AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EconomischStatistische
I
. Beri
–
c
‘hten
‘
.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
‘ .
32E
JAARGANG
WOENSDAG 27 AUGUSTUS 1947
No. 1581,
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. c’an der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
• Abènnements prijs van.
het blad, franco per post in .ATeder-
land f 26* per jaar. OQerzeese gebiedsdelen en buitenland
/ 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer
en slechts worden beëindigd per ultimo oan het kalender-
jaar. Lossé nümmers 75 cents. Aonnementsprjs Econo-
misch Statistisch
1
Kwartaalbericht voor jaargang 1947 voor
abonné’s op de Economisch-Statistische Berichten f 4.
Afzonderlijke abonnementen Poor deze jaargang f 6.
INHOUD:
Blz.
D.e
artikelen
van
deze
week
………
675
Uit
buienlandse
bron
…………….
675
Het plan-Marshall en het inter-Europese betalings-
verkeer door
-Prof. Dr F. A. G. Keesing……..
676
Indonesische
problemen
door.
Th.
Ligt hart……..
679s
Het huurvraagstuk door
Dr Ir. H. G. oan Beusekom
681
Normalisatie door
Ir W H. Pan Schouwenburg
….
683
Aantekening:
Beleggingsproblemen
bij
de
Amerikaanse
Io’ensverzeke.
ringsondernenhingon
……………………………
685
Internationale
notities:
Do deviezenpositie Van Belgiö en Luxemburg
…………
687.
Japan onder Amerikaans beheir
………………….
087
Do vnlutapositie van de Zuid-Afrikaanse Roservebank
.
688
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
688
Statistieken:
Bankstaten
………………………………….
688
Stand
van
‘s Rijks
Kas
………………………….
689
in-
en
uitvoer
van
Nederland
…………………….
690
In- en uitvoer van Nederland naar goederoncategorleën
690
Ooudproductle
…………………………………
690
Verkeer en vervoer In Nederland
………………….
690
DEZER DAGEN
werd menige vacantie verontrust door een smalle beurs.
De Nederlandse v9lksvertegenwoorçiiging onderbrak haar
rices, teneinde zo snel mogelijk te kunnen toestemmen in
het aanvaarden van de lening van $ 195 miljoen. Te
groter was deze haast, daar in Groot-Brittannië ministers hun vacantie hadden onderbroken wegens geldgebrek en
drastisch te werk wardn gegaan. De inwisselbaai’heid van
het pond sterling, kortstondige verbreding van het inter-
nationale betalingsverkeer, wérd opgeschort. De Arneri-
kaanse lening, zij was bedoeld om Engelahd’s wêderuit-
rusting te financieren, is op. Deze week-nog-twee beschei-
den tranches; de resterende $ 400 millioen wordt vastge-
zet. Zo moesten eertijds ook de armste Grieken een obool
bewaren om te kunnen offeren Aan de ingang van de
onderwereld.
Is Groot-Brittannië zo ver? Er zijn ook donkere, onder-
grondse wegen, die ‘afleiden van de StyN. Thans hebben de
mijnwerkers zich bereid verklaard de zesdaagse werkweek
te herstellen. En bovengronds bereidt men zich eens te meer
voor op het smalle pad der soberheid en zelfvoorziening.
Een vierjarenplan voor de landbôuw is ontworpen, d,at de
Britse agrarische grondslag zal verbreden. En van de Do-
minions, voorlopig Canada uitgezonderd, kwamen van vele
zijden de toezeggingeii tot medewerking in de financiële
nood en voorziening in reëlê behoeften. Het is niet alles
kinderlijke liefde der Dominions. ,,Charity begins at home”.
Want met Engeland’s smalle pad gaat de wereldeconomie
de brede weg op. De gedachte aan imperiale p’eferenties,
door de. Ver. Staten naarstig ondergraven, wordt sterk
naar voren gebracht, ternauwernood herstelde handels-
stromen verdund en verlegd. De internationale handels-
conferentie te Genève, juist zo moeizaam tot een formule-
ring van tegenstrijdige. gedachten gekomen, ziet zich de
grond voor de voeten weggespöeld. 1-let vrijgeven van de
handel op Japan door de Ver. Staten zal daarin geen ver-
andering brengen.
Intussen blijft de smalle gemeente van West-Europa
turen naar de overzij. Daar gaat het voorlopig volgens het
oude lied: ,de weg wag breed, het jaardje liep met lusten”.
Over de afloop van de binnenlandse hausse maakt men
zich momenteel wat minder zorg, de internationale confe:.
renties gaan voor. De Ver. Staten gaan direct deelnemen
in het toezicht op de Duitse steenkoolproductie; in Parijs
is een drielandenconferentie begonnen over de Duitse
industriële, d.w.z. staal-productie. Ook Frankrijk zit aan.
De daar juist toegestane loonsverhôging met 11 pCt, hoe-
wel onmiddellijk door de begunstigçlen schamel genoemd,
zal de weg naar Washington via Parijs te noodzakelijker hebben gemaakt. Slechts op de Pan-Amerikaanse confe-
rentie te Petropolis was er openlijke tegenspraak. De Ame-
rikanen zagen agressie breed, over degehele wereld, Argen-
tinië vond agressois op het eigen continent voorlopig vol-
doende.
Brede of smalle basis voor het eigen belang: het is geen
open vraag meer. De contrire stemmingen over het toe-
laten an Duitsland’s voormalige helpers tot de Verenigde Naties toonden het aan. In alle engte bleek het ook bij de
behandeling van Nederland’s diepste probleem in de Vei-
ligheidsraad. Het voorstel over de grondslag tot het recht van behandeling -te beslissen, werd teruggewezen. Zoals
Saroyan samenvatte in ,,The time of your life”: ,,No
foundation,
–
all the way down the line”. Maar de Austra-
lisch-Chinese resolutie over een onderzoek der beroeps-
consuls 4n de Amerikâanse, die de, Nederlandse voorstellen
benaderde, zijn aanvaard. De Nederlandse Regering mag
bewijzen, dat zij terecht meer vertrouwen heeft in eigen
zaak dan die Amsterdamse bakkers, die onder de staking
hun oven op temperatuur hielden.
.N.V. KONlNKlJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZO UT 1 N D U S T R 1 E.
Boekelo . Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronloog cawtic ida.
ijispen
cul.mborg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
Nederlandsche
Boèkdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
w
N.V. RUBIUABER
,I
I
YRED (SToM”
gevestigd te ‘s-GRAVENHAGE.
INTRODUCTIE
ter beurze van Amsterdam
van 1300 aandelen aan toOnder
elk groot nominaal fl000.—,
waarvan reeds 450 aandelen op inschrijvingsvoorwaar-
den zijn geplaatst, tea volle delend in de winst van het
boekjaar, lopende van 1 October 1946 tot en met
31 December 1947 en van volgende ‘boekjaren.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving
op de resterende 850 aandelen van bovengenoemde
introductie openstellen
op –
Donderdag 4 September, 1947,
van des voormiddagi 9 uur tot des’ namiddags 4 uur,
te Amsterdam ten kantore van:
1
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
Labouchere & Co., N.V.,
de Beren Pierson
&
Co.,
te ‘s-Gravenhage ten kantore van:
de Heren Heldring
&
Pierson,
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
te Rotterdam ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
tot de koers van
.172 pCt.
op de voorwaarden ‘van het prospectus dd. 27 Aug. ’47.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijg-
baar bij de inschrijvingskantoren.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Heidring & Pierson
Labouchere & Co. N.V.
Amsterdam
‘s-Gravenliage 27 Augustus 1947.
Naami. Venn.
Hollandsche
Belegging- en
Beheer- Mij
Anno 1930
Herengracht 320 – Amsterdam
Beheer en Adviesgeving
voor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
ONDERNEMINGEN
EN PARTICULIEREN
Commissarissen:
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Dfrectie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.
ROTtERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
DOCUMENTAIRE
ACCREDITIE VEN
INCASSEERINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
J720k
1
3
19
Behaiideling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. ME ES & ZOONEN
ASSLIRANTIE-MAKELAARS
£MSTCROAN.
ROTTERDAM –
S.GRAVCNHAGC
DELFT . SCHIEDAM . VLAAROINGEN
:
NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
verstrekÇU gaarne adviezen
omtrentdesamensteIlingvanUw
EFFECTEN BEZIT
en belast zich met de administratie vanUw
VERMOGEN
‘Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
Kantoren in binnen- en buitenland
Voor rubriek ,.Vacatures” zie
blz. 672
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
675
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. Dr F. A. G. Reesing,
Het plan-il/Iarshall en liet inter-
Europese betalingwerheer.
Het inter-Europese betalingsverkeer voltrekt zich
momenteel op de grondslag van een stelsel van bilaterale
betalingsaccoorden. Dit betekent: dat het wederzijdse
goederen- en dienstenverkeer zich in de praktijk moet
instellen op het bereiken van bilaterale evenwichten.
De Benelux heeft het plan geopperd om, in de plaats
van het bovenstaande, onderlinge Europese compen-
serende overdrachten mogelijk te maken. Een centraal orgaan zorge voor automatische transferabiliteit, Voor
het welslagen van dit idee is nodig, dat de Verenigde
Staten bereid zijn een ,,pool” van goud en dollars te four-
neren, mèt behulp waarvan de convertihiliteit der betrok-
ken valuta’s, voorzover zij de grenzen van het in totaal
overeengekomen monetaire crediet overschrijden, zou
worden gewaarborgd. Het beheer van de ,,pool” moet in
handen worden gesteld van het centrale orgaan.
Th. Ligthart,
Indonesische problemen.
Bij de opbouw van Indonesië was er steeds grote vraag
naar leidende figuren, nodig voor de ontginning, leiding
van ondernemingen, bouw van sporen, wegen, fabrieken,
enz. De Indonesisèhe intellectueleii hebben tot dusver
betrekkelijk weinig belangstelling getoond voor het eco-
nomisch leven: Zij voelden meer voor het ambtelijke en
de politiek.
Een deel van Indonesië verkeert nog steeds in eën pe-
riode van afbraak. Aangezien onder de eigen landszonen
nog geen econonische leiders zijn, zal bij de wederopbouw
Westerse hulp nog niet kunnen worden gemist, althans
voor zover die w’ederopbouw zich richt op het h’rstel
van de export, nog altijd, gelijk bekend, de kurk van de
Indonesische welvaart. Nederland is bereid met Indonesië
samen te werken.
Dr Ir H. G. van Beusekom,
Het huureraagstuk.
Nederland dient zich, wat het huurvraagstuk betreft,
aan Frankrijk te spiegelen, waar sedert 1914 de bouwkosten
tot het 50-voudige zijn gestegen en de huren slechts tot
het 51-voudige, terwijl deze laatsten, om het evenwicht te
bewaren, tot het 25-voudige hadden moeten stijgen. De
verhoudingen liggen in Nederland niet zo ongunstig en
doordat debouwkosten zo hoog zijn, dt woningbouw
slechts met hoge bijdragen uit de openbare kassen mogelijk
is, hebben de te lage huren alleen dit effect, dat de bijdrage
iets hoger moet zijn dan zij bij een normaal huurpeil zou
zijn. Huurverhoging is nodig om voor het ogenblik de door
bijdragen te overbruggen kloof te verkleinen en in de
toekomst de bouw van woningen op economische basis
mogelijk te maken.
Ir W. H.
van Sehouwenburg,
Normalisatie.
Normalisatie is, naar een definitie van Prof. Zwiers,
het wegnemen van ongemôtiveerde verscheidenheid, in
tegenstelling tot nivellering, die het ongemotiveerd weg-nemen vân verscheidenheid betekent.
,Begonnen als maatnormalisatie van eenvoudige ma-
chine-onderdelen is zij geleidelijk in Nederland ontwikkeld
tot normalisatie van meer samengestelde voorwerpen.
1-let gevolg is, dat bijv. een machine-onderdeel met een
nauwkeurigheid van 1/100 mm bij bestelling uit een ver-
afgelegen gebied bij aankomst zeker zal passen. hier-
door kan in het importerende land de voorraad reserve-
delen worden beperkt. –
Behalve in de richting van maatnormalisatie ont-
wikkelt iedere normalisatiebeweging zich in hoofdzaak
langs de volgende lijnen: begripsomschrijving, keurings-
eisen, monsterneming, beproevingsmethodn, verwerkings-
methoden en veiligheidsvoorschriften.
UIT BUITENLANDSE BRON.
De Engelse crisis. Het hoofdartikel van ,,The Economist”
van 23 Augustus jl. isvan mening, dat ,,the fault for the
present crisis – if fault there must be – is far more
America’s than Britain’s. The ban was far too small when
it was made, as the British pointed out at the time. The
conditions attached to it vere unworkable, as was aiso
pointed out at the time. The sharp reduction in the real
value of the ban was due to the risc in American prices,
following upon the abandonment of price control in’
America. The world-wide dollar crisis, which hurled the
convertibility provision into a disaster, is due to the
fact that the American balance of payments bas got out
of control. Nothing could have been done about any of
these things by any British action br inaction. Contributory
negligence there has certainly been from the British side,
but it has been of smaller importance”.
De stecnkoolproductie in Engeland is nog lang niet bè-
vredigend, vindt The Investors’ Chronicle” van 23
Augustus jl. Dit blijkt duidelijk bij vergelijking van de
jongste productiecijfers met overeenkomstige perioden
an verleden jaar. Gedurende vijf weken,te beginnen met
6 Juli, werd 14,62 millioen ton gedolven; in dezelfde periode
van 1946 14,37 millioen ton. Ditibe,tekent slechts een pro-
ductiestijging van gemiddeld 50.000 ton per week, terwijl
het aantal mijnwerkers sinds Juli 1946 (699.500) met 19.000
is vermeerderd. De Regering wijst echter op de vergrote
voorraadvorming: begin Augustus 1946: 9,24 millioen ton;
begin Augustus 1947: 11,86 millioen ton. Uit het ,,Monthly
Digest of Statistics” blijkt, dat de steenkoolexport sterk
is gedaald: le helft 1946: 2,47 millioen ton; le helft 1947:
0,50 millioen ton. De vergrote voorraad is dus niet ver-
kregen door de toegenomen prodictie, maar slechts ten
koste van de buitenlandse afnemers.
,,
rIl
e
Government
ani the people can abstract no comfort at all from any
of the oal figures”.
Canadees kapitaal stroomt naar
de
Verenigde Staten,
blijkens ,,The Financial Times” van 22 Augustus jl., op
zo grote schaal, dat dit voor het land desastreuze gévolgen
kan veroorzaken, tenzij er
•
een wijziging in de methode
van beleggen zou komen. Gedurende de eerste drie maan-
den van 1947 daalden de Amerikaanse aankopen van Cana-
dese effecten tot $ 71 millioen, d.w.z. tot de helft van die
in het eerste kwartaal van 1946; de Canadese aankopen
van Amerikaanse effecten daarentegen stegen van $ 66,5
millioen tot $ 75,8 millioen. Binien een jaar maakte een voor Canada gunstig saldo van $ 87 millioen voor het le
kwartaal van 1946 plaats voor een ongunstig saldo van
$ 4,8 millioen.
De omvang van de oorlogsschade aan woningen in enkele
West-Europese landen blijkt uit het volgende staatje
(ontleend aan de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 24 Augus-
tus jl.):
Frank- Groot- België Neder-
rijk Brittannië
land
(in duizendtalleri)
Geheel vernield
. . .
451
200
58
86
– Gedeeltelijk vernield
1.545
1
) 4.500
390
398
Woninvoorraad
……
9.777
13.000 2.250 2.178
‘)
Geringe schade (tot 3.000 Franse trancs) iiet inbegrepen.
hoewel bovengenoemde cijfers als gevolg
val:1
de uit-
eenlopende berekeningsmethoden – in Groot-Brittannië
zijn in de statistiek oôk opgenomen de geringe schaden –
niet goed vergelijkbaar zijn, blijkt hieruit toch wel, dat
van alle ‘West-Europese landen Frankrijk relatief de
meeste schade heeft geleden, vooral als men de post ,,ge-
heel vernielde woningen” beziet.
–
….
..
–
676
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947
HET PLAN-MARSHALL EN HET
INTER-EUROPESE BETALINGSVERKEER.
Sinds enkele weken zijn te Parijs de vertegenwoordigers
van zestien Europese landen bijéen, teneinde in gemeen
overleg een plan te, ontwerpen, dat, indien het de mede-
werking van de VeienigdeStaten verwérft voor de
economische toekomst vn de Oude Wereld van beslis-
sende betekenis zal worden. In het kader van deze con-
ferentie is door de delegaties van België, Nederland en
Luxemburg een voorstel ter -tafel gebracht, dat ‘beoogt
een meer bevredigende regeling van het inter-Europese
betalingsverkeer tot stand te brengen. De hulp, die de
Verenigde -Staten in het vooruitzicht hebben gesteld, is,
afhankelijk gemaakt van de bereidheid der Europese
landen, om in de eerste plaats zoveel mogelijk elkander
te steunen en om zo goed’ mogelijk orde te stellen op hun
eigen zaken. 1-let plan der drie delegaties beoogt aan een
en ander, voor zover dit het terrein van het inter-Euro-
pese betlingsverlceer aangaat, vorm en inhoud te geven
1).
Thans: bilaterale accoorden en bilaterale eQenwichten.
‘1-let inter-Europese betalingsverkeer voltrekt zich heden
ten – dage op de ,grondslag van een stelsel van bilaterale
bptalingsaccoo-rden, dat in de maanden, die sedert de
bevrijding van Europa verstreken zijn, geleidelijk is op-
gebouwd. Bij wijze van eerste benadering kan men deze
accoorden omschrijven als een verbeterde uitgave van
de clearingverdragen, die vôôr de oorlog in zwang waren.
Het betreft hier een vorm van gbonden betalingsverkeer,
waaraan men echter een grotere soepelheid heëft weten
te verlenen dan bij de vroegere clearing bestond. Het
kenmerkende verschil tussen vroeger en nu wordt teweeg-
gebracht door het feit, dat de partners elkander over en
weer een crediet verlenen, dat binnen de overeengekomen
grenzen niet in goud of deviezen kan worden opgeëist.
Deze armslag maakt het mogelijk het betalingsverkeer
te leiden via de normale kanalen van het bankwezen ,en
leidt voorts tot de opheffing van de wachttijd, die in het
oude syteem een der meest storende elementen vormde.
Desoepelheid van het stelsel echter beperkt zich in
het algemeen uitdrukkelijk tot de overbrugging van die
schommelingen in het betalingsverkeèr, die inhaerent
zijn aan de onderliggande verhoudingen. Invoer- en uit-
voer verlopen zelden geheel parallel; een land kan dus tijdelijk, gedurende de periode dat zijn seizoensimport
groot is, een debetpositie. opbouwen, die geliquideerd
woidt naarmate zijn seizoensexport beschikbaar komt,
of omgekeerd. Voor de financiering van een duurzaam
tekort in het bilaterale betalingsverkeer is het monetaire
crediet evenwel niet bestemd. 1-let land, dat deze crdiet-
marge eenmaal voör de financiering van den langdurig,
tekort op de betalingsbalans heft geabsorbeerd, ontneemt
daarmede aan het betalingsaccoord de soepelheid, die zijn
grootste verdienste uitmaakte.
Dit alles zou van weinig materiële betekenis zijn, indien
de betrokken landen zonder bezwaar in staat waren
tegemoet te komen aan de eis, welke de onderscheiden
betalingsaccoorden stellen, namelijk dat bij overschrijding
van de overeengékomen marges de debiteur gehoiden is
het verschil in goud of deviezen af te dekken. 1-let ,is
immers juist het algemene gebrek aan ,,hard currency”,
dat –
–
aan het
–
gevolgde stelsel van deviezencontrôle ten
grondslag ligt. De neiging is mitsdien onontkoombaar
om de betalingsaccoorden zodanig te hanteren, dat het bilaterale betalingsverkeer zich volledig blijft afspelen
binnen- de grenzen, die het nionetaire accoord heeft ge-
trokken. Dit betekent, dat het wederzijdse goederen- en
dienstenverkeer zich moet instellen bp de verwezenlijking
van bilaterale evenwichten, waarbij het niveau, waarop
‘)
Ter
vermijding van misverstnd zij uitdrukkelijk opgemerkt, dat alle verdere aspecten van de Pai’ijse conferentie in dit artikel
buiten beschouwing blijven.
dit evenwicht in ieder voorkomend geval tot stand komt,
wordt hepdald door de zwakste der beide partners.
Onmiddellijk na de oorlog, in de maanden waarin het
internationale contact practisch van de grond af moest
worden opgebouwd, deed dit bezwaar zich nog niet zeer
sterk gevoelen. De mogelijkheden tot uitwisseling van
goederen en diensten waren veelal gering, en de overeen-
gekomen marges waren iki de
regel
in staat evdntuele
plooien glad te strijken. Naarmate echter de Europese
productie op gang’ komt, is het onvermijdelijk, dat dit
euvel in belangrijker mate aan de dag zal gaan treden. Reeds in het huidige stadium zijn er concrete gevallen
aan te wijzen, waarin essentiële producten, die in het
ene land voor export beschikbaar waren, door het andere
land moesten worden geweigerd, omdat laatstgenoemde –
in het bilaterale verkeer geen tegenprestatie in goederen
of diensten kon aanbieden en evenmin over de deviezen
beschikte, die nodig zijn qm een onevenwichtig handels-
accoord te kunnen aanvaarden. Deze tendentie zal, naar
men rhag aannemen, in intensiteit toenemen, indien met
behulp van de door Amerika in het vooruitzicht gestelde
seûn de voor uitvoer beschikbare overschotten in om-
vang stijgen. Zolang het internationale handelsverkeer
zich blijft voltrekken op de grondslag van het bilaterale
– evenwicht, zal het huidige betalingssysteem een ernstige
belemmering vormen voor de ontwikkeling van het inter-
Europese verkeer, en zal de- assistentie der Verenigde,
Staten onvoldoende nuttig effect sorteren. De vraag dringt
zich dus op, of en in hoeverre het mogelijk is een be-
talingssysteem te ontwerpen, dat aan het inter-Europese
verkeer althans geen monetaire bezwalen in de weg legt.
Een mogelijkheid: onderlinge Europese compensatie.
1-let stelsel van bilaterale’ b’etalingsaccoorden ‘bevat
een belangrijke ressource, die’ tot dusverre nog nauwelijks
is gebruikt. In de practijk namelijk blijkt, dat ‘de meeste
landen ten, opzichte van sommige partners debiteur zijn
(desnoods tot het bedrag, waarbij afgifte van goud of
deviezen noodzakelijk woi’dt), -terwijl zij te zelfder ti&d
ten opzichte van andere partners in een crediteurpositie
verkeren. Een zeer belangrijke winst zou derhalve worden
geboekt, indien de stelselrpatige mogelijkheid zou worden
geopendom debetsaldi, die in het ene accoord bestaan,
af te dekken met creditsaldi uit een ander accoord. Indién
men derhalve tot een algemene compensatieprocedure
zoti kunnen besluiten, zou reeds op dit moment’ en in
éerste aanleg zelfs zonder hulp van buiten een grote stap
in de goede richting worden ondernomen. Deze stap zou inhouden het herstel van de (onderlinge) transferabiliteit
der betrokken Europese valuta’ en zou de weg banen
naar een Europees betalingsverkeer op multilaterale
grondslag. – –
Met het herstel van de transferabiliteit, die aan de,
deelnemende landen een zuiniger gebruik van hun schaarse
goud- en dol1aTreerves garandeert, kan echter niet wor-
den volstaan. Krachtens de aangeduide compensatie-
procedure, immers, zouden die landen, die tegenover de
– rest van- Eurôpa ‘een çrediteurpositie innemen, ten slotte vorderingen vergaren op die landen, die ten opzichte van
de rest van Europa per saldo debiteur zijn. De behoefte
atin convertihiliteit der Europese valuta’s’ (in goud of
dollars) kan door een algemene compensatie wel worden
verschoven, maar niet vo’den opgeheven. Slechts indien
,na een bepaald punt, effectieve convei’tibiliteit gewaar- –
– borgd is, zal, de algemene transferabiliteit tot het gewenste
resultaat kunnen voeren. –
In deze situatie lijken alle elementen, waarop Marsliall doelde, aanwezig. Europa kan in de eerste plaats zichzelf
helpen door het stelsel der bilaterale accoorden te door-
breken. Europa is echter niet in staat op eigen krachten
ten volle die”reorganisatie te effectueren; die voor de
bereiking van het gestelde doel noodzakelijk is. In tweede
instantie zou dus aan Amerika de hulp kunneh worden
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
677
gevraagd, die onontbeerlijk is om het beoogde betalings-systeem gedurende de overgangsperiode, waarin Europa
thans verkeert, tot een succes te maken. Dit zijn de over-
wegingen, die ten grondslag liggen aan het vporstel, dat
te Parijs door de Belgische, Nederlandse en Luxemburgse
delegaties aan het ,,Comité de coopération économique
européenne” ter overweging is aangeboden.
liet ,,Benelux”-Qoorstel: een multilateraal Europees betalings-
‘erkeer.
Het ,,Benelux”-voorstel valt in twee onderdelen uiteen.
Het geeft in de eerste plaats een schets van de wijze,
waarop het inter-Europese betalingsverkeer op multi-laterale grondslag zou kunnen worden georganiseerd,
uitgaande van de onderstelling, dat Amerika bereid zal
zijn de voor dit doel noodzakelijke assistentie te verlenen.
liet ontleedt voorts de maatregelen, die de betrokken
landen onverwijld (vôôrdat omtrent de Amerikaanse hulp
een beslissing is genomen) zouden kunnen treffen, teneinde
reeds thans tot een zekere transferabiliteit te geraken.
hoewel de resultaten, die volgens de laatstgenoemde
procedure kunnen worden bereikt, uit de aard der zaak
minder volledig zijn dan die van het eerstgenoemde plan,
is het niettemin belangrijk ook aah de mogelijkheden,
die Europa zonder Amerikaanse steun ten diensté staati,
de nodige aandacht te wijden. Indien namelijk de deel-
nemende landen op eigen initiatief tot een verder gaande
mate van samenwerking zouden geraken, zou hierin voor
de Verenigde Staten een belangrijke aanwijzing liggen,
dat Europa de terecht door Amerika verlangde ,,self-hjelp”
serieus ter hand neemt.
De thans bestaande monetaire accoirden bevatten in
sommige gevallen de clausule, dat hetzij het crediteurland
het recht heeft zijn saldo aan te wenden buiten de mone-taire zône van de wederpartij, hetzij liet debiteurland het
recht heeft zijn schuld af te dekken in de valuta van een
derde land; voor het verrichten van deze betalingen,
die dus het bilaterale kader doorbreken, is de vooraf-
gaande toestemming van alle betrokken partijen vereist.
De eerste stap, die ware te verrichten, is deze, dat de
bedoelde mogelijkheid uitdrukkelijk wordt opgenomen in
alle monetaire accoorden, waarin zij tot dusverre niet
voorkomt. De tweede stap bestaat hierin, dat van deze
mogelijkheid, die tot heden slechts uiterst spaarzaam is
toegepast, een groter en stelselmatiger gebruik wordt
gemaakt. /
Er bestaan twee oôrzaken, die voorlopig hebben belet, dat het driehoekshetalingsverkeer zich heeft ontwikkeld.
De eerste is deze, dat een land A wel kan flagaan, dat
het op een gegeven moment een vordering heeft op een
land B en een schuld aan een land C, maar dat het niet
weet, of de onderlinge verhouding tussen B en C op het-
zelfde tijdstip een driehoeksbetaling toelaat. De tweedè
oorzaak is, dat iedère voorgenomen driehoeksbetaling
aanleiding geeft tot tamelijk moeizame besprekingen, die maken, dat de te overwinnen weerstand veelal te groot is.
Aan het eerste euvel zou worden tegemoetgekomen,
indien de circulatiebanken periodiek aan een centraal
orgaan opgave verrichtten van de stand harer monetaire rekeningen. Aan de hand van deze opgaven zou kunnen
worden nagegaan, in welke gevallen transfermogelijkheid
aanwezig is; eventueel zou het centrale orgaan belang-
hebbenden met elkander in contact kunnen brengen.
liet tweede bezwaar zou belangrijk kleiner worden,
indien de betrokken landen zich jegens elkander zouden
verplichten om betaling’in een derde valuta te aanvaar-
den in alle gevallen, waarin hun fundamentele belangen
zich daartegen niet verzetten.
A utoniatische o9erdrachtsnzo gelijkheid b innen Europa.
liet is duidelijk, dat op deze wijze reeds in eerste aanleg
een grotere soepelheid van het inter-Europese betalings-
verkeer zou worden tot stand gebracht, en dat met name
in bepaalde gevallen afdekking van een debetsaldo in
goud of deviezen zou kunnen worden vermeden, liet is
echter eienzeer duidelijk, dat deze facultatieve trans-
ferabilite.it, zelfs indien zij zich ontwikkelt, geen defini-
tieve oplossing betekent. liet valt immers niet aan te
nemen, dat en deviezenarm land op.de geschetste grond-
slag bereid zal zijn zijn bilaterale handelspolitiek te her-
zien. De wetenschap, dat de
mogelijkheid
bestaat om een
debetsaldo, voortspruitende uit een onevenwichtig handels-
verkeer, met een derde valuta af te dekken, is hiertoe
niet voldoende; een fundamentele wijziging van het
handelspolitieke beleid kan niet worden verwacht, alvo-
rens op dit punt
zekerheid
zal zijn verkregen. De facul-
tatieve transferabiliteit zal dus moeten worden vervangen
door automatische transferabiliteit; laatstgenoemde zal
slechts met Amerikaanse hulp kunnen worden verwezen-
lijkt.
Automatische transferabiliteit vereist eveneens een
centraal orgaan dat echter in dat geval meer dan een
administratieve functie zal hebben te vervullen; zij vei’-
eist evenzeer een bijzondere techniek.
De afwikkeling van het lopende internationale beta-
lingsverkeer zou zich, geheel als tot dusverre, kunnen
blijven afwikkelen dooi’ bemiddeling van de deviezen-
banken en via de monetaire rekeningen, die de betrokken
circulatiebanken voor elkander hebben geopend. Het
centrale orgaan zou uitsluitend moeten w’oi’den inge-
schakeld voor de verrekening van de saldi, die in dit
betalingsverkeer ontstaan; deze verrekening kan mep
zich als volgt voorstellen.
Ieder land zou periodiek (bijv. aan het einde van iedere
maand) aan het centrale orgaan mededeling doen van de
creditsaldi, die het in het bilaterale betalingsverkeer
heeft verzameld, waarbij de bedi’agen zouden moeten
worden uitgedrukt in een overeen te komen valuta. Aan de
hand van deze mededelingen zou het centrale orgaan
voor ieder deelnemend land het bedrag kunnen vast-
stellen, waarvoor het per saldo ten opzichte van alle
andere landen debiteur of crediteiir is. Op deze wijze
wordt de grootst mogelijke mate van transferahilïteit
automatisch verekerd. –
Ieder deelnemend land zou de credietmarges, die het
thans in zijn onderscheiden bilaterale betalingsaccoorden
heeft opgenomen, moeten overdragen aan het centrale
orgaan, teneinde aldus vast te stellen tot welk bedrag
het per saldo crediteur wil zijn zonder op betaling van
goud of deviezen aanspraak te maken, resp. tot welk
bedrag het per saldo debet kan staan zonder tot betaling
in goud of deviezen verplicht te zijn. Men zou kunnen opmerken, dat de optellirig van alle bestaande crediet-
marges in feite een verhoging van de overeengekomen
faciliteiten zou inhouden, aangezien hij het afsluiten van
de individuele accoorden nimmer rekening is gehouden
met de mgelijkheid, dat alle marges tegelijkertijd in de
ene of de andere richting volledig zouden zijn uitgeput;
een verlaging van ‘het dooi’ simpele optelling verkregen
totaal zou daarom wellicht overweging verdienen.
Een land, welks netto debetsaldo het bedrag van zijn
totale credietmarge zou overtreffen, zou het excedent
in goud of deviezen moeten afdekken; omgekeerd zou een
land, welks netto creditsaldo het bedrag van het totaal
verleende crediet te boven gaat, goud of deviezen moeten
Ontvangen.
Een Europese aalutapool.
Aangenomen wordt, dat de Verenigde Staten bereid zijn een ,,poo1″ van ‘ goud of dollars te fourneren met
behulp waarvan de convertibïliteit der betrokken valutas
buiten de grenzen van het in totaal overeengekomen
monetaire crediet zou ‘worden gewaarborgd; een zodanige
,,pool” moest door het centrale orgaan worden beheerd.
De aldus te scheppen reserve zou moeten worden gebruikt
door de debiteurlanden ter afdekking van excedenten,
Vw
w
.
w
678
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947
die in het inter-Europese betalingsverkeer ontstaan; zij
zou toevloeien ‘aan de crediteurlanden, die na compen-
satie blijken meer crediet te hebben vecleend dafi is over-
eengekomen. De ,,pool” zou dus niet vrijelijk ter beschik-
king staan van de deelnemende landen, maar zou uit-
sluitend kunnen worden gebruikt om een soepeler Orga-nisatie van het inter-Europese betalingsverkeer tot stand
te brengen. Slechts nadat zij deze taak hebben vervuld,
w. z. nadat zij aan een crediteurland zijn uitbetaald,
zouden het goud of de dollars, die uit de pool” afkomstig
zijn, vrijelijk kunnen worden aangewend. Een en ander
houdt uiteraard, niet in, dat de landen, die in het inter-
Europese verkeer een debiteurpositie inneiïien, ongelimi-
teerd op de ,,pool” zouden kunnen trekken. Te voren zou
aan ieder land een quote moeten worden toegewezen,
die zijn aanspraak
op
de door Amerika te verlenen hulp
lirniteert.
Een technische complicatie spruit voort uit de omstan-
digheid, dat de debet- en credit-excedenten, die in’ het
bovenomschreven betalingssysteem zouden ontstaan, niet
noodzakelijk gelijk zijn. Men kan zich het extreme geval
voorstellen, dat alle deelnemende landen op één na cre-
diteur zijn tot het bedrag van het door hen verleende
monetaire crediet, terwijl het resterende land voor het
gehele geaccumuleerde bedrag debiteur is. In die situatie
zoii h’et debiteurland een waarschijnlijk groot bedrag in
goud of deviezen -moeten voldoen, terwijl geen •enkele
partner op ontvangst van goud of deviezen aanspraak
zpu kunnen maken. De omgekeerde mogelijkheid is even-
teer denkbaai’. liet stelsel kan daarom slechts function-
neren, indien een bepaald bedrag’ aan goud of dollars
wordt afgezonderd als buffervoorraad. Een. land, dat zijn
debetmarge overtrekt en dus goud of deviezen moet
voldoen, zou dit bedrag ten laste van zijn quota moeten
storten in de bufferpool; een land, dat goud of dollars
moet ontvangen, zou uit de bufferpool moeten worden voldaan. Voor het bedrag, waarmede de onttrekkingen
aan de bufferpool de stortingen overtreffen, zal Amerika
een vordering verkrijgen op de gezamenlijke deelnemende
landen, die ten slotte (bij liquidatie van het systeem)
moet worden voldaan door de debiteurlatiden. Voor het
bedrag, waarmede de ,stortingen in de bufferpool de ont-
trekkingen overtreffen, zal Amerika een schuld hebben
aan de gezamenlijke deelnemers, welke moet worden
voldaan aan de landen, die pér saldo credit staan. Op
deze wijze is in de boeken van het ceiitrale orgaan het
totaal van de debetsaldi, vermeerderd met de netto-
toeneming resp. verminderd met de netto-daling van de
bufjerpool, steeds gelijk aan het totaal der creditsaldi.
Voor- en nadelen.
Op cle geschetste wijze zou het, naar het voorkomt,
technisch mogelijk zijn het inter-Europese betalingsverkeer
op meer, bevredigende wijze te organiseren dan onder de vigueur van de thans functionnerende bilaterale ac-
coorden mogelijk ‘is. De vraag rijst, welke voor- en na-
delen geacht kunnen worden aan dit systeem te zijn
verbonden.
De belangrijkste winst spruit ongetwijfeld voort uit
de reeds in het voorgaancfe, vermelde omstandigheid, dat
de handelspolitiek der deelnemende landen een grotere
armslag zou verkrijgen. Hoewel de formele beperkingen,
waaraan het handels- en betalingsverkeer thans onder-
worpen zijn, voorlopig geenszins zouden kunnen worden
afgeschaft, zou niettemin het hoodlottige strevën naai’
bilateraal evénwicht op beslissende wijze kunnen worden
doorbroken. Het directe voordeel vloeit toe aan de debi-
teurlanden, die hun importmogelijkheden in het inter-
Europese verkeer zouden zien toenemen. Het, voordeel
voor de crediteurlanden (hoewel van indirecte aard) zou
zijn, dat een afzetcrisis, die onder andere omstandig-
heden stellig dreigt, zou kunnen worden vermedn. Boven-
dien zouden de. credieurlanden verzekerd zijn van een
regelmatige ontvangst van goud en dollars ten bate van
hun eigen importbehoeften De quantitatieve betekenis
van een en andèr wordt bepaald door de omvang van de
hulp, die op de geschetste grondslag van de Verenigde
Staten zou kunnen worden verkregen: de debiteurlanden
immers kunnen ‘ zich slechts die vrijheden permitteren,
die worden toegelaten door de hoogte van de hun toe-
gewezen quote.
Het hovenomschreven stelsel moet men zich naar zijn aard als tijdelijk voorstellen. Het zou in beginsel slechts
moeten dienen voor de overbrugging van de ,,tranitional
period”, zoals deze in de statuten van het Internationale
Monetaire Fonds is voorzien. De bedoeling is stellig, dat
aan het einde van die periode de volledige convertibiliteit
der betrokken valuta’s moet zijn bereikt. Hieruit volgt,
dat. men de geschetste Organisatie niet moet beschouwen
als een concurrent van Bretton ”Voods, maar veeleer
als een aanvulling daarop. Het is langzamerhand corn-
munis opinio, dat het Monetaire Fonds, dat slechts tot
taak heeft tijdelijke bealingsbalanstekorten te over-
bruggen, in de huidige situatie niet in staat is de diensten
te bewijzen, die aan zijn oprichters voor ogen stonden.
Een stelsel, dat Europa de gelegenheid zou bieden de moeilijkheden van de overgangsjaren te overwinnén,
voorziet zonder twijfel in een lacune, die Bretton Woods
niet vermag te vullen.
Een belangrijk voordeel in het kader van het plan’-
Marshall is gelegen in het feit, dat terzake van de betere Organisatie van het inter-Europese betalingsverkeer aan
de erenigde Staten geen additionele hulp behoeft te
worden gevraagd. Het gestelde doel zou reeds kunnen
worden verwezenlijkt, indien een deel van de hulp,’ die
uit anderen hoofde wordt verzocht, op zodanige wijze
wordt verschaft; dat zij aan de doeleinden van het project
dienstbaar wordt gemaakt. Een bijdrage in goud of dollars o’p de geschetste gi’ondslag is duidelijk ,,â double usage”:
do Amerikaanse deviezen circuleren eerst door Europa
en komen vervolgns beschikbaar voor aankopen overzee.
Een nadeel is gelegen in het feit, dat de Europese ere-
diteurlanden in het kader van het geschetste systeem
niet langer in staat zijn hun eigen’ debiteuren uit te kiezen.
Dit bezwaar, dat stellig van betekenis is, lijkt echter niet
onoverkomelijk. Het totale risico, dat een crediteurland
bereid is te lopen, blijft beperkt tot het bedrag van het
crediet, dat het aan het centrale orgaan wenst te ver-
lenen. Het risico, dat de gezamenlijke crediteurlanden
lopen ten opzichte van een specifiek debiteurland, wordt
gelimiteerd door het bedrag van de debetmarge, dat het
centrale orgaan aan dat land toestaat. Het risico is dus
in ieder geval te overzien. Eventueel zou men kunnen
overwegen een onderlinge garantie der deelnemende
landen tot stand te brengen.
Een grote moeilijkheid zal ongetwijfeld ontstaan, van-
neer het erom gaat ieders aandeel in de Pool te bepalen,
terwijl voorts bij de practische technische uitwerking
nog diverse puzzles zullen kunnen rijzen. Hoofdzaak blijft
echter, dat Amerika in de eerste plaats van de Europese
landen constructieve denkbeelden verwacht, alsmede de
geneigdheid om elkander te helpen. Wanneer op de ge-
schetste basis, desnoods ten koste van wederzijdse op-
offeringen, de hulp van Amerika kan worden verkregen,
heeft Europa zic’h stellig niet te beklagen.
1-let comité van financiële deskundigen, dat gedurende
de afgelopen weken te Parijs zijn aandacht aan het ,,Bene-
lux”-voorstel heeft gewijd, heeft met de principes, die
aan het voorstel ten grondslag liggen, zijn ‘instemming betuigd. Aan de bespreking van de ingewikkelde tech-
nische vraagstukken, die bij de uitwerking van het plan
rijzen, is men te Parijs niet toegekomen, aangezien de
gedelegeerden hiervoor uiterâard de nadere instructies
hunner Regeringen moeten afwachten. De bedoeling is,
27 Augustüs 1947
ECONOMISCH-STATISTISCH BERICHTEN
679
dat de deskundigen der
zestien
landen in de tweede helft
van September te Londen opnieuw bijeenkomen, teneinde
alsdân aan het voorstel nader vorm te geven. 1fen mag
het resultaat de Londense bespreking met spanning
tegemoet zien.
Parijs, 22 Augustus
1947.
Prof. Dr F. A. G. KEESING.
INDONESISCHE PROBLEMEN.
Onder de berichten, die wij uit Indonesië ontvangen,
zijn soms ogenschijnlijk onbelangrijke, die toch tot na-
denken stenimen. Zo Idzen wij onlangs; dat bij de bevrijding
van de gasfabriek in Buitenzorg deze in goede staat bleek
te. verkeren. Het bedrijf was in de’ moeilijke tijden in gang
gebleven, geleid door een Indonesiër, die zich door de
ongeregelde omstandigheden niet van de wijs had laten
brengen. Deze man deed het verzoek de leiding in cle toe-
komst te mogen behouden. Het is te hopen, dat een nader
onderzoek naar zijn werkzaamheden zÔ uitvallen zal, dat
de Nederlands Indische Gamaatschappij besluiten kan
hem definitief aan te stellen.
Er is een Hollands spreekwoord met een naar de aard
van ‘ons volk bedachtzame inhoud: één zwaluw maakt nog
geen zômer. Dit is natuurlijk juist, maar toch beleven
wij elk jaar een diepe vreugde, als wij de eeste zwaluw
zien. Zo is het ook hier. Er is reden tot verheugenis, als uit
het Indonesische volk een bedrijfsleider opsLaat van bruik-
baar formaat, want naar zulke mensen gaat het verlangen
van ieder uit, die niets liever zou zien dan een wederop-
bouw van hef gehavepde land door samenwerking van
Hollanders en Indonesiërs.
Bij de opbouw van Indonesië in het einde van de negen-
tiende en in de eerste decenniën van de twintigste eeuw was
er steeds grote ‘vraag naar zelfstandige, energieke werkers,
die nodig varen voor.ontginning, leiding van ondernemin-
gen, bouw van sporen, wegen en fa»rieken etc. etc. Er
‘as hier een chronisch tekort. Ongeschoolde en geoefende
arbeiders varen meestal in voldoenden getale aanw’ezig,
maar zodra men boven deze categorie moest zoeken, kwam
men in cle moeilijkheden. De aanvoer uit Holland was bij
de snelle ontwikkeling,van het land onvoldoende, onder
de autochthonen kon men dergelijke krachten niet vinden.
Bij de meer ontwikkelden bestond wel airihitie om op de
bureaux te gaan zitten, maar de lust om het lonende, maar
zware leidende pioniersweyk op zich te nemen ontbrak.
De klasse der intellectuelen zocht zijn heil in ambtelijke
sferen of in de politielc. Men zou dit krasser kunnen’ zeggen
en vaststellen, dat er altijd een drang bestaan heeft naar
de
–
ambtelijke loopbaan. Die bestaat nu zod?ler twijfel nog.
Er is een waar gedrang om de staatsruif en het zeer gi’ote
aantal Ministers in de Repoebliek is stellig geen toeval,
maar een gevolg van het verlangen van velen naar voor-aanstaande met waardigheid omgeven functies.
Wij Icunnen de intellectuelen natuurlijk niet voorschrij-
ven, op welke wijze zij het belang van hun land behoren te dienen; ze zouden trouwens een advies niet willen volgen,
want voor hen hebben de politiek en de mbtenaarsstoel
meer aantrekkelijks dan het economische werk. Deze nei-
ging vonden wij al vdak bij de studerenden in Nederland.
Wij herinneren ons een jong Indonesiër, die bijna afgestu-
deerd was, toen Leiden werd geslo,ten, aan wien wij de
vraag stelden, hoe lang hij dacht nog nodig te hebben om
af te studeren, als de vrede in het land zou zijn. FIet ant-
woord luidde: ,,ik weet nog niet of ik met mijn studie
voort zal gaan. I3elangi’ijker zaken ztsllen mij w’arschijnlijk
roepen”. liet was – en is nu zeker – duidelijk, wat hij be-
doelde. Wij vragen ons echter af, of het niet verstandiger
zou zijn geweest zijn kennis af te ronden en zich klaar te
maken om één Nederlander in een leidende functiete kun-
nen vervangen of ‘om zo’n functie ‘naast de Nederlanders
in te nemen?
Bij de wederopbouw van Indonesië zal het weer in eerste
instantie gaan om de leiding gevende mannen, eerst daarna
om het kapitaal. Vat ons te wachten staat, als de arbeid
kan .worden opgenomen, weten wij nog niet. 1-Jet staat
echter ‘vast, dat veel vernietigd of beschadigd is en dat
alles, wat bleef staan verwaarloosd w’ei’d. Dit is ernstig.
Java heeft bijv. geen goede natuurlijke havens. Tandjong
PriQk en Tandjong Perak, de havens ‘van Batavia en Soe-
rabaja vereisten steeds veel onderhoud en ze hebben dit
thans jarenlang moeten misseh. Er zijn vele pakhuizen
in verval, branden hebben gewoed. Met krachtige hand zal
het herstel dus moeten’ worden aangepakt. De spoorwegen
behoeven reparatie en verbetering,, bruggen moeten
wordén herbouwd, de irrigatie moet weer op peil komen,
de bodem is verarmd en heeft hemesting nodig, de bebos-
sing is op vele plaatser vernietigd et,c. etc. Java moet
weer voedingsmiddelen genoeg opbrengen voor de zeer
dichte bevolking,
l?ovendïen
moet er voor uitvoer worden
geproduceerd en dan moeten er krachten disponibel ‘zijn
voor het leiden van de industrialisatie.
Dit alles vormt een moeilijk o’plosbaar probleem. Een
feit, waarmede echter rekening gehouden
moet
worden is,
,dat tot heden de
1
lndonesi6rs de mannen niet opleverden,
die dat werk zelfstandig konden, verrichten, en alle be-
richten wijzen er op, dat de Repoebliek tot behoud van
het grootse productie-apparaat niets deed. .Dit behoeft
niet te verwonderen.
Er waren steeds duizenden en duizenden inlanders, die hun eigen bedrijfjes hadden; zij misten echter in de regel
de kracht, het doorzettingsvermogen en ook de ambitie
die zaken uit te bouwen om zich los te maken van het
kleinbedrijf. Zij bleven keuterboeren, vrachti’ijders, prauw
–
voerders etc. Voor zover zij zich toelegden op levering van
zgn. tweede gewassen aan de handel, steunder zij op de
tussenkomst van Chirezen, die de middelmatige n grotere
zaken ‘deden. Natuurlijk stend er veleens een op, die zijn
sawah-bezit wist uit te breiden eft daardoor in rijkdom
ver uitstak boven de gemiddelde landbouwer; deze trachtte
echter niet zijngronden door intensievere exploitatie meer
rendabel te maken, doch hij gaf ze uit in deelbouw, wat
stellig de minste inspanning kostte.
De intellectuelen toonden ook geen belangstelling voor
het bedrijfsleven, zij hadden meestal alleen interesse vooi
belangrijker zaken, zoals de bovengenoemde student, dat
uitdrukte. 1-let is opvallend hoeveel gestudeerden het werk,
waarvoor zij zich lieten opleiden, dadelijk bij aankomst
in de Oost vaarwel zegden om politieke baantjes te verove-ren. Onder de tegenwoordige ministers en hoge ambtenaren
in de Repoebliek vin’dt men doktoren, ingenieurs, econo-
men etc.
Men mag hier spi’eken van een tekort, dat slechts met
de uiterste moeite zal kunnen worden opgeheven. Er waren
wel enige ondernemingen van betekenis in het bezit yan
Indonesiërs, o.a. suikerfabrieken. De leiding was daar
echter steeds in handen geled van Nederlanders, wat toch
wel te denken geeft.
Véér de oorlog waren er en ook nu’ zijn er nog Indonesi-
sche ambtenaren, die in de Nederlands Indische departe-
menten hun taak verrichtten. Zij klommen zo nu en dan
tot de hogere en zelfs hoogste rangen op. In het bedrijfsle-
ven zag men de intellectuelen echter niet. En toch was in de tijden van goede gang van zaken daar steeds nijpende
bèhoefte naar goede leidende krachten. Zonder tekort te
doen aari eerbied voor het opbouwende en ordenende
werk van de ambtenaren, mag worden gezegd, dat Indië’s
welvaart in deze eeuw werd opgebouwd in de bedrijven:
Deze verschaften de middelen, die nodig waren voor de
ontwikkeling van he
,
t land. De kleine en zeer kleine be-drijfjes droegen ‘hun aandeel bij, doch het aandeel van
die millioenen was onbetelcenend tegenover het aandeel –
van de honderden grote. Hadden de Indonesiërs geleidelijk
volkomen baas willen worden in het eigen land, dan
hadden zij rroe’ten trachten een rol te spelen in het econo-
misch leven; ze hadden eigen bedrijven moeten opbou-
680
ECONOMISCfl-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947
wen, zoals verschillende Brits-Indiës in hun land en ook
in Indonesië deden. Ze hadden dan bij ontwikkeling van
dezelfde kennis en energie zonder enige twijfel gemakkelijk
tegen de Nederlanders kunnen concurreren, omdat zij
als autochthonen belangrijke voorrechten hebben. De vraag
rijst, hoeveel mensen er nodig zouden zijn geweest om
de Nederlanders op dit gebied te vervangen. Hoeveel
buitenlanders vinden emplooi in het terecht zo vaak
geroemde Indische productie-apparaat? Dr. Ilaccoû
taxeert in zijn onlangs verschenen boek ,,De Indische
Exportproduten”, dat in 1930 in totaal 72.000
Nederlanders in Indië
çeerkzaarn
,
waren
en dat daarvan
21,2 pCt dus ongeveer 15.264 arheidden in de oerproductie,
11 pCt dus ongeveer 7.920 in de in- en uitvoerhandel.
Er zouden dus onder die 70 mjllioen Indonesiërs 23.184
moeten worden gevonden, die zich met kracht, energie
en kennis op handel en bedrijf zouden toeleggen om het
kleine aantal hollanders te vervangen en het economisch
leven in Indonesië in handen te krijgen. Van die mogelijk-
heid zijn wij ogenschijnlijk nog zeer, zeer ver verwijderd.
liet is natuurlijk een open vraag, of het nodig zou
zijn de buitenlanders te verdringen en of het niet veeleer
gewenst zou zijn naast die vreemdelingen mede te werken.
Er zijn nog steeds grote delen van Indonesië Ioor gebrek
aan leidende krachten niet tot ontwikkeling gebracht.
Alleen Java kwam tot volle wasdom, Sumatra was echter
in het begin van deze eeuw nog alleen belangrijk door
de tabakscultuur op Deli. Het aantal inwoners, van dit
grote eiland werd in 1900 geschat op 4 millioen. In deze
eeuw breidde de bevolking zich uit, omdat verschillende
streken tot ontginning kwamen, en in 1930 was de bevol-
king ongeveer verdubbeld. De dichtheid per km
2
was
toen 17, wat in vergelijking tot Java en Madoera, met
een dichtheid van 316, nog zeer pover is.
De vraag naar leidende wrkkrachten zal na alle ge-
leden leed ovèrweldigênd zijn. De wederopbouw van het
verwoeste en uitgemergelde land zal ontstellend veel
arbeid vragen. Zoals de omstandigheden v66r de oorlog
echter waren en zoals ze nu zijn, geloven wij niet, dat de
mogelijkheid aanwezig is, dat er een aantal van betekenis
uit de Indonesiërs naar voren zal treden om als leiders
aan de opbouw deel te nemen. Als de taak alleen op ons
komt te rusten, zal het gebrek aan scheppende kwaliteiten
bij de Indonesiërs op dit gebied stellig worden betreurd.
Een groot deel van Indonesië verkeert nu, ruim twee ja-
ren na het beëindigen van de oorlog, nog steeds in een
periode van afbraak. Politieke omstandigheden verhinderen
ons een aanvang met het herstel te maken; de Repocblikei-
nen doen op dit terrein niets. De nood moet dus stijgend
zijn en in vele gebieden moet hevige armoede heersen, die
door gebrek aan goede zorgen op sommige delen van het
land zeer zwaar moet drukken en aanleiding geven’ tot
chrotiische hongersnood. De sterftecijfers moeten onder die
omstandigheden stijgen en nien kan aannemen, dat de
dichte bevolking op Java niet meer groeit, maar snel
afneemt. Mochten de Nederlanders niet meer in de ge-
legenheid worden gesteld hun taak op te nemen, dart zal
de bevolking van Indonesië jaren achtereen moeten af-
nemen om een nieuwe evenwichtstoestand te scheppen.
Er zullen op Java en Madoera millioenen moeten sterven
om de levensomstandigheden houdbaar te maken. Ir Soe-
karno weet dit, want hij verkondigde indeitijd het plan
om 20 millioen Javaner te doen emigreren iaar de Buiten-
gewesten. Dit plan kenbaar te maken was een dwaasheid,
waarmede hij vermoedelijk hoopte indruk te maken. Aan
de verplaatsing van bewoners van Java naar Sumatra
werd al jarenlang door de Nederlands-Indische Regering
gewerkt; er bestaat op dit gebied een ervaring, die leert, dat deze landverhuizing slechts langzaam en geleidelijk kan geschieden. Men moet daartoe gronden op Sumatra
gereed maken. Dit kost tijd en geld. Daarna moet men
veel tegenstand overwinnen van de Javanen, die men wil laten verhuizen, omdat deze zeer aan hun geboortegrond
zijn gehecht. Men mag en kan dus niet in grote getallen
denken bij de uitvoering van zo’n verhuizingsproject.
Zou men werkelijk beginnen met het overbrengen van
enige honderdduizenden, dan zou men bovendien van
Sumatra hevig verzet moeten verwachten, want de be-
•woners van dit dunbevolkte eiland zouden er stellig weinig
voor voelen door Javanen te worden overstroomd.
Er zullen misschien illusionisten zijn, die zo’n nieuwe
evenwichtstoestand, ondanks al het leed, dat voor het
bereiken nodig is, niet af zouden willen wijzen, omdat
dan in ieder geval een vrij volk zou ontstaan, verlost
van de druk van een bezettende mogendheid. Wij schreven
al eens, dat ér van de Indonesische bevolking slechts
een klein deel in aanraking komt met de ,,verdrukkende”
Nederlande’s’). Wij willen nu dit probleem van een andere
zijde bezien en de vraag beantwoorden, hoeveel gronden
de Westerse cultuurondernemingen in beslag nemen.
Op het in Westerse zin het meest ontwikkelde gebied
Java en Madoera nam in 1938 de hevolkingsiandbouw
59,5 pCt van de bodem in’ beslag, de ondernemingsiand-
bouw 7,6 pCt. Dit laatste cijfer is stellig niet verontrustend
groot. Men moet daarbij in aanmerking nemen, dat verre-
weg het belangrijkste deel van die 7,6 pCt bestaat uit
door de ondernemingen ontgonnen woeste gronden.
Het belang van de Westerse ondernemingen voor de
economie van Indonesië was de bijdrage in de export.
liet land kan niet op de basis, waarop het placht te leven,
bestaan zonder een vrij groot positief saldo op de handels-
balans. Het is daarom interessant vast te leggen, dat
in 1938 voor Java en Madoera de ondernemingslandbouw
voor een uitvoer van f140.447.000 zorgde, terwijl aan
bevolkingsproducten f 41.926.000 werd geëxporteerd.
De bevolking werkte in hoofdzaak voor de binnenlandse
consumptie. Bij die uitvoer behoort nog te worden ge-
voegd de belangrijke export van minerale producten, die
geheel onder Westerse leiding tot stand komt.
Op de Buitengewesten is de verhouding anders, doordat
de Westerse cultures daar over het algemeen later be-
gonnen zijn en dus naar verhouding nog niet zo’n uit-
breiding hebben gekregen als op Java en Madoera. De
uitvoer van bevolkingsproducten (rubber, copra, koffie,
peper, etc.) is er belangrijk en de uitvoercijfers overtreffen
veelal die van de ondernemingsproducten. Of dit zo
zou zijn gebleven, als de oorlog niet was gekomen, valt
moeilijk te zeggen. De ondernemingen breidden zich toch
regelmatig uit, omdat Java ongeveer aan zijn maximale
ontwikkeling toe was en dus elders grond moest worden
gezocht. Verdere uitbreiding op Java zou licht ten nadele
van de dichte bevolking zijn gekomen en dat werd door
de voorwaarden, waaraan een cultuuronderneming moest
voldoen, verhinderd.
De Indonesiërs op de Buitengewesten legden zich echter
ook meer en meer op de exportgewassen toe, waarbij rub-
her een gewild en belangrijk product werd. De bevolkings-
rubbercultuur is een extensief bedrijf, dat een niet zeer
fraai product levert, gewonnen ôp een zich gestaag uit-
breidende aanplant. De ondernemingen zochten de op-
voering van de voortbrenging in hoofdzaak in verbetering
van de cultuurmethoden, dus in de verhoging van de productie per oppervlakte-eenheid: Zij leverden een
superieur product.
• Voor de Westerse productie waren andere producten
belangrijker. Wij noemen hiervan tabak, thee, oliepalmen
en sisal, waarvan de voortbrenging veel moeite en zorg
eisten, dus minder geschikt waren voor de Indonesiërs.
Men kan als regel stellen, dat elk product, dat op een-
voudige wijze kan worden bereid, op de duur van de Wes-
terse naar de bevolkingsvoortbrenging overgaat en voor
het Westerse kapitaal zijn belang verliest. Ook de Buiten-
gewesten zijn zeer belangrijk voor, de opbrengst van
minerale producten, waarvoor al weer Westerse onder-
nemingen zorgen.
‘) Zie: ,,E.-S. B.” van 11 December 1946, blz. 827
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
681
Op Java en Madoera ontwikkelden zich in de moeilijke
crisisjaren verschillende industriële ondernemingen. Ook
deze werden in hoofdzaak opgericht en geleid door
Westerlingen en Chinezen, behoudens enige kleinere be-
drijven op textielgebied. Bierbrouwerijen, zeep- en mar-
garinefabrieken, textielondernemingen, scheepsbouwbedrij-
ven, verf-, papier-, schoenfabrieken etc. etc. stonden geen
van allen onder Indonesische leiding en ze zullen niet
wederom tot leven worden gewekt, zonder Westerse hulp.
Van welke zijde men de toekomstige problemen ook
beziet, altijd stuit men allereerst op hetzelfde vraagstuk:
vanwaar moet de leiding komen? En het antwoord zal
steeds zijn: voorlopig nog jarenlang van het Westen.
Elke politieke oplossing zal er rekening mee moeten houden, dat men het Westen niet uitsluiten kan zondér
Indonesië te doen vè’zinken in een chaotisch verval.
liet zou verderfelijk zijn zich over te geven aan de illusie,
dat men de nodige leidende krachten aantrekken kan,
als de omstandigheden niet zodanig zijn, dat de werkers
er een ordelijke en veilige toekomst kunnen vinden.
Alen pleegt Indonesië vaak te vergelijken met India.
Men Verzuimt dan echter op de zeer grote verschillen
te wijzen. Allereerst moet men vaststellen, dat de Engelsen
zich nimmer zô intensief met India hebben beziggehouden
als wij dat met Indonesië hebben gedaan. Men kan dit
gemakkelijk constateren, als men India doorreist. liet
land is in geen enkel opzicht tot een ontwikkeling ge-
bracht, zoals men die op .Java kan zien. liet volk van India verschilt ook van dat van Indonesië. Men vindt
in India grote inlandse ‘ondernemingen en verschillende
belangrijke branches zijn geheel in handen van het eigen
volk. Toch vrezen wij, dat de economische positie van
India zwakker zal blijken dan men zich nu voorstelt,
als de Engelsen voorgoed verdwijnen. De exporten. zijn.
verdeeld over te weinig producten, de voortbrenging is
niet voldoende gevarieerd. Dit kn veranderen, voorlopig
schuilen hier echter gevaren.
India telt een belangrijk aantal zeer vermogende be-
woners, die in staat zijn kapitalen te verstrekken voor
de opbouw van nieuwe bedrijven. Het volk in zijn geheel
heeft grote vorderingen op Engeland. Wij echter hebben
in de loop der jaren milliarden in Indonesië belegd en
bovendien heeft dit land grote schulden aan ons. Enge-land kon zich dus gemakkelijker uit India terugtrekken
dan wij dit uit Indonesië kunnen doen. Of Engeland er
verstandig aan deed, zal de tijd moeten leren.
Wij echter willen alles wat met onze kapitalen en door
onze arbeid in Indonesië is opgebouwd niet weer in het
oerbos laten verdwijnen. Daarom wensen wij een regeling
te scheppen, die het behoud van het land op economisch
gebied waarborgt. Wij zijn dit verplicht aan het
volk, dat; dank zij onze leiding, zozeer in aantal is toe-
genomen, dat het alleen bestaansmogelijkheid heeft als de
belangrijke bedrijven weer aan het werk kunnen gaan.
Wij hebben onze bereidheid getoond dit met de Indo-
,neiërs samen te doen; het is dan echter noodzakelijk,
dat uit dit volk leidende krachten naar voren komen.
In dit artikel lieten wij alleen de aandacht vallen op
één zijde van het veelzijdige probleem. Later hopen wij
over andere kanten van dit vraagstuk iets mee te delen.
TH. LIGTTIART.
HET HUURVRAAGSTUK.
De huren in Frankrijk.
De grote tentoonstelling op het gebied van Volkshuis-
vesting.en Stedebouw, die deze zomer in het Grand Palais
te Parijs wordt gehouden, vraagt ondr andere ook de
aandacht voor het vraagstuk van de huren, dat met
name in Frankrijk onhoudbaar is geworden.
Met statistieken en grafieken demonstreert de Franse
inzending, dat sedert 1914 de bouwkosten tot het 50-
voudige zijn gestegen en de huren slechts tot het 5-
voudige, terwijl, deze laatste om het evenwicht te bewaren,
zeker tot het 25-voudige hadden moeten stijgen.
In 15 jaar tijd, van 1924-1939, stegen de kosten van
levensonderhoud tot 220 pCt, terwijl de huren rustig
op 100 l5leven staan. Dit betekent, dat de huren tegen-
over de kosten van levensonderhoud tot 45 pCt zijn
gedaald.
Geen wonder ook, dat in Frankrijk bij eefi rente-op-
brengst van staatspapieren van’ 4 pCt en van aandelen
van 3 pCt het rendement van het in huizen geïnvesteerde
kapitaal 1 pCt bedraagt.
Huur en inkomen.
In andere Europese landen, met name ook in ons land,
liggen de verhoudingen geheel anders. Trouwens, ook
vôér de oorlog was het percentage van het inkomen, dat
in de verschillende landen aan huur piacht te worden
betaald, zeer uiteenlopefld. Ook voor de afzonderlijke
bevolkingskiassen lopen de percentages nogal uiteen.
liet is een algemeen bekende waarheid, dat de minst-
draagkrachtigen in de regel het hoogste percentage van
hun inkomen aan huur betalen. In onze grote steden
was dit vôör de oorlog vaak reeds
1/5
of elfs
1/4.
Dit schijnt hard; het is echter een logisch gevolg van
de omstandigheid, dat,hoe lager het inkomen van een
gezin is, des te groter het deel is, dat voor noodzakelijke
levensbehoeften -,- in de eerste plaats voeding, maar -ook de woning – beschikbaar moet blijven.
Voor de voeding is dit reeds in de vorige eeuw door
Engel
geformuleerd in zijn bekende wetten, waarin wordt
uitgesproken, dat, hoe lager het inkomen van een gezin
is, des te groter het aandeel is, dat de uitgaven voor
voeding van de totale gezinsuitgaven vormen, en voorts,
dat bij daling van de inkomsten de uitgaven voor voeding
in geometrische verhouding toenemen.
• Vroeger werd algemeen aangenomen, dat niet alleen
de uitgaven voor voeding, maar ook de huren een zuivere
,,Engelfunctie” van het inkomen vormen, dus dat zij
procentsgewijze dalen, naarmate het inkomen stijgt.
Onderzoekingen van de Amerikaanse statisticus William
Ogburn hebben bewezen, dat voor de hiiurklassen boven
zekere grens de uitgaven voor huur procentsgewijs on-
veranderd bleven bij stijging van het inkomen, terwijl de
uitgaven voor voeding volgens de wet van Engel daalden.
1)itzelfde
is
ook bij onderzoekingen in ons land ge-bleken. Terwijl voor de inkomens beneden f 800 – dat
zijn dus degene, die buiten de inkomstenbelasting vallen –
de huur vaak meer dan 20 pCt bedraagt, daalt het per-
centage hij een inkomen van f 2.000 tot 15 ii 16 pCt.
Bij hogere inkomens daalt het nog tot omstreeks 14 pCt,
doch veel lager komt het – behoudens bij exceptioneel
hoge inkomens – echter niet.
Behoudens voor de gezinnen met lage inkomens waren
dus de huren in ons land over het algemeen niet hoog.
Nederland, dat vôôr de oorlog op zulk een ruime woning-
productie kon bogen, gold niet ten onrechte als het land,
waar de arbeider voor het minste geld de meeste woon-
ruimte kreeg.
De huren in andere landen.
liet vraagstuk van huur en inkomen is internationaal
aan de orde gesteld in het Congres van 1937 van de ,,In-
ternational Federation for Ilousing and Townplanning”
te Parijs. De Nederlandse prae-adviseur wees er toen in
zijn rapport op, dat de woningen in ons land in de laatste
kwart-eeuw aanmerkelijk in kwaliteit zijn vooruitgegaan,
zodat het verschijnsel, dat voor een betere woning een
groter deel van het inkomen wordt besteed, als een voor-
uitgang moet worden beschouwd: Er is natuurlijk een
grens, boven welke deze vooruitgang in haar tegendeel
omsiaat, maar deze grens was naar het oordeel van de
prae-adviseur bij 21 pCt – het percentage, dat in 1937
682.
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– 27 Augustus 1947
ii
“
i het tuindorp Vreewijk te Rotterdam was gevoiden –
nog lang niet overschreden. In vergelijking met andere
Europese landen, zo voegde hij hieraan toe, gaat het de
Nederlandse arbeider in dit opzicht nog niet zo. slecht.
De resultaten- van de onderzoekingen in de andere
Europese landen werden dezerzijds in een uitvoerige pu-
blicatie geresumeerd
1).
Deze landen bleken daarbij in
oier
groepen uiteen te vallen. –
De
eerste
groep bestaat uitde landen, waar na de vorige
oorlog een inflatje heeft plaats gehad waardoor de in-
koinens, in geld uitgedrukt, met .enige honderden pro-
centen zijn gestegen. In deze landen, waarvkn de voor-
naarnste zijn Frankrijk, Oostenrijk, Polen
en
Tsjecho-
slowakije,
zijn de huren echter door huurwetten beperkt.
Daarddor zijn wanverhoudingn ottstaan, die het bouwen
van woningen op economische basis onmôgelijk maken.
De tweede
groep omvat de landen, waar het wonen
uitgesproken duurder is dan in Nederland. In
Italië,
in
Zwi;tserland
en in
Hongarije
is de huur bepaald hoog te
noemen. Pei’centages’ van 30 en 40 pCt zijn daar niet
ongewoon. In Zwitserland speciaal worden echter aan de
woningen zeer hoge eisen gesteld, zodat, wat aan de huur-
ders .geboden wordt, zeker niet achterstaat bij ons land, doch alleen veel duurder is.
De
derde
groep omvat de landen, waar de huren on-
geveer hetzelfde percentage van het inkomen uitmaken
als in ons land en dus naar onze begrippen niet hoog zijn,
doch waarbij de geboden woonruimte aanmerkelijk minder
is.. Dit betreft de
,
kandinavjsche
landen. .
Voor deze huren wordt slechts een zeeë kleine woning
geboden; de één: en tweekamerwoningen vormen c(aar
een normaal verschijnsel.
In deze landen woont men dus voor een redelijke prijs,
doch alleen omdat men genoegen neemt met een uiterst
beperkte woonruimte, die op verre na niet voldoet aaii
de eisen, die in ons land aan de huisvesting van een gezin
wordei gesteld.
In de
oierde
plaats komen de lahden waar de toestanden
in ‘verschillende opzichten met de onze overèenkomen.
In Engeland, Ierland, Duitsland
en
België
bestond een evenwicht tussen de huren van de oude en van de nieiw-
gebouwde woningen op een peil, dat vergeleken met het
niveau van de kqsten van levensonderhoud, in al deze
landen, ongeveer gelijk was. Voor Duitsland, Engeland
en ‘Ierland werd opgegeven, ongeveer 1/6, voor België
voor arbeiders 1/6 en voor ambtenaren’ 1/5, voor Schot–
land 1/7. In al deze landen was het dus i’nogelijk, op eco
nomische basis te bouwen. Mede doordat particuliere
bouw en exploitatie van woningen mogelijk was, kon
in de periode tussen de beide wereldoorlogen een vol-
doende woningproductie worden verkregen.
De legenwoordige toestand
Hoe zijn nu de toestanden in deze landen na dÖ nieuwe
oorlog, die opnieuw de verhoudingen grondig heeft ver,-
stoord?
Wij beschikken helaas niet over zovml gegevens als
de congressisten van 1987. Slechts voor enkele landen is
het mogelijk een inzicht te verkrijgen in de nieuwe ver-
houdingen.
Van de eerste groep werden.reeds in de aanhef enkele
gegeyens omtrent Frankrijk vermeld. De eerste Huurw’et
dateert van April 1926 en heeft betrekking op alle huizen,
vÔôr Januari 1915 gebouwd in Parijs èn in een aantal
grote gemeenten. In 1939, bij het uitbreken van de oorlog,
werden de, huren van de, onder deze wet vallende wo-
ningen gefixeerd op 4 maal het jeil vn 1914. In 1945,
na de bevrijding, werd deze limiet enigszins verruimd,
zodat de index thans op ongeveer 5,5 wordt gesteld.
Aangezien de inkQmens tengevolge van de inflatie met honderden procenten zijn gestegen, zijn de meest zonder-
‘) ,,Woningvoorziening in een nieuwe
tijd” 1946, Hoofdstuk XI,
hlz.
t
38—170.
linge . verhoudingen tussen huur’ en inkomen ontstaan,
variërende van misschien 4 pCt tot benedèn 1 .pCt. Het
-is duidelijk, dat het bij zulke vérhoudingen practisch on
mogelijk.is
om de woningbouw op gang te krijgen.
In
Zwitserland
worden de huren , geregeld door een
besluit’ van 2 Juni 1946, hetwelk’ gebaseerd is op een
billijk rêndement van het in de woning geïnvesteerde ka-
pitaal. Ook de woningen, die na 31 Augustus 1939. zijn
‘gebouwd, zijn aan coi’itrôle onderworpen. Uitgangspunt
hij de beoordeling is, dat de exploitant van wijzigingen
in hQt prijspeil geen véér- of nadeel-mag hebben.
Exacte gegevens omtrent de verhouding van huur en
inkomen zijn niet beschikbaar. Aangezien echter de huren
over het algemeen tot het peil van 1914 zijn beperkt en
de kosten van het le’ensonderhoud aanzienlijk zijn ge-
stegen, mag’worden aangenomen, dat de huren thans een
geringer percentage van dp inkomens uitmaken dan
vôér 1940.
In
Engeland
zijn de kosten van levensonderhoud met
ongeveer 30 pCt gestegen.
De ontwikkeling ‘var( prijzen en huren is sedert 1939
als volgt:
1939
1947
• gemiddeld arbeidsloon
……….’. 100
165
‘kosten van levensonderhoud
100
131
index der groothandeisprijzen ……100
180
huren vah arbeiderswoningen
.. . . 100
104
De verhouding van huur en inkomen bedraagt voor
arbeiderswoningen thans ongeveer 10 pCt in de steden
en 7 pCt op het platteland, tegen respectievelijk 15 pCt
en 8 h 9 pCt in 1937-1938.
Er bestaat een uitgebreid stelsel, van huurwetten,
waarvan de laatste dateert van 1939. Voor de woningen,
die reeds vi’oegtijdig onder de huurwetten zijn gebracht,
(old-controlled-houses) geldt als norm de huur van 3
Augustus 1914; voof de woningen, die eerst in 1939 onder
d’e vet zijn gebracht (new-controlied-houses), geldt als
norm de huur van 1 September 1939. Qp deze normen wordt alleen vèrhoing toegestaan, wanneer aah de wo-
ningen verbeteringen zijn aangebracht.
Een land met een bijzonder karakter vormen de
Ver-
enigde Stoten
van Amerika, waar de huren steeds zijn vrij-
gelaten en in tegenstelling met ons land vrij hoog waren.
‘In 1941 is huurcontrôle ingevoerd.
Een percèntage vöor de verhouding van huus’ en in-
kdmen is niet bekend. Zowel de arbeiders als de kleine
middenstanders betalen ‘ongeveer 25 dollar per maand:
Een algemeen verinhijnsel van de laatste tijd is, dat het
percentage vrij sterk daalt
;
naar ‘mate het inkomen stijgt.
Dit wordt hieraan toegeschreven, dat- de arbeiders en
kleine middenstanders aan hun woningen, wat inrichting
en technische outillage betreft, vrijwel ‘ dezelfde eisen
stellen als de beter gesitueerde klassen.
Nederland.
,
Over de Nederlandse vemhoudingen behoeft in dit vel’-
band wtiinig te worden gezegd.
Volgens het Maandschrift van het C.B.S. (1947 no. 4/5)
bedroeg hët indexcijfer van de kosten van levensonder-
houd op basis 1938-1939 = 100 in Maart, April en Mei
1947 voor de gezinnen met inkomens beneden f 1.800
per jaar 200 en voor,gzinnen met inkomens van f40
tot f50
,
per week 182
k
183. –
Neemt men aan, dat eerstgenoemde groep in 1938-1939,
16-20 pCt van het. inkomen aan huur betaalde en laatst-
genoemde groep 1445 pCt, en dat de inkomens evenveel
zijn gestegen als
•
de kosten van levensonderhoud, dan
zouden deze percentages thans bedragen respectievelijk
8 tot 10 pCt en rond 8 pGt.
De stijging van dé inkomens is echter niet gelijkmatig
met die van de’ kosten van levensonderhoud verlopen.
Volgens het zojuist aangehaalde Maandschrift van het
27 Augustus 1947
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
683
C.B.S. was het indexaijfer voor de lonen van volwassen
mannelijke arbeiders op basis van 1938-1939 = 100 in
April en Mei 1947 gemiddeld in 24 takken van nijverheid
ruim 165 en in de landbouw ruim 240.
Houdt men enkel rekening met de arbeidersgroepen in
de industrie, dan komt men tot de conclusie, dat de huur
voor deze groepen op het ogenblik 8 9 pCt van het
inkomen moet bedragen, waarbij echter rekening moet
worden gehouden met het feit, dat ten gevolge van d
moeilijke positie van de huizenexploitanten’ verschillende
onderhoudskosten, die raar wet en gebruik voor rekening
van de huiseigenaar behoren te komén, thans ten laste
van de huurders wor(ten gelaten. Met dat al blijft een huur
van 81 6L 9 pCt van het inkomen toch ahnormaal laag.
Dat de afschuiving van onderhoudskosten naar de
huurders een grote omvang heeft aangenomen, blijkt o.a.
uit de betrekkelijk geringe belangstelling van de huizen-
exploitanten, voor een eventuele huurverhoging. Toen het
vorige jaar de voorlopige plannen waren uitgelekt, dat
een huurverhoging van 20 pCt zou worden toegestaan,
waarvan echter’de helft door middel van een belasting
in de overheidskas zou worden geleid, is herhaaldelijk
vn de zijde van de huizenexploitatie de opmerking g-
maakt, dat op een dergelijke maatregel’ geen prijs werd gesteld. Men vreesde veeleer, dat, wanneer de feitelijke
huren met 20 pCt zouden worden verhoogd, de huurders
ten aanzien van ht onderhoud zulke eisen zouden gaan
stellen, dat de 10 pCt van de eigenaar en nog meer dan
dat, daaraan zouden weggaan, zodat uiteindelijk de eige-
naar nog in een slechtere positie zou komen.
Dit alles demonstreert intussen,
•
dat de in ons land
gevolgde huurpolitiek de woningvoorziening op zijn
zachtst gesproken çr niet gemakkelijker op heeft gemaakt.
Er zal hier binnen niet te lange tijd moeten worden in-
gegrepen omdat alleen een herstel van de normale huur-
verhoudingen op de duur een woningvoorzienïng op eco-
riomische basis mogelijk zal maken. Moge Frankrijk ons hierin een afschrikwekkend voor-
beeld zijn, waar blijkens een recent rapport de gemid-
delde staatsburger 2 tot 4 pCt van zijn inkomen aan
huur betaalt. Persoonlijk hebben wij kunnen waarnemen,
dat een Engelsman in Parijs zich beroemde, een klein,
doch luxueus middenstandsflat op goedestand te hebben,
gevonden, waarvoor hij juist één pond per,maand huur betaalt. Zulke flats zijn zeer schaars, èn als er één leeg
komt, durft men wel een millioen franc sleutelgeld te
vragen. Maar dan woont men ook verder practisch
voor niets.
Voor de woningvoorziening zijn dergelijke verhoudingen
funest. Het boven aangehaalde rapport zegt dan ook
verder: ,,En ce qui concerne les habitations â bon marché
aucune innovation importante n’est 6L signaler. Le main-
tien des loyers â un niveau trés bas empêche que des
initiatives se fassent ‘jour”. Waar zo openlijk de huur-
politiek’ als de oorzaak wordt aangewezefl, waarom zich
geen initiatieven op het gebied van de woningvoorziening
kunnen ontwikkelen, is het te begrijpen, dat men in een
andere richting gaat zoeken en dat zelfs het Ministerie
van Wederopbouw en Stedebouw-zich in haar inzending
op de Parijse tentoonstelling tegeu deze huurpolitiek
keert. Voorlopig eciter iog vergeefs. -.
Ons land di?nt zich echter aan Frankrijk te spiegelen.
De verhoudingen- liggen bij ons niet zo ongunstig en,
doordat de bouwkosten thans zo hoog zijn, dat woning-
bouw slichts met hoge bijdragen uit de openbare kassen
mogelijk is, hebben de te lage huren alleen dit effect,
dat de bijdrage iets hoger möet zijn dan zij bij een normaal
huurpeil zou zijn.
Ook echter als de bouwkesten gaan dalen, zullen de te
lage huren het moment, waarop zonder overheidssteun
kan worden gebouwd, naar een verdere toekomst ver-
schuiven of zelfs deze bouw geheel onmogelijk maken.
Huurverhoging is dus nodig om voor het ogenblik
de door
,
bijdragen te-overbruggen kloof te verkleinen en
in de toekomst de bouw van woningen – behoudens
voor enkele groepen van sociaalzwakken – op economisQlle’
basis mogelijk te maken. En. dat toch moet liet doel
van een gezoiide woningpolitiek zijn.
–
–
.
Dr Ir H.’&. ï,TAN BEUSEKOM.
NORMALISATIE.
De normalisatigedachte wordt in Nederland reds lang
gepropageerd. –
Ir Teyinck – Directeur van het Centraal Normalisatie
Bureau – schreef bijv: in de ,,E.-S.B.”
1)
een goed
gesteld b.rtikel over het ontstaan en de ontwikkeling van
de normalisatie.
Toch treft het, dat nog bij zoveel mensen begrip van
het doel van de normalisatie ontbreekt. Ik herinner
mij een gesprek met een kundig bibliothecaris over papier-
normalisatie. Flij geraakte daarover zeer’ opgewonden,
beschreef de prachtwerken uit zijn bibliotheek, sprak
met’ veel liefde over de kostbare jaargangen, die hij uit
– afldere landen’ had ontvangen en verwierp in afkeurende
bewoordingen de mogelijkheid als zou door normalisatie
van papierformaten al dit schone werk tot een grauwe
gelijkvormigheid worden teruggebracht.
T-Jij bleek geheel ontoegankelijkheid voor de opmerking,
dat zijn bibliotheek onaangetast kon blijven, doch dat
voor gewone handelsdoeleinden eenheid in papiergrootte
voordelen •bood, zowel bij aanschaffing
als
bij opslag en
verwerking. –
Hij staat niet alleen in zijn vééroordeel. Hoe vaak nog
treft men het idee aan, alsof normalisatie hetzelfde zou
betekenen als-alles gelijk maken. Alles uniform, dus geen
verscheidenheid, geen ontplooien en uitgroeien, geen
variaties. Wat een troosteloosheid, wat een dorheid, wat
een schamel kleed der armoede!
Dat er nog een andere uitleg mogelijk is, ontgaat hun,
die’ zo denken. Prof. II. T. Zwiers gaf in de lezing, die hij
in 1944 voor de jaarvergadering van de normalisatie hield,
de volgende definities:
Normalisatie
is het wegnemen van ongemotiveerde
verscheidenheid.
• Niaellering
is het ongemotiveerd wegnemen van ver-
scheidenheid.
Op deze wijze’ omschreven vertoont normalisatie enige
overeenkomst met het werk van de boomkweker, die –
door te snoeien – de uitlopers wegsnijdt, die de tQe-
treding van licht en lucht tot de andere takken belemme-
ren; van de fruitteler, di – door te snoeien – de sappen
van de boom leidt naar de vruchtdragende takken, ten-
einde rijker oogst te krijgen. –
Leidt, in dé grord der zaak niet elke ongeremde groei tot overbodige veelheid, tot nutteloze variatie, tot scha-
delijke verspilling?
Zolang de geieenschap deze veelheid, variatie, ver-
spilling kan opnemen en verwerkén, valt deverdaad
weinig op, doch schaarste, tekort, gebrek, noopt tot be-
perking, dwingt tot bezinning. Een dergelijke tobstand ontstond voor Nedérland ge-
durende de Wereldoorlog I. Wel bleef ons land gespaard,
maar de bronnen, waaruit haar industrie werd gevoed,
vloeiden trager. De noodzaak ontstond, hetgeen nog werd
ontvangen, .met zorg te gebruiken.
Het ,,wenemen van ongemotiveerde verscheidenheid”
werd noodzaak’.
In het-in de aanvang geciteerie artikel staat beschreven
hoe deze toestand in 1916 in ons land aanleiding is ge-
weest tot de Stichting van
–
het Fonds voor de Normalisatie
in Nederland. –
-‘ Bestond deze beweging in 1901 reeds in Engeland,
zij vond in later jaren navolging in verschillende andere
‘)
Zie ,,E.-S.B.” No 1422, Juni 1943.
1
684
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947•
landen. Het kon dan ook niet uitblijven, dat geleidelijk
behoefte bestond aan international& gedachtenwisseling,
hetgeen in 192& leidde tot de oprichting van de ,,Inter-
national Federation of National Standardizing Asso-
ciations”, bij afkorting genaamd:.,l.S.A. Deze I.S,A. was
voornamelijk continentaal georiënteerd, daar de . Ver-
enigde Staten en Groot-Brittannië slechts voor een beperkt
aantal onderwerpen belangstelling toonden. Zij ging niet
zover internationale normaalbiaden uit te geven, doch
zij bepaalde zich ertoe internationale aanbevelingei’ te
verstrekken.
1-Jaar werkzaamheid werd door Wereldoorlog II onder-
broken. Deze oorlog legde alle internationale contact stil
en ieder land werkte slechts zoveel als de omstandigheden
toelieten.
De internationale organisatie na de oorlog.
In de nog onbezette in oorlog zijnde landen, als Enge-
land, de Verenigde Staten en Canada, dwong de gemeen-
schappelijke Oorlogvoering tot een eenheidsstreven in de
oorlogsproductie. i)eze landen, die aan den lijve de nood-
zaak van normalisatie ook voor het onderling handels-
verkeer na de oorlog hadden ervaren, namen het initiatief
tot het opnieuw oprichten van een. internationale organi-
satie, die na vôôrbesprekingen in New-York en Parijs
in October 1946 in Londen tot stand kwam.
Aan de Londense conferentie werd door vertegenwoor-
digers van 28 landen deelgenomen. ,Statuten en 1-luis-
houdelijk Reglement werden vastgesteld en tevens een
werkprograrnma ontworpen.
De nieuwe organisatie ,,International Organization for
Standardization” wordt bij afkorting I.S.O. genoemd,
waardoor tvens het verschil met de I.S.A. werd geâccen-
tueerd.
Op het werk van de I.S.A., dat na noodzakelijke her-
ziening wordt overgenomen, wordt voortgebouwd, terwijl
tal van nieuwe onderwerpen op het programma staan.
De officiële voertalen zijn Engels, Frans en Russisch. De
IS.O. wordt bestuurd door een Raad (Council), bestaande
uit de president van de J.S.O. en vertegenwoordigers
van 10 landen, waarvan 5 een permanente zetel hebben
(Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Rusland, China),
terwijl de overige 6 bij toerbeurt om de 3 jaar wisselen.
Elk jaar worden 2 leden vervangen.
President, vice-president en penningmeester – ‘gekozen
uit de ‘ledën van de Raad – vormen een soort van dagelijks
bestuur, dat toezicht houdt op de w’erkzaamhederi van
het secretariaat, dat de Raad terzijde staat. In de Juni-
vergadering van de Raad werd een Amerikaan tot secre-
taris benoend.
De zetel van de I.S.O. is in Genève. De president,
Mr. Coonley, is ëveneens Amerikaan. Elke 3 jaar zal, een
algemene vergadering van de I.S.O. worden gehouden.
Op het werkprogramma van de I.S.O. staan 60 onder-
werpen. Nederland heeft het secretariaat van 5 onder-
werpen, terwijl het vermoedelijk in het secretariaats-
werk van nog enkele önderwrpen zal worden betrokken.
Het werkt mee aan’ vele andere onderwerpen, zodat
het internationale werk_op een niet onaanzienlijk deel
van de werkzaamheid en tijd van het C.N.B. beslag legt.
TVerkte,rrein.
Doch keren wij terug tot de nationale normalisatie,
dan ontwikkelde deze – begonnen als maatnormalisatie
van eenvoudige machine-onderdelen – zich geleidelijk tot.
normalisa-tie van meer samengestelde voorwerpen. Dit
kon niet geschieden zonder de spelingen tussen de onder-
delen, de zgn. passingen tussen pen en gat vast te leggen.
Deze passing, geleidelijk v’erlopend van ruime passing over lopende passing, schuifpassing en klempassing tot
perspassing vormt en fijn uitgewerkt stelsel, waarii
voor ieder geval de toegelaten speling vastgesteld is,
üitgedrukt in duizendsten van mm. De contrôle van zulke
geringe spelingen is slechts mogelijk, als de meetgereed-
schappen in overeenstemming zijn gebracht met deze
voorgeschrèven nauwkeurigheid.
1-let resultaat is echter, dat thans een gewenste eind-
toestand met zekerheid kan worden verkregen, zopder
tasten en zoeken. Stelt ,,normalisatie” in het algemeen
in staat ‘een onderdeel te verwisselen, met de zekerheid
dat het reservedeel past, door de passingen ,is de graad
van nauwkeurigheid aanggeven.
Iiet gevolg is, dat bijv.. uit de binnenlanden van een of
ander ontoegankelijk gebied een machine-onderdeel, dat
met.een nauwkeurigheid van zeg 1/100 mm moet passen,
kan worden nabesteld met de zekerheid, dat het bij aan-
komSt voldoet.
liet resultaat is ook, dat in die veraf gelegen gebieden
de voorraad reservedelen kan w’orden beperkt, want
werd voorheen ,,voor alle zekerheid” meer uitgezonden
dan nodig was, nu de zekerheid bestaa’t, dat het eventueel
nodige werkelijk voldoening zal geven, kan extra reserve
achterwege’ blijven.
Behalve de zeer uitgebreide maat-nprmalisatie ont-
wikkelt iedere normalisatieheweging zich in hoofdzaak
langs de volgende lijnen:
begi’ipsomschi’ijving,
keuringseisen,
monsternemirig,
beproevingsmethoden, verwerkingsmethoden,
veiligheidsvoorschriften.
–
Het eerste is nodig om de begrippen vat te leggen,
1′
die aân zekere uit.drukkingen of woorden verbonden
zijn, zodat nauwkeurig vastligt, wat vordt bedoeld.
Zie bijv. de normaalbiaden van benâmingen voor de
technische economie, de landmeetkunde, natuur- en shei-kunde, electrotechniek, voor houtsoorten, ook de verkorte.
aanduidingen als symbolen voor de toegepaste mechanica,
wiskunde, natuurkunde, enz.
Keuringseisen
bevatten de mechanische,. physische en
chemische eisen, waaraan een bepaald artikel of grondstof
tenminste moet voldoen.
Monsternerning
.bijv. bij vaste brandstoffen of bitumi-
neuze houwstoffen.
Beproeç-‘ings.’nethoden
geven de uniforme methode,
waarop wordt onderzocht, of een artikel of grondstof
aan de gestelde keuringseisen voldoet, teneinde een on-
partijdige beoordeling te waarborgen. Zij worden bij een
zeer groot ‘aantal normaalbladen aangetroffen, als bijv.
electrische kabels en hulpstuikken, naadloze stalen en
koperen pijpen, ruhberslangn, drijfriemen, betontegels,
manillatouw, droge verfstoffen, lasstaven, metalen, bak-
steen, niet gebakken kunststeen, bindmiddelen, enz.
Verwerkingsmeihoden.
Flieronder zijn te v
,
erstaan de
verschillende voorschriften voor het aanleggen van elec-
trische sterkstroominstallaties, voor het vervaardigen
van electrisch gelaste bruggen, voor vervaardigen en op-
stelleQ van stalen bruggen, methoden voor onderzoek
van zand en grind, bepaling van het vetgehalte van volle
melk, technische grondslagen voor bouwvoorschriften,
gewapend betonvoorschriften, bij zondere voorschriften
voor staalconstructies enz.
Tenslotte de vele
n’eiligheids000rschriften
als daar zijn
voor bliksemafleiderinstallaties, voor aanleg van lage en
hoge electrische spanningsleidingen in woonhuizen, kanto-
ren, hotels, boerderijen, fabrieken, voor de veiligheid en con-
structie van hefwerktuigen, voor dë verkeersseillen voor
de weg, voor centrale verwarmingsinstallaties, voor de
bacteriologische keuring van drinkwater e.a.
Zoals in de aanvang opgemerkt, is het wonderlijk, dat
het werk van de normalisatie, dat – zoals uit bo.ren.
staande opsomming blijkt – haast op elk terrein van onze
samenleving is doorgedrongen, bij de grote massa nog zo
weinig bekend is. Vermoedelijk is het daaraan toe te
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1385
schrijven, dat het publiek er weinig .rechtstreéks mee in
aanraking komt. Een behoorlijk gebouwde brug, een aan-
genaam huis, een electrische kabel van degelijke con-
structie, enz., zijn geen objecten, waaruit het werk van
de normalisatie naar voren komt. Slechts de verkeers-
borden langs de weg spreken tot het publiek, maar die
tonen niet, welk aandeel de normalisatie in hun ontstaan
heeft gehad.
Door deze onbekendheid is het normalisatiewerk weinig
populair; men leeft eraan voorbij, ziet het niet en waar-
deert daarom zijn bestaan en w’erkzaamheid nietl
1Verkwijze.
Dit is uit een norria1isatie-oogpunt zeer te betreuren,
want het bemoeilijkt de groei en ontwikkeling.
Zij, die wel met het normalisatiewerk bekend zijn,
uiten soms 2 bezwaren, waarop het wel
•
de moeite waard
is nader in te gaan. –
lIet eerste punt betreft dc lange tijd nodig voor het
tot stand komen van een normaalhlad.
Het tweede punt is de •onsamenhangenclheid van de
onderwerpen.
Beide opmerkingen zijn juist.
Om n1et het eerste punt te beginnen, yraagt – indien
tot instelling vn een normaliatie-com missie besloten
wordt – de samenstelling van de commissie gezette
overweging.
In de commissie zijn in het algemeen vertegenwoordigtl
de fabrikanten, de handelaren, de gebruikers en vaak de
wetenschap. Bij d keuze van de personen is te letten
op zaakkennis, algemene belangstelling, invloed en dâar
door gezag in de betrokken kringen, onpartijdi.gheid en
bereidheid tot samenwerking.
De commissieleden doen hun werk zonder enige ver-
goeding; zuiver ter wille van het ondei-werp zelf.
In een serie commissie-vergaderingen wordt het
•
nor-
maaiblad ontworpen. 1
–
let behoeft geen betoog, dat –
indien het onderwerp omvangrijk is of de belangentegen-
stellingen groot – de samenstelling van het ontwerphlad
geruime tijd in beslag neemt.
Is het zover gekomen, dan wordt het werk aan de
technische raad ter beoordeling gegeven. Deze raad
bestaat uit ongeveer. 20 personen, die tezamen het gehele
gebied, waarop de normalisatie zich beweegt, zoveel
mogelijk beheersen. Bij de behandeling door cle raad is
steeds een vertegenwoordiger van de commissie aanwezig
om eventuele opmerkingen toe te lichten. Mochten er. in de raad belangrijke bezwaren tegen het
blad bestaan, dan wordt het – onder kennisgeving van
die bezwaren – aan de betrokken commissie terug
–
gezonden met – verzoek haar aandacht nog eens aan de
bezwaren te willen geven. –
Gewoonlijk wordt het blad evenwel door de raad goed-
gekeurd, waarna het —’ais ,,voorlopïge norm” zgn. V-blad
– ter critiek wordt gepubliceerd. De critiek-termijn is in
de regel ongeyeer
I
jaar. De inmiddels ontvangen critiek
wordt door de commissie behandeld, waarna het blad
-. thans in eindvorm – nogmaals de technische raad
passeert en na goedkeuring als Normaalblad wordt uit-
gegeven.
Het is uit het voorgaande duidelijk, dat het samen-
stellen vai’i – èen normaalblad een tijdrovend werk is,
maar op het resultaat kan worden vertrouwd en -dat
geeft een vaste basis.
Natuurlijk is een normaaiblad geen onwrikbaar do-
cument. De normalisatie-commissie blijft bestaan. Mo-
gelijke opmerkingen worden haar overgebracht, de leden
– do ontwikkeling van de techniek volgend – zijn zelf
attent op veranderingen, zodat na enige tijd de w’ense-
lijkheid van herziening optreedt. FIet blad wordt dan
bijgewerkt en vernieuwd.
Op
deze wijze wordt gewaakt
tegen verstarring.
Het 2e punt is de onsamenhangendheid van de ‘onder-
werpen. Dit is een ge”olg van de uit het bedrijfsleven op-
komende vraag naar normalisatie. Door hierin in te grijpen
en ongevraagd door de Iloofdcommissie onderwerpen te
laten normaliseren, zou de belangstelling in het w’erk
geschaad worden en dit dient te worden vermeden.
– Toch valt niet te ontkennen, dat het algemeen belang
wel normalisatie wenselijk doet zijn van onderwerpen,
die nog niet ter hand zijn genomen. De weg om dit te
bereiken is, dat van regeringswege die onderwerpen bij de
I
–
loofdcommissie worden aanhangig gemaakt. Langs deze
weg kan de Overheid bevorderen, dat verspilling van
schaarse grondstoffen wordt beperkt of vermeden; dat
normaalvoorschriften worden samengesteld voor onze
eportproducten, waardoor deze voor de in ternationaJe
markt aantrekkelijk worden; dat in normaalbiaclen
minimum-eisen worden gesteld om invoerproducten van
inferieure kwaliteit te weren.
De l[oofdcomniissie is in deze richting werkzaam ge-
‘eest. Door het Dagelijks Bestuur zijn besprekingen
gevoerd met vertegenwoordigers van de meeste departe-
meriten, waaruit de bereidhéid tot samenwerking bleek.
Zowel de uitbreiding van de werkzaamheden van de
nationale normalisatie also.ok de hervatting van liet
internationale w’erk stellen eisen aan het C.N.B., waaraan
het in zijn tegenwoordige samenstelling in genen dele Ican beantwoorden. 1-let dient op een geheel andere en ruimere
wijze te worden opgezet als het tegen haar nieuwe taak
opgewassen wil zijn. Belangrijke uitbreiding van per-
soneel, inventaris en huisvesting zullen bepaald nodig zijn.
Resultaten.
Tenslotte nog een vraag, die vaak gesteld wordt, en
wel deze: Wat zijn de resultaten van het werk?” liet
zou, zo aangenaam zijn, als daarop met een bedrag in
klinkende munt kon worden geantwoord. Inderdaad, is
het in sommige gevallen moge1ijklat te doen, doch veelal –
is dat niet het geval. Wat toch is de besparing, .verkregen
door het gebruik van deugdelijke materialen, van veilig-
heidsvoorschriften, van het toepassen van goede werk-
methoden? – –
De vraag naar de resultaten zou beantwooi’d kunnen
worden met een wedervraag, als bijv.: wat is het finan-
ciële resultaat van goed onderwijs of van een goede me-
dische verzorging? –
Evenmin als deze vragen in geldswaarden zijn te be-
antwoorden, evenmin is het mogelijk het geldelijk nut
van de noimalisatie uit te cijferen. liet nut van het nr-
malisatiewerk staat ehter zÔ boven alle twijfel, het
wordt zozeer ook internationaal ingezien en erkend, dat
slechts onbekendheid met -doel en werkwijze verklaren
kan, waarom dit in ons land nog niet allerwege wordt
beseft.
Dit artikel is een ‘poging daarin verbetering te brengen.
Ir W.
II.
yAjç
scilouwENnuito-.
AANTEKENING.
BELC.OINOSPROBLEMEN hIJ Dli ÂMERIKt,tNSE
LEVENSVELIZEICERÎNOSONI)EENEMINCIEN.
De Nederlandse levensverzekeringmaatschappijen zien
zich de laatste jaren lij hun beleggingspolitiek voor een
moeilijk probleem gesteld. 1-let voor belegging bschilcbare
bedrag neemt sterk toe, doch goed renderende beleggingen
zijn vrijwel niet te verkrijgen. liet aandeel van overheids-
papier in de totale activa is groot en stijgt nog steeds; juist dit bezit had echter steeds het laagste rendement
en de daling i’an de rentevoet heeft dit nog verergerd.
Een artikel van,de hand van S. Edmunds in het Zomer-
nummer van de ,,Flarvard Business Review”, waarvan
ij hieronder de inhoud weergeven, leert ons, dat ook bij
de Amerilcaanse levensverzekeringsondernemingen dit
probleem in het centrum van de belangstelling staat.’ –
I. Historisch oyerzicht.
De schrijver geeft eerst, een historisch overzicht van de
bé1egingen der. Amerikaanse Ievensverzekeringn’iaa t-
schappijen over de periode 1866-1946.
ActiQa der leQenscerzekeringmaat’sc hap pijen
mde Verenigde Staten, 1866-1946.
–
Percentage belegd in
,b»
,
;
1866
92
25,5
20,h
”
10,6
23,1 1876
407
52,4
7,6
13,6
‘
10,2
‘1886
561
40,5
2,5
•””
32,8
3,3
1896
1.159
35,6
1,4
40,2
3,4 1906
2.921
28,3
0,1
4,7
35,0
3,7
8,8
1916
5.536
33,3
0,0
4.1
,
31,4
1,5
14.0
1920
7.719
32,3 11,5
3,1
25,1
1,3
11,9
1930
18.879
40,5
‘1,8
9,7
17,1
3,1
.
14,5
1940
30.806
18,9
19,4
‘14,1
10,6
6,3
9,7
1945
44.797
14,1
48,8
12,2.
7,0
5,6
.4,2
1946
48.000
13,7
46.0
12,7
6,4
8,6
4,8
‘t–
–
686
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947
De volgende fasen zijn te onderscheiden:
Aanvankelijk, toen de maatschappijen nog een locaal
karakter ‘hadden, overwogen hypotheken en polishele-
ningen.
In de periode van de opbouw van het Amerikaanse
verke.ersapparaat (laatst deel 19e eeuw) werden veel
spoorwegfondsen gekocht.
De laatste 40 jaar werden gelden belegd
in
openbare
nutsbedrijven.
4 In de bouwhausse ‘ na 1920 werden veel gelden op
hypotheek verstrekt.
Door middl van polisbeleningen konden de verzekerden
crediet verkrijgen in tijden, dat ze dit nQdig hadden.
In alle grote oorlogen voorzagen de levensverzekering-
ondernemingen in het overheidscrediet.
Slechts op één terrein droegen de beleggingen weinig
bij in de financiële behoeften van het zich ontwikkelende
land, nI. in de sector van de handels- en indi’istriële. bedrij-
ven.
f1. Analyse der bestaande beleggingsmogelijkheden.
‘Partiquliere obligaties.
Deze vrmen in principe een zeer geschikte belegging;
de interestvoet ervan is echter zo ver gedaald, dat het
extra-rendement (lopende van 0,1 tot .0,3 pCt), dat zij
boven overheidsobligaties opleveren, waarschijnlijk on
voldoende is om het grotere risico te dekken. 1-let is voorts
niet onmogelijk, dat de grote vraag naar dit papier van de
zijde der beleggers de credietnemende ondernemingen
verleid heeft tot een te grote financiering met obligatie-
kapitaal, waardoor in sommige gevallen zelfs een ongezonde
financiële structuur ontstond.
Hypotheken.
Deze bietlen voor de toekomst i.v.m de behoeften van
de particuliere wbningbouw nog yeel perspectieven. Voor
de eerstkomende jaren zullen de hoge bouwkosten echter
een rem kunnen vormen, en is het reeds zeker, dat het
bouwvolume in de Verenigde Staten achter zal blijn
bij de opgestelde plannen. Bovendien maken de hoge
bouwkosten het verlenen van gelden op hypotheek riskan-
ter; een reactie in de prijzen van onroerend goed in een
later’ stadium, zoals ook na 1920 plaats vond, wordt ook
na deze wereldoorlog door sommigen niet voor onmoge-
lijk gehouden.
OQerheidsobligaties.
Risico is hier vrijwel afwezig. Het grote nadeel is de zeer
lage rentestand, welke in de Verenigde Staten voor staats-
obligaties thans ongeveer 2,3 pCt hcdraagt, dus lager
dan de interestvoet, die in de tarieven is verdisconteerd.
De laatste beweegt zich meestal nog tussen S en 3j pCt
hoewel enige maatschappijen de laatste tijd reeds hun pre-
mies gaan calculeren met een ren :voet van 24 pCt. Som-
mige lijfrentepremies zouden door deze verandering 25 pCt
verhoogd moeten worden; concjrren e tussen de levens-
,verzekeringmaatsc.happijen ondi’tng vormt echter een..
rem voor een dergelijke aanzien1ijke tariefsverhoging.
De kansen voor een aanmerkelijke rentestijging worden
niet zeer groot geacht; reeds betaalt de staat jaarlijks 5
milliard dollar aan rente, of
1/7
van het totale staatsbudget;
met alle kracht zal de Schatkist trachten verhoging dezer enorme rentelast tegen te gaan.
Opmerkelijk is schrijver’s opinie omtrent een oplossing
dezer moeilijkheden door het beschikbaar stellen van
sp;ciaal hoger rentend overheidspapier voor de levens-
verzekeringmaatschappijen. In Amerika is dit een sug-
gestie; zoals men weet, is dit plan in Nederland uitgevoerd.
..Schi’. betoogt, dat dit in wezen een overheidssubsidie is;
er ontstaat een positie van afhankelijkheid t.o.v. de Staat.
Gaan de maatschappijen ver in deze richting, dan vervalt
daarmee hun bestaansrecht als particuliere ondernemingen.
Zij zouden dan weinig weerstand meer kunnen, bieden,
wanneer er in de Verenigde Staten een stroming zou op-
komen, om de levensverzekeringsbedrijven te nationali-
seren, zoals reeds is geschied in Frankrijk, Engeland, Bra-
z’ilië, Argentinië en Chili.
Pol isbeleningen.
1)’oor de maatschappijen is dit een veilige en renderende
vorm van belegging. Er is echter alleen veel vraag naar
deze beleningen in tijden van financiële moeilijkheden,
bijv. depressies. –
Ge’one aandelen.
Belegging hierin betekent een bijdrage in de financiering *
van het bedrijfsleven. De nadelen van deze heleggings-
vorm zijn echter zeer aanzienlijk. Grootte en tijdstip van
de dividendbetalingen zijn onzeker. Het verkrijgen van
indcht in de betreffende ondernemingen zou vereisen, dat
de levensverzekeringmaatschappijen deel zouden gaan
nemen in de leiding van de .ondernemingen, waarin zij
beleggen, hetgeen zij niet ambiëren.
– Overigens zou wetsverandering nodig zijn om belegging,
in aandelen mogelijk te maken.
Pt’cferente aandelen.
Deze bezitten meer voordelen’, en minder nadelen dan
gewone aandelen; het aantal bestaande preferente aandelen
is echter te gering. . .
Leningen aan het bedrij/sleen.
Deze worden wel verleend dod’r sommige maatschap-
pijen; zij gelij ken veel op bankcredieten, doch met langer
termijn. Indien de levensverzekeringmaatschappijen hier-
voor een passende Organisatie zouden opbouwen, liggen
hier wellicht grote mogelijkheden. De ervaring zal moeten
leren, hoe groot de kansen op di-t gebied zijm –
Onroerend goed.
Het voordeel boven hypotheken is, dat het beheer hier
in handen van de levensverzekeringmaatschappijen zelve ligt. De moeilijkheid is ook hier het toekomstige prijspeil
van onroerend goed. Zou het echter mogelijk zijn, de eerst-
komende jaren veel af te schrijven, dan zijn de vooruit-
zichten voor deze belegging niet ongunstig.
Buitenlandse beleggingen.
Alleen de obligaties van de Wereldbank zouden hier in
aanmerking komen; de rentevoet ik vrij gunstig (3 pCt),
en de grote deelneming van de Regering der Verenigde
Staten’in het kapitaal vormt een belangrijke garantie.
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
687
Op cle duur zal echter ook deze heleggin
g
smogelijkheid
van te beperkte omv:ing zijn; het uit te geven ob!igatie-
kapitaal van de Wereldbank zal de $ 10 inilliard niet te
boven kunnen gaan.
III. Prognose.
Uit tabel 1 blijkt, dat per decenninin dc jaarlijkse
beleggingen de laatste tijd ongeveer in omvang verdub-
belden. In ]evensverzekeringskringen meent men, dat dit
tempo gehandhaafd zal blijven;,ir. dit geval zal dus over
10 jaar voor ongeveer S 6,5 milliard per jaar belegging
moeten worden gezocht (thans $ 3,5 milliard).
Rekent men voor hypotheken op een mogelijke expansie
van $ 2 milliard, voor parliculiere obligaties van $ 0,6
milliard en voor andere beleggingen van $0,2milliard in totaal du van $ 2,8 milliard, dan zou men gedurende het
volgende decennium per ja’ir voor een bedrag, variërend
van $ 07 milliard (eerste jaar) tot $ 3,7 milliard (10e jaar)
belegging moeten vinden. Uitbreiding van de belegging
in overheidsobligaties zal moeilijk meer kunnen plaats
vinden; in de Verenigde Stalen immers behoren de be-
grotingstekorten tot het verleden; de staatsschuld daalt
er zelfs.
De traditionele beleggingen bieden voor de toekomst
‘derhalve onvoldoende emplooi; andere wegen moeten woi’-
den ingeslagen. De mogelijkheid hiertoe is aanwezig; zij
bestaat in het financieren van nieuwe ondernemingen.
Het entameren van deze v.orm yan belegging. is niet
alleen in het belang van de levensverzekeringmaatschap-
pijen, gezien het probleem van de lage rentestand. Ook
uit algemeen economisch stançlpant is zij uiterst wenselijk.
Om dit in te zien moet men bedenket, dat de achter-
• grond van het beleggingsprobm wordt gevormd door
de omstandigheid, dat de besparingen ook in de Verenigde
Staten steeds minder persoonlijk en steeds meer institutio-
neel worden geaccumuleerd. Schr. voorziet in deze tendens
voor de toekonïst geen verandering; hij meent, dat de hoge
belastingen, welke thans het sparen uit grote ‘particuliere
inkomens belemmeren, ongeveer gehandhaafd zullen blij-
ven.
De institutionele beleggers zullen daarom een deel van
de taak, vroeger alleen door particuliere ‘kapitaalverschaf-
fers verricht, ni. het verschaffen van kapitaal, dat bereid
is risico te dragen, over moeten nemen, wil hier geen ge-
vaarlijk vacuum ontstaan.
Ongetwijfeld zullen de levensverzekeringsondernemingen
vele technische moeilijkheden ontmoeten, als zij tot deze
nieuwe belaggingsvorm overgaan; hun eigen belang en het
nationaal belang eisen echter, dat zij deze overwinnen:
Het is opmerkelijk, dat de conclusie van de schrijver voor
Amerika overeensternt met gedachten, levend in kringen
van Nederlandse institutionele belegges. In ons land is
thans nl. overleg gaande omtrent de gezamenlijke oprich-
.ting van een instelling door deze beleggers, welke zich met
industriefinanciering zal bezighouden.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE DEIEZENPOSJTIE.VAN BELGIË EN LUXEMBURG.
De partners van de toekomstige Belgisch-Neder-
landse-Luxemburgse Economische Unie voeren op het ogenblik een verschillen4e economische politiek. Is dit
louter een kwestie van verschil in visie, of hangt dit
samen met de afwijkende omstandigheden, waarin deze
economische eenheden zich bevinden? Naast de mate,
waarin het productie-apparaat .w’as aangetast, is in dit
verband van groot belang de deviezenpositie. lIet verslag
van het Belgisch-Luxmburgs Instituut voor de Wissel
geeft nu een inzicht in de ontwikkeling van de deviezen-
positie van deze twee landen, gedüreride de periode 3 Sep-
tember ‘1944 tot 31 December 1945.
In deze periode nam het goud- en deviezenbezit van
(le Nationale i3nk van België en van de Belgische en
Luxemhurgse banken toe van 32.678 tot 37.721 millioen
francs. Fliervan vertoonde het goudbez.it een stijging van
12.094 Lot 32.247 inillioen francs. Ook ten opzichte van
31 December 1945 steeg het goud- en deviezenbezit, daar
dit op dat tijdstip 36.751 millioen francs bedroeg. Het
bezit a’an dollars vertoonde echter een daling van 31 De-
cember 1945 op 81 December 1946 van 1.435 millioen tot
469 millioen francs, terwijl het tegoed op 31 Augustus
1944 276 millioen francs had bedragen. Het bezit aan
guldens steeg voortdurend, nl. van 25 op 374 op 1.455
millioen francs.
Vait de deviezenontvangsten geeft onderstaande
tabel eon indruk.
Deviezenontvangslen.
0,
o
?&t
bC,.0
bL
c
i
0
u.
1E
0
o
se
3 Sept. ’44-31 Dec. ’45 10.4703
714
8.549
2.278
21.944
1 Jan. ’46-31 Dec. ’46 29.725
5.749
9.346
2.939
47.759
3 Sept. ’44-31 Dec. ’46 40.128
6.463 17.895
5.217
69.703
‘) &ekocht van erkende banken, particulieren en Schatkist.
Debet in B.F.-rekeningen van de buitenlandse circulatlebanken.
Deviezenuit gaven.
Schatkist
•
..
.20
ee
0
•
r
3 Sept. ’44-31 Dec. ’45 6.582 11.101
1.394
1.291
20.368
1Jan. ’46-31 Dec. ’46 26.932 14.467
2.366
2.866
46.631
3 Sept. ’44-31 Dec. ’46 “33.’14 25.568
3.760
4157′
66.999
‘) Overgedragen aan Belgische banken en particulieren.. Credit in B.F.-rekeningen der buitenlandse circulatiebanken.
Hieruit blijkt o.a. het groe voordeel, dat België
had hij zijn spoedige bevrijding. De terugbetalingen dooi’
de geallieerden bedroegen in deze priode meei’ dan
25 pCt der totale deviezenontvangsten!
Vergeleken bij . de deviezenmoeilijkheden, waai’in
ardere West-Europese landen verkeren, steekt de Bel-
gische deviezenpositie gunstig af, al dient men bij een
beschouwing van het bovenStaande er rekening mede te
houden, dat de leveringen krachtens het ,,Militai’y Civil
Progrâm”, einde 1946 nog niet waren verrekend. De in
de ioop van 1947 steeds beter wordende verhouding
tussen uitvoer en invoer stemt hoopvol voor de naaste
toekQmst. Hetgeen echter niet inhoudt, dat zich ten aan-
zien van bepaalde valuta geen problemen kunnen voor-doen. Zo bedroeg in de eerste vier maanden van dit jaar
het tekort op de handelsbalans met de Verenigde Staten
4,4 milliard francs. Een vermindering van de mogelijk-
heid om de ene valuta in de andere om te zetten,’kan
deze moeilijkheden voor België vergroten.
JAPAN ONDER AMEBIRAANS BEhEER.
De stilstand van de Japanse productie heeft o.a. tot
gevolg, dat circa 5,5 millioen arbeiders werklôos werden
of wel 18 pCt van het totaal aantal arbeiders. liet hel’-
stel van de Japanse industrie bleek noodzakelijk, omdat
de bezetting voor de Amerikanen teveel geld ging kosten.
Zo moesten zij, aldus ,,L’Economie” van 21 Augustus
jl., in 1946 700.OQ.0 ton levensmiddelen invoeren en iii
1947 schat men de hoeveelheid op 1,7 millioen ton.
Bij het herstel van de productie, waarvan men ver-
wacht, dat zij via de expoi’t de middelen zou opleveren, teneinde de noodzakelijke importen td financieren, ging
de bezettende macht uit van het beginsel, dat het Japanse
oorlogspotentieel voor goed geliquideerd moest blijven.
,,C’est surtout l’industrie textile”, zo schreef ,,L’Economie”,
688
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Augustus 1947
,,dont la reprise intéresse les Américains” De Japanse
katoenindustrie telde in 1940 12 niillioen spindels, waar-
van gedurende de oorlog slechts 2,8 millioen werd ge-
bruikt. De Amerikanen zijn begonnen met in 194 katoen
te importeren en de productie nam van een maand-
gemiddelde van 4 millioen pond in het ie kwartaal van
1946 toe tot 13 millioen pond in Juli en Augutus 1948.
Voor 1947 verwachten de Amerikanen een inaancipro-
ductic van 50 millioen pond. De vooroorlogse productie
was 100 millioen pond per maand. 4/5 van de productie
in 1947 is bestemd voor export. Alleen katoen met korte
vezel wordt door de Verenigde Staten aan Japan tër be-
schikking gesteld, teneinde te voorkofnen, dat het Ja-
panse product, nu gedwongen door het materiaal om
tot de grovere soorten te behoren, met het Amérikaanse
zou kunnen concurreren.
Dezelfde politiek wordt door Australië gevolgd hij de
levering van wol. Doel daarbij is de Engelse wolnijver-
heid, aan wie wel hoogwaardigê wol wordt geleverd, van
concurrentie te vrijwaren. Van 1,6 millioen spindels
werkten er in 1946 325.000.
De Amerikanen hebben ook eeh plan opgemaakt om
de zijde-industrie te herstellen. In 1951 zouden 18.900 ton
worden geproduceerd, tegen 40.000 ton in 1941 en 9.000
ton in 1947. Voorsijands richt zich de zijde-export uit-
sluitend naar de Verenigde Staten, in tegenstelling tot
de andere textielproducten, die speciaal voor de Engelsen
een bedreiging vormen. Japanse textiel is o.a. begonnen
met wederom haar weg tot Indonesië te vinden.
DE VALUTAPO$ITIIS VAN DE ZUID-AFRIKAANSE
ItESE1{V.EBANK.
In het per 31 Maart jI. geëindigde boekjaar heeft de
Zuid-Afrikaanse Reservebank £ 82,5 millioen aan valuta
en £ 51,8 millioen aan goud verloren. De hoofdoorzaak
van dit verlies was, volgens de President, Dr M. II. de
Koek, de nettostijging van de goedereninvoer van het
land. In 1945 bedroeg de invoer £ 112 millioen, in 1946
naar schattingruim £ 210 millioen; de uitvoer was res-
pectievelijk (exclusief goud) £ 77 en £ 97 millioen, zodat
het invoersaldo in 1945 £ 35 millioen en in 1946 £ 113
millioen bedroeg.
lIet abnormaal hoge invoercijfer van de afgelopen
18 maanden (vôér 31 Maart 1947) houdt verband met de
opgehoopte vraag naar verbruiks- en productiegoederen
en met liet hoge prijspeil in de leverende landen. De
omvang van de waardestijging van de Zuid-Afrikaanse
invoer spreekt pas duidelijk bij vergelijcing van het
bedrag van £ 210 miljoen voor 1946 met £ 102 millioen
voor 1920 en met £ 103 millioen voor 1937, het hoogte-
pun,t van de vooroorlogse invoer. Enkele andere factoren,
welke in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de
vermindering van het goud- envalutabezit, zijn: lend-lease
betalingen ($ 86 millioen), betaling van achterstallige
dividenden aan aandeelhouders van Zuid-Afrikaanse
maatschappijen in Frankrijk en andere landen, goud-
bijdragen aan het Internationale Monetaire Fonds- en de
Internationale Bank (E 6,6 millioen), daling van de goud-
productie met meer dan £ 5 millioen.
Aan de andere kant bestaan er compenserende factoren,.
zçials dè toestroming van kapitaal, die er in belangrijke
mate toe hebben bijgedragen om de invloed van de netto-
stijging van de invoer en andere factoren op de goud- en
valutapositie te verzachten. De heer De Koek is van oor-
deel, dat deze netto-toestroming van kapitaal gedurende
het afgelopen boekjaar ongeveer £ 20 millioen heeft be-
dragen.
Ondanks deze aan zienlijke netto -toestrom ing van
kapitaal heeft de betalingsbalans van’ de Unie een sterke
verandering ondergaan, getuige de daling van £ 84 mil-
lioen van de goud- en valutavoorraad. Floew’el de vraag
naar verbruiksgoederen thans grotendeels bevredigd
schijnt te zijn en de overzeese oorlogsverplichtingen zijn
vereffend, bestaat er nog een grote vraag naar productie-
middelen, in het bijzopder in verband met de ontwikkeling
van de goudmijnen in Oranje-Vrijstaat en aan de Far
West Rand.
De Zuid-Mrikanse Reservcbank beschikte per 31 Maart
1947, ondanks de grote vermindering van haar reser-
ves, toch nog over £ 197 millioen aan goud, gelijkstaande
met 91 pCt van le totale verplichtingen t.a.v. bank-
biljetten en deposito’s en daarnaast over £ 16 millioen
aan vreemde valuta. De conclusie van de heer De Koek
is dan ook, ,,datonsgoud-envalutabesit meer as voldoende
sal bly vir die doeleindes van huitelandse en binnelandse
reserwes en dat ons geldeenheid hom as een van die sterkste
ter. w’êreld sal handhaaf”.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geldmarkt vertoonde in de afgelopen week een
geleidelijk toenemende verruiming. Aan het einde der
verslagperiode werden drie- tot en met zesmaandspro-
messen tegen Ij pCt gevraagd, negenmaandsppiQr
werd tegen aangeboden, evenals de langere ter-
mijnen, behoudens uiteraard in Augustus 1948_ verval-
lende promessen,. welke 1 pCt noteerden. Callgeld was
bijzonder ruim en dikwijls niet tegen j pCt te plaatsen.
liet nog zeer kort lopende Augustuspapier noteerde 1 pCt.
De Amsterdamse Beurs vertoonde in de afgelopen
yeek vooi binnenlandse- en internationale fondsen slechts
geringe koersmutaties. Over het algemeen kwamen de
koersen op een iets hoger niveau. Indische fondsen, welke
de voorgaande week een scherpe koersdaling te zien
hebben gegeven, vertoorcinn in het midden der week
enig herstel, dat over het algemeen in de volgende dagen
niet geheel kon worden gehandhaafd. Per saldo waren de
koersen dezer aandelen aan het einde der week nog iets
hoger dan aan het einde der vorige verslagperiode.
15 Aug. 22 Aug.
1947
1947
A.K.0.
………………….
178k
181k
v.
Berkel’s
Patent
…………..
124k
128k
Lever Bros. Unilever C.v.A…..
2931 291k
Philips
G.b.v.A .
…………..
366
370k
Koninklijke Petroleum
……….
410
415
H.A.L.
……………………
196
202
N.S.0.
……………………
176+
1801
II.V.A.
……………………
225+
229
Deli.Mij.
C.v.A .
…………..
146 148
Amsterdam Rubber
…………
136
.
140+
STATISTIEKEN..
BANK
VAN
ENGELAND.
‘Voornaamste posten in millioenen ponden).
ce
.
..
1′
ç3e
Id
Pq
25 Dec. 46
6.Aug.47
13 Aug.47
20 Aug.’47
0,2
0,2
0.2
0,2
1.449,1
1.449,3
1.449,3
1.449,4
1.450 1.450 1.450 1.450
1.428,2
1.421,7
1.411,8 1.399,4
22,1
28,5
38,5 50,8
1
Other secunities
Deposit8
cl
II
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
6
Aug.’47
2,4
335,0
19,0
27,2
.393,7
18,3
–
L
13 Aug.’47
2,4
342,6
20,7 18.7
404,5
16,2
20 Aug.’47
2,9
332,7
22,8
17,5
407,8
12,7
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
689
DE NEDERLANDSCILE
BANK.
Verkorte balans op 25 Augustus 1947.
Activa.
(
Hoofdbank t
–
schuldbrieven
Bijbank
Agentsch.
ln,disconto
Wissels, schatklstpapler en schuldbrievn, door de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j
art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1
October, 1945, Staatsblad No.
F204)
…………………………….
–
Schatklstpapler, door de Bank overgenomen van de Staat der Nederlanden Ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947
…………….
2.100.000.000,-
Beleningen:
j Hoofdbank t
142.248.494,81
)
(mci. voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
451.518,87
kenIng-courant
op onderpand)
1,
Agentsch.,,
8.914.604,36
t
151.614.618,04
Op
effecten, enz …………
..151.069.390.06 ‘)
Op goederen en celen
545.227,98
,,
151.614.618,04)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet1937)
………
–
S
………………….
Boekordering op
de
taat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van’ 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt
en
gouden
muntmateriaal
……..t
502.104.598,17
Zilveren munt, enz.
….
…1.827.516,38
503.932.114,55
Papier op het buitenland
.
131.863.600,-
Tegoed bij correspondenten lp
het buitenland
…………
281.874.016,81
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..4.752.520.08
11
418.490.136,89
Belegging van kapitaal, rserves
en
pensioen- fonds
………………………………
64.951.153,98
Gebouwen
en
inventaris
………………….
3.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
..
86.816.500,04
4 .5Zj.
U4.
aza,
DU
Passiva.
Kapitaal
……………………….
…….. t
20.000.000,-
Reservefonds ………………………….
..
12.452.579,46.
Bijzondere
reserves
……………………..
32.247.868,69
Pensioenfonds
……………………….
..
16.916.339,24
Bankbiljetten In omloop (oude uitgiften) ……..
125.580,056,-
Bankbiljetten In omloop (nieuwe uitgiften) ……
2.785.349.720,-
Bankassignaties
in
omloop
………………
…
83.295,02
Rekening-courant
saldo’s:
‘s Rijks Schatkist’
… …t
899.862.676,07
Geblokkeerde
saldo’s
van
banken
…………..
..
46.392.996,74
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..
..35.503.628,69
723.842.565,30
Vrije
saldo’s
…………
..
1.705.601.866,80
Diverse
rekeningen
……………………..
131.072.799,29
4.829.304.523,50
1)
Waarvan
schatklstpapier
rechtstreeks door de Bank
in
disconto
genomen
……….t
–
)
Waarvan aan Nederlands-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99) ,,
39.529.875,-
6culatle der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiljetten
…..,,
147.788.811,-
ZWEEDSE REJKSBANE.
(Voornaamste oosten in millioenen kronen)
Metaal
Staatsfondsen
,
O’
Data
n
‘n
Co
40
,
cb
,
°°
31
Dc. 1946
839
532
1.544
504 284
94
182
31
Juli
1947
316
200
2.123
311
-152
94
182
7 Aug. 1947
316 200
2.180
321
152
94
182
15 Aug. 1947
316
200
2.250
331
149
94
182
Deposito’s
‘
.
cd
Direct opvraagbaar
0
.
Data
S
cd
1
cd
b0
Id
31
Dec. 1946
2.877
1
875 706
84
230
174
7
31
Juli
1947
2.543
1
682
570
31
186 173
3
7 Aug. 1947
2.476
1
804 607
114
18,6
163
3
15 Aug. 1947
2.473
888
616
190
185 170
3
DE 1EDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guidefis).
Z
M
‘4
S
.a
cd
ci
CZ
cd
2
i-c-
•-c
0
‘
30 Dec.’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
14
(uh ’47
503.817
139.661
214.047
3
114.720
21
,;
’47
504.087
143.983
210.429
–
153.944
28
.,
’47
504.149
146.443
.207.391
–
151.520
4Aug.’47
503.978
139.818
215.139
–
172.464
II
’47
504.041
141.950
203.696
–
164.059
18
’47
504.119
135.062
200.394
–
155.975
25
,,
’47
503.932
131.864
286.627
–
151.615
Saldi in rekening-courant
4,
Co
4,0
o
Cd
‘e
-,
dQ
Cd
30 Dec.’46
2.744.15-1
-1.099.855
90.071
43.706
590.158
14 Juli’47
2.723.679
872.849
43.736
36.357
734.059
21
,, ’47
2.722.155
855806
46.145
38.046
740.887
28
,,
’47
2.768.323
810.252
46.561
35.882
738.182
4Aug.’47
2.804.931
836.932
32.256
34.930
722.890
11
47
2.781.015
833.227
51.123
34.394
716.505
18
’47
2.774.925
838.425
40.640
36.439
720.884
25
,,
’47
2.785.350
899.863
46.393
35.501
723.843
STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
15 Aug. 1947 1 7 Aug. 1947
Saldo van ‘s
Rijks
Schatkist
bij
De Nederl.
Bank N.V.
t
811.931.087,17
f
827.642.576,77
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten ………233.142,38
,,
215.709,48 Kasvorder-ingen
wegens
ere-
dietverstrekking
aan
het
–
Daggeldlening
tegen
onder-
buitenland
……………. ..-
–
Saldo der postrekeningen van
pand
……………….-
Voorschotten op ultimo Juli,
rësp. Juni’47 aan degemeen-
ten wegens aan haar uit te
Rijkscomptabelen
……….415.495.144,29
,,
418.049.537,38
Vordering in rek-courant Op:
keren belastingen
………..75.070.595,84
,,
80.922.715,24
I’Iet Algemeen Burgerlijk Pen-
Nederlands-Indië
……..
..683.865.860,42
,,. 680.174.613,46
Suriname
…………..
…38.822.339,72
,,
38.722.339,72
Het staatsbedrijf der P.,
T.
Curaçao
……………..
……409.97
3
,
2
6
409.873,26
sioenfonds
…………..
……..-
4
–
enT
.
………………
Andere staatsbedrijven en in-
……..-
–
stellingen
…………..
…723.857.973,86
,,
717.868.185,91
Verplichtingen
Voorschot -door
De
Nederl.
Bank N.V. verstrekt
–
–
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank N.V. in reke-
–
ning-courant verstrekt .. .
–
.-
–
Schuld
aan – de
Bitnk
voor
Nederiandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
( .101.268.800,-
t
979.782.600,-
Schatkistprornessen bij De Ne-
t
–
derlandsche Bank N.V. inge-
volge
–
overeenkomst van 26
Schatkistpromessen
in
om-
loop
(rechtstreeks
hij
De
Nederlandsche Bank
N.V:
is
geplaatst
nihil)
(6.317
mfin wo. garantie Bretton
Daggeldleningen
–
–
Februari
1947
………….2100.000.000,-
,,2100.000.000,-
Schuld
op ultimo Juli,
rcsp.
Woods f667
m/m
……
…5650.000.000,-
,,5644.800.000,-‘)
Juni ’47 aan de gemeenten
Muntbiljetten in omloop
……..146.173.298,-
,,
147.635.154,50
wegens aan haar uitte keren
belastingn
……. . ……
Schuld
in rek.-courant
aan: Nederlands-Indië
–
–
Suriname
…………..
……
S
–
–
Curaçao
…………….-
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
……..-
–
1-let
staatsbedrijf
der
P..
T.
sioenfonds
.. …………
…..10.596.990,84
,,
29.454.536,12
Schuld aan diverse instellingen
en
T.
………………
….474.506.169,56
484.679.190,69
Andere staatsbedrijven
……….
1
.056.388,91
,.
4.106.388,91
in
rekening
met
‘s
Rijks
Schatkist
…………..
…3200.879.657,44
,,3196.491.767,93
‘)
Gewijzigd
cijfer.
r
‘
690
ECONOMISCH-STATISTISCHE
.
BERICHTEN
.
27Augutus 1947
.
•
•
IN- EN UITVOER
VAN
NEDERLANJ) NAAR GOEDEREN.
.
.
G()ÇDPRØflUCTI
‘).
S
CATEGORIEËN
‘).
S
(in 1.000 dollars vn ôirca S 35 per ounce fijn).
5
S •
Percentages van de Invoer
.
Uitvoer
waardeingenorner
CdIl(ld.L
AUSt[a
T
j
1
o
°
1946
.
1937
1938
1946
1937
1938
‘
.
Consumenten-
448.753
196.391
178.303
56.132
L020.297
goederen ………14,14
15,56
1529
37,73
0,61
45,60
Grondstoffen
. . . .
58,89
53,27
4928
41,58
34,24
30,00
1940
/94
UO.109
185.890
55.878
1.094.264
Hulpstoffen ……
4,2I
l
5,41
14,03
10,47
tO,83
4,40
1
504.268
209.1 75
t 87.081.
51.039
1.089.39.5
Productiemiddelen
12,76
15,76
21,4
0
10,2
2
14,32
20,00
.
942
.
494.439
30.963
169.446
42.525
966.132
S
•
1 943
448. 153
48.808
127.796
28.60
760.527
)
Bron :,Centraal Bureau voor cle Statistiek”.
•
S
944
429.787
35.778
102.302
.
16.210
‘
682.061
–
S
.
EN- EN
UI’r’OEIl
EI{
1 945
427.862.
32.511
92.794
16.456
645.322
VAN
NEI).L
U
AN
‘).
S
•
S
1 93 6
417.647
56.890
98.994
21.595
668.973
1,947 Jan.
,
34.021
7.612
8.184
2.205
59.116
.
IflvoPr
.
.
S
S
. .
S
Uitvoer
.
Saldo
i’ebr.
19.965
5.483
7.775
1.820
41.013
‘2Iirl,
28.665
5.500
.
9.212
•
1.820
.
aan
Gewicht
Vatrde
Gewicht
V:Laicle
Waardc
•
,
April
31 .824
•
6.246
__________
.
1
in
dui-.
in mii-
in dui-
in
niI-
in
mii-
‘
S
J’
)
Ontleend
ain: ,,1edertt
Reserve Bulletin” vn
Juli
1947.
•
.
)
Exclusief Sovjet
Rusland.
11
1nclusief
PIiiliprijnen.
Jaarcijfers:
,,U.S.
Mint”.
.
De jaarcijfers
zijn schattingen van
e ,,U.S. Mini”; de maandcijfers schat(ingen
Tot.
’39
24.306
1.517
12.708
966e
–
551
Tot.
’46
11.764
2.305
3.19
785
–
-1.520
–
Jan.
’47
762
201
280
108
–
93
van het ,,Arnerican
Bureau of-MeLd Statistics”. Voor 1945 is het
Fbr. ’47
1.312
313
178
totaal van
4
maandcijfers van het
,,American Bureau of Metal
138.
April ’47
1.353
339
466
143
–
196
Mei
’47
1.286
.
356
635
134
–
222
Statistics
gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,,U.S. Mint”.
1)
Te beginnen
met 1945 zijn de Canadése cijfers onderhevig aan
juni
’47
1.685
1
)
470
2
)
478
121
–
349
evntueIe Officiële revisie.
S
,
Juli
47
1.826
432
558
141
–
291
.
‘
‘)
Te
beginnen
met
Dec.
1941
werden
de
gegevens
verschaft
11
Bron: ,,Centraal Bureau voor de
atiste
•
5
door het ,,American Bureau of Mctâl Statistirk’.’Voor de periode
1947 door de Re- gering in het buitenland aangekochte schepen. Het gewicht daar-
Dec.
1941-DeC.
1943 hebben de cijfers betrekking op Australtij:
van bedroeg 170.019 ton, de waarde, 6106,3 millioen.
,
van
Jan. 19
1
4 af alleen op West-Austtaliê.
VERKEBE EN VERVOER
IN NEDERLAND.
S
Omschrijving
‘
Eenheid
Maem.I
t
i
,
–
100
‘
6
100
‘165
‘
153
.
159
1.000
t.
,,
.
917
60
920
1.510
‘
‘1.399
‘1.454
vaarvan
brandstoffen
……………………
260
15-
276
466
444
,
42(1
Wilde
binnenvaart,
prestatie ……………..
miii.
t/kni
127
S
,
117
223
.205
202
‘
100
4
.
59
.
356
99
98
1.000
L.
600
26
593
‘
590
Idem,
prestatie
…….
. ………………..
nijl.
t/kin
45
0,3
26 47
‘
,
44
–
Indèxejjfer interpat. binnenvaart (laadverni.)
. .
100
‘1’
‘
23
33
37-
41
Binnengekomen
schepen
……………
. ….
Aantal
6.146
–
63
‘1.067.
1.570
1.759
1.777
1.000
t.
3.572
19
630
799
920
964
Indoxcijter eigen vervor te water
……………..
Eigen
vervoer
te
water
…………………….
,,
L092
–
10
‘
‘
335
393
378
405
-waarvan onder:
Nederlandse
vlag
………..
‘
,,
1.566
5
230
.
101
‘289
286
3
–
16
11
Belgische
vlag …………..
,,
126
5
99
86
.
‘
85
Vertrokken
schepen
……………
………
….
‘
Aantal
6.082
32
‘1.037’
‘1.850
1.868
2.051
–
‘1.000
t.
‘
.
3.494
‘II
535 965
1.014
,
1.152
2.252
1
197
428
579
‘
623
waarvan onder:
Nederlandse vlag
,,
.,,,
1.559
‘1
–
142
‘
290
–
193
407.
488
Laadvermogen
…………………………….
……
229
–
67 39
134
,
90
Ltding
………………… ….. . …… ……..
Aantal-
2.144 750
‘
.
56-1
‘1.029
1.243 1.416
,
‘1.024
Laadvermogen
…….
. …… . ………….
‘1.000
t.
,,
1.427
75
–
776
912
Indexeijfer
vervoer,
wilde
binnenvaart
………..
‘5reryoer wilde
binnenvaart
.
‘………………….
…….
…
,,
‘1.051
23
297
460 532
590
Laadvermogen
…………………………..
waarvan onder:
Nederlandse vlag
…..
,,
199
‘
‘
6
92
151
‘
185
189
Lading
…………………………………..
Belgische
vlag
….
,
544
10
.,
;158
190-S
249
291
Lading
……-:…………………………..
.
‘
100_
31
,
35
,
38
‘
44 44
Belgische
.vlag
‘
…………..
Aantal –
1.758
461
516
665 .817
836
Schepen
in
doorvaart
……………………….
Ende’leiJfer
zee-vaart
(inhoud)
…………………
….
1.000
R.T
–
4.416
1.356
1.557
1.715 . 1.950 1.965
Idem, alleen geladen schepen
3.834
1.269 1.488
‘1.548
1.839 1.808
waarvan
in
–
lijnvaart
…………………….
S
602
805
–
‘530
7$5
–
,866
888
Binnengekomen zeeschepen
…………………..
Vertrokken
zeeschepen
………………;.
–
Aantal
1.738
448
666
830
803
Bruto
inhoud
……………………………
Bruto
inhoud
…………………………..
1.000
R.T.
,,
4.418
1.348 1.529
1.682
.1.972
.
1.156
.1.903
,,
,
3.216
,
786
869
1.008
1.099
‘
642 – 741
777 898 868
Goederenverkeer
ter
Zee:
–
‘
1
–
1.000
.
,
.
,,
1.018
1.090
882
940
950 1.386
.
1.738
143
78
102
143 234
Idem,
alleen
geladen schepen
i………………….
,
,,
.
484
95
–
85
127
.
91
154
140
waarvan
in
lijnvaart
………………………….
dOOr%’Oer
. ……………..
9.421
131
‘
168
142
Indexeijfer goedorenvorvoor Ned. Spoorwegen –
‘
:
100
10,9
113*:
100
–
1.000
t.
,,
.
1.207
,
1.111′
-1.320
1.359*
.
289*
1 .203
412
179
230
226*
Gelost
hij
invoer
……………………
doorvoer
…………………..
‘1, millioen
242
365 445
519
•-
–
549
*
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers .
–
1 millioen
–
–
,,
21,2
–
42,4
46,8
47,7
49,6
Geladen’) bij.
uitvoer
……………………..
…..
,,
5,7
11,9
12,8
13,7
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, to
–
taal
……..
Reizigerskilometers
Ned.
Spoorwegen
………..
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
.,
4,6 7,4
8,9 8,6
–
waarvan
grensoverschrijdend
………………….
Tramwegen, vervoerde reizigers
……………..
Indexcijfer verkeer-op de rijkswegen
Slachtoffers
verkeersongevallen:
‘
)00
1.10 ‘128
147
152
149
Overleden
…….
.
…………………..
Aantal
6
-368
.
22
46 77 77 74
, ‘
285′
357
520 580
58
9
–
18
237
359
–
526
609
-.
644
Erostiggewond
…………………………
Inilexeijfers:
…
Licht
gewond
………………………………..
–
900
34
71
118
118 614
Overleden
‘
…………………………..
‘100
,
100
78
97
141-
-158.
‘152
-Ernstig
gewond
………..
. ………..
…….
…
Licht gewond
……………….
. ………
.
..
26 39 57
,
66
–
70
Bunkermateriaal ed.
niet inbegrepen.
– *
Voorlopig .cijfer
S
/
7
S
27 Augustus 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
691
KENGETALLEN VAN
LIET NEDERLANDSE VERVOER.
Maandelijks worden op deze plaats totaalcijfers gepubliceerd
omtrent verkeer en vervoer. Het kan evenwel voor bepaalde on-
derzoekingen nuttig zijn naast deze absolute cijfers te beschikken
over een overzicht, waarmede de ontwikkeling van een bepaald
gegeven ten opzichte van een ander gegeven kan worden gevolgd.
Juist deze verhoudingsgetallen
blijken
zeer geschikt te zijn om
bepaalde tendenties in de ontwikkeling op te sporen. Met het oog
hierop zijn voor de verschillende vormen van vervoer een aantal
van dergelijke gemiddelden berekend, waarvan de belangrijkste
– over 1946 – hieronder worden weergegeven.
Omschrijving
Een-
ei
1946
le
Ze
kwar-
I
kwar-
Juli
Aug.
Sept.
Oct. Nov.
Dec.
taal
taal
Wilde binnenvaart
Gem.
wachttijd
per reis
……………………… . ……
dag
8,6
9,5
7,8
7,5 5,3 3,7 2,4
3,1
%
83,6
85,9
86,1
84,9 84,8
84,9 83,4
84,1
km
141
146
142
150
152
160 144
148
gld
3,09 2,79
2,46
2,5
2,50 2,60
2,59
2,63
cent
2,2
1,9
1,7
1,7
1,7 1,6
1,8
1,8
Eigen vervoer te water
%
83,4
83,2
82,8
82,5
82,7
80,3 84,3 85,7
km
67 68 75
79 80
64
60
62
Goederenvervoor Ned. Spoorwegen
Gem.
afstand
…………
. ………………………..
km
173
151
45
148
140
142
140 154
gid
3,85
4,70
.
4,71
5,01
4,77 4,82 4,73
Beladingspercentage
………………………………….
cent
2,2
3,1
3,3
3,4
3,4
3,4
3,4
Gem.
afstand
……………………………………..
Internationale binnenvaart
…
Vrachtsom
per
ton
………………………………….
Vrachtsom
per
t/km
…………………………………
Binnenwaarts
%
79,9
76,8
80,0
76,6 78,2
75,1
64,7 68,7
Beladingspercentage
…………………………………
Gem.
afstand
……………………………………..
%
‘)
81,9 82,8
80,0 71,4
73,9
76,9
75,6
77,3
%
‘)
…
34,1
36,2
32,0 31,6
34,8
29,1
30,3 33,7
Opbrengst
per
ton
………………………………….
Opbrengst
per
t/km
………………………………..
fluitonwaarts
%
76,0 76,5
79,6 79,9 74,5 76,5
72,0
71,0
Belasinsper0entage
……………………………….
Lading onder Ned. vlag
……………………………
Laadverm. ledige schepen
………………………….
Lading onder Ned. vlag
…………………. . ………
%
1)
77,3 70,8
69,0 70,4
66,8
71,9 68,7
65,8
%
‘)
51,4
44,7
40,7
51,9
39,9
41,2
55,8
52,0
Belasingspercentage
……………………………….
Doorvaart
.
Laadverm.
ledige schepen
………………………….
%
75,6
72,8
74,0 72,3
67,1
55,8
54,2 61,7
Beladingspercentage
……………………………..
Lading
onder
Ned.
vlag
………………………….
%
‘)
22,3
25,8 29,3 27,8 22,8
24,0 29,6
19,4
Laadverm. ledige schepen
………………………….
%
“)
38,8
28,3
25,5 26,4
23,4
28,2
28,0
30,8
‘) Van het totaal. Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.
NATIONALE BANK VAN BELØIË.
(Voornaamste posten In millioenen francs).
0
00
4)
4)
Cn
.a
4)
0
Data
‘d
000
0
4)
00,
Ei
26 Dec.
1946
32.226 5.648
4.953
214
698
49.158
17
Juli
1947
28.196
12.282
5.260
197
806
49.288
24
,,
1947
28.200
12.398 5.008
231
820
49.333
31
1967
28.214 12.227
6.190
266
754
49.763
7 Aug.
1947
28.420
12.155
6.020
280
759
50.031
12
1947
28.432
11.888
5.107
276
770
50.776
21
1947
28.453
11.797
4.839
294
794
50.646
0
Rekening-
.
courant saldi
‘
Data
00
0
:°
4)4)
0
0
,4
0
0
4)
O’d
0
0
26 Dec.
1946 637
159.377
72.165
1
4.482
614
17 Juli
1947
637
163.105
76.630
3
5.077
534
24
1947
636
463.062
76.484
4
5.213
534
31
.,
1947
637
164.484
77.597
3
5.520
530
7 Aug.
1947
637
166.871
78.228
3
5.159
530
42
1947
637
166.339
78.071
4
4.989
529
21
,,
1947 637
163.887
77.612
5
4.939
528
‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emlssiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare
01
geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
NATIONALE BANK VAN
ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In miuioenen francs).
0
Data
1
00
4)
31 Dec.1946
4.949,9
1
158,0
238,7
52,7
t
4.090,7
1.163,7
31
Juli11947
5.187,1
1
96,3
82,7
48,7
3.979,6 1.127,4
7 Aug. 1947
5.212,5
1
88,2
86,4
48,3
1
3.927,2
1.197,4
15 Aug. 1947
5.207,1
77,1
77,1
48,7
3.903,4
1.200,7
BANK VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
n
Voorschotten
aan
de Staat
Data
cd
–
cd
0
0
.-.
,
4)
0 0
4)
‘4
‘
‘4
til
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.469 67.900
426.000
31 Juli
1947
64.817 130.840 117.449
113.600
426.000
7 Aug.
1947
64.817
160.595
117.449
113.700
426.000
14 Aug.
1947
64.817 140.958
117.449 116.700
426.000
Bankbil- Deposito’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
62.693
31 Juli
1947
831.587
72.122
792
70.230
7 Aug.
1947
832.422
70.363
772
68.688
14 Aug.
1947
828.707
72.766
785
71.182
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govi.
Totaal
Goudcer-
cash securities
tificaten
31 Dec.
1946 18.381
17.587
268
23.350
9 Juli
1947
20.102
19.376 232
21.611
16 Juli
1947
20.199 19.475
253
21.758
23 Juli
1947
20.224
19.500
273
21.700
F.R.-bil-
Deposito’s
Member-
Data
jetten in
circulatte
Totaal
Govt.
bank
[
31 Dec.
1946
24.965
17.353
393
1
16.139
9 Juli
1947
24.244
17.600
566
16.190
16 Juli
1947
24.150 18.044
756
t
24.150
23 Juli
1947
24.082
18.002
939
16.244
T
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag
1
Sept. a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141 Schiedam
Ingenieursbureau Perquin, Zeist, vraagt
secretaris van de directie
bij voorkeur Drs. Econ. of Jurist. Sollicitaties
worden vertrouwelijk behandeld en zijn te rich-
ten aan de Directie, Postbus 24, Zeist.
RNHEM’
– – LEVENSVERZEKERING-
M A A
T S CH A P PIJ
P ER SON EE LS V E RZ E KERING EN
,,HOLLAN DIA”
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V. te Am-
sterdam vraagt
academicus
roor financieel-economische werkiaamheden, bij
voorkeur bekend met bankwezen en intern, be-
talingsverkeer,en belangst. voor statistiek.
Leeftijd tot 40 jaar. Soll. met uitv.
mi.
aan haar afdeling Secretarie-Personeel, Oude Turfmarkt
127/129, Amsterdam-C.
Maakt gebruik
,’van lonze speciale rubriek
,,Vacafures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.
.-
dan
IÂ/5ô
tôôt
it
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
Werkverruiming
en haar gevolgen voor volkshuishovding
en Overheidsfinanciën
door
HENRI REUCHLIN m.o.
Publicatie No. 12 van het Nederi. Economisch Instituut
Prijs f 1
9
05*
(Prijs voor
r
donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut
f0,75;
te bestellen bij het N. E. 1.)
Uitgave: De Erven F. Bohn N.V. — Haarlem
Verkrijgbasr vele plaatselijke comite,
.
bnann ALLE POSTKANTOREN
/
K
615
A
CASSA
KASSIERSINSTEUJNO
OPGERICHT IN 1806.
HEERENGRACHT 179
S
AMSTERDAM.0
Nderlandsche Broederschap
van Accountants
Opgericht 1909
Examens November/December 1947
Vraagt inlichtingen omtrent de studie aan het Bureau
der Examens, Parkweg 14, Zwolle
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Roelante
–
Schiedam