Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1616

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 28 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economis

ch,–rSta

tistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR -IANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

33E
JAARGANG

WOENSDAG 28 APRIL 1948

No, 1616

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch.. Glasz; H. W. ,Lambers; N. J. Pôlak; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Gegevens oc’er adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde çan dit nummer.

INHOUD:

Blz.

De artikelen van deze week ……….323

Sommaire,

summaries

…………….323

Reorganisatie der Sociale Verzekering
door Mr Dr

A. A. oan Rhijn …………………………
324

De motorisering in Nederland
door S. Blokland ….
327

liet einde van de goudvaluta in Zweden
door Dr

M. Vajda ………………………………
330

Synthetische en natuurlijke vitaminen (III)
door

Dr Ir P. Maitha …………………………
331

Aantekeningen:

.
Een Scandinavischo tolunie?
……………………..
33
Japan na de capitulatie
………………………….
385

Internationale

notities:

4

Goudhandel

te

Macno

……………………………
335
De inkomensverdeling in Zweden
…………………..

836

Geld- en ‘kapitaalmarkt

……………………….
336

Statistieken:
Baakstaten

……………………………………
386
Verkeer en vervoer in Nederland
…………………….
338

Overzicht der laatste vier verkorte balansen van De Neder-

landsche

Dank

……………………………….
339

DEZER DAGEN

gaat het Europese constructie- pn montagewerk monter
voort. Dat niet alleen op papier; men is al in het commis-
soriale stadium. Het model, genaamd ‘Westelijke Unie,
kon zelfs reeds in beweging worden gezet. Het kernlichaam

is eén raad, waarin de bouwheren – volgens sommigen de

aannemers – elkaar wekelijks zullen ontmoeten. Een

Nederlander, Mr E. Star l3usmann, is belast met liet’ toe-
zicht op de dagelijkse uitvoering.

Zoals steeds bij constructieve geesten, is de eerste taak,

die men zich heeft gesteld, het omzetten; ditmaal van de vijfhoek in een zeshoek. Hiertoe heeft de Italiaanse ver-
kiezingsuitslag het materiaal geleverd; zo overvloedig, dat
,,ThEconomist” van 24April liet mogelijk acht, dat som-
mige der Westelijke gebaren van de laatste tijd achterwege
hadden kunnen blijven. Met of zonder ‘deze praemisse,
het eerste resultaat van de voorlopige consolidatie in Italië
schijnt scheuring in het Volksfront. liet schijnt, dat de

groep socialisten, die zich oorspronkelijk daarop had ge-richt, divergeert. Fletgeen die leden der Engelse Labour-
partij, die, naar verluidt ten dele bij vergissing, op het
laatste moment aan deze groep hun beste wensen zonden,
alsnog onverwacht in het gelijk kan stellen.
De constructeurs wacht nog een andere opgave: om de
zo gevormde vijf- of zeshoek een cirkel te brengen van col-
lectieve verdediging. Daar een imaginaire lijn hier zeker
geen zin heeft, ziet men om naar een hulpconstructie: een
Amerikaanse militaire garantie. De vraag, of de nauwere
samenhang al dan niet afhankelijk zal zijn vandeze garan-
tie, zal voor de geschiedschrijver waarschijnlijk erover be-slissen, of hij de Westelijke Unie als bouwheer dan wel als
aannemer
,
mag betitelen.

Nederland heeft oog voor dit lijnenspel. 1-let kent ech’tr
de positie, waaraan liet Mecanosel zo rijk was: wanneer
het bouwsel interessant ging vorderen, was juist een, essen-
tieel wieltje weg. Zo staan wij met Duitsland. De onder-
handelingen over de inschakeling der havens vallen nog
eens tegen, het contract over de groentenleveringen wacht
nog op ondertekening, het contract over het gebruik van de Rijnvloot voldoet volgens insiders niet aan de gulden
snede. 1

let zijn details, doch die vormen tezamen een werk-
plan.

Oog voor details, een Nederlandse eigenschap, die wat
onprettig werd gedemonstreerd, toen een zo groot aantal
leden der Tweede Kamer met individuele, groeps- en
internationale nevenzaken -bezet bleek, dat ôver een zaak
vâri nationaâl belang niet kon worden gestemd. Maar de
bouwende geest blijft. VTerd niet onlangs medegedeeld,
dat bij een conferentie’in Indonesië aan de deelnemers de
blauwdruk van de nieuwe Verenigde Staten zal worden
voorgelegd? Van organische groei gesproken. –

Flet is echter volgens de laalste gegevens mogelijk met
meèhanische middelen het hart te bewegen. Aldus het eersté
schip met Marshallgoederen, dat de 3/aterweg opvoer; zo
de eerste electrische locomotief, die in Nederland gereed
kwam; zo de R.A.I…te Amsterdam, waar een ruime moge-
lijkheid zal bestaah tot keurend bezichtigen. Drie door-
sneden van welvaartsver’ezenlijking: de grondstoffen,

de kapitaalgoederen en de; nog te verwerven, vrije voor-
zieriing mét corisumptiégôederen.
-;

– Behnde1ing van alle

bnkzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & Z.00NE’N
BANKIERS EN ASSURAN1!E-MAKELAARS

AMSTERDAM
. ROTTERDAM . ‘
S-GRAVENHAGE
DELPT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde week worden opgenomen.

NV. BRONS-WERK

AMERSFOORT

AMSTERDAM

ROTTERDAM

Af
cl
Pijpleidingeii

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd:
Warmtetechniek

V/H HUYGEN &’WESSEI

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHÎ & DYSERINCKt

Afd.
Koeltechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land- en Scheepsinstallatles

1

J
.

N.V. KONINKLIJKE

t4EDERLAN D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo – Hengelo

E
A

Verantwoorde Beleggingspolitiek

Beleggingsvoorlichting aan Ondernemingen

en
Pensioenfondsen

N.V.
HOLLANDSCHE BELEGGING EN BEHEER MIJ.
KEIZERSGRACWi 706- AMSTERDAM.C.
TEL 35113-35634-33454-36592

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op liet Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhagè

AOMINISTHATIEKANTOOA DORDRECHT . BELLEVDESTRAT 2; TELEFOON 5340

Personeel s’.Pensioenverzekering
verschaft directe fiscIe besparing –
afschrljving
van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt 1.1 eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT v. TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE

mef medewerking
der
R.K. Universiteit en de Kath. Econ. Hogeschool

Nijmegen, Berg en Dalscheweg 97. – Heerlen, Stationsstraat 59
Tilburg, Wilhelminapark 25

Eindhoven. Dommelhoefstraat 8

Arbeidsanalyse

Personeelsselectie

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar çbloor

cbloorbleekloog

natronloo&
cawtic cola.

28 April 1948

ECONOMISCH-STATIST ISCHE – BERICHTEN

323

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Mr Dr
A. A.
van Rijn,
Reôrginisatie der Sociale Verzeke-
ring.

liet rapport van cle zgn. Gemengdê Commissie ter her-

ziening der Sociale Verzekering, thans uitgebracht en door

de Minister van Sociale Zaken ter discussie gestéld, stelt

voor, dd verzekering in beginsel uit te breiden tot de
zelf-

standigen
(wier aantal, tegenover ca 2 millioen arbeiders

ifi loondienst, ca 600.000 bedraagt). T.a.v. de
omc’ang

der verschillende voorzieningen zijn verbeteringen voor-
gesteld. Voor de uitvoering der sociale verzkering doet
de Comniissie een voorstel tot unificatie: uitvoering door
bedrijf soerenigingen,
aan welke de
bestuursarbeid
zal w’orden

toevertrouwd de
adrninistratieç.’e arbeid
(berekeiiing en
inning der premies e.d.) wordt toevertrouwd aan een
Centraal Administratiekantoor. Boven de bedrijfsvereni-

gingen komt de Centrale Sociale Verzekeringsraad, waarin

het bedrijfsleven de meerderheid heeft.

S.
Blokland,
De motorisering in Nederland.

liet totale aantal molorrijtuigen in Nederland, dat in
Augustus 1939 ruim 229.000 bedroeg, beloopt thans naar
schatting ca 223.000 stuks. liet aantal
motorrijwielen
heeft het vooroorlogse peil overschreden. Het aantal
personenauto’s
bedraagt ca 75 pCt van het vooroorlogse;

ca 40 pCt ervan bestaat uit nieuwe eenheden. Opmerking
verdient, dat de personenauto’s thans veel intensiever
worden gebruikt dan vÔôr de oorlog. Het aantal
pracht-
motorrjtuigen
yertoont tegenover 1939 een toeneming
van ca 20 pCt; de groei van het laadvermogen was aan-
zienlijk sterker. In het algemeen is zorgvuldige keuze van
het vervoermaterieel thans gewenst, teneindé optimale
benutting te bevorderen. Tot deze juiste keuze kan de
RA.I -tentoonstelling belangrijk bijdragen.

Dr
M.
Vajda,
Het einde oan de goudaluta in Zweden.

De Zweedse Bankwet van
f
1897 bindt de maximaal
toegestafie bankbiljettenuitgifte aan de omvang van de
goudvoorraad. In December 1939 werd de Zweedse Re-
gering gemachtigd de besluiten te nemen, waartoe de toe-
stand aanleiding gaf, zelfs indien de betreffehde maat-
regelen tegen de bepalingen van de Bankwet mochten in-
druisen. Deze machtiging werd telkens met een jaar ver-
lengd. Per 1 Juni a.s. komt zij echtér te vervallen. Gevcil-
machtigden van de Rij ksbank hebben thans voorstellen
ingediend, volgens welke het maximumbedrag der bank-
biljetten geheel vande omvang van de goudoorraad zal
worden losgemaakt. De onmiddellijke practische betekenis,
van de afschaffing der laatste overblijfselen van de goud-_
valuta mag niet zeer
1
hoog worden aangeslagen, daar de
goudreserve ‘als regulerende factor toch reeds grotendeels
was uitgeschakeld.

Dr Ir P. Maitha,
Synthetische en natuurlijke oitaminen (III)

De behandeling van de verschillende vitaminen ‘wordt
in dit artik’el met die van vitamine D afgesloten. In het
algemeen valt te concluderen, dat op het gebied ‘der
vitaminebereiding het natuurjroduct allengs door het
synthetische wordt verdrongen. Gedurende de laatste 10
jaren zijn de prijzen der syiithetische vitaminen voort
durend gedaald; dit vloeit voort uit aanzienlijke verbete-
ringen in het fabricageprocédé en vergroting der productie.
in 1946 vertegenwoordigde de totale verkoop van zuivere
vitaminen in de Verenigde Staten een waarde van $ 53,5
millioen; de totale dpbréngst der hieruit vervaardigde
vitaminepreparaten bedroeg zeker het dubbele ‘tot het
driedubbele van dit bedrag. Slechts t.av. vitamine D vindt
in Nederland productie op fabriekmatige schaal plaats;
de synthe.tische bereiding van vitamine A is hier juist
aangevat. Het is te betreuren, dat Nederland voor een be-
langrijk deel van zijn vitaminebehoefte van het buitenland afhankelijk is.
Sr

SoMMAIrE.

Dr
A. A.
van Rhjn,
La réorgansation de l’assurance sociale

aux Pays-Bas.

.

La commission néerlandaise chargée de la révision de

l’assurance sociale a publié récemment les résultats de
son enquêt&. Le rapport de la conimission propose d’englo-

ber les petits entrepreneurs et employeurs dans un système plus étendu d’assurance sociale. 11 contient également des

p’ropositions visant â donnei plus de cohésion au système

néerlandais de l’assurance sociale qui est actuellement

plutôt coûteux et trop disparate.

S.
Blokland,
Le transport per route aux Pays-Bas.

En avril 1948 le nombre total des véhiciles automobiles

se chiffrait â environ 223.000, tandis que le total en aoCit

1939 s’élevait â 229.000. Le nombre de motocyclettes et
de camions dépasse les chiffres d’avant-guerre, alors que

le total des voitures de, luxe atteint f peu près 75
%
du

chiffre de 1939. Actuellement près de 40
%
des voitures

de luxe aux Pays-Bas sont neuves.

Dr M. Vajda, La f in de l’étalon-or en Suède.

On a proposé officiellement en Suède d’abandonner
l’étalon-or. La banque centrale aura â maintenir une réserve
minimum en or de 150 millions de couronnes. Cette pro-
position est â consiclérer cornme étant la consécration d’une
situation qui existait déjâ en fait.

Dr P. Maltha,
Vitanrines
synthétiques et naturelles (JIJ).

Cet article clôture la série concernant les vitamines
avec un aperçu sur l’importance économiqüe de la vitamine
D, la.seule vitamine produite aux Pays-Bas en quantité –
considérable. II est regrettable que les Pays-Bas d65endent
si fortement d’importations pour couvrir les besoins en
vitamines.

SUMMARIES.

Dr
A. A.
van Rhijn,
1eorganization of social insu.rance in
Holland.

Thé Dutch Commissioji for revision of Social Insurance
has recently” published the result of its inquiries. The
Commission’s report proposes to extend the social insu-

rance system to cöver independent workers. It also
contains proposals to treamline the Dutch system of
social insurance which at present is rather expensive and
decentralized.

S.
Blokland,
Motor transport in the .Netherlands.

In April, 1948, the total number of motor vehicles in thè Netherlands amounted to about 223.000; the figure
for August, 1939, was 229.000. The number of motdr
cycles and trucks surpasses prevar figures, while the
number of passéngérars amounts to about 75 pérc
ent of
the 1939 figure’lAt present about 40 percent of holland’s
passenger cars are new.

Dr
M.
Vajda,
The end of Sweden’sgld currency.

In Sveden it bas been officially proposed to loosen the
tie between the amount of gold at the Central Bank and
the amount of money in circulation. The Central Bank
will have to maintain a minimum gold reservé of 150
millions of kronor.’ This step is to be seeii as an affirmation
of a situation already existing in fact.

Dr P. Maltha,
Synthetic and natural oitarnins (III).

This article concludes the series on the subject of vita-
mins with a survey of the edonomic significance of vita-
min D, the only vitamin which is produced in the
Netherlands in considerable quantities. It is Ao be re-
gretted that the Netherlands are so . hëavily dependent on imports with regard to their supply of vitamins.

824

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April .1948

REORGANISATIE DER SOCIALE

VERZEKERING.

Na de oorlog heeft de Minister van Sociale Zaken een

kleine ambtelijke Commissie ingesteld, die een reorgani-
satie der sociale verzekering moest voorbereiden op de

grondslag van de zgn. Londense rapporten inzake sociale

zekerheid. Nadat de Commissie tot bepaalde voorlopige

conclusies was gekomen, bleek de wenselijkheid daarover

van gedachten te wisselen mt vertegenwoordigers van de

Stichting van de Arbeid. Daardoor is tot stand gekomen

de zgn. Gemengde Commissie tot herziening der Sociale

Verzekering, welke was samengesteld uit do genoemde

kleine ambtelijke Comnlissie en vertegenwoordigers van de

Stichting van de Arbeid. Het rapport van deze Gemengde

Commissie is thans uitgebracht en door de Minister van

Sociale Zaken ter discussie gesteld. 1-let is mijn bedoeling

op de belangrijkste punten van dit rapport de aandacht

te vestigen.

De kring der oerzekerden.

Onze verplichte sociale verzekering omvat op dit ogen-
blik alleen de loonarbeiders. De Commissie stelt voor om
de verzekering in beginsel ook uit te breiden tot de
zélf-

standigen.
Er zijn tal van zelfstandigen, wier economische
positie van die aard is, dat zij aan de sociale verzekering

niet minder behoefte hebben dan de loonarbeidei’s. Boven-

dien is het gewenst, dat dezulken zelf door het betalen der
premie tijdig’ voorzorgsmaatregelen nemen, daar zij

anders bij de evenementen, waarin de sociale verzekering

wil voorzien, op de hulp van de Staat gaan rekenen. In-
tussen omvat de groep der zelfstandigen zeer verschillende
categorieën. Daarom werd het mindef gewenst geacht

om reeds aanstonds alle takken der sociale.. verzekering

op de zelfstandigen van toepassing te verklaren. 1-let
is van groot belang, dat de zelfstandigen o.a. in de ouder-
domsverzekering direct worden betrokken. Maar voor de directe toepassing bijv. der ziekteverzekering bestaat niet

voldoende grond. In de kringen der belanghebbenden

leeft de wens naar een dergelijke verekeTing niet sterk.
Bovendien wordt bij een arbeidsongeschiktheid van een
niet te lange duur in bepaalde gevallen het inkomen niet
gemist. Wanneer bijv. een winkelier ziek’ïs, wordt de
zaak niet gesloten, maar gaande gehouden door zijn vrouw,
één van zijn kinderen of een bediende, met het gevolg,
dat aan het einde van de’•week geen inkomen wordt ge-derïd. In een dergelijk geval mag uiteraard niet ook nog

een ziektegeld worden uitgekeerd. Voorts heeft een be-
duidend aantal zelfstandigen zich reeds tegen ziekte
verzekerd bij een particuliere verzekeringmaatschappij, zodat zij reeds zijn geholpen. Hoewel de Commissie op
deze gronden voorstelt de zelfstandigen aanvankelijk buiten
de ziekteverzekering te houden, wordt vel aanbevolen bij
algemene maatregel vaii bestuur de mogelijkheid te openen
hen daarin te betrekken. Naar ruwe schatting zijn ruim
2 millioen arbeiders in loondienst werki.aam, terwijl het
aantal zelfstandigen naar ruwe schatting 600.000 bedraagt.
Wel een bewijs, dat .de groep van voldoende omvang is
om haar belang bij een sociale verzekering behoorlijk te

bezien.
Wanneer een sociale verzekering zowel de loônarbeiders
als de zelfstandigen omvat, dan is nog een afzonderlijke vraag, of allen daarin moeten worden betrokken dan wel

of een
loon- en inkomensgrens
moet worden vastgesteld,

waarboQen
men .buiten de verzekering valt. Het trekken
van een loon- en inkomensgrens heeft altijd iets willekeurigs,
terwijl l,et administratief ook eenvoudiger schijnt geen
bepaalde groep van de verzekering uit, te zonderen.
Arderzijds dwingt men’op deze wijze personen zich te ver-
zekeren, die daaraan op grond van -hun welstand geen
behoefte hebben. Deze overweging heeft er toe geleid
om wel een loon- en inkomensgrens.te stellen, maar één die
vrij hoog ligt, ni. f 6.000. Op deze wijze werd ook aange-

sloten bij de loongrens, die in het ontwerp Werkloosheids-

wet is opgenomen. Op dit ogenblik kennen de ongevalln-

verzekering en de kinderbijslagverzekering geen loongrens.

Dit was voor de kleinst mogelijke meerderheid der Commis-

sie aanleiding ook thans hier geen loon- en inkomensgrens

te stellen. Naar mijn mening ten onrechte, omdat het

streven naar unificatie en vereenvoudiging wordt geschaad,

indien men op deze wijze in de kring der verzekerden

allerlei verschillen aanbrengt.

Was tot nu toe sprake van een loon- en inkomensgrens
naar
booen,
de vraag rijst, of ook naar
beneden
een grens

moet worden gesteld. Erkend, wordt uiteraard, dat juist

zij, die een zeer laag inkohien hebben, aan de verzekering

bijzondere behoefte hebben. Maar de vrees is niet denk-

beeldig, dat vooral zelfstandigen met een laag inkomen

dikwijls in gebreke zullen blijven de premie te betalen,

waardoor de administratieve onkosten sterk worden op.

gevoerd. Vandaar dat de Commissie voorstelt de mogelijk-

heid te openen tot ontheffing of vermindering van de

premie voor die zelfstandigen, die niet in staat zijn de
premie op te brengen. Natuurlijk kan het niet de bedoeling

zijn deze categorie aan haar lot over te laten. Maar de

normale procedure der ..sociale verzekering brengt hier
geen uitkomst.

Onwang der’ voorzieningen.

Voor de Commissie stond vast, dat verschillende voor-

zieningen verbetering behoefden. De vraag was slechts,

hoever men daar bij .zou kunnen gaan. Hetgeen de Com-

missie thans voorstelt, acht zij berëikbaar. Toch wordt terecht aanbevolen véér de invoering een nauwkeurige
kostenberekening van een en ander te laten maken en

op dat ogenblik te bezien, hoe de economische perspectieven

des lands dan precies zijn.

a.
Ziekteerzekering.

De termijn, gedurende welke ziekengeld werd uitgekeerd,
bedroeg aanvankelijk ten hoogste 26 weken. Het vorige jaar is deze periode door een wetswijziging verlengd tot

één jaar. Thans wordt voorgesteld een nieuwe verlenging
tot twee jaar. Het aantal gevallen, waarin personen
langer dan een jaar ziek zijn, is relatief zeer gering, zodat
de kosten van deze verandering niet zeer hoog zijn. Boven-
dien gaat het juist bij dergelijke langdurige ziekten om
schrijnende gevallen, welke een voorziening zeer nodig
maken.

1h.
InoaliditeitsQerzekring

Na de ziekteverzekering noem ik de invaliditeitsver-‘
zekering; omdat de Commissie tussen beide een nauwe band legt. Er wordt nl. voorgesteld om de invaliditeits-
verzékering gedurende de eerste twee jaren geheel te
laten opgaan in de ziekteverzekering. Een irtyalide ont-
vangt dus de eerste twee jaren’ 80 pCt van zijn loon. Waar
juist de invaliditeitsuitkering op dit ogenblik bijzonder
laag is, betekent dit een’ belangrijke verbetering. Intussen
moest rekening worden gehTouden met het feit, dat een
uitkering bij blijvende invaliditeit hoge kosten vraagt.
Vandaar dat de uitkering het derde jaar is gesteld op 70
pCt van het loon, het vierde jaar op 60 pCt, het vijfde en volgende jaren op 50 pCt, totdat op 65-jarige leeftijd het
ouderdomspensioen ingaat.

C.
OngeQallenQerzekering.

Bij een herziening der sociale verzekering rijst ook de
vraag, of het wel nodig is een onderscheid te blijven maken
tussen arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invalidi-
teit enerzijds en die wegens ongeval anderzijds. ‘Wanneer
men de uitkeringen gelijk maakt, zou een afschaffing der
ongevallenverzekering mogelijk zijn en ‘bovendien een administratieve vereenvoudiging worden bereikt. Toch
is de Commissie daartoe niet overgegaan. Beslissend waren
historische en practische, gronden. De ongevallenverzeke-

28 April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

825

ring is de oudste tak van onze sociale verzekering, welke

algemeen grote waardering heeft gevonden. Het zou door
de belanghebbenden moeilijk worden begrepen, wanneer
de ongevallenverzekering als afzonderlijke tak van ver-

zekering zou verdwijnen. In het buitenland is zij ook overal

afzonderlijk gehandhaafd. Bovendien zijn de uitkeringen

der ongevallenverzekering altijd relatief hoog geweest,

omdat de arbeidsoneschiktlieid ontstond tengevolge van

arbeid in het bedrijf. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat

bij het opgaan der ongevallenverzekering in een ziekte- en
invaliditeitsverzekering ôf wel de uitkering. bij invalidi-

teit te hoog zou worden 5f wel de uitkering bij ongeval

te laag. De Commissie stelt de uitkering bij een ongeval,
welke bij algehele arbeidsongeschiktheid thais na 6 weken
70 pCt van het loon bedraagt, gedurende de eerte twee

jaren op 80 pCt, d.i. hetzelfde percentage als bij ziekte en
invaliditeit. Na deze twee jaren zal dan, evenals thans,

70 pCt worden vergoed.

d.
IVeduwen- en wezen9erzekering.
Onze huidige sociale verzekering houdt met de
veduwen

al zeer weinig rekening. Behalve de uitkering krachtens

de Ongevallenwet kent de Invaliditeitswet nog een voor-
ziening voor weduwen, die. 60 jaar oud of blijvend invalide
zijn. Maar in het normale geval, dat een weduwe achter-
blijft, is niet voorzien. De Commissie stelt hier een belang-•
rijke verandering voor. Daarbij wordt een onderscheid
gemaakt. tussen enerzijds weduwen zonder kinderen, die
nog geen 45 â 50 jaar zijn, en anderzijds weduwen, die
kinderen hebben of wel geen kinderen hebben, maar de

genoemde leeftijdsgrens reeds hebben overschreden. De
eerste ‘ategprie is nog zeer wel in staat een plaats in het
arbeidsproces te vinden. Vandaar dat hhar geen weduwen-
rente wordt toegekend, maar slechts een tijdelijke uitke-
rikg bijv. van een half jaar, om zich nog de nodige scholing

voor een bepaald beroep eigen te kunnen maken en zich
overigens aan de nieuwe levensomstandigheden aan te
passen. De weduwen, die de leeftijdsgrens van 45 50
jaar reeds overschreden hebben, kunnèn niet gemakkelijk
mer in het arbeidproces een plaats vinden. Vandaar
dat haar een weduwenrente wordt toegekend Een derge-
lijke rente behoort ook te worden gegeven aan de jongere
weduwen, die kinderen hebben te verzorgen en daardoor
moeilijk uit werken kunnen gaan. De voorgestelde we-
duwenrente bedraagt in het algemeen 80 pCt van het
loon van de overleden verzekerde.
Naast de weduwen is ook aan de
wezen
gedacht. Op dit
ogenblik laat ook de regeling voor wezen veel te wensen
over. Voorgesteld wordt om de wezenrente te koppelen
aan de kinderbijslag. Bij overlijden, van de verzekerde

vader valt thans de normale kinderbijslag weg. Het bedrag
van deze kinderbijslag zou voor wezen niet slechts moeten
doorlopen, maar nog moeten worden verhoogd ter tege-
moetkoming in de kosten, die een weduwe voor de op-
voeding van haar kinderen heeft te maken.

0 uderaonisc’erzekering.

De ouderdomsverzekering is ongetwiffeld de•moeilijkste
en de kostbaarste, maar tevens ook de nuttigste tak der
sociale verzekering. De Commissie onderscheidt hierbij de
definitieve regeling, waarbij de uitkeringen geheel geba-
seerd zullen zijn op de betaalde premie, en de overgangs-
regeling, geldende voor die periode, waarin nog geen of
geen voldoende premiën zijn betaald om een behoorlijke

uitkering te waarborgen. –
Eerst een enkele mededeling over de
de/intiee
regeling.

De Commissie heeft daarbij rekening gehouden met het
toenemende aantal ondernemings- en bedrijfspensioen-

fondsen,

waarvan zij de totstandkoming toejuicht. Vandaar dat zij voorstelt een bodempensioen in het leven te roepen,
dat voor alle verzekerden zal gelden. Ondernemings- en
bedrijfspensioenfondsen vervullen dan een nuttige functie
door een aanvulling op dat bodempensioen te geven. De
Commissie onthoudt zich van het noemen vn een bepald

bedrag, waarop het bödempensioen zou moeten worden
gesteld. Zij zoekt kennlijk aansluiting bij de Noodwet
Ouderdomsvoorziening en wil de hoogte van het bodem-

pensioen richten naar de feitelijke gemiddelde uitkering

krachtens die wet. Er is daarbij gedacht, niet aan een be-
paald percentage van het verdiende loon of inkomen, maar

aan een vast bedrag, uit vrees dat anders de

kosten te

veel zouden stijgen. Voorzover de verzekering korter dan
normaal heeft geduurd of voorzover niet regelmatig premie

is betaald, wordt een evenredige korting op het bodem-
pensioen toegepast. De oQergangsregeling is uiteraard van meer directe be-
tekenis dan de definitieve regeling. Hier moest de moeilijke

vraag worden beantwoord, hoe de Noodwet Ouderdoms-
voorziening in de nieuwe oFganisatie der ouderdomsver-

zekering zou moeten worden ingevoegd. De Noodwet
geeft. aan alle behoeftigen, vergeleken. bij de uitkering

krachtens de bestaande verzekering, een relatief hoge uit-kering, nl. f10 per week voor de ongehuwden en f
1
1
18 voor

de gehuwden, in7 de eerste gemeenteklasse. Van hen, die
nog eigen inkomsten hebben, wordt de helft daarvan bij

het vaststellen der uitkering gekort. Voor het toepassen
van deze aftrek zijn belangrijke argumenten aan te voeren.
De bedoeling der Noodwet is immers niet anders dan een
noodzakelijk levensminimum te waarborgen. Door in het
geheel geen rekening te houden met eigen inkomsten zou
in tal van -gevallen een totaal inkomen worden bereikt,
dat daar aanzienlijk boven uitgaat. Gegeven de moeilijke
positie van de schatkist zou dit niet te verantwoorden
zijn. Aan de andere kant zijn aan de toepassing van de
aftrek ernstige bezwaren verbonden. De aftrek vraagt in
ieder individueel geval een administratief onderzoek, dat
allerlei kosten meebrengt. Weinig scrupuleuze naturen
hebben hier een ruime gelegenheid voor fraude. Maar het
ernstigste bezwaar is wel, dat door iedere aftrek het zelf doen en de spaarzin worden geremd. Wanneer de werk-
gevers en arbeiders weten, dat van de uitkeridgen krach-
tens ondernemings- en bedrijfspensioenfondsen de helft wordt gekort, dan zal de drang dergelijke fondsen in het
leven te roepen ernstig worden geschiad. Op deze gronden
verklaarde de Commissie zich een tegenstander van de
toepassing der aftrek. Maar nu rees voor-haar een andere

moeilijkheid. Haar uitgangspunt is, dat voor de overgangs-
regeling het Rijk de kosten der ,,back-service” op zich
moet nemen. Daarmede werd de Commissie voor dezelfde
vraag gesteld als bij de ,Noodwet Ouderdomsvoorziening
moest worden beantwoord: op welkewijze kan worden
voorkomen, dat het Rijk gedurende de aflopende periode
der ,,back-service” meer aan db uitkeringen ten koste
legt dan noodzakelijk is. Waar de aftrek was verworpen,
bleef slechts één mogelijkheid open, ni. om het uitkerings-
bedrag lager te stellen. Het ouderdomspensioen bedraagt daarom voor degenen, ten behoeve van wie in het geheel
geen of nagenoeg geen premiën zijn betaald, 70 pCt van
het maximum bodempesioen krachtens de definitieve
regeling, en voor degenen, wier ouderdomspensioen
slechts gedeeltelijk . kan worden bekostigd uit de -ten
behoeve van de betrokkenen betaalde premiën, een even-
redig hoger bedrag. Het bezwaar van dit lagere pensioen
is uiteraard, dat bij het -ontbreken van eigen inkomsten
meermalen een aanvullende hülp van armenzorg noodzake-
lijk kan zijn. Het is daarom te hopen, dat binnen niet te
lange tijd de grondslagen,.waarop onze Armenwet’berust,
zullen worden gemoderniseerd,.waardoor tegen deze aan-
vullende hulp minder verzet zal rijzen. Het grote voordeel
van het lager gestelde pensioen is, dat nu een krachtige
prikkel wrkzaam blijft voor -zelf doen en spaarzin, waar-
door de ondernemings- en bedrijfspensioenfondsen een
grote vlucht kunnen nemen. – –

De uitPoeringsorganen.

De uitvoering .der sociale verzekering, is in ons land

326

.


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1948

oniodig kostbaar en verslinterd, doordat de verzekering

zowel door bedrijfsorganen als door overheidsorganen

wordt uitgevoerd. Reeds talloze jaren wordt getracht

hierin verandering, te brengen, maar nog steeds zonder
resultaat. I1isschien mag het feit, dat thans voor het eerst

vertegenwoordigers van de Overheid en van het bedrijfs-

leven tot een gezamerlijke oplossing zijn gekomen, opti-

mistischer stemmen omtrent de termijn, die nog moet

verlopen alvorens de zo noodzakelijke unificatie-kan worden

tot stand gebracht. Het resultaat, waartoe de Commissie

is gekomen, is er een van moeizaam overleg, waarbij weder-

zijds de oprechte wens voorzat elkaar te vinden. Dat dit

mede bracht, dat hier en daar diep in het bestaande moest

worden ingegrepen, spreekt wel vanzelf. De Commissie

heeft daarbij de ervaring opgedaan, waarvan Mr M. W. F.’

Treub, reeds in 1906 verteldè, toen hij de reorganiatie

der sociale verzekering vergeleek met het uitbreidings-
plan ener stad: ,,Wie bij het ontwerpen daarvan elk be-

staand gebouw, dat op zichzelU niet lelijk is, zou willen

sparen, ook al is het in het plan een sta in de weg, zal het

niet alleen niet tot een goed, maar zelfs niet tot een drage-
lijk plan brengen”
1).

De vraag, of bij de uitvoering der sociale verzekering
aan een overheidsorgaan dan
,
wel aan een bedrijfsorgaan

de voorkeur moet worden gegeven, heeft de Commissie.

ten gunste van het bedrijfsorgaan beslist. De historische

ontwikkeling wijst in die richting. Bovendien wordt de
verzekering op deze wijze vel dichter ‘bij de directe be-

langhebbenden gebracht. Voorts leert de ervaring, dat een
uitvoering der verzekering door werkgevers en arbeiders
bijdraagt tot eesibetere onderlinge sfeer en een ruimere
samenwerking.

Wordt de bedrijfsvereniging als orgaan ter uitvoering

der sociale verzekering ingeschakeld, dan moet daarbij
niet worden gedacht aan bedrijfsverenigingen als thans

bestaan, welke zich over allerlei bedrijfstakken uitstrek-
ken. Bedoeld zijn dan vakbedrijfsverenigingen,’ met ver-plicht lidmaatschap, welke voor een bepaalde bedrijfstak

of voor bepaalde verwante bedrijfstakken worden ingesteld.
Daarnaast zal moeten worden opgericht één algemene

bedrijfsvereniging, waarbij zijn aangesloten zij, die niet
bij, een vakbedrijfsvereiging kunnen worden onderge-
bracht.

Wat is nu de taak der
bedrijfsoerenigingen?
Om deze
nader te omlijnen moet bij de uitvoering van de verzeke-
ring onderscheid worden gemaakt tussen de bestuursarbeid
en de administratieç’e
arbeid. De bestuursarbeid wordt aan
de bedrijfsverenigingen toevertrouwd. Hieronder vallen
beslissingen inzake het verstrekken van uitkeringen in
coniete gevallen, het stallen van regelen inzake eventuele
bovenwettelijke ,uitkerinsvoorwaarden e.d. Daarnaast-
staat de. administratiéve arbeid als het be’rekenen en innen
der premies, het administratief beheer der fondsen e.d.
Wanneer iedere bedrijfsvereniging er een eigen volledige
administratie op-na zou höuden,dan zouvande nagestreefde
unificatie en bezuiniging.weinig. terecht komen. Vandaar

dat . de administratie der bedrijfsverenigingen als regel
wordt toevertrouwd aan een Centraal Administratie-
kantoor, dat in ht land de nodige dist’rïcts- en plaatselijke
kantoren heeft. De leiders van deze kantoren worden

benoemd door een hogere instantie, de straks nader te
bespreken Centrale . Social’ Verzekeringsraad. Vooral
voor een behoorlijke uitvoering der ôuderdomsverzekering
is een ‘centrale administratie nooclzakelijk. Het aantal
arbeiders, dat van bedrijfstak wisselt, loopt jaarlijks in
de honderdduizenden. De overgang van de ene bedrijfs-
vereniging naar de andere biedt hier bijzondere moeilijk-
heden;” omdat met een overgang ook de premierserve
ftioet worden meegenomen. Worden de arbeiders, die van
bedrijfstak wisselen, niet administratief in een centraal
punt opgevangen, dan is het gevaar niet gering, dat zij
,,zoek” zullen geraken. Intussen bestaat, op de regel der

1).
,,Over Sociale
.Verzekering”, Amsterdam 1906, blz. 88.

centrale administratie de mogelijkheid van uitzonderingen.

De Central’e Sociale Verzekeringsraad kan aan de bedrijfs-

vereniging toestaan de administratie van een of meer

takken der verzekering zelf. te voeren. 1-lierbij is vooral
gedacht aan fondsen, die 01) een bepaald terrein der ver-
zekering hun bestaansrecht hebben bewezen. Een derge-

lijk verzoek kan alleen, worden afgewezen, indien tegen

inwilliging daarvan technische bezwaren – financiële,

organisatorische en administratieve daarbij inbegrepen –
blijken te bestaan.

Boven de bedrijfsverenigingen staat de
Centrale Sociale
Verzekeringsraad.
1-lij bestaat voor uit werkgevers-,
voor
1/3
uit werknemers-, en voor
1/3
uit’ overheids”er-

tegenwoordigers. 1-let bedrijfsleven heeft dus hier de meer-

derheid. De Raad is gedacht als toezichthoudend en coör-

dinerend toporgaan met ruime bevoegdheden. Vooral

voor de ouderdomsverzekering is dit orgaan van betekenis,

in verband met de grote financiële verplichtingen,’ welke

met die verzekering zijn gemoeid. Daarom draagt de Raad

hier het risico der verzekering, beheert het Ouderdomsfonds

en stelt onder goedkeuring van de Minister dé premies

vast. De bedrijfsvereniging neemt de beslissingen inzake
de toekenning, herziening, intrekking en weigering van de
rente ef& berekent de verschuldigde premie, een en ander

binnen het kader van de door de Centrale Sociale Ver-

zekeringsraad gegeven voorschrifte. De Raad heeft o.a.
ook nog een bijzondere taak bij de verzekeringen tegen

(blijvende) invaliditeit en (langlopende) ongevallen, om-

dat hier het risico voor een bepaalde bedrijfsvereniging
gemakkelijk te zwaar zou kunnen blijken.

Boven de Centrale Sociale Verzekeringsraad staat de
Minister,
die het recht heeft, besluiten van de Centrale
Sociale Verzekeringsraad en van de bedrijfsverenigingen

te vernietigen, belangrijke besluiten goed te keuren en

de bevoegdheid ten aanzien van bepaalde punten aan-
wijzingen te geven. –

Het ontwerp Werkloosheidswet bevat een Organisatie

tot, uitvoering van_de wachtgeld- en werkloosheidsver-
zekering, welke geheel past in het kader, dat boven werd

geschetst. Daarmee wordt de mogelijkheid geopend om
op het ‘gehele terrein der sociale verzekering •eénzelfde
uitvoeringsorganisatie te verkrijgen. Vooralsnog ontbreekt
hierbij alleen nog de Ziekenfondsverzekering, welke in-
tussen haar bijzondere eisen stelt. Over de wijze, waarop
deze in de toekomst zou moeten worden georganiseerd,

bestaat tussen le betrokkenen nog geen overeenstemming.

Het opbrengen der middelen.

De Commissie acht het in beginsel gewenst, dat de pre-

mies voor de verzekering van de werknemers, door de
werkgevers en de werknemers gezamenlijk worden opge-
bracht. De verzekering is zowel in het belang van de w’erk-
gevers als van de arbeiders, zodat het gerechtvaardigd
is, dat beiden bijdragen. Bovendien zal het gevoel van
verantwoordelijkheid van de werknemers voor een goede
gang van zaken in de dagelijkse practijk worden versterkt,
indien zij delen in de kosten. De besturen der bedrijfs-
verenigingeh zijn paritetisch samengesteld; gelijke rechten
en gelijke plichten behoren’ hier bij ‘elkaar.
Intussen moeten op dit beginsel enkele uitzonderingen
worden gemaakt. Ik vermeldde reeds, dat de Commissie
de kosten der back-service” bij de ouderdomsverzekering
niet door de werkgevers en arbeiders, maar door het Rijk
wil laten dragen. Voorts zullen de kosten der kinderbijslag-
verzekering geheel door de w’erkgevers worden opgebracht,
omdat het niet juist zou zijn, de ‘daarin vervatte loons-
-verhoging ten dele weer ten laste der arbeiders te brengen.
Tenslotte worden die onkosten, welke een gevolg zijn van
een meer dan normaal risico bij de ongevallenverzekering,
geheel ten laste der betrokken werkgevers gebracht.
Het laat zich aanzien, dat over het voorstel der Com-
missie om de premies door werkgevers en arbeiders ge-
amenlijk te laten opbrengen, van arbeiderszijde nog vel

28 April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

327

het een en ander zal worden gezegd. Bij de beoordeling
daarvan zal veel afhangen van de loön en prijspolitiek,

geldende op het ogenblik der invoering. Door de Commissie

wordt hieraan nog eens uitdrukkelijk herinnerd.
rl
ens
l
o
tt
e
nog twee mededelingen.
De eerste is deze, dat nog veel kan worden gedaan om de

procedure tot inning der premies te vergemakkelijken.

De klachten der werkgevers daaromtrent zijn niet zonder

grond. Bovendien moet aansluiting worden gezocht bij

de inning der loonbelasting. Enkele deskundigen van de
Departementen van Sociale Zaken en Financiën werken
daaromtrent nog voorstellen uit.
‘In de tweede plaats bevat het rapport der Commissie

geen behandeling van het probleem kapit’aaldekkings- of

omslagstelsel. Verwezen wordt naar het rapport der Staats-
commissie inzake de financiering yan de invaliditeits-en ouderdomsverzekering, dat in
1940
is verschenén.
Intussen hebbén de Ministers van Sociale Zaken en Finan-

ciën opnieuw dit onderwerp aan een interne commissie
in behandeling gegeven.
Zo wordt allerwege getracht onze sociale verzekering te
verbeteren. Moge al deze arbeid meer resultaat hebben

dan de vele vruchteloze pogingen, welke vroeger werden
ondernomen.

‘s-Gravenhage.

Mr Dr A. A. VAN RHIIN

e

DE MOTORISERING IN NEDERLAND.

De motorisering van het wegverkeer, die ongeveer
vijftig jaar geleden begon, heeft grote wijzigingen ver-
oorzaakt in het verkeerswezen. Vooral na de wereldoorlog
van
1914-1918
is het tempo der motorisering aanmerke-
lijk versneld, waardoor nieuwe problemen zijn ontstaan
en bestaande vraagstukken gecompliceerder zijn geworden,
o.a. dat van de taakverdeling tussen de verkeersmiddelen.

• Tijdens de jongste wereldoorlog heeft het Nederlandse
motorvoertuigenpark een belangrijke reductie ondergaan.
In de jaren na de bevrijding is getracht tot een weder-
ôpbouw van, het voertuigenbestand te komen. Het doel

van dit artikel is, na te gaan hoever dit herstel thans
gevorderd ‘is en welke wijzigingen in de samenstelling
van het motorrijtuigenpark zijn ontstaan. Tevens zal
aandacht worden geschonken aan enkele daarmee nauv
samenhangende kwesties.

De ?notorise/’ing in Nederland en in de West-Europese landen
v66r de oorlog.

De mate, waarin een land gebruik maakt van motori-
sche vervoermiddelen, is minder gemakkelijk aan te geven
dan bijv. die van het verbruik van voedings- of genot-
middelen. 1-let zou kunnen geschieden als een verhouding
tussen de door deze vrkeersmiddelen geleverde prestaties
en het aantal inwoners. Aangezien statistische gegevens
betreffende de verkeersprestaties ‘slechts in zeer beperkte
mate beschikbaar zijn, komt als kengetal voornamelijk in aanmerking het aantal motorvoertuigen pör duizend

inwoners of het omgekeerde daar,an: het aantal inwoners
per motorvoertuig. Gezien de variatie in soorten en capa-citeiten der voertuigen worden bij de berekening van een

dergelijk kengetal enkele belangrijke factoren vervaar-

loosd, o.a. de grootte der eenheden en de gebi’uiksintensi-
teit ervan. Doch men kan zich uit deze cijfeis althans een

ruwe indruk vormen van de mate van motorisering.
In tabel 1 hebben wij voor de West-Europese landen

gegevens vermeld over de toestand omstreeks
1938.
Onder-
scheid is gemaakt naar personenauto’s en bedrijfsauto’s.

Deze benamingen dienen te worden verstaan in hun tech-
nische betekenis. Een taxi, hoewel bedrijfsmatig gebruikt,
is dus onder de personenauto’s begrepen: De groep der
bedrijfsauto’s is samengesteld uit autobussen, vracht-

auto’s en speciale, voertuigen (kraanwagens, reiniging-

auto’s e.d. en in Nederland zelfs stoom- en motor-
walsen).

Hieruit blijkt, dat ons land het geringste aantal per-
sonenauto’s per 1.000 inwoners had van geheel West-Europa.

De verschillen met Engeland en Frankrijk, waar in dit
opzicht de motorisering ca
3,5
maal zo groot was, zijn wel
zeer opvallend. Doch ook onze onmiddellijke buurlanden
België en Duitsland beschikten naar verhouding van hun
bevolking over ca
65
pCt meer personenauto’s.
Voor de bedrijfsauto’s liggen de cijfers enigszins anders.
Zw’itsei’land en Duitsland sloten hier de rij en het aantal
eenheden per 1.000 inwoners was in Nederland ruim de
helft van 1at in Engeland en Frankrijk, voor welke landen,
evenals bij de personenauto’s, de cijfers ongeveer gelijk

zijn. Toch lag ook op dit gebied onze aldus berekende
,,motoriseringsgraad” nog bijna
30
pCt beneden die in
België en Luxemburg. . *

Verklaring van de verschillen is niet eenvoudig, daar
talri k6 factoren van belang kunnen zijn. Behalve aan de
reeds aangeduide onnauwkeurigheden, die in het gebruikte
kengetal kunnen schuilen, kan worden gedachti aan de
geografische gesteldheid, de . ,bevolkingsdichtheid, de
levensstandaard, de beschikbaarheid van vervoergelegen-
heid per rail en te water en het gebruik van motorrijwielen.
Voor bezit aan personenauto’s kunnen verder de inkomen-

verdeling en de preferentieschalen der bevolking van be-
tekenis zijn. In het ene land zal men eerder overgaan tot

aanschaffing van een personenauto, terwijl men, in het
aidere meer geld aan wonen of opvoeding van kinderen
ten koste zal leggen. 1-let gebruik van vrachtauto’s kan
verder afhankelijk zijn van de omv’ang der industrialisatie,
hoewel een onderzoek naar de spreiding van het vracht-
autopark in Nederland tot het resultaat leidde, dat’ het
aantal vrachtauto’s per 1.000 inwoners betrekkelijk
weinig varieert met de grootte der gemeenten, zodat op

het platteland per hoofd der bevolking ongeveer eveiÇveel
vrachtautocapaciteit aanwezig is als in de steden, waar
de industrie en de handel in overw’egende mate zijn ge-
vestigd.

De in tabel 1 vermelde cijfers kunnen echter naar onze
mening de conclusie wettigen. dat in vergelijking tot de
andere landen in West-Europa ‘v6ôi de oorlog de motori-
sering in Nederland betrekkelijk bescheiden wâs.

TABEL 1.

Aantal motorvoertuigen omstreeks 1938.

Land
Personen-
auto’s
x

1.000

Bedrijfs-
auto’s
x

1.000

Totaal
x
1.000

Aantal
inwoners
in

mln.

Inwoners per

Personen-
Bedrijfs-
Motor-
auto auto
rijtuig

Nederland
96

,
56
152
8,6
90
153′
57
Zwitserland
58 18 76
42
72.
236
55
Duitsland
1.416
400
1.816
77,0
54
192
12
BelgiÖ
154
80

234
8,3
54
.

109
15
Noorwegen
54
35 90
2,9
54
82
.
32
Luxemburg

. . .
7
3
10
0,3
42
102
29
Zweden
157
63

.
219
6,3
40
101
29
Denemarken


111
43
,’154 3,8
34 87
24
Engeland
1.846
577
2.423
46,7
25
81

,
19
Frankrijk
1.745
506
2.251
42,-
24 83
18
Bron: Automobile Facts and Figures, 21st Edition 1939.

828

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1948

Vergelijking van het hi,ddige met het vooroorlogse motor-

rijtuigenpark.

De jaarlijkse ,,Statistiek der Motorrijtuigen” vermeldt

een aantal waardevolle gegevens betreffende de omvang

en de samenstelling van het motorrijtuigenpark. Gedetail-

leerde naoorlogse cijfers zijn gepubliceerd over de toestand

op 1 Augustus 1946. Voor 1 Augustus 1947 konden reeds

enkele totalen worden gegeven. Op grond van een aantal

andere informaties kan een ‘schatting worden gemaakt

voor de situatie op dit ogenblik.

TABEL
II:

Motorrijtuigenpark voor en na de oorlog._________

Soort
Augustus
1939
Augustus.
1946
Augustus
1947
April
1948

Illotorrijwielen

.
65.804
60.211
72.338
75.000
Motordriewielers
5.269 3.424
3.553
3.600
Personenauto’s

.
99.986
47.059
68.302 75.000
Autobussen

. . .
4.5.18
2.923 3.906
4.000
Overige

op

meer
dan
3
wielen
. 54.092 44.940
61.969
65.600
waarvan
Vrachtauto’s

. . .
44.762
37.164
ca
52.000
55.000
Trekkers

m.

op- legger
of
aanh.-
wagen
3.484
2.246
ca

2;500
2.600
Andere
5.846
5.530
ca

7.500 8.000

Totaal

………..
229.669
158.557
1

210.068
223.200

Voor de beoordeling van de isuidige stand der motori-

sering is echter niet alleen het aantal eenheden interessant,

doch ook de kwaliteit ervan. Het bouwjaar kan daarvoor

een aanwijzing geven. Wij hebben nu een schatting gemaakt

van de .verdeling der soorten in drie groepen, ni. de een-
heden, die vÔér de oorlog zijn gefabriceerd, die welke van tijdens de oorlog dateren en de naoorlogse. Deze verdeling

zal ongeveer de volgende zijn.

TABEL
III
Sam’enstelling van het huidige_motorrijtuigenpark.

Soort
Vooroorlogs
I

Oorlogs

I
Naoorlogs
Motorrijwielen

.
55.000 13.500
6.500
Motordriewielers.
3.400

200
Personenauto’s

.
44.000 3.000
28.000
Autohussen
1.400
600
2.000
Vrachtauto’s

. . .
22.500
17.000
15.500
Trekkers

m.

op-
legger
of
aanli.-
wagen
1.500

,
700 400
Andere motorrij-
tuigen
4.000 1.000 3.000

Motorrijwielen.

Het aantal motorrijwielen heeft het vooroorlogse peil overschreden. De vorderingen tijdens de oorlog hebben
het ‘niet aanzienlijk verminderd. Aanvulling, is geschied
met’motoren,van de geallieerde legers en-met een beschei-

den import. Ook de kwaliteit van het vooroorlogse deel is
nog tamelijk goed te noemen, aangezien zeer veel van deze
vervoermiddelen, vooral in de lichtere klasse, in de on-
middellijk aan 1940 voorafgaande jaren op de weg zijn

gekomen,.
Van 1935 tot 1939 is het totaal van ca 42.000 tot ca

66.000 ‘gestegen, terwijl eveneens op belangrijke schaal
tot vervanging is overgegaan. Op 1 Augustus 1946 waren
ca 48.000 stuks van de bou*jaren 1936 t/m 1940 aan-
vezig. Gedurende de oorlog zijn slechts weinig motor-

fietsen in gebruik geweest. Bedacht moet evenwel worden,
dat na de bevrijding betrekkelijk veel motoren zijn over-
gegaan uit handen van degenen, die ze voornamelijk
gebruikten voor genoegen of sport, in die van hen, die ten
behoeve van hun verkzaamhederi er een hitensief gebruik
van moesten maken. Tengevolge van het gebrek aan

personenauto’s heeft ‘zich een verschuiving naar motor-

rijwielen voorgedaan.

Motordriewielers,

De motordriewielers waren zowel populair als handig,

betrekkelijk snel, goedkoop vervoemiddel voor licht be-

stelwerk. De motorbakfietsen werden door de Nederlandse
rijwielindustrie geconstrueerd, de zwaai’dere types werden

ingevoerd. Duitsland was hiervan een belangrijke leveran-

cier evenals van de ondèrdelen, die de binnenlandse

fabrieken gebruikten voor hun producten. De naoorlogse

productie is zo gering geweest, dat aanvulling van het
vrsletene niet mogelijk was. De vraag naar lichte bestel-

auto’s is dientengevolge gestegen.

Personen auto’s

1

let aantal personenauto’s heeft ongeveer 75 pCt van’

het vooroorlogse peil bereikt. De import van nieuwe

wagens is na Augustus 1946 op gasig, gekomen, zodat nu
bijna 40.pCt van het totaal uit nieuwe eenheden bestaat.

De bouwjaren 1941 t/m 1945 zijn niet sterk vertegenwoor-
digd. Deze groep omvat voornamelijk de bekende jeeps en

een aantal lichte ex-legerwagentjes van Engelse makelij.

De grote meerderheid wordt nog steeds gevormd door de
vooroorlogse eenheden, die nu een’ zeer respectabele leeftijd
hebben bereikt. Weliswaar is tijdens de oorlogsjaren een

groot gedeelte niet in bedrijf geweest, zodat het gemiddelde

aantal gebruiksjaren ervan minder is, doch het onderhoud

heeft door gebrek aan onderdelen veel te wensen over-
gelaten en de intensiteit van het gebruik is de laatste

jaren in vergelijking tot die voor de oorlog sterk gestegen.

Het indexcijfer voor het personen autoverkeer volgens de geregelde verkeerswaarnemingen. van de Rijkswaterstaat

overtrof in 1947 dat van 1938-1939 met ca 15 pCt,
zodat de aanwezige wagens meer dan 50 pCt intensiever
dienst hebben gedaan dan in 1939.

Geleidelijke vervanging der oude personenauto’s is

noodzakelijk, zowel omdat de exploitatiekosten ervan zeer

ongunstig zijn als om redenen van verkeersveiligheid.
Reeds thans wordt voor personenauto’s van de bouwjaren
1934 en eerder geen rijvergunning verleend dan nadat de

bruikbaarheid ervan door een technische keuring is vast-

gesteld. Nog steeds is het park van personenauto’s ver beneden het verzadigingsniveau van ca 110.000 stuks

zoals dit door het Nederlandsch Economisch Instituut werd bepaald
1)
Gedurende een aantal jaren zal behalve in de
behoefte aan vervanging in een belangrijke inhaalvraag
moeten worden voorzien.

Autobu,ssen.

Het tekort aan autobussen was na de bevrijding’ aan-
zienlijk. Tijdens de bezetting’ is een groot gedeelte der bussen verdwenen. De vraag.naar vervoer per autobus
daarentegen is ‘om verschillende redenen, o.a. het tekort-

schieten der spoorwegen en de toeneming van het arbeiders-
vervoer, sterk gestegen. .Door verhoging van de beiettings-
graad heeft . de vervoerprestatie per bus de vooroorlogse
aanzienlijk overtroffen en heeft het overgebleven bus-
materieel een, zeer ‘grote vervoerprestatie kunnen
leveren. Verder heeft men zich beholpen door vracht-
autochassis, zowel afkomstig uit de legervoorraden
als nieuw geïmporteerde, van een noodcarrosserie voor
personenvervoer te voorzien, terwijl ook een beperkt
aantal ex-legerbussen. in bedrijf kon word’en gesteld.
Doordat vroegtijdig bestellingen voor autobuschassis
zijn geplaatst, is voorts in b’etrekkelijk snel tempo het
aantal nièuwe bussen uitgebreid. Een knelpunt hierbij was
de capaciteit der carrosseriebedrijven. De Nederlandse carroserie-industrie was voor de oorlog in staat geheel
aan de behoefte te voldoen. De gemiddelde levensduur
van een moderne zware bus kan op ca 7 jaar worden ge-
steld, zodat’ de capaciteit van ca 750 bussen per jaar
voldoende was om in de behoefte ‘aan vervanging en een
kleine utbrei’ding ‘van het wagenpark te voorzien. De
plotselinge top’ kon echter niet doér de bestaande carrosse-
riebedrijven worden opgevangen. Uitbreiding der capa-

1)
De groei van het aantal personenauto’s in Nederland (Econo-
misch-Statistisch Kwartaalbericht
1947
Nr.
2).

1

28 April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

829

citeit zou niet verantwoord zijn geweest met het oog op de

straks te verwachten daling van de vraag. Een gelukkige

omstandigheid was, dat de Nederlandse vliegtuigindustrie,
die op haar eigen terrein weinig werk had, autobuscarros-

serieëti in serie kon bouwen, zodat voor deze moeilijk-
heden een bevredigende oplossing is gevonden.

Het vooroorlogse aantal bussen is nu weer zeer dicht

benaderd, en indien alle nog lopende bestellingen zijn uit-

gevoerd, zal dit geheel het geval zijn. Te verwachten is,

dat het aantal zitplaatsen dan belangrijk groter zal zijn

dan in 1939. liet gemiddeld aantal plaatsen per bus is
namelijk geleidelijk gestegen. In 1928 hadden de 3.159
bussen ca 63.000 zitplaatsen, gemiddeld dus 20, in 1938.
was het aantal bussen 4.088, dat der zitplaatsen ca 106.000

of 26 per bus. Voor 1939 kan de totale capaciteit
01)
ca

120.000 plaatsen worden gesteld. De 2.329 bussen, die op
1 Augustus 1947 werden geteld, hadden ca 66.500 plaatsen,
dus reeds gemiddeld 28,5. Hierbij moet echter in aan-

merking worden genomen, dat in het totaal zijn begrepen

364 zgn. bellenwagens en 306 vrachtautobussen, die kleiner
zijn dan de normale b’ussen. De sedertdien ter beschikking

gekomen voertuigen en die welke nog te verwachten zijn,
hebben een belangrijk grotere capaciteit (ca 30 tot ca
50 plaatsen).
Sedert de oorlog is verder een tendens’ tot overschake-
ling van de rail naar de weg waar te nemen. Verschillende
tramwegbedrijven zullen tot vervanging van trams door
autobussen overgaan, hetgeen mogelijkerwijze een matige
uitbreiding van het antal noodzakelijk, zal maken.

Vrachtmotorrijtuigen.
Hier is vergeleken met 1939 een toeneming met ongeveer
20 pCt te constateren. De groei in aantal en laadvermogen,
die voor de oorlog was waar te nemen, heeft zich na 1945
voortgezet. Van 1 Augustus 1928 tot 1 Augustus 1938
steeg het aantal vrachtmotorrijtuigen van ca 28.700 tot
ca 51.000, dus met gemiddeld ruim 2.000 stuks per jaar,
zij het ook, dat door de invloed van de conjunctuur de
stijgingen van jaar op jaar belangrijk van dit gemiddelde
afweken. De toeneming van het laadvermogen is meer dan
evenredig met het aantal geweest. Hoewel de motorrij-
tuigenstatistiek geen verdeling naar laadvermogen maakt,
kan men zich daarvan wel een indruk vormen door ver-
gelijking van de cijfers voor het eigen gewicht. Het totale
eigen gewicht bedroeg in 1928 ca 50.000 ton,. in 1938 daarentegen 110.000 ton. Het laadvermogen zal in die
periode gestegen zijn van ca 70.000 ton tot ca 170.000
ton. Door verbetering- der constructie is namelijk een
gunstiger verhouding tussen nuttig laadvermogen en eigen
gewicht ontstaan. Thans zal het totale laadvermogen,
mede door het vermeerderd gebruik van aanhangwagens,
de 200.000 ton overschrijden.
Dat het vrachtautopark ‘zo betrekkelijk snel hersteld
kon worden, was mogelijk door het op de weg brengen van
een kolossaal aantal ex-legerwagens. In 1946 varen de
overgebleven ca 25.000 vooroorlogse wagens reeds aan-gevuld met ca 11.000 legerwagens en thans zal dit aantal tot ca 17.000 zijn gestegen. Minder gemakkelijk was het
de verloren gegane trekkers te – vervangen. De geallieerde
legers hebben dit in Nederland zeer populaire type weinig
gebruikt, zodat slechts door verbouwing van vrachtauto’s
in de .grote behoefte aan dit soort vervoermaterieel was te voorzien en het vooroorlogse peil nog niet is bereikt.
De import van trekkerchassis is tot dusver zeer gering
geweest.

Minder dan 30 pCt van het aantal vrachtmotorrijtuigen
bestaat thans uit nieuwe eenheden. Ruim 40 pCt wordt gevormd door wagens, die van voor de oorlog dateren.
Deze verkeren, door alle wederwaardigheden tijdens de
bezettingsjaren en de moeilijkheid van behoorlijk onder-
houd tengevolge van het gebiek aan onderdelen, over het
algemeen in slechte toestand. De rest, dus ca 30 pCt,
wordt -gevormd door de legerauto’s, die gemiddeld ook-
reeds 4 â 5 jaar dienst hebben gedaan. De vervangings-
behoefte is daarom op dit gebied zeer aanzienlijk.

Andere niotorrijtuigen.

Deze groep is een samenvatting van allerlei speciale

voertuigen en van landbouwtractoren. De mechanisatie
van de landbouw verklaart het betrekkelijk grote aantal

nieuwe eenheden, die in deze groep w’orden gevonden.

Zorg ouldige keuze yan het Peivoermaterieel is thans gewenst.

De desolate toestand, waarin het mo torvoertuigen park

na de bevrijding verkeerde, maakte het noodzakelijk alle
middelen aan te grijpen om tot een snel herstel van het
voor ons economisch leven onmisbare wegverkeer-

apparaat te komen. Daarom moest genoegen worden

genomen met dat wat te verkrijgen was en zijn
bew’ust een aantal nadelen daarvan
01)
de koop toe ge-
nomen. 1-let moderne wegverkeermaterieel vooral op
het gebied der bedrijfsauto’s is zeer gedifferentieerd en

meestal voor bepaalde doeleinden ontworpen. 1-let is dan
ook niet verwonderlijk, dat bijv. de legervrachtauto’s

voor normaal civiel gebruik minder geschikt zijn. Het

verschil tussen een gewone personenauto en een jeep valt
iedereen onmiddellijk op. Bij de vrachtauto’s is dit minder
in het oog lopend, doch de situatie daar is soortgelijk.
Indien een vervoermiddel wordt gebruikt voor werk,

waarvoor het nit speciaal geconstrueerd is, zijn onver-
mijdelijk de kosten hoger dan wanneèr daarvoor het meest
geschikte materieel wordt aangewend. De meeste legerwa-gens hebben bijv. een belangrijk hoger benzineverbruik dan
de overeenkomstige civiele eenheden. Noodgedwongen

moesten ook lichtere autobussen worden aangeschaft
dan voor het zware werk in de lijndienst gewenst zou zijn
geweest, hetgeen natuurlijk een ongunstige invloed op de
levensduur heeft.

Gelukkig zijn thans de productiemogelijkheden in de motorrijtuigen-exporterende landen weer zo verbeterd,

dat een ruimere keuze mogelijk is. Door het systeem van
verlening van aankoopvergunningen, dat sedert kort wordt
gevolgd, waarbij slechts de aard van het motorijtuig met
enkele algemene kenmerken is omschreven doch de ge-

gadigde de tehnische specificatie grotendeels zelf kan
bepalen, zullen thans de vervoermiddelen zo goed mogelijk
aan de individuele behoeften kunnen worden aangepast.
Van hoeveel betekenis dit is, blijkt bijv. wel uit het feit,
dat bij de proef, die met het stelsel werd genomen voor
de aankoop van trekkers, van één merk 27 stuks werden
ingevoerd, doch daarbij geen twee eenheden met dezelfde
technische speeificatie waren. De R.A.I.-tentoonstelling,
die voor het eerst sedert de oorlog wordt gehouden en die

de gebruiker de mogelijkheid biedt een overzicht te ver-
krijgen van wat op automobielgebied te koop is, zal er daarom belangrijk toe kunnen bijdragen, dat het juiste
materieel wordt aangeschaft.

De wettelijke bepalingen ten aanien van afmetingen en
wieldrukken.

Bij de keuze moet evenwel rekening gehouden worden
met de wettelijke bepalingen, die in ons land bestaan.
Op dit gebied doen zich enkele moeilijkhôden voor. Neder-
land heeft geen eigeri zelfstandige automobielindustrie
en is dus aangewezen op wat in het buitenland wordt
geproduceerd.

-De typen, die op de automobielmarkt te verkrijgen zijn,
zijn voornamelijk aangepast aan datgene, wat in het pro-ducerende land wordt gevraagd. De eisen, die Nederland
aan het vervoermaterieel stelt, kunnen dus niet te ver
afwijken van de technische specificaties volgens welke het
buitenland werkt, tenzij men bereid is belangrijke extra-
kosten – te betalen. Dit is voornamelijk van betekenis
voor de voorschriften met betrekking tot de maximale breedte en de wieldrukken. De meeste West-Europese
landen kennen thans een maximumbreedte van 2,50 m,

330

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1948

terwijl deze in Nederlafid voor A-wegen officieel 2,35 m

en voor B-wegen 2,10 m is. De toegelaten wieldrukken

van 3.600 kg op A-wegen en 2.400 kg op B-wegen veroor-

zaken, dat van bepaalde in het buitenland veel voorkomen-
de typen niet het optimale gebruik kan worden gemaakt.

Een uniformering van de, wettelijke voorschriften op

dit gebied voorde West-Europese landen is daarom urgent.

Dit laatste ook al omdat, wanneer West-Europa meer tot

een economische eenheid zal worden, het internationale
wegverkeer zich zal uitbreiden.

Motorisering en fiscal maatregelen.

Ook de belastingpolitiek heeft invloed op de keuze van

het vervoermaterieel. Met name. geldt dit voor de vraag,

of de voorkeur moet worden gegeven aan een
benzine:
of

een dieselmotor. De dieselmotor heeft een belangrijk

gunstiger brandstofrendement, zodat uit deze overweging

deze motor de voorkeur verdient. Bovendien is de Neder-
landse industrie voor de oorlog in staat gebleken op

dit gebied een product te fabriceren, dat de vergelijking
met buitenlandse kan doorstaan.
Toch is het gebruik van dieselmaterieel voor de oorlog

in ons land belângrijk minder geweest dan bijv. in

Duitsland of Engeland. Naar onze mening moet dit voor-

namelijk worden verklaard uit het verschil in fiscale be-
handeling.van deze motorrijtuigen.

Bij de huidige belastingdruk op dieselauto’s in Neder-

land is aanschaffing voor de bedrijven eerst interessant,
indien een zeer grote kilometerprestatie per jaar kan worden

gemaakt. In het autohusvervoer is dit in vele gevallen
mogelijk, doch de meeste vrachtauto’s komen daar niet
aan toe: Indien door een minder zware belasting op diesel-

auto’s de aanschaffing van dieselvrachtauto’s aantrékke-

lijker wordt, zou o.i. het verbruik van motorbrandstof,

dat voor onze Regering een punt van ernstige bezorgdheid
is, op de duur een niet onaanzienlijke vermindering kunnen
ondergaan.

‘s-Gravenhage.

.

S.
BLOKLAND.

HET EINDE VAN DE GOUDVALUTA

IN ZWEDEN.

Gedurende enige decennia is het Zweedse muntsteIel

op het goud gebaseerd geweest. Krachtens dewet van
1897 mocht de biljettencirculatie de goudvoorraad van
de Zweedse Rijksbank met 100 pCt plus Kr. 125 millioen
overschrijden. Bij een goudvoorraad van bijv. Kr. 1.000
millioen zou . de biljettencirculatie op deze grondslag
kr. 1.000 plus 1.000 plus 125 millioen, dus Kr. 2.125 mil-
lioen mogen uitmaken en de miiimumdekking zou ca
47 pCt. bedragen. Bij een goudvoorinad van Kr. 350

millioen, zoals de tegenw’oordige, zou de circulatie ca
Kr. 825 millioen mogen bedragen, dus minder dan een
derde van de tegenwoordige.
Sinds geruime tijd bestaat er echter in Zweden nôch
de gouden standaard, nôch de hierboven vermelde regeling
betreffende de verhouding tussen de biljettencirculatie
ende.goudvoorraad. Op 27 September 1931 immers heeft

Zweden als één er eerste Europese landen het Britse
voorbeeld betreffende het loslaten van de gouden stan-
daard gevolgd. Later werd het maximumpeil van de. bil-
jettencirculatie verhoogd tot het dubbele van de goud:
voorraad plus Kr. 350 millioen. Terwijl dit nog geen essen-
tiële wijziging vande regeling der gouddekking betekende,
werd enige maanden na het uitbreken van de tweede

wereldoorlog, nl. op 22 December 1939, de Regering ge
machtigd in geval van oorlog of oorlogsgevar of onder
andere buitengewone omstandigheden, voortspruitende
uit de oorlog, de besluiten te nemen; waartoe de toestand
aanleiding gaf, zelfs indien de betreffende maatregelen
tegen de bepalingen.van de bankwet mochten indruisen.,
Deze machtiging, waarvan de geldigheidsduur telkens
met een jaar verlengd werd, kreeg vooral in het vorige

jaar in verband met het

wegsmelten van de grote goud-
reserve der Zweedse Rijksbank practische betekenis. •Het

bedrag, waarmede de biljettencirculatie

de goudvoorraad
mag overtreffen, werd herhaaldelijk verhoogd; zodat het
tenslotte op Kr. 2.500 millioen werd gebracht. Het desbe-

treffende besluit werd geheel buiten de Rijksdag. om
ge-
nomen. Dit gaf aanleiding tot critiek. Temeer was dit het

geval, waar de Zweedse.Rijksbank een Staatsbank is,

welke onder de contrôle staat van de Rijksdag. Slechts één,
van haar directeuren ‘wordt door-de Koning benoemd,

terwijl de overigen door de Rijksdag worden gekozen. De
voornaamste richtlijnen van de monetaire politiek worden
door de Rijksbankgevolmachtigden opgesteld en de uit-
eindelijke beslissing ligt bij de Rijksdag.

Waar de buitengewone volmachten der Regering be-
treffende de biljettencirculatie na Juni a.s. – komen te

vervallen, hèeft vorenbedoeld Collegium van gevolmachtig-

den enige maanden geleden eei commissie belast met de

uitwerking van een voorlopige wettelijke regeling voor

een overgangsperiode. Op grond van het rapport vân deze

commissie, doch met enige wjzigingen hebben de Rijks-

bankgevolmachtigden hun voorstellen kort geleden inge-diend. Volgens deze voorstellen zal het maximum bedrag

der bankbiljetten geheel worden losgemaakt van de om-

vang van de goudvoorraad. Terwijl de speciale commissie
had voorgesteld, de Rijksbank geheel te ontheffen van de

verplichting om een goudvoorraad te bezitten, zal deze

instelling krachtens- het definitieve voorstel der gevol-

machtigden voortaan over een minimum goudreserve ad
Kr. 150 millioen moeten beschikken. Tussen de goudvoor-
raad en de biljettencirculatie zal echter geen verband -be-

staan. Een overmatige .uitbreiding van de biljettencircu-

latie trachtte men te voorkomen door het maxirnumbedrag
daarvan te bepalen op Kr. 3.200 millioen, welke grens

onder buitengewone omstandigheden door middel van een
besluit van de Rïjksdag met op zijn hoogst Kr. 700 mil-
lioen mag worden verhoogd.

De goudvoorraad zal dus niet langer de
1
functie van een
regulator van de chartale geldomloop en van het crediet-
volume kunnen vervullen. Het goud van de centrale bank

zal veeleer het karakter hebben vân een laatste reserve,
beschikbaar voor betalingen aan het buitenland. Afgezien
van het minimumbedrag van Kr. 150 millioen zal de-Rijks-
bank geheel vrij zijn om haar goud in deviezen om te

zetten en zowel het goud als de deviezen te gebruiken ter
overbrugging van tijdelijke tekorten op de betalin’gsbalans,
zonder dat zulks voor het maximumbedrag der in omloop

zijnde bankbiljetten enige cohsequentie met zich zou moe
t

ten brengen. Dekking van een deel der biljettencirculatie
door goud is dus niet langer nodig en de scheidingslijn
tussen goudvoorraad en supplenientaire dekking – staats-
leningen, enige andere obligaties, wissels, beleningen enz.

– zal komen te vervallen. Hierdoor zal volgens de ont-werpers der voorstellen een grotere elasticiteit van het
geldstelsel woi’den bereikt.

Zoals wij reeds aangeduid hebben, betekent dit niet,
dat de Rijksbank bankbiljetten tot een onbeperkt bedrag
zal mogen uitgeven. De hierboven – reeds gememoreerde
maximumgrens der biljettencirculatie zal na het buiten-
werking treden van de thans nog geldende buitengewone
bevoegdheden der Regering voorlopig voor een jaar van
kracht zijn. De Rijksdag kan daarna de geldigheidsduur
der voorgestelde provisorische regeling met opnieuw eeh
jaar verlengen.

Bij de bepaling van bedoelde maximurngrens werd er rekening mee gehouden, .dat de Rijksbank krachtens de
thans nog geldende regeling aan het einde van het afge-

loken jaar -het recht had biljetten tot een bedrag van’
Kr. 3.250 millioen uit te geven. De- werkelijke circulatie bedroeg toen evenwel rond Kr. 2.900

millioen. Einde FeL
bruari jl. zou de maximumcirculatie als gevolg van een
verdere- daling van de goudvoorraad ca Kr. 3.200 millioen

28 April 1948

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

31

hebben kunnen uitmaken; de feitelijke circulatie bedieg
rond Kr. 2.700 millioen. Sindsdien zijn zowel de goud-
voorraad als de biljettencirculatie nog verder teruggelopen.

Het voorgestelde inaximum laat dus een ruime marge.
De onmiddellijke practische betekenis van de afschaf-
fing der laatste overblijfselen van de goudvaluta mag niet

zeer hoog worden aangeslagen. Bij een stelsel, waarbij

het ongedekte gedeelte der biljettencirculatie het veelvul-dige van het voor 50 pCt door goud gedekte gedeelte uit-

maakt en buitendien het , ,plafond” voortdurend .-verder kon worden verhoogd, is de goudreserve als regulerende

factor reeds vrijwel geheel uitgeschakeld. Wanneer er geen
goudvoorraad van enige betekenis aanwezig is, is er uiter-
aard ook geen op goud gebaseerde regeling van de geld-

omloop mogelijk. Men zou in verband hiermede 4e indruk

kunnen krijgen, dat de nieuwe goudpolitiek slechts eigen-
lijk hierop neerkomt, dat Zweden van de nood een deugd

maakt. Men dient echter te bedenken, dat het thans niet

slechts om practische maatregelen gaat, doch ook om een

principiële regeling, al zal ook deze slechts voor een over-
gangsperiode gelden.

Evenals in Engeland beschouwde men ook in Zweden
de wijziging der goudpolitiek in 1931 als het belangrijkste
middel tot bestrijding van de depressie. Sindsdien bestaat
er in Zweden een zekere afkeer van elke binding t.o.v.
een goudvaluta. Onder hêt vigerende stelsel der geleide
economie is deze afkeer nog toegenomen. Het tempo van

het losmaken van het geldtelsei van elke verbinding net
het goud werd in de laatste tijd door het verloop van de

monetaire toestand voorgeschreven. De goudvoorraad der
Zweedse Rijksbank, welke tegen begin 1946 nog .ruim 2
milliard kroon uitmaakte, beloopt nu nog slechts ca
Kr. 350 rnillio’n. Deze geweldige aderlating weerspiegelde
het effect van het zeer ongunstige verloop der iiositie van
de Zweedse betalingsbalans gedurende genoemde periode.
Wij kunnen op de voornaamste oorzaken hiervan hier
slechts zeer in het kort wijzen. De zeer gunstige conjunc-
tuur, welke in Zweden in de laatste periode van de oorlog
ontstond en zich daarna nog sterk accentueerde, was in
hoofdzaak een binnenlandse conjunctuur, welke voorna-
melijk op industriële kapitaalsinvestaties (zomede op de

woningbouw) steunde. De grote koopkracht der .hevolking
was op haar beurt een gevolg van een volle bedrijfsbezet-

ting, gepaard gaande met stijgende lonen en inkomsten.
Door een en ander werd de invoër sterk gestimuleerd,
tervijl de export door een reeks factoren, wo. het kolen-
gebrek en de toenemende schaarste aan werkkrachten,
werd beperkt. De zeer grote schenkingen en de crediet-
verlening aan het buitenland op een schaal ver boven
Zwedens capaciteit hebben de druk op de handels- en
betalingsbalans verhoogd en het afvloeien van goud en
deviezen bevorderd. Verergerd werd de toestand door en
kapitaalvlucht, waartoe de aangekondigde belastingen,
de vrees voor nog scherpere maatregelen en ook de deva-
luatievrees sedert de herwaardering van de Zweedse kroon
aanleiding gaven. Evenals voor verscheidene andere
Europese landen was tenslotte ook voor Zweden het bij-
zonder ongunstige verloop van zijn handelsbalans met het
dollargebied en het ontbrekeii van een multilateraal be-
talingsverkeer een extra nadeel.
Nu het grootste deel van de goudvoorraad afgevloeid
is, bestaat er op grond van de nieuwe provisorische regeling

nog steeds de mogelijkheid, om ook het nog resterende
gedeelte daarvan vrijwel geheel te liqui4eren. Bij een
voorgeschreven minimumgoudvoorraad . van• ca Kr. 150
millioen kan immers de Bank vahaar huidige voorraad

nog ca Kr. 200 millioen . verkopen
;
ter*ijl zelfs t.o.v.
dè daarna nog overblijveiïde Kr. 150 millioen de mogelijk-

heid betaat om deze te belenen: –
Het losmakën van het géldstelsel van het goud werd
hoofdzakelijk gemotiveerd dQor de wens om hierdoor in
staat gesteld té worden tot; het voeren van een onafhan-
kelijke economische en sociale politiek. De vraag is echter,

of er na de liquidatie van het grootste deel der monetaire

reserves nog sprake kan zijn van een bewegingsvrijheid
op het gebied der conjunctiiurpolitiek. Het voorl5eeld van

Zweden – en ook dat van andere landen – toont immers

aan, dat men door het ontbreken van dergelijke reserves
tot ingrijpende invoerbeperkingen kan worden gedwongen,

welke een verlaging van het levenspeil dei bevolking met

zich brengen, het inflatiegevaar verhogen en op de

duur zelfs tot verminderde bedrijvigheid, resp. tot toene-mende werkloosheid kunnen leiden.

De omvang van de goudvoorraad en het percentage der

gouddekking zijn overigens niet de primaire factoren ten aanzien van de ontwikkeling der monetaire situatie. Juist

het verloop van Zwedens monetaire situatie gedurende de

laatste jaren heeft het duidelijk geïllustreerd, dat vooral

de ontwikkeling van de bôtalingsbalans primair, moet
vorden geacht: Op zichzelf zijn de vooruitzichten van

.Zweden op dit gebied in menig opzicht niet ongunstig.

De w’èreldbehoefte aan Zweedse standaard-exportartikelen,

zoals ertsen, houtwaren, machinerieën enz. is zeer groot.

De bevordering van het multilaterale handels- en betalings-
verkeer door ,het Europese IIertel Programma zal ook

Zwedens positie ten goede komen. Een zwak punt blijft
echter het relatief hoge loon- en kostenpeil, dat itog steeds
een neiging tot een verdere stijging aanwijst. liet is de
vraag, of Zweden dit probleem zal kunnen oplossen zonder
zijn’toevlucht te nemen tot bijv. een loon- en prijsstop.

Amstrdarn.

.

Dr M. VAJDA.

SYNTHETISCHE EN NATUURLIJKE

VITAMINEN (III).
Vitamine D.

Wie over vitamine D spreekt, denkt aan rachitis. Dat
de Engelse ziekte veroorzaakt wordt bij gebrek aan een

vitamine in de voeding en dus een echte avitaminose is,
werd hét eerst door 1-lopkins in 1906 voor waarschijnlijk

geacht. Het duurde echter tot 1936 eer het gelukte uit
levertraan, het reeds sinds vele jaren gebruikte genees-
middel voor rachitis, de stof te isoleren, die in staat is het

optrden van Engelse ziekte te voorkomen. Intussen had
men waargenomen, dat bij bestraling van bepaalde voe-dingsmiddelen met ultraviolet licht het gehalte aan vita-

mine D van ‘deze producten steeg. Bij nader onderzoek
bleek, dat er in deze voedingsmiddelen een verbinding
voorkwam— ergosterol -, welke bij hestraling een dus-
danige verandering onderging, dat zij de eigenschappen

van vitamine D verkreeg. Ergosterol is dus te beschouwen
als provitamine D. Deze waarneming was geheel in ove-
eenstemming met het feit, dat in de tropen practisch
geen rachitis voorkomt: blijkbaar bevinden ‘zich in de

huid van de mens eveneens provitaminen D, die, wanneer
de huid maar voldoende aan zonlicht is blootgesteld, in
vitamine D overgaan. Vandaar, dat men vitamine D

ook wel het ,,Zonneschijn”-vitamine noemt en dat men,
dooi’ bestraling van de huid met kunstmatig zonlicht
(hoogtezon), in staat bleek rachitis te genezen.

Nadat gebleken was, dat door bestraling van ergosterol
met ultraviolet licht stoffen konden worden verkregen,
die een sterke vitamine D-werking bezitten, hebben ver-
schillende onderzoekers getracht uit het bestralingsproduct
het zuivere vitamine af te scheiden. De Nederlanders
Reerink en van Wijk (van de N:V. Philips) waren de
eersten, die in 1929-1931′ een kristallijn vitamine D-
pfeparaat verkreen. Dit preparaat bleek, later, nog niet
geheel zuiver te zijn en het wasWindaus, die enkele jaren nadien het kristallijne vitamine D zonder enig bijmengsel
afscheidde en- de structuiirformule ervan opsteld. Alen
noemtdit prodüct, dat dus verkregeh wordt dooi bestraling
van ergosterol, vitamine D
2
of calciferol.
Intussen nam men’waar, dat het vitamine D, dat op
deze’wijze gewonnen vas, niet geheel identiek was met het

382

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICI-TEN

28 April 1948
II

vitamine uit de levertraan. Het bleek echter mogelijk door
bestraling van een ander sterol, ni. het 7-dehydrochole-

sterol, een vitaminepreparaat te verkrijgen, dat wôl

identiek ismet het natuurlijke vitamine. Dit vitamine
noemt men thans vitamine D
3
.
De situatie is dus thans de volgende.

In levertraan komt hoofdzakelijk vitamine D
3
voor.
Dit vitamine kan synthetisch worden beeid door bestra-
ling van 7-dehydrocholesterol. Daar echter ergosterol

gemakkelijker te verkrijgen en goedkoper is dan 7-dehydro-

cholesterol, en het bij bestraling van ergosterol ontstane
vitamine D
2
bij menselijke rachitis even werkzaam is als

het natuurlijke vitamine, wordt meestal in de humane
practijk vitamine D
2
toegepast. Er is evenwel bij de
kuikenrachitis een groot verschil in werking tussen vita-
mine
P2
en vitamine D
3
, en wel werkt het laatste ongeveer
25
x
krachtiger dan het eerste I In de veterinaire practijk

is men dus op levertraan of op bestraald 7-dehydrochole-
sterol aangewezen.

Ieder mens, die in de gematigde luchtstreken leeft, heeft
tenminste gedurende zijn jeugd extra vitamine’ D nodig,
vooral in de winter, wanneer er geen voldoende zonneschijn

is. De normale voeding is doorgaans arm aan vitamine D;

slechts boter, melk en eigeel bevatten enig vitamine,
terwijl ook enkele vissoorten, zoals haring, als leverancier

van vitamine D kunnen optreden. Levertraan is een be-

trekkelijk rijke bron aan vitamine D; het bevat nl. ca

100 I.E. perg (dagelijkse behoefte 400-800 I.E.). Ditgehalte

geldt echter uitsluitend voor de gewone kabeljauwlever-

traan. De heilbot- en de tonijnlevertraan bevatten veel
méér vitamine D
3
, dus juist zoals ten opzichte van vitamine
A het geval’is. Bij, de heilbot bedraagt dit gehalte ca 1.200

I.E. per g, bij de tonijnlevertraan, naar gelang de soort,

vai’ieert het van 10.000 tot 40.000 I.E. per g. Ter verge-
lijking zij hier vermeld, dat de sterkte van zuiver vitamine
D
2
, resp. D
3
, 40 millioen I.E. per g bedraagt!
De synthetische bereiding van vitamine D-preparaten

heeft een grote omvang aangenomen. Eigealijk mag men

hier niet geheel van een synthese spreken, aangezien
het uitgangsproduct ergosterol, resp. cholesterol, een

natuurproduct is. Ergosterol is van plantaardige oorsprong

en wordt hoofdzakelijk uit gist, bijv. biergist, waarin het in Vrij aanzienlijke hoeveelheden voorkomt, gewonnen.
Het wordt in benzolische oplossing door bestraling met

ultraviolet licht in het vitamine D
2
omgezet. Hierbij ont-
staan nevenproducten, waarvan sommige een schadelijke
werking op de mens uitoefenen, zodat het bestralings-
product zorgvuldig moet worden gereinigd. Het zuivere
vitamine D
2
komt als zodanig in gekristalliseerde toestand

ja de handel, maar ook vaak in oplossing, bijv. in olie of
propyleenglycol. ‘

Het uitgangsproduct voor de vitamine D
3
-synthese is
7-dehydrocholesterol. Dit komt echter slechts weinig in
de natuur voor. Daarom gaat men uit van cholesterol,

dat men uit ruggemerg of wolvet isoleert (in tegenstélling
met ergosterol is cholesterol van dierlijke oorsprong) en
daarna chemisch in 7-dehydrocholesterol omzet. Deze
verbinding wordt, op dezelfde wijze als dit bij ergosterol
het geval is, door bestraling overgevoerd in vitamine D
3
,

dat, na een zuivering, in gekristalliseerde vorm kan worden
verkregen.

De prijs van het kristallijne, ,,synthetische” vitamine D
21

het calciferol, is momenteel laag en bedraagt in de Ver.
Staten niet meer dan $ 2,75 per gram, d.i. per 40 millioen

eenheden! Het vitamine D
3
, dat eveneens reeds op grote
schaal bereid wordt, wordt aangeboden, al naar gelang
de zuiverheid, tegen prijzen van
S
20,80 tot $ 26,46 per
gram.

ons. land wordt vitamine D
2
en ook vitamine D.

gefabriceerd, nl. door de fa Philips—van Houten, die
zich reeds vroegtijdig ‘met dit probleem heeft bezig ge-houden. Op dit gebied is Nederland dan ook geheel on-afhankeÏijk van het buitenland. Dit is belangrijk, omdat

onze jeugd dit vitamine nodig heeft, om niet aan rachitis
te lijden. Gedeeltelijk zal zij dit kunnen putten uit lever-

traan, maar voor een ander deel is zij aangewezen op het
gebruik van synthetische vitamine D
2
-bevattende prepara-
ten. Daarvan zijn er vele op de markt verkrijgbaar. Ook

voor het gezond en krachtig houden van onze vestapel
is een geregelde toediening van vitamine D zeer nuttig.

Calciferol •wordt voorts veelvuldig toegepast voor de

vitaminering van margarine. Deze toevoeging wordt door

een aantal fabrikanten van margarine vrijwillig uitgevoerd
en bedraagt meestal 1 I.E. per gram. Hoewel een dergelijke

toevoeging ongetwijfeld nuttig is, is zij niet voldoende

om de dagelijkse behoefte te dekken en blijft aanvulling
op andere wijze noodzakelijk. –

Behalve’ voor de rechtstreekse vervaardiging van zuiver
vitamine D
2
wordt de bestraling met ultraviolet licht ook
aangewend voor de’ verhoging van het vitaminegehalte

van levensmiddelen. Mn gaat daarbij uit van levens-

middelen, welke een zeker gehalte hebben aan ergosterol
e.d., en zet dit provitamine in het eigenlijke vitamine om.

Men heeft dit o.a. uitgevoerd bij gistpreparaten, melk,
meel e.d.

In de Ver. Staten, waar, zoals tabel II in het vorige
artikel
1)
laat zien, een enorme productie aan vitamine
D
2
(en ook aan vitamine D
3
)
is, heeft zich ten aanzien
van dit vitan

iine in de laatste jaren een merkwaardige
situatie ontwikkeld. De belangrijkste octrooien op het

gebied der bestraling met ultraviolet licht, de zgn. Steen-
bock-octrooien, waren hier in handen van een stichting,

de ,,Wisconsin Alumni Research Foundation”.

De stichting had aan 17 maatchapijen, waaronder
5 melkpôederfabrieken, licentie verstrekt om synthetisch

vitamine D te bereiden volgens de Steenbock-octrooen.

Aldus vloeiden haar zeer ruime bedragen in de vorm

van royalties toe, naar men aangeeft, tot een bedrag
van wel $ 10 mln. De,,,Wisconsin Alumni Research Foun-
dation”.was echter gedwongen om een omvaigrijk deel’

van haar licentie-inkomsten te besteden aan gerechWlijke
verdedigingsmaatregelen’ tegen maatschappijen, die

in-
breuk op haar octrooien maakten. In één dezer vervolgin-

gen kwam echter in 1944 plotseling de’ Regering tussen-
beide, met een tegeneis, wegens monopolie, tegen de stich-‘
ting en al haar licentiehoudsters. De Foundation, met haar
licentiehoudsters, werd er nI. van beschuldigd, getracht te hebben om, in strijd met de Sherman Anti-Trust-wet,
de handel in vitamine D en vitamine D-producten te be-
perken en te monopoliseren. Tevens zou men de prijs
kunstmatig hoog hebben gehouden, zodat de prijs, die
tenslotte aan het publiek berekend werd, ver hoven de verkelïjkp kosten uitging. De vitamine D-fabrikanten

ontkenden de ten lastè legging geheel en al. Zij hielden
vol, dat de productie van vitamine D meer dan toereikend was om aan de vraag te voldoen, zodat van beperking van

de handel geen sprake is, en wat meer is, dat de totale
prijs van vitamine D voor de verbruiker lager is dan die
van bijna ieder ander massavitamine, zodat niemand, die
vitamine D nodig heeft, aankoop hiervan wegens de prijs
achterwege zou behoeven te laten. Dit verweer heeft bij de
rechtbank geen genade gevonden; bij vonnis van 20 Oct.
1944 zijn de Steenbock-octrooien ,,dedicated to the public”
verklaard, d.w.z. iedereen mag er thans zonder vergoeding
gebruik van maken, terwijl tevens de overeenkomsten

tussen de Foundation en haar licentiehoudsters vernietigd
werden.

Op de prijs van het vitamine D
2
,,en gros” heeft deze
uitspraak betrekkelijk weinig invloed uitgeoefend. Inder-

daad was deze prijs reeds vrij laag en schuilden hierin
geen, overdreven winstnemingen. Op de prijs ‘van de
vitaminepreparaten, zoals ‘ze aan het publiek aangeboden
worden, kan de gerechtelijke’ beslissing wel van invloed
zijn, omdat alle prijsafspraken hieromtrent werden opge-
heven en verboden en er meer concurrentie is gekoni’en.,,

1)
Zie
,,E.-S.B.” van 21 April jl., blz. 309.

28 April1948
.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

383

Het vervallen verklaren der Steenbock-octrooien en

het ontbinden der overeenkomsten tussen de vitamine
D-fabrikanten vormt een typische uiting van de weerzin,

die in de Ver. Staten tegen trust- en kartelvorming bestaat.
De Sherman Anti-Trust-wet kan men dan ook een correctie

heten, die het kapitalistische stelsèl hier op zich zelf heeft

toegepast!

Slot beschouwing.

In dit artikel en de voorafgaande zijn de belangrijkste

vitamin6n op hun economische betekenis onderzocht.
Volledig was dit overzicht niet: wij zouden er hijv. ook nog
het vitamine E, het ,,vruchtbaarheids”-vitamine, dat

zowel in’natuurlijke als in synthetische vorm wordt ver-

kregen, en het vitamine K, het de bloedstolling bevorderen-

de vitamine, dat voornamelijk als synthetisch product
wordt gebruikt, in hebben kunnen betrekken. De omzetten
in deze vitaminen lopen echter nog niet in de vele millioenen,

zoals dit wel bij de ,,grote vier”: A, 13, C en D, het geval
is. Trouwens, deze twee vitaminen vormen alweer geen uit-

zondering op de vrijwel algemeen geldende regel: het
natuurproduct wordt allengs door het synthetische pro-

duct verdrongen. Meestal is dit een kwestie van prijs;
zodra de chemische industrie zich van een op het laborato-
rium uitgewerkte synthese heeft meester gemaakt en tot
een fabriekmatige productie komt, zijn haar kostprijzen
al spoedig beneden die van het natuurproduct. –

Dit verdringen van het natuurproduct door het synthe-

tische vitamine heeft niet ieders goedkeuring. Weliswaar
twijfelt men niet aan de identiteit van beide, maar het komt vaak voor, dat het natuurlijke vitamine begeleid
wordt door factoren, die haar werking versterken en be-.

schermen, hetgeen hij het synthetische product uiteraard
niet het geval is. 1-her tegenover staat echter weer, dat
eerst de geweldige ontwikkeling van de synthetische
vitamineproductie een algemeen gebruik van vele vitami-
nen heeft mogelijk gemaakt, zodat gerust kan worden
gezegd, dat werkelijke avitaminosen niet meer voor be-
hoeven te komen. Het mag ook niet worden vergeten,
dat de studie naar de betekenis en de functie van
de vitaminen door de fabrikanten van synthetische vita-
minen zeer belangrijk is gestimuleerd.

Op, een opmerkelijk feit moet hier nog de aandacht
gevestigd worden. Wie de cijfers in de tabellen omtrent de
prijzen der synthetische vitaminen nauwlettend heeft

bezien, zal het niet ontgaan zijn, dat er gedurende de laatste
10 jaar een voortdurende daling van deze prijzen heeft
plaats gevonden. Dit is.geheel in tegenstelling met de prijs
van natuurproducten in het algemeen, en ook van een aantal synthetiche producten der grootindustrie, zoals
bijv. kunstzijde, waarvan de prijzen belangrijk omhoog
zijn gegaan. Wij moeten dit opmerkelijk verschil in gedrag

ongetwijfeld toeschrijven aan het feit, dat de synthetische
vitaminen ,,hoogwaardige” producten zijn – het goed-
koopste vitamine, d.i. het nicotinezuuramide, ktst toch
nog altijd ca 1 20 per kg – terwijl de prijzen der overige

vitaminen zelfs 3 tot 400
6L
500
x
hoger zijn. Bij dergelijke
prijzen spelen gestegen kosten van grondstoffen en
arbeidslonen een geringere rol op de uiteindelijke kostprijs
dan verbetering van het fabricageprocedé en vergroting
van de productie. Welnu, de vooruitgang in deze laatste
twee factoren is zeer aanzienlijk geweest en heeft de stijging
der directe kosten ruimschoots kunnen compenseren,
zodat tenslotte toch nog een daling vân de totale kostprijs
werd verkregen. Bij een aantal der synthetische vitaminen
is de laagste prijs nog niet bereikt: de sterke octrooi-
positie, waarin een deel ‘der vitamineproducenten momen-
teel nog verkeert, veroorloof t hen

een behoorlijke winst te calculeren.. Men doet verkeerd, hen’deze winst te mis-gunnen: een belangrijk deel dadrvanwordt vrijwel steeds

besteed voor researchwerk, dat, vanwege de hoge kôsten,
anders achterwege had moeten blijven. In de een of-ander

vorm komt dit tenslotte toch weer aan de gemeenschap

ten goede.
‘Men dient er trouwens rekening mede te houden, dat de
prijzen, welke voôr de vitaminen in dit artikel’enoemd zijn,

die prijzen zijn, welke gelden. bij een aankoèp van het

vitamine in bulk. Bij het gebruik van de vitaminen-bijv.
voor het vitamineren van levensmiddelen komen hierop

nagenoeg geen verdere kosten, maar. bij een verwerking

tot pharmaceutische preparaten ligt de zaak anders. De
vitaminen moeten dan in een zodanige vorm worden ge-

bracht, dat de dosering eenvoudig is; ze moeten meestal

worden gestabiliseerd (de meeste vitaminen zijn gevoelig
voor oxydatie), ze moeten worden verpakt engedistribu-

eerd. Zo is het te verklaren, dat deprijs, die de verbruiker

tenslotte betaalt, een veelvoud is van de .fabrieksprijs.

Wanneer dus de totalè verkoop in de Ver. Staten aan
zuivere vitaminen in 1946 éen w’aarde vertegenwoordigde
van 53,5 millioen dollar, dan kan men veilig aannemen,

dat -de totale opbrengst van de vitaminepreparaten, die

hieruit vervaardigd werden (dus afgezien van het ,,groot-
verbruik” door ,,flour-ennichment”, vitaminening van
margarine e.d.), zeker het dubbele tot het driedubbele

van dit bedrag bedroeg. De totale financiële omvang der
,,vitamine-industrie” is dus veel groter dan de statistieken
ons doen vermoeden.
De voornaamste landen, die bij de productie van syn-
thetische vitaminen betrokken zijn, zijn in de eerste plaats

de Ver. Staten, waar de organisch-chemische industrie zich
enorm heeft ontwikkeld; verder Zwitserland, een land
met een grote staat van dienst op het gebied der genees-
middelenproductie; vÔér de oorlog ook Duitsland en
gedurende en na de oorlog Groot-Brittannië: Deze op-
somming wil niet zeggen, dat er in de andere landen geen
vitaminen worden geproduceerd, maar deze productie
heeft dan meestal slechts betrekking op één• of enkele
vitaminen en geschiedt dan nog maar op betrekkelijk
kleine schaal. Over de omvang en waarde der productie
zijn, behalve voor Noord-Amerika, nergens cijfers be-
schikbaar. –

In Nederland vindt slechts de bereiding van de beide

vitamine D-componenten op fabriekmatige schnal plaats,
terwijl de synthetische vervaardiging van het vitamine A juist is aangevat. Voorts bestaan er plannen voor de win-
ning van een vitamine B
2
-preparaat voor veterinaire
toepassing, maar verder gaan onze mogelijkheden momen-
teel niet. Het is ongetwijfeld te betreuren, dat een land,’
dat zo menige wetenschappelijke bijdrage heeft geleverd
tot het ontraadselen van het ‘wezen en de betekenis der
vitaminen, voor een belangrijk deelt van haar vitamine-
behoefte van het buitenland afhankelijk is.
De beantwoording tenslotté van de vraag, die in het
eerste ‘artikel gesteld is, of de koortsachtige ontwikkeling
van de vitaminologie en van de productie van synthetische
vitaminen, die kenmerkend ‘geweest is voor de laatste
15 jaren, zich onverzwakt zal voortzetten, kan noch met
ja, noch met neen geschieden. De situatie is thans zo, dat
de belangrijke vitaminen bekend zijn, dat wil zeggen
wat structuur en vat de minimaal benodigde dagelijkse
aosis betreft. De werking der vitaminen is evenwel in vele
gevallen nog onbekend en het is dus te verwachten, .dat
de vitaminologie zich in deze richting nog zal ontwikke- –
len. Dat er nog ,,nieuve” vitaminen gevonden zullen
worden,.is niet onwaarschijnlijk,.maar vermoedelijk zullen
deze een minder universele betekenis blijken te bezitten

dan de théns bekende vitaminen en meer fungeren als
‘nevenfactoren bij en van deze laatste. De productie van
vitaminen zal zich nog wel in stijgende lijn blijven voort-zetten, hoewel in mindere mate dan in de laatste jaren hét
geval is geweest. Men zal de vitaminen, nu zij als massa-
artikel tegen redelijke prijzen verkrijgbaar zijn, meer en
meer op grote schaal gaan gebruiken voor het vitamineren
van levensmiddelen. Het is uit de ontwikkeling vah de situatie op vitaminegebied volkomen veridaarbaar, dat

334

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1948

men hiertoe gekomen is, en ongetwijfeld zal deze methode
van levensmiddelen-,,veredeling” nog veld winnen. Daar-

naast zal de toepassing van de vitaminen in de vorm vn

pharmaceutische preparaten zeer belangrijk blijven.

liet gebruik van vitaminepreparaten moge een tijdlang
een zekere mode” zijn geweest, alléngs maakt deze mode

plaats voor een medisch gehee’ verantwoorde aanwending

dezer preparaten in tal van klinischen subklinisch waar-

neembare vitaminetekorten. Het totaal verbruik aan deze

preparaten zal op den duur daardoor eerder stijgen dan

dalen. Het inzicht voorts, dat niet alleen de mens, maar

ook het dier vitaminen nodig heeft (weliswaar niet in

dezelfde mate en op dezelfde manier, maar toch op on-

miskenbare wijze), heeft reeds geleid tot een ruime toepas-
sing van de vitaminen op veterinair gebied en deze toepas-

sing zal zich nog sterk uitbreidèn. Voor de vitamine-

fabrikanten zal er dus voorlopig nog genoeg te doen zijn

Deventer.

Dr Ir P. MALTHA.

AANTEKENINGEN.

EN SCANIMNAVISCHE TOLUME

De regeringen der Scandinavische landén, Noorwegen,
Zweden, Denemarken en IJsland, hebben het initiatief

genomen tot het vormen van een tolunie. Het is niet de

eerste maal, dat er van een dergelijke tolunie sprake is;
reeds omstreeks 1840 kwam er dienaangaande een voorstel

van de zijde van Denemarken, waarschijnlijk naar aan-

leiding van het spectaculaire succes der ,,Deutsche Zoll-.
verein”. Gedurende de volgende decennia werden pogingen
in deze richting ondernomen. Te noemen is in dit verband

de opheffing der invoerrechten tussen Noorwegen en

Zweden in 1874, een overeenkomst, welke echter in 1897,

vnl. tengevolge van verschillen in de handelspolitiek der

beide landen ten opzichte van derden, werd beëindigd.
Ook uit de sedert 1880 door de Scandinavische landen in

de meeste hunner handelsverdragentoegepaste ,,Northern

Countries exception clause” vloeiden geen blijvehde prac-
tische resultaten voort. Nochtans bes’chouwt de ,,Index”,
een kwartaaluitgave van ,,Svenska Handelsbanken”,

deze clausule als de mogelijke basis yoor een,inter-Scandi-
navisch systeem van preferentiële rechten.
Na een periode van toenemende belangstelling gedurende
de eerste wereldoorlog, welke echter na 1919 weer ver-
flauwde, werd in de dertiger jaren nog een poging onder-
nomer door de zgn. Oslo-staten, waaraan behalve de drie

Scandinavische landen ook Nederland, België en later
Finland deelnamen. Ook. de hernieuwde belangstelling
na de tweede oorlog dreigde te verflauwen, ware het niet,
dat nieuwe impulsen werden ontvangen van de voorstellen
betreffnde een West-Europese tolunie, welke in verband
met het Marshall-plan werden besproken. Vandaar, dat de
pogingen van de Benelux-landen met interesse werden

gevolgd en de kwestie van een Scandinavishe tolunie op
de agenda werd geplaatst van de vergadering der Scandi-

navische ministers van Buitenlandse Zaken, welke in
Augustus 1947 te Kopenhagen plaats vond. Daar werd
besloten een gemeenschappelijke commissie te benoemen,
welke tot taak had de mogelijkheden na te gaan om tot
nauwere samenwerking te komen. Als voornaamste taak
gold de bestudering van een mogelijke gehele of gedeelte-lijke afschaffing derdouanetarieven tussen de viel: landen.
In het verslag der daaropvolgende vergadering der ministers
in Februari jl. *ordt melding gemaakt van het.instellen
van een permanent orgaan, de ,,Gemeenschappelijke

Noordelijke Commissie voor Economische. Samenwerking”,
welke uiterlijk deze maand zal samenkomen ter bespreking
van

de volgende kwesties:

de mogelijkheid van een gemeenschappelijk douane-
tarief als voorlopige stap in de richting van een tolunie;

de mogelijkheid van, een verlaging der tarieven en

beperking der quantitatieve handelsrestrties tussen de
Scandinavische landen.;

de mogelijkheid van een grotere ai’beidsverdeling en
specialisatie tussen de Scandinavische landen en in ver-
band daarmee de ontwikkeling van nieuwe productie-
takken;

,

de mogelijkheid tot verbreding der reeds bestaande
samenwôrking betreffende de handelspolitiek tegenover
derde landen.

Een tolunie van de Scandinavische landen biedt de aldaar

gevestigde industrieën vele voordelen. FIet afzetgebied
kan aanzienlijk worden vergroot, zodat, tezamen met een

rationele arbeidsverdeling tussen de landen, productie op

grote schaal met de daaraan verbonden kostenbesparing

mogelijk wordt. Bovendien kunnen productietakken,

welke tot nu toe tengevolge van het kleine afzetgebiedniet

lonend waren, worden opgericht, terwijl een rationele

arbeidsverdeling het tekort aan arbeidskrachten zou
compenseren. Een tolunie zou voorts de ontwikkeling van
industrieën, welke in een ander land der unie reeds bestaan,

kunnen verhinderen. Deze irrationele ontwikkeling van
parallelle industrieën is enerzijds ontstaan, doordat de

landen die goederen, welke vroeger uit Duitsland werden

geïmporteerd,zelf zijn gaan vervaardigen, , anderzijds

met het doel door eigen productie de invoer te doen ‘er-

minderen, teneinde deviezen te besparen.
Ook de buitenlandse handel zou van een tolunie profi-

teren. De Scandinavische landen, die tezamen met Fin-land een vooroorlogse buitenlandse handel hadden, die
in totaal slechts door Groot-Brittannië, de Verenigde

Staten en Duitsland werd overtroffen, zouden gezamenlijk
eën krachtige handelspolitiek kunnen voeren.

Ongetwijfeld zal de verwezenlijking van een tolunie ook
moeilijkheden met zich brengen. Een volledige afschaffing

der invoerrechten zou die productietakken, w’elke slëchts

dank zij protectie kunnen blijven voortbestaan, in moei-

lijkheden brengen. Dit is, uitgezonderd in Denemarken,
met de landbouw het geval, en de landen, die tijdens oorlog
en blokkade het belang van een grote agrarische opbrengst

hebben ingezien, zullen niet spoedig geneigd zijn de
protectie op te heffen. Voor dergelijke productetakken
zal dus bij de.tolunie een uitzondering moeten worden
genTiaakt. Een andere moeilijkheid vormt de vraag, in
hoeverre de afzonderlijke staten een beperking hunner souvereiniteit zullen accepteren, welke onvermijdelijk
gepaard gaat met het instellen van een . gemeenschappe-

lijk orgaan, dat de hoogte der invoerrechten bepaalt en
de gedragslijnen tav. de handelspolitiek voorschrijft.
Tevens zal een regeling moeten worden getroffen voor de
verdeling der ontvangsten uit invoerrechten, immers,

het is mogelijk, dat ,derde landen, bij uniforme
tarieven, huis uitvoer op een andeP land van de tolunie
zullen richten dan vôorheen (bïjv. als gevolg van verschil-

len in havenrechte), waardoor de invoerrechten het
nieuwe iniportland ten goede zullen komen. Tenslotte
wordt wel heweeM, dat de voordelen van een Scandina-
vische tolunie Vrij gering zullen zijn in verband met het
feit, dat de handel tussen de deelnemende landen onder-
ling in normale tijd slechts 12 n 13 pCt van hun totale
buitenlandse handel bedroeg, een percentage, dat, aan-
gezien de productietakken in de landeii eerder concurrerend
dan complementair zijn, slechts weinig zou kunnen worden
vérhoogd.

Volgens de ,,Index” wegen echter deze nadelen niet op

tegen de bovengenoemde voordelen, temeer, daar de
overige omstandigheden, nl. gemeenschap van taal en
cultuur, een gelijke levensstandaard, een over, het algeneen

uniform niveav van lonen en technische ‘ontwikkeling en
een vrijwel gelijke prijsstructtiur,- in dit geval’ bijzonder
gunstig zijn. Het blad ziet dan ook de toekomstige ont-
wikkeling hoopvol tegemoet.

28 April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

335

JAPAN NA-DE CAPITUI.ATIE.

Japan heeft in de laatste oorlog, de lurgers1achtoffers
inbegrepen, ongeveer millioen man verloren. Daartegen-
over sta1t, dat de bevolking in 1946 met 580.000, in 1947

met 1,3 millioen is toegenomen; eind 1947 bedroeg de
totale bevolking 78,8 millioen. Amerikaanse deskundigen

voorspellen, dat zij in 1953 een cijfer zal bereiken van

85,8 millioen
1)

Deze bevolkingsgroei, ook reeds vôôr de oorlog voelbaar,

is een van de oorzaken geweest Japan’s expansionis-

tische politiek, die in 1945 in een catastrophe is’ geëindigd;
zij is ook oorzaak van Japan’s industrialisatie, waarbij,

naast de bevolkingsfactor nog moet worden bedacht, dat

dat slechts 17 pCt van de Japanse bodem geschikt is

voor bebouwing.
Na de oorlog is het Japanse grondgebied teruggebracht
tot de 4 hoofdeilanden; daartegenover staat de hierbovelil
vermelde toeneming van de bevolking. Het is deze span-

ning, die.op het ogenblik d,e Japanse economie beheerst
en eerst goeddeels kan worden ‘weggenomen of althans ge-

temperd, indien de Japanse industrie weer tot ontwikke-
ling komt. 1-Tierhij doen zich echter moeilijkheden voor.

Allereerst politieke; met name zal ervoor moeten worden
gewaakt, dat Japanl niet andermaal een oorlogsindustrie opbouwt. De zware industrie moet dusdanig worden be-
perkt, dat zij alleen toereikend is als basis voor meer
vredelievende takken van nijverheid Japan is echter een land, dat arm ‘is aan grondstoffen. Deze moeten worden

ingevoerd. Bij de industrie, die aan Japan wordt toe-

gestaan weer op te bouwen, denkt men in de eerste plaats
aan dd textiel. Ook hierbij is Japan afhankelijk van het
buitenland; het beschikt zelf niet over dè katoen, die het
voor z ijr. spinnerijen en weverijen nodig. heeft.
Naar de industriële toestand, speciaal die in de textiel-
branche, is door Amerikanen een onderzoek ingesteld,

waarvan de voornaamste resultaten zijn weergegeven in
,,The Investors’ Chronicle” van 10 April ji.
Bij de vaststelling van het pil, waarop de Japanse

industrie weer mag komen, is het geallieerd .oppercom-mando uitgegaan van de stelling, dât ,,peaceful needs of
the Japanese people should be defined as being substan-
tially the standard of lining prevailing in Japan during the period of 1930-1934″.
Op welk niveau beweegt zich de huidige industriële
productie? Ziehier enkele gegevens:

Industriële productie 1930—’34 = 100

1937
164
1945
62
1938
176
1946
32
1939 192
1947
1940 195
Januari’
34
1941
201
April
39
1942.


192
September
42
1943-

.. .
181_
– .
.-November
41
1944
155

“In 1947 bedroeg de industriële productie dus circa 40
pCt van die uit de periode 1930—’34; ten opzichte van
1939—’41 is het percentage slechts 20.
De nijverheidstakken, die de minste vorderingen hebben
gemaakt, zijn metaal en textiel. De staalproductie bedroeg
(per maand) in 1943 652.000 ton, in 1946 46.000 ton en
in December 1947 93.000.ton of
1/
van 1937. De textiel-
productie bereikte in November 1947 slechts 15 pCt van
het gemiddelde van 1930—’34.

De textielproductie is van bijzonder’groot belang voor
Japan. V66r de oorlog, in 1939, bedroeg de export van
textiel 42 pCt. van de totale Japanse export; circa 22
pCt van de Japanse industriële arbeiders was in de tex-
tielproductie werkzaam. De voornaamste afneme.s varen:’

‘)
Vgl. het artikel ,,The burden of infiation” in ,,The Investors’
Clironicle” van 3 April. 1948.

Brits-Indië 446 mln vierkante yards (katoenen goederen)

Ned.-Indië 404

China

283

Kârea

179

Mandsjoerijell2

Egypte

153

Bij het herstel van deze voor Japan zo belangrijke nij-

verheid doen zich vele problemen voor.

Ten eerste moet Japan de grondstof katoen invoeren.

En wel uit de Verenigde Staten, waarvoor dollars benodigd

zijn. De Export én Import Bank te Washington schijnt,
evenals enkele particuliere banken, bereid te zijn credieten
te verschaffen. Een verdere belemmering – vormt het

gebrek aan steenkolen, energie en machines. Men hoopt in

1952 4 millioen spindels in werking te kunnen stellen

(tegenover 12 millioen voor de oorlog):
Terwijl vroeger de afzet van Japanse textiel door de

lage aanbodprijzen vrij gemakkelijk was, is dat nu niet

meer het geval. De arbeidslonen zijn sterk gestegen. Er
heerst een toestand van inflatie. In 1947 is de bankbiljetten-
circulatie 21 maal zo groot geworden als in 1946; de

overheidsschuld nam maandelijks met 6-7 milliard yen

toe.

Overheids- Bankbiljetten.
schuld

circulatie

In millioenen yen

1986

10.398
1.866
1942
41.784
7.149
1944 85.113
17.746 1945
191.160
55.441
1946
255.300
93.398
1947
330.900
219.140

De stijging van de lonen is als volgt:

Dagloon in yen

1986 1944 1946 1947 1947
(Jan.) (Oct.)

Mannelijke arbeiders

2,41 4,67 23,96 41,40 101,20

Behalve het gestegen kostenniveau, vormt de eis, dat de Japanse textiel in Amerikaanse dollars moèt worden
betaald, eveneens een belemmering voor de afzet. ,,At
present”, aldus ,,The Investors’ Chronicle” van 10 April,
,,the Japanese cotton industry has accumulated 800
million yards of finished products which it was unable

to seil against dollars, because of the dollar shortage in
the Far Eastern countries”.
De Amerikanen zinnen op middelen teneinde de Japanse
economie weèr op de been te helpen. De bezetting van
Japan kost de Verenigde Staten tenslotte 600 millioen
dollar per jaar.

INTERNATIONALE NOTITIES..

GOUI)HANDEL TE MACAO.

De halfvergeten Portugese kolonie Macao is op het
ogenblik een bloeiend centrum van goudhandel; naar
,,The Economist” van 17 April jl. mededeelt, is in de
laatste 6 maanden meer goud-naar Macao gegaan dan naar
enige andere markt.
Portugal is geen lid van de U.N.O. en derhalve ook niet
van het Internationale Monetaire Fonds. Uit dien hoofde is
het niet gebonden aan de bepalingen va&ditlaatste lichaam,
dat bezwaar, maakt tegen goudtransacties boven de offi-
ciële prijs. Goud iag in Mcao worden ingevoerd tegen
betaling van 1 Macao $ per ons; dit tarief is later verhoogd
tot M. $ 2 per ons voor directe import en tot M.
Q.
3 per
ons voor ,,imports in transit”. De orde van grootte van de
goudstroom naar Macao is 1,1 millioen ons in 1947 en
voor de eerste 7 weken in 1948 350.000 ons, terwijl men

0

336

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 April 1948
II

verwacht, dat de ttale import dit jaar 3 millioen ons
zal bedragen.

In hoofdzaak komt dit goud uit de Verenigde Staten en
Mexico, maar ook uit enkele Europese landen en het Mid-
den-Oosten.

Hetgrote afzetgebied is China. De ontstellende deprecia-
tie van de Chinese munt, gevolg van de begrotingstekorten,

die verband houden met d’e burgeroorlog, ondermijnt het

vertrouwen in het geld en het publiek vlucht in het in

China en over het algemeen in het Oosten klassieke be-
leggingsobject: het goud. D prijzen, die daarbij worden
betaald, liggen circa 75 tot 100 pCt boven de officiële en

nog is de goudhonger niet gestild. Behalve China behoren

nog tot de afnemers Bangkok, Rangoon en andere landen
in het Verre. Oosten.

DE INKOMENSVEItflELINc IN ZWEDEN.

Een becijfering in de April-publicatie van de ,,Skandi-
naviska Banken” betreffende de inkomensverdeling in
Zweden toont aan, dat de tendentie tot nivellering, die
zich sinds enkele decennia heeft voorgedaan, zich ook na
het einde van de oorlog heeft voortgezet. De raming heeft
betrekking op 1946; -in aftrek worden genomen de voor-
lopige belastingen over 1948, terwijl bij het inkomen ge-

teld zijn de kinderbijslagen eveneens over 1948. De resul-
taten zien er als volgt uit:

Inkomens mci.
Inkomens-

kinderbijslag,,

Inkone9 na
klasse

zonder aftrek e as ing

aftrek

van belasting

van belasting

in kronCn

mrcl Kr. mrd Kr. mrd Ki
,
. in pCt
8.000

. . . .

10,1 –

0,9

9,2

73
8.000-20.000

. . .

3,1

0,6

2,5

20
20.000-50.000

. . .

1,0

0,3

0,7

5
50.000— en meer

0,6

0,3

0,3

2

Totaal

14,8

2,1

12,7

100

Uit deze èijfers blijkt, dat niet minder dan 73 pCt van

de koopkracht toevalt aan de klasse met een inkomen

tot 8,000 Kr., 20 pCt aan de klasse tussen 8.000 en 20.000

Kr. en 7 pCt aan de klasse boven 20.000 Kr. De totale
koopkracht van de hoogste inkomensklasse• bedraagt

1 milliard kronen tegenovei’ ruim 9 milliard kronen uit de

klasse tot 8.000 kr.

Sinds 1946 is de toestand uiteraard weer veranderd.
Vermoedelijk is het inkomen van dp lagere klassen ten
gevolge van lo6nsverhogingen en’ verhoogde oudedoms-

en invaliditeitsuitkeringen verder toegeifomen. Enigszins exacte berekeningen zijn echter nog niet te maken.

Indien de ramingen betreffende de inkomensverdeling
juist zijn, zijn zij van groot’ belang voor de bepaling van de

geidpolitiek. In Zweden wordt ni. ook gestreefd naar
beheersing van het inflatiegevar dpor binding van koop-
kracht. Daarbij zal niet kunnen worden volstaan met
maatregelen in de sfeer van de hogere inkomens alleen;

ook aan de lagere inkomensklassen zal mede een offer
moeten worden gevraagd. –

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Gedurende de afgelopen week is de geidmarkt tamelijk
krap geworden, hetgeen tot uiting kwam in een stijging van de callgeldrente in twee etappen, ni. op Donderdag jl. tot 1 pCt en op Zaterdag 24 April tot 1* pCt. Ook de
discontokoersen trokken iets aan: driemaandspapier

werd tegen 1/ pCt aangeboden, viermaandspromessen•
waren tegen
17/16
aangeboden, terwijl de verdere termijnen
alle
1/-1+
pCt noteerden. De omzetten waren zeer
gering, omdat weinig vraag werd uitgeoefend met het oog
op de naderende ultimo, welke vrijwel ieder jaar met grote
onttrekkingen gepaard gaat. De directe oorzaak van de
krapte ter geldmarkt schijnt wel gelegen te zijn in het aflossen door Philips van de ontvangen regerings- en,

bankierscredieten, waardoor plotseling een groot bedrag

aan de geldmarkt werd onttrokken. Bovendien vonden

vrij .grote onttrekkingen plaats i.v.m. het betalen der
bijzondere heffingen, terwijl ook op de investeringscerti-

ficaten in toenemende mate werd ingeschreven.

Hierbij werd men vermoedelijk mede gestimuleerd door

de vrij gunstige koers, welke zich gedurende de gehele
week op 99k- pCt handhaafde. De mogelijkheid van ver- –
vroegde verhandeling
.
blijkt dus zonder al te grote ver-
liezen geëffectieerd te kunnen worden. In verband met

deze ervaring lijkt het type van de 3 pCt lixe lening met

niet te lange looptijd dan ook waarschijnlijk goed gekozen.

De aandelenmarkt gaf in het midden der week een

scherpe koersdaling te zien, die in de twee volgende koers-

dagen door een zeer matige stijging werd gevolgd, welke

vermoedelijk van technische aard was. Niet alle rubrieken

van aandelen ondergingen deze koersdaling even sterk; –

met name de Indische fondsen gaven slechts matige ver-

liezen te zien. 1-Jet is mogelijk, dat het relatief lage koers-

peil dezer aandelen hiervan de oorzaak is, doch hierbij
komt, dat er aanleiding is om de toekomst van de Indische

bedrijven met iets meer vertrouwen tegemoet te zien,
vooral op grond van mededelingen omtrent de reeds veer
in bedrijf gestelde ondernemingen. Wel blijft een moeilijk
te beoordelen factor, of de wereldconjunctuur nog gunstig

zal zijn, als de producten der betr6kken ondernemingen
ter markt vordei gebracht.

Zoals in het voorgaande overzicht werd aangegeven,

zijn er weinig redenen om aan te nemen, dat’ de koersdaling
van deze week slechts als een tijdelijke onderbreking van
de opgaande. lijn behoeft te worden gezien; veéleer is ei’ grond voor de gedachte, dat de daling zich nog zal voort-

zetten tot een meer redelijke verhouding tussen koersen

en verwachte dividenden ‘zal zijn bereikt. Dit ‘te meer

omdat de omvang, van de Marshall-hulp aan Nederland
aanleiding geeft tot de gedachte, dat verdere vordering

van Amerikaanse effepten voorlopig achterwge zal kunnen
blijven. Een grote herb eleggi ngsvraag kan dan ook uit
dezen hoofde niet worden verwacht.


10 April
23 April


1948 1948

A.K.0
.

…………………….
179
1701

v.

Berkel’s

Patent

………….
131′

128*

Lever Bros. ‘Unilever C.v.A
08*
292+

Philips

G.b.v.A.

…………….
284*
262 GB

Koninklijke Petroleum

………
345k
329 GB

220
218+

N.S.U…………………..
191+
188+

H.V.A……………..

.

……..
258+ 253+

Deli

Mij.

C.v.A.

…………….
220+
216f,

Amsterdam Rubber

…………
196 GB
187

STATISTIEKEN.

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millloenen dollars).

Metaalvoorraaci

1
Data

Other
1
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
securities
tificaten

31 Dec.

1946
18.381
17.587-
268


23.350
1 April 1948
21.878
21.229
360
20.887
8

,,

1948
21.886
1
21.249
330
20 477
15

1948
21.893 21.259
343
20.593

.-bIi-
Deposito’s
Data
n
F
F

Totaal
iiemier
latle
Goyt
,
banks

31 Dec.

1946
24.945 17.353
393
16.139
1 April 1948
23,768 19,610
.

1.972
16.639
8

,,

1948
23.787
19.039
1.140
16.905
15

,,

1948
23.724
19.156 1,177
17.050

28. April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

387

DE NEDERLANDSCHE
‘BANK.

Verkorte balans op 26 April 1948.

A.ctiva.
Wissels, pro-

H

fdb fik

t

1
messen en
schuldbrieven

ij an

In (isconto

Agentsch.,,

-900,-
900 -‘)
Wissels, schatkistpapler en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j’ art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204)

…….
…………………….

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden Ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947

…………

..
2.000.000.000,–
Beieningen:

Hootdbank

t 145.098,837,97 ‘)
(mci. voor-
schotten in re-

Bijbank

,,

970.496,68
kening-courant
op onderpand)

Agentsch,

,,

5.210:188,57

151.279.523.22
Op

effecten,

enz.

……….

..150.831.381,58

)
Op goederen en celen

……448.141,64
151.279.523,22
2
)
Yoorschotten aan het
Rijk
(art. 16 van de Bank-
wet

1937)

…………………………

Boekvordering op

de

Staat der. Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt en

gouden
muntmateriaal

……..t

481.211.041,32
Zilveren munt, enz …….

..3.163.214,78
484.374.256,10
Papier op het buitenland

1.

t 326.176.700,-
Tegoed hij correspondenten in
het buitenland

……….,, 145.295.419,07
Buitenlandse betaal-
middelen …………….

..

5.595.627,29
677.067.746,36
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

…………………………….

..
76.354.505,15
Gebouwen en Inventaris

………………3.500.000,-
..
Diverse

rekeningen

…………………..
.
2
10.190449,34

1 4.5U2.RYI.d6U,1l

Passiva.
Kapitaal

…………………………..t
20.000.000,-
Reservefonds

…………………….
…..
12.452.579,46
Bijzondere

reserves

……………………..
32.247.868,69
Pensioenfonds

……………………….

..
16.875.959,74
Bankbiijetten in omloop (oude uitgiften)…….
123.491.045,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

…..
2.880.651.150,-
Bankassignaties in omloop ………………..
160.339,82
Rekening-courant saldo’s:
‘8
Rijks Schatkist

……f1.039.888.319,80
Geblokkeerde saldo’s van
banken

…………..

..

36.576.424,06
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

…………..23.359.628,14
..
Vrije saldo’s

…………

483.397.772,09
1.583.222.144,09
Diverse

rekeningen

………………….,,
233.666.293,37

t 4.902.767.380,17

‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen

………,. t
– –
‘)
Waarvan aan Nederlands-Indi6
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)

.
,,
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten …… ..
14 5.877.777,-

ZWEEDSE RIJKSBÂNK.
(Voornaamste posten In millioenen kronen),

Metaal
Staatsfondsen

0
‘0
Data
0)
°
8
0
b
0

0
Ob.0

2

31 Dec.

1946
839
532
1.544
504
284
94
182
34 Mrt

1948
213
135
2.534
358
137

182
7 -April 1948
213
135
2.604
342
122

182
15 April 1948
213
135
2.660
313
123

182


Deposito’s
4
1
)

Direct opvraagbaar
0

S
Data

_
:’
‘0
S-


31 Dec.

1946
2.877
875 706
1,

94
230
.174
7
31 Mrt

1948
2.730
735
632
24 68
187
5
7 April 1948
2.579
848
679
90 68
197
5
15April 1948
2.586
908
689
144
68 205
5

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(VnnrnnnmQta nnqtnn in diiiindan o-,,ldann

0

0
0
00v
0

“,2
0
1
‘n

nOE

‘a;
0)
08
1

.
1

fi’
1′
‘c
4
,,,
‘d

2)
0
1

10,0
Ei.-
0 0.0o
.-08

30 Dec. ’46
700.876
4.434,786
100.816
103
153.109
15 Mrt ’48
512.853
272.911
134.810
1
150.196
22

’48
512.899
272.056
102.073
2
152.180
30

,,

’48
511.840 263.063
117.182
2
175.114
5April’48
484.227 269.186 171.506
1
146.587
12

’48
484.271
314.956 163.107
1
146.871
49

,,

1
48
484.311
318.954
155:124
1

1
147.135
26

’48
484.374 326.177
150.891
1

j
151.280

0
Saldi in rekening-courant

2
0
0

8
.0
:
Cd
2
w
o
Cd-

1.,

30 Dec. ’46
2.744.151
1.099,855
90.071
43.706 590,158
15 Mii ’48
2.909.546
959.002
29.591
28.492
510.742.
22

.
’48
2.899.217
949.532
32.318 29.240
494.843
30

,,

’48
2.968.232
920.517
43.740
33.630 487.627
5April’48
2.931.712
879.968 108.948
30.208 499.736
12

’48
2.899.918 986.272 88.442
28.616
494.311
19

,,

’48
2.870.412
I086.841
43.110
23.419.
440.228
26

,,

’48
2.880.651
1.039.888
36.576
23.360 483.398

NATIONALE BANK VAN
BELGIË.
(Vnnrnanm.qfP. nnston In m11IInenn fr,,ng’

00
4.

Cd
UM

Data
09
.0
0
0
‘0

0
0•

26 Dec.

1946
32.226
5.648
4,953
214
698
49.158
18Maart 1948
25.982
12.948
6.074
1.009
439
51.681
24

,,

1948
25.896

13.378
6.149
1.017
615
51.371
1 April 1948
25.986
13.178
6.376
989
368
52.336
8

,,

1948
26.163
13.070
5.848
.

990
334
52.561
15

,,

1948
26.202
12.876
-551-8
979
330
52.601
22

,,

1948
26.562
12.308
.
5.490
936
326
52.036

0

.
Rekening-
0)

courant
saldi
.
4.
1
Data
0
o
1

,o
o
fi
0

,s
0’O
‘0.0
1
c
Pq

26 Dec.

1946
637
159.3771
72.165
t
4.482
614
18 Maart 1948
637
165.966
1
77.793
5
5.939
496
24.

,,

1948
637
165.890
1
77.442
2
6.275
493
1
April 1948
637
166.8681
78.547
2
6.174 492
8

,,

1948
637
166.699
1
78.701
6
5.795-.
489
15

,,

1948
637
166.1161
77.988
4
6.020
488
22

1948
637
165.211
77.592
5
.574 487

‘)
waarvan
1U.4tflS
mlliloen fres onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘)
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten,

LL

EXAMEN

HÖDERNE-

BED RIJ FSÂDHIN ISTRATIE

(Mij. voor Nijverheid)

ROTTERDAM

De inschrijvng voor de opleidingscursus

voor het examen April 1949 staat vanaf

heden open.

Seietariaat: Postbus 800 Rotterdam

338

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
28 April 1948

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

Omschrijving
enh’eid
Maem.
. .

Indoxcijfer
vervoer
wilde binnnvaart

…….:
100 166
133 137 119
111
1.000

t.
917 1.521
1.224 1.253
1.091
1.015
waarvan

brandstoffen

………………..

.,,
260
356
953
295 256
259
miii. t/km
.

127
203
164 165
143 146

fndcxcijfer eigen vervoer
te
watr
100
126
99
114
86*
1.000 t
600
760
595, 682
515′
Idem,

prestatie

…… . …………………
miii. t/km’
45
53
41
43
35′

Vervoer wilde

binnenvaart

…………………

Indexeijfer interiiat. binnenvaart (laadverm.)

.
.

100

44
46 43
31
42
Aantal
6.146
2.750
2.630 2.420 1.515
2.070
1.000 t
3.572
1.274
1.273
1.149 740
1.120
.

.
2.092
473
479
‘651
437
744
waarvan onder: Nederlandse vlag
1.566 409
414 570 367
627
Belgische

vlag

….. . ……..
,,
126
60
61
75
61
96
Aantal
,
6.082
2.657
2.695 2.056 1.605
2.108

Wilde binnenvaart,

prestatie

………………..

1.000 t:
3,494
1.253
1.332
1.003 814
4.139 2.252
352
475

521
337 389

Eigen

vervoer te water

……………………

waarvan onder: Nederlandse vlag

….

1559
251
355
396
281 321

Binnengekomen

schepen

…………………….
Laadvermogen ………………………………

11

Belgische vlag
229
84
93 84 36
32

Lading

…………………………………

Aantal
2.144 4.590
1.369
1.317
978
1.199
Laadvermogen ………………………….
1.427
952
1.000 1.049
816
922

Vertrokken

schepen

…………………………

,,’

…..

1.051
322
353 506 424
577

Laadvermogen ……………………………..

waarvan onder: Nederlandse vlag

. ‘
,,
”199
105
104
154 135
218
Belgische

vlag …………..

…..i.000

t.

544
180 174
276
2.27
253

Indexcijfer zeevaart (Inhoud)

100
42
.
41
52
4$ 44
Binnengekomen zeeschepen ………………
Aantal
1 758
810
732 .
944 753
799

Schepen

in

doorvaart

………………………

1.000 R.T. 4416
1.867
1.861
2.348
2.030
1.953
Idem,

alleen geladen schepen.

….. . ……..

…..

3:834
1.692
‘1.661
2.113
1.791
1.670

Lading

…………………………………

,,

.
1.087 1.048 1.113
1.112
1.062

Lading

………………………………………

Bruto

inhoud

………………………….
….

Aantal
1.38
742
721
830 812
803
Bruto

inhoud.

………………………

.
1.000 R.T.
4.418
1.860
1.786
2.254 2.174 1.918
Idem,

alleen geladen schepen

…………..

….

3.216
1.319
1.236

.
1.457
1.532 1.397

waarvan

in

lijnvaart

………………………
Vertrokken

zeeschepen ……………………..

1.060 1.005
1.122
1.210
1.000
Goederenvervoer ter zee:

……
waarvan

in

lijnvaart

……………………….

1.000 t.
1018
910
913.
1.043
920
Gelost

bij

invoer

…………………
doorvoer
1738
103
149
255
224
Geladen ‘)

hij uitvoer
484′
178
171
223
116
,
1421
209
168
229
249

Indexeijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen
.
100 138
129 121*
124′
110*
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
. . .
1.000 t.
1.207
.

1.669
1.553 1.463* 1.500*
1.324′

doorvoer

………………..

waarvan grensoverschrijdend
‘412
324
351
347′
265′ 238′
1 millioen
242 497
475
486′
462′
442′

1 millioen
212
46,3
45,9
.

47,1

Reizigerskilometers Nec!. Spoorwegen

………..

Interloc. auto busd iensten ; vervoerde reizigers

. .
15,4 16,4
16,3
Tramwegen, vervoerde reizigers ……………

Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers

. . .
10,5
12,6 12,6

Indexcijfer Verkeer op do rijkswegen
100
161
159
150 137
141
Slachtoffers verkeersongevallen:
Aantal
65
.

91
76 74
79
57′
«
368 750 740
566
531
383′
Licht

gewond

……………………….
918 627 588 500
482
368′

Overleden

………………………..
..
Ernstig

gewond……………………..

Indexeijfers: Overleden
140
117 114
122
88′
100

204
201
153
144
104′
Ernstig

gewond

………………………
.
Licht

gewond

………………………..
.
100

68
64
54
53
40′

‘)

Bunkermateriaal ed.

niet inbegrepen.
‘)

Voorlopig cijfer.

HET. NEDERLANDSE MOTO1UIIJTUIOENPARK PER 1
AUGUSTUS
1947.
(voorlopige cijfers)

Omschrijving


utO-

.
.
rlen
drers
men
/

Totaal

1

Augustus

1939 …………..

65.805′
5.269
99.986 4.518
54.092
1)
Totaal

1

Augustus

1946 …………..

60.211
3.424
47.059
2.329
44.940 ‘)
Totaal 1

Augustus 1947
……………..

72.338

.
_
3.533
.08.304

3.939
62.072
3
)

….
….

waarvan in de provincies:
215
3.681
255
3.331
189
2.681

.
208
2.642
54
1.303
401
1.510
152
4.008
369
3.677

Groningen

…………………………

3.752
Friesland

…………………………..2.800

165
6.250
427
6.688

Drenthe

…………………………….4937
Overijssel

………………………….5.414

295
4.524
296
.

3.975
Gelderland

……………………….7.718
Utrecht

………………………….4.767
1.034
15.922
490
41.668
Noordholland

…………………..16.166


ZuidhoUand

…………………….16.049
1.107
17.939
684

.
16.465
70
1.940
192
2.268
Zeeland

………………………….1.691
.200
6.502

535
6.328
Noordbrabant

……………………

8.480
Limburg

……………………….

3.534

.
72
3.554
382
..

3.720

‘) 44.762 vrachtauto’s, 3.484 trekauto’s’met’oplegger of aanhangwagen en
5.846 auto’s voor speciale
doeleinden
(brandweerwagens,
landbouwtracloren

enz.).

.


8)
37.164 vrachtauto’s,’ 2.246 trekauto’s met oplegger of aanhangwagen en 5.530 auto’s
voor speciale doeleinden.
‘)
Onderverdeling naar Soort momenteel nog niet bekend,
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek:

Kon. Ned. Boekdrukkerij H. .A. M.’Roelan±s

Schiedam

28 April 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.
339

OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE HALANSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK.
(in millioenen guldens).

Actief

data

5-,4-’48. 1 2-4-’48 19-4-’48 26-4-’48

Passief

data


1
5-4248
[ 1 2-4-’48 1 9-4-’48] 26-4-’48

1.500,0

1.500,0

1.500,0

1.500,0

481,2

481,2

481,2

481,2

3,0

3,1

3,1

3,2

269,2

3149

319,0

326,1

166,1

157,6

149,6

145,3

5,4

5,5

5,5

5,6

77,4

77,4

76,4

76,3

3,5

3,5

3,5

3,5

185,9

197,5

214,9

210,2

4.838,3 14.887,6 14
.
900,314.902,7 ‘) Waarvan schatkistpapier

rechtstreeks door de Bank
in disconto genomen ……
1
)
‘) Waarvan aan Ned.-Indig
(Wet van 15-3-‘ 33 Staats-

blad no. 99) ………..
‘).
39,5

‘) 39,5

‘)
39
1
5

‘)
39,5

20,0 20,0

.
20,0 20,0
12,5 12,5
12,5
12,5
Bijzondere reserves
32,3

,

32,2
32,2
32,2

Kapitaal

………………..

16,9
..

16,9
,

16,9 16,9

Reservefonds

…………….

Bankbiljetten

In

omloop
Pensioenfonds

…………..

(oude uitgiften)

……..
•. 124,0
123,9 123,7 123,5
Bankbiljetten

in

omloop (nieuwe

uitgifte)

… …..
2.931,7
2.899,9
2,870,4
2.880,6
Bankassignaties in omloop
.-,-
0,3
0,2
0,2
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
880,0
986,3
1:086,8
1.039,8
Geblokkeerde saldo’s van
banken

………….
108,9.
88,4
.43,1
36,6
Geblokkeerde saldo’s van
.

28,6
23,4 23,4
4997 4943
440 2
483
1
4
anderen

………….30,2
Vrije

saldo’s

………..
Diverse rekeningen
182,1
184,3
230,9 233,6

4.838,3
.14.887,6

4.900,3

4.902,7

Circulatie der door de
Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte
muntbiljetten ………….148,5 167,1 145,8 145,8

Wissels,

promessen

en
schuldbrievén In disconto
Wissels, schatkistpapier en
schuldhrieven door de
Bank gekocht
Schatkistpapier, door de
Bank overgenomen van
de Staat der Neder-
landen ingevolge Over-
eenkomst van 26 Februari
1947 ………………
Beleningen ………….
Voorschotten aan het Rijk
Boekvordering op de Staat
der Nederlanden ingevol-
ge Overeenkomst van 26
Februari 1947 ……….
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
inuntmateriaal
Zilveren munt, enz. Papier op het buitenland
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland ……
Buitenl. betaalmiddelen
Belegging van kapitaal, re
serves en pensioenfonds.
Gebouwen en inventaris
Diverse rekeningen

I- -‘1- -i—-]

000,0

2.000,0

2.000,0 2.000,0

f46,67

146,9

1471′) 151,3
2
)

MAAKT GEBRUIK van
de
rubriek ,,Vacafures” voor het

optoepen van sollicitanten voor
leidende
functies.
N.V. ,,INDUSTRIE”

(voorheen VAN LOHUIZEN
&
Co.)

gevestigd te VAASSEN

UITGIFTE VÂN

.

nâminaal / 1.000.000.– Aandelen,

in stukkén groot nominaal f25O..- aan

•toonder,

ten volle delende in de winst van het boekjaar
1948
en
volgende jarèn.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op

bovengenoemde aandelen,,
uitsluitend voor houders

van aandelen,
openstelt op

Dinsdag 4 Mei 1948

van des voormiddags
9
uur tot des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te AMSTERDAM,ROTTERDAM,

‘s-GRAVENHAGE’ en APELDOORN,


,
tot den,koers van
115 pCt.

op de voorwaarden van lie,t prosp. dd. 26 April 1948.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn ver

krijgbaar bij de inschrijvingskantoren.

Nedertandsche Handel-Maatschappij, N.V.

AMSTERDAM, 26 April 1

948.

,…7

DIEPENBROCK & REIGERS N.V.

gevestigd te UL.FT (gemeente Gendringen).

INTRODUCTIE

ter beu rze vân Amsterdam

van 2286 gewone aandelen aan toonder,.

elk groot nom.
f
-500.-,

ten volle delende in de winst van het boekjaar
1948
en
volgende boekjaren, waarvan reeds 786
aandelen
op
in-
schrjvingsvoorwaarden zijn geplaatst..

Ondergetekénden berichten, dat zij de inschrijving
.op
de resterende 1500 gewone aandelen van bovengenoemde
introductie openstellen
op

MAANDAG 3 MEI 1948,
van
des
voormiddags 9 uur tot des namiddags 4
uur,

bij hun kantoren te

Amsterdam, Rotterdam én ‘s-Gravenhage

tot den koers van 138 pCt.

op
de voorwaarden van het prospectus dd. 26 April 1948:

Prospectussen en inschrijvingsbilj’etten zijn verkrijgbaar
bij de inschrijvingskantoren,

Nederlandsche Handel-Maatschappij, NV.

Amsterdamsche Bank N.V.

Amsterdam, 26 April 1948.

LEVENSPOSITIE.

Economisch Doctorandus

beneden 30 jaar, met speciale sociale studies, tevens

JURIDISCH CANDIDAAT zijnde; met èrkende in-

tellectuele en organisatorische talenten begiftigd; goed

spreker en stylist; zoekt
aanvullende
werkkring voor

enige dagen per week Br. onder no. ESB 1191 bureau

van dit. blad, Postbus 42, Schiedam.

Energiek Ervaren Zcikenmân

45 jaren oud, met 25-jarige. administratieve en com-

merciële ervaring in het buitenland, zoekt passende

werkkring. Organisator. Gewend groot kantoorperso-

neel leiding te geven. Prima referenties. Er: onder no.

ESB 1192 bureau van dit blad, Postbus 42, Schiedam.

Bij grote, reeds bijna 50 jaar bestaande, be-
drjfsorganisatie, met vele vertakkingen, is
plaats voor

jong jurist.

als assistent op de juridische afdeling, die gevoel
en aanleg heeft voor organisatie- en secreta-
riaats-werk.
Vereisten zijn: degelijk karakter, vlug van
begrip, energiek hard werker, goed stylist, zich
gemakkelijk kunnende bewegen. Na enige jaren
leerschool veel toekomstmogelijkheden. Béhoor-
lijk aanvangssalaris; na 2 jaar pensioenregeling,
prettige arbeidssfeer.
Gegadigden moeten bereid zijn zich eventueel
te onderwerpen aan een psychotechnisch Onder-
zoek. –
Eigenhandig geschren so1lic’itaties, met
foto, (vergezeld van getypte uitvoerige inlich-
tingen, levensloop, enz.) worden ingewacht onder
no. ESB 1190 Bur. v. d. Bl., Postbus 42, Schiedam.

Grote instelling roept sollicitanten op voor
de functie van:

ACCOUNTANT

ADJUNCT-ACCOUNTANT

ASSISTENT-ACCOU NTANT

Vereist:
Voor ACCOUNTANT lidmaatschap N.W.A.
of V.A.G.A.

Voor ADJUNCT-ACCOUNTANT M.O. boek-
houden, S. P. D. of vergevorderde studie
accou ntancy.
Afwisselende werkkring.

Sollicitaties onder nr 522 aan N.P.O.,
Amaliastraat 1, Den Haag.

1


– ‘N-V.NDRLANDSCHE

GIST-
EN
SPIRIIUSFIIDRIEI(

DELFT’

De N.G. & S.F. zoekt voor de Centrale Administratie

een administratief en juridisch geschoold

BELASTENGKUNDIGE

Leeftijd tot 35 jaar.

Uitvoerige sollicitaties schriftelijk te richten aan

de Afdeling Personeelszaken.

DENK4
_

P

NFDERLASDSCI1E SPAALFABRIEKEN
‘vfli.
J. M.
DE MUINCI( KEIZER
N.V.
to UTRECHT
vraagt

Ø

EEN DRS IN DÊ ECONÖMIE
ot

Ø

Ø

EEN MR IN DE RECHTEN

Bij voorlieur met ervaring op economisch gellied hij
de bedrijfsorganisaties Ôf op een departement.
Sollicitaties met pasfoto, volledige personalia en gegevens omtrent opleiding en vorige functies te
richten aan de afdeling Personeel. – Gegadigden moeten bereid zijn zich ian een psychotechnisch
onderzoek te onderwerpen.

4

Verzendt per

VAN GEND & LOOS

Vervoer in één hand

door ‘t gehele land

maximum service, minimum kas fèn

Nederlandsch Indische ilandeishank, NV.

Amsterdam

Rotterdam

‘s.Gravenhage

Alle Bank en Effectenzaken

Economisch -, Statistische

Berichten

Adres voor NederIasd: Pieter de lloochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040; Admtnistratie 38340. Giro: 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.


Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5
Rotterdam (W).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nderladf26 jer jaar,
voor België/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
1 tegenwaarde in trance bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen
/
28 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaanmet elk nummer en slechts wordest beëihdigd per
ultirno, va1 het kçslender.
jaar.

1.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

.. ADVERTENTIES. –

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
• Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven rz, Schiedam (Telefoon
69300,. toestel 6).

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur