische Berichten”, Rotterdam 38340, is
vervallen. Zowel de redactie als de administratie hebben
thans het nummer 38040.

INHOUD:

Blz.

De artikelen van deze week ……..803
Sommaire,summaries ………………804

liet huurprobleem
door W. de Ridder …………
805

Problemen der tegenwoordige economische politiek
in Duitsland
door Prof. Dr TV. Ho.jfmann ……
$08

Het Wetsontwerp iechtshandelirigen landbouwgron-

den (II)
door Mr L. J. Schietha-t …………..$10

De vrachtenmarkt
door C. Veinzey
…………..
813

Aantekening:

Jlelastiiiglieîîi iig in
.1)11
it.sIuiid

……………………
815

Internatinale notities:
ilit prijsverloop iii de Verenigde Stateji
…………….
815
De reval natie van liet Nieuw- Z eelaiide poiiI
…………
S16
Economische aspecten vait Egypte

………………..
816

Geld- en kapitaalmarkt ………………………. 816

• De Belgische geld- en kapitaalmarkt in September

194$
door V. ean Rornpuy …………………
817

S(atistiekeil:
Bankstatois

………………………………….SJS

DEZER DAGEN

trachtten de zës kleine Veiligheidsraadleden het probleem

Berlijn te verplaatsen uit de benarde ruimte, waarin de
Westelijken van de grote vier het hadden gebracht, een
uitspraak van de Veiligheidsraad. Naar het ,een ogenblik

leek, met gedogen der betrokken partijen. Thans echter hebben zij duidelijk afstand van deze poging genoriten.

Bekend werd gemaakt, dat de Westelijken niets voelden
voor ruiltransacties in deze richting; slechts een ruimte
geven door de Russen zou her tot bespreking op ruimer
terrein kunnen bewegen.

Ook President Truman, de éen afgezant had willen
doen vertrekken, teneinde het Russische inzicht in, de
atooropolitiek der Verenigde Staten te verruimen, kwam
niet verder dan: ,,blijf.zitten, waar je zit.” Hij bleek zich te kunnen verplaatsen in het standpunt van zijn minister
van Buitenlandse Zakei, die, snel ter plaatse, op zijn stuk bleef staan. Daardoor is althans de afstand tussen de drie Westelijke mogendheden niet vergroot.

Er blijft meer op zijn plaats, waarvan men eers
°
t meende,
dat het zou verhuizen. 1

let Amerikaanse standpunt inzake
het afzien van de ohtmanteling van een aantal Duitse

industriële bedrijven heeft gezegevierd. Directer nog dan
dit, kan de Fransen verdrieten, dat door de mijnwerkers-
staking 700.000 ton steenkool, een hoevéelheid gelijk aan

het gebruik voor gas en electriciteit gedurende veertig
dagen, op hun plaats zijn gebleven.

Zoals het de Engelse minister voor energievoorziening
van het hart moest, dat de afstand van deEngelse plannen voor de steenkoolwinning tot hun verwezenlijking steeds
groter werd; het eens als absôluut-minimum geschatte
doel wordt voor 194$ zeker niet bereikt. Als één der oor-
zaken komt- naar voren, dat de neiging bij de Engelse
mijnwerkers om thuis te blijven, althans niet naar het
werk te gaan, weer veld wint.

Afwezige arbeidskracht in andere zin kwelt, volgens een artikel in ,,The Times” van 12 Octi. j:l., de premier

van Victoria. hij wenst een massale verhuizing van Britse
arbeiders – tien millioen immigranten in twintig jaar –
naar Australië. Is hetsoms mede om haar ambtenaren reeds
aan beweging te wennen, dat de Engelse Regëring heeft
besloten het ambtlijk apparaat ten dele te decentralise-
ren? Of, is dit, alles slechts een voorbereiding voor de

vergaande plannen, die de bekende ruimtelijke auteur
Stapledon kortelings ontvouwde voor de interplanetaire
migratie? Ubi bene, ibi patria.

Ondanks zulk verschiet, hoeit dichter bij huis de voort-
gang )n het Indonesisch probleem. Besprekingen tussen de
Nederlandse autbriteiten en vertegenw

oordïgers van, In
dische groepen en gebieden zijn zovei- geslaagd, dat de
staatsregeling voor het Federaal Indonesië thans spoedig
voor het Parlement kan. worden gebracht. Het afzetten
van de voortgang ten opzichte van de Republiek eist
millimeterpapier. –

1

1

Christiaan

Natuur)

1629-

H

AN DE VONK DIE’SERKER IS DAN 100.000 VOLT

111tof
loon een iing1..

Zou wel ooit de moeite en het geduld

technische vindingen en’ de successen

van een aards sterveling zo luisterrijk

van de handel: dank zij die innerlijke

zijn beloond, als toen op zekere nacht

vonk, de liefde voor het ondernomen

in het jaar
1656
Saturnus het wonder

werk. Want wat men het liefste doet,

van zijn ring aan ‘n ontroerde Huygens

doet men het beste. In een zo uiterst

opnbaarde? En welke andere vonk

veelzijdige, wereldömspannende or-

dan die van de zuiverste bezieling

ganisatie als Philips blijkt de waar-

kan deze geleerde hebben’ gedreen

heid van deze_stelling dag aan dag.

bij de jarenlange waarneming van zijn

”Daar kan een ieder zich vrijelijk

uit’verkoren planeet? Zo komen alle

wijden aan .het werk dat recht doet

grote dingen tot stand, de weten-

wedervaren aan alle
,
facetten der

schappelijke ontdekkingen, de’

persoonlijkheid. Tot nut vai,

scheppingen vaü kunst, de

de gemeenschap. –

Publicatie: Philips – Eindhoven

a

PE

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelonts

Schiedam

r _

LU.

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLAN DSC H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo – Hengels

ZOIJTZIEDERIJ

Fabriek van.
zoutzunr, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.
13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

803

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

W.
de Ridder,
liet huurprobleërn.

Beginpunt van de huidi o
erheidsbemoeiing met .de

huren is het IIuurprijsbesluit 1940, waarbij de huur op

het peil van 9 Mei 1940’werd verstard. Op dit besluit zijn

sindsdien een aantal afvijkingen’ toegestaan. Gevolg is,

dat de mogelijkheid bestaat om voor gelijkwaardïge panden

variërende huurprijzen te berekenen. Dit vormt een
ernstige belemmering voor het invoeren van een algemene
huurverhoging, die immers de verschillen zal accentueren.

lIet gesignaleerde probleem is nôg niet acuut. Ongetwijfeld
zullen er echter in de toekomst -moeilijkheden rijzen.

Terugkeer tot een gezonde toestand is të bereiken door

voor alle te bouwen woningen de huur
01)
een gelijk niveau

te stellen. Een bevredigende gang van zaken kan worden
verkregen door uitbreiding van het begrip ,,basishuur”
zoâls vervat in de Financieringsregeling Nieuwbouw 1948.

Prof. Dr W.
lloffinann,
Problemeh der tegenwooidige econo:

mische politiek in Duitsland.

Moietair gezien dient in West-Duitsland nog altijd het
probleem van de aanpassing van het geld- en credietvolume
aan het productievolufne te worden opgelost. In verband,
met het bestaan van prijsverhogende tendenties is ht
gewenst verdere geldtoevoer voorshands achterwege te
laten. In prijspolitiek opzicht is het ,
,
van belang, dat de

bestaande prijsrelaties nog niet an Ue werkélijkè schaars,-
teverhoudingen beantwoorden. De van de overgang nar
de vrije markt verwachte scherpe concurrentie is groten-
deels uitgebleven als gevolg van afspraken der- producen-
ten. Primaire eis in de huidige situatie is, dat alles.mot
worden gedaan ter vergroting van de omvang der produc-
tie. Daarmedq blijkt dus de door crediëtverlening mogelijk

gemaakte grondstoffeninvoer de spil te zijn, vaar thans
alles om draait: –

Mr
L. J.
Scisietliart,
Het lVetonunep rechtshandelingez
landbouwgronden (11).

Samenvattend kan voiden qâs,testelddat dit wetsont-
werp vier doeleinden nastreeft. Ten eerste het tegengaan
van versnippering van ons landbouwareaal. Vervolgens het opwerpen van een dam tegen het
vo»rtwoekeren
iran
het euvel der onrendabele bedrijven Voorts het verwezen-
lijken van een prijsbeheersing van alle grénden, welke niet
in de stedelijke sfeer zijn gelegQn.Tenslotte, in aansluiting
hierop, het afbakenenvan de. terreineh ‘an de beide met
de prijscontrôle van onroerende zaken dbelaste organen,
het Prijzenbureau voor Onroerende Zaken en de Grond-
kamer. Afgezien van enkele detailkwesties, die nadere
regeling behoeven, is het uit landbouwkundig oogunt
zeer zeker wenselijk, dat de indit wetsvoorstel neergelegde
regeling kracht van wet zal verkrijgen.

C. ‘%riiiy,
De orwhienmcirki:

De ondergrond van de ‘rahtnmarkt is_in de afgelope’n
maanden minder stabiel g’orden. Jiaast het doliartekoFt
zijn hiervoor aansprakelijk

de eleidelijk verdwijifingvan
de ,,sellers’ xnarket’, de nog steeds beperkte omvang van
de -wereldhandel(bilateralisme). en ‘de onbevredigende
ontwikkeling der intrn’atinale ‘

Daartegenover staan factoren, die voor een meer bevredi-
gende trend van het vrachten peil v.a’n bètekenis zijn, zoals
de groeiende activiteit van Japan op industrieel gebied.
Alles bij elkaargenomen zal ook 1948 voor de scheepvaart
bevredigend zijn; voorzichtigheid blijft echter geboden.

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 30 SEPTEMBER 1948

Kas,

Kassiers
en Daggeldieningen

………….

t

19.415.849,36
Nederlands

Schatkistpapier

……..
……….
..
565.925.906,96
Ander

Overheidspapier

…………………..
..
5.353.790,74
Wissels
……………..
……………………
1.163.066,76
Bankiers in Binnen- en Buitenland

……….

13.522.456,18
Effecten

en

Syndicaten,

………………..
..1.371.161,70
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,

8.413.250,68.
Debiteuren

……….’. ….. ……………….
..
ti9.911.085,16
Deelnemingen (mci. Voorschotten)
………….
..
9047.853,78
Gebouwen

…………………………..

3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
..,,

915.591,79

t

748.540.013,11

Kapitaal

………………………….•.
.

t

42.000.000,-
Reserve

……………………….
…………
14.00O.0OO,-
Bouwr.eserve

..

……………. …………
..
3.000.000,—

Deposito’s

op

Termijn

. ……………….
..80.503.357,60
.Crediteuren
……………………. . ……….

594-199.337,77
Geaccepteerd

door-Derden

………………
..
89.308,04
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen
……
.,,

13.832417,91
Reserve voor Verleende Pensioenen

…..
…..
915.591,79

f 748.540.013,11

804

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13
October
1948

SOMMAIRE.

W. de Ridder,
Le problème des loyers au Pays

Bas:

Aux Pays-Bas les loyers sont, en principe, bloqués au

niveau dii 9 Mai 1948: Toutefois l’autorité’ compôtente

a autorieé plusieurs exceptions cette réglementation.

Ii en résulte que des loyers différents peuvent être fixés
pour des immeublès similairês. Si l’on veut introduire

une augmentation générale, jugée indispensable, ii faut
qu’on trouve une solution â ce probléme.

Prof. Dr W. Hoffmann,
Les problèmes de la pol itique
économique actuelle en •Allemagne:

Maigré l’assainissement monétaire dans les zones

occident’ales on est lom d’avoir atteint un fonctionnement

normalde la vie économique. Le mécanisme des prix est cléfectueux. Une augmentation de la production es t dès

lors, d’une impérieuse nécessité. C’est pourquoi l’ohtention
d crédit de l’étranger, pour le financement des impor-

tations de matières pr’emières, est d’une importance
capitale

iIr
L.’ J.
Schiethart,
Le proiet .de bi sur la procédure â
suwre dans le lotissement de terrains agricoles (II).

Ce projet de bi porte sur une réglementationqui vise â

contrecarrer le morcellement exagéré des terres de cultures

et également i réalïser un systôme de fixation des prix
relatifs aux terrains ruraux Ii est fort désirable que cette
réglementation obtienne force de bi.

C. Vermey,
Le ;harché du /ret:.
Les facteurs favorables et défavorables sont actuelle-.
ment
it
peu près en équilibre au marbhé du fret: Pour
l’année 1948, des résultats satisfaisants sont prévoir
pour
la navigation maritime. Eu égard l’augrnentation
continuelle des frais d’exploitation, ii est k conseiller aux

armatèurs d’être prudents pendant les années a venir.

SUMMARIES.

W. de
Ridder,
The rent problem in the Netherlands.

In principle rents in the Netherlands re officially kept
at the level of May 9th, 1940. Several departures from
this rule hôwever, have been allowed by the Government.
Consequently. different rents fdr similar houes are fre-
queritly seen In case of a general increase of the rent levél

this problem is to be handled with care.

Prof.. Dr W. Hoffmann,
Problems
of economie policy in
Western Germany.

N9t’ithstanding the currency purgé economic life iii
Westerh Germany shows several frictions. The price
mechanism is still funetioning very imperfectly Therefore
an increase of production is an inescapable necessity.

Hence the importance of foreign credits for the import of raw materials.

Dr L. J. Schiethart,
A new proposal of law
on agricul-
türe (II).

For the benefit of the overaJl position of Dutch agricul-
ture a new law has been proposed which has four purposes:
better distribution of the soil among farmers, elimination

of farms yielding insufficient profits, control of soil prices
and setting up a system of price control. JJ is highly
desirable that this proposal will become law.

C.
Vermey,
The freight market.

Generally spoken the present situation on the freight
market is characterised by favourable factors being less
impressive than unfavourable ones. Shipowners may
expect that the current year will yield satisfying results.
Future developments, however, ask some caution in
view of the continued rise of running expenses.

~

Z

0

Behandeling
van
alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R.
MEE1S &
ZOOEN
BANKIERS
EN ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
.
ROTTERDAM
.
5•GRAVENHAGE
DELFT
.
SCHIEDAM
.
VLAARDINGEN

N.V. BRONSWERK

AMERSFOORT

AMSTERDAM

ROTTERDAM

Afd.
Pijpleidingen

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Warmtetechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHÎ & DYSERINCK

Afd.
Koeltechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land- en Scheepsinstalla (les

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2
.
TELEFOON 5346

Pers ô n e eis- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing

afschrijving van
toekomstige lasten

blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens weigedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

16—

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

805

HET HUURPROBLEEM.

De interesse van het beleggende publiek, voor onroerend

goed, ie. het huizenbezit, is momenteel meer een gevolg

van monetaire aard dan dat de aantrekkingskracht uit-

gaat naar het rendement van het daarin geïnvesteerde

kapitaal. 1-Jet rendement, dat met deze beleggingsvorm
wordt verkregen, mist elke yergelijking met dat in meer

normale tijden. liet wordt immers ongunstig beïnvloed

door de sterk gestegen exploitatielasten, terwijl de huur

zich nog steeds op het niveau van 9 Mei 1940 bevindt.
lIet huurprobleem heeft, economisch gezien, verschil-
lende aspecten. Wij noemen slechts de werking van vraag
en aanbod, veranderingen in de bouwkosten en de rente-

stand en verhoging der belastingen. Bij de verhouding

tussen huurprijs en exploitatiekosten wordt uitgegaan
van’ het economische feit, dat in de huur moeten zijn ver-
disconteerd de vaste en variabele lasten en een normale

afschrijving terwijl daarboven een percentage moet worden

berekend voor ht verkrijgen van het netto-rendement, in

welklaatste tevens het risico-element moet zijn opgenomen.
Bij het bepalen v5.n het huurbedrag moet als uitgangs-

punt worden genomen het beginsel, dat de draagkracht
van de huurder een bepaalde huur moet toelaten, waarbij
de huur in een evenredige verhouding moet staan tot de
kosten van andere behoeftebevredigingsrniddelen, terwijl
het tevens voor de verhuurder mogelijk moet zijn met deze
huur een sluitende exploitatie op te zetten.
Van dit ideaal zijr wij thans wel ver verwijderd. De Re-
gering heeft de huurprijsvaststelling zodanig gereglemen-
teerd, dat de verhuurder hierop vrijwel geen invloed meer
kan uitoefenen. Tegen dit ovrheidsingrijpen is’ verzet
gerezen, omdat, zo betoogt men, de verhuurder de ge-
gelegenheid wordt ontnomen van zijn goed een behoorlijk
rendement te trekken, waarop hij immers recht heeft.
Om het huurprobleem in zijn geheel te kunnen overzien,
willen wij eerst een summier overzicht geven van de over-
heidsbemoeiingen op dit terrein. Daarna zullen wij ons

bepalen tot de verhoogde exploitatielasten, vooral de post
onderhoud, met de daaraan verbonden noodzakelijkheid
van huurverhoging, terwijl wij tenslotte willen nagaan, of
de door deze ovei’heidsbemoeiingen verkregen toestand
een goed uitgangspunt biedt om de juiste verhoudingen
te kunnen herstellen en zo neen, welke maatregelen thans
nodig zijn om uiteindelijk wel tot een gezonde toestand
te geraken.

Oerheidsbemoeiin gen.

Omstreeks 1936 waren de bouwmaterialen, vooral, van

buitenlandse oorsprong, uitzonderlijk goedkoop. Dit had
een groot aanbod tengevolge van nieuwe woningen met
lage kostprijs en dus ook een lage huur. De huren van
deze woningen waren vaak lager dan die van de toen be-
staande woningvoorraad en het kon dan ook niet uitblijven,
dat de minder moderne woningen werden leeggezogen,
tenzij de huur van deze woningen werd verlaagd tot een
peil, dat het verhuizen voor de bewoners niet voldoende
financiële voordelen meer bood. De woningvoorraad was
inmiddels zo ruim geworden, dat de vraag naar woningen,
ontstaan door de daarna ingetreden verhoging dci’ bouw-
kosten, een aantrekking dei huur niet kon veroorzaken.
Zo was de toestand, toen in Mei 1940 de oorlog uitbrak.
Eén der eerste daden van de Opperbevelhebber van Land-
en Zeemacht was het uitvaardigen van het algeieen ver-
bod van prijsverhoging, ,dat, zoals vanzelf spreekt, ook
van toepassing w’as op de huur. Met dit verbod als basis
zijn tot nu toe een serie besluiten uitgevaardigd, die alle
ten doel hebben regelend op te treden op het terrein der
liuurprijsvaststelling. Dat de Overheid hierin niet geheel
is geslaagd, zal weldra blijken.
Door het Huurprijshesluit 1940 werd de huur op het peil
van 9 Mei 1940 verstard. Een correctie op de bestaande
huur kan slechts worden toegepast, .wanneer het aanbren-
gen van verbeteringen aan het verhuurde goed een hogere

huur wettigt of wanneer de huur, als gevolg van een

persoonlijke verhouding tussen verhuurder en huurder
kennelijk te laag is. lIet behoeft geen nader betoog, dat

door ‘dit standpunt onbillijke verhoudingen in het huur-

niveau worden geconsolideerd. De invoering van het
Huurprijsuitvoeringsbesluit 1941 voorziet hierin. De

Prijzenbureaux voor Onroerende Zaken werden in het

leven geroepen. Zij ki’egen de bevoegdheid eventuele

onbillijkheden te egaliseren, doch moesten er voor waken

een mogelijkheid tot. een algemene huurverhoging te schep-

pen. Doch hiermede waren wij er niet. Voor de huurder
bestond niet voldoende rechtszekerheid en deze werd yast-
gelegd in het Huurbeschermingsbesluit 1941 door te be-
palen, dat, hoewel de mogelijkheid tot huuropzegging

blijft gehandhaafd, een vordering tot ontruiming slechts
in bepaalde met name genoemde gevallen zal worden
toegewezen.

Hebben de zo juist genoemde besluiten betrekking op

de op 9 Mei 1940 bestaande woningen, voor de nieuw

gebouwde woningen na 27 December 1940 ontstond het
Huurprijsbesluit Nieuwbouw 1944. Voor woningen, gereed

gekomen na 9 Mei 1940, doch vôôr 27 December 1940,
geschiedt de huurvaststelling door het Prijzenbureau op
grond van het bepaalde in het Fluurprijsuitvoeringsbesluit
en grijpt terug naar de toestand per 9 Mei 1940. Ifet

Fluurprijsbesluit Nieuwbouw daarentegen heeft als uit-
gangspunt de bouwkosten op basis van een rendement ad
4 pCt per jaar.’ Hier treffen wij dan ook het eerste geval aan, waarbij bij de huurhepaling het huurpeil van 9 Mei
1940 wordt losgelaten. Dit-betekent, dat voor deze nieuw

bouw een hogere huur mag worden bedongen dan voor
een gelijkwaardig pand, dat reeds op 9 Mei 1940 gereed was.
Wij kunnen echter nog verder gaan, want het is zelfs mo-
gelijk, dat een hogei’e huur mag worden gevraagd voor een
pand, waarvan de waarde lager ligt dan die clr andere
panden.

De financiering van nieuwbouw mede te doen steunen

op het I-Iuurprijsbesluit Nieuwbouw 1944 is niet wel mo-
gelijk. De huren, die dan voor deze woningen zouden mogen
worden gevraagd, zouden te hoog zijn in het kader van
de loon- en prijspolitiek. Toch moet er worden gebouwd

en dit kan alleen, wanneer de Staat financiële faciliteiten
veileent. Deze faciliteiten steunen o.a. ook

op de huur, die
voor het te bouwen pand mag worden gevraagd. Voor de
nieuv’bouw als gevolg van de oorlogsschade geldt de her-bouwfinanciering. De Overheid heeft het billijk gevonden
de huur voor deze woningen een w’einig hoger te stellen,
omdat nieuwe woningen in de meeste gevallen aantrek-
kelijker en geriefelijker zijn. De huur voor deze nieuwbouw
wordt door het Prijzenbureau bepaald aan-de hand van vergelijkingspercelen naar de toestand per 9 Mei 1940,
doch verhoogd met 10 pCt. hier zien wij dus het tweede’
geval, waarbij een afwijkend standpunt bij de huurvast-
stelling is ingenomen.
Behalve de herbouwfinanciering ingeval van oorlogs-
schade kennen wij ook nog de Financieringsregeling Nieuw-
bouw 1948. Bij deze Financieringsregeling wordt ter bepa-
ling van de huurwaarde uitgegaan van gereduceerde
bouwkosten. Deze worden verkregen door de door de
Overheid goedgekeurde bouwkosten te delen door reductie-
getallen. De reductiefactoren zijn 2,8 en 3, maar de bouw-
kosten liggen hoger dan 2,8 of 3 maal de bouw’kosten per
Mei 1940. 1-let is duidelijk, dat de gereduceerde bouwkosten
te hoog uitkomen. Gebaseerd op een rendement van 4 pCt
netto betekent dit, dat ook een hogere huur zal worden
verkregen dan die der bestaande woningen. Dit is de-derde
afwijking t.a.v. de huurvaststelling per 9 Mei 1,940. Ook
de huren voor woningwetwoningen worden naar deze
richtlijn vastgesteld.
De Financieringsregeling Nieuwbouw 1948 keiÎt twee
huurbedragen. Hebben wij reeds gezien hoe de huurwaarde
(het bedrag, dat de huurders moeten betalen) wordt be-

806

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 October1948

rekend, deze regeling heeft tevens het begrip baishuui

geïntroduceerd. Van deze huur wordt uitgegaan, wanneer

een algemene huurstijging wordt toegestaan. Als definitie

wordt gegeven: ,,Als basishuur wordt aangenomeh de

huurprij, welke voor een.gelijksoortige woning op 9 Mei

1940 zou hebben gegolden”. Van belang is dan ook te

weten hoe deze basishuur wordt vastgesteld en op welk

niveau deze komt te liggen.

Als laatste afwijking noemen wij de vordering van éen

woning door de burgemeester. Hoewel wij mogen aannemen,

dat deze autoriteit de huur zal vaststellen naar vergelij-

kingspercelen,. hij is hierin geheel vrij. liet Prijzenbureau

behoeft hij niet te raadplegen.

Dq onderlinge verschillen in het huurbedrag als gevolg

van de vier door ons aangehaalde afwijkingen zullen het

invoeren van een

algemene huurverhoging zeer belem-

meren.
Ter completering van de overheidsbemoeiing op dit ter-
rein vermelden wij ‘nog de Huurprijsuitvoeringsbeschikking

1948. Huurverhoging wegens onderhuur behoeft niet meer

bij het Prijzenbureau te worden aangevragd. De eigenaar
mag voor elke bewoner, die niet tot het gezin van de

huurder behoort, de huur met een bepaald percentage

verhogen.
– Dit overiicht laat ons zien, dat de verschillende wij zeii,

aarop de huur van een woning kan worden vastgesteld,

de mogelijkheid opent om in een straat met gelijkwaardige
panden variërende huurprijzen te berekenen. De onder-linge verschillen, die dus niet het gevolg zijn van huur-

verhoging wegens onderhuur, verbeteringen e.d. kunnen

niet worden weggewrkt. Flet is dan ook niet denkbeeldig
de volgende mogelijkheid aan te treffen:

Op 1Januari 1989 verhuurd voor 2

jr

.
……………………..
f 32,50 per maand

Op 1 April 1940 verhuurd zondei’ con-

lrct
.

:

……………………..
34_

Volgens Huurprijsbesluit. Nieuwbouw

1944 (gebouwd in 1941)

……..
..
35,—

Volgêns herbouwfinanciering

…..
36,80

Volgens Finahcieringsregeling Nieu’-

bouw

1948

…………………..
38,-

Gevorderd door
.
de-burgemeester

. .
40,-

Deze verschillen worden nog meer geaccentueerd, wan-
neer een algemene huurverhoging wordt toegepast. Aan-
genomen, dat deze op 20 pCt wordt gesteld, dan bedraagt

het verschil tussen de laagste en de hoogste huur niet
meer ,f 7,50, maar f 9 pei maand. De ontwikkeling van
de basishuur is ,hier buiten beschouwing gelaten, daar
moet worden afgewacht, hoe dit instituut zich in de toe-
komst zal ontwikkelen. Een motivering van het verschil in

huren hebben wij reeds gezien bij de herbouwfinanciering,
‘maar toch mag deze afwijking niet te groot worden. Het
groter ivorden van het verschil doet de noodzakelijkheid
sterker gevoelen, dat tot het aantrekken van de huren
der oude woningeh moet worden overgegaan.

Hiu’rpeil en exploitatielasten.

Het is niet zo heel moeilijk te bewijzen, dat het niveau,
waarop het huurpeil zich nog steeds beweegt, te laag is.
Er heeft steeds een zekere verhouding tussen inkomen en
huur bestaan. Met opzet bezigen wij de aanduiding ,,zekere
verhouding”,daar men wel eens te ver is gegaan door te

spreken van een vaste relatie. Men kan dan ook wel aan-
nemen, dat in de jaren voor de tweede wereldoorlog 1/5

tt’1/
7
van het inkomen aan huur moest worden besteed.

Zpnder de vraag te beantwoorden, of zulk een gedeelte
van het inkomen onevenredig hoog moet worden be-
schouwd, is het een feit, dat de huidige normen
(/12-1/13
van het inkomen) de door ons bedoelde verh’ouding wél
bijzonder, verstoren. Dit blijft het geval, zelfs anneer
nog rekening wordt gehouden met verschillende onder-
houdskosten, die, hoewel volgens de wet en het gebruik

voor rekening van de eigenaar, ten laste van de huurdr
komen.

Wij kunnen het oolc anders stellen. Uit de bedragen die

de vei’huurder van zijn onroerend goed ontvangt (de toege-

laten huren), moeten de kapitaal- en de exploitatielasten
worden geput. Splitsen wij de brutohuur in
2/3
kapitaal-
lasten en
1/
exploitatielasten, dan zien wij, dat de eerste

groep een steeds kleiner wordendgedeelte van de huur is

gaan opeisen. De kapitaallasten bestaan uit de rente van

het opgenomen geld, de rente van de hypotheek met de

daaraan verbonden aflossing en de redelijke vergoeding

vooi- de verhuurder van zijn eigen geld. Het bedrag der

flossing op de hypotheek zal wel onveranderd zijn geble-

ven, maar het rentepercentage, waarop gelden onder

hypothecair verband kunnen worden opgenomen, is lager

geworden. Betekende dit vroeger, dat besparing en ver-

mindering van hypotheekrente de vergoeding over’ het

eigen géld ten goede kwam, momenteel is dit niet het geval.

De verhuurder moet met een geringer rendem’ent van zijn
kapitaal genoegen nemen, waartoe hij gedwongen wordt

niet alleen door de daling dei rentestand, maar ook door
de stijging der exploitatielasten. De grondbelasting is

verhoogd met gemiddeld 45 pCt. In diverse gemeenten is
een straatbelasting ingevoerd, terwijl de polderlasten aan-
merkelijk zijn gestegen. Wat de materialen betreft, deze

hebben een behoorlijke prijsstijging ondergaan, maar door

het. sterk arbeidsintensieve element (70-80 pCt) houden

wij de verhoging der onderhoudskosten op 60 pCt. Een
huurverhoging is dan ook alleszins gemotiveerd.

De huurstijging zal verband moeten houden met de
kosten van het levensonderhoud. Stellen wij de index
hiervoor op 195, dan zou dit betekenen een huurverhoging van 95 pCt. Vergelijken wij dit met het huurpeil in België,

dan zien wij voor dit land momenteel een huur van 200 pCt

van 1940. Ook onder invloed van dé Benelux-overeenkomst
is liet denkbaar, dat ons huurpeil zich zal moeten aan-
passen.
rpOt
welke hoogte de huurstijging zich uiteindelijk

zal voltrekken, is uiteraard nog niet te bepalen. In de
eerste plaats houdt de huurpolitiek verband met het

huiidige prijzenbeleid van de Overheid. Wij kunnen in

deze volstaan door te wijzen op de pogingen, die in het
werk worden gesteld om een derde loonronde te voor-

konen. Verder zal het proces der jiuurverhogingworden
beïnvloed, zij het nog niet binnen afzienbare tijd, door
de stand van liet wôningtekort.

Gevaren voor de exploitant.

Voor ex’ploitanten brengt een huurverhoging gevaren
met zich. De post onderhoud kon v66r de jongste wereld-
oorlog worden aangehouden op ongeveer 15 pCt van de brutohuur. De stijging der onderhoudskosten, gesteld op
60 pCt, betekent, dat deze post 24 pCt van de huidige
huur zou vorderen. Niet alle onderhoudskosten kan d3
eigenaar ten laste van de huurder laten komen. Er blijft
altijd onderhoudswerk over, dat hij wel voor eigen rekening
moet nemen, wil hij kapitaalverlies voorkorhen en dat is
bij voorbeeld buitenschilderwerk, dakreparaties, enz. De
daaruit voortvloeiende uitgaven kunnen wij gevoegelijk
stellen op 50 pCt van de gehele onderhoudspost. Houden
wij ook hierbij aan 160 pCt van het vooroorlogse peil, dan

komen wij op 12 pCt van de brutohuur. Dit percentage
biedt, zoals vanzelf spreekt, geen houvast, want practisch
komt het er op neer, dat de huurder niet de volle 12 pCt
verwerkt, doch dat het met de helft welzal ophouden.
Elke eigenaar moet dan ook met een post uitgeteld
onderhoud rekening houden.
Het gevaar voor de eigenaar, wanneer een huurverho-

ging wordt doorgevoerd, bestaat nu hierin, dat de spanning
tussen hem en de huurder zal worden vergroot. 1-let budget
van de huurder is reeds zwaar belast en het zal hem moeite
kosten een grotere uitgaaf voor de post huur daarin te
verwerken. Gaat hij een hogere huur betalen, dan zal hij
zeker geen enkele onderhoudspost, die hij tot nu toe wel

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

807

voor zijn rekning nam (het behang is verschoten en daar

de eigenaar vernieuwing daarvan als luxe beschouwde,
heeft de huurder zijn kamer zelf laten behangen), meer
Iatenverrichten. 1-Jij zal nu zijn eisen gaan stellen en zulk

een druk gaan uitoefenn, dat na de huurverhoging nog

slechtere exploitatie-uitkomsten niet denkbeeldig mogen

worden geacht.
,,Nog slechtere resd1taten’, zal de eigenaar verzuchten,

,,dat is niet mogelijk meer”. Deze verzuchting gaat echter

niet geheel op. 1

lij mag niet aankomen met het argument,

dat vooral het buitenschilderwerk in deze na-oorlogse jaren
een enigszins normaal rendement van zijn bezit onmogelijk
heeft gemaakt. Dit had hij voor een goed deel kunnen
voorkomen, wanneer hij •een statische exploitatie, aan-
gepast aan de veranderde omstandigheden, had gevoerd.

Door zijn exploitatierekening in de oorlogsjaren voor een
vast bedrag âan onderhoud te belasten, had hij een reserve

kunnen kweken om daaruit deze onderhoudspost te
kunnen opvangen. Er zijn inderdaad gevallen geweest, dat

deze reserve daartoe teklein bleek te zijn, maar de resul-

taten vooral van de institutionele beleggers hebben wel
heel duidelijk aangetoond, dat in die jaren het gemiddèlde
bedrag aan onderhoud niet is uitgegeven. 1-lierbij komt

echter, dat alle normale onderhoudswerken nog niet
kunnen worden uitgevoerd als gevolg van arbeiders en
materialenpositie, zodat kan worden aangenomen, dat
daardoor het reeds genoemde percentage van .60 als

stijging der onderhoudskosten niet geheel w’ordt bereikt.

Huurprijs en bouwkosten.

De huurprijs is één der pijlers, w’aarop de koopprijs van
een onroerênd goed rust. Wanneer men een pand wil kopen,
dan wordt een calcj.ilatie opgesteld met als uitgangspunt
de huur. Uit deze calculatie, exploitatierekening genaamd,
zal blijken welk bedrag als vergoeding voor zijn eigen geld
resteert. Er bestaat dus een verhouding tussen koopprijs/
bouwkosten en huurprijs.
De hoge bouwkosten laten – momenteel een rendabele
bouw niet toe. Het is niet mogelijk een huur vast te stellen
op een bedrag, dat het geïnvesteerde kapitaal een normaal

rendement kan opleveren. De Staat moet dan ook, wil hij
bereiken, dat er wordt gebouwd, financiële faciliteiten
verlenen en hij doet dat bij de Financieringsregeling 1948
door middel van een rentevergoeding over het onrendabele
deel der bouwkosten. Deze rentevergoeding wordt jaarlijkse
bijdrage genoemd. Bij de herbouw van de door oorlogs-
gewéld verxrietigde panden worden de onrendabele bouw-
kosten in de vorm van een renteloze opbouwhypotheek
verstrekt. Bij de opstelling van de hierop betrekking
hebbende financiering wordt uitgegaan van een rendement
van 4 pCt netto. Een verantwoorde huurverhoging, zal,-wanneer de exploitatielasten in evenredigheid niet een-
zelfde verhoging ondergaan, de rendabele waarde verhogen
en daardoor het onrendabele gedeelte der bou”wkosten
verkleinen. Hierin zit voor de Overheid een aantrekkelijk-
heid, doch uit het oog mag niet worden verloreii, dat een
hogere huur weer nadelig werkt op de verhouding van
lonen en prijzen. Opgepast môet dan ook worden, dat de huurverhoging de loon- en prijspolitiek van de Regering niet doorkruist.
Een huurverhoging voor de nieuwe woningen zal de
eigenaar eigenlijk maar matig interesseren. Hij heeft er
geen direct voordeel van (alleen, dat de exploitatiereke-
ning, wat de post onderhoud betreft, voor de nieuwe
woningen gunstiger is dan voor de oude). Voor de reeds op 9 Mei 1940 bestaande woningen is dit wel het geval,
hetgeen onbillijk zou werken. Herhaaldelijk is er dan ook
op aangedrongen een gedeelte der huurverhoging voor,
de oude woningen in de vorm van een huurbelasting aan
‘s Rijks Schatkist ten goede te laten komen. De op deze
wijze de Staat ter beschikking komende gelden kunnen
dan worden aangewend ter financiering van de onren-
dabele bouwkosten. De huurbelasting is aangekondigd in

het ontwerp van wet op de materiële oorlogsschaden.

1-let percentage van 4, dat bij de financiering van de te

bouwen panden als gebruikelijk werd aangehouden, is
krap. Daarom i het toe te juichen, dat de Financierings-
regeling Nieuwbouw 1948 4 pCt in haar. berekening op-

neemt. 1-loewel ‘men het onroerend goed steeds als een

normale belegging moet blijven zien en niet als een buiten-
sporig winstcDject, is een marge van 1 pCt (het huidige

rentepercentage voor beleggingen in het algemeen gemid-

deld op 31 te stellen) alleszins verantwoord. Het onroerend
goed is illiquide, naar Iiquiditeitsgraad wordt het’ lager

gerangschikt dan bijvoorbeeld obligaties en het vraagt
meer aandacht dan andere beleggingsvormen. Kortom de
exploitant heeft het gehele risico.
Tot gezonde verhoudingen komt men eerst dan, wanneer

naast een verlaging der bouwkosten en een’verhoging der
huur een sluitende exploitatie mogelijk wordt. Er moet

dan ook naar worden gestreefd de woningbouw zo spoedig
mogelijk ,,self supporting” te maken.

Zo ligt het huurprobleem. Een ongelijkmatïg huur-
niveau vdor gelijkwaardige pandén heeft dit probleem

ingewikkeld gemaakt. Niet direct voor het moment, maar
wal voor de naaste toekomst. In een periode, zoals wij di
thans kennen en waarbij de vraag naar woonruimte liet
aanbod nog verre overtreft, zal het op zichzelf niet veel
uitmaken; in ieder geval heeft men daartegen geen be-
zwaar, wanneer voor de ene woning een weinig meer huiii
moét worden betaald dan voor de ander. De moeilijkheid
komt naar voren, wanneer het verzadigingspunt Wordt
bereikt, het punt, waarbij vraag en aanbod elkander weer
dekken en tevens een evenredige verhouding tussen bouw-
kosten en huur, voor zover natuurlijk van een verhouding
in deze sprake karr zijn, ontstaat.
Indien een algemene huurstijging door de Overheid
wordt toegestaan, zullen aanvankelijk in feite alle huren
stijgen met het toegestane percentage. Voor nieuwe
Wo-

ningen is dit zeker niet aan twijfel onderhvig. Er zal echter een moment komen, dat de huren niet ovei’ de gehele linie

zullen stijgen met liet toegestane percentage, doch in
mindere mate. Dat de Overheid zelf hiermede rekening
houdt, blijkt uit de omstandigheid, dat in de Financierings-
regeling Nieuwbouw 1948

het begrip huurpeilindex is

opgenomen; niet. het percentage van de toegestane huur-
verhoging zal beslissend zijn bij de herziening van de jaar-
lijkse bijdragen, maar de gemiddelde werkelijke stijging.
Wij zullen dan ook zien, dat aanvankelijk bij een alge-
mene huurverhoging elke huur met het volle toegestane
percentage zal stijgen. Dit is natuurlijk niet vol te houden,
want uiteindelijk zullen de huren van nieuwe woningen

niet boven die van overeenkomstige woningen uit kunnen
blijven steken. Voor de exploitant zithierin het grote
gevaar, dat de exploitatie van woningen met de hoogste
huren na verloop van j’aren onherroepelijk tot verlies moet
leiden. De bepaling van de Financieringsregeling Nieuw-

bouw 1948, dat bij een stijging van de huurpeilindex met
meer dan 40 punten de stijging boven 40 punten slechts
voor 75 pCt in aanmerking zal worden genomen, waardoor
25 pCt ten gunste van de exploitant strekt, is reeds be-
stemd voor risicodekking hiet liet oog op de grote moge-
lijkheid van een algemene huurdaling in de toekomst,

wanneer het Rijk de jaarlijkse bijdrage zal hebben-afge-
kocht.
Ook uit sociaal oogpunt moet het ongewenst worden
geacht, dat er een zeer ongelijk huurniveau zou ontstaan
gedurende een aantal jaren, waarin dit door liet woning-

tekort economisch mogelijk is.
1-let doorgaan met de wijze, waarop tot nu toe de huren
voor de verschillende woningen zijn vastgesteld, is dan ook niet de weg om de juiste verhoudingen te kunnen herstellen
en toch moeten wij uiteindelijk naar een
I
meeT gezonde

toestand terug. Dit is te bereiken door voor alle te bouwen
woningen de huur op een gelijk niveau te stellen. De Finan-

808

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 October 1948

cieringsregeling Nieuwbouw 1948 kent basishuren. Een

gelijke toepassing bij de financiering vtn de herbouw, het-

geen, naar het zich ‘laat aanzien, binnenkort zal- ge-
schieden, zal een verdere stap naar uniformiteit betekenen.

Wanneer de gedachtengang, die aaii het begrip basis-
huur ten-grondslag ligt, niet beperkt blijft tot de nieuw-
en herbouwpanden, maar wordt uitgebreid tot alle
na de Meidagen’ van 1940 gebouwde panden, dan kan voor

de toekomst een bevredigende gang van zaken worden
verkregen. Men kan zich voorstellen, dat dit zal plaats-

vinden zodra een algemene huurverhoging wordt toege

staan. Wij zouden echter prefereren, indien hiermed6 niet
wordt gewacht. Er is thans voldoende tijd vobr, die straks

wellicht kan ontbreken en bovendien liggen deze zaken

nu nog vers in het geheugen..

‘s-Gravenhage.

W. DE RIDDER-.

PROBLEMEN DER TEGENWOORDIGE

ECONOMISCHE POLITIEK IN DUIÏ’SLAND.

Wie de econbmische politiek van de laatste vijftien
jaren in Duitsland heeft gevolgd, zal niet verbaasd zijn,

dat door een zo diep ingrijpende verandering als de geld-

zuivering en de ongeveer gelijktijdige overgang tot een
vrije markt een reeks van problemen op het gebied van de

economische politiek aan de orde werd gesteld. Pro-
blemen, die voor het buitenland misschien niet altijd

volkomen begrijpelijk zijn en daarom een nadere analyse
rechtvaardigen. Want deze belangrijke overgang naar een

nieuwe phase heeft de consumenten en producenten voor
geheel nieuwe situaties geplaatst, die des te moeilijker
te beheersen zijn, daar oriënteringspunten voor het econo-

misch handelen vrijwel geheel ontbïeken: Vergelijking

met de toestand vân voor de oorlog is in de regel niet
mogelijk. Daar komt nog bij, dat het tegenwoordig ten
dele andere mensen zijn, die een bedrijf hebben te leiden

en – voor zover ‘het hierbij jonge mensen betreft dat

zij in het-geheel geen nauwkeurige kennis van de vroegère

toestanden bezitten.

• Als niettemin de geidzuivering over het geheel genomen
in zoverre als geslaagd kan worden beschouwd, dat met
deze reorganisatie een nieuwe opleving van handel en
bedrijf is begonnen, dan is dit oordeel, gezien de moeilijke
omstandigheden, van des te groter gewicht. In elk geval
zal niemand mogen verwachten, dat binnen enkele weken

of maanden zal kunnenworden gezegd, dat de essentiële
problemen van de reorganisatie en aanpassing zijn
opgelost.

Monetaire piilitiek.

Beziet men dezaak uit het oogpunt van de monetaire
politiek, dan blijkt, dat om te beginnen nog altijd het
probleem van de aanpassing van het geld-S en crediet-

volume dan het productievolume dient te Wbrden opge–
lost. De wijze, waarop hij de consumenten de geldzuïvering
is uitgevoerd, heeft geleid tot een onnatuurlijke en on-.
doelmatige spreiding -van het chartale geld, zodat naast

bepaalde sectoren met een beslist – te grote liquiditeit
duidelijk- andere met een merkbaar te geringe liquiditeit
zijn waar te nemen.
Sinds ongeveer eind Augustus schijnt de eerste. groep
in betekenis toe te nemen, nadat het hij de consumenten
ruim voorhanden geld door alle productiestadia heen tot de
sector der productiemiddelen en speciaal tot de grond-

stoffenindustrieën is doorgedrongen. Daardoor ontstaan
zekere algemene prijsverhogingstendenties, die, enerzijds
moeten worden beschouwd als een gevolg van het feit,

dat bij de geldzuivering betrekkelijk hoge bedragen aan chartaal
1
en giraal geld werkzaam werden, en
anderzijds als gevolg van een sterke toeneming van de
omloopsrielheid van het geld sinds de . geldzuivering.
Deze snelheid wordt groter naarmate verdere prijsstij-

gingen worden verwacht, en de gevolgen daarvan zijn

vooral in die sectoren op te merken, waar deduur van het

productieproces betrekkelijk gering is, geen moeilijkheden

van betekenis met betrekking tot de grondstoffenvoor-

ziening bestaan of betrékkelijk grote voorraden aanwezig
• zijn, zodat een snelle goederenomzet kan plaatsvinden en
daarmee het geld vele malen van hand tot hand kan gaan.
• Gezien het feit, dat dus in vergelijking met het tot nu

toe geldend prijsniveau de volkshuishouding voldoende

van geldmiddelen is voorzien, lijkt het het beste, in geen

– geval meer geld. aan consumenten in handen tegeven dan door het militair bestuur in- het ,,Vührungs- und Umstel-

lungsgesetz” dwingend werd voorgeschreven. Het vrijgev&n

van de geblokkeerde rekeningen tot eèn bedrag van 5 pCt

van de tegoeden aan oud geld, of – wat van verdere

strekking zou zijn – een hogere revalorisatie van de te-

goeden aan Reichsmark dient derhalve in elk geval te

worden vermeden. De geldcirculatie moet eerst, op de tot

nog toe bestaande basis van de geldtoevoer, geleidelijk
op gang komen. De onzekerheid der producenten wat de

prijsvorming, en vooral die der consumenten wat hun

overzicht der prijsstructuur betreft, is nog te groot, dan dat

verdere, vermeerdering van de geldhoeveelheid verantwoord
zou zijn. –

Om dezelfde reden kan men ook vrede hebben met de

hoge debetrente van de banken van 8 d 10 pCt, om zo-
doende alle pogingen tot het al te lichtvaardig opnemen
van credieten van meet af aan

tegen te gaan. Daarmede

is echter niet het grote verschil tussen debet- en credit-
rente gemotiveerd, vooral omdat de creditrente ongeveer

2 â 3 pCt bedraagt. Veeleer zou het goed zijn, de credit-
rente spoedig te verhogen, teneinde de op zich zelf al
geringe lust tot sparen althans enigszins te stimuleren,
al mag men – overeenkomstig hetgeen moderne onder-

zoekingen leren – de betekenis van de rentevoet voor de
vorming van spaarkapitaal geenszins overschatten.

Behalve pver het middel van de handhaving der hoge

rentetarieven beschikt het economisch leven in Duitslnd
momenteel vrijwel niet over andere effectievé middelen
ter contrôle van het geld- en credietvolume. Want voor de
open-marktpolitiek ontbreken de voorwaarden in zoverre,

dat de ,,Bank deutscher Ldnder” niet over effecten,be-
schikt om door verkoop daarean een geldcontractie te bewerkstelligen. De discontovoet heeft overigens nog
weinig invloed, omdat de handelswissel slechts moeilijk

ingang heeft gevonden en credietaffaires daardoor quanti-
tatief slechts een geringe rol spelen.

Zodoende is er dus over het geheel genomen p het
terrein van de monetaire politiek tegenwoordig betrekke-
lijk weinig te doen, waarbij de kwestie van de prijsstijging
.voorerst slechts met betrekking tot het loonpeil een
probleem is, terwijl de kwestie van de hoogte van het
algeniene prijspeil, gezien in verband met de wereldmarkt-
prijzen, ‘nog een nadere uiteenzetting behoeft.

Prijs
politiek.
Uit het oogpunt van dc prijspolitiek beschouwd, wordt.
de toestand nog altijd gekenmerkt door de onzekerheid
omtrent de prijs en de functie, die hij in de volkshuis-
houding ten opzichte van vraag en aanbod vervûlt. Van
een gedeeltelijk of volkomen evenwicht kan in dit opzicht
geen sprake zijn, vooral omdat noch binnen dezelfde
markten, noch tussen de markten onderling éen voldoende
verbinding bestaat. Zodoende zijn in de verschillende
streken van Trizonië hij gelijke kwaliteit der goederen

zeer verschillende prijsnoteringen waar te nemen, zonder
dat van een wegvallen van die prijsverschillen, voor
zover dat in verband met de transportkosten mogelijk
zou zijn, sprake is. Eveneens traden bij kopelproducten
onVerwachte prijmarges op.
In het algemeen beantwoorden de prijsrelaties klaar-
blijkelijk nog niet aan de werkelijke schaarsteverhoudingen,
op het gebied waarvan, zoals te verwachten was, tenge-

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

809

volge van het verschil in structuur tussen Trizonië en de

vooroorlogse Duitse volkshuishouding verschuivingen
moeten plaatsvinden. Deze noodzakelijke verandering
van de prijsstructuur wordt bemoeilijkt door de in het

begin van dit artikel genoemde monetaire wrijvingsver-

schijnselen en door de met horten en stoten verlopende en,

gezien in het raam van het ganse economische gebeuren,

geheel van toevallen afhankelijke, in elk geval in sterke

mate door niet-economische factoren gemotiveerde; buiten-
landse handel.

Een bijzonder probleem ontstaat door het feit, dat in

de landbouwsector, alsmede in die van kolen en ijzer, de

markt nog aan contrôle is onderworpen en de Franse zône
slechts aarzelend tot de vrije markt overgaat. Hierbij
blijkt duidelijk, dat het naast elkaar bestaan van gecon-

troleerde en niet-gecontroleerde markten op de duur slechts

mogelijk is, wanneer zekere voorwaarden met betrekking

tot de economische kringloop in achtworden genomen. Onder

de tegenwoordige omstandighèden werkt in elk geval de
opwaartse tendentie der prijzen in de industriële sector

door de stijging der prijzen van meststoffen en machines
in dezelfde richting op de prijzen der landbouwproducten.

Daar deze prijzen echter niet vrij zijn, wordt een deel der

landbouwproducte’n tegen hogere prijzen op de zwarte
markten verkocht, waar voor boter ongeveer 4,2 maal
zoveel, voor witte suiker 4,4 maal zoveel wordt gemaakt.
Op analoge wijze vloeiden vele producten van de niet-
vrije markten der Franse zône naar de vrije markten van

de andere zônes, met als resultaat, dat daar hogere prijzen
werden gemaakt. In beide gevallen ontbreken quantita-
tieve gegevens voor de beoordeling van de draagwijdte
van dit gebeuren.

Nu voor de Franse zône reeds de consequenties zijn

getrokken in deze zin, dat het economisch leven meer
vrijheid wordt gelaten, rijst -in elk geval de moeilijke
vraag, of en onder welke omstandighedenaan de land-
bouw’sector en aan die van kolen en ijzer in het k.der
van het gehele economische gebeuren een bijzondere be-
handeling ten deel kan vallen. Daarbij is voor kolen en
ijzer de marge tussen gecontroleerde en vrije prijzen in
de laatste tijd verkleind door herhaalde prijsverhogin-
gen,

zonder dat overigens bij de tegenwoordige wissel-
koers van 1 DM = 30 d’ollarcents het peil van de wereld-marktprijzen is bereikt.
Met het oog op deze toestand is het hoogst noodzakelijk,
dat een helder licht valt op de situatie van alle markten,
in deze zin, dat doorlopend verslag wordt gedaan omtrent de stand der prijzen, of de goederen in de winkels worden
geprijsd en de kwaliteit daarvan nauwkeurig wordt aan-
gegeven, m.a.w. dat aan consumenten en producenten
een maximum aan inlichtingen over het prijsverloop wordt
verstrekt. Dit middel zou er ook toe bijdragen, dat de
talrijke pi-ijsafspraken, die in de laatste tijd worden ‘ge-
maakt met de bedoeling, van de kansen, die de markt biedt,
zoveel mogelijk monopolistisch te profiteren, bemoeilijkt
zo niet worden verhinderd. Want de van de overgang
naar’ de, vrije- markt verwachte scherpe concurrentie –
met als gevolg een strenge en tot het- uiterste gaande
rationalisatie – is voor een groot deel uitgebleven, daar
de producenten ôf plaatselijke afspraken maakten ôf,
in navolging van de in de achter ons liggende tijd bestaan-
de aaneensluiting in groepen, haastig branchegewijze
overeenkomsten sloten en daarmede de beoogde uitwerking
twijfelachtig maakten. Vandaar ook, dat de op grond van
de economische structuur noodzakelijke faillissementen tot nog toe zijn uitgebleven en dat de winsten, tot bij de
marginale producenten toe, ten dele te hoog zijn.
De bij de liquidatie van de oôrlog onontbeerlijke uit-
schakeling van zwakstaande ondernemingen is slechts
uitgesteld. Deze opruiming zou al vroeger zijn begonnen,
als tegelijk met de geldzuivering eerst een begin was
gemaakt met een deflatieproces. Zij zal echter’ vermoede-
lijk slechts)dan aanvangen, wanneer met het geleidelijk

eindigen van de stijging derprijzen van de afgewerkte
producten de productiekosten nog een tijd lang blijven

oplopen en op die wijze de onder de tegenwoordige omstan:

digheden niet meer houdbare ondernemingen *ordén
uitgeschakeld.

Afgewacht moet worden, of een systematische opvoeding
tot een juiste houding met betrekking tot de concurrentie

moet plaats hebben. Zo zou bijv. aan een behoorlijke

Organisatie van de concurrentie door beginstiging van

buitenstaanders of coöperaties, en vooral aan een daarop

gerichte invoerpolitiek kunnen worden gedacht, aange-

nomen, dat de organisatie voor buitenlandse handel vai
de JEIA
1)
eindelijk zo soepel wordt gemaakt, dat daarmee

een behoorlijke invoerpolitiek kan worden gevoerd.

In vergelijking met het totale verbruik aan bepaalde

goederen zou ten dele het toelaten van een maximale

invoer voldoende zijn om tot een verscherpte concurrentie
en daarmee tot rationalisatie te dwingen.
Een bijzonder probleem biedt in dit opzicht de handel,
aan welke tegenwoordig klaarblijkelijk te grote handejs-
marges ten deel vallen. Daar de opslagruimte voor het,

grootste deel is verwoest, de verbinding tussen de markten
gering is en de wederopbouw der coöperaties nog lang nièt
kon worden voltooid, kon de handel tot nog toe vaak yan
zijnbevoorrechte positie profiteren en zich in elk gèval
in een omvang handhaven, die uit het oogpunt van de
volkshuishouding beschouwd, geenszins gewenst is.

Product iepolitiek.

Het beste middel tot het tegengaan van prijsopdrij-
vingstendenties en daarbij tot verscherping van de con-currentie, teneinde de gemiddeldé productiviteit te ver-
hogen, moet worden gezocht in maatregelen op het terrein

van de productiepolitiek. Derhalve moet alles worden
gedaan ter vergroting van de omvang der productie,
die tegenwoordig nog altijd slechts weinig boven dehelft
van die van 1936 ligt, terwijl tegelijkertijd het aantal
tewerkgestelden bijna 100 pCt van dat in 1936 bedraagt.
Daar een algemene beweging der productie slechts

geleidelijk kan gaan, zou de verhoging der productie op enkele markten van het massaverbruik voldoende
zijn om de prijsvorming te beïnvloeden en de voorziening
der bevolking van goederen te verbeteren. Daarbij zou
aan de uitvoering van een utility-program kunnen worden

gedacht, zoals dit in Engeland met succes is verwezen-lijkt. Een dergelijke vergroting van het aanbod van hijv.

textielgoederen, schoeisel en huishoudelijke artikelen
zou vermoedelijk verhinderen, dat de naast de kosten der
voeding belangrijkste uitgaven van een arbeidersgezin
nog verder zouden stijgen. Voorts zou dit bij deverwante
producten een prijsstijging tot staan brengen en over het
geheel ertoe medewerken, dat verdere loonsverhoogingen
zouden kunnen worden vermeden. Daar de daarvoor be-
nodigde import.van grondstoffen gepaard moet gaan et
de verplichting, dat de toewijzing van de grondstoffen

aan de afzonderlijke onderiierningen afhankelijk zal yorden
gesteld van de mate van kostenverlaging hij deze standaârd-
artikelen, zou tegelijkertijd gedeeltelijk worden verliin-
derd, dat de uiterst schaarse grondstoffen voor andere
doeleinden dan voor de vervaardiging van deze dringend
nodige artikelen worden aangewend. Slechts het verbruik
van goedkope standaardartikelen past bij het inkomsten-
peil van een verarmd ‘olk, bij hetwelk kwaliteitsproducten
slechts in zoverre gerechtvaardigd zijn, als daarmee de
voofwaarden voor internationale goederenruil kunnen
worden verbeterd. Om een dergelijk productieprogramma
te stimuleren zou ook aan belastingfaciliteiten kunnen
worden gedaTcht, voor zover deze laatste niet toch al
nodig zijn tër bevordering van de technische vooruitgang.

Importcredieten.

.

In de reële sfeer is en blijft het meest afdoende middal

‘)
di. Joint Export and Import Agency.

810

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1948

de vergroting van de door credieten mogelijk gemaakte

import van grondstoffen en in ènkele gevallen van af-

gewerkte producten, afgezieh van de in elk geval noodzake-
lijke invoer van landbouwproducten. Was in brede

kringen van het Duitse publiek’ met de geidsanering toch

al de voorstelling verbonden, dat tenminste een mini-

mumaanbod aan goederen uit Marshall-credieten het ver-

trouwen in de iiieuwe munteenheid zou versterken, thans

is het tijdstip gekomen, dat inderdaad – gezien het feit,

dat het Duitse economisch leven, wat grondstoffen be-

treft, zo afhankelijk is – alles moet worden gedaan in

het belang van een vergroting van het aanbod van goede-

ren. Dat in deze situatie, als men wil, dat Duitsland econo-

misch enigszins tot rust zal komen – hetgeen in het belang

van alle handelspartners zou zijn – een geforceerde uit-

voer van hout en schroot niet gunstig kan werken, ligt

voor de hand. Het wijzen op de noodzaak van een gro-

tere eigen producti van goederen helpt nu eenmaal

niet in een huishouding, waarvan de grondstoffenhasis

zo.buitengewoon.smal is.

Dientengevolge wordt in de huidige situatie de door
credietverlening mogelijk gemaakte grondstoffeninvoer

tot de spilwaar alles om draait, niet alleen bij de productie-,

maar juist ook bij de prijspolitiek.

In de weinige gevallen, waarin de grondstoffen inhet
binnenland voorhanden zijn, is het juist daarom moeilijk

tot investeringen .op te wekken,. omdat bij gebrek aan

spaarmiddelen slechts anticipatiefinanciering door de

banken zou •kunnen plaatshebben, waardoor echter de

opwaartse tendentie der prijzen zou worden versterkt.
‘Dit is de reden, dat van uitvoering van alle op’zich zelf
zo urgente investeringsplannen van overheids- of particu-.
liere zijde, waarvoor een bijzonder onderzoek nodig is,

tegenwoordig slechts onder zeei’ bepaalde voorwaarden

en in beperkte mate sprake kan zijn. ‘Want terwijl vôör
de geldsanering elke investering ‘in de eerste plaats een
probleem van het rechtstreeks beschikking krijgen over

de vereiste materialen, machines en mensen was, bestaat
er tegenwoordig een werkelijk kapitaalgebrek bij gelijktijdig

betrekkelijk grote geidruimte, welke laatste evenwel in
de toekomst in dezelfde mate zal verminderen, waarin de
prijsaanpassing geschiedt. – –

1-Jet leiden van voor consumptie beschikbare middelen
naar de stroom van investeringsgelden zou daarom het
best kunnen plaatsvinden, wanneer door de deviezën-
besparende invoer van grondstoffen de omvang van
de productie zou kunnen worden vergroot, de voor-

ziening der brede massa van goederen merkbaar verbeterd
en het vertrouwen in de nieuwe munt daamede versterkt.
Niet in de laatste plaats zou daarmede de •crediet-
waardigheid van de debiteur kunnen worden vergroot.
M(inster.

Prof. Dr W. HOFFIIIANN.

HET WETSONTWERP RECHTS-•

HANDELINGEN LANDBOUWGRONDEN (11)
1
).

De prjs’orming can landbouwgronden.

Een zeer belangrijk onderdeel van de materie van de
overdracht van landbouwgronden is de prijsvorming.
Deze heeft tal vah aspecten, niet alleen economische en
sociale, maâr ook fiscale; men denke,bijv. aan de heffingen
ineens. Het is ook hierom, dat het ontwerp mede designa-
tuur van de Minister van Financiën draagt. *

Aangezien het ontwerp geen bepaald prijsniveau-fixeert,
maar dit aan een uit té vaardigen Algemene Maatregel
van Bestuur en aan verordeningen van de Grondkamers

overlaat, is het gewenst de desbetreffende passage uit de
Memorie van Toelichting eens wat nader te beschouwen,
omdat daaruit blijkt, in welke richting de wetgever zich de oplossing van dit vraagstuk denkt.

‘) Zie voor het vorige arUkel E.-S.B.” van 29 Septemberj.1.,
blz. 766.

1 .

De opstellers van de Memorie van Toelichting beginnen

– met er op ‘te wijzen, dat, nu
op
velerlei gebied prijsbindende

vooischriften gelden, ten aanzien van de landbouwgronden

geen ‘uitzondering kan worden gemaakt.

Met een verwijzing naar de hypothëcaire ‘overbelasting
na ‘Wereldoorlog T als een gevolg van de destijds onge-

motiveerde overschatting vaii de waarde van de grond,

wordt dan-betoogd, dat hetin sterke mate fluctueren van

de grondprijzen niet alleen voor de kostprijzen van de
landbouwproducten, maar ook voor de landbouw als

geheel van ongunstige invloed kan zijn. Voorts eist de

thans bestaande grote landhonger het nemen van maat-

regelen ter beheersing van het prijzenniveau.

Na dezè oratio pro dorno wordt dan de vraag opge-

worpen, op welke wijze de prijsbeheersing in de wet zou

• moeten worden geregeld. Terecht heeft men er van af-

gezien in de wet een bepaald prijspiveau te fixeren, aan-
gezien dit bij zich wijzigende omstandighedeii tot wets-

wijzigingen aanleiding zou geven:

• Men’heeft dit ‘raagstuk nu opgelost door te bepalen,

dat bij Algemene Maatregel van Bestuur, de Economische
Raad gehoord, algemene voorschriften ter be5aling van het
prijsniveau gegeven worden. De Grondkamers kunnen’dan

met inachtneming van deze voorschriften en in overleg
met de Rijkscultuurconsulent, belast met grond- en pacht-

zaken, regionale normen vaststellen, welke normen aan

de goedkeuring van de Minister onderworpen zijn.
De opstellers van’ de ‘Memorie

van Toelichting delen
vervolgens mede, ‘dat zij overwogen hebben in de wet

een norm voor de prijshepaling neer te leggen, in dier
voege, dat men de koopprijs van de grond zou benaderen

volgens de methode van de kapitalisatie van de netto-
pachtwaarde.

Deze methode zou echter op moeilijkheden stuiten

zowel ten aanzien van de ‘netto-pachtwaarde als ian de
kapitalisatie. –

Wat het eerste punt betreft, wordt er op gewezen, dat
tegenwoordig de netto-pachtwaarde van behuisd land

lager ligt dan van onbehuisd land als gevolg van de sterk
gestegen onderhoudskosten. Dit heeft bij het aanhouden
va’n dezelfde kapitalisatievoet het gevolg, dat bij gronden

va; gelijke kwaliteit de koopprijzen van los land hoger
zouden komen.te liggen dan van behuisd land.

Ook de vaststelling van de kapitalisatievoet ondervindt moeilijkheden, daar’het. hier een grootheid betreft, welke
wordt afgeleid’ uit de verhouding van de koopprijen en

de netto-pachtwaarde en welke, grootheid ook vroeger
geen, constante waarde bezat.

Op grond van deze overwegingen concluderen de op-
stellers van. de Merorie van Toelichting, dat, eerst het niveau, van. de koopprijzen moet worden vastgesteld.

Hierover wordt in de Memorie van Toelichting het vol-
gende gezegd:, .

,,Het ligt in het voornemen van de Regering, voorhands

in de ingevolge artikel 5 nodige Algemene Maatregel van
Bestuur in het algemeen het prijsniveau, zoals dit op
9 Mei 1940 gebruikelijk was, als basis te nemen, waarbij
een verhoging van 10 pCt voor landbouwgrond en van
20 pCt voor woeste grond in aanmerking genomen zal
worden. Hoewel krachtens artikel 2, lid 1 onder 1) van het
Vervreemdingsbesluit Onroerende Zaken de prijzen van
landbouwgrond, welke in het t.ijdvak 1945/48 werden
betaald, gesteld moeten worden op die, welke op 9 Mei
1940 daarvoor gebruikelijk en redelijk waren, heeft een

ingesteld onderzoek uitgewezen, dat de Grondkamers,
die tijdens de bezetting met de prijsregeling van landbouw-
gronden belast waren, sedert omstreeks 1943 een prijs-,
niveau hebben aanvaard, dat in het algemeen van 10 tot 20 pCt boven dat van 1940 ligt, terwijl niet gebleken is,
dat de overgang van de prijsregeling na de bevrijding op

de Prijzenbureaux voor Onroerende Zaken in dat prijs-
niveau wijiging heeft gebracht.. -.

Tot een hoger niveau der koopprijzen dan hierboven


t

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE’- BERICHTEN

811

aangegeven bestaat naar het oordeel

van ondergetekenden
geen aanleiding wanneer men’ bedenkt, dat de stijging,

welke de eigenaarslasten sedert 1940 hebben ondergaan;
niet of soms nauwelijksis gecompenseerd door destijging

der pachtprijzen, waardoor de netto-pachtwaarde van
landbouwgronden in vele gevallen lager ligt dan v66r

1940 het geval was.

Ondergetekenden achten het echter niet juist om de

maximumprijzen op grond van de eventuele daling der

netto-pachtwaarde op een lager niveau dan in 1940 te
stellen. Zulks zou toch een daling van de waarde van het

landelijk bezit ten opzichte van 1940 met zich mede bren-gen, waardoor in de eerste plaats degenen, )vier bezit met
hypotheekschuld is hezwaard, ernstig zouden worden’

getroffen: Bovendien behoeft een eventuele daling van de

netto-pachtwaarde nog niet tot een verlaging van de koop-
prijzen te, leiden. Hierbij toch zou men veronderstellen,

dat de kapitalisatievoet als. een onveranderlijke grootheid
ware tebeschouwen.
Naar het oordeel van ondergetekenden kan zulks niet

het geval zijn, de ,kapitalisatievoet is veeleer een empirisch

uit de verhouding der netto-pachtwaarde en d& koop-
waarde afgeleide grootheid”.
Naar aanleiding van het bovenstaande een enkele oji-
merking.

Allereerst de vraag, -op welk niveau ‘de Regering zich’
denkt de prijzen voor bosgronden te stellen. De Memorie
van Toelichting spreekt slechts over landbouwgronden en
woeste gronden. Wil men ook hier een verhoging van 10
of 20 pCt toestaan naar analogie van de richtlijnen te
dien aanzien bij de heffingen ineens?

Voorts is het te hopen, dat de komende. prijsvoorschnif-
ten niet al te star zullen vasthouden aan de fixatie’ op
110 pCt; daar er tal van afwijkingen kunnen voorkomen,
bijv. bij herbouwde hoeven of bij ,kaalgeslgen boster-
reinen, waarop een herbebossingsplicht rust.
Het ontwerp regelt voorts nog de verkoop in het open-
baar, door te bepalen, dat zodanige verkoop en de veilings-

voorwaarden de voorafgaande goedkeuring van de Grond-
kamer moeten beho’even. De Grondkamer heeft bij de

beoordeling van de voorgenomen verkoop en de voor-
waarden dezelfde maatstaven aan te leggen als bij de niet-
openbare verkoop. Zo zal dus bijv. in de vele veilings-

condities voorkomende bepaling, dat de notaris, te wiens
overstaan de verkoop geschiedt, gedurende de verkoop
te allen tijde de splitsing of samenvoeging van de te veilen
percelen kan bevelen, niet toegelaten kunnen worden,

daar dit uitsluitend tot de bevoegdheid der Grondkamers gaat behoren.

Niet aan goedkeuring onderworpen zijn de openbare
verkopen krachtens wetsbepaling en krachtens rechterlijke
beslissing, de executoriale verkoop en de verkoop krachtens
artikel 1223 (2) B.W. De contrôle op de’ prijzen blijft
echter aan de Grondkamers voorbehouden.

Tenslotte is een regeling gegéven voor het geval er ver-
scheidene gegadigden zijn, agrarische en niet-agrarische, die de hoogste prijs bieden.

Deze regeling is als volgt: Zijn er uitsluitend agrarische
gegadigden, dan beslist de Grondka-mer. Tegen deze
beslissing staat beroep open bij de Centrale Grondkamer.
Zijn er zowel agrarische als niet-agrarische gegadigden,
dan beslist de Minister van Landbouw op advies van de Grondkamer ‘en na overleg met zijn ambtgenoot, belast
met de zaken betreffende de ruimtelijke ordening. Beslist
hij, dat de agrarische bestemming de voorkeur heeft, daii
‘ijst hij de zaak terug naar de Grondkamer ter aanwijzing
van de gegadigde. Ook tegen deze beslissing van de
Grondkamer staat beroep op de Centrale Grondkamer
open. De uitgeschakelde niet-agrarische gegadigden staan
machteloos tegenover de beslissing van de Minister:
Nog sterker is dit het geval, indien de Minister beslist,
dat een niet-agrarische bestemming de voorkeur verdient.
In dat geval namelijk wijst hij in overleg met zijn. ambt-
genoot voornoemd de’gegadigde aan. Tegen deze beslis-
sing staat evenmin beroep open. Ga’at dit echter niet te

ver? Men kan er accoord mee gaan, dat de beslissing,
welke bestemming aan bepaalde grdnden moet worden

gegeven, aan de uitvoerende macht voorbehouden moet

blijven. Maar wanneer eenmaal beslist is, ‘dat een niet-
agrarische bestemmihg voorrang heeft, is het dan niet
hillijk, dat• de niet-agrarische gegadigden, evenals de
agrarische dit kunnen, in de gelegenheid gesteld moeten

worden op te komen tegen de beslissing, waarbij het land
an één hunner wordt toegewezen?

Voorkeursrecht oan de pachter.

Een belangrijke plaats wordt in het wetsontwerp inge-

ruimd voor de pachter. Aan hem is een recht van voorraig
verleend zovel bij openbare als bij niet-openbare verkoöp.

De wetgever motiveert dit met bedrijfseconomische en
hillijkheidsoverwegingen.

Bedrijfsecononiisch is stabiliteit in de bedrijfsvoering
gvent. Immers, de mogelijkheid van verkoop van de

gepachte grond aan een andere grandgebruiker werkt niet
bevorderlijk op het maken van plannen ,op lange termijn
en op het aanbrengen van verbeteringen door de pachter.
In o’vereenstemming met -het rechtsbewustzijn van de
hoerenstand -acht de wetgever het billijk, dat aan een
pachter, die bereid en in staat is de gepachte grond te kopen, een recht van voorrang wordt verleend. Dit is

ook in overeenstemming met de praktijk, waarin het
gebruikelijk is, dat een grondeigenaar hij een voorgenomen verkoop zich
,
eerst tot zijn pachter – mits deze een goed
pachter is – pleegt te w’enden met eèn aanbod.
Uitzondering op dit voorkeusrecht bestaat alleen,
wanneer bloed- of aanverwanten van de eigenaar ir de
rechte linie ôf in de zijlinie tot in de tweede graad het
eigendom wensen te verwerven en wanneer het recht van
voorrang van de pachter zou leiden tot het continuatie van een slechte verkavelingstoestand. De toetsingsbe-
ginselen van art. 4 zullen hier tot leidraad moeten dienen.

Dat dit voorkeursrecht van de pachter in diens handen
een gevaarlijk wapen zou kunnen worden, zoals de land-
bouwmedewerker van het Handelsblad (Donderdag 12
Augustus ’48) meent, zie ik voorshands nog niet in. Ge-
noemde medewerker stelt het geval, dat de pachter op
grond van art. 20 (2) Pachtbesluit door de Grondkamer
gemachtigd wordt de door de verpachter achterwege
gelaten reparatiewerkzaamheden op diens kosten te doen
verrichten. Zou de verpachter hierdoor gedwongen worden

het verpachte te verkopen, dan zou de ‘pachter zodoende
voor betrekkelijk lage prijs eigenaar kunnen worden. Ik

zou hiertegen willen aanvoeren, dat art. 20 (2) ‘geen be-
paling van dwingend recht bevat, naar de Centrale Grond-
kamer in een recente beslissing uitmaakte (17 Nov. 1947,
-N.J. 1948/451). De in het geding zijnde clausule van het

betrokken pachtcontract, luidende : ,, In afwijking vab het
bepaalde, in artikel 20 van het Pachtbsluit, zijn de pachters.
‘in geen geval bevoegd, zelfs niet met goedkeuring van de
rondkamer., laatsthedoelde reparatiën (i.e. de grove

reparatiön) op kosten van de verpachter te doen verrichten”,
werd door de Centrale Grondkamer -gehandhaafd. Door
een zodanige clausule op te nemen kan een verpachter
dus voorkomen, dat hij op voor hem ongelegen momenten
tot ingrijpende reparaties w’ordt gedwongen met alle
catastrophale gevolgen van dien.

Door middel van dit wetsontwerp beoogt de Regering
de terreinen van Grondkamer en Prijzenbureau voor
Onroerende Zaken af te bakenen. Voortaan zal het Prijzen-
bureau in hoofdzaak bevoegd zijn met betrekking tot het
stedelijk onroerend goed. Zodoende is ook de overdracht van woeste gronden onder de competentie van de Grond-
kamer gebracht, evenals van bossen. In het laatste geval
echter heeft het Staatsbosbeheer een woordje mee te
spreken.

812

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 October 1948

Met één factor in het proces van de versnippering van

landboüwgronden bemoeit het wetsontwerp zich niet,
namelijk het erfuecht.

In hoeverre deze factor van belang is, is voorshands door

gebrek aan gegevens nog dubieus. Blijkens een door Mr

J. Baert in het W.P.N.R. no. 4026 geplaatste oproep

aan de notarissen om dienaangaande inlichtingen te ver-

strekken, is deze zaak in onderzoek. Voorzover mij bekend

is hierover nog geen nadere mededeling bekend gemaakt.

In de Memôrie van Toelichting wordt opgemerkt, dat

deze materie een afzonderlijke en nauwgezette bestûde-

ri’ng vereist, daar de algemene beginselen van het burger-

lijk recht en van het erfrecht in het bijzonder hierbij ten

nauwste betrokken zijn. Mocht echter de erfopvolging in

deze kwestie een belangrijke rol spelen, dan zal men mi.

niet moeten schromen ook dit vraagstuk, hoe weinig aan-

trekkelijk dit moge zijn voor vele grondeigenaren, tot

oplossing te brengen.

De uitvoering van de door het wetsontwerp geregelde
materie is opgedragen aan dè organen, die ook het Pacht-

besluit hebben uit te voeren, hetgeen voor de hand liggend
is, daar deze organen over de vereiste ervaring beschikken.

Enkele opmerkingen ooer de tekst oan het netsontwerp.

Anders dan de naam van het ontwerp zou doen ver-

moeden valt onder deze regeling, blijkens artikel 1, ook
de overdracht van woeste gronden en van bossen. Voor

woéste gronden geeft de Memorie van Toelichting als

ratio aan de hierboven vermelde competentieregeling

van Grondkamer en Prijzenbureaux.
Ten aanzien van bossen merkt de Memorie van Töe-
lichting slechts op, dat het wenselijk is bos afzonderlijk te

noemen, daar dit niet met zoveel worden in het Pacht-

besluit vermeld wordt. M.i. zal de bemoeienis van de

Grondkamer in deze wel niet groot zijn, daar de situatie

bij de bossen totaal anders ligt dan ten aanzien van
landbouwgronden, zodat deze zich wel uitsluitend tot de

waardebepaling zal beperken, en hiervoor is het Staats-

bosbeheer als deskundige instantie ingeschakeld.
Behalve de overdracht van de gronden zelf zijn even-

eens aan de goeçlkeuring onderworpen de overeenkomsten
tot vestiging, wijziging, verlenging, overdracht of afstand
van een zakelijk recht van erfpacht, opstal, beklemming
of vruchtgebruik, voor een langere duur dan 25 jaar.

Ten aanzien van de overeenkomsten betreffende zake-

lijke’ rechten van kortere duur is het Pachtbesluit van
toepassing. Op grond van de overweging, dat deze rechten
voor de landbouw geen betekenis hebben, zijn de rechten
van gebruik en bewoning niet genoemd, in tegenstelling

niet het destijds geldende Besluit vervreemden van
landbouwgronden.
Zoals ik reeds vermeldde, wordt in het ontwerp de bepa-

ling van het prijsniveau aan Uitvoeringsmaatregelen.
overgèlaten. In verband hiermede wijs ik op het laatste
lid van art. 5, dat bepaalt, dat, wanneer andere dan agra-
rische factoren de waarde van het land mede bepalen,

(leze boven de agrarische waarde in aanmerking kunnen
worden genomen. De waarde van deze niet-agrarische
factoren moet door het Prijzenbureau worden bepaald.
Ilouwterreinwaarde mag echter alleen in aanmerking

worden genomen, indien deze op 9 Mei 1940 aanwezig was.
De Memorie van Toelichting merkt over dit punt het
volgende op.
111
het Vervreemdingsbesluit Onroerende Zaken is
in artikel 2 lid 1 onder 1) bepaald, dat ten aanzien van
ongehouwde eigendommen de hoogst toelaatbare tegen-
prestatie is die, welke daarvoor op 9 Mei gebruikelijk en

redelijk was. In de krachtens artikel 7 van het Besluit
vastgestelde richtlijnen is voorts bepaald, dat een hogere
prijs dan de agrarische waarde kan worden toegestaan,
indien_-op 9 Mei 1940 in afzienbare tijd met bebouwing

van

de grond rekening werd gehouden. De hogere waarde, welke na 9 Mei 1940 ontstaan is, komt sinds de toepassing

van het, besluit niet voor vergoeding in aanmerking.

Door dit wetsvoorstel is het Vervreemdingbesluit Onroe-

rende Zaken niet langer van toepassing op land” in de

zin van dit ontwerp, derhalve ook niet op land, dat bouw-
terreinwaarde heeft.

Onder bouwterreinwaarde wordt verstaan het verschil

tussen de agrarische waarde en de waarde van zogenaam-

de ruwe of maagdelijke bouwgrond. Onder het begrip

worden in dit geval niet gerekend de kosten van het

bouwrijp maken, zoals bijvoorbeeld wegenaanleg, aanleg
van riolering enz. Met de kosten van deze werken kan

krachtens het bepaalde in de eerste zinsnede van artikel
5, lid 3, rekening worden gehouden.

Het hiervdren opgemerkte geldt uiteraard slechts

voorzover de grond ondanks de genoemde werken nog

land in de zin van déze wet is gebleven. Is dit niet meer

het geval, dan is niet deze wet, doch het Vervreemdings-

besluit niet-landbouwgronden van toepassing. Wanneer
,

dit ontwerp omtrent dit onderwerp geen bepaling zou bevatten zou het gevolg een belangrijke wijziging ten

opzichte van het vraagstuk van de bouwterreinwaarde
zijn.

De ondergetekenden zouden een dergelijke wijziging
bij gelegenheid van een ontwerp, dat landbouwkundige

doeleinden nasteeft en onder meer de grondslag geeft
voor de waardebepaling van landbouwgronden, niet doel-

matig achten. Een Staatscommissie is voorts belast met

de herziening van de Woningwet, waaronder begrepen is

het vraagstuk yan de prijs van bouwgrond en van de

bouwterreinwaarde. De hier besproken bepaling beoogt

derhalve niet anders dan de krachtens het Vervreemdings-
besluit Onroerende Zaken bestaande regeling voorlopig
te bestendigen, totdat omtrent deze materie een defini-

tieve vooziening getroffen wordt. Een principiële uitspraak

mag in deze bepaling niet gezien worden. Het ligt in het
voornemen van de ondergetekenden te bevorderen, dat

de ingevolge het eerste lid vast te stellen Algemene Maat-
regel van Bestuur ten aanzien van de mate waarin bouw-
terreinwaarde in aanmerking genomen mag worden,

eveneens bij de geldende regeling zaI aansluiten”.

De kwestie van de bouwterreinwaarde doet mi. twee

vragen rijzen.
Ten eerste: wie heslist, of er sprake is van bouwterrein-
waarde op 9 Mei 1940 en w’elke norm hiervoor wordt
aangelegd? Uit het verband tussen artikel 5 en artikel 6

van het wetsvoorstel valt af. te leiden, dat de Grondkamer
beslist. Is dit zuiver agrarische orgaan hiervoor echter
wel het meest geschikt?
De norm voor het aanwezig zijn van.bouwterreinwaarde
zal, blijkens bovenstaande aanhaling uit de Memorie van
Toelichting, zijn of op 9 Mei 1940 in afzienbare tijd met

bebouwing van de grond rekening moest worden gehouden.
Dit lijkt mij vrij vaag en dit klemt te meer waar het tijd-

stip van 9 Mei 1940 reeds zover achter ons ligt en er
sedertdien zoveel veranderd is.
Een andere vraag, welke zich in dit verband voordoet,
is, op wie de bewijslast van het aanwezig zijn van bouw-
terreinwaarde rust. Moet dit door de overdrager worden
aangetoond of moet de Grondkamer bewijzen, dat deze waarde er niet is? Men vergehijke hiermede de regeling
in art. 7 van het ontwerp, waar de kwestie van de bewijs-

last wel geregeld is. –
Wat ik eveneens in het ontwerp vergeefs gezocht heb
is een bepaling, hoe een competentigeschil tussen Grond-
kamer en Prijzenbureau beslist moet worden. Dit kan
zich bijv. voordoen bij gronden met bouwterreinwaarde,
omdat hier verschillende grensgevallen mogelijk zijn.
Ook de kwestie vn volkstuingronden kan hier in het
geding komen, nl. de vraag welk karakter hierbij over-

heerst, de bodemcultuur of de ontspanning. In dit verband
wijs ik nog op artikel 9, valgcns welke bepaling de hypo-
theekbewaarder een akte van overdracht steeds kan over-
schrijven in de Openbare registers, indien af een verklaring

”ii

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

813

van de Grondkamei’ 6f van het Pijzenbureau wordt

overgelegd.

Ten aanzien van de overdracht ten behoeve van niet-
agrarische bestemming en aan publiekrechtelijke lichamen
zijn .aparte bepalingen gemaakt.

Bij aankoop van gronden door een publiekrechtelijk

lichaam mag de Grondkamer alleen de prijs beoordelen
(artikel 8) omdat de landbouwkundige criteria niet voor
deze lichamen gelden, daar zij grond aankopen voor de

uitoefening van hun publiekrechtelijke functie en ver

wacht mag worden, dat zij, zoveel als met hun belangen

verenigbaar is, met de landbouwbelangen rekening zullen
houden. Anders staat het met betrekking tot de verkoop
door publiekrechtelijke lichamen, omdat hier hun publiek-rechtelijke taak iiet ter sprake komt, zodat de Grondkamer

hier wel tot volledige toetsing bevoegd is.
Evenzo staat de zaak, indien een verkrijger aantoont,

dat hij het land wenst te bestemmen voor niet-agrarische
doeleinden op grond van een door een van kracht zijnd

nationaal plan, streek-, uitbreidings- of wederopbouw-
plan gegeven bestemming. In zodanig geval moet de

Grondkamer haar goedkeuring verlenen, ook al voldoet
de overeenkomst niet aan de landhouwkundige criteria

van artikel 4. ‘Wanneer een zdanige bestemming niet
geldt, doch Gedeputeerde Staten in de betrokken provincie veklaren, dat aan deze bestemming voorkeur moet worden
gegeven,
A
de Grondkamer eveneens gehouden haar
goedkeuring te verlenen; alhoewel het niet met zoveel
woorden in artikel Gis vermeld, zal bok hier de prijs wel

door de Grondkamer mogen worden getoetst.
Tenslotte wijs ik nbg ,op de artikelen 25 en 27 van het
ontwerp. In eerstgenoemd artikel is bepaald, dat, wanneer
bij een overdracht meer wordt betaald dan de door de
Grondkamer goedgekeurde tegenprestatie, de overeen-
komst haar rechtskracht behoudt en het teveel betaalde
kan worden teruggevorderd. Volgens artikel S van het

Vervreemdingsbesluit Onroerende Zaken was een derge-
lijke overeenkomst nietig. Dit stelsel heeft het bezwaar,
dat een gebrek in de titel naderhand moeilijkheden kan
opleveren voor latere verkrijgers en hypotheekhouders, omdat van een achteraf gebleken nietigheid niets uit de
openbare registers blijkt. De wetgever meent thans op deze wijze, welke naar hij erkent, ook niet zonder be-
zwaren is, een betere oplossing te hebben gevonden ter handhaving van het prijzenpeil.. Daar de overeenkomst
haar rechtskracht behoudt, is alleen het meerdere onver-

schuldigd betaald en kan de koper dit terugvorderen.
Dit terugvorderiifgsrecht staat de strafbaarheid van de
koper in de weg; derhalve stelt artikel 27 alleen de ver-
koper strafbaar. Dit is dus een afwijking van het systeem,
toegepast ten aanzien van de prijsovertredingen, waarbij
beide partijen strafbaar zijn, en het heeft het bezwaar,
dat de koper met zijn bod net zo hoog kan gaan als hij w’il,
Hij behoeft toch nimmer meer dan de goedgekeurde prijs

te betalen c.q. kan hij het meer betaalde terugvorderen.

– Samcnat1ing.

Recapitulerend zien wij, dat het wetsontwerp vier doel-
einden nastreeft.

Ten eerste het tegengaan van versnippering van ons
landbouwareaal. Als zodanig heeft het o.a. het karakter van sluitstuk van de ruilverkaielingen.
Vervolgens bedoelt het een dam op te werpen tegen het
voortwoekeren van het euvel van de onrendabele bedrijven.
Op den duur zal het ook tot het creëren van iendahele
bedrijven kunnen bijdragen.
Voorts stelt het zich ten doel te komen tot een prijs-
beheersing van alle gronden, welke niet in de stedelijke
sfeer gelegen zijn.
Tenslotte beoogt het in aansluiting hierop de terreinen
van de beide met de prijscontrôle van onroerende zaken

belaste organen, het Prijzenbureau voor Onroerende Zaken
en de Grondkamer, af te bakenen.

Afgezien van enkele detailkwesties, welke een nadere
regeling behoeven, hen ik van mening, dat het uit land-

bouwkundig oogpunt zeer zeker wenselijk is, dat de in
dit wetsvoorstel neergelegde regeling kracht van wet zal
verkrijgen.

Mr
L. J. SCHIETHART.

DE VRACHTENMARKT,

Nu er sedert mijn laatste overzicht wederom enkele
maanden zijn verstreken, lijkt het nuttig, opnieuw een
beschouwing aan de vrachtenmarkt te wijden. .1k vind
hiertoe te gereder aanleiding, nu recentelijk in de vak- en

dagbladpers bij herhaling aan de jongste ontwikkeling

der vrachtenmarkt aandacht is gewijd eTi minder opge-
wekte klanken worden gehoord. Inderdaad valt niet te

ontkennen, dat het algemeen vr.chtenpeil, vooral indien
men dit vergelijkt met een jaar geleden, een voor reders

minder gunstig beeld toont. Geleidelijk afbrokkelende

vrachten met hier en daar vrij drastische verlagingen,
minder levendige vraag en, wat wellicht een nog beden-

kelijker symptoom is, een veeleer stijgend dan dalend kostenpeil, waardoor de exploitatie-uitkomsten, reeds
nadelig beïnvloed door de lagere vrachten, in nog sterkere
mate gedrukt worden, ziedaar in grote trekken het beeld,
dat de vrachtenmarkt de laatste maanden biedt.

Leest men de periodieke overzichten erop na, dan komt
men regelmatig de opmerking tegen.,,de stemming op
de belangrijkste markten blijft bij voortduring gemakke-
lijk”, en als voornaamste oorzaak noemt men dan de

minder levendige vraag, op haar beurt gevolg van het
tekort allerwegen aan, dollars. Uiteraard speelt dez6
omstandigheid een rol, waarschijnlijk zelfs een belangrijke rol, maar het wil mij nochtans voorkomen, dat een analyse.

van de huidige toestand; die als vrijwel enige oorzaak
voor de minder stabiele ondergrond der vrachtenmaFkt
het dollartekort noemt, onvoldoende recht laat weder-
varen aan andere factoren, die zowel stuk voor stuk als
tezamen de markt beheersen.

Niet ten onrechte spreekt men, wat de internationale
handel betreft, van een geleidelijke vervanging van de ,,sellers’ market” door een markt waarop, wil men zijn
afzet handhaven, moet worden geconcurreerd. liet is,
uitzonderingen daargelaten, niet langer zo – en meii moet
dit als symptoom voor een langzaam verbeterende pro-

ductie toejuichen – dat tegenover elk aanbod een even
grote, zo niet grotere vraag staat. –

• Ditzelfde verschijnsel kan men op de vrachtenmarkt

waarnemen. Tegenover de beschikbare tonnage, die boven-
dien groeit naarmate de in aanbouw zijnde tonnage gereed
komt en de herstelwerkzaamheden aan de vloot vorderen,
-zodat minder schepen voor kortere of langere tijd uit de
vaart zijn, staat niet langer een welhaast niet te verzadigen
vraag, waardoor het vrachtenpeïl voortdurend kon mon-
teren. Een tweede belangrijke factor is de nog steeds
beperkte omvang van de wereldhandel. Talrijke centra, weleer uiterst belangrijk zo uit een oogpunt van handel
en industrie als landbouw, zijn vooralsnog uitgeschakeld
en spelen in de goederenvoorziening en overzeese handel
generlei tol ofwel een rol van ondergeschikte betekenis.
Daarnevens oefent het stelsel van bilaterale handels-
overeenkomsten een remmende werking. Niet vaak genoeg

kan erop worden gewezen, dat bestendiging van het
bilaterale stelsel een werkelijk herstel van de wereldhandel,
die slechts bij vrije uitwisseling van goederen en diensten
in multilateraal vei’hand kan prospereren, verijdelt.
Voegt men daarbij nog de onbevredigende ontwikkeling der internationale politieke verhoudingen, die de samen-
leving in voortdurende spanning en onzekerheid houden,
dan heef t men een vrij volledig beeld van de verschillende
factoren, die elk voor zich en tezamen, los van de mone-
taire problemen, de markt beheersen.

14

ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICHTEN

13 October 1948

In deze labiele markt nu voltrkken zich enkele wijzi-

gingen, die overigens een terugkeer tot meer normale
verhoudingen betekenen en als zodanig welkom zijn. Ik

denk aan de aanzienlijk teruggelopen aanvoer van Ameri-
kaanse kolen. Bedroeg het maandelijks exportquotum

in 1947 gemiddeld 3,6 millioen tons, gedurende de maanden

Mei/Juni jl. bedroeg de maandelijkse uitvoer blijkens

mededeling van het Ministerie van Handel slechts 2,2

millioen tons en naarmate de Europese kolenproductie

– Polen, Engeland, Ruhrgebied – stijgt, zal Amerika’s

kolenuitvor naar Europa verder teruglopen. Uiteraard
speelt ook hier het dollarvraagstuk een rol en stimuleert

dit het streven om de behoeften zo mogelijk en bij voorkeur

in Europa te dekken. Men bespaart zodoende dollars

voor de financiering der ladingen zelve en dollars voor het

zeetransport, afgezien van de zoveel goedkopere vracht

van Engeland, Ruhr en Polen. Flier staat tegenover, dat
,

de ‘geringere uitvoer uit Amerika oorzaak is, dat tal van

schepen, die verleden jaar regelmatig en alleszins lonend

emplooi vonden, thans elders vracht moeten zoeken.

FIet zijn in het bijzonder de transatlantische kolenvrachten,

die als gevolg van de bovengenoemde omstandigheden
scherp zijn teruggelopen. Betaalde men in Januari 1947

nog
3
11,25 van Noord-Amerika naar Rotterdam, recente

afdoeningen per October kwamen op basis van $ 5,60/6

tot stand. Nog eens, deze ontwikkeling moet men als een

bewijs van geleidelijke terugkeer tot norrhalere verhou-

dingen t6ejuichen. Immers, de uitgaande kolenladingen

in het bijzonder van Engeland bieden bij hernieuwing

de.mogelijkheidschepen voor uit- en thuisreis te bevrach-

ten, waardoor een einde komt aan het eenzijdige verkeer,
Icarakteristiek voor de transatlantische kolenreizen. Een

ander tot voor kort belangrijk. kolenafscheepcentrum,

t.w. Zuid-Afrika, belangrijk voor ‘de voorziening van
Zuid-Amerika, het Oosten, Middellandse Zee en zelfs de
Atlantische eilanden, zij het dat in het bijzonder de beide

latste consumptiecentra zich sedert de hervatting van

Engeland’s kolenuitvoer wederom op laatstgenoemd land
oriënteren, pndervond de laatste tijd stagnatie tengevolge
van een acuut tekort aan spoorwegmateriaal. Zuid-Afrika

kan bogen op een zeer bevredigende maisoogt, die voors-

hands op een groot gedeelte der beschikbare goederen-
wagons beslag legt. Verwacht mag worden, dat in de
loop van November wederom voldoende materieel be-
schikbaar zal zijn om de uitvoer van Zuid-Afrikaanse

kolen op ruimere schaal te hervatten.

Tegenover verschillende minder gunstige factoren
staan overigens andere, die voor een meer bevredigende

trend van het vrachtenpeil van betekenis zijn. De grotere
activiteit van Japan jop industrieel gebied, bevorderd en
gesteund door de Amerikaanse bezettingsautoriteiten –
als symptoom in scheepvaartverband vermeld ik .de
bestelling van 15 schepen met een totale inhoud van 171.950

tons, t.w. een 9.000 tons vrachtschip, een 18.000 tons tanker en twee vrachtschepen van elk 5.300 tons voor
Deense rekening, twee 18.000 ton tarikersen drie vracht-
schepen van resp. 9.500 tons en 6.800 tons (2) voor Noor-
‘hegen, drie 10.000 tons vrachtschepen voor dê Philip-
pijnen, twee 18.000 tons tankers voor Amerikaanse reke-

iing en een vrachtschip van 9.250 tons voor Frankrijk
– leidt tot levendiger vraag naar scheepsruimte voor het
vervoer van kolen van Noord-Amerika. Zo werden.recente-
lijk een twaalftal schepen op basis van $ 12,50 bevracht
voor het vervoer van twee ladingen kolen per maand ge-durende het tijdvak October/Maart, terwijl voorts ruimte

werd gezocht voor een verdere hoeveelheid, van 100.000
tons kolen eveneens gedurende Octol3er/Maart van Ncord-
Amerika naar Japan te verschepen. Als retourlading
biedt Japan o.a. vrij regelmatig ladingen schroot, waar-

voor in Amerika levendige vraag bestaat. Van Canada en
Argentinië worden ten tijde van het schrijvèn van dit
overzicht geregeld schepen voor het vervoer van taFwe,

– resp. mais bevracht, terwijl een niet onaanzienlijke hoeveel-

heid tonnage emplooi vindt, dank zij de tussen Amerika

en Zuid-Afrika getroffen regeling, die voorzietin de uit-

wisseling van tarwe tegen mais. De Egyptiche aankopen

van Zuid-Afrikaanse mais zullen naar ruwe schatting
tussen nu en het einde van het jaar 200.000 t
p
ns ruimte

aan de markt onttrekken. Ook de graag voor Amerikaanse

rekening’ naar ruimte voor het vervoer van 250.000 tons

ijzererts van Brazilië en 200.000 tons kolen van Noord-

Amerika, beide met bestemming Japan, geeft steun aan

de markt, evenals trouwens de behoefte aan tonnage voor

het vervoer van graan van de Gulf naar India. Indien

tegen het einde van het jaar ook de nieuwe oogstversche-
pingen van Australië – waar de oogstverwachtingen

gûnstig zijn – een aanvang nemen, staan .reders een
aantal ,,lange afstând”-reizen ten dienste, die hun schepen

gedurende een redelijke tijd van emplooi voorzien en die

doordat een behoorlijke tonnenmaat op langere termijn

aan’de markt onttrokken wordt, aan deze steun vei’leneji.’

Voegt men .hierbij de verschepingen van Amerika krach-

tens het Marshall-plan, zij het dat de helft der te verzen-

den goederen met schepen onder Amerikaanse vlag moet
worden vervoerd, dan dient erkend, dat behoudens on-

vooriene .ômstandigheden de vooruitzichten voor de
naaste toekomst niet zodanig’zijn, dat een uitgesproken

pessimisme gerechtvaardigd lijkt. Ik zeg met opzet voor

de naaste toekomst. De hierboveii door mi genoemde

factoren toch stempelen iedere voorspelling” op langere

termijn tot een hachelijk kansspel, waarbij, los van de

bekende verschijnselen en feiten, andere vooralsnog ‘niet

voorziene gebeurtenissen en ontwikkelingen op econo’-
misch, monetair en internationaal politiek terrein de
prognose waardeloos luinnen maken.

Resumerend, meen ik te mogen herhalen wat ik reeds

eerder stelde, t.w. dat ook dit jaar voor de scheepvaart
bevredigend zal.blijken te zijn. De minder stabiele onder-

grond van de wereldvrachtenmarkt en het ongunstige

beeld, dat de exploitatiekosten tonen, manen echter tot

voorzichtigheid bij de beoordeling der vermoedelijke

toekômstige ontwikkeling. –

De tankrachtenmarkt.

Rest tans nog een enkele opmerking over de tank-
vrachteniharkt. In tegenstelling met de in rederskring
gekoesterde verwachting, dat de vrachten in het najaar
zouden monteren, is er tot dusver van een stijging der
tankvrachten nog geen sprake. Het aanbod van tonnage,
ondanks het feit, dat in Amerika circa 50 tankers van vei-
schillende grootte, waaronder verscheidene T2’s, zijn op-‘

gelegd, overtreft nog steeds de vraag, met name naar schepen voor het vervoer van donkere olie.Rders.van
prompt of spoedig beschikbare tonnage ondervinden dan ook moeilijkheden bij het secureren van emplooi,waarbij
reducties van 20 i. 25 pCt op de schaalvrachten zonder

bezwaar worden ingewilligd. Een schril contrast met
9 tot 12 maanden geleden, toen de vraag het aanbod van
ruimte ver overtrof en geleidelijk stijgende premies boven

de schaalvrachten, tenslotte resulterend in toeslagen tot
225 pCt, konden worden bedongen..
Nog steeds heerst in sommige kringen de’mening, dat

een kentering – in guntige zin – voor de deur stat.

Aan concrete
,
aanwijzingen voor een verbetering op korte
termijn ontbreekt het echter. De president der S.O.C.N.J.
1)

deelde receiftelijk mede, dat de huidige vereldolie-
productie 91 millioen vaten pei dag bedraagt; naar

schatting zal het wereldverbruik in 1952 tot 12 millioen
barrels per dag stijgen. De aardolie zelf is, vooralsnog, in
voldoende hoeveelheid beschikbaar, maar mede als gevolg

van het nog steeds bestaande tekort aan staal enerzijds
en de politieke spanningen en onrust —.Midden Oosten –
anderzijds, blijven de winningen en de raffinage moeilijk-

heden baren.

‘) Standard 011 company of New Jersey.

veer overeenkomt met dat in 1936. Hier en daar zijn

wel enkele kleine loonsverhogingen toegestaan, maar

in de Britse zône, ook in de zware industrie, verdient een
arbeider nietmeer dan gemiddeld R.M. 40 per week.

Zelfs de meest-begunstigde mijnwerker in het Ruhrgebied

kan gemiddeld niet méer verwachten (zoals een houwer,

de hoogstbetaalde van alle handenarbeiders) dan ongeveer
R.M. 260 per maand.
De politiek van de Britten en Amerikanen, dit in tegen-
stelling tot de Russische politiek, is steeds geweest de

Belastingontoangsten in Duitland.

– –
(Halfjaar,geeindigcl op30September1947).

Britse zône

Amerikaanse zône

Franse zône

Russische zône .

Alle zônes

11

In pCt

In pCt

In pCt

In pCI

In pCI
RIIIIII

AANTEKENING.

BiLASTINGJt I4FFINO IN D UITSLANI).

Kortgeleden is in Duitsland een overzicht gepubliceerd

van de belastingontvangsten, verdeeld over de vier be-
zettingszônes, voor het halfjaar 1 April tot 30 September
1947. Indien men de cijfers voor Berlijn buiten beschou-

wing -laat, dan is een interessante vergelijking mogelijk

van -de verschillende wijzen, waarop

de vier bezettende

machten het belastingvraagstuk hebben aangepakt.
Onderstaande tabel illustreèrt deze verschillen

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

815

door de Fransen geheven op tabak, hoewel dit valt te
begrijpen, gezien het monopoliesysteem voor tabak in

Frankrijk zelf.

Het meest in het oogvallende versclil echter betreft
de belasting op sterke dranken. Terwijl de veslijke

bezetters er niet toe konden overgaan om sterke dranken
voor een ondervoed volk op de prioriteitenlijst te plaatsen,

hebben de Russen er op toegezien, dat ruime voorraden

beschikbaar zijn en dat de belastingopbrengst daaraa?i

evenredig is.

De toegepaste fiscale systemen lopen dan ook typisch
uiteen. De belastingopbrengst van de Russen bestaat
voor meer dan 46 pCt uit indirecte belastingen. Het netto
resultaat is echter, dat de belastingdruk in elke zône zeer
– –

zwaar is. De lonen liggen nominaal op ‘een peil, dat onge-

Ongetwijfeld zal een aantal tankers, thans nog in de
vaart, over enkele jaren als niet langer economisch exploi-

tabel -uit de vaart moeten worden genomen. Desondanks
rijst bij het huidig bouwprogramma (waaronder een aantal

schepen met een laadvermogen varierend van 24/30.000
tons, terwijl zelfs schepen van nog grotere capaciteit aller-

minst tot de onmogelijkheden behoren) en de zoveel
grotere snelheid, de vraag of, zelfs bij het te verwachten

grotere veibruik, de alsdan beschikbare tonnage niet te

gioot zal blijken voor de behoefte aan transportge-

legenheid.- Het antwoord op deze vraag zal de toekomst
geven. Voorshands behoort,de ,,boom” op de tankvrachten-

markt tot het verleden.
Rotterdam:

C. VERMEY.

Lonen
550
17,8
407
16,6
100
13,7

482
12,5
1.539
-15,2
Andere inkomens
698
22,6
568
23,2
149


20,4
489
12,7
1.904
18,9
Ondernemingen
131

4,3
156 6,6
37
5,1
184
4,8
508
5,0
Vermogen
298
.

9,7
202
8,2
62
8,4
112
2,9
674 6,7
m
Ozet
575
18,6
386
15,8
94
12,9 449 11,4
1.497
14,8
Diversen
248
8
1
0
140 5,7
30
4,1
358
9,3

776.
7,6
Totaal directe bel
2.500
81,0
1.859.

.
75,9
472
64,6
2.067
53,6
6.898
68,2

Tabak
301
9,8
287
11,8
194
26,6
224
5,8
1.006
10,0
Bier
92
3,0
217
8,5
38
5,2
189
4,9
536 5,3
Sterke dranken
86
,

2,8
26
1,2
10
1,4
1.287 33,3 1.409
13,9
Suiker
55
1,8
15
0,7
6
0:8
56
1,5

.
132 1,3
In- en uitvoer-
rechten
4
0,1
4
0,2
6
0,8
t
0,0
15 0,1
Diversen
46
1,5
1

41
1,7
1

4
0,6

11
33
1

0,9
124
1,2
Tolaat indirecte

belastingen

. .
584
19,0
590
24,1
258
35,4
1.790
46,4
3.222
31,8
Tolaat belastingen
1

3.084
1

100
2.449
1

100 730 100
3.857
100

11
10.120
1

100
JJeIasting p. nooru
(op jaarbasis)

I

R.M. 277

R.M. 285

1-let is
ih
dit verband van belang op te merken, dat de
omvang van’S de bevolking over de vier zône& eveneens
aanzienlijke verschillen vertoont. Volgens het ,,Morithly Statistical Bulletin for Germany” van Februari 1948 was
de bevolking eind October 1946 als volgt over de vier
zônes verdeeld:

In duizenden

Britse zône …………22.345
Amerikaanse zôhe ……17.174
Franse zône ……….5.878
Russische zône, ……..17.333

Alle, zônes (behalve ]erlijn) 62.730

Hoewel, aldus het Engelse maandblad ,,Accountancy”
van September jI., de bevolkingsdichtheid van invloed
is op de belastingmethode, evenals ook de typen van
industrie of de consumptiegewoonten in dit verband van
belang zijn, kan de invloed, die van deze factoren uitgaat,
niet uitsluitend de oorzaak zijn van de grote verschillen,
welke uit bovenstaande tabel blijken. Bedoelde afwijkingen
moeten dan ook, aldus dit blad, vooral worden verklaard
uit de uitéenlopende politiek, welke de bezettende machten

toekassen.
Rusland belast de lonen niet zo zwaar als de overige
bezettende machten. Opvallend hoog zijn de belastingen,

R.M. 247

II

R.M. 446

II

R.M. 333

arbeider zo weinig mogelijk met indirecte belastingen te’
treffen, daar deze het zwaarst drukken op de arme be-
volkingsgroep. Bovendien wordt noch tabak noch sterke
drank in grote hoeveelheden door de westelijke bezetters
ingevoerd, daar de eerte levensbehoeften (voedsel, kleding
en – in het bijzonder – schoeisel) nog altijd vôôr moeten
gaan. – –

INTERNATIONALE NOTITIES.

HET PRIJSVERLOOP IN DE VERENIGDE STATEN.

Gedurende de afgelopen maand heeft de prijsstijging
in de Verenigde Staten verder voortgang gemaakt. 1-let
Octolèrnummer van ,,The Banker” wijst erop, ,dat, wat
de agrarische sector betreft, de oogst weliswaar een record-
hoogte bereikte, maar dat de gevolgen daarvan voor het
agrarisch prijspeil grotendeels zijn geneutraliseerd door het
steunprogramma van de Regering. Slechts op één punt
kwamen de prijzen te liggen beneden de in dit programma vastgelegde minima, nI. bij granen op de boerderij (vooi’al

mais). Dit staat in verband met de omstandigheid, dat het
graan eerst in pakhuizen verzameld moet zijn, alvorens
onder het steunprogramma te kunnen wallen. Grote hoeveel-heden tarwe en mais liggen nog in de open lucht opgeslagen,
en kunnen voorshands niet aan de genoemde voorwaarde

816

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13October 1948
voldoen. Het blad merkt op, dat het steunprogramma de

Amerikaanse belastinSbotalers in het lopende jaar
S 1.500 mln zal kosten.

De inflatoire prijsontwikkeling maakt zich vooral voel-
baar in de industriële sector. De derde loonronde begint

zich thans te doen gevoelen in groot- en kleirihandels-
prijzen; in September is ër nauwelijks een dag voorbij-

gegaan zonder een bekendmaking van hogere prijzen voor
kuto’s, huishoudelijke artikelen e.d.

Het jongste bulletin van de ,,Federal Reserve Board”
houdt

zich bezig met een speciaal aspect van deze infiatoire

ontwikkeling, nl. de geweldige stijging der credietverlening

binnenslands. Het consumptjef crediet staat thans met
.8 46 mld op eèn recordhoogte; het bulletin voorspelt,

dat het cijfer van $ 50 mld véér het einde van het jaar

zal worden bereikt. Van deze $ 46 mld wordt $ 32 mld

gevormd door hypotheken op particuliere woningen. De

rest is afbetalingscrediet, waarop per 20 September jl.

nieuwe restrictieve bepalingen van toepassing zijn (die het
reeds uitstaande volume vrijwel onaangetast zullen laten).
Ongetwijfeld, aldus ,,The Banker”; is echter het her-

bewapeningsprogramma de belangrijkste factor in de
Amerikaanse inflatie. 1-let is thans wel zeker, dat de he-

gr6ting voor het lopende jaar een omvangrijk deficil

zal vertonen en een voortgaande opwaa’rtse druk zal

uitoefenn op de prijzen van verschillende belangrijke
grondstoffen, o.a. staal.

• DE REVÂLUATIIf VAN HET NIEUW-ZEELANDS POND.

Het boven aangehaalde nummer ‘Van ,,The Banker”
brengt het inflatiepi’obleem nogmaals voor het voetlicht,
door erop te wijzen, dat een binnenlandse inflatoire ont-

wikkeling voor de Regering van Nieuw-Zeeland aanleiding

is’geweest tot revaluatie van het N.Z.pond in Augustus jl.

1-let voornaamste,, doel van deze maatregel is reductie

van kosten en prijzen. Nieuw-Zeeland heeft tijdens’ de
oorlog weliswaar enige secundaire industrieën tot ont-
wikkeling kunnen (en moeten) brengen, het is echter in

hoofdzaak nog steeds agrarisch van structuur en is voor
de verkrijging van industriële iroducten op imprt, nl.
uit Engeland, aangewezen
1).
Keerzijde win de medaille is natuurlijk de uit de revalua-
tie voortvloeiende verlaging der exportopbrengsten. Men
dient echter de bedenken, dat Nieuw-Zeeland er in ge-
slaagd is, in het recente verleden in de contracten voor
leveringen aan Engeland hogere prijzen te bedingen (bijv. zuivelproducten 15 pCt, vlees 18 pCt hoger). De Regering
heeft bovendien gewezen op de kostenverlagingen, welke
de boeren zullen genieten, terwijl zij tevens bereid bleek
bepaalde agrarische prijzen te garanderen. –

De vraag is gewettigd, of de revaluatie ‘wellicht zal
leiden to.t een hogere vraag naar importen. Echter: af-

gezien van het feit, dat Nieuw-Zeeland’s reserves in buiten-
landse valuta zeer ruim zijn, behoeft dit gevaar. ‘uiiet
groot te worden-geacht. 1-let economisch leven van Nieuw-

Zealand is aan een zeer grote mate van overheidsingrijpen
onderworpen; na de revaluati.e iijn de voor het lopende
financiële jaar reeds,verleende importlicenties naar waarde
met 20 pCt verlaagd.

,,The Banker” stelt vast, dat de opwaartse beweging
der prijzen ongetwijfeld door de re,valuatie zal worden
geremd. ,,But in an economy so sensitively. dependent

for its prosperity on income from external trade as New
Zealand’s is, the deflationary expedient of appreciating

the currency to cleck the inflationary costs spiral may
yet prove a cure more drastic than the malady it is inten-
ded to remedy”.

ECONOMISCIIE ASPECTEN VAN EOYPTE.

Egypte moet worden gerekend tt die landen, die,

‘) Hier ligt
één
der oorzaken van het feit, dat Australië, veel
meer geïnduslrialiseerci, het wisselkoerspi

obleein anders ziel)

eertijds in hoofdzaak agrarisch van karakter, thans ter

versteviging van hun economische structuur m’oeten

overgaan tot verdere industrialisatie. 1-loewel minstens
nog
3/4
van de bevolking een bestaan in de landbouw
‘vindt, wordt deze bron voor de toekomst toch niet meer

a]s voldoende beschouwd. De voor bebouwing geschikte
oppervlakte in Egypte wordt
,

te klein in verhouding tot
de toenemende bevolking.

Om inmiddels ,,de. agrarische productie te vergroten

heeft men een verbeterd irrigatiesysteem ingeoerd,

waardoor het soms mogelijk wordt om twee of drie oogsten

in plaats van één binnen te halen; hiertoe is echter een

intenief gebruik van kunstmeststoffen noodzakelijk,
w’aarbij de grens bijna is bereikt. Voorts blijft men voort-

gaan met allerlei andere verbeteringen op landbouwgebied
te bestuderen en in proef.te nemen. Ondanks deze in-

spanning op agrarisch gebied is men in Egypte echter

algemeen van opvatting, dat een uitbreiding van de indu-
strie op gote schaal nodig blijft. –

Dit is ook in hoofdtrekken de gedachtengang, neer-

gelegd in het rapport over de economische en commerciële

toestand in Egypte, dat kortgeleden werd gepubliceerd
door het ,,Export Promotion Department of the Board

of Trade” (zie ,,The Times Review of- Industry” van
October 1948) –

De welvaart in Egypte is, aldus dit rapport, ondanks de

pôlitieke onzekerheid en een zekere mate van werkloos-

heid, op peil gebleven. De industriële bedrijvigheid werd

gedurende de oorlog gestimuleerd door een zeer grote
vraag, terwijl van concurrentie uit het buitenland ter-

nauwernood sprake was. Na de oorlog zijn tal van nieuwe
industriële ondernemingen opgericht, terwijl reeds be-
staande werden uitgebreid. De belangrijkste nieuwe

projecten liggen op het gebied van katoenspinnerijen en

-weverijen, rayon, plastics, kunstmeststoffen, koelinstal-
laties en ijzer en staal.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

In de afgelopen week kwamen grote bedragen aan schat-
kistpromessen te vervallen, evenals in de komende weken van de maand October het geval zal zijn. Deze prornessen
werden grotendeels weer herhelegd door de afname van

jaarpapier bij dc Agent. De omzetten in de open markt
bleven zeer gering, oi

ndat er wel een latente vraag is naar November t/m Januaripapier, dat zeer schaars’in de por-tefeuilles der banken vertegenwoordigd is, doch -om de-
zelfde reden is er vrijwel geen aanbod in .deze termijnen.

November- en Decemberpromessen werden tegen 1 pCt
gevraagd, terwijl Januaripapier op zeer beperkte schaal
tegen dit disconto aangeboden was.

In de marktdisconto’s voor de’ overige termijnen kwa-
men vrijwel geen veranderingen t.o.v. de in het voorgaande
overzicht vermelde prijzen. Callgeld noteerde onveranderd
pCt, op welk niveau het aanbod de vraag echter verre
overtrof. De discontohandelaren nemen blijkbaar een

afwachtende houding aan en gaan jiet op grote schaal over ‘tOt het financiereii van de aankoop van jaarpro-
messen met callgelden. Met het oog op de krappe maanden,
welke wegens het onvoldoende vervallen van schatkist-
promessen te wachten staan, lijkt deze houding redelijk.
De effectenmarkt mocht iich in de afgelopen weêk slechts
in een matige belangstelling verheugen. De omzettén
waren klein, en zowel op de obligatie- ls op de binnen-
landse aandelenmarkt wâren dé koersveranderingen zeer
gering. Alleen Indische fondsen ondergingen op de laatste

beursdag van de verslagperiode een vrij krachtige koers-
stijging, zonder dat hiervoor een bepaalde reden kan
worden aangegeven. –
Onderstaande tabel weerspiegelt het koersverloop op
de aandelenmarkt in de afgélopen week.’

13 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

817

1 Oct.
8 Oct.
1948 1948

A.K.0.

……………

. ……
157+ 156+
v.

Berkel’s

Patent

…………..
121
123

Lever Bros. Unilever C.v.A.

.. . .
282
284

Philips G.b.v.A
242
242+

Koninklijke Petroleum

……….
335
340+
FI.A.L.

……………………
174
175
N.S.0.

……………………
•171 171+
FI.V.A.

…………………….
252
266
Dcli

Mij.

C.v.A.

……………
151+
154+
Amsterdam Rubber

…………
163
168+
Internatio

…………………
190+
198

DE BELGISCFiE GELD- EN

KAPITAALMARKT IN SEPTEMBER 1948.

Geidmarkt.

De beschikkingen van de wet van 28 Juli 1948 betref-

fende de wijziging van de organieke wet en de sanering
van de balans van de Nationale Bank van België en de

bepalingen van de overeenkoÏst van 14 September 1948,
afgesloten tussen de Staat en de Nationale Bank, brachten
de i)irectie van deze laatste er toe, in overleg met de
Minister van Financiën, de weekstaat van de Nationale
Bank in een nieuwe vorm op te maken. Wat de ana-

lyse van de geldmarkt betreft zijn twee veranderingen
van belang, ni. de wijziging in de opgave van de credieten

opgenomen door de Staat en de afzonderlijke vermelding
van de vorderingen op het buitenland in het kader van de
betalingsaccoorden.

Het plafond van de-voorschotten vân de Nationale
Bank aan de Schatkist wassinds 4 April 1945 vastgesteld
op 50 mrd fr.
1)
Inge.’olge de wet betreffende de sanering
van de balans van de Nationale Bank werd dit bedrag
aangezuiverd tot op nagenoeg 2,5 mrd fr. na; 35 mrd
fr. werden o.a. eenvoudig geconsolideerd.
•De nieuwe maximumgrens werd vastgesteld op 10 mrd.
De hogervermelde nieuwe overeenkomst verschilt nochtans
van de voorgaande op drie voorname punten:
Voortaan zullen het papier, uitgegeven door instel-lingen, waarvan de verbintenissen door de Staat gewaar-
borgd zijn (o.a. en vooral het Rentefonds), en de her-
disconteerde overheidsfondsen, die in de portefeuille van de Nationale Bank berusten, eveneens onder de credieten
aan de Staat worden gerekend en bijgevoig in aanmerking
komen om het plafond van 10 mrd te vormen. Vroeger kwamen beide voor onder de rubriek: credieten aan de
privaateconomie.

De voorschotten, door de circulatiebank aan de
Schatkist gedaan, zullen voortaan – ongerekend de
schuld van 2,5 mrd, die na aanzuivering van alle schulden
en vorderingen overbleef – ten voordele van de Nationale
Bank een interest opbrengen, die zal gelijk zijn aan de

rentevoet van de geaccepteerde handelswissels gedomi-
cilieerd bij een bank.

Speciale voorschotten boven het overeengekomen
maximum kunnen door de Schatkist worden bekomen in-
geval van grote terugtrekkingen door het publiek bij het postchequeambt of bij de bankei’i.
Zoais
men weet, ge-
bruikt de Schatkist de saldi van het Postchequeambt voor
eigen rekening en zijn de banken verplicht een zeker
percentage van hûn deposito’s in schatkistpapier te be-
leggen
2)

De eerste weekstaat in de nieuwe vorm werd afgesloten
pei 16 September.

De geldomloop van ‘de Nationale Bank bleef schier
ongewijzigd, de normale uitzetting ter gelegenhëid van
het maandeinde onverlet gelaten. Ook in de credietver-
lening aan de privaateconomie viel er niet veel verandering

1)
Zie
hierover 100cr in ,,E.-S.B.” van 1 September 1948, blz. 69
1
.
Zie ,,E.-S.B.” van 25 Augustus 1948, bie. 674-5.

te bespeuren. De credieten aan de Overheid, die onder de

overeenkomst van 14 September jl. vallen, beliepen per
30 September 6.692 mln fr.

De goud- en deviezenvoorraad van de circulatiehank

bleef nagenoeg stabiel. Per einde September heliepen de

vorderingen op het buitenland in het kader van de be-

talingsaccoorden 11,545 mln fr., de schulden 2.796 mln,

hetzij een netto-credietverlening van 8.749 mln fr. of 10,8

pCt van de biljettencirculatie. –

Op de vrije goud- en deviezenmarkt gingen de goud-

stukken opnieuw vooruit, ingevolge de hausse van het
goud te Parijs en de illegale arbitrageverrichtingen, die
er uit voortvloeiden (sovereign 837,5 tegen 767,5). hierin
moet ook in hoofdzaak de verklaring worden gevonden
van de scherpe daling van de Franse franc (11,20 tegen

12,75). Al de overige deviezen stegen (aap. dollar 51,4 tegen
49,5; pap. pond 140,5 tegen 135,5; Zw.fr. 12,9 tegen.12,5;
gulden 9,77 tegen 9,65).

Kap itaalnzarkt.

Op de emissiemarkt voor obligaties gingen de 250 mln

fr. 4,5 pCt kasbons van de stad Luik vlot, van de hand,
evenals de 300 mlnfr. 4,5 pCt kasbons van de stad Ant-
wérpen, die aan dezelfde voorwaarden als de eerstvermelde
werden uitgegeven. Geen enkele belangrijke openbare
uitgifte van aandelen viel te noteren. Voor de maand
October wiirdt nochtans een heropleving van de bedrijvig-
heid verwacht.
De langlopende obligaties, zowel van de publieke als
van de privaté sector, waren koersvast. De meeste schat-
kistcertificaten boekten aanzienlijke koerswinsten inge-
volge arbitrageverrichtingen tegen 3,5 pCt schatkist-
certificaten 1943, die van 15 October af facultatief terug-.
betaalbaar zijn aan 101 pCt van de nominale waarde.

Het netto-rendement-van dit papier ligt thans merkelijk
beneden dit van de andere, soortgelijke waarden, zodat
er gevaar zou bestaan, dat vele houders er de terugbetaling
zouden van aanvragen, ware het niet dat bij besluit van
20 September 1948 van 15 October af de rentevoet vân de
schatkistcertificaten 1943 met + pCt wordt verhoogd.
Die maatregel moet de Schatkist van een moeilijke positie
vrijwaren, waarin ze anders zonder twijfel zou geraakt
zijn, aangezien er op dit ogenblik nog nagenoeg 6,7 mrd
fr. schatkistcertificaten 1943 in omloop zijn. Per einde
van de maand zag de vergelijkende netto-i’endementstabel
er als volgt uit:

Staatsfondsen

Gemeen tekrecliet Obligaties van
steden/provinciën

private vennootschappen
Looptijd

Aug.

Sept.

Aug.

Sept.

Aug.

Sept.
tot 1952 . . . . 4,71

4,45

5,34

5,28


tot 1957….

4,86

4,76

5,17

5,17

6,06

6,12
na 1157….

4,73

4,76

5,85

585

6,02

6,03

De andelenmarkt van Brussel kende in het begin van
de maand een kortstondige hausse, in hoofdzaak veroor-
zaakt door de bekendmaking van enkele goede dividenden.
Voor het overige van de maand bleven de koersen nage-
noeg stabiel. Uiteindelijk was de algemene index met 2 pCt
gestegen.

Bedrijtigheid en koers index ean de aandelenbeurs t.’an

Brussel.
Aant.verhandelde

Kapitalen

Algemene

stukken

(in mln fr.)

koersindex
(in duizendtallen)

(1936-’38=100) ‘)
Begin Jan.
1
47

16

24,8

251.0
Begin Jan.’48

19

16,7

157,8
Einde Aug.

17

15,8

149,5
Midden Sept.

19

18,5

152,9
Einde Sept.

22

22,0

152,5

1)
Het verschil tussen de indices, die vroeger werden gegeven, en
de thans vermelde vloeit voort uit een wijziging in dc berekening,
waardoor het algemeen niveau merkelijk hoger komt te liggen,
zonder dat nochtans de algemene beweging werd beinvioed.

1-let blijkt, dat de beurs langzamerhand vaste voet be-
gint te krijgen op basis van het rendement van de aan-

818

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13
October
1948

rA

delen. Het is inderdaad niel moeilijk .een, portefeuille

stevige waarden samen te stellen, die.
1
op
basis- van de

huidige koersen
5,25
a
5,50
pCt netto rendernent.oplevert•,
terwijl de perspectieven . voor, bepaalde .,bedi’ijîstakken

gunstig blijven: . . …..

Brussel.

.

.

.

.

V.
Î

,RO3IPTJY.

STATISTIEKEN.

“1

DE NE1)ERIANDSCHE
BANK
(Voornaamste posten in duizenden – guldeis).

2)

,,
cim
.,z’-


.
1

30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
106.8l6

Ï03
153.109
30 Aug.’48
455.763
304:279
152.372
.

14
146.677
7 Sept.’48
455.831
305.032
162.373
-14
147.878
13

’48
,,
455.840
313.164
152.469
14
144.394
20

,,

’48
455.917
321.127
155.691
5

.
142.775′
27

’48 456.172
330.546
121.559
S
147.626
4 0ct. ’48
456.712
331.64
1 08:674
.

1
147.552
11

,,

’48
457.350 337.819
114.265
1
146771

Saldi in rekening-courant

wo

1.

ïJ
e
,
c.’z_

ce
u)
1

30 Dec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071,
43.706.
590.158
30 Aug.’48
3.077.543
523.136
43.112
1.716
600.685
7Sept.’48
3.064.494
526.549 41.614
.

21.729
‘620.499
13

’48
3.040.744
507.221 67.501
22.460
635.423
20

’48
3.015.670
504.049
68.283
20.789
666.663
27

,,

’48 3.035.088
503.578 58.395 19.844
647.747
4 Oct, ’48
3.076.459
393.146
68.163
23.340
687.476.
-11

,,

1
48
3.039.923
401.259
88.674
21.724
698.024

BANK VAN FRANIÛUJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

Voorschotten aan de Staat

Data
cd
i)O
C,)

,,

,,

26 Dec.

1946
94.817

118.302

59.449

67.900

426.000
16 Sept. 1948
52.817

267.994

125.042

865.700

426.000
23 Sept. 1948
52.817

275.384

125.042

150.500

426.000
30 Sept. 1948
52.817

257.882

125.042

f160.700

426.000

)3ankbil-

Deposito’s
Data
jetten in-
circulatie

Totaal

Staat

Diversen

26 Dec.

1946
721.865
63458
765
62.693
16 Sept. 1948
885.462
194.246
779
192.135
23 Sept.

1948

.
874.265 201.519
775
199.305
30Sept. 1948
910.633
193.819
788
191.296

BANK
VAN ENGELAND
(Voornaamste posten in millioenen ponden).

ei

Q


o
r

c)

.

z’

25 Dec. ’46
22 Sept.’48
29 Sept.’48
6 Oct. ’48

0,2

1.449,1

1.450

1.428,2

22,1

0,2

1.299,2

1.300

1.237,8

62,4

0,21.299,2

1.300

1.236,4

63,9

0,2

1.299,2

1.300

.

1.237,9

62,4

Othersecurities

Deposits

.
‘0

.

.
It

C12

10

25 Dec. ’46
22 Sept.’48 29 Sept.’48
6 Oct. ’48

1,3 1,3
.

1,6 1,8

311,8 389,6
361,8 315,9

13,6
6,6
25,0
27,1

15,8
21,8
35,4 21,2

346,5
463,2
469,2
410,8

10,3
17,2
22,3 13,4

278,9
301,0 300,0 297,0


.

DE NEI)ERLANDSCUE BANK.

Verkorte belans op 41 October 1948.

Act iva.
Visels, pro-

Hoofdbank f

messen en
.schuldbriéven< Bijbank
in disconto

Agentseb.

1.000,-
1.000,-)
Wissels, schatkistpapier en schuidbrie.ven, dooi’
de Bank gekocht (art. 15, sub 4, van de
Bankwet. 1948)

……………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26Februari 1947

……………1.800.000.000,-
Beleningen:

r

Hoofdbank f 138.130.944,132)
(mcl.
voor-
schotten in re.-Bijbank

1 239 616 29
kening-courant
op onderpand) Agetseh.

,,

7.400.690,24

1

1’I0.II1.4,W,OU
Op

effecten,

en7.

……….

145.840.708,05!)

Op goederen

en celen

930.542,61

f146.771.250,66
‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank
;

wet 1948)
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947

,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

……..f

454.869.6

1 5,34
Zilveren munt, ena …….

..2.480.540,42
457.350.151,76
Papier op het buitenland

.

f

337.848.700,-
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland

……….

..

108.816.175,35
l3iitenlandse betaal-
middelen

………………5.448.890,03
11

452.083.765,38
Belegging van kapitaal, reseives en -pensioen-
fonds

………………………………
Gebouwen

en

inventaris

………………..
101.566.065,
74

2.500.000,
Diverse

rekeningen

………………….

..
241.454.379,52

4.70 l.726.617,06

Passiva.
Kapitaal

.
…………………………..f
20.000.000,-
Iteservefonds

.

………………………..

..
Bijzondere

resei’ves

…………………….

..
12.759.703,05
54.447.566,03
Pensioenfonds


19.984.671,S1
..
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

….

..
114.983.620,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) ….

..
3.039.923.020,-
Bankassignaties in

omloop

………………..
372.582,37
Rekening-courant saldo’s-:
‘s-Rijks Schatkist

……f

401.259.392,59
Geblokkeerde

saldo’s

van


banken

…………..

..

88.673.683,67
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

…………..

..

21.723.951,59
Vrije saldo’s

………..

..698.024.470,7

1
1.209.681.498,56
Diverse

rekeningen

.

………….
………….
229.573.955,23

t

4.701.726.617,06

‘)
Waarvan

schttkistpapier rechtstreeks

door
de Bank in disconto genomen

……….
t

‘) Waarvan aan Nederlands-Indit (Wet van 15
Maârt

1933,

Staat5blad

no.

99)

…………
36.894.550,-
Circulatie dër door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten

…. ..
144.34-1.805,50

NATEONALE DANK VAN
•BELG’IE
‘).
(Voornaamste posten ib millioenen francs).

..d
.

,9C
0)

e.

c

16 Sept.-1948
28.136

11.042
427
9.986
303
414
23 Sept.

1948
28.123
1

1.373
202 9.175
286
426
30 Sept.

1948
28.190 11.544
348
10.560
338
419

Rekening-couran t saldi


-0

.P
0
1-


/)
.0

16 Sept.

1948
1

657
91.729
81.568
22
.

2.425
.6.251
23 Sept.

1948

685
90.864
8

1.115
24
2.532
6.009
.30
Sept.

1948

742 92.930
82.359
20
2.846
6.897

• 1) Met ingang van 16 Sept: 1948 verscheeii de weekstaat van de
Nationale Bank in een nieuwe vorm; vergelijking met vorige week-‘cijfers is hierdoor niet meer mogelijk.

0

IJecnü&eeittanp4jzett,ôu8-

cliei, eit (?anen. in. (j’atøt-B’dttanuië

Zie hiervoor de Sep’tember-aflevering

van het

Economisch-

Statistisch

Kwartaalbericht

Research uitgave, van

het N.ederlandsch Economish Instituut

Jaarabonnementen f6,50
voor obonné’s E.-S.B. f5,-

Telefoon 38310, Rotterdam

Giro no. 8408

Nederlandsch Indische ilandeishank, NV.

Amsterdam

Rotterdam

‘s.Gravenhago

Alle Bank- en Effectenzaken

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthart.

Prof. J. Tinbergen, Prof. H: M. H. A. van der

Valk, Prof.
C.
A. Verrijn Stuart, Prof. G. M.

Verrijn Stuart, Prof. Mr. F. de Vries.

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.30;

voor studetiten
f
19.—; franco per post
f
19.30.

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

OnderneniiugenT die hot beste leidende personeel zoeken,
speciaal met econonsische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce in do rubriek ,,Vacatures”.
liet aantal reacties, die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate bevredigend:
begrlJpeijk,
omdat er

bijna geen grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
o’ntvangt en waar het niet circuleert . Opdrachten voor het
volgend nummer dienen 18 Oct. a.s. in ons bezit te zijn.

got
Statist

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance
and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

– *

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements) £ 3:2:6

(fi 33,40)

A Special S,zpp Cement on Economie con-
dition8 in The, .Yetherlavds was published
on
Janiusry 31. A limited number of thi8
Siepple,.nent remain for 8ale.
LOiYDOH: 51 CA2TEOX STREET,
E.C. 4

met papier geïsoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel
labelgarnituren, vulmassa en olie

CHE- KABELFABRIEK

__

DELFT

Groothandel

van deze week bevat een vol-
ledig overzicht van alle for-
maliteiten waaraan importeurs
– Inoclen voldoen hij de invoer
van goederen onder het

Marshallplan.

I)e voorlichting van Groot-
Jiander bestrijkt overigens het
gehele terrein van de inter-
nationale handelsbetrekkingen
en kan eigenlijk door geen
enkele zakenman of onder-
nemer worden gemist.

Is U nog geen abonné, meldt
IJ dan omgaand aan hij de
uitgever

H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

Voor nieuwe abonné’s is een
beperkt aantal exemplaren
van het nummer van deze
week gereserveerd. Voor 1949 bedraagt de. abonnementsprijs
115,—. Geeft U zich reeds nu
als abonné op, dan ontvangt
U ook de nog in 1948 ver-
schijnende nummers voor
slechts 1 2,50 extra.

AMSTERDAMSCHE BANK
N.V.

INCASSO-BANK
N.V.

MAANDSTAAT PER 30 SEPTEMBER 1948

ACTIEF

PASSIEF

Kassa, Kassiers

Kapitaal

/

70.01 0.000,00
en Daggeldie-

Reserve

32.500.000,00
ningen

/

29.675.331,64

Bouwreserve

4.000.000,00
Nederlands

.

Deposito’s op
schatkistpapier ,,
826.850.600,00

termijn

83.449.621,51
Ander over-

Crediteuren

953.284.056,90 heidspapier

,,

14.557.200 ,00
Kassiers en
Wissels

,,

849.593,04
genomen dag-


Bankiers irv bin-

geldieningen

1.000.000,00
nen en buiten-

Geacceptee,-
land

,,

52.774.890,36

de Wissels

,,

101.962,41
Elfecten en syn-

Door derden
dicaten

,,

4.961.943,78

geaccepteerd
,,

5.842 529,44
Prolongatiën

Diverse
en voorschotten,

rekeningen

27.457.568,47
tegen Effecten ,,

20.622.850,44

Debiteuren

,,
204.228.022,27

Deelnemingen ,,

16243.518,09

Gebouwen

,,

6.881.789,11

f1.177.645.738,73

f1 .177.645.738,73

De Centrale Contrôledienst voor Coöperatieve
Verenigingen, gevestigd te Bilthoven, vraagt in
het bijzonder voor het onderzoek naar de kos-
tenverhoudingen -bij landbouwaankoop- en -af-
zetverenigingen een


KRACHT

die een ruime practische ervaring op het gebied
van kostprijsonderzoekingen paart aan een vol-
doende theoretische, bedrijfseconomische kennis.
Zij die met de landbouw bekend zijn, genieten de
voorkeur. Uitsluitend schriftelijke sollicitaties
met uitroerige inlichtingen onder no. 12900 aan
Boekhandel
D. Brouwer en Zoon,
Postbus 148,
Arnhem. –

Ook voor Beschikbaie Krachten is een annoce in
,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezi{ is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgeiioinen.

Economisch Candidaat,

(Rotterdam), 26 jaar, in Mei 1949 naar Nederland
terugkerend na drie jaar werkzaam te zijn geweest bij
het Dept. van Economische Zaken te Batavia, zoekt
plaatsing bij groot commercieel bedrijf, om na vol-
tooiing van zijn studie door dat bedrijf te worden uit-
gezonden naar (Zuid-) Oost-Azië, Noord- of Zuid-‘
Amerika, Zuid-Afrika of Canada. Er. onder no. ESB
1288 bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Economisch – Statistische

Berichten• ‘ –

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (SV.). Telefoon: Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,’
‘4,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
2
6′ per jaar,
voor ‘België/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f26, overige landen fa8 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland eau het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange lieven
141,
Schiedam
(Telefoon 69300, toestel 6).

Organisatie van importeurs zoekt voor de op-

richting van een eigen secretariaat

een secretaris

die zich uitsluitend met de behartiging van de

belangen van haar leden kan belasten. Stand-

plaats den Haag of Amsterdam. Br. onder no.

ESE 1289, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur