Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1610

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 17 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischA-rStatist
*
ische
,

B

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

/

1

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT-

33E
JAARGAN6

WOENSDAG 17 MAART’ 1948

No. 1610

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

F.
de
Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Mry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Versichelen.

Geg’ens oc’er adressen, abonnementen enz..op de laatste

bladzijde gan dit nummer.

INHOUD:

Blz

De artikelen van deze week ……….. 203

Sommaire, summaries ………………203

Enkele opmerkingen betreffende de Beschikking Af-
wikkeling Geidzuivering 1947
door Mr A. W. Hibbeln
204

Baas in eigen huis door’ Dr Ir 1. G. Schlingemann ..
207

Industrialisatie en internationale handel
door A. J.
Zikel ………………………………….
208

Het herstel der spöorwegen in Europa
door A. Patent
210

Boek bes p r e k in ge n:
Dr 0. A. 1(olinstamm, ,,De tookomt vanNederlands industriële
ontwikkeling”, bespr.
door
Prof.
Dr J. Tinbergen
……
213
Mr Th. A. Fruin, ,,}lot economisch aspect van het lndonesiseh
vraagstuk”, bespr. door Mr
D. J. Hutshoff Pot
……….
213

Internationale notities:
Nogmaals de vrije valutamarkt In Frankrijk
…………
215
Finland tussen Oost en Weet
……………………..
215
De buitenlandse handel van Hongarije
…………….
216

Geld- en kapitaalmarkt ……………………..216

Statistieken:
Bankstaten

………………………………….
2l7
Indoxcljfers van groothandeisprijzon In Nederland
……
218
Stand van ‘s Rijks Kas
…………………………
218
Inieggingen en terugbotalingon op particuliere spaarboekjes
bij de Algemene Spaar- en Lljîrentekas In België
….
218
Oroothandoleprijzon van granen, voidhonen, boter en kaas In
Nederland
…………………………………..
219
Enige Indexuijtors van de industriële productie in Nederland 219
Ooudproductle
…………………………………
219
IndexclJters van lonen volgens regelingen In Nederland .. 219

DEZER DAGEN

groeizaam weer. Weliswaar duurde de conferentie van
de vijf West-Europese mogendheden in Brussel telkens
een dag langer dan werd voorspeld, doch dat kwam, omdat
het groeiproces zo voortreffelijk ging. ,,Magnarum rerum
tarda sunt semina”, het zaad van grote dingen komt laat

op, zei Hugo de Groot; hijwas een groot kenner van het
volkenrecht. Velen echter, onder wie een grote groep
Britse parlementsleden, doet het ,,eindelijk wordt het

rijsje een boom” teveel aan primitieve berusting denken. Hoewel geenszins voorstanders van een collectivistische

landbouw, menen ze toch, dat verdergaand gemeenschap-
pelijk optreden noodzakelijk zal zijn. Anders zal de West-
Europese zaailing— zij achten het bereikte ternauwernood
een rijsje – nooit stevig onder de stormen blijken. Minister
Bevin echter heeft er moed door gevat; op de juist begonnen

conferentie der Marshall-landen wil hij een Duits takje met
drie spranken enten

De West-Europese samenwerking, frêle of stevig van
bouw, is in elk geval in de Verenigde Staten in goede
aarde gvallen. De Senaat heeft het ,,European Recovery
Program” in de formulering van Senator Vandenberg on-
besnoeid aanvaard. Het Huis van Afgevaardigden wil
hierop ook weer andere twijgen enten, door het gehele
Amerikaanse hulpprogram ineens aan de orde te stellen.
Minister Marshall echter, bezorgd dat het uitstel door deze

aanhechting tenslotte zure vruchten voor Europa zou af-
werpen – de Italiaanse verkiezingen vinden plaats op 18
April – heeft nog eens voor een eenvoudige zakelijke be-
handeling gepleit.

Een gedachte, die bij de Engelse Regering tot volle
wasdom blijkt te zijn gekomen. Blijkens de oplagecijfers hebben de uiteenzettingen over de economische positie –
dé ,,White Paper” ën de ,,Economic Survey for 1948″ –
op één punt hun doel bereikt. Zij zijn in vele woningen
doorgedrongen: niet alleen daardoor doen zij denken aan

een geliefkoosd voorwerp van Engelse spot, de aspedistra,
een weelde van dorre blaren. Tegelijk heeft de leidende
organisatie van Britse industriëlen op ministerieel verzoek

een eigen plant in bloei getrokken. Men is er zelfs in ge-
slaagd de plannen tot prijs- en winststabilisatie te formu-

leren binnen de gestelde termijn van een maand. Het
resultaat kenmerkt een geforceerd groeiproces: een fleur-
loze kasplant, met één grappig stekeltje: ,,They (de orga-
nisatie) have no power to pledge the agreement of indivi-
dual members”.

Het kon voor Palestina zijn geschreven, waar slechts
tweedracht tiert. De Engelsen, ervaren tuinaanleggers, zien.
hier alleen heil in snoeien van verantwoordelijkheid. Zij
hebben nogeens uitdrukkelijk vastgelegd, dat hun bewind in Palestina 15 Mei wordt beëindigd. Het is daarbij geble-
ken, dat de Palestijnse Schatkist, o.a. door de evacuaties
naar Cyprus, berooid zal achterblijven. Twisten maken
lege kisten, om het spreekwoord om te keren.
Zo is het ook in het land van Pallas Athene, thans land
van Eris. De Amerikaanse toeziende voogd heeft vastge-
steld, dat de credieten verbruikt zijn, hoewel er slechts
wind gezaaid is door de Griekse Regering. Maar de Amen-
kanen zullen deze distelige akker blijven cultiveren.
Groeit er ook iets op Holland’s erf? Och, de bomen
groeien ook daar niet in de hemel. Maar ieder kan tenminste

zijn eigen tuintje wieden en zelfs naar het onkruid bij een
ander wijzen.

1

4

Ç,

Maatschappij
N.V.

De Curaçaosche Handel

(Curaçao Trading Company S.A.)

GEBOUW
I
,ATLANTA”

Stadhouderskade 6

Amsterdam

Is voor hare kantorenen vestigingen in Curaçao,

Suriname en alle voo’rname
p!osen
in het

Caraïbische geblèd
blijvend geïnteresseerd

in offerten van fabrikanten van:

Bouwmaterialen
Hulsh. artikelen
Textiel

Hang• en Sluitwerk
Electr. Technische art.
Papier

Bouwbesiag
Glaè
Emaille

Kleine Iizerwarén
Sanitair

artikelen
Levonsi

niddelen

Gereedschappen
Dakpannen
ï(eramischa art.

. Behandeling van alle

bankzaken

Bezorging’van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
.
ROTTERDAM
. ‘
B-GRAVENHACR

i DELFT ..SCHIEDAM – VLAARDINGEN

GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT v. TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE

met
medewerking der
R.K.
Universiteit
en
de
Kaf
h.
Econ. Hogeschool

Nijmegen. Berg en Daischeweg 97 – Heerlen. Stationsstraat 59
Tilburg, Wilhelminapark 25 . Eindhoven. Dommelhoefstraat 8

Arbeidsanalyse

PersoneelssèIectté

1

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenbage

AOUIMISTAATIEkAÏTOON 00106ECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pers one eis- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – sfschriJving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

N.V. KONINKLUi(E

N E D E R L A N DSCHE

ZOUTINDUSTRIE

BokeIo Hengelo

ZOUrZEMEM

PakjeS van:

zoutzuur, (alk kwaliteiten)

vloeibaar rbl.or

cbloorsleekloog

nauvnl.og, cawtic oda.

NederIandsc Indishe Handeishank, NV.

Amsterdam — Rotterdam — ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

N.V. A.T.O.

VAN GEND & LOOS

Geregelde
vrachtauto-dienst

Nederland- Tsjecho-Slowakije

Vraagt inlichtingen
bij
onze 80 kantoren of
bij
van

Uden’s Transport Bureau

Veerhaven 15

Rotterdam

mi papier geïsoleerde kabels

voor ±wakstroorn en sterkstroom

koperdraad
• _____________:

n koperdraadkabel

abélgainituren, vulmassa en olie

_()
-.Ç••–.

______________________________

•:)

!’,

—-_z-CHE-KABELFABR:iEK
__________


,.
1I

1

,

r•y.

MIE
,
L.F1′

17 Maart 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

203

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr A.
W.
Hibbein,
‘Enkele opmerkingen betreffende de Be-
schikking Afwikkeling Geldzuiering 1947.

Met de Beschikking Afwikkeling Geidzuivering 1947,
in werking getreden op 2 Januari ji., tjad de geidzuivering

in haar laatste stadium; het primaire doel, t.w. een def i-

nitieve vernietiging van de overtollige koopkracht, zal

thans zijn beslag kunnen krijgeh. Men verwacht ,dat de

opbrengst der bijzondere heffingen geringer zal zijn ç4n

het totaal der nog aanwezige geblokkeerde saldi. Ook het

overblijvend excedent zal naar de Staat moeten vloeien,
teneinde dienstbaar te worden gemaakt aan het monetaire
doel: vernietiging der overtolligt koopkracht. Definitieve
afwikkeling is echter pas mogelijk, als de fiscus gelegenheid

heeft gehad zijn aanspraken en belangen veilig te stellen.
De Ontvanger der Belastingen moet daarom machtiging

geven geblokkeerde rekeningen in optierekeningen om te
zetten. Het artikel geeft tenslotte een schets van de mo-

tieven, waarop de verschillende opties zijn gebaseerd.

Dr Ir J. G.
Sohlingemann,
Baas in eign huis.

De financiering van de Nedrlandse industrie heeft voor
het grootste gedeelte plaats gevonden met behulp van familiekapitaal; in de behoefte aan middelen voor uit-
breiding werd in hoofdzaak voorzien door interne finan-
ciering. Deze financieringspolitiek veronderstelt handha-

ving van het evenwicht tussen dè te maken winsten en
de prijzen van de benodigde kapitaalgoederen. Thans
echter gaan van de winsten grote bedragen naar de fiscus,

terwijl de prijzen van kapitaalgoederen circa drie maal
zo hoog zijn als v66r de oorlog. Beroep op de kapitaal-
markt stuit op verschillende bezwaren. Te overwegen is
daarom het instellen van een fiscaal uitzonderingstarief
voor dit soort ondernemingen, opdat de voor ons land

noodzakelijke industrialisatie niet wordt geremd.

A. J. Zikel,
Industriahsatte en internatwnale handel.

Bij de plannen tot industrialisatie is aan’ het afzetpro-
bleem tot nu toe te weinig aandacht geschonken, zodat
‘tevens de betekenis van onze ervaring op het, gebied van
de internationala handel vaak wordt verwaarloosd. Vôér
de oorlog kon onze internationale handel niet in de eérstë
plaats exporthandel zijn, omdat de exportindustrie over
het geheel genomen niet belangrijk was. Thans staan de
ervaring, de kennis en de ondernemingslust van-tientallen
exporteurs-driehoekshandelaren ter beschikking. Daar-
naast dient men bij het opbouwen van een importvervan-
gende industrie de betekenis van de importhandel niet te
verwaarlozen. Gebruikmaking van het bestaande interna-
tionale handelsapparaat kan voor de nieuwe industrieën
een prikkel vormen om’zo goedkoop en zo efficiënt moge-
lijk te produceren.

A.
Parent,
Het herstel der spoorwegen in Europa.
De tweede wereldoorlog heeft aan het Europese spoor-
wegwezen een schade berokkend, die een veelvoud is van
de door de eerste wereldoorlog veroorzaakte. De eerste fase
van het herstel, de voorlopige reconstructie, was ultimo

1946 in de meeste landen vrijwel ten einde; slechts Duits-
land kwam hier belangrijk achteraan. Kwalitatieve en.
kwantitatieve vergelijking van de thansbereikte prestaties met die van, 1939 geeft een beeld van de huidige omvdng
van het herstel. Voor het
7-eizigers9erooer
in West-Europa
bedraagt het aantal treinkilometers veer 70 â 90 pçt van
het vooroorlogse aantal; in
1
het
goeerenerooer
werd in
vele West-Europese 1anden’ht aantal treinkilometers van
1989, reeds weer bereikt.
1-let definitieve herstel der spoorwegen zal inmiddels
een langere periode vereisen dan na 1918.

SOMMAIRE.

Dr-A. W. Ilibbeln,
Le stade final de l’assainissement moné-
taire. –

L’assainissement monétaire aux Pa’s-Ba a atteint son

stade final par une disposition gduvernementale se rap-

portant è la liquidation des derniers comptes bloqués.

Conformément â ce décret c’est le fisc qui détermine si
les comptes bloqués peuvent être convertis en’,,compte-

option” afin d’êtse utilisés â différents buts, officiellement
autorisés. –

Dr J. G
. Schlingemann,
Le /inancement de petites industries.

La plus grande partie de l’industrie néerlandaise et

basée sur capital familial. Le cofit des moyens de production
a sensiblement augmenté après la guerre, d’oit il résulte

que le capital familial est en heaucoup de cas insuffisant

pour financer l’extenion d’entreprises. Afin de parer aux
difficullés qui se font jour lors de l’exécution des projets
industriels, l’auteur plaide en faveur d’un allégement des
impôts. –

A. J. Zikel,
L’industrialisation ei le comme,ce internationalS
Si le programme néerlandais d’industrialisation doit être
exécuté d’une manière efficiente le rôle typiqus joué par
le’ commerce d’importation et d’exportation ne peut pas

être négligé. Le problème de procurer des débouchés aux
nouvelles industries sera beaucoup plus simple si l’expé-
,rience, acquise pendant des.années dans le domaine du
commerce international est mise en application.

A. Paront,
La i’econstruction d’uprès guere des chemins de
fer en Europe.

Les chemins de fer en Europe ont été beaucoup plus
endommagés durant la seconde guerre mondiale quepen-
dant la première. Des réparations provisoires caractérisent
le premier stade du processus de reconstruction. Cette phase
fut terminée k la fin de 1946. La reconstruction finale

exigera beaucoup plus de temps, qu’après 1.918.
SUMMARIES.

Dr
A. W. Hibbeln,
The final phase of the money purge.

The Dutch money purge has reached its final stage
with a Government Decree regarding the taking away of
still existing blocked balances. Subject to the approval
of the fiscal authoi’ities blocked balances may be converted

into ,,option acèounts”, to be used for various’destintions
officially allowed. –

Dr J. G.
Schlingemann,
Pinancing smrill industries.

The larger part of the Dutch industries is founded on
family capital. Post war prices ofcapital goods have risen
considerably so that at present in many cases family
capital is insufficient for financing expansion. In order to
prevent difficulties in puting into effect industrialisation
plans the writer advocates special tax reliefs.

A. J. Zikel,
Industrialisation and international trade.

1f the Dutch industrialisation programnies are to be
carried into effect efficiently the typical role of.the import
and export trade is not to be neglected. The problem of
finding markets for new industries will be much easier
if the accumulated international trade experience of years
is put to use.

A. Parcnt,
Postwar railway reconstruction in Europe.

European railways were mch more damaged by World
War II than by Work War I. Provisional renovation
characterised the first phase of the process of reconstruc-
tion. This phase was finished by the end of 1946. Recovery
proper will require much more time than after 1918.

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN

17 Maart 1948

ENKELE OPMERKINGEN BETREFFENDE

DE BESCHIKKING AFWIKKELING

GE
LDZUI VERING 1947.

heffingen, wil men bet gestelde doel niet uit het oog ver-

liezen. Ook het excedent geblokkeerd tegoed, dat na de

betaling der heffingen overblijft, zal naar de Staat moeten
vloeien, teneinde dienstbaar gemaakt te worden aan het

monetaire doel: de vernietiging der overtollige koopkracht.

Door het uitgeven van een langlopende staatslening,
waarop met geblokkeerd tegoed kan worden ingeschreven,

wordt dit doel bereikt. Weliswaar, wordt het geblokkeerde
tegoed hierdoor niet definitief vernietigd,docli gedurende

dtijd, dat de lening, waarop met geblokkeerd tegoed is

ii’gchreven, loopt, wordt de monetaire werking aan dit
geld ontnomen.

liet kan niet worden ontkend, dat het, behoudens in

die gevallen, dat de saldi’oprtspruiten uit winsten,-w’elke gedurende de bezetting
0
e
p
p

onoirbare wijze zijn gemaakt,
onbevredigend is, dat de last der geldzuiveringsmaatregelen –

voornamelijk wordt gelegd op diegenen, die – om welke

redenen dan ook – belangrijke banksaldi aanhielden.
Uit praktische overwegingen heeft men echter in hoofd-

zaak moetefi trachten het herstel van het monetaire even-

wicht te bereiken door het nemen van maatregelen, aan
de geidzijde van het economische leven.

Op 2 Januari 1948 is de Beschikking Afwikkeling Geld-

zuivering 1947, welke op 28 ‘November 1947 het Staats-

blad had bereikt, in werking getreden. De geidzuivering

trad hiermede in haar laatste stadium.

De noodzakelijkheid van de geidzuiveringsmaatregelen

is steeds in brede kring erkend.

Gedurende de bezettingsjaren had de geidhoeveelheid

een buitensporige omvang aangenomen, waardoor een

wanverhouding •was ontstaan tussen het geidvolume e’n

de beschikbare goederenhoeveelheid. Tengevolge van het
feit, dat de prijsstijging der goederen in de hand werd

gehouden, werd deze wanverhouding nog geaccentueerd.

De toeneming der geidhoeveelheid was enerzijds te wijten

aan het sterk eenzijdige handelsverkeei’ met Duitsland;

anderzijds aan de geldcreatie door de Overheid, daar de

begrotingstekorten, die ontstonden tengevolge van de

noodzakelijkheid de hoge bezettingskosten te financieren,
een verontrustende omvang aannamen. De beperking
van de credietverlening door de bankinstellingen kon

tegenover deze toeneming der geldvoorraad geen compen-
satie vormen.

Algemeen was men liet er over eens, dat na het beëindi-

gen van de bezetting een herstel van het monetair even-

wicht een eerste voorwaarde was voor de wederopbouw.

Factoren, welke zouden kunnen werken in een richting
tegengesteld aan die welke de overmatige geldhocveelheid
hadden doen ontstaan, zouden voorlopig niet optreden.
Noch op begrotingsoverschotten, noch op herstelbetalingen
uit Duitsland mocht worden gerékend. Nu een natuurlijke

vermindering van de geidhoeveelheid niet te verwachten

was, moesten wegen worden ingeslagen, die ten doel had-

den de bestaande geldovervloed
01)
een andere wijze te

verminderen.
Door de blokkeringsmaatregelen, welke in September
1945 werden genomen, werd de overtollige .koopkracht

reeds voorlopig gebonden. ,Thans is het tijdstip aange-

broken, dat het primaire doel der geldzuiveringsmaatrege-

len, t.w., een definitieve.,-vernietiging van de overtollige koopkracht,,haai beslag zal kunnen krijgen.

1-let systeem van le blokkeringsmaatregelen was in

hoofdzaak gebaseerd op de blokkering van alle banksaldi.

Teneinde diegenen, die hun middelen aanhielden in de
vorm van bank- of muntbiljetten, de mogelijkheid te ont-
nemen aan de geidzuiveringsmaatregelen te ontkomen, was het noodzakélijk deiii omloop zijnde bankbiljetten

de hoedanigheiçl van wettig betaalmiddel te ontnemen.
Bij een bankinstlling konden deze gelden worden gestort,

waar zij onder de blokkeringsbepalingen vielen.
Voorzover de geblokk

eerde banksaldi bij de afwikkeling
der geidzuivering zullen kunnen worden aangewend voor
het voldoen van de aanslagen in de Vermogensaan- –
wasbelating en/of de Vermognsheffing ineens zal, in-
dien de öbrenst van deze h’effingen wordt aangewend
tot het aflossen ian bij de banken ondergebracht sbhat-kistpapier, de
l
vrnietiging van overtollige koopkracht
aanstonds plaats vinden, daar de bankbalansen een
contractie te zien zullen geven.
Terwijl aanvankelijk werd verwacht, dat het totaal der
geblokkeerde saldi nodig zou zijn voor het betalen van
deze heffingen en het geblokkeerde tegoed derhalve zou
verdwijnen, is men thans, mede tengevolge van het feit,
dat de heffingen ook met staatsobligaties en inschrijvingen
in het Grootboek 1946 kunnen worden voldaan, van mening,
dat na de betaling der bijzondere heffingen nog géblok-

keerde saldi zullen overblijven. Voor het excedent zal
derhalve een bestemming moeten worden gevonden.
Deze bestemming kan principeel bezwaarlijk een andere
zijn dan die der monetaire bestemming van de bijzondere

Naast de monetaii’e doeleinden der geldzuiverings-

aiaatregelen hebben ook de fiscale döeleinden een rol van

betekenis gespeeld. Met een definitieve afwikkeling kan
dan ook niet worden begonnen dan nadat de fiscus de

gelegenheid is gegeven haai’ belangen en aanspraken
veilig te stellen.
in de Beschikking Afwikkeling Geldzuivering 1047 is,

om fiscale redenen, derhalve het systeem gekozen, dat de
geblokkeei’de rekeningen, die geliquideerd moeten worden,
slechts dan aan de liquidatie kunnen meedoen, wanneer de fiscus heeft verklaard geen belangstelling meer voor
déze geblokkeerde saldi te hebben. Dat dit het geval is,

blijkt uit de machtiging van de Ontvanger dér Belastingen
tot omzetting van een geblokkeerde rekening in een optie-
rekening, ten laste waarvan de verschillende boekingen

kunnen worden verricht ter uitoefening van de4nogelijk-

heden, die de Beschikking Afwikkeling Geidzuivering
1947 biedt.

Voor niet-ingezetenen is het verlenen van een machti-
ging tot omzetting van een- geblokkeerde rekening in een
optierekening nog mede afhankelijk gesteld van de toe-
stemming van De Nederlandsche Bank,.Kantoor Deviezen-
vergunningen. Höewel formeel ten aanzien van een ge-

blokkeerde rekening van een niet-ingezetene een zodanige
omzetting zonder toestemming van De Nederlandsche
Bank, Kantoor Deviezenvergunningen, reeds niet zou

mogen plaatsvinden, aangezien deze omzetting een be-
schikking over een rekening van een niet-ingezetene in-
houdt, is te/’,ville van de duidelijkheid nog eens uitdrukke-
lijk opgeiomen, dat
6
toestemming van De Nederlandsche
Bank hier ioodzakelijk is. Aan het verlenen van haar
toestemming kan De Nederlandsche Bank bepaalde voor-
w’aarden verbinden. Zij kan hierdoor voorkomen, dat
door niet-ingezetenen gebruik wordt gemaakt van opties,

welke uit deviezenoogpunt onaantrekkelijk worden ge-
acht; inmiddels heeft De Nederlandsche Bank deze
kwestie bij algemene vergunning geregeld (,,Prijscourant” van 13• Februari 1948). Indien de geblokkeerde rekeningen eenmaal zijn omge-
zet in optierekeningen, zijn het, wat de rekeningen van
ingezetenen betreft, nog slechts overwegingen van in
hofaak monetaire aard, welke het aanbieden van optie-
mogèijkheden bepalen.

Uiteraard ware het gewe.st, dat bij de afwikkeling der
geblokkeerde tegoeden —”de’, tegoeden op optierekening
zijn ook geblokkeerde tegoeden, echter van een bijzondere
soort – iedere verdere vrijgave van geblokkeerd tegoed, hetwelk een infiatoir effect zou kunnen hebben, achter-

17 Maart 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

wege zou blijven. Uit praktische overwegingen kan echter

niet consequent aan dit beginsel worden vastgehouden.

Voor een aantal kleinere spaarders heeft mei gemeend

eèn mogelijkheid te moeten openen om, zonder koersrisico,

hun gelden vrij te kunnen krijgen. Derhalve is voor reke-

ningen tot f 3.500 de zgn. beleggingsrekening gecreëerd,

waarop ieder jaar gedeelte met.een minimum van f 300

wordt vrijgegeven. Het inflatoire effect van het vijgeven

van deze gelden, welke over het algemeen wel’ voor con-

sumptieve doeleinden zullen worden aangewend, woMt

op deze ijze over 5 jaren verdeeld. De ,inôgelijkheidis
opengesteld met vergunning van De Nederlandsche Bank
ook bedragen boven f 3.500 op beleggingsrekening te plaat-
sen. Daar hiervoor echter, slehts Jergunning zal worden

gegeven in die gevallen, vai’ruit blijkt, dat reeds voor

de oorlog saldi als typische spaarsaldi werden aangehouden,
is het monetaire gevaar van de jaarlijkse vrijgave va1
1/

gedeelte van deze rekening aanzienlijk geringer. De ver-

wachting mag immers redelijkerwijs bestaan, dat die
tegoeden, die reeds in 1939 op spaarrekeningen uitstonden,

ook werkelijk spaargelden waren. Ook nadat zij zijn vrij-

gegeven, zullen zij derhalve wellicht niet onmiddellijk

voor consumptieve doeleinden worden aangewend, doch het karakter van spaargelden behouden.
Indien tegenover deze spaardeposito’s geen crediet-
verlening plaats heeft, blijven zij monetair iâctief.
Van de beginne af stond het vast, dat na het opleggen

van de aanslagen in de bijzondere heffingen zou blijken,
dat enerzijds houders van geblokkeerd tegoed na het vol-
doen van de door hen verschuldigde heffingen geblokkeerd
tegoed zouden overhouden, terwijl andrzijds ook diegenen
in de heffingen zouden moeten bijdragen, die niet of slechts
onvoldoende de beschikking over geblokkeerde tegoeden
zouden hebben. Laatstgenoemden zouden derhalve ver-
plic3t zijn vermogensbestanddelen te liquideren, teneinde
zich de benodigde middelen voor de betalingen van hun
belastingen te verschaffen.
Bij de aanvankelijk relatief geringe omvang van de

hoeveelheid vrij geld zou bij een aanzienlijk aanbod van
vermogensobjecten kunnén blijken, dat de beschikbare
vrije middelen niet voldoende zouden zijn om het aanbod
tegen redelijke prizen op te nemen. Derhalve werd het
wenselijk geacht om het geblokkeerde geld mede aan een
vlotter verloop van het noodzakelijke vermogenschange-
ment dienstbaar te maken. Waren bovenstaande over-
vegingen geheel in overeenstemming met de realiteit,
dan zou er geen bezwaar tegen bestaan bij het verkopen
van vermogensobjecten de.koper toe te staan met ge-
blokkeerd tegoed te betalen en de verkoper voor de
opbrengst op vrije rekening te crediteren. In bovenge
schetste gedachtengang zou de opbrengst van de ver-
kochte vermogensobjecten immers toch door de verkoper
worden aangewend tot betaling van de hem opgelegde –

belastingen. Sedert September 1945 is het geldvolume
echter zodanig toegenomen, dat het zeer de vraag is, of
de overwegingen, welke aanvankelijk een rol hebben ge-
speeld, nog in hun volle omvang gelden. Wellicht zou een
aanzienlijk aanbod van vermogensobjecten thans tegen
redelijke prijzen kunnen worden opgenomen, ook indien niet zou worden toegestaan, dat met geblokkeerd tegoed
vermogensobjecten zouden worden gekocht.’
Nochtans werd de mogelijkheid niet uitgesloten met ge-
blokkeerd tegoed vermogensobjecten te kopen. Nu het
uitgangspunt echter niet geheel aansluit bij de feitelijke
toestand, is de duidelijke lijn in de bealingen verva’0
a.

Velerleï bijkomstige overwegingen hebben hun invloed
doen gelden. De bestaande geldruimte heeft het noodzake-
lijk gemaakt een aantal voorwaarden aan het uitoefenen
e
l
van de verschillende opties t
1>
vei’binden, welke achter-
wege hadden kunnen blijven, indien een toestand zou
hebben bestaan zoals deze oorspronkelijk was verondersteld.
Indien de verkoop van vermogensobjecten tegen ge-

blokkeerd geld zonder bepej’king zou woden teestaan

en de koper het dooi’ hem verworven virmogensobject
weer zou kunnen doorverkopen of zou kunnen bezwaren,

zou voor de houder van geblokkeerd geld een zodanige

koop aantrekkelijk zijn, omdat hij op deze wijze zijn geblok-

keerd geld zou kunnen omzetten in vrij geld. Met de be-

doeling van het vermogenschangement zou zulks in strijd

zijn. Teneinde derhalve te bevorderen, dat aankoâp van

vermogensobjecten met geblokkeerd geld slechts in die

gevallen zou plaats hebben, dat het verworven vermogens-

object ook als blijvend bezit wordt aangehouden, is be-

paald, dat het verworven vermogensobjèct binnen drie jaar
niet mag worden doorverkocht.of mag worden bezwaard.
• Wanneer een hypothecaire geldlening wordt verstrekt

ten laste van een geblokkeerde rekening, is de mogelijkheid

van ,,ruiling” van geblokkeerd tegoed tegen vrij tegoed
nog duidelijker, vooral in die gevallen, dat degene aan

wie de geldlening wordt verstrekt zelf nog over vrije mid-

delen beschikt. Teneinde deze – niet gewenste – ruiling
tegen to gaan, is derhalve ook hier bepaald, dat de geld-

lening niet binnen drie jaar mag worden terugbetaald.

Deze voorwaarden zijn weliswaar monetair irrelevant; zij
hebben echter de strekking het vermogenschangement,,
voorzover onnodig, te beperken.
Bij bovenbedoelde transacties werd bovendien nog als
voorwaaMe gesteld, dat’ het geblokkeerde tegoed, dat
wordt aangewend als koopsom van een vermogensobject
of waarmede een hypothecaire geldiening wordt verstrekt,

rechtstreeks naar de Ontvanger der Belastingen moet
worden overgemaakt ten behoeve van de verkoper van het
verkochte vermogensobject resp. ten behoeve van de

debiteur uit de geldieningsovereenkomst.
Door deze bepaling wordt een rechtstreeks verband ge’
légd tusen het vermogenschangeinent en de voldoening
der Jieffingen.

In Artikel 6 van. de Beschikking Afwikkeling Geldzuive-

ring is de mogelijkheid geopend, dat ten laste van de
optierekening effecten’ worden gekocht. Bij het ontwerpen
van de effectenoptie is men éveneens uitgegaan van de

gedachte, dat het wellicht noodzakelijk zal zijn toe te staan,
dat met tegoed op geblokkeerde’ rekening effecten worden
aangekocht, daar er, indien er een groot a&nbod op de

effectenmarkt zou ontstaan afkomstig van diegenen, die

tot realisatie van hun effecteilbezit moeten overgaan
teneinde de hen öpgelegde heffingen te kunnen betalen,
wellicht niet voldoende vrije middelen beschikbaar zouden
zijn om dit aanbod op te nenter Een ongewenste koer-
daling zou hiervan het gevolg kunnen zijn. Daar de op-
brengst van de verkochte effecten -. aldus bovengeschetste
gedachtengang – toch naar de fiscus zoü’ vloeien, was het
niet bezwaarlijk de opbrengst van de effecten op vrije
rekening van de verkoper te doen crediteren. Te bepalen,
dat de verkoper de oplfirengst van de verkochte effecten
—op geblokkeerde rekening zou’ ‘moeen ontvangen, indien
de koper met geblokkeerd tegoed zou betalen, zou daaren-
boven ongewenst zijn, aangezien een dubbele koersvorming
het gevolg zou kunnen zijn. Met het oog op het bijzondere
karakter van de handel ter beurze, waar anonieme ver-
kopers tegenover onbekende ko.pers staan, was het hier
bovendien niet mogelijk de koopprijs der effecten recht-
• streeks naar de Ontvanger der Belastingen te doen over-
boeken ter voldoening van door de verkoper versohul-
digde’belastingen.

In tegenstelling tot de verwachting, dat steun aan de
effec,tenmarkt zou moeten worden geboden om een om-
vangrijk aanbod tegen redelijke koersen te kunnen op-

nemen, is gebleken, dat de effectenmarkt over een ruime
opnamecapaciteit beschikt. Het toelaten van de aankoop
van effecten met geblokkeerd geld zou derhalve zuiver
inflatoir werken. Dat de Minister tot dusverre geen effecten
heeft aangewezen, is derhalve niet onverklaarbaar. In
verband met het bovenstaande moge nog wordn opge-

206

EcoNoMIscH..sTATIsTIscH: BERIC1hÉN

17 Maart 1948
11

merkt,’ dat het in de geschete gedachtengang niet con-
sequent zou- zijn,

dat – indien er al effecten zouden
worden aangezen – obligatiés, die voor het voldoen

der bijzondere héffingen in betaling kunnen worden ge-

geven, zouded”worden aangewezen als effecten, welke met

geblokkeerd’ tegoed kunnen worden gekocht. Liquidatie

van deze stukken voor belastingbetaling is immers niet
nodig.

Toen de effectenoptie eenmaal in principe was anvaard,

heeft men de mogelijkheid niet willen uitsluiten, dat ook

op nieuw uit te geven emissies zou kunnen worden inge-

schreven met geblokkeerd tegoed. Voorzover de opbrengst

van een ‘zodanige emissie,, welke naar.,analogie van de.
regeling betreffende de opbrengst van de verkochte effeO

ten eveneens op de Vrije rekening van de emittent kan

worden geboekt, zou worden aangewend voor de betaling
van verschuldigde belastingen is hiertegen ook geen be-

zwaar. De inschrijvink op nieuwe emissies is echter nog van

een bijznderê vergunning v’an De Nederlandsche Bank

afhankelijkgesteld, omdat men heeft willen voorkomen,
dat ondèrnemingen door het oprichten van’een dochter-

maatschappij hun tegoed opgeblokkeerde rekening zouden

kunnen omzetten in vrij tegoed, wanneer zij met hun ge-

blokkeerde tegoed inschrijven op de emissies van de
door hen opgerichte dochtermaatschappijen. /

Behalve door belastingheffing zal het geblokkeerde

tegoed moeten verdwijnen door het uitgeven van staats-

kningen, waarop met geblokkeerd tegoed kan worden

ingeschreven. Artikel 8 van de Beschikking Afwikkeling
Geldzuivering 1947 kondigt het uitgeven van zulk een
leningaan. Deze lening, waarvan de stukken de naam van
Irivesteringscertificaten dragen, zal een rente dragen van

3 pCt ‘s jaarsen een gemiddelde looptijd van 15 jaar hebben.

Verwacht mag worden, dat deze stukken een aantrekkelijk
beleggingsobject zullen vormen. In vijf jaarlijkse gedeelten

zulleri’ddl onverhandelbare recepissen van deze stukken
kunnen worden omgewisseld inverhandelbare stukken. Door

gebruik te maken van deze optie zal-geblokkeerd tegoed
in vrij geld kunnen worden’ omgezet. Daar het Vrije geld

wordt onttrokken aan dekhitaalmarkt, is, uit monetair

ogpunt, dee optie het meest aantrekkelijk. De versnelde verhandelbaarheid, welke in het vooruitzicht is gesteld, is uit een oogpunt van geldvolume niet van belang. Een
groot aanbod van investeringscertificaten zou echter een ongewenste koersdaling ten gevolge kunnen hebben. Nu

de verhandelbaarheid over een 5-jarige periode is verdeeld
en de versnelde verhandelbaarheid van een bijzondere
vergunning afhankelijk is gesteld, kunnen ongewenste
koèrsdalingen eihl4r’ worden voorkomen.

De toezegging

van de Minister van Financiën, gedaan bij het uitge’ien van het prospectus Grootboek 1946, dat
diegenen, die zouden inschrijven in het Grootboek 1946, een voorprong zouden hebben boven de houders van ge-

blokkeerde rekeningen, is in de Artikelen 9 t/m 11 van de
Beschikking Afwikkeling Geldzuivering 1947 nagekomen.
Mits door dekoper aangewend tot voldoening van be-
lastingen kunnen de inschrijvingen Grootboek 1946 tegen
een koers van . tenminste 98 pCt worden overgedragen
tegen vrij geld; geblokkeérd tegoed kan daarentegen niet
rechtstreeks tegén vrij geld overgedragen worden. Daaren

boven kunnen met grôotboekinschrijvingen vermogens-
objecten worden verworvéfi onder de voorwaarde, dat ook in deze gevallen de iischrijvingen Grootboek 1946 worden

aangewend tot voldoening van de belastingen van de
verkopers van de vermogensobjecten. Daar de overdracht
van inschrijvingen in het Gi’ootboek 1946 tegen vrij geld
kan plaatsvinden, is het consequent, dat bij het verwerven

van vermogensobjecten tegen inschrijvingen Grootboek
1946 geen bepaling is opgenomen, dat de verworven ver-
mogensobjecten gedurende een zekere periode niet kunnen
worden doorverkocht of bezwaard. De deconsolidatie van

de staatsschuld, die het gevolg is van een gebruik maken

van de hierboven vermelde mogelijkheden, heeft men.

aanvaard. Erkend moet worden, dat zulks moeilijk in
overeenstemming is te brengen met de beginselen van de

geidsanering, welke een consolidatie der staatsschuld
juist ten doel heeft.

Deze deconsolidatie – welke eveneens plaatsvindt
tengevolge van het feit, dat is toegestaan, dat met staats-

obligaties de heffingen worden voldaan – heeft mèt de

tpjeming van de geldhoeveelheid de mogelijkheden voor

deouders van geblokkeerd tegoed beperkt, aangezien
door deze omstandigheden een excedent geblokkeerd te-

goed is ontstaan c.q. vrroot, dat niet voor het betalen

der bijzondere heffingen.: nodig is. In die gevallen,
dat de liquidatie wan het geblokkeerd tegoed via de
omweg van de investeringscertificaten bijzondere bezwaren

met zich brengt, is derhalve de klacht niet ongerechtvaar-

digd, dat èn door de deconsolidatie der staatsschuld èn
door het toenemende geldvolume de houder van geblok-

keerd tegoed steeds zwaarder wordt getroffen.

Sedert de aanvang der geldsanering is het mogelijk ge-

weest, onder enkele beperkende voorwaarden, met ge-

blokkeerd tegoed overeenkomsten van levens- of lijîrente-

verzekering te sluiten. De levensverzekeringmaatschappijen
ontvingen de koopsommen op hun geblokkeerde rekeningen.
Speciale beleggingsmogelijkheden werden hun echter ge-
boden. In het kader van de afwikkelingsbeschikking blijft
het mogelijk met geblokkeerd tegoed de koopsommen

terzake van overeenkomsten van levensverzekering en/ôf
lijfrente ten laste van geblokkeerde rekening te voldoen.
De levensverzekeringmaatschappijen ontvangen thans
echter de aan hen overgemaakte koopsommen op vrije

rekening. Slechts indien de verzekeringmaatschappijen
met deze gelden op langlopende staatsleningen inschrijven,
wordt aan deze optie het inflatoir karakter ontnomen.

Verwacht mag worden, dat juist de levensverzekering-

maatschappijen op ruime schaal ter beurze als kopers van
investeringsértificaten zullen optreden. Voorzover zulks
geschiedt met gelden, welke aan de levensverzekerings-
maatschappijen ten laste van optierekeningen zijn over

gemaakt, zijn er hier echter inflatoire gevaren te duchten.
Vooral geldt dit in die gevalleh, dat particulieren hun
investeringscertificaten zullen verkopen om de çpbrengst

aan te wenden voor consumptieve doeleinden.

Voor de afwikkeling van de geblokkeerde saldi, welke
bij bedrijven, diensten en lichamen worden gehouden,
heeft men een eenvoudige oplossing gekozen. Laat men deze
saldi bij de bedrijven ete. staan, dan zal er na drie jaren
over kunnen worden beschikt als over vrije saldi. 1-let
vrijgeven’Van deze saldi heeft geen enkel monetair effect.

Slechts de keningen der bedrijven bij de bankinstéllingen
zijn van belang: Deze ondergaan door het vrijgeven van
de saldi, welke in de boeken van het bedrijf worden ge-
ho’uden, geen verandering. –

Als sluitstuk van de Beschikking Afwikkeling Geki-zuivering 1947 moesten enkele bepalingen worden op-
genomen voor die gevallen, dat van de in de beschikking
geboden mogelijkheden geen gebruik werd gemaakt.
Zowel tegoedèn die op geblokkeerde rekening als’ de te-
goeden, welke op optierekening blijven staan, zullen in
dat geval in overeenstemming met de beginselen der geld-

sanering naar de Schatkist moeten vloeien.

Amsterdam.

Mr A. W. }IIBBELN.

17 Maart 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

207-11

BAAS IN EIGEN HUIS.

Het overgrote deel van de Nederlandse industrie is

gegroeid uit kleine eenmanszaken: de ondernemer-eigenaar
stak zijn gehele hebben en houden in zijn bedrijf en liep
met zijn familie alle goede en slechte risico’s. Hij kon al

zijn initiatief, fantasi& en werkkracht daarin ontplooien,
had alles daarin te vertellen. Dit lag geheel in het individua-

listische karakter van ons volk en de ondernemer was

daarbij baas in eigen huis.
De industrie heeft daar wel bij gevaren hoewel
scheid ene ondernemers het hoofd niet boven water hebben

kunnen houden, zijn er vele, die hun bedrijven toV grote
bloei hebben kunnen brengen wam de stichter van het
bedrijf te overlijden, dan an{n zoons, schoonzoons of

neven zijn. plaats over. Zij hadden een jarenlange ervaring

in het bedrijf opgedaan en begonnen gewoonlijk de naar

hun oordeel te conservatieve bedrijfsvoering in een meer
moderne te wijzigen, bijv. door omzetting in een naam-
loze vennootschap met klein aandelenkapitaal. Het

– familiekarakter bleef echter gewaarborgd; ook zij waren
baas in eigen huis.
In de voor de uitbreiding hunner zaken nodige mid-
delen werd voorzien door interne financiering. Door
slechts geringe winsten uit te keren bleef het overige be-
schikbaar voor vergroting van het bedrijf. Als dit niet vol-
doende was, deed men een beroep op de familie, die dan
gaarne haar uit winst bespaarde middelen weer in het

bedrijf stak. Men zou dit kunnen noemen interne financie-
ring in de tweede graad. Beroep op een bankier voor. de
financiering van kortlopende geldbehoeften deed men
node en deze methode had het voordeel, dat men baas bleef

in eigen huis.

1-let gevolg van deze wijze van financiering was, dat men
naamloze vennootschappen kreeg met een gering gestort
aandelenkapitaal en grote, soms zeer grote stille reserves.
De balans gaf geenszins een juist beeld van het vermogen
van,de N.V., maar de enkele aandeelhouders deerde’dit niet: zij kenden de werkelijke toestand en hadden geen
behoefte – en er was ook geen noodzaak voor – om deze
naar buiten te doen blijken. De waarde dezer aandelen
was relatief laag, niet alleen vanwege het betrekkelijk
lage dividend, dat zij plachten op te breng&n, maar ook
doordat zij incourant waren, zodat men zowel bij de ver-
mogensbelasting als bij de successiebelasting voordelig

uitkwam.

Deze financieringspolitiek is lange tijd met succes ge-
volgd. Zij veronderstelt echter, dat het evenwicht tussen de
te maken winsten en de prijzen van de nodige kapitaal-
goederen blijft gehandhaafd. Dit nu is na de laatste oorlog
niet niTeer het geval. Weliswaar is op het ogenblik de winst-
capaciteit alleszins hevredigend,maar van defnsten gaan,

zeer grote bedragen naar de fiscus;
1
bovendien is de prijs
van kapitaalgoederen ongeveer driemaal zo hoog,als voor
de oorlog. Daar komt nog bij, dat een beroep op de familie-
leden-aandeelhouders veelal tevergeefs is, aangezien ook
zij door de hoge belastingen en heffingen niet in staat zijn

in voldoende mate bij te springen.
Ivlen kan nu verschillende wegen inslaan. De meest voor
de hand liggende is, dat men een beroep op de kapitaal-markt doet en aandelen tracht te plaatsén, doch wat zijn

daarvan de consectuenties!
Vooreerst moet men met het aloude beginsel van baas
in eigen huis breken, hetgeen psychologisch een moeilijke
stap is (hoewel door de bemoeienis van overheidswege met het bedrijfsleven reeds veel van dit begrip verlC is

gegaan).

Maar er zijn nog andere moeilijkheden van meer

materiële aard. Men kan niet

met de tot dusverre ge-

bezigde balansopstelling voor de dag komen. Het publiek
wenst een balans te zien, die de werkelijke vermogens-
positie weergeeft, en niet een balans met een uitgebreide
toelichting op de post, die er niet op voorkomt, nl. die der

stille reserves. Men wordt echter geen duit rijker door de

werkelijke waarde der activa te vermelden en van de stille

reserves te doen blijken door deze tot open, reserves te maken, terwijl voorts de consequenties daarvan weinig

aanlokkelijk voor de bestaande aandeelhouders zijn.

Immers: de aandelen zullen, mede , doordat zij daarna

ter beurze zullen worden genoteerd, niet meer incourant zijn

en dus in waarde stijgen; de eigenaren dezer stukken

vallen daardoor in de vermogensaanwashelasting.

‘Laten wij dit bezwaar, dat toch van tijdelijke aard is,

rusten, dan zijn er nog andere.

De koers van de te emitteren aandelen zal, gezien de
niet te vermijden open reserve, hoog zijn, veelal te hoog
– de ervaring leert het – voor het welslagen der emissie,

indien men althans alle stille reserves te voorschijn brengt.

Doet men dit niet, dan staat men aan de nieuwe aandeel-houders een deel van dit stille vermogen af, waarvoor de
faniilie-aandeelhouders, die bovendiei het feit moeten

verwerken, dat straks buitenstaanders in hun N.V. mede-

“zeggenschap zullen hebben – en meer dan hun feitelijk toekomt op grond van de middelen, die zij inbrengen –

allerminst voelen.

Men kan ook een andere -weg uit en aan de familie-
aandeelhouders tot de volle waarde der stille reserves
• bonus-aandelen uitgeven, maar dan zijn zij volkomen ge-
dupeerd, aangezien zij voor dat bedrag in de inkomsten-
belasting vallen.
Een ander denkbeeld is om, preferente aandelen uit
te geven (thans is het 4-procentige preferente aandeel en
vogue). Dit soort stukken valt echter hier te lande niet bijster in de smaak. Men kan er bovendien slechts een
gedeelte van de ondernéming mede financieren en voor de

oude familie-aandeelhouders is het niet attractief om aan
de nieuwe deelgerechtigden een ,dergelijke preferentie te

geven.

Is het te verwonderen, dat men tenslotte hetenkbeeld
van uitbreiding van het aandelenkapitaal riaar laat
varen en de geldmiddelen tracht te vinden door een crediet
op lange térmijn? Men kan aan de credietgever wel aan-
tonen, hoezeer de balans gedeflatteerd is, men legt taxatie-
rapporten over, geeft hem de thistorie van het bedrijf en
slaagt er dan inderdaad meestawel in om een langlopend crediet ondershands te verkrijgen. Men ‘is dan gelukkig,
baas in huis te kunnen blijven, maar beseft gewoonlijk

niet, hoezeer men zich. op de duur nog meer in de klem
heeft gewerkt.
Immers, het crediet zal worden afgelost in een termijn,
die in het algemeen korter isdan de gebruikswaarde der
aangeschafte kapitaalgoederen.; aan het eind van de rit
zijn de stille reserves nog weer hoger en gelden alle boven-

staande argurnentên om niet op de kapitaalmarkt terecht
– te komen in nog sterker mate dan weleer,

Indien men dan bovendien een kapitaal heeft van
f 5C0.000 of meer, is de dividenduitkering gelimiteerd tot

9 pCt en zo’n onderneming krijgt het karakter van een
stichting.
Er zijn reeds vele constructies ontworpen om uit deze
impasse te geraken. Al moge echter de vindingrijkheid op
dit gebied groot zijn geweest, tenslotte dient men nog altijd
met de Wet op de Richtige Heffing rekening te houden,
en dan blijkt de oplossing veelal niet effectief.
Men kan zich afvragen, ofer een landsbelang mee ge-
moeid is om hier fiscale uitzônderi.ffgen te gaan invoeren.
In de gevallen, waarin de ondernemers met een lang crediet
willen worden geholpen, moet men deze vraag – bezien
uit een oogpunt van industrialisatie – stellig ontkennend
beantwoorden: Er zijn ook gevallen, waarin een crediet
niet mogelijk is en waarin een gedeelte van de middelen-
behoefte met kapitaal dient ‘te worden gefinancierd. In
die gevallen blijft de industrialisatie achterwege, doch
even zeker is het, dat in geen dezer gevallen de fiscus de
baten ontvangt, die hem zôuden toevloeien bij een her-
kapitalisatie.

or

208

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Maart 1948

Zou het daarom niet aanbeveling verdienen om tijdelijk

voor zulke ondernemingen een uitzonderingstarief toe te
laten, opdat de fiscus althans een gedeelte dezer belasting-
gelden niet derft en de industrialisatie, die van overheids-

wege juist zo wordt aangemoedigd, niet wordt algeremd?
Er zijn in de laatste tijden enige naamloze vennoot-

schappen geweest, die het gevaar hebben ingezien

en waarvan de familie-aandeelhouders, zonder een al te

grote veer te laten, er toe mede hebben gewerkt om hun

N.V. te wijzigen in een zgn. open Naamloze Ven-
nootschap.

Er zijn er echter ook verscheidene, en meer dan men

zou vermoeden, waarvan de aandeelhouders te veel

geplukt zouden worden, en deze breiden hun onderneming
niet meer uit dan de winsten toelaten en blijveh baas in
eigen huis.

s-Gravenhage.

Dr Ir J. G. SCHLINGEMANN.

INDUSTRIALISATIE

‘EN INTERNATIONALE HANDEL.

V,4ziment, les /açohs du gouirnement
eiwers le commerce sont étranges!” –
F. Bastiat: ,,Paix ei Liberté.”

De voordelen der voortgaande specialisering vermogen

niet steeds de nadelen daarvan te doen vergeten. Bij de

huidige stand van zaken is een synthese der wetenschap-
pen het schier onbereikbare. Weinigen zelfs vermogen
het gehele veld van één enkele wetenschap te overzien
en het is reëds veel gevraagd om een onderdeel zodanig
te beheersen, dat althans de direct daarmede samenhan-

gende problemen recht wedervaren. Industrialisatie is

een dier onderwerpen, welke de aandacht van vele specia-
listen geboeid houdt en bij de behandeling waarvan –

althans voor het forum der publieke opinie – aan weinig
meer dân aan de uitvoering der daaromtrent bestaande
plannen wordt gedacht.

Prof. Veraart heeft in ,,Enkele richtlijnen bij het vraag-
stuk van de industrialisatiè’.’an Nederland”
1)
het onder-
werp geplaatst tegen de brede achtergrond van ‘s lands

welvaart. Het kan zijn nit hebben te wijzen op het eigen-
belang en de ambtenarij als storende factoren bij het ten
uitvoer leggen der industrialisatieplannen, en samenwerking

tussen de landsoverheid en de betrokken bedrijfstakken
te bepleiten. Dit heeft er echter niet toe geleid andere dan
reeds bekende eOonomische en sociale aspecten te schilde-
ren. Wie de industrialisatiè van Nederland accepteert,
kan hiermede niet volstaan. Hierbij mag in het midden

worden gelaten, of industrialisatie wordt aanvaard op
grond van de gebiedende eis het bevolkingsaccres op te

nemen – desociale, niet de economische kant van het
vraagstuk – zoals Prof. Veraart doet, dan wel of vo.or
het grootste deel structuursinvloeden tengevolge van de
oorlog en voor het kleinste deel gevolgen van bevolkings-
groei en de crisis van 1930 tot industrialisatie dwingen,

hetgeen door Dr G. A. Kohnstamm wordt verdedigd in
zijn bekende prae-alvies voor de Vereeniging voor de
Staathuisho’udkunde en de Statistiek.

Uit de vijfledige conclusie van Prof. Veraart noteren wij,
dat ook de bedrijven voor onze binnenlandse markt een flink aandeel in de credietIving (plan-Marshall) moeten

genieten, hetgeen niet wegneemt, dat bij een nauwkeurige
distributie van de productiefactor arbeid het zwaarte-

punt zal moéten liggen in de voor export werkende indu-
strie. Tuss’n Prof. Veraart en Dr Kohnstamm bestaat in

dit opzicht geen verschil van mening. Het zorgenkind is
voor beiden de industrialisatie ten behoeve van de export.

Op de uiteenzettingen van Prof. Veraart noch op het
prae-advies van Dr Kohnstamm kan in dit bestek worden
ingegaan. Aan het laatste zijn, ook in dit blad, reeds vele

1)
Zie ,,E.-S.B.” vani October 1947; blz. 779

beschouwingengewijd. Bij de uitwerking van de plannen
inzake de exportindustrie en de importvervangende indu-

strie doen zich echter vraagstukken voor, welke niet de

behandeling hebben gevonden, die zij verdienen, wellicht

omdat zij even over de grens van het stedieterreinliggen.
Zij mogen hier zonder details worden aangeduid ter
bestudering door spcialisten.

Exportindustrie en exporthandel.

i1rnstige betogen en caricaturen houden ons al lang

voor, dat het op de exportmarkt een gedrang van belang

is. Het afzetprobleem behoorde dan ook ieder, die zich

met industrialisatie bezig. houdt, te interesseren. Prof.

Veraart vertrouwt volledig op het plan-Marshall en een

energiek aangepakte publiekreéhtelijke bedrijfsorganisatie,

en heeft blijkbaar geen aanleiding gevonden •het afzet-

probleem ter sprake te brengen. Dr Kohnstamm voelt
daarentegen de beklemmiiig vande concurrentiestrijd:

,,Op zoek naar een exportmarkt”_ zo noemt hij de be-‘
trokken paragraaf
2).
Met instem

,

ming wordt uit een
prae-adviesvan Dr A. de Graaffgeciteerl, aan de vôÔr-
avond van de tweede wereldoorlog uitgebracht aan de

Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek,
dat niet is te ontkomen aan de indruk ,,dat bij het ter

hand nemen van de industriële’ productie onvoldoende

aandacht is besteed – enkele wereldconcèrns uitgezon-

derd – aan het probleem van de afze(“. Met een prima
product maar zonder prima exportapparaat staat de

industrieel machteloos, beaamt Dr Kohnstamm. Ondanks
de laconieke opmerking
3),
dat er een verkoopsleiding
moet zijn, in staat een buitenlands verkoopapparaat op
te bouwen, getuigt toch de vraag, waar de Nederlandse
ondernemers in de komende jaren de verkoopleiders voor

hun exportapparaat vandaan zullen halen, van enige

bezorgdheid daaromtrent. Dat hieibij niet aan de handel

wordt gedacht, bewijst in het Slotwoord de opmerking,
dat onze internationalë handel het nog-grotendeels zal
moeten leren, werkelijk industriële exporthandel te zijn.

Hiermede is hêt nijpende vraagstuk afgedaan. Voor Dr

Kohnstamm wel te verstaan; niet voor de lezer, hopen wij,

en nog minder voor hen, die metterdaad de welvaart
aan. onze bevolking dienen te verzekeren.

De glorie van onze internationale handel is de transito-
en driehoekshandel, die – anders dan de exporthandel –
niet het accent legt op een bepaald product van een
bepaalde onderneming of bedrijfstak, maar op de goed-
koopste wijze het beste product, ongeacht de herkomst,
tegen de laagste prijs daar brengt, waar de vraag werd
onderkend. Met de exporthandel heeft de transito- en
driehoekshandel o.a. de marktzoekende functie gemeen.
De onderscheiding tussen beide takken van handel past in
een leerboekje, in de practijk is de Nederlandse overzee-

exporteur tevens driehoekshandelaar.’ 1-Jij kent niet alleen
de overzeese vraag, maar – én daarom verwierf hij het
vertrouwen van zijn afnemers – het aanbod over de
ganse globe, hetgeen hem in staat stelt op de beste wijze
zijn afnemers te bedienen. Kan dit worden bereikt mët
Nederlandse waar, des te beter; is zulk’ niet mogelijk –
en dat kan de exporteur-driehoekshandelaar beter dan wie ook beoordelen -, dan is er voor de Nederlandse fabrikant
altijd nog de les, die hieruit te trekken valt. De klant is
koning en de internationale handelaar zijn toegewijde

dienaar. Wie deze dienaar gebrek aan vaderlandsliefde
verwijt, vergeet, dat de Nederlandse fabrikant het er dan
niet naar gemaakt heeft.

‘HeC hoe en waarom, de kilte van ons industrieel klimaat,
wordt in het prae-advies van Dr Kohnstamrn uitvoerig
beschreven. Onze internationale handel klm niet in de
eerste plaats exporthandel zijn, 9mdat de exportindustrie
– afgezien van de bekende uitzonderingen – vÔör de

oorlog nog geen rol van betekenis speelde. Toen na de

‘)
Hoofdstuk II, paragraaf 4.
‘) Hoofdstuk ii, paragraaf, 5, f.

17 Maart 1948

,ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

209

oorlog de handel, met de hem eigen bewegelijkheid, naar

nieuwe mogelijkheden zocht, werden de volgende remmen
gevqeld: de irfvloed van de verkopersmarkt in de vorm van
directe, afzet door de industrie; de zuigkracht van de

binnenlandse markt, waardoor de exporthanciel moeilijk

goederen kan loskrijgen en daardoor onherstelbaar kansen
voorbij môet laten gaan; de voorkeursbehandeling van cle

industrie door de Regering, waarbij de handel slechts als
kostenverhogende factor wordt beschouwd, en vervolgens

de ingewikkelde exportprocedure, welke de exporth’di*lel

in vele gevallen-zich zuchtend heeft doen afwenden’ èn

gedreven naar de buitenlandse markten, waar heteen-
voudiger bleek goederen los en over de grens te, krijgen.
Is dit alles voldoende om dëY handel uit te schakelen

bij het zoeken naar een exportmarkt? De verkopersmarkt

verloopt, de directe afzet door de industrie stokt, de voor-
raden nemen toe, de financiering stelt nieuwe eisen, de
opdrachten vloeien de handel weer toe. De prijzenswaardigo

activiteit der Nederlandse Kamers van Koophandel in
het buitenland en van instituten als het Cihan, het Over-

zee- en het Zuidamerikaans Instituut e.d., maken het de

kleine en middelgrote fabrikant weliswaar veel gemakke.
lijker dan vroeger het geval was, zelf de overzeese markt
te bewerken. WiQ zal echter hiermede menen de sleutel
van’de exportmarkt te bezitten? De ervaring, de kennis,
de ondernemingslust is het eigendom van tientallen van

exporteurs-driehoekshandelaren. Wat doet dit feit voorbij
zien? 1-let afzetapparaat is er, maar het axioma van het
industrieverkoopkantoor wordt niettemin gesteld voor de
realisering van de wens tot industrialisatie. Is het te
eenvoudig om zich onze vierde productiefactor organisatie
te herinneren, ons exportapparaat te inventariseren en
daarna pas zich te beraden? Wederopbouw heeft getracht

ons in verrukking te brengeft met papieren plannen en
maquettes. Woedt dit voorbeeld door Economische Zaken
gevolgd? Dr Kohnstamm wil ons doen geloven, dat het
niet voldoende is de Overheid te doen waken voor een
,gunstig industrieel klimaat. Daarnaast, zal zij er op uit
moeten trekken om méér ondernemers tot daden te wekken.

De zelfoverschatting, die hieruit sprak, is het complement
van de verwaarlozing van haar eerste taak: te waken
voor een gunstig exportklimaat, waarvan meer ‘resultaat
is te verwachten dan van alle vergaderingen der export-

bevorderi’ngscommissies bij elkaar.

Impoi’weri’angende industrie en importhandel:

De conclusies van Dr Kohnstamm ten aanzien der importvervangende projecten vermelden, dat slechts
,,krachtige, doelbewuste ovérheidsmaatregelen tot ver-

mindering van het industriële risico of tot verhoging van
de winstmogelijkheden” het particuliere initiatief tot

,,grote daden” zullen kunnen bewegen.
Leidt dit streven tot het oprichten’ c.q. uitbreiden van
industrieën, welke niet alleen bij een vrijer internationaal handelsverkeer in de toekomst, maar ook thans reeds aan de buitenlandse concurrentie het hoofd moeten bieden en
uit eigen kracht daarin slagen, dan kan zulks, mënen wij,
slechts onverdeelde instemming ontmoeten, ook in handels-
kringen, welke daardoor wellicht voor – moeilijkheden
worden gesteld. Zulke ,,normale” môeilijkheden onder-
vond en overwon de handel wel meer. Ontstaan echter
industrieën, welke onder normale omstandigheden, d.w.z.
bij vrije concurrentie van’ het -buitenland, bij gebrek aan
levensvatbaarheid niet zouden zijn opgericht en danken
wij haar ontstaan aan beschermende maatregelen

an
overheidswege,? dan laadt de Overheid tegenover de hkel
een zware verantwoordelijkheid op zich. ‘Wellicht wördt
niet steedg duidelijk onderkend, dat van bescherming

sprake is, bedekt als zij woi’dtdoor de liefdesmantel van
,,krachtige, doelbewuste o’eih’eidsmaatregelen”. Wij zijn
zozeer vertrouwd geraakt met het ver doorgevoerde stelsel
van importbeperking en importverhindering, waartoe de
deviezennood ons heeft gebiacht, dat niet voldoende

wordt beseft in dit stelsel reeds een vèrgaande besohei’ming

van onze binnenlandse productie te bezitten, A,raardoor

deze laatste ook op economisch niet veantvoorde basis
mogelijk wordt gemaakt. Hiermede, en met nog verder-

gaande maatregelen – hoezeer ook wellihf door de tijde-

lijke omstandigheden geboden – brengt de’Overheid de

ïmporthandel een ernstige slag toe onder het motto alle
verantwoordelijkheid op grond van plaatsgevonden struc-

turele wijzigingen te moeten afwijzen. Dit nu is slechts

gerechtvaardigd voor industrialisatie op eigen kracht en

voorzover dus op eigen kracht aan buitenlandse concur-

rentie met succes het hoofd k’hn worden geboden. In dit
geval zal de handel zich eveneer op eigen kracht moeten aanpassen. Vindt industrialisatie evenwel plaats dank zij

steun’ van en bescherming door de Overheid – en in dat

geval kan van structurele wijziging geen sprake zijn –

dan zal de handel hij haar aanpassingsproces evenzeer

recht kunnen doen gelden op steun van en bescherming

dooi’ de Overheid, die toch niet
met twee maten
zal willen

meteh!

De beantwoording van de vraag, waarin deesteun en,
bescherming, w1arop de handel evengoed als de industrie

recht zou hebben, zou moeten bestaan, moge aan specia-
listen worden overgelaten. ‘Uiteraard zal ieder concreet geval op zijn merites moeten worden onderzocht. Voor
wat de algemene leidraad betreft, worde in dit bestek

volstaan met de mededeling, dat deze voor belangstellen-

den beschikbaar is.
Bijzondere aandacht verdienen de voordelen, verbonden
aan het instandhouden van het importeursapparaat, dat
beschikt over de nodige kennis van de markt en over het
afzetapparaat, dat eigenlijk in alle gevallen
,
– en zeker

wanneer de handelaar nog andere artikelen voert –
economischer, efficiënter zal werken dan een afzetapparaat,
dat door de fabriek in kwestie
1
zal moeten worden opge-bouwd. Het is blijkbaar niet ovefbodig, nog eenste wijzen
op de grote kennis van marktverhoudingen hier en elders,
van productiemethoden in het buitenland, ,enz., die in
di.t apparaat is geaccumuleerd en door zijn buitenlandse
relaties upto date wordt gehoidn. Zal deze voor de nieuwe
Nederlandse industrieën niet deonmisbare prikkel vormen,

zo goed, zo goedkoop en zo efficiënt mogelijk te produ-
ceren, en geen misbruik te maken van een veelal ten deze
geschapen, op zichzelf onwenselijke monopoliepositie van

de nieuwe industrie? D9 Overheid heeft immers te allen tijde
de mogelijkheid, wanneer zij de gestie van de Nederlandse
fabriek in kwestie in strijd met het algemeen ,belang acht,
weer door middel van het importeursapparaat import
toe te laten en op deze wijze een gezonde concurrentie op

te roepén.
VTaar
het niet in de laatste plaats, uit sociaal
oogpünt gewenst is de prijzen zo laag mogelijk te houden,

is deze stok achter de deur voor de Overheid van grote.
waarde. De Directeur-Generaal van de Prijzen heeft korte-
lings te kennen gegeven, dat de mogelijkheden van zijn Dienst practisch uitgeput zijn te achtenen verdere prijs-
verlaging slechts door concurrentie, en niet ‘meer van
bovenaf verordineerd, is te verwachten. In het geg’ven

geval is deze stok achter de deur de buitenlandse concur-
rentie. 1-let heeft weinig zin de eindeloze schermutselingen over
bescherming en vrijheid met een suppiement’ te verrijken.
Niet de vraag, of ‘s lands ecgnomie zal zijn gebaat met
industrieën, welke bij terugkeer van een n ormaler en vrijer
internationaal handelsverkeer – leven we niet allen in
die hoop – een bron van nieuwe zorgen zullen blijken te
zijn, doch de ernstige consequenties, welke de industriali-
satie als boven bedoeld voor een deel van de handel
met zich brengt, en waarvan de Overheid zich onvoldoônde

rekenschap geeft, rechtvaardigen de aandacht, welkel dit
onderwerp waard is. ,

‘s-Gravenhagc.

A. J. ZIKEL.

210

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Maart
1948

HET HERSTEL DER SPOORWEGEN
IN EUROPA.

Wanneer men circa 21 jaar na het einde der oorlogs-
handelingen in Europa een overzicht tracht te verkrijgen

van de stand van het herstel der spoorwegen in Europa,
stuit men op verschillende moeilijkheden. Voor ver-

schillende landen, in het bijzonder de Oost- en Zuid-Oost-

Europese, staan slechts zeer schaarse gegevens ter be-

schikking. Omtrent de West- en Midden-Europese landen
zijn wij beter geïnformeerd, in het bijzonder dank zij cie

belangrijke publicaties van de ECITO, welke helaas

met het opheffen vn deze. organisatie beëindigd zijn
1).

Tracht men een vergelijkend overzicht tussen de landen

te verkrijgen, dan doet zich de bekende moeilijkheid

van alle vergelijkende internationale statistieken voor,

dat een algemeen aanvaarde definitie der gebruikte be-

grippen ontbreekt, zodat de cijfers in wezen niet verge-
lijkbaar zijn.

Voor landen, welke aanzienlijke grenswijzigingen hebben

ondergaan zoals Polen, Hongarije, Rusland en Duitsland, is elke vergelijking met de situatie voor de oorlog vrijwel

onmogelijk. Getracht is daarom een globaal overzicht

te verkrijgen zonder te streven naar statistische volledig-

heid, welke onbereikbaar was. De gegevens reiken over
het algemeen tot de zomer van 1947, in enkele gevallen

konden ook nog latere cijfers verwerkt worden.

De voornaamste bronnen waren de eerder genoemde

maandelijkse publicaties ,,The transport situation in

Europe” van de ECITO, het maandelijks Bulletin van
de Union Internationale des Chemins de Fef en de ver-
schillende landelijke spoorwegtijdschriften.

Vergelijking wereldoorlog 1 – wereldoorlog II.

De tweede wereldoorlog heeft aan het Europese spoor-
wegwezen een schade berokkend, welke een veelvoud

bedraagt van de door zijn voorganger veroorzaakte
schade.

Het aantal neutralen was nog kleiner dan in de oorlog
van 1914-1918, terwijl het eigenlijke krijgsbedrijf vrijwel

overal het gehele grondgebied der belligerenten gedurende

langere of kortere tijd bcstrek. Een geheel nieuwe factor
werd gevormd door het luchtwapen, dat in het kader
van de totale oorlog het gehele vervberstelsel van de

vijand aanviel. Nieuw in de tweede wereldoorlog was ook
de grote bete’kenis van de partisanenstrijd in verschillende
gebieden, warbij de vernieling van spoorweginstallaties
steeds één der belangrijkste doelen was. –

Het totalitaire karakter van de tweede wereldoorlog bracht voorts met – zich mede, dat een zeer intensieve

roofbouw plaats had op alle spoorwegactiva, zodat ook
de niet verwoeste activa aan het einde van de oorlog, in
een deplorabele toestand verkeerden. Men kan in dit verband

aannemen – hoewel cijfers hieromtrent ontbreken – dat
de in het kader van de oorlogvoering geleverde vervoers-
prestatiës als gevolg van de vèr doorgevoerde mechanisatie der legers, veel groter waren dan in de eerste wereldoorlog.

Deze keel omvangrijker en veel intenser schade ener-
zijds, en de .grote moeilijkheden bij de algemene weder-
opbouw van de verschillende landen anderzijds, hebben
tot gevolg, dat het definitieve herstel der spoorwegen
ditmaal een langere periode zal vereisen dan na 1918.

De aard der oorlogsschade.

De aan de spoorwegbedrijven tijdens de tweede wereld-
oorlog toegebrachte schade kan in verschillende cate-
gorieën onderscheiden worden. Deze onderscheiding is

van lelang voor een vergelijkend overzicht van de schade
in de verschillende landen en vormt tevens een goede
basis voor een samenvatting vân de stand van het herstel.

) Zie voor de ECITO het artikelvan Mr K. Vonk in ,E.-S.B.’
van 11 Februari jl., blz. 109.

In de eerste plaats is er de
schade aangericht door de
eigenlijke oorlogQoering.
Hieronder valt de schade ver-

oorzaakt door luchtaanvallen. Hoewel dèze uiteraard,
verspreid is over geheel Europa zijn er toch enige be-

langrijke concentratiepunten te noemen ni. West- en

Midden-Duitsland, bepaalde gedeelten van Noord-‘West-

Frankrijk (strategische bombardementen, voorafgaande
aan de invasie) en Noord-Italië. Een tweede vorm van,

schade uit hoofde van de’ eigeillijke oorlogvoering is de

schade aangericht in het kader van de oorlog te land. –

Ook daarbij is sprake ‘jan meer of minder. Geheelof bijna

geheel gespaard hiervoor ,bleven Engeland, Noorwegen

en Denemarken. Zeer ernstig geteisterd werden die ge-

bieden, waar de frontengediïrende lange tijd min of meer

tot stilstand kwamen, zoals Midden-Italië, gedeelten

van West-Frankrijk, de Ardennen, Nederland tussen de
rivieren, Joegoslavië, Griekenland en Polen.

De door oorlogshandelingen aangerichte schade om-

vat alle bedrijfsmiddelen. 1-let meest kwetsbaar bleken
de gecompliceerde beveiligingsinstallaties en de meer

omvangrijke kunstwerken als grote bruggen, viaducten

en tunnels.
In de tweede plaats komt dan de
schade oeroorzaakt door het wegvoeren oan bedrijf srniddelen.
Vanuit het standpunt

van Europa als een geheel is hier geen sprake van schade;

voor de individuele landen, welke het slachtoffer werden

van de Duitse plun’deringen was dil wel degelijk een

verlies.

Aanvankelijk beperkte deze vorm van schade zich tot

het wel uiterst gemakkelijk af te voeren rollend materieel,

doch in.een later stadium vielen ook de bovenbouw,
magazijnvoorraden en machines ten offer, terwijl ten-slotte zelfs de bovenleiding voor de electrische tractie

werd gedemonteerd’ en afgevoerd.

Het staat wel vast, dat wat betreft de wegvoering der

bedrijfsmiddelen in Oost-Europa, Polen en Tsjechoslowakije
(waar dit land reeds vôôr de oorlog begon) de ergste

slachtoffers zijn gewest. InWest-Europa werden België
en Frankrijk aanvankelijk harder aangepakt dan Neder-

land, in welk laatste land men er in slaagde het bedrijf
grotendeels toch in tact te houden tot het begin van de

spoorwegstaking. Wat de Duitsers daarna in dit opzicht
in Nederland presteerden, geeft ons land de twijfelachtige
eer om wat deze vorm van schade aangaat waarschijnlijk
aan de spits te gaan. .Zeer zwaar getroffen in dit opzicht
werd ook Italië, nadat dit van bondgenoot in bezet gebied
veranderd was. Engeland bleef uiteraard voor schade in
deze vorm gespaard, terwijl Denemarken eveneens on-
gemoeid bleef. Ook Noorwegen, hoewel bezet gebied,
ondervond in dit verband de voordelen van zijn zeer

geïsoleerde ligging.
Tenslotte vormt de schade aangericht door het jarenlang
uitstellen tan de noodzakelijke oernieuwingen
een zeér aan-

zienlijke post. Zeer grof benaderend kan men zeggen,
dat de gemiddelde levensduur der duurzame spoorweg-
activa varieert van 20 â 40 jaar, zodat per jaar 2j â 5 pCt
vernieuwd moet worden. In vrijwel alle Europese landen
kwam hieraan bij hetbegin van de oorlog een einde;

sindsdien had ‘een systematische roofbouw plaats. Hier-aan is met het einde van de oorlog geen einde gekomen.
De précaire staal- en houtproductie in Europa hebben tot gevolg gehad, dat van een inlopen van de ontstane
achterstand in de meeste landen nog geen sprake is, en

dat in -vele landen, de achterstand nog ieder jaar verder
oploopt.
Vaiiwelke orde van grootte deze vorm, van oorlogs-
schade is, moge blijken uit het feit, dat men in Frankrijk

voor het herstel van de bovenbouw (rails, wisels enz.)
in totaal 3,3 millioen tOn staal nodig heeft, waarvan

2,1 millioen ton voor uitgételde vernieuwing.

Een globale onderlinge vergelijking.

Hoewel we reeds in het begin van dit artikel opmerkten,

17 Maart 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

211

dat onderlinge vergelijking der landen peer moeilijk is,

menen wij toch aan de haid van de beschikbare gegevens
tot een globale vergelijking te kunnen concluderen.

Zeer ernstig was de oorlogsschade in Nederland, Duits-
land, Polen, Rusland, Joegoslavië, Griekenland en Midden-

Italië. Voorts werd ernstige schade aan,ericht in België,

Frankrijk, Tsjechoslowakije. en de overige belligerente
landen in Midden- en Zuid-Oost-Europa. Relatief goed

zijn Engeland, Noorwegen en Denemarken van deze

tweede wereldoorlog afgekomen. Onderstaand staatje
geeft enige vergelijkende’ ‘cijfers voor enkele landen waar-

omtrent gegevens konden worden verkregen.

Aanwezige en bruikbare bedrijf smiddelen bij het einde ç’an de
oorlogshandelingen in pCt van de in 1939 aanwezige.

Enge- Frank- Grie-

Neder-

België land

rijk
1)
ken- Italië land
land’)

Locomotieven
……….
57,8) 100

21 ‘

11

t5

Rijtuigen (stoom)
……
55 ‘) 92

21

7

19

11

Goederenwagens. …….. 37 ‘) 96

35

12

36

2
Baan

…………….
95

42

74

72

15
Kunstwerken,bruggen,enz 89′

35

89

30
Tunndls
…………….

90

82.

-‘
Electrische bovenleiding . . ‘100

100

– . –

10

21
6)

– is geen betrouwbare gegevens.
‘)
situatie bij’de bevrijding in Augustus 1944.
‘)
alleen Helleense Staatsspoorwegen..
‘)
situatie einde
1944.
‘) situatie einde 1944, echter inclusief beschadigde rijtuigen.
6)
verdeeld over het hele net en dientengevolge niet exploitabel.

Het herstel.

In sommige landen, zoals België en Frankrijk, kon ng
tijdens dekrijgsverrichtingen een begin met het herstel

der spoorwegen worden gemaakt, doch in de meeste landen
kon pas na
.! de Duitse

capituldtie met het herstelwerk
worden begonnen.

Het is merkwaardig, met welk een élan dit werk in het
algemeen in de vroeger door Duitsland. bezette landen
gebeurde. Ondanks de enorme schaden’ en d6vaak uiterst
primitieve technische hulpmiddelen, slaagde men er in
korte tijd in een spoorwegnet in Europa op te bouwen.
De daarbij door het personeel der spoorwegén ontwikkelde
activiteit stak veelal gunstig af bij de zeer lage arbeids-
productiviteit in andere bedrijfstakken en vindt o.a. zijn,
ôoraak in de persoonlijke binding, welke bij velen nog
teii opzichte van het bedrijf bëstaat. Opmerkelijk is ook

de gang van zaken in Joegbslavië waar de wederopbouw
van het spoorwegbedrijf een zaak was, waaraan het gehele
volk actief deelnam.
Deze eerste periode van het voorlopig herstel was om-
streeks de jaarwisseling 1946-1947 in de neeste landen
vrijwel ten. einde. Zij omvatte het voorlopig herstel der
vernielde spoorlijnen en installaties en het voorlopig
rijdbaar maken van het
fiog
beschikbare rollend materieel.
Uiteraard ontbraken in deze phase ook verschillende
definitieve herstellingen niet. Zo stelden verschillende
landen niuwe locomotieven in dienst, werden veJe lijnen
herelectrificeerd, spoorlijnen en gebouwen definitief her-
steld.
Het opmerkelijke is, dat vrijwel alle landen deze eerte
snellè voorlopige phase doorlopen hebben; slechts Duits-
land kwam hir belangrijk achteraan, hetgeen verband hield met de gehelé economische situatie in dat land.
Het laat zich echter aanzien, dat het definitieve herstel
lang niet zo synchroon zal verlopen. De duur, waarover
het definitieve herstel zich zal uitstrekken, zal voor
ieder land afhangen van de omvang en intensiteit van de

te herstellen schade en de economische situatie van het,
land. Belangrijke factoren,in dit verband zijn bijv. de
aanwezigheid van bepaalde industrieën, zoals rails-
walserijen, wagonfabrieken en voorzover men op leveran-
ties in het buitenland is aangewezen, de deviezenpositie.
Alen hoeft om dit opzicht enige uitersten tegenover elkaar
te stellen slechts Nederland en België te vergelijken.
Het is bij
de:
momentele economische situatie in West-
Europa onmogelijk een enigszins gefundeerde voorspelling

in dit opzicht te doen, in het bijzonder nu het ,,Marshall-

plan” nog. de grote onbekende in alle opstellingen vormt.

Maar wel kan men’ vaststellen, dat deze economische

moeilijkheden in verschillende landen het definitieve
herstel over een veel langere periode zullen uitstrekken

dan in de aanvânkelijke plannen bedoeld was.

Analyse van het herstel.

Aan de hand van onze drieoudige. indeling van de

oorlogsschade aan het spoorwegbedrijf kan een verge-

lijkend överzicht van de herstelwerkza’amheden gemaakt
worden.
Wij bepreken in de eerste plaats het herstel van de
eigenlijke oorlogsschade.
,
6
Vrijwel overal in Europa werden alle voor de oorlog

in exploitatie zijnde lijnen weer in exploitatie genomen.

Dit betekent niet, dat het aantal meters spoor weer op
het oude peil wed teruggebracht. In vele gevallen was

het nodig om één der sporen van nog in tact zijnde dubbel-

sporige baanvakken op te breken en elders te herleggen.

Het aldus ontstane net omvat daarom nog verschillende
enkelsporie baanvakken, welke bij definitief herstel on-
getwijfeld weer dubbelsporig zullen worden. Verschillende
van deze tijdelijke enkelsporige baanvakken vormen thans onaangename ,,bottle necks” (bijv. in Nederland gedeelten
in de lijn Amsterdam—Utrecht—Arnhem, Rotterdam-
Roosendaal—Vlissingen en de gehele lijn Meppel—Leeu-

wanden). Ook was het bij de moeilijkestaalpositie in de
meeste landen vooralsnog onmogelijk opgebroken raccorde-

mentssporen en sporen op rangeerterreinen te herleggen.
De
kunstwerken:
(bruggen, viaducten en tunnels) werden
voor het overgrote deel bijna overal althans provisorisch
hersteld. Vele kleine kunstwerken werden reeds definitief
hersteld, de grote bruggen zijn voor het grootste deel nog alleen voorlopig hersteld, waarbij oorspronkelijk dubbel-

sporige bruggen gewoonlijk enkelsporig zijn uitgevoerd.
Dit feit en de met het voorlopig herstel verbonden snel-heidsbeperkingen betekenen een belangrijk’e beperking
van de capaciteit van verschillende lijnén. Het definitieve
herstel der kunstverken’al in de meeste landen nog,zeker
enige jaren vergen. –
De
beQeiligingsinstallaties,
welke voor een go,ed function-
neren onmisbaar zijn,, werden eveneens overal hersteld,

doch ook hierbij zeer vle alleen provisorisch. Dit houdt
trouwens in velt landen tevens verband met het feit,
.dat men bij de definitieve opbouw tot een ingrijpende
modernisering van het 6einwezen zal overgaan.

Bij de gebouwenongeveer’hetzelfde beeld als bij de kunst-
werken. Kleinere gebouwen en stations zijn vaak reeds
definitief ,hersteld, grote stations ,meestal nog slechts
vciorlopig. De vederopbouw der gebouwen deelt in de
moeilijkheden, welke ‘de algemene wederopbouw ook..
ondervindt, nI. gebrek aan hout en staal en vaak ook aan
geschoolde werkkrachten. Het is in dit verband wel merk-
waardig, dat bijv. in België, waar men toch geen deviezen-
problemen kent, de wederopbouw der verwoeste stations
(overigens gering in aantal) ook vertraagd is.

Het rollend materieel is één der belangrijkste compo-
nenten in het herstel.
Voor de
locomotieQen
is de situatie in het algemeen zo,
dat het thans aanwezge aantal bruikbare locomotieven
varieert van 60 tot 100 pCt van hetaantal in 1939 aan-
wezig. Bepaald ongunstig is de situatie vooralsnog in
Duitsland. In sommige landen, o.a. Nederland, bestaat het
aantal aanwezige locomcitieven voor een belangrijk deel
uit specifieke oorlogsmachines, welker bruikbaarheid voor
de reizigersdienst be’erkt is, terwijl de levensduur maar
kort zal zijn..
Daar in zeer vele landen zeer .vèrgaande electrificatie-plannen bestaan, wordt een zekere terughouding betracht
bij het nog aanschaffen van nieuwe stoomlocomotieven.
Het herstel van het locomotievenpark i.vas o.a. mogelijk
door de leveranties üit Amerika, Canada en Engeland;

Wa

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERiCHTEN

17 Maart 1948
terwijl bij de reparatie ook onderling hulp verleend werd,

o.a. door België, Denemarken en Zwitserland. Momenteel

gaat België zelfs weer Duitse machines herstellen! Bij de
rijtuigen
(waarbij inbegrepen de treinstellen) is

het voorlopig nog bijna uitsluitend herstel var aanwezig
materieel, terwijl nieuw raterieel nog vrijwel nergens in

dienst is gesteld. Grote aantallen zwaar beschadigd

rijtuigen wachten nog in vele landen op herstelling. FIet

aantal thans lopende rijtuigen bedraagt van 50 tot 75 pCt

van het vooroorlogse aantal in de door de oorlog getroffen
continentale landen, zodat men overal nog van een belang

rijk tekort kan spreken.

Overigens dient men hierbij ook in aanmerking te nemen,

in welke staat de herstelde rijtuigen verkeren. In West-

Europa en Scandinavië verkeren de lopende rijtuigen

gewoonlijk in normale of nagenoeg normale staat, aaaren-

tegen zijn in Centraal- en Zuid-Oost-Europa vaak nog alleen

de allernoodzakelijkste provisorische herstellingen aan-
gebracht.

De
goederenwagens
vormen ongetwijfeld de zwakste plek

in het herstel en het is reeds bij herhaling gebleken, dat

in vele landen de Spoorwegen het goederenvervoer nog
niet voldoende kunnen bedienen. Dit geldt met name in
de perioden, waarin de binnenvaart door gesloten water

of laag water het op moet geven.

Het aantal bruikbare wagens, waarover men beschikt,

varieert in de getroffen continentale landen van 45 tot

80 pCt van het vooroorlogse aantal, uit.welk cijfer wel
blijkt, hoe ongunstig de situatie nog is. Door de oorlog

gingen circa 300.000 goederenwagens verloren. Tegen het
einde van 1947 wachtten in Duitsland, (excl. Russische
zône), België, Tsjechoslowakije, Frankrijk, Luxeiburg,

Nederland en Italië nog circa 240.000 wagens op herstel.
Naast het herstel van het beschadigde materieel begint

in verschillende landen thans de aflevering van nieuw
goederenmaterieel ook van betekenis te worden. Blijkens

de ramingen van de technische transportcommissie voor

het Marshall-plan werd echter ook in 1952 nog met een

tekort van 100.000 goederenwagens in de bij dit plan

betrokken landen gerekend, hetgeen de zeer grote behoefte

wel t’peert. –
Bij onze bespreking van de schade noemden wij als
tweede factor het wegvoeren der bedrijfsmiddelen, in het
bijzonder het rollend materieel. 1-let repatriëren van dit
materieel is een buitengewoon ‘moeilijk werk. De ECITO
heeft hier
0
zeer belangrijk werk gedaan. –
En van de grootste moeilijkheden bij dit werk is het
identificeren. Voor le locomot4even is dit het gemakke-
lijkst, deze zijn dan ook voor het grootste deel weer gere-
patrieerd. Minder gunstig is de situatie voor dQ rijtuigen
en treinstellen en het minst’ gunstig is deze voor de
goederenwagens, waarvan er vele meer dan eens over-
geschilderd werden en zodoende een nieuw vaderland

kregen.
De ECITO deelde in haar laatste verslag mede, dat bij
het eindigen van de oorlogshandelingen ongeveer 600.000
wagens buiten het eigendomsgebied verkeerden. Medio
1947 was ongeveer de helft hiervan gerepatrieerd. Nadien
heeft dit proces nog voortgang gemaakt. hoewel in een
langzaam tempo. De onder Russische invloed staa’nde

gebieden hebben over het algemeen weinig medewerking
getoond bij het streven het materieel weer thuis te brengen.
Ook bij het herstel van het normale goederenvervoer
laat de terugvoering van goederenwagens uit de Midden-
Europese landen nog veel te wensen over.
Wij laten, tenslotte ter illustratie enige recente Neder-
landse cijfers volgen.

Percentage oan het weggevoerde materieel, dat oan Mei

1945—Januari 1948 teruggekeerd is.

Locomotieven ………………….
90
Electrisch materieel …………….
73
Diesel-electrisch materieel ……….
78
Stoomrijtuigen ……………………
55

Goederenwagens . ……..
68

Voor het oergrote deel verkeerde dit materieel in

volkomen onbruikbare staat bij repatriëring.
Wat betreft de derde vorm van de oorlogsschade, het

uitstellen van de noodzakelijke vernieuwingen in ht
bijzondér van de bovenbouw en het rollend materieel,

wezen wij er bij de bespreking van de schade reeds op,

dat in verschilldhde landen de situatie in dit opzicht

eerder nog verder achteruitgaat, ‘dan verbetert. Gebrek

aan hout, staal en voldoende werkkrachten zijn de oorzaak,

dat men zelfs nu nog niet in staat is de jaarlijks noodzake-

lijke vervangingen uit te voeren, zodat de intrinsieke

waarde van het betrokken . activum verder vermindert.

Technisch uit zich dit in verschillende landen (o.a. Enge-

land, Nederland, Frankrijk) in aanmerkelijke beperkingen

van de toegestane maximum snelheden. Waar voor de

oorlog 125 km/h op de meest hoofdspoorwegen was toe-
gestaan, bedraagt dit maximum’thans gewoonlijk 90 h 100

km/h. Op sommige lijnen (o.a. in België en Frankrijk) is
de snelheid weer tot ,125 km/h opgevoerd.
De prestaties.

Men verkrïjgt een goed beeld, van de omvang van het

herstel der spoorwegen, wanneer men de thans bereikte

prestaties kwantitatief en kwalitatief vergelijkt met die

van 1939.

Voor de kwantitatieve ‘vergelijking kan men zich ba-

seren op gegevens betreffende het aantal afgelegde trein-

kilometers, askilometers en tonkilometers. Helaas zijn

deze gegevens niet talrijk en bovendien is het vaak moei-

lijk om recente cijfers te verkrijgen.
Wat de kwalitatieve vergelijking betreft, is voor het
reizigersvervoer vooral de reisduur van belang.
Voor het
reizigers9erroer
in de West-Europese continen-

tale landen bedraagt het aantal treinkilometers 70
sc

pCt van het vooroorlogse aantal, hetgeen dus wijst op een aanzienlijk geringer frequentie.
In Centraal- en Oost-Europa is de situatie nog veel on-
gunstiger. Hoewel exacte cijfers omtrent het aantal af-
gelegde as- of zitplaatskilo!neters ontbraken, kan men
aannemen, dat voor deze grootheden het verhoudings-

percentage t.o.v. 1939 eveneens belangrijk beneden 100 ligt. Daarentegen is de omvang van het reizigersvervoer
in allè landen aanzienlijk toegenomen en in sommige
landen, w.o.• Nederland, zelfs verdubbeld.
De rijtijden van 1939, welke meestal zeer laag waren,
konden thans nog vrijwel nergens bereikt worden in
verband met de toestand van de bovenbouw en het
materieel, provisorische herstelling der kunstwerken en
enkelsporige exploitatie op vroeger dubbelsporige baan-
vakken. In het binnenlands vervoer liggen de rijtijden

voor de voornaamste snelverbindingen in West-Europa
thans, enkele gunstige uitzonderingen buiten beschouwing
latend, 20 â 40 pCt hoger dan in 1939.
In het internationaal reizigersvervoer zijn de meeste
vroegere verbindingen hersteld, zelfs zijn nieuwe toege-
voegd, (bijv. Holland—Scandinavië). De frequenties
blij
en echter nog belangrijk onder die van 1939, terwijl
de rijtijden ongunstig beïnvloed wordeii door de reeds
eerder genoemde factoren, waarbij dan nog de veel langere
oponthouden op de grensstations komen.

Onderstaand staatje geeft een vergelijking voor enkele
relaties.

Reisduur in uren
(snelste verbinding)

1939

1947
Amsterdam – Parijs …………………
6,25

9,92
Oostencie— Bazel ………………….
10,75

13,67
Parijs—Kopenhagen

………………
24,37

31,92
Amsterdam— Praag …………………..
17,371)

27,50
‘)
Bazel— Rome

…. . ………………..

13,08

15,88

via Dresden – Podmokly. via Frankfort am Main – Schirnding.

In het
goederener’oer
w’erd in vele West-Europese
landen het aantal treinkilometers van 1939 reeds, weer.

17 Maart 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213

bereikt. lIet aantal askilometers ligt meestal niet ver af

van de cijfers van 1939, ondanks het zoveel geringer

aantal Wagens, hetgeen mogelijk wâs door een drastische
beperking van de omlooptijçl der wagens.

Ook hier is de situatie in het overig deel van Europa
ongunstiger, in het bijzonder in Duitsland.

Samennatting.

Door de tweede wereldoorlog werd aan het Europese

spoorwegstelsel een schade aangericht, welke de oorlogs-
schade van 1914–1918 vele malen overtrof. Nochtans

slaagde men er in op korte termijn het net zodanig te’
herstellen, dat dit weer tot belangrijke prestaties in staat
was en opnieuw de hartader van het Europees ve’keers-

stelsel vormt. Het definitieve herstel zal nog geruime tijd

vereisen en van land tot land zullen de onderlinge ver-
schillen aanzienlijk zijn. De spoorwegen zullen in dit op-
zicht het spiegelbeeld deT”naties zijn.

Bi1thovn.

Drs A. PARENT.

BOEKBESPREKINGEN.

Dr G. A. Kohnstamm,
De toekomst van Nederlands indu-
striële ontwikkeling, Proefschrift Delft, Mouton & Co.
‘s-Gravenhage, 1947, 144 blz.

Dit prae-advies voor de Vei’eeniging voor de Staathuis-
houdkunde .en de Statistiek, waarop de auteur inmiddels
cum laude is gepromoveerd bij Prof. Veraart, heeft terecht

reeds zoveel aandacht getrokken, dat een uitvoerige be-
spreking in dit weekblad niet nodig is. Het heeft als
grote voordelen de concrete en constructieve opzet en de
,,vaart” die er in zit. Op deze plaats moge slechts ingegaan
worden op enkele methodische aspecten. 1-let betoog is,

voor wat de economische problemen, die er in worden aangeroerd, betreft, een ingenieursbetoog, met de vele
voordelen maar ook met enkele nadelen,van dien. De
econoom zou iets meer nadruk hebben gelegd op de
rol der prijzen bij de inpassing van een volkshuishouding
en een industrie in het geheel der wereldeconomie. In het
verleden is er vaak door economen te veel alleen aan deze
zijde gedacht, waardoor men de problemen der werk-
gelegenheid op inadequate wijze heeft gesteld. In zoverre

kan het dus geen kwaad, dat in dit geschrift het accent
anders ligt. Maar het is daarin te ver gegaan. Voor de
econoom is het een uitgangspunt dat, indien en land
bedi’eigd wordt met een blijvend tekort op iijn betalings-
balans, hèt zijn kosten- en prijzenpeil moet verlagen,
teneinde de concurrentie te kunnen volhouden. Men zou
gaarne iets meer hebben gezien omtrent de grootte der
aanpassingen, die hier nodig zijn. 1-let is duidelijk dat,
naarmate men in dqze kostenaanpassing minder in de
technische zin slaagt (door rationalisatie of industriali-
satie), men meer in de richting van verlaging van het
levenspeil zal moeten gaan.

Een ander aspect, dat voor de econoom centraal zou

zijn, is hetyerband tussen onze uitvoer en de nationale
inkomens der landen, waarheen wij exporteren
1).
Hierop
is de auteur ten dele ingegaan,.doch hij heef t zijn analyse
in eerste aanleg beperkt ‘tot de ongunstige gevallen, nl.
Duitsland, Engeland en Indonesië. Later komt hij er in
ander verband wel in de buurt, doch beschouwingen
over de vermoedelijke ontwikkeling van de wereidhandel
en de wereldproductie worden niet gegeven.

Ten aanzien van zijn industrialisatieprogram zou een
vergelijking met de voor Nederland en vele andere landen
beschikbare productie-indices na 1920 waardevol zijn

geweest, om te zien, welke ontwikkeling er reeds heeft
plaats gehad, resp. mögelijk schijnt.

Een opmerking over de concrete berekeningen moge

.1)
Zie ook: ,,De toekomst van de Nederlandse betalingsbalans”
door Dr P. C. van Traa en schrijver dezes in ,,E.-S.B.” van
4 Februari JI., blz. 84.

nog worden toegevoegd
2).
Op blz. 50 stelt Dr Kohnstamm
vast, dat bij tewerkstelling iran 350.000 man een netto-
productie van f 2,1 mld kan worden toegevoegd; ,,nog

niet voldoende om de in tabel 2 verlangde mééropbrengst

van circa 3 milliard te leveren.” Deze ca. f 3 mld zijn
echter bruto-productiecijfers, zodat er wel overeenstem-

ming bestaat. Dit betekent voor het verdere betoog, dat,

om alle arbeiders in het productiepoces op te nemen,
meer investeringen nodig zijn en dan ook de betalings-
balans een overschot kan opleveren.

Deze enkele opmerkingen mogen echter niet de indruk

vestigen, alsof daarmede aan de conclusies van de auteur
in belangrijke mate afbreuk wordt gedaan. Zijn hoofd-
c oiiclusies blijven behartenswaardig.

‘s-Gravenhage.

J. T.

‘) Deze opmerking werd mij gemaakt door Ir
T.
W. Barteids.

Mr Th. A. Fruin,
Het economisch aspect van het Indo-nesisch vraagstuk. Uitgeverij Vrij Nederland, 1947.

De schrijver, die een langjarige practijk in Indonesië
heeft gehad als Directeur van de Algemene Volkscrediet-
bank, geeft in dit werkje zijn zienswijze over de politiek
tot economische verheffing van de Indonesische bevolkïng.

In de eerste hoofdstukken geeft hij een objectieve en zeer lofwaardige beschrijving van de ontwikkeling, zoals deze

tot dusver heeft plaatsgevonden en hij gaat daarna over

tot een behandeling van de economische politiek, die hij
nodig acht. Hierbij stelt hij zich, zoals hij zelf ronduit

verklaart, op prögressief standpunt en in dit opzicht
zullen velen het niet met zijn denkbeelden eens zijn, al
zullen zij de bekwaamheid, waarmede deze zijn niteen-
gezet, gaarne erkennen.
De doelstelling bij de welvaartspolitiek.

De schrijver meent, dat een politieke zelfstandigheid,

zoals deze geboren staat te worden, onverenigbaar is met
een pôsitie, waarbij de Indonesiër in zijn eigen land econo
misch op de laagste sporten blijft (bk. 51). Hierin ligt een
kern van waarheid. Wanneer hij er echter op laat vojgen,
dat reeds thans de Indonesische staten en de Indonesische
burgers zelf de leiding moeten nemen – bedoeld is hier de
,,economische” leiding -, zij het in voortdurende nauwe sariienwerking met Nederland en Nederlanders in Indo-
nesië (blz. 52), dan twijfelt men toch wel vooralsnog aan
de mogelijkheid daarvan. Daartoe ontbreken nog te veel
de nodige kapitaalsbesparingen en de aanwezigheid van
het moderne ondernemerstype.
De heer Fruin wenst een verbreding van Indië’s econo-
mische grondslag door industrialisatie – hetgeen iedereen
onderschrijven zal – en wel in de vorm van het opnieuw
aanvatten van de opbouw van een eigen nijverheid in
Indië (blz. 56).Dit is speciaal ten aanzien van de verhouding
Indonesiër-vreemdeling een zeer belangrijk punt. Zijns

inziens moet het streven in de eerste plaats zijn een natio-
nale industrie in het leven te roepen, d.w.z. een nijverheid,

die zoveel mogelijk in Indonesische handen is, bijdraagt
tot de winning van binnenlands kapitaal en welks opbrengst
in de grootst mogelijke mate aan het Indonesische volks-
inkomen ten goede komt. Hiermede kan iedereen, die het
goed meent met Indonesië, het eens zijn. Het is echter een
algemene, op zichzelf nietszeggende formule en alles komt
aan op de uitwerking, diedit beginsel in de practijk zal
krijgen. De schrijver denkt zichnu deze toepassing aldus,
dat in de behoeften voor de binnenlandse markt zoveel
mogelijk moet worden voorzien door kleine en midden-,
niet of licht gemechaniseerde bedrijven, terwijl hij geen

voorstander is van grote, gemechaniseerde bedrijven, om-dat deze buitenlandse managers en stafpersoneel employ-
eren, grote behoefte aan te importeren kapitaalgoederen
hebben en minder arbeiders nodig hebben, terwijl een deel
van de behaalde winsten naar het buitenland moet afvloeien.

214

ECONOMISCH-STATIST1SCHE BERICHTEN

17 Maart 1948

Met deze zienswijze kunnen wij niet instemmen. De door

de heer Fruin voorgestane politiek om het Inlands klein-

bedrijf de voorrang te geven boven het Westers grootbe-
drijf, werd in de laatste jaren voor de oorlog door de Ne-

derlands-Indische Regering op instigatie van de heer

Sitsen, toenmaals hoofd van de afdeling Nijverheid, voor-

gestin, doch is kortzichtig. 1-let overbevolkte Java is

rutmschoots toe aan een krachtig inclustrialisatieproces en

dit kan alleen worden voortgezet door de stichting in grote

stijl van een aanzienlijk aantal sterk gemechaniseerde

groot- en middenbedrijven. Deze ontwikkeling maken zo-

wel verschillende Zuid-Amerikaanse staten als India en

Pakistan door en het is niet in te zien, waarom Java daar-

op een uitzondering zou moeten maken. I-Ie’t zeer grote

voordeel van het sterk gemeihaniseerde bedrijf is, dat het

een goedkoper mechanisch product oplevert dan het altijd

min of meer primitieve handwerk met zijn minder ver

doorgevoerde verdeling van arbeid. Wil een volk werke-

lijk tot hogere welvaart komen,dan moet het zover moge–

lijk de weg van eerstgenoemd bedrijf opgaan. Tegenover

liet nadeel, dat dergelijke bedrijven in Indonesië vrijwel steeds in handen van buitenlanders zijn, met de daaraan
verbonden afvloeiing van een deel der winsten, staat het

voordeel, dat de arbeidslonen in dergelijke ondernemingen

hoger zijn dan die in de lindwerksbedrijven en ook groter

dan dc ondernemersinkomens van de talloze dwergbe-

drijfjes, die in de Archipel bestaan. Weliswaar is in het

mechanische bedrijf per eenheid product minder arheids

kracht nodig, doch liet is wel wat ei’g statisch gedacht om

hierbij stil te blijven staan. Door het goedkoper zijn van

het mechanische product zal de expansie van de mechani-
sche bedrijven zeer groot zijn en zullen dus des te meer
arbeidskrachten te werk lunnen worden gesteld. Uit een

oogpunt van totale werkïesôhaffing openen de mecha-

nische bedrijven dus heel wat meer perspectieven dan de
handerksbedrijven; }Iierbij komt dan nog, dat in, de

toekomst meer inheemse leidende werkkrachten bij het

mechanische productieproces kunnen w’orden betrokken,
al blijft de opperste leiding in afzienbare tijd nog steeds

in buitenlandse handen; ook kan in meerdere mate dan
voorheen binnenlanas kapitaal worden aangetrokken, al

zal het buitenlands kapitad wel, bij gebrek aan het bin-
nenlandse, overheersend moeten blijven.
Naar onze mening zal dus vrije concurrentie moeten

bestaan tussen het sterk gemechaniseerde en het niet of
licht gemechaniseerde bedrijf. In vele gevallen zal het eerste de overwrnning behalen, in andere gevallen het
tweede. Zo zal er altijd plaats zijn voor met de hand geba-
tikte klederen of zal de bevolking in sommige desa’s of
in bepaalde conjunctuurperiodes de goedkopere mechani-
sche producten niet kunnen kopen, omdat zij nog of (in
depressietijd) opnieuw teveel in de sfeer der ruileconomie
leeft om geld beschikbaar te hebben voor die producten.

Geleide economie en planorganisatie.

De schrijver acht verdes voor de opbouw ener nationale
Indonesische maatschappij een geleide economie onont-
beerlijk. Naar o’ize opvatting pleit inderdaad alles voor
een overheidsiQiding, zoals deze reeds werd toegepast en
bestond uit exportcentrales tot kwaliteitsverbetering van
het bevolkingsproduct, beheersing van de rijstmarkt ter
voorkoming yan een ineenstorting daarvan, overheids-
financiering van klein- en middenbedrijf, bevordering en

leiding van het coöperatiewezen, volkscredietorganisaties
e.d. Dit zijn echter slechts middelen tot bescherming van
de bevolking tegen zichzelf en tegen haar vijandige mach-
ten. Wij zijn echter in het algemeen gekânt tegen een ge-
leide economie, die de schrijver voorstaat, t.w. een gedwon-
gen vevanging door toedoen van de Overheid van buiten-
lands door eigen inheems kapitaal en van vreemde door Indonesische leidende krachten. Wel kan men het voor-
zichtig in deze richting sturen, doch men zal al spoedig
op moeilijkheden stuiten, omdat voor de grootbedrijven in

hoofdzaak buitenlands kapitaal en buitenlandse onder-

neiners nodig zijn; weert men

deze op enigszins grote

schaal, dan is de schade voor de volkswelvaart niet te

overzien. Reeds doen zich in Oost-Indonesië dergelijke
verschijnselen voor. Onlangs is daar bepaald, dat 15 pCt

van de import arzorgd moet worden door inheemsen.

Het bleek al spoedig, dat deze zich niet die taak in onvol-

doende mate konden belasten, zodat men thans doende

is met overheidshulp een centrale Indonesische import-

organisatie te stichten, die het quotum moet zien vol te

maken. Nu kan men in de gegeven omstandigheden vrede
hebben met een zo betrekkelijk laag percentage als het

juistgenoemde, maar als dit later stijgt tot bijv. 50
pCt’,
terwijl’onvoldoende Indonesiërs met de nodige capacfteiten

en vakkennis aanwezig zijn,is het leed niet te overzien.

Met een centraal planbureau, dat economische adviezen

geeft, kan men’ vrede heblien. Wanneer een dergelijk plan-

bureau zich echter, tot taak stelt om alle buitenlanders

zoveel mogelijk de voet dwars te zetten, schiet men zijn
doel voorbij.
S. –

De financiering, van de opbouw.

De schrijver heeft geen bezv’aar tegen financiering door

particuliere buitenlanders van het herstel van de be-

staande groötbedrijven, omdat daardoor in de bestaande

situatie geen verandeiing wordt gebracht. Hij heeft echter

bedenking tegen een particuliere uitheemse financiering

van nieuwe fabrieken, omdat daardoor de afhankelijkheid

van het buitenland vergroot zou worden. Meer voelt hij

daarom voor een buitenlandse geidverstrekking aan de

staten van Indonesië, omdat laatstgenoemde dan deze
gelden zouden kunnen verstrekken aan inheemse bedrijven. Ook voelt hij voor deelneming van het buitenlands kapitaal

aan mede van Indonesische zijde op te richten bedrijven.
1-let zal na vorenstaande critiek wel duidelijk zijn, dat

wij met deze opvatting niet kunnen instemmen. Een
particuliere buitenlandse geldverstrekking voor nieuwe
bedrijven zal onvermijdelijk zijn voor de verdere ontwik-

keling van Indonesië. Een financiering van inheemse
bedrijven, die over de Indonesische staten moet lopen,

zal in de practijk wel niet veel opgang maken, omdat de

buitenlandse geldschieters geenszins de zekerheid hebben,
dat de betrokken bedrijven goed geleid worden. Het risicO
is hier te groot. Een deelneming van buitenlands kapitaal aan bedrijven zal alleen dan kunnen plaatSvinden, als de
leiding in vertrouwde handen is,.en in de meeste gevallen
zal zij dan wel Westers moeten zijn, al is Indonesisch
mededirecteurschap wel mogelijk.

Gemengd bedrijf en nationalisatie.

De heer Fruin ziet het bezwaar’ vah nationalisatie in
wegens de verstarring van het bedrijfsleven, dat daarvan
het gevolg zal zijn. en meent daarom een uitweg gevonden
te hebben in het gemengd bedrijf. Eigenlijk is dit voor
hm de oplossing bij uitnemendheid van de vraagstukken
inzake de samenwerking met het buitenland voor het be-
drijfsleven. 1-let buitenlandse kapitaal kan dan aan het
gemengde bedrijt’ deelnemen met de Indone%ische Staat
en eventueel het inh’eems kapiaal en moet dan op de duur
worden uitgekocht, te’wijl de buitenlandse leiders na een zekere tijd moeten worden •vervangen door Indonesiërs.
111.1 wil de vo:’rn van het gemengd bedrijf toepassen op
de openbare nutsbedrijven en voor het grote binnenlandse
verkeerswezen (in dit verband .word,en de spoorwegen en
de Paketvaart Maatschappij genoemd), acht naast een

genationaliseerde circulatiebank ook een grootbank als
gemengd bedrijf nodig, wenst ruimere aanwending van
bedoelde organisatievorm op het gebied van winning van aardolie en tin, en wil haar invoeren bij de bosexploitatie,
het hoogoven- en walsbedrijf, de chemische industrie, de
aluminium-, de glas-, de multiplexindustrie en op velerlei ander industrieel gebied. – Naar onze mening doet

men verkeerd’ aan deze gedachté

17 Madrt 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

215

een grote practische betekenis toe te kennen. 1-Jet denk-

beeld van een gemengd bedrijf heeft in de twintiger jaren
in politicis opgeld gedaan en inderdaad zijn er enkele

dergelijke bedrijven (o.a. een gemengd petroleumhedrijf,

tinbedrijf en electriciteitsopwekkingsbedrijf)’gesticht. Doch

daarbij is het geb1eveii. Inderdaad heeft deze organisatie-
vorm weinig levenskracht getoond en dit is begrijpelijk.

Van particuliere zijde is men er steeds afkerig van geweest,

omdat gevreesd werd, dat de staatsdeelnèming een on-

gunstige invloed op de bewegingsvrijheid van de onder-
nemer zou hebben. Waar de Staat zich vertoont, doen zich

altijd politieke invloeden gelden, die dikwijls in strijd ko-
men met een efficiënte bedrijfsvoering. 1-let nut van het
gemengde bedrijf doet zich dan ook uitsluitend gelden op

het gebiea, waar een natuurlijk monopolie bestaat en waar

een zuiver particulier, bedrijf te weinig met het consu-
mentenbelang rekening zou hbuden. Zo verdient het wel

aanbeveling de centrale circulatiebank en particuliere
spoor- en tramwegen om te zetten in een gemengd- of

staatsbedrijf. Doch voor het overige onthoude mèn er

zich van.
Binnenlandse kap itaaloorming.

De buitenlandse bedrijven in Indonesië dragen thans
reeds tot de binnenlandse kapitaalvorming (d.w.z. andere
kapitaalvorming dan bij de particuliere bedrijven zelf) bij
door betaling van belastingen, accijnzen, enz, voorzover

deze worden gebruikt voor, de investering in openbare
bedrijven, openbare werken, enz. De heer Fruin wil deze
weg verder vervolgen door het heffen vn een overwinst-
belasting, als de vooroorlogse bedrijven zich zullen hebben hersteld. In principe valt tegen deze gedachte geen bezwaar
te maken. De souvereiniteit der Indonesisôhe staten zal
er vanzelf toe leiden, dat de belas.tingheffing van buiten-

landse ondernemingen hoger zal worden dan voorheen.
Men zal er echter voor moeten oppassen, dat het buiten-
lands kapitaal niet door hogere belastingen, overwinst-
belasting, enz. wordt afgeschrikt.

De economische Qerhoudingen tussen Nederland en Indonesië.

Deze verhoudingen zullen naar de mening van de schrij-
ver in de toekomst zeer veranderen. De economische
samenwerking zal door de omstandigheden zeer worden
beperkt en het voor de oorlog verworpen do-ut-des prin-
cipe zal thans moeteh worden toegepast. Van een
S
opofferen

van de ontwikkelingsmogelijkheden der Indonesische nij-
verheid aan Nederlandse industriële belangen kan geen
sprake meer zijn. Ook moet z.i. het denkbeeld worden
vervorpen om de belangentegenstelling tussen de Neder-
landse en de Indische indûstrie op te heffen door vestiging
van Nederlandse industrien in Indonesië. Het voornaam-
ste terrein voor samenwerking zal wel komen te liggen op
financieel, kapitaals- en personeelsgebied.

Ook ons komt het voor, dat in de komende jaren weinig
sprake meer kan zijn van een bevoorrechting van de be-drijven in Nedërland door bijv. bijzondere invoercontin-

genten voor N’ederlandse producten toe te staan. Aan de
andere kant voelen wij zeer veel voor een verdere investe-
ring van Nederlands kapitaal in Indonesië door vestiging
van Nederlandse industrieën daar te lande, zulks eventueel
naast gecombineerde Nederlandse en Indonesische inves-
tering van bedrijven. Verder zal het echter ongetwijfeld
wenselijk zijn, dat ander uitheems, speciaal Amerikaans,

kapitaal zich gaat interesseren voor de op .Java te stich-
ten industriële gootbedrijven,
T
omdat Nederland tot dus-
ver hiervoor weinig gevoeld heeft (de Nederlandse belang-
stelling richtte zich vooral op landbouw-, mijnbouw- en scheepvaartbedrijven) en tegenwoordig daarvoor ook te
weinig kapitaal bezit. Eindelijk zal, zoals de schrijver
ook laat uitkomen, tevens de medewerking moeten worden
verkregen van de Nederlandse ondernemers, experts en
ambtenaren.

Conclusie.

• De slotsom is derhalve,, dat de schrijver weliswar een

zeer goed leesbaar werkje heeft geschreven, maar zich
in het algemeen te veel heeft voorgestéld van de economi-

sche zelfwerkzaamheid ‘der Indonesllche bevolking, de
betekenis van de geleide economie en de rr,ogelïjkheid

om door stichting in grote stijl van gemengde bedrijven

Indonesië economisch zelfstandig te maken. Deze denk-
beelden missen voldoende reële grondslag, al ontkennen
wij niet, dat de medewerking van de Indonesiërs aan het

economisch leven van hun land thans groter zal worden

dan vroeger het geval was. De medewerking van het•
buitenlands kapitaal en van buitenlandse ondernemers zal

echter nog zeer lang of blijvend nodig zijn en het zal

zeker niet in het belang van Indonesië zijn deze mede-

werking kunstmatig te zeer te beperken.

‘s-&ravenhage.

Mr D. J. HULSHOFF POL.

INTERNATIONALE NOTITIES.

NOGMAALS DE VRIJE VALUTAMARKT IN FRANKRIJK.

Geheel in o’ereentemming met de opvattingen van
Dr C. Goedhart over de betekenis van de vrije valuta-
markt in Frankrijk – neergelegd in een artikel: ,,Vrije”
valutamarkten” in ,,.-S.B.” van vorige week – is
William Wallace Irwin in ,,The Export and Import Jour-
nal of America” van Maart 1948 van• mening, dat de

zogenaamd Vrije valutamarkt niet ‘als een werkelijk Vrije
markt kan worden beschouwd. Op de Vrije markt zouden
de koersen tot stand komen volgensde wet van vraag en
aanbod. De enige toegelaten kopers zijn echter de Franse
Regering zelf, via de Bank van Frankrijk, en de gelukkige
bezitters van een invoervergunning. Het gevolg is, aldus

Irwin, dat’de Franse Regering in feite dié aankoopkoers
kan bewerkstelligen, welke zij wenselijk acht. Reeds enige dagen na de instelling der vrije markt ver-

den er op de zwarte markt – thans parallelle markt –
dan ook-weer zaken gedaan, met als gevolg, dat hier de
dollar kan worden gekocht tegen een prijs van 80 â 50

francs hoger dan die vastgesteld door de Regering op de
,,vrïje” markt. Tal van importeurs en reizigers, die dollars
nodig hebben, komen dus toch nog noodgedwongen te-
recht op de parallelle markL.
De koersen, die op de illegale markt tot stand komen,
.worden wèl beheerst door vraag en aanbod; zij volgen

scherp de ,,cross-rate” voor de dollar en het pond. 1-let bovenstaande geldt ook voor de vrije markt voor
goud. De Franse Regering heeft, zo zegt Irwin, alle moge-
lijke middelen te baat genomen om het opgepotte goud te-
voorschijn te laten komen, d.w.z./ alles gedaan behalve
het bewerkstelligen van een gezonde valuta en een even-
wicht vari de begroting. Indien de goudverkoop werkelijk
Vrij zou zijn, zouden hoogstwaarschijnlijk voor dit goud
dollars worden gekocht om Amerikaanse 1andboiwma-
chines, tractors en kunstmest aan te schaffen. Maar de
gedachte, dat de boer zijn goud zou verkopen voor gede-
prec.ieerde en nog steeds d.preciërende papieren franes,
,,is one that does moi’e credit to the naiveté of the crigina-
tor than it does to his intelligence”.

FINLAND TUSSEN OOST EN WEST.

In de dertiger jaren was de betekenis van Rusland voor
de buitenlandse handel van Finland zeer gering. In 1939
leverde de Sovjet-Unie 0,84 pCt van de dor Finland
ingevoerde goederen en nam 0,35 pCt van de Finse uitvoer-
producten af. Deze geringe betekenis valt – wat de uit-
voer betreft – gemakkelijk te begrijpen. Immers, de
voornaamste uitvoerproçlucten van Finland bestaan uit
hout, cellulose en papier, producten dus, die Rusland,
als één der grootste houtproducerende landen, niet behoeft
te importeren.

1
216

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

17 Maart 1948
II

Na4e oorlog kwam in deze situatie een verandering.

Niet alleen werden Finland herst’elbetalingen ter waarde
van $ 300 mln (vooroorlogse waarde) opgelegd (hiervân

is momenteel de helft betaald), maar ook de vrije goederen-
ruil met Rusland nam sterk in betekenis toe. Inde eerste

twee jaren na de wapenstilstand, 1945 en 1946, nam

Rusland voor 19,0 resp. 21,4 pCt aan deFinse invoer en

voor 29,6 resp. 20,1 pCt aan de Finse uitvoer deel.

Deze intensivering van de Fins-Russische handel was

gedeeltelijk een gevolg van de gewijzigde politieke constel-

latie, anderdeels ook een uitvloeisel van de door de oorlog

afgebroken handelsbetrekkingen met het Westen, die

slechts langzaam weer op gang komen.

• Het jaar 1947 gaf voor de Finse buitenlandse handel een

ontwikkeling te zien, die verder naar de vooroorlogse ver-

houding tendeerde. Over de maanden Januari tot Novem-

ber van dat jaar bedroeg het Russische aandeel in de

import van Finland 12,5 pCt en in de uitvoer 12,6 pCt.

Daar de totale invoer en uitvoer met 39,8 resp. 41,4 mld
mark niet sterk uiteenliepen, bestond derhalve ook in de

Fins-Russische handel nagenoeg evenvicht.

Het aandeel van het ,,Oostblok” in zijn geheel beliep

voor 1947, wat de invoer van Finland betreft, 1 6,4 pCt en
15,1 pCt voor de uitvoer.

De betekenis van de Westerse en overzeese landen voor

de Finse buitenlandse handel blijkt uit onderstaand
staatje, dat eveneens betrekking heeft op de maanden
.Tnniuiri-Novmhe.r vnn 1947

Aandeel in. de Finse


Invoer
Uitvoer

Amerikaans continent

………..
32,1 pCt
15,9

pCt
Groot-Brittannië

……………..
17,6 29,9

Scandinavië

……………..
14,9
15,2

Benelux-landen

…………….
12,2
9,4

Frankrijk

………………..
4,3
.
4,0

Italië

……………………..
1,5

Afrika en Azië
4,4

Totaal

……………………81,1 pCt

80,3 pCt

Uit genoemde cijfers blijkt duidelijk, dat Fi1land,

uit het oogpunt van handelsbetrekkingen, niet behoort
tot het Oostblok, maar tot het. Westerse ,economische

gebied. De landen van de Russische invloedsfeer zijn voor
de typische en zeer eenzijdige Finse exportproducten
geen belangrijke afzetmarkt en zijn anderzijds in het al-
gemeen niet in staat om Finland te voorzien van de door dit land benodigde importgoederen.

Op een zeer belangrijke uitzondering dient echter –
aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 4 dezer, waaraan
bovenstaande gegevens zijn ontleend – te worden gewezen.
Finland is ni. voor zijn levensmiddelenvoorziening in. veel
grotere mate dan voorheen aangewezen op het buitenland
als gevolg van grote gebiedsverliezen in Karelië en het
samendringen van de bevolking op een Weiner gebied.
De invoer van tarwe is van een jaargemiddelde 1934-’38
van 49.605 ton tot 91.788 ton in 1947 gestegen; voor
rogge zijn deze cijfers resp. 46.227 en 147.526 ton. Deze vergrote invoer was mogelijk, doordat Rusland een groot
deel van zijn overschot ter beschikking stelde. Verder
dient in dit verband te worden vermeld, dat Finland
in 1947 900.000 ton steenkool uit Polen, tegen slechts
560.000 ton uit het Westen, m.n. uit Amerika, heeft ge-
kregen. Dit jaar verwacht men een nog sterkere verschui-
ving ten gunste van de invoer uit Polen.
Het blijkt dus – zo zegt bovengenoemd blad – dat,
hoewel Finland het Oosten nodig heeft voor de toevoer

van levensmiddelen en brandstoffen, dat land debetrek-kingen met het Westen niet kan ontberen, indien het de

economische ontwikkeling des lands niet ten offer wil
brengen.

DE BUITENLANDSE IIANDEL VAN HONGARIJE.

De samenstelling van de buitenlandse handel van Hon-garije geeft over 1947 het volgende beeld te zien:

Import
Export
millioe-
percen- millioe-
percen-
nen
tagev.h.
nen
tage vii.
forint
totaal
forint
totaal

155,2
10,6
275,8
26,4
2,8
0,2
3
1
9
0,4

136,3
9,3
81,0
7,8

532,6
36,6
87,1
8,3
287,7 19,7
178,2
17,1

gefabriceerde arikel. 344,2

23,6

$18,8 . 40,0

1.458,8 100,0

1.044,8 100,0

Bron: ,,Survey of the eçonorniclituation in Hungary” uitgegeven
door ,,The Hungarian cominercia Bank of Pest”, Januari 1948.

In de loop van 1947 is de buitenlandse handel van Hon-

garije aanzienlijk uitgebreid. Teiwijl in 1946 de index voor

de buitenlandse handel stond op 15,3 (1938 = 100), steeg

deze tot 39,6 in 1947 (importen 52,0, e.xporten 26,4).

Opmerking verdient in dit verband, dat dit resultaat werd

bereikt ondanks het feit, dat Duitsland, vôcir de oorlog de
grootste handelspartner van Hongarije, bijna geheel is

uitgevallen, terwijl de handel met Oostenrijk en Italië nog
slechts een fractie van de vooroorlogse uitmaakt. De han-

del met Rusland en de Verenigde Staten is daarentegen
sterk uitgebreid. Wat de Verenigde Staten betreft, deze

toneming is te danken aan de importen met behulp van

het ,,Surplus Property Credit”.’
1

lieronder volgt nog een vergelijking van de verande-

ringen in het aandeel van de belangrijkste met’ 1

longarije
handel drijvende landen (irn. procenten):

1938
1946

1947

Rusland …………..

……

31,0
13,1
TsjechoslQwakije

….. … ….
5,2
21,0
11,5
Zwitserland

…………….
2,9
15,0
8,9
Verenigde Staten

……….
3,7 6,6
11,3

GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de geldmarkt is enige ontspanning ingetreden sedert”
het voorgaande overzicht, met als gevolg, dat de callgeld-

rente daalde van 1* pCt tot 1 pCt. In de marktdisconto’s
kwam echter vrijwel geen verandering: zij bleven op nage-noeg hetzélfde hoge peil. Er vond nog steeds vrij veel aan-

bod van schatkistpromessen plaats zonder echter, veel
vraag te ontmoeten. Dit aanbod had met name betrekking

op de termijnen, welke in de poi’tefeuilles der banken ruim
vertegenwoordigd zijn; in Juli-papier bijv. ging weiutig
om tegen prijzen, welke over het, algemeen 1/16 pCt
lager waren dan die voor Mei t/m Februari-papier, welke

zich practisch op
17/j6
pCt stelden.
De Nederlandsche Bank heeft thans bekend gemaakt,
dat met de vordering, van dollarobligaties binnen enkele
dagen zal worden begonnen. Zij zullen worden afgerekend tegen koersen, welke het gemiddelde zullen zijn van de ge-
durende 10 dagen voor de’ datum van bekendmaking in
New York tot stand gekomen koersender betrokken fond-
sen. Belangrijk is, dat de opbrengst der gevorderde Ame-
kaanse fondsen
bL
pari zal kunnen worden belegd in de
binnenlandse doll2irlening. Dit temeer, omdat deze op 12
– Maart jl. nog 105k pCt noteerde, zodat hiermede bij ver-
koop nog een koerswinst zal kunnen worden gerealiseerd.

1-let is niet onmogelijk, dat de koersen dezer binnenlandse
dollarlening hierdoor een daling zullen ondergaan, vooral
wanneer deze door de nieuwe verkrijgers op grote schaal
wordt verkochtmt het oog op een omruil in aandelen.
De kopers van obligaties bij uitstek – de institutionele be-leggers – zullen voor dit fonds hij deze hoge koersen ver-
n’ioedelijk weinig belangstelling hebben. Voor een koers-
daling als verondersteld zou te meer reden zijn, wanneer

Goederencategorieën

Voedsel, dranken eii
tabak
Levende have

Hulpstoffen voor land-

bouw en industrie
Grondstoffen voor de

/ industrie ……..

Flaiffabnikaten

Geheel of gedeeltelijk

17 Maart 1948
.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

217

de devaluatievrees, nog verder dan in de afgelopen week

het geval ,was, zou gaan luwen. Na de officiële dementis,
waarvoor alle redelijke grond tot geloof aanwezig is, zoals

in het voorgaande overzicht werd aangegeven, daalde de

koers van de binnenlandse dollarlening van 109* pCt op
Vrijdag 5 Maart tot 105* pCt op Vrijdag 12 Maart ji.

De emissie Philips, welke reeds lange tijd werd verwacht,

is thans een feit geworden. Gevraagd wordt een reëel
bedrag van f 104,4 millioen aan gewone aandelen, f 22,1

millioen aan preferente aandelen, en f 75,75 millioen aan

obligaties. In totaal wordt dus een behoorlijk beroep op

de Nederlandse kapitaalmarkt gedaan, ook ?l houdt men
rekening n’et inschrijvingen van buitenlandse aandelen-
bezitters. Er zal vermoedelijk een behoorlijk claimaanbod

moeten worden verwerkt. De eerste, op Vrijdag 11. tot stand

gekomen claimprijs voor gewone aandelen ad f 610 gaf

hiervan een indicatie, daar zij niet minder dan ± f 90
beneden de theoretische claimprijs lag. Voor buitenlandse

houders van aandelen Philips, welke hun claims hier te

lande verkopen, geldt een ongeveer analoge regeling als
hij de emissie Koninklijke. Alleen kunnen zij het provenu

hunner verkochte claims wel in preferenté gandelen Philips

beleggen, welke niet op internationale beurzenverhandeld
worden, en in aantrekkelijkheid voor buitenlandse beleggers
dan pok vrijwel gelijkstaan met zuiver locale fondsen. De aandelenmarkt vertoonde,in de afgelopen week een
vrij omvangrijke koersdaling, waarin alle groepen van
fondsen deelden. ‘Na de krachtige stijging van devoorgaan-
de week onder invloed van devaluatiegeiuchten trad met het voldwinnencl inzicht, dat ons land bij eén devaluatie

weining of niets heeft te winnen, dôch waarschijnlijk wel
een en ander te verliezen, weer een koersdaling in, zoals onderstaande tabel te zien geeft.

5 Maart 12 Maart
1948

1948

A.K.0.

…………………

193*

187* G.B.
v. Berkel’s Patent ………….141*

139*
Lever Bros .& Unilever C. v A

838*

330
Philips G. b v. A …………..

412

294* Eclaim
Koninklijke Petroleum ……..375

361*
FI.A.L. .. .

………………233

225
N.S.0 . ………………….

206

195* G.B.
H.V.A . …………………..

268

263
Deli Mij. C. v. A.

………….

226

218
Amsterdam Rubber ‘ ………190

186*

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
‘Voornaamste posten In duizenden guldens).


0
OQ)OG)
C.
0
ce
ce
E.
1
0

ce
0 0
1


1 1

0.0
ce
0
1


00
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
453.109
2 Febr.’48
583.958
232.537
139.961
2.005
148.810
9

,,

’48
584.022
246.437
114.698
2.000 150.114
16

,,

’48 580.885
255.166 102.100
2.000 152.524
23

,,

’48
554.204
272.552
121.576 2.000 158.994
1 Mrt ’48
554.269-
276.907 102.967
178.510
8

’48
554.229
266.553
107.153
1.000
163.557
15

,,

’48
512.853
272.911
134.810
1.000
150.196

0
Saldi in rekening-courant

.:i’
o”ç’
ce


cd
0’V,”

,0
Vc.5
ce
,.,
Cn

30Dec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
2 Febr.’48
2.953.413
909.063 70.084 39.930
475.005
9

,,

’48
2.921.575
946.746
73.679
35.757
462.176
16

’48
2.900.739
992.899
42.372 28.993
476.015
23

,,

’48 2.896.639 1.013.627 44.478
35.785 464.375
1
Mrt ’48
2.959.043
974.150
64.501
29.928
487.737
8

,,

’48
2.933.728
986.745
42.129
28.941
480.194
15

’48
2.909.546
959.002
29.591
28.492
510.742

DE NEDERLANDSOBE BANK.

Verkorte balans op 15 Maart 1948.’

Activa.
Wissels,

Hoofdbank t


messen
h 1db ‘

Bi
j
bank
even
Agentsch.

,,

1.000,-

Wissels, schatkistpapier en schuldbrleven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de.
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Koninklijk
‘besluit van 1 October 1945, Staatsbiad No.
F204) …………………………..

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 ………… ..2.000.000.000,-
Beleningen:

Hoofdbank f 143.382.827,34 ‘)
(mci. voor-
schotten in re- Bijbank

,,

840.491,68
kening-courant
op onderpand)

Agentsch

,,

5.972.574,93

t 150.195.893,95
Op effecten, ehz.. …….. ..149,436.045,75 9
Op goederen en celen

759.848,20

Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
t 150.195.893,95
2
)

Wet 1937)

…………………………

Boekvordering op de Staat der Iederlanden
Ingevolge Overeenkomst van 26 Fébruari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……..f 509.926.097,-

Zilveren munt, enz ……. ,,

2.926.958,97

Papier ophet buitenland

.. t 272.910,800,-
512.853.055,97

Tegoed hij correspondenten In
hetbuitenland ………. .. 129.717.105,07
Buitenlandse betaal-

middelen ……………. ..

5.093.207,84 407.721.112,91
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

………………………………80.209.209,91
Gebouwen en inventaris

………………
..3.500.000,-
Diverse rekeningen

………………….
..148.967.910,84

• t 4.803.448.183,58
Passiva.
Kapitaal

…………………………..f
20.000.000,-
Reservefonds

……………………….

..
12.452.579,46
Bijzondere

reserves

……………………

..
32.247.868,69
Pensioenfonds

……………………….

..
16.973.816,87
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

…. ..
124.249.650,–
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

…..
2.909.545.630,-
Bankassignaties in omloop ………………


2.551.782,99
Rekening-courant saldo’s:
‘sRijks Schatkist

……
t

959.001.630,19
Geblokkeerde saldo’s van
banken

…………..,,

29.0.497,08
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

……………

..

28.491.949,93
Vrije saldo’s

……….

..10.742.352,50
1.527.826.429.70
..
Diverse rekeningen

………………….157.600.427,87

t 4.803.448.183,58

‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen

……….t

9 Waarvan aan Nederlands-Indi6

(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)

.
,,
39.529.875,-
Circulatle der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……..
148.483.531,50

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten In millioenen ponden).
ce
‘cc
0
00.


ce
ce,
0O0
0
0


0
ce,
ce
bo
ce
.ceui

Is,
r.

25 Dec. ’46
0,2
1.449,11
1450
1.428,2
22,1
25 Febr.’48
0,2
1.349,2

.1.350
1.231,6
118,6
3 Mrt ’48
0,2
1.299,3.
.

1.300
1.236,5
63,7
10
Mrt ’48
0,2


1.299,4
1:300
1.236,9
63,4

0
Otherseeurities
Deposits

.0


ce
.
ce
ce
0
00

ce
.
ce
ri
Ee

25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
346,5
10,3
278,9
25 Febr.’48
0,2 263,3
11,3
F21,0
396,0
12,1
290,6
3 Mrt ’48
0,2
327,6
10,5
.
404,3
18,5
293,5
10
Mrt ’48
0,3
329,8
9,5
405,2
12,6 299,1

1
•”’.


o

S

218

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Maart f948

-4-
.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

STAND VAN ‘s RIJKS KAS. (Voornaamste posten in millioenen francs).

OC
cd
1.’

Data
?L’
0
,00)
.CID

0
0.

26 Dec.

1946
32.226

5.648
4,953
214
698
49.158
26 Jan.

1948
25.980

13.307
7.084
799
793
52.562
5 Febr. 1948
25.980

12.689
8.159
804
721
52.577
12

1948
25.546

12.807
8.018
605
732
52.626
19

,,

1948
25.643

12.938
7.029
558 727
52.526
26

,,

1948
25.348

12.515
7.308
562
672
52.606
4Maart1948
25.424

‘12.878
6.914
1.016
526
53.485

0
Rekening-
Courant
saldi

‘o
0
Data’
‘Ë
.o

Cd
C5
0′
,
n
3d
0

.
d.0
.

26 Dec.

1946
637
159.377
72:165
1
4.482
614
26 Jan.

1948
637
168.047
79.736
6
6.397
499
5 Febr. 1948
637
168.477
80.790
3,
5.772
499
12

,,

1948
637
,
167.887
80.160
1
5.805
498
19

,,

1948
637
167.092 79.243
4
5.825
497
26

,,

1948
637
166.795
79.140
5
5.516
497
4Maart1948
637
168.071
79.846
5
6.015
496.

1)
Waarv
.
‘an 10.493 millioen frcs onbeschlkbaa(goudsaldo,na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van .i-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”.”ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
°) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.


BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen francs).

0
Voorschotten aan de Staat
3,

0)

1

142
0

‘0
0
cd
0

.’
•0
Data
•’34
0
0)0)
0)
.4
1

cd
0
00

,d
1

3d
0

1-1

0
;>

.8
co

26 Dec.

1946
15 Jan.

1948
22 Jan.

1968
4 Mrt

1948

94.817 55.173

55.173
52.817 .[

118.302
1
197.725
1
205.657 225.511

59.44 9
125.042
125.042
125.042

1

67.900
1

1
36
.100

120.700 154.900

426000
426.000 426.000 426.000

Bankbil-
I

Deposito’
Data
jetten in
circulatie
L

Totaal
Staat
Diversen

26 Dec.

1946
721.865
63.458

1
765
62.693
15 Jan.

1948
901.916 81.876

1
742
79.608
22 Jan.

1948
891.546
1

83.620

1
771

1-
81.537
4 Mrt

1948
766.966
282.771
828
280.643

INDEXCIJFERS
VAN
OROOTHA,NDELSPRIJZEN
IN NEDERLAND
)
t)

Juli ’38-Juni ’39= 100
1946
Oct.
NOV.
D.
Jan.

VoedingsmIddelen:
209
227
230
232
230
230
191
199
223
239
199
238
200
213
227
236
214
235
Grondstoffen:
houtw. buitenlands
463
647
647
647
631
582
chem. producten

.
272
371
365
.
367
342
361
258
286
286
281
284
283
224
243
243
243 243
243
261′
296
300 304
294
305

plantaardige

…….
dierlijke

………..
totaal

………….

332
520
538
533
474
538
_hulpstoffen
170
216
216 216
201
216
282
339
341
342
328
340
Afgewerkte producten:

.papierwaren

…….

glas, aardewerk, enz
238
256
257
257 256
256

textielwaren

…….

totaal

………….

349
392
399
399
390
385

Ieder

………….
metaalwaren

…….

chem. producten
328
319
320
322
318
322
315
350
351
.
357
344
355
292
328
327
325
321
324

houtwaren

………

283
309
310
308
303
315

textielwaren

…….

gefabr. voed.midd
211
223
223
222
223
222

lederwaren

………
papierwaren

……..

248
264
266
268 263
271
metaalwaren

…….
261
277
279
279
276
279
totaal

………….
algem.lndexoiJfer
251
274
277
280
271
279

1) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
°) De wegingscoefficifnten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.

.

Vordering’en
6 Maart 1948
28 Febr. 1948

Saldo van

‘s Rijks Schatkist
.
bij

Nederl. Bank N.V.
,De
f

965.645.638,42
f

949.067.951,38
Saldo

van
‘s
Rijks

Schatkist
hij

de

Bank voor Neder-
823.007,50
,,

575.352,56
Kasvorderingen

wegens

ere-
-_
dietverstrekking

aan

het
.


bkitenland

…………..

Daggeldlening

tegen

onder-

– •
Saldo der postrekeningen van

sche

Gemeenten

…………….

Rijkscomptabeen

….


372.6’10.070,86,
,,

359.271.113,81
Voorschotten

op

ultimo
Januari 1948 a.d.geineenten
wegens aan haar uit te keren
belastingen

…………..

………

,,

52.037.202,28

pand

……………….

Vorderingen in rekening-cou-
rant

op:

,ederlands-Indid

….

,,

719.023.527,86
,,

718.367.143,66
.

30.951.696.68
,,

30.951.696,68

….52.037.202,28

,

7.415.116,13
,,

7.415.116,13
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
– .
,,

28.918,81

Suriname

……………….
Curaao

…………………

Het

staatsbedrijf der P., .T.
11
sioenfonds

. -………………..


enT………………………
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

……………..
169.659.066,10
,,

167.845.305,09

Verplichtingen

Voorschot,

door

De

Nederl.

Bank N.V. verstrekt

Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
– –
rekening-courant

verstrekt
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

.

.


Schatkistbiljetten

in

omloop f 1407.284.300,-
(1374.704.300,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derlandsche Bank N.V. in- gevolge overeenkomst van
2000.000.000,- ,,2000.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij de Nederl.
Bank N.V.
Is
geplaatst nihil)
/
6.796,9 m/m
wo.
garantie
Bretton Woods /785 mill
,,6011.900.000.-
,,6029.200.000.-
Daggeldlningen



148.679.074,50
,,

149.358.899,50
Schuld

op

ultimo

Januari
1948 aan de gemeenten we-
gens aan haar uit te keren


belastingen

…………..

26

Februari

1947

………..

Schuld

in

rek.-courant

aan:

Nederlands-Indid

…………..

Muntbiljetlen in omloop

………

Curaç
Suriname

Het Algemeen Burgerlijk Pen-


sioenfonds

…………..

………

1.885.540,01
Het -staatsbedrijf der
P.,

T.

………
ao

……………………

en

T.

………………
448.543.705,96
,.

477.509.516,54

…..

5.797.944,82
,,

5.797.944,82
Schuld aan

diverse instellin-

….
Andere

staatsbedrijven

……….

gen in rekening met
‘s
Rijks
Schatkist

…2985.666.160,86
,,2994.318.181,86

INLEGGINOEN EN TERUGBETALINGEN OP PARTICULIERE
SPAAItBOEKJES BIJ DE ALGEMEENE SPAAR- EN
LIJFRENTEKAS IN BELGIË
(in duizenden francs)

Tijdvak
In-
le

in
gg gen
Terug-
betalin-
gen


Saldo

Tegoed der
inleggers aan
het einde
van het
tijdvak
°)

1938


3.331.391
3.496.925

165.534′
12.670.559
1946
5.213.361
3.828.538 1.384.823
19.823.453
1947
3
)
7.311.227
3
)
.4.892.584
2.458.643
23.698.131
Januari
791.069 272.739 518.330
21.164.818
4
)
Februari
752.719 442.329
310.390
21.475.208
Maart
3)
673.360
387.866 285.494
21.760.702
April
561.287
423.335 137.952
21.898.654
Mei
435.347
397.832
37.515
21.936.169
Juni
511.311
455.638 55.673
21.991.842
Juli
598.445
480.587 117.858
22.1 09.700
Augustus
545.504
386.402-
159.102.
22.268.802
September
580.403 365.898
214.505
22.483.307.
.
22.740.697
October
647.343
389.953
257,390
November
556.266 341.954
214.312
.
22.955.009
December
658.173
548.051
110
122
23.065.131
1948
Januari
821.221
376.106
445.115
24.143.246

‘) Bron: ,,Studil’n van de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas”.
‘) Op het einde van het jaar inclusief gekapitaliseerde interest
van het dienstjaar.
5) Van Maart 1947 af voorlopige cijfers.
°) Van Januari af inclusief Inkoop van obligatiën van de Munt-
saneringslening ad frs 823.035.000.

‘) Exclusief inkoop van. obligatiën van de Muntsaneringslening.

r
17
‘Maart 1948’

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

219
II

OI1,OOTHANDELSPRUZEN VAN GRANEN, VELDBONEN, BOTER EN KAAS. IN NEDERLAND.

Tarwe
Rogge
Gerst
Haver
Mais
Sor-
ghum Kaffir-
corn
MWet-
zaad
Vd-
bonen
Boter
Kaas

Cd

:
:
.54 .54
nu
8
16
‘up,
u’uO
.
‘uo
,,’O
Tijdvak
o


0
*
o
.




1″
_dm

5
‘010,

•uu
.O
5
9″
L
4,
00
‘O
N.
828
‘2E
828
828
.
u
‘4’5
0’5

3

1
5-,-


t..
r
t t
T
-t
F
T

f f
t
‘Jan.

1947
21,76′
21,52′
22,75 23,65 21,50
2267′
20,67′ 20,67′
20,67′
24,51
2,31
1,51
Febr.
21,75
21,50
23,75
,

24,06


21,86
22,67′
20,67′
20,67′
20,67′
24,81
2,31
1,55
Maart
21,96
21,32
i

24,75

.
24,58
22,37′
22,67′
20,67′
20,67′ 20,67′
24,92
2,31
1,52′
April
22,00
21,20
24,97
.
22,56
22,67′ 20,67′
20,676
20,67′
2700
2,31
1,52
Mei
21,90 21,25
26,25
.
22,75
22,67′ 20,67′ 20,67′ 20,67′
31,00
2,28
1,54
Juii
21,50 21,25 27,00
.
.
22,67′
20,67′
20,67′ 20,67′
.
2,28 1,52
Juli
21,50,
21,25
.
.
22,67′
20,67′
20,67′
20,67′
.
2,25
1,35
Aug.
21,25 21,25 20,35 23,00
18,85
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
28,00
2,25 1,40
Sept.
21,35 21,25 20,35 23,00
18,85
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
28,00
2,25
1,41
Oct.
21,32
21,32
20,36
23,16
18,79′ 22,17′
20,17′
20,17′ 20,17′
24,37′
2,25 1,35
Nov.
2129
21,29
20,35
22,94
18,85
22,17′
20,17′
20,17′
20,17′
.23,00
2,47
1,43
Déc.
21,38′
21,27′
20,35
22,70 18,85
22,17′
20,17′
20,17′ 20,17′
23,00 3,12
1,67
1948
.
5.10

Jan.
21,40-21,60 21,25-21,40
20,35
22,25-23,25
18,85
22,17
20,17′
20,17′
20,17′
23,00
3,12
1,63 12-17

Jan.
21,40-21,65
21,20-21,35
.20,35
22,25-23,25
18,85


22,17′
20,17′
20,17′ 20,17′
23,00
3,12
1,63
19-24

Jan.
21,40-21,60
21,20-21,40
20,35
22,00-23,00
18,85
22,17′ 20,17′
20,17′
20,17′
23,00 3,12
1,64
26-31

Jan.
2,35-21,60
21,15-21,35
20,35
22,00-23,00
18,85


22,17′ 20,17′ 20,17′
20,17′
23,00 3,12
1,64
2-7 Febr.
21,40-21,60
21,15-21,35
20,35
22,00-23,00
f8,85
22,37′
20,37′

20,37′
20,17′
23,00
3,12
1,63
0-14Febr.
21,40-21,60
21,15-21,35
20,35
22,00-23,00
18,85
22,37′ 20,37′ 20,37′ 20,37′
26,25
3,12
1,65
16-21Febr.
21,40-21,60 21,15-21,35
20,35
22,00-23,00
18,85
22,37′
20;37′ 20,37′
20,37′
27,50
3,12
1,65
23-28Febr.
21,40-21,60 21,20-21,25
20,35
22,00-23,00
18,85
22,37′ 20,37′ 20,37′
20,37′
27,50
3,12
1,71
1-6 Mrt
21,40-21,60 21,20-21,25
20,50
22,00-23,00
18,85
.22,37′
.20,37′
20,37′
20,37′
27,50
3,12
1,71

ENIGE INDEXCUFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
1)

1938
=
100
0-‘
“-

Algem. productIe-Index
van sla lndustriø …..
56
96
109
104
102
73
92
101
Waisproducten

van
ijzer en staal
2)

57
140
192
165 153
73
137
85
139 148 125 118
88
114 123
33
65
.84 89
97
52
69
91
92
86 69 38 57
105
Katoen- en linnen-
2.

63 . 30
70
65
66 39
60′
70

Cement

.
………….
Metselstenen

………

Schoenen’

……….
57
136 116
421
78
111

Deuren ………………88

36
61
68
65
59 53
60

weverijen ………..

65

.

136
142
134 110
73
124
Sigaren

…………..
Sigaretten.’ …………
Boter ……………..
27
52
45 35
38
.
52
52
34
Kaas

……………
.1
68 56
42
25
52
53′
19

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin yan het C:B.S.”; . betekent: de ge

‘ gevens ontbreken. ‘) 1940 = 100.

GOUDPEODUCTIE
)
(in 1.000 dollars van circa * 35
nar
ounee. fiin

Jaar
Zuid-
Afrika
Veren.
Staten’)
Canada
‘)
Austra–.
hO ‘)

Totaal ge-

1939


448.753
196.391
178.303
56.182 1.020,297
1040
491.628
210.109 185.890 55.878 1.094.264
1941
504.268 209.175
187.081
51.039
1.089.395
1942
484.439 130.963 169.446
42.525
966.132
1943
448.153 48.808
127.796 28.560
760.527
1044
429.787
35.778
102.302
16.310
682.061
1945
427.862
32,511
94.385
1
)
16.450 646.914
1
)
1946
417.647
51.182
4
)
98.994 21.595
663.266′)
1947 3 an.
34.021
7.612
8.195
2.205 58.127
Febr.
19.965
5.483
7.806
1.820
41.044
Maart
28.665
5.500
9.235
1.820
51.824
April
31.826
6.246
8.921
1.820
55.412
Mei .35.308
7.220
9.412
1.785
59.738
Juni
33.984 6.117 9.418 1.890
57.215
Juli
35,396 7.319
9.149
3.220 61.314
Aug.
34.875 7.033
9.131
1.960
59.057
Sept.
34.692
6.979
8.668
1.925
Oct.
35.361
8.185
.

9.057
2.065
Nov.
33.888
6.243
8.826

‘) Ontleend aan: ,,FederalReserve Bulletin” van Februari 1948.
‘) Exclusief Sovjet Rusland.
5)
Inclusief Philippijncn. Jaarcijfers: ,,U.S. Mint”. De jaarcijfers
zijn schattingen van de ,,U.S. Mint”; de maandcijfers schattingen
van het ,,4rnericap Bureau Qf Metal Statistics”. Voor 1945 is het
totaal van de maandcijfersvan het ,,American Bureau of. Metal
Statistics” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de’ ,,U.S. Mint”.
‘) Te beginnen met 1945 zijn de Canadese cijfers onderhevig aan
eventuele offjciêle -revisie.
‘) Te beginnen :met Dec.
,
1941 werden de gegevens verschaft
door bet’,,American-Burçau,f Meta1-.Statistics’.
:VOOr-
de periode
Dec. 1941-Dec..d943 hebben de.cijfers betrekking op AustraliO: van Jan.’ lbt’4.af’alle6n opWest-AustrahiO.
‘) Gecorrigerde gegevens.

INDEXCIJFEItS VAN LONEN VOLGENS REGELINGEN IN
NEDERLANT)
‘L

Juni 1938/
Juni1939 =
100
Nijverheid ‘)
Landbouw’)
Nijverheid
en
landbouw

Aug.

1939….

101
100

101
Mei

1945….
116 190


126
Mei

1947…
165,2
243,9
176,2
Juni

1947….
166,4
,

243,9
477,3
Juli

1947….
166,6 243,9 177,4
Aug.

1947….
169,0
243,9 179,5
Sept.

1947….
169,5
243,9
179,9
Oct.

1947…

170,8
243,9
181,1
Nov.

1947….
172,8
4
)
243,9
182,8
1
)
Dec.

1947….
173,8
1
)
1
)
6
)
243,9
183,6
1
)
Jan.

1968.
. . .
174,0
4
)
1
)
243,9
183,8
1
)

‘) Bron: ,,Statistlsch Bulletin van het C.B.S.”; In de Indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Klnderbijslagwet n 1 e t begrepen.
‘) Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
‘) Akkerhouw enveebouderij.
‘) ‘Voorlopige cijfers.
‘) Toeslag bakkersgezellen voor vroeg aanvangen van de arbeid.
) Met terugwerkende kracht van 29 December af verhoogde
lonen voor loodgieters en centrale verwarmtngsmonteurs.
‘) Hogere toeslag voor mOOr-productie van mijnwerkers.

N.V. Gemeenschappelijk Bezit van AandeeÏen
Philips’ Gloeilampenfabrieken
gevestigd te Eindhoven.

Op Ö Maart j.1. is aangekondigd de uItgifte”
,van
f
18.477.000.- 6 % cum. pref. WÎIIStd. aan-
delen. Dit moet zijn
f
18.447.000.-.
10 Maart 1948.

Ook voor. Beschikbate Krachten Is een annonce In,

,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags In ons
bezit is, kunnen, •’plaats’ruimte voorbehoude’i, In het

nummer van dezélfde week • worden opgenomen.

S.

[1

UNIVERSITEIT VAN PRETORIA

Sollisitaties word ingewag van behoorlik ge-
kwalifiseerde persone vir die volgende poste aan
die Universiteit van Pretoria:

1.

professoraat..

in die bedrijfsekonomie

Die salarisskaal aan die pos verbonde is
£ 1000 x 50 : 1200. Die vak moet in Afrikaans
gedoseer word, met dien verstande dat dit gedu-
rende ‘n redelike oorgangsperiode in Nederlands
kan geskied.

lektoraat in

ekonomie

Die salarisskaal aan die pos verbonde is
£ 780
x 40
:
940.

Sollisitasies vir bovengenoemde vakatures,
vergesel van volledige besonderhede
i.v.m. akade-
miese kwaliflkasies, publikasies, ervaring, ouder-
dom, ens., moet die ondergetekende bereik vÔdr
28 April 1948.
C. BREYTENBACH.

Registrateur:
Universiteit van Pretoria,
Brooklyn, Pretoria, S.A.
De Noord-Zuid-Hollandsche Vervoer Maat-
schappij N.V.
te Haarlem, Leidsevaart 396, roept
sollicitanten op voor de vacant komende betrek-
king van
chef van de administratieve dienst
Gegadigden moeten in het bezit zijn van ten
misste de graad van Drs. in de Economie, en
enige jaren ervaring hebben in de moderne be-
drijfsadministratie.
Zij moeten bereid zijn, zich eventueel te onder-
werpen aan een psychotechnisch onderzoek.
Sollicitaties te richten aan de Directie van
voornoemde Maatschappij.

N.V. BRONSWERK

AMERSFOORT
AMSTERDAM

ROTTERDAM

Afd.
Pijpleidingen

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Warmtetechniek
0

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Koeltechniek

V/H HUYGEN &WESSEI.

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land-‘ en Scheepsinstallaliesj

TE KOOP:

INSCHRIJVING
5
GROOTBOEK

WEDEROPBOUW MET HERBOUWPLICHT

betr. een winkelpand met bovenwoning, destijds
gelegen le v. d. Boschstraat, Den Haag. Nadere
inlichtingen onder no. ESB 1164, bureau van dit
blad, Postbus 42, Schiedam.

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maanda9 22 Maart a.s. in het bezit te

zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam

Een vergelijking van het kostenpeil in Neder-

land, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten:
S

Economisch-

Statistisch

Kwartaalbericht

Research uitgave van

het Nederlandsch Economisch Instituut

Jaarabonnementen
f 6.50

voor abonnés E.-S.B. f5.-

S
Telefoon 38340, Rotterdam

Giro no. 8408

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
s.
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eho-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5
Rotterdam (W).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland f
a6
per jaar,
voor Belgi?f Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegen.saarde in jrancs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen
/
28
per jaar.
Abonnemen-
ten
kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan
het
Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

.411e correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
‘4’,
Schiedain (Telefoon
69300,
toestel
6).

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur