77
1
AM
7 “‘?
‘ ”
711
V’
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch,-Statistische
B
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR }ANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HEt
NËDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT,
31E
JAARGANG
WOENSDAG 18 DECEMBER 1946
No. 1545
• COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: 4. de Wit.
Abonnemenisprijs van het blad. waarin tijdelijk is opge.
no men het Econômisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f26
3
per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408
Aangeteekende swkken aan het Bijkantoor Westzee.
dijk, Rotterdam (W.).
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelant.s, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
BERICHT.
In verband met de aanstaande feestdagen zal het
volgende nummer twee dagen eerder worden verzonden.
INHOUD:
Blz
Scheepvaart-luchtvaart .door
J. E. van Tijetr. . ‘. 847
De agrarische prijspolitiek tijdens de bezetting
door J. H. van Stuyvenberg ……………… 849
De wereldpositie van suiker door
Th. C. Geudeker 852
De productie- en exportdrive van het Vereenigd
Koninkrijk door
G. Stuvel ……………..855
Aan teekening:
De ontwikkëling van het binnenlandsch lucht-
‘ vaartverkeer in de Vereenigde Staten……
858
Het Amerikaansche bankwezen na den oorlog
860
Geld- en kapitaalmarkt ………………….
861
Statistieken:
Bankstaten …………………………..
81
Emissiei’ in
1946 ………………………862
DEZER DAGEN
wondere zaken. De Groote Vier, eensgezind over
de
vredesverdragen met de vroegere satellietstaten van
Duitschland, zijn, mirabile dictu, eensgezind gebleven
ook in grooter verband. In de vergadering der Ver-
eenigde Volken liet Byrnes, als een succesvol goochelaar,
het publiek de ware troepensterkte der Vereenigde Sta-
ten zien – Bevin en Molotow deden, niet mee – en
verklaarde, dat Uncle Sam, op zekere voorwaarden,
bereid was de atoombom uit den hoed te doen komen.
Wonderlijke analogie met het goochelspel: de atoom-
bom werd in de vergadering de eerste vredesduif. Een
resolutie ter beperking der bewapening werd als slot-
effect met algemeene stemmen aangenomen. Wonder-ljker nog: de nog schuchtere duif vond meteen een dak
boveû het hoofd. De Vereenigde Volken krijgen van
Rockefeller een nieuw eigen huis in New York als ge-
schenk. In zoo’n sfeer doet het vriendelijk gebaar van
België, om aan Nederland zijn plaats in de economische
en sociale commissie der U.N.O. af te staan, niet ver-
wonderlijk aan. Wij leven in den tijd tusschen Sint-
Nicolaas en Kerstmis.
Wat gaat in werkelijkheid om achter de schermen,
waarv66r men deze feeërie heeft aanschouwd? ,,Wonder
en is geen wonder”, zei Simon Stevin en ,,Time” van 9 December wil dit bevestigd zien door den toestand
achter het ijzeren gordijn. Het wijst op de interne eco-
nomische moeilijkheden van Rusland, het zwaarst
door den oorlog getroffen land.
Sprookjes? Er zijn er meer. Azerbidsjan heeft, spon-
taan, toegegeven aan het Centrale Perzische gezag.
Aan de Fransche partijpolitiek ontlook een Blum. Zal
het zijn juist gevormde kabinet vergaan als de bloemen,
die Kloos beweende: ,,v66r den ochtend van haar bloei
vergaan”?
Illusies : de Nederlandsche consument is er weer een
aantal armer geworden Omlaag moeten de gas- en
electriciteitsrantsoenen; de beloofde textielpunten gaan,
volgens den handel, de mogelijkheden te boven. Doch,
om den weg voor nieuwe teleurstelling open te houden,
is een extra-vroege toezegging van verhoogde tabaks-
rantsoenen afgekomen. Minister Mansholt moest den
boozen toovenaar spelen. De rantsoeneering zal moeten blijven om het consumptiepeil te drukken. Aardappelen
en eieren zullen, al zou de productie daartoe voldoende zijn, niet geheel vrijkomen. Uitvoer ter verwerving van
valuta gaat voor, zelfs met verlies. Haring, korten tijd
welhaast even overvloedig op het land als in de Noord-
zee, is door deze politiek reeds een schaarsch goed ge-worden. Wij gooien een haring uit om goud te vangen.
De groote visscherij was eertijds het begin van onzen
opbloei, wie weet.
De goede toovenaar was, ditmaal, het Ministerie van Financiën.’ D4 fiscus stond het overgaan op een ruimer
afschrijvingsstelsel toe. En zij, die, financieel, ter kleine visscherij willen gaan met de Willem. Barendsz., mogen
dit doen’ ût ‘gblokkeed tçgoed. Mogen, zij behouden
te huis komen! • .
• Naamlooze Vennotschap
•
MEELFABRIEKEIj DER
NEDERLANDSCHE BAKKERIJ
gevestigd te Rotterdam
Uitgifte van
f 3.000.000
9
—
3
1
/2
0
/o
OBLIGATIËN
•
in
stukken van f 1000,-
tot den koers van 100 pCt.
De INSCHRIJVING op bovengenoemde uit-
gifte zal op
VRIJDAG 20 DECEMBER 1946
van 9 uur voormiddag tot 4 uur namiddag zijn
opengesteld bij onze kantoren te Rotterdam,
Amsterdam en ‘s-Gravenhage. Prospectussen en
inschrijvingsbiljetten zijn aldaar verkrijgbaar.
NEDERLANDSCHE
ROTTERDAMSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V. BANK VEREENIGING N.V.
Verschenen in de serie:
CAPITA SELECTA DR ECONOMIE
Als deel 1H: Prof. Mr.
P. Lieftinck,
/
INLEIDING TOT DE GELDTHEORIE
(Gebonden f14.-).
Zoowel deel
1
in deze serie: Prof.
dr, J. Tinbergen,
Beperkte
Concurrentie (gebonden
f
6.50)
als deel II:
Dr. J. H. Spiegelenberg,
De invloed van belastingheffing op
de consumptie
(gebonden
f
8.-) ziin nog leverbaar,
DE WESTER BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenweg 331
Rotterdam
Gespecialiseerd op economisch gebied.
1
6
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAANDSTAAT OP 30 NOVEMBER 1946
Kas,
Kassiers
en
Kapitaal
……..
f
40.000.000,-
Daggeldiceningen
f
32.536.610,28
Reserve
……….
..11.200.000,-
Ned.schatk.papicr
,,
594.945.024,99
6ou”rcscr’e
2.000,000,-
Ander
Overheids-
–
Deposito’s
op
ter-
papier
…………
…
i61.3
–
6.01
mijn
…………
..
49.066.886,72
Wissels
……….
1.467.114,54
Crediteuren
……
.. 629.687.456,95
Bankiers
in
Bin-
Gacceperd
door
ncn
en
Buiteni.
20.695.758,06
Derden
……….
..114.317,70
Eff.
en
Syndicat.
1.296.953,37
Oven.
Saldi
en
Prol.
en
Voorsch.
and,
rekeningen
..,,
19.135.835,30
tegen
Effecten
12.856.751.80
Res.
v
verleende
Debiteuren
……
..
75.295.417,56
pensioenen
…….
1.077.375,34
Deelnemingen
(md.
–
Voorschotten)
..,,
7.849.490,06
Gebouwen
……
..
3.500.000,—
Be[,
reserve
voor
verleende
pens…..
1.077.375,34
Vermogensheffingen
Objectieve
en ‘ deskundige voorlichting aan bedrijven en
particulieren die een dccl van
hun vermogen moeten vrij
maken voor betaling der ko-
mende heffingen, verstrekt dc
Naami. Venn.
Hou
andsche
Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heerengrocht
320
–
Amsterdam C
Commksgarisaem
Prof, Ir, 1. P. de Vooya;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. I. E. Scholtens,
Directie,
Gediof Verwey;
Dr.
P. Ph. Groeneveld;
A. C, Leeuwenb,,rgh,
a.
J11t &
anno 1720
ankiet &
urantie=J+Iaketaav
otterbam
‘-trabenfjagc, JeUt, bcbiebam, Vtaatbingen
mttrbam a11.een
urantie)
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
II.
A.
M. Roehmts
Schiedam
Indien de
VERMQGENSAÂNWASBELASTING
of de
VERMOGENSHEFFING
voor de vraag stelt 61 en zoo ja welke
effecten moeten – worden gerealiseerd, laat
U dan deskundig voorlichten door de
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
210 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
CHÈQUE-
EN
BANKGIRO-
VERKEER
gispen
culemborg
amsterdam
rott•rdam
f
752.281.872,01
f
752.281.872.91
NEDERLANDSCHE
Annonces voor het volgendê nummer,
moeten in
verband met de Kerstweek
uiterlijk Zaterdag 21 De-
cember a,s.
in
het bezit zijn van ‘de administratie, Lange.
Haven 141, Schiedam.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
Uw Raadsman en ‘Bankier
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
847
SCHEEPVAART-LUCHTVAART.
CONTROVEflSE OF GELUKK!OE SAMENLOOP VAN
OMSTANJ)IOIIEDEN
Voor mijn tweede bezoek aan de Vereenigde Staten
in dit jaar heb ik den zeeweg boven den luchtweg
verkozen. De eerste maal bracht een ,,Skymaster”
van de K.L.M. mij snel en met aanvaardbaar gerief
naar mijn bestemming en terug. Het is slechts een
kwestie van tijd – van hoogstens eenige jaren m.i. –
en dan zal in wat thans nog aan het gerief in de lucht
ontbreekt – mogelijkheid de heenen te strekken,
behoorlijk uitzicht, gelegenheid, indien nog noodig
(gezien den korten reisduur), tot liggend slapen –
zijn voorzien. Hetzelfde geldt voor het thans nog be-
staande risico. Misschien zal zelfs een in elk opzicht
aanvaardbare mate van veiligheid nog sneller worden
bereikt dan een volkomen comfort.
Mij heeft het reizen over zee steeds sterk bekoord;
veel sterker dan dat door de lucht. De majestueuze
pracht van de zee in haar eindelooze schakeeringen
wordt – althans voor den passagier – in de lucht-
vaart niet benaderd. Ook het aantrekkelijke van de
besloten gemeenschap op een goedschip vindt in het
vliegtuig nog geen equivalent en zal dat m.i. ook
nimmer vinden, omdat daarvoor dè reisduur – zelfs
op de langste trajecten – te kort is of zal worden.
Voor het eerst sedert de bevrijding ben ik weer
aan boord van een goed schip, omgeven door alles,
wat de reis – zooals vroeger – aantrekkelijk maakt:
goede accomodatie, prettig gezelschap, voortreffelijk
eten en uitstekende bediening. Toch is er iets ver-
anderd sedert ik mijn laatste zeereis naar de Ver.
eenigde Staten maakte. Toen was er geen alternatief
en de reisduur van toen was onvermijdelijk. Nu bestaat
de mogelijkheid per vliegtuig te reizen en komt de
vraag op, of het – bij de enorme veelheid van pro.
blemen, die elk werkend mensch thans voor zich
ziet – verantwoord is een niet onbelangrijk deel van
zijn tijd zonder bepaalde noodzaak onproductief te
laten door de keuze van een langzamer vervoermiddel.
Ondanks andere, op zichzelf niet onjuiste argumen-
ten, zooals gelegenheid tot rustige overpeinzing van vraagstukken, waartoe een zeereis, ongestoord door
dageljksche routine, telefoon, vergaderingen, enz. ge-
legenheid biedt, luidt voor mij het antwoord op die
vraag reeds thans ontkennend. Voor hem, die een
taak als werker te vervullen heeft, is m.i. het niet
meer onvermijdelijke tijdverlies, dat een zeereis vergt,
nauwelijks langer verantwoord. Naarmate het vlieg. tuig meer en meer aan de thans nog niet geheel ver-
vulde eischen van gerief en veiligheid voldoet, en dat
is, naar ik verwacht, een kwestie van slechts luttele
jaren, zal deze meening dunkt mij ook postvatten bij
hen, die thans nog, meer dan ik, voor bovengenoemde argumenten ten gunste van zeevervoer gevoelen.
Is mijn redeneering juist, dan is het passagier-
schip, behoudens voor hen, die ontspanning zoeken
of die in het arbeidsproces niet zijn ingeschakeld,
gedoemd als personenvervoermiddel te verdwijnen.
Ik kan geen essentieel verschil zien tusschen de positie
van het passagierschip nu en die van de diligence
tusschen Amsterdam en Haarlem, toen de treinver-
binding tusschen die steden tot stand kwam.
De pogingen, die de reeders (niet alleen in ons land)
doen om zich op het luchtverkeer te gaan toeleggen
om niet te zeggen daarop over te schakelen -, be-
wijzen, dat zelfs in de kringen, waar men de m
.
geljk.
heden van het personenvervoer over zee het allerbest kan beoordeelen, niet anders wordt gedacht, al houdt
men daar, meen ik, nog rekening met een gedeeltelijk
voortbestaan van passagiervervoer. Of die verwach-
ting— ook oplangeren termijn – juist is, valt, dunkt
mij, momenteel moeilijk uit te maken, al lijkt het
denkbaar, dat te zijner tijd het vliegtuig ook van het
personenvervoer, dat thans het zeeschip nog trouw blijft, een zoo groot deel zal aantrekken, dat hand-
having van die vervoersmogelijkheden op eenigszins
belangrijke schaal zinloos zou kunnen worden.
Aanvaardt men deze conclusies, dan ligt daarin be-
sloten, dat de scheepvaart onder Nederlandsche vlag
– al zal een belangrijk vrachtvervoer blijven bestaan
– aan beteekenis ernstig zal inboeten, een consequen-tie, die voor de welvaart van ons volk en ‘het aanzien
van ons land in de wereld van groote beteekenis is.
Nauw verbonden toch met onze scheepvaart zijn onze
werven, machinefabrieken, havens en alles wat er ver-
der mee samenhangt; ieder voor zich factoren in onze
volkswelvaart, die zich -‘ door de ontwikkeling van het luchtverkeer – een vermoedelijk geleidelijk toe-
nemend deel van hun mogelijkheden zullen zien ont-
glippen
1
). Een belangrijke valutabron dreigt op te dro-
gen. Het
iS
duidelijk, dat, wil hier geen blijvend verlies
ontstaan, snel en doeltreffend moet worden gehan-
deld, en even duidelijk, dat dit helaas onvermijdbare
verlies in de eerste plaats door uitbreiding van onze verkeersluchtvaart dient te worden gecompenseerd. Daarvoor biedt de K.L.M. met haar onvergelijkelijk
kundige en energieke leiding een uitmuntend uit-
gangspunt. Velen in Nederland zijn van meening, dat
men rustig de verdere ontwikkeling van de K.L.M.
kan afwachten. Zij, die zoo denken, verliezen m.i.
den omvang der problemen, waarvoor die maatschappij
en ons land in dit opzicht zijn gesteld, uit het oog.
De hoofdmoeiljklieden, waarvoor de K.L.M. en de
Regeering, die op haar beleid zooveel invloed kan
aitoefenen, staan, zijn – kort gezegd – bedrijfs-
kapitaal en leidende figuren. Beide punten zijn den-
kelijk van gelijk belang. Het aanwenden en beheeren
van de zeer groote kapitalen, die zullen worden ver-
eischt, de bedrijfsleiding en het voeren van gewichtige
en moeilijke onderhandelingen’ in vele deelen van de
wereld, zullen weldra een inspanning eischen, die
boven de capaciteit van de leiding der K.L.M. in haar
tegenwoordigen omvang zal uitgaan, en het is niet’
denkbeeldig, dat de zeer snelle groei, die de K.L.M.
blijkens haar publicaties voor oogen staat, niet alleen
door gemis aan kapitaal en leidende figuren ernstig
zou kunnen worden belemmerd, maar zelfs, dat de
omvang, die in het belang van Nederland zal dienen
te worden bereikt, door gemis aan tijdige beschikking
over die factoren onbereikbaar zal blijken.
Een oplossing hiervoor is bijzonder moeilijk. In ons
verarmde land is geen overschot aan kapitaal aan-
wezig en ieder, die met het bedrijfsleven vertrouwd
is, weet, dat figuren, geschikt voor het geven van
leiding, uiterst schaarsch zijn en mestal slechts kun-
nen worden gevonden door ze aan een andere belang-
rijke taak in de samenleving te onttrekken. Wie deze
feiten negeert, toont te weinig realiteitsbesef, of wel
hij ziet de mogelijkheden te klein, die voor ons lucht-
verkeer kunnen zijn weggelegd, mits doeltreffend
worde gehandeld en dan nog – om met Churchill te
spreken – ,,while time remains”.
Het ligt wel zeer voor de hand, hier te wijzen op de
bijzonder gunstige omstandigheid, dat een groep van het Nederlandsche verkeerswezen – de scheepvaart –
zijn arbeidsveld ziet inkrimpen, just op het oogeublik,
dat voor de Nederlandsche luchtvaart groote moge-
lijkheden bestaan om tot uitbreiding van haar arbeids-
veld over te gaan. Aanzienlijke kapitalen der scheep-
‘) VgI. De heteekenis van de zescheepvaart voor het nationaal
inkomen van NederIand’ door Dr. J. B. D. Derksed in ,,E.-S.13.”
van 4 November 1942.
848
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
vaart dreigen geen herbelegging te vinden en bekwame
en ervaren figuren uit dezen vorm van verkeer zien
de mogelijkheden hun organisatorische en andere
talenten te ontplooien met het voortschrijden van den
tijd verminderen. De veel verbreide gedachte, dat de
leiders der scheepvaart door onervarenhei
4
op lucht
vaartgebied daarin minder op hun plaats zouden zijn,
kan ik niet deelen De scheepvaartmaatschappijen
genieten terecht den roep van voortreffelijk en zuinig
te worden geleid en – mits voor speciale luchtvaart-
problemen kundige adviseurs beschikbaar zijn –
valt niet in te zien, waarom de in vele opzichten analoge
verkeersproblemen niet zeer goed zouden worden be-
hartigd door hen, die op ander verkeersgebied sedert
jaren en jaren hebben bewezen voor hun taak te zijn
berekend. ,,Interchangeability of management” is
iets, waarvoor men in Engeland bijv. meer oog heeft
dan bij ons. Wellicht kan ool ons land in dit opzicht
aan Engeland een voorbeeld nemen.
Een comb{natie luchtvaart/scheepvaart lijkt dan ook
wel zeer geboden. Daarbij komt, dat reeds thans zeer
groote overheidskapitalen in de luchtvaart zijn belegd
en versterking van de tot nu toe wel wat eenzijdige
leiding van de K.L.M. is ook in dit opzicht – mede
gezien het feit, dat ieder sterfelijk is – een zaak, die
de Regeering bij haar verantwoordelijkheid voor be-
doelde gelden niet onverschillig kan zijn. Temeer,
waar het ook voor haar van het allergrootste belang
is alle krachten te bundelen om de valutabron, die
ons luchtverkeer kan opleveren, zoo rijkelijk mogelijk’ te doen vloeien. De positieve kracht, die in de scheep-
vaart latent is of wordt, late men daarom niet onbenut.
Indien de scheepvaart ten aanzien van het lucht-
verkeer afzijdig stond, zou het dan ook m.i. de taak
der Regeening (zoo niet van het bestuur der K.L.M.)
zijn, te trachten tegen zoo’n afzijdigheid stelling te
nemen, door de scheepvaart te overtuigen, dat voor
haar talenten, haar denken en doen, in de luchtvaart
een dankbaar arbeidsveld kan liggen. Dat is evenwel
overbodig. Dc scheepvaart wenscht niet anders, en
het is zeker voor ieder, die ruim kan denken, een
téleurstelling, dat tot nu toe geen basis is gevonden,
waarop beide partijen bereid zijn samén te werken. Zooals bekend, hebben de in 1945/46 gevoerde be-
sprekingen hierover niet tot een resultaat geleid. Wie
het oor te luisteren legt weet, dat de partijen elkander
verwijten de oorzaak van de mislukking dier onder-
handelingen te zijn. Toch is het in het landsbelang,
dat dit samengaan tot stand komt.
De scheepvaart Stelt zich momenteel op het stand-
punt, dat zij zelf wil vliegen, in één of meer afzonder-
lijke maatschappijen dus; naast en zelfs in concurrentie
met de K.L.M. Die mogelijkheid van concurrentie aan
de K.L.M. onder andere heeft, tengevolge van de
groote populariteit dier maatschappij, in betrekkelijk
breede lagen onzer bevolking, zoowel bij
‘
hen die op
de te nemen beslissingen invloed kunnen uitoefenen,
als bij volkomen ,,outsiders”, een verzet tegen het
standpunt van de scheepvaart gewekt. Vooral in
overheidskringen overheerscht de door de K.L.M.
verkondigde stelling, dat alle beschikbare krachten in
één groote luchtvaartmaatschappij dienen te blijven
geconcentreerd. Indien de techniek veroorloofde z66
snelle schepen te bouwen, dat daarmede de concur-
rentie met het vliegtuig met succes kon worden aan-gebonden, kon niemand de scheepvaart van die con-
currentie met ons luchtverkeer terughouden. Maar
de techniek eischt, dat de scheepvaart voor dat doel
haar element: het water,verlaat en het ligt in de macht
van den Staat de scheepvaart het ,,betreden” van
een ander element: de lucht, te verbieden. Formeel
is dat wellicht nog niet geschied, maar de onlangs
door de scheepvaart voor de uitoefening van een zelf
–
standig luchtverkeer aangevraagde concessie is even-
min verleend. De Regeering heeft op hernieuwd over-
leg met de K.L.M. aangedrongen en gezienhet mis-lukken der vroegere besprekingen is te vreezen, dat
zulks door de scheepvaart als weigering der concessie-
aanvrage zal worden gezien. Is dat het geval, dan
dreigt verder te worden verscherpt, Wat helaas reeds
eerder als een ,,controverse” werd gezien, en dreigt
een groot Nederlandsch belang te worden verlaagd
tot een strijdpunt, waarbij het eigenlijke doel, een zoo
krachtig mogelijke Nederlandsche luchtvaart. uit het oog zou kunnen worden verloren. Beter ware, indien
allereerst in kaimte (doch voldoende snel!) kon worden
uitgemaakt, of één groote luchtvèrkeersmaatschappij
inderdaad de beste oplossing is te achten en of het
denkbeeld van één of meer andere maatschappijen
– waarbij natuurlijk een zinlooze concurrentie bij
voorbaat moet zijn uitgesloten – inderdaad zoo hij
voorbaat te verwerpen is. Zeker is, dat van één groote
maatschappij onder kundige en dynamische leiding
een enorme kracht kan uitgaan. De vraag is m. i.
slechts, hoe groot die maatschappij dient te worden
en of boven een zekere grootte, door splitsing in twee
of meer nauw samenwerkende ondernemingen, niet
een soepeler en overzichtelijker geheel zal ontstaan.
Zoo’n arbeidsverdeeling zou bovendien aan meer
personen gelegenheid geven hun kundigheden in zelf-
standige functies te – ontplooien dan in een reuzen-
lichaam ooit mogelijk zal zijn. Eventueele misgrepen
van een directie zullen in dat geval een beperkter
nadeel opleveren. Het zeker op zichzelf niet onjuiste
argument, dat de mogelijkheid van afwisselend inzetten
van vliegtuigen op verschillende routes, wanneer de
omstandigheden dat eischen, bij één lichaam gemakke.
lijker is dan bij splitsing in meer maatschappijen,
lijkt door doelmatige afspraken van samenwerking
voor weerlegging vatbaar. Tegenover alle argumenten
v66r één maatschappij kunnen de algemeen bekende
bezwaren van te groote concentratie worden gesteld
en slechts wie de luchtvaart naar mijn meening tè
klein ziet, zal voor die bezwaren de oogen kunnen slui-
ten. Denkbeelden alle reederijen, machinefabrieken, werven, banken enz. in voor elke groep één lichaam
te concentreeren, zouden terecht veel tegenstand ont-
moeten, behalve in gevallen, waar het arbeidsveld te
klein is om verschillende lichamen een bestaan te verzeke-
ren. Bij het enorme aanbod van passagiers en denkeljk
later ook van vracht, is het veld van onze Nederland.
sche luchtvaart voldoende te achten. De Regeering
staat hier voor een zeker moeilijke keuze, temeer, om-
dat het niet uitgesloten lijkt, dat bij handhaving van
haar beslissing de scheepvaart zich gedwongen zal achten eerst haar organisatorische talenten en – als
nog eens normaler toestanden mochten terugkeeren –
later wellicht ook haar kapitalen ter beschikking te
stellen van buitenlandsche luchtreeders, ten aanzien
van wier bedrijven onze Regeering niet over dwang-
middelen beschikt. Kapitaalviucht kan doeltreffend
worden bestreden; tegen vlucht van Nederlandsche
persoonlijke kundigheden – kapitaalviucht in een
anderen vorm en een groot en niet denkbeeldig ge-
vaar – valt minder gemakkelijk op te treden. Hoe het zij, voorloopig ziet het er naar uit, dat de
Regeering liet monopolie van de K.L.M. wenscht te
handhaven, al heeft zij aan haar desbetreffende mede-
deeling den wensch gekoppeld, dat de luchtvaart-
scheepvaartbesprekingen zullen worden hervat.
Wat is van het hervatten dier besprekingen te
wachten? Natuurlijk niets, indien geen der partijen
haar standpunt wijzigt. Het is voor ieder begrijpelijk,
dat de K.L.M. haar rechten op het luchtverkeer hard-
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
849
nekkig verdedigt. De ontwikkeling van de ‘K.L.M.
is opzienbarend geweest en de romantiek van het
luchtverkeer heeft ons volk sterk gepakt, terwijl een
overeenkomstige bekoring, die vroeger voor zeer velen
van onze zeevaart uitging, denkelijk is afgenomen.
Daardoor vinden de rechten van de K.L.M. in wijden
kring erkenning en vraagt men zich nauwelijks af, of
zulke rechten een blijvend monopolie mogen worden.
Of de scheepvaart, die ten aanzien van het passagier-
.vervoer zeker over nog ouder historische rechten be-schikt, zijn standpunt gemakkelijk zal (kunnen) wij-
zigen, is m.i. de vraag, al worden buiten de scheepvaart-
kringen die rechten niet zoozeer erkend. Het feit,
dat de scheepvaart voor eigen risico voer in tegenstel-
ling tot het luchtverkeer, dat in belangrijke mate met
gemeenschapsgelden werd opgebouwd, wordt buiten
scheepvaartkringen nauwelijks geteld. Bij overweging
van dit alles rijst de vraag, of men geen onrecht aan de
capaciteiten der leidende scheepvaartfiguren doet, door bij voorbaat aan te nemen, dat hun standpunt
onredelijk zou zijn.
Wellicht ligt de moeilijkheid ook nog op ander terrein.
Door de Overheid en door semi-overheidsbedrijven
wordt wel eens voorbij gezien, dat de verantwoorde-
lijkheid van leiders van particuliere ondernemingen
een geheel andere is, dan die waartegenover de Over-
heid en de directies van overheids- en semi-overheids-
instellingen zich zien geplaatst. ,,Insiders” vernemen
nogal eens, dat de scheepvaart ten aanzien van de
luchtvaart ,,de bus heeft gemist”, d. w. z. dat zij zich
eerder in de luchtvaart had dienen te begeven. Hier wordt mijns inziens een denkfout gemaakt, die nog
ernstiger wordt, indien de wederpartij deze opvatting
als uiting van een zekere ,,Schadenfreude” zou gaan
zien, hetgeen de sfeer der onderhandelingen niet zou
bevorderen. Deze dienen als groot Nederlandsch be-
lang op een zeer hoog niveau te blijven. Zoolang de
luchtvaart geen rendabel bedrijf kon zijn, en dat was tèt
1940 het geval, was deelneming daaraan voor eiken
particulieren ondernemer tegenover zijn aandeelhou-
ders moeilijk te verantwoorden, afgezien nog van de
vraag, of de Overheid in vroegere perioden directe
deelneming van de scheepvaart in de luchtvaart zou
hebben getolereerd. Op grond van pogingen, die ik
persoonlijk kon gadeslaan, meen ik die vraag ontken-
nend te kunnen beantwoorden. Hetgeen de scheep-
vaart op eigen initiatief op luchtvaartgebied onder-
nam: de postjagervlucht en de studie van het Zeppe-
linluchtschip, wordt in luchtvaartkringen veelal sma-
lend besproken. Toch waren deze zeer serieuze pogin-
gen een direct uitvloeisel van den gebiedenden eisch
voor elken particulieren ondernemer om te zoeken
naar mogelijkheden, die een rendabele exploitatie in het vooruitzicht stellen. Als zoodanig verdienden zij
aller waardeering, ook al leidde geen dezer pogingen tot het gewenschte resultaat. De postjagervlucht mis-
lukte hoofdzakelijk door technische tegenslagen; de
luchtschipplannen werden achterhaald door een ont-
wikkeling van de vliegtuigbrandstof, die op dat oogen-
blik door niemand kon worden en is voorzien.
Indien het de Overheid destijds mogelijk ware ge-
weest de ontwikkeling van het luchtverkeer in de
juiste proporties te zien, zou het wellicht op hâkr weg
hebben gelegen daarbij de scheepvaartkapitalen en haar
talenten te betrekken onder het verleenen. van een renta-
biiteitsgarantie vöor de aan de zorgen der scheepvaart toevertrouwde gelden. Iets dergelijks geschiedde door
Z.M. Koning Willem
1
ten aanzien van de Neder-
landsche Handel-Maatschappij en in een later stadium
door de Overheid tegenover aandeelhouders der Hol-
landsche Ijzeren Spoorweg Maatschappij. Misschien
had het op den weg der scheepvaartmaatschappijen
gelegen in die richting een oplossing te verzoeken in
de moeilijkheden, die voor hen toen bestonden om aan
de toenmalige luchtvaart daadwerkelijk deel te nemen. Ruim bezien, zou men met evenveel recht kunnen vra-
gen, of de Overheid en de K.L.M. niet toen.(en bij de
mislukte pogingen in 1945/46 om met d scheepvaart
tot overeenstemming te komen) ,,de bus hebben ge-
mist”, maar het heeft geen enkelén zin hierover na te
kaarten. Een rentabiliteitsgarantie (die ook in den
vorm van een contract voor postvervoer kan zijn ge-legen) is bij den huidigen stand der luchtvaartecono-
mie waarschijnlijk niet meer vereischt, hetgeen de be-
sprekingen slechts kan vereenvoudigen. Uit een on-
langs voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
door den heer A. F. Bronsing gehouden voordracht
is gebleken, hoe de gedwongen ledigheid der bezettings-
jaren door de scheepvaart o. a: is benut voor het ma-
ken van een zeer wetenschappelijke studie omtrent de
economie van het luchtverkeer. De aldus verkregen
wetenschappelijke kennis zal het de scheepvaart ver-
gemakkelijken zich in de luchtvaart te begeven en ook
in dit opzicht treedt – gezien het feit, dat deze stiidie
door luchtvaartdeskundigen gunstig wordt beoordeeld
-‘ als overeenstemming kan worden bereikt, de
scheepvaart niet met leege handen de Nederlandsche
luchtvaartwereld binnen.
Laten ook daarom zij, die bij de onderhandelingen
van Regeeringszijde en namens de K.L.M. zijn be-
trokken, de scheepvaartmaatschappijen tegemoet-
treden als gaarne geziene helpers in dat deel van de
Nederlandsche welvaartspolitiek, dat in de lucht moet
worden gezocht, helpers wier mededenken en handelen
voor onze luchtvaart een ondubbelzinnig voordeel
zal zijn en laten zij hen niet zien als een Soort tegen-
standers, die, omdat de techniek zich tegen hun be-
drijven heeft gekeerd, genoegen zouden moeten nemen
met een, op welke wijze dan ook, relatief ondergeschikte
rol.
F. E. VAN TIJEN
DE AGRARISCHE PRIJSPOLITIEK TIJDENS
DE BEZETTING.
Getracht zal worden, in dit artikel een verklaring
te geven van de prijspolitiek, die tijdens de bezetting
op agrarisch gebied – met uitzondering van den
veeteeltsector – is gevoerd. In de eerste plaats zal
daarom worden vastgesteld, wat de doelstelling van
de gevolgde prjspolitiek was, daarna zal worden on-
derzocht, langs welken weg is getracht dit doel te be-
reiken, zoowel voor de akkerbouw- als voor de tuin-
bouwpiducten.
Slechts terloops, voorzoover dit voor een goed be-
grip van de gevolgde prijspolitiek noodzakelijk is, zul-
len enkele opmerkingen worden gemaakt over de juri-
dische structuur en de bevoegdheden van de overheids-
organen, die met de prijsvorming op agrarisch gebied
waren belast. Dit geldt ook voor de distributierege-
lingen, die een noodzakelijk complement vormden
van de prjsregelingen, een complement, dat belangrij-
ker werd, naarmate de schaarschte toenam. Op de-
tails – hoewel voor, de betrokkenen dikwijls van groot
belang – zal eveneens niet worden ingegaan. Het
onderstaande overzicht heeft dus een globaal, samen-
vattend karakter.
De doelstelling van de agrarische prijspolitiek.
V66r 1940, in den tijd van de ,,overvloedseconomie”,
streefde de Overheid door middel van haar agrarische
prijspolitiek naar handhaving of herstel van het in
komenspeil der agrarische bedrijven. Het accent lag
850
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
daarbij op cle noodzaak tot instandhouding van den
bedrijfstak.
Nâ 1940, toen infiationistische tendenties hun in-
vloed op de prijs- en kostenstructuur deden gevoelen,
kwam het accent van de prjspMitiek te liggen op de
bescherming -van den verbruiker.
Voor zijn voedselvoorziening was ons land bijna uit-
sluitend op de productie van eigen bodem aangewe-
zen. Daarom was er een groot belang aan verbonden,
zich de medewerking van de agrarische producenten
te verzekeren bij de pogingen, tot opvoering van de totale productie te geraken. Dit beteekende, dat ook
hun belangen niet in het gedrang mochten komen,
waaruit voortvfoeide, dat de prijzen in principe zoo-
danig moesten worden vastgesteld, dat zij de produc-
tiekosten (inclusief een redelijke ondernemersbeloo-
ning) en de reëele stijgingen, die zich daarin manifes-teerden, dekten.
Niet alleen opvoering van de totale productie was
in deze periode van ,,schaarschte-economie” geboden, bovendien bestond de noodzaak, de teelt van bepaalde
gewassen, zooals suikerbieten en koolzaad, te stimu-
leeren. Ook ter bereiking van dit doel is het pxijs-
politieke instrument gehanteeid.
De kostprijzen.
•
Deze politiek heeft dus tot voorwaarde, kennis
van de proluctiekosten der verschillende gewassen.
In hoeverre was aan deze voorwaarde voldaan?
Vooral voor den akkerbouw beschikte de Overheid
over kostprijsberekeningen, samengesteld door het
Landbouw Economisch Instituut, welke een redelijke
mate van betrouvbaarheid hadden. In de overige
sectoren, met name bij den tuinbouw, was dat niet
in die mate het geval. ,,Voor clen tuinbouw.., leverde
het ontbreken van iederen leidraad groote moeilijk-
heden op”, wordt in ht jaarverslag van den Dienst
van den Gemachtigde voor de Prijzen over 1941 op-
gemerkt. Hier is dus naar andere middelen omgezien,
teneinde dé juistheid van de prjsvaststellingen te
controleeren.
Rentabiliteitsonderzoekingen boden hier in de eerste
jaren van de bezetting uitkomst. Na 1942 nam de
zwarte handel echter dusdanig toe, zoowel wat den
inkoop van bedrijfsbenoodigdheden als den verkoop
van eindproducten betrof, dat de waarde van ien-
tabiiteitsonderzoekingen zeer dubieus werd. In enkele
sectoren waren dergelijke onderzoekingen overigens niet
mogelijk, omdat de teelten steeds gecombineerd met
die van andere agrarische producten plaatsvinden,
meermalen op kleine bedrijven, wier boekhoudingen,
als zij aanwezig waren, een splitsing van de alge-
meene kosten over de verschillende producten niet
toelieten.
De vaststelling van de kostprjzen voor de akker-
bouw- en veeteeltproducten is steeds geschied .aan de
hand van de normale bedrijfseconomische normen. Uitgegaan werd van de normale oogstopbrengsten.
Met oogstschommelingen, veroorzaakt door weers-
invloeden, is geen rekening gehouden. Het risicb,
gunstig of ongunstig, dat daaruit voortvloeide, kwam
ten bate of ten laste van den boer. Theoretisch zou
prijsvaststelling op basis van de werkelijke oogst-
opbrengsten mogelijk zijn eweest. De prijzen der
akkerbouwproducten
moeste9ec:hter
al vastgesteld zijn
op een tijdstip, waarop de grootte van den oogst nog
niet bekend was. Ook bij de prijsvorming voor groen.
ten is aan het principe van den normalen oogst zooveel mogelijk vastgehouden.
Op de normale opbrengsten werd een correctie toe-
gepast voor de oogstdegressie, die tengevolge van
het gebrek aan kunstmest optrad. De kosten, voort-vloeiend uit deze ,,onderbezetting” zijn bij de agra-
rische producten in aanmerking genomen, zulks in
tegenstelling tot de industriè, waar dit volgens de
,,Richtljnen voor de Prijsvaststeffing No. 1″, ver-
bodén was. Nog in een tweede opzicht is er verschil te constateeren tusschen de agrarische en de indus-
trieele kostprijscalculaties, die aan de prijsvaststelling
ten grondslag lagen: op agrarisch gebied is steeds de
vervangingswaarde voor de duurzame productiemid-
delen ingecalculeerd – of de laatstbekende waarde,
wanneer zij niet meer verkrijgbaar waren—, terwijl
bij de industrie, volgens de ,,Richtljnen”, van de
historische kostprjzen moest worden uitgegaan.
Wat was de reden van dit verschil in behandeling?
Op zichzelf is het verbod, om de onderbezetting in
te calculeeren, vérdedigbaar. De argumenten, die zijn
aangevoerd, om den druk van dit oorlogsrisico niet
via een prjsverhooging op de consumenten af te wen-
telen, gelden echter ook voor den agrarischen sector.
Een officieele motiveering van het afwijkende stand-
punt, dat in dit opzicht ten aanzien van de agrarische
productie werd ingenomen, is, voorzoover mij bekend,
nooit gegeven. Er zijn echter wel een aantal factoren
te noemen, die een aanwijzing geven ter verklaring
van het verschil in de gevolgde politiek.
Daarbij moet worden gedacht aan de mogelijk.
heid, dat de Dienst van den Gemachtigde voor de
Prijzen, waarvan de ,,Richtlijnen” afkomstig waren,
op de agrarische prijsvorming in feite nooit zoo’n
sterken invloed heeft uitgeoefend als op de industrieele
prijsvorming. Dit moet waarschijnlijk mede worden
toegeschreven aan de omstandigheid, dat reeds v66r
1940 een overheidsapparaat bestond, dat in sterke
mate direct regelend optrad ten aanzien van de prij-
zen der agrarische producten, terwijl het prjsvormings-
apparaat voor de industrieele producten eerst na 1940 grootendeels werd gecreëerd. Verder kan worden ge-
wezen op het groote belang, dat aan een zoo ruim
mogelijke voedselvoorziening moest worden toegekend,
waardoor de agrarische producenten soepeler werden behandeld. Vervolgens moet nog worden gewezen op
de omstandigheid, dat de onderbezettingskosten bij
de agrarische producten – met uitzondering van bijv.
de kippenhouderij en de zuivelproductie, waar o.a. het gebrek aan krachtvoer een vrij grooten invloed
deed gelden – op den kostprijs lang niet zooveel
invloed hadden als die bij belangrijke sectoren van de industrie (textiel, tabaksartikelen, lederwaren).
Het komt mij overigens voor, dat aan de incalcu-leering van de onderbezettingskosten en de vervan-
gingswaarde bij de agrarische producten niet te veel
practische beteekenis moet worden gehecht. De op
deze wijze berekende kosten vormden een uitgangs-
punt voor de prijsvaststelling. Onder invloed van
prijspolitieke overwegingen is er in belangrijke mate
van afgeweken, zoowef naar boven als naar beneden.
Ook al zouden de kostprjzen zijn gecalculeerd op
basis van de normen, die voor de industrie waren
voorgeschreven, dan is het nog een open vraag, of de
in
•
werkelijkheid vastgestelde agrarische prijzen zich
wei op een belangrijk lager niveau zouden hebben be-
wogen. Bij de reëele agrarische prijspolitiek was
,,feeling” voor de prjsverhoudingen een onmisbaar element. Deze prijzen konden niet, zooals in de in-
dustrie, volgens een bijna mathematische methode
worden bepaald.
Geografische nivelleering der prijzen.
Dit blijkt al uit het eerste probleem, dat zich na
de calculatie der kostprjzen aandiende. De kostprjzen
voor dezelfde âgrarische producten zijn in de ver-
schillende landbouwstreken niet gelijk. Zoo wordt de
veenkoloniale rogge goedkooper geproduceerd dan de
•rogge op de zandgronden. Uitgaande van de grond-
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
851
gedachte, dat de prijzen de productiekosten moesten dekken, deed de vraag zich voor, of tot geografische
differentieering dan wel tot nivelleering van de prijzen
moest worden overgegaan. Aan de tweede mogelijk-
heid is de voorkeur gegevefl. Bij geografische diffe-
rentieering werd, in de eerste plaats, als een bezwaar
gevoeld, dat de grenzen tusschen de rayons min of
meer willekeurig zouden moeten worden vastgesteld.
Bovendien zou smokkelhandel van de. gebieden met
lage naar die met hooge prijzen niet ondenkbaar zijn
geweest, hetgeen tot uitgebreide contrôlemaatregelen
zou hebben genoopt. Verder moet niet uit het oog
worden verloren, dat onder het regime van vrije prijs-
vorming ook geen differentieering plaatsvond. Ook onder
dit prijsvormi.ngssysteem genoten de producenten in
de gebieden met lage kostprjzen de voordeelen van
de gunstiger natuurlijke omstandigheden, waaronder
zij hun teelt uitoefenden, of van de meer rationeele
bedrjfsinricliting en bedrijfsvoering.
Uniformeering van de producentenprijzen in geogra-
fisch opzicht behoefde echter nog niet met noodzaak te leiden tot geografisch genivelleerde consumenten-
prijzen. De vrachtkosten van de productie- naar de
consumptiecentra, varieerend met den afstand tusschen
deze gebieden, gaf in principe aanleiding tot geogra-
fische differentieering van de consumentenprij zeil.
Dit was vooral van belang hij de groenten, het fruit
en de aardappelen, producten, die door den consument
worden gekocht, zonder een bewerking te hebben
ondergaan. Vooral bij de groenten heeft het vraagstuk,
van de doelmatige geografische verspreiding van het
product, dat direct samenhing met de wijze, waarop
de vrachtkosten voor den handel in de marges werden
gecalculeerd, veel hoofdbrekens gegeven. Daarom is bij de groenten en het fruit, na een periode van expe-
riment – in den aanvang van de bezetting, toen een
redelijke groentenvoorziening nog mogelijk was, stûitte
de verspreiding dezer producten niet direct op onont-
koombare moeilijkheden – overgegaan tot een systeem
van vrachtenclearing. Bij de aardappelen werd de
V.B.N.A., reeds kort na de bezetting, daarmede
belast. Bij dit systeem werd den hatidel de verplichting
opgelegd, een vast bedrag per gewichtshoeveelheid
vervoerd product, in een fonds te storten, waaraan,
de werkelijk gemaakte vrachtkosten konden worden
gedeclareerd. Daarmede- werd een geografische unifor-
meering van de consumentenprijzen dezer producten
bereikt, hetgeen de distributie ten zeerste hevorderde:
het was den handel onverschillig, waarheen de pro-.
ducten moesten worden vervoerd. De contrôle op de
prijzen werd er bovendien door vergemakkelijkt.
De Vraag dient nu nog te worden beantwoord, welke
kostprij zen aan de genivelleerde prij svaststelling ten
grondslag lagen, die van de gebieden met hooge, dan
wel met lage kostprjzen. Hier stond men, in agrarisch-
politiek opzicht, weer voor een keus, waarvoor geen
scherpomlijnde aanwijzingen te geven waren. In het algemeen zijn bij de akkerbouwproducten de
prijzen vastgesteld met het oog gericht op & kostprj-
zen der relatief goedkoop produceerende gebieden, waar bedrijven voorkwamen, vergelijkbaar met het
,,gemiddeld goedgeleide” bedrijf uit de industrieele
prijscalculaties. Hiermede was het consumentenbelang
gediend.
De prjspolitiek per product.
Tot een goed begrip van de wijze, waarop de prijs-
politiek door de Overheid is gehanteerd ter stimu-
leering van den verbouw van bepaalde gewassen, moet
op een belangrijk verschil tusschen de industrieele en
de agrarische productie worden gewezen. Beïnvloeding
‘van de structuur dër agrarische productie is slechts
mogelijk door middel van de prijspolitiek. Het boeren-
bedrijf is een organisme. Bij de vaststelling van zijn
teeltplan is de boer gebonden aan de grondsoort
waarop hij zijn bedrijf uitoefent, aan den vochtigheids-
graad van den grond, aan het klimaat, aan de nood-
zaak van vruchtwisseling en aan de hoeveelheid be-
schikbare arbeidskracht en meststoffen. Al deze, met
of, slechts ten deele door den mensch beïnvioedbare
factoren, die varieeren van bedrijf tot bedrijf en van streek tot streek, bepalen de keuze van de door hem
te telen producten. In deie omstandigheden is het
verplicht voorschrijven van de teelt van bepaalde
producten niet mogelijk. Slechts aarzelend is de Over-
heid daarom, kort na de bezetting, onder toekenning van een niet onbelangrijke premie, tot het verplichte
scheuren van grasland overgegaan, later gevolgd door
de verplichte teelt van koolzaad. In het algemeen is
stimuleering van den verbou van bepaalde producten
echter slechts mogelijk, door er relatief aantrekkelijke
prijzen voor vast te stellen.
Bij de industrie is de prijspolitiek, voorzoover mij
bekend, nooit als middel ter stimuleering van de pro-
ductie van bepaalde artikelen gebruikt.
Dat was hier ook overbodig. De industrie- kan wor-
den vergeleken met een mechanisme; door toewijzing
van grondstoffen van een bepaalde kwaliteit en het uit-
vaardigen van productievoorschriften, kan de aard
der voortbrenging daar rechtstreeks, zonder prijs-
politieke middelen, in een gewenschte richting wor-
den gedirigeerd. Men kan een ,,utiity-system” wel
invoeren voor aardewerk, meubelen en textiel, doch
niet voor tulpen, appelen en karwijzaad.
Wat den akkerbouw betreft, is vooral met prijs-
politieke middelen getracht, om de suikerbieten- en
koolzaadteelt te stimuleeren. Daarbij deed zich de
vraag voor, hoe hoog de prijzen boven het kostenniveau
moesten woiden vastgesteld, om een bevredigende uit-
breiding van het areaal dezer gewassen te verkrijgen.
Hier kwam dus het probleem naar voren van de mate,
waarin de met deze producten heteelde oppervlakte
reageert op een relatieve prjsverhooging dezer pro-
ducten (eventueel rekening houdend met het prijs-
verloop van de producten van vervangende teelten).
Voorzoover mij bekend, zijn hieromtrent in ons land
nooit econometrische onderzoekingen gepubliceerd.
Wanneer dat wel zou zijn geschied, -zou het echter
nog de vraag geweest zijn, of het resultaat ervan tijdens
de bezetting bruikbaar was tot het geven van een
aanwijzing omtrent de hoogte der vast te stellen prij-
zen, ter bereiking van het gewenschte areaal. Enkele
normale omstandigheden waren ingrijpend gewijzigd,
vooral deed zich een sterk arbeiders- en kunstmest-
tekort gevoelen. Deze omstandigheden verkleinden de
bovenbedoelde reactie-relatie tusschen areaal en prijs,
omdat de suikerbietenteelt veel mest vraagt en zeer
arbeidsintensief is. Dit geldt eveneens voor de kool-
zaadteelt, die bovendien nog zeer riskant is en in ons
land practisch opnieuw moest worden ingevoerd.
Het zijn vooral deze overwegingen geweest, die
ertoe hebben geleid, dat voor deze producten relatief
hooge stimuleeringsprijzen zijn vastgesteld op een
niveau, dat op grond van aan de practijk ontleend
inziçht voldoende werd geacht om het gestelde doel
te verwezenlijken.
De prijsontwikkeling voor
akkerbouviproducten.
Het onderstaande overzicht geeft een inzicht in
de prjssçijging van eenige akkerbouwproducten tijdens
de bezetting. Als basis = 100 voor de constructie der
indexcijfers, is 1940 genomen, omdat de prijzen voor
sommige producten (aardappelen) in 1939 niet be-
kend zijn. Als laatste bezettingsjaar is 1944 genomei;
met wijzigingen in de prijzen van dat jaar, die na de
bevrijding van het Noorden des lands achteraf plaats-
852
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN
18 December 1946
ionden, is geen rekening gehtuden. Het overzicht
geeft dus een beeld van het resultaat der tijdens de
bezetting gevoerde prijspolitiek. De prijzèn betreffen
de gemiddelde kwaliteit van het product en zijn in-
clusief geldelijke iiileveringspremies.
TABEL T.
De prijsstijging van enkele reresentatieve akkerbouw-
producten.
Prijs
1940
Prijs 1944 Product
per 100 kg
per 100 kg
Index 1944
(in
gld.)
(in
gid.)
Graujen.
Tarwe
…………….
11,50 13,25
115
Rogge
…………….
10,50
12,75
121
Haver
…………….
8,50
10,50
125
Peulvruchtcn.
Groene erwten.
……
12,50
17,50
140
Capucijners
-.
(blauwpeulen)
……..
.
17,-
‘113
Bruine boonen
(Noord-Hou.)
27,-
104
Witte boonen
(Noord-HoU.)
28,-
‘104
Elandeisgewasson.
Koolzaad
.
…………
16,50
35,-
212
Gerep. stroovlas
12,-
13,50
113
Lijnz taci
……
…….
.14,-
908
Knol-
en
wortelgewassen.
Consumptie-aardappelen
Klei
oep
1
. . .
4,-
4,75
119
Coep II
3,50 4,50
‘129
Zand
grocp
1
. . .
2,75 4,25
154
groep II
.
. .
2,75
4,-
145
Fabrieksaardappelen
.
2,75
3,-
127
Suikerbieten (ton)
. . .
14,-
186
Cichoreiwortelen (ton)
12,50
26,-
208
Deze tabel geeft een adstructie van het betoogde.
De granen en edel-peulvrüchten blijken het minst in
prijs te zijn verhoogd. Voor de granen was dat ook
niet direct noodzakelijk. De graanteelt is vrij arbeids-
extensief, bij het heerschende gebrek aan arbeid bleef
zij daarom voor de boeren attractief. Ook uit een
oogpunt van vruchtwisseling kon de graanteelt niet
worden gemist.
De graanprijzen bereikten reeds in 1941 het niveau,
dat zij tot 1944 zouden behoudén. Deze politiek van
constante prijzen leidde ertoe, bij de steeds stijgende
kosten, dat de graanteelt in de laatste jaren van de
bezetting, doch zeker in 1944, niet of nauwelijks ren-
dabel was. Een algemeene prjsverhooging der akker-
bouwproducten voor 1944 – een verhoogiug, die
althans voor de granen gemotiveerd was – werd door de Duitsche instanties afgewezen. Ik heb den indruk,
dat de Dienst van den Gemachtigde voor de Prijzen
in dit opzicht destijds geen vastomlijnd standpunt
heeft ingenomen.
Wat de prjspolitiek ten aanzien van de peulvruch-
ten betreft, deze was, hetgeen uit de prijsindices blijkt,
gericht op stimuleering van den verbouw van het
massaproduct groene erwten. Een overeenkomstige
politiek werd ten ‘opzichte van de aardappelen ge-
volgd; de teelt van de hooge kwaliteitsrassen, voor-
komend in groep T, werd afgeremd, die van de rassen,
welke een meer massaal product gaven, en in de hoo-
gere groepen waren opgenomen, werd daarentegen
aangemoedigd. In het gegeven voorbeeld van de zand-
aardappel’en komt dit, uitsluitend afgaande op de
ontwikkeling xan de onderlinge prijsvérhouding, niet
direct tot uiting’ d’och in aanmerking moet worden
genomen, dat de productiekosten der hoogere groepen
belangrijk lager waren dan die van” groep T.
Tenslotte blijkt, dat de suikerbieten- en koolzaad-
teelt’ is gestimuleerd, evenals de cichoreiteelt, die één
van de grondstoffen leverde voor het koffies’urrogaat.
De ontwikkeling van het areaal der akkebouwproducten.
Alvoiens het overzicht van de prjspolitiek ten aan-
zien van de akkerbouwproducten te besluiten, zij nog
eenige aandacht geschonken aan de ontwikkeling van
het’ areaal der verschillende teelten.
Vergelijken wij de oppervlakte koolzaad» in 1939
met die van 1943 (gegevens over 1944 ontbreken),
dan blijkt, dat deze, toegenomen is van 338 ha tot
48.509 ha. Het suikerbietenareaal bleef in deze periode
ongeveer constant op omstreé’ks 45.000 ha. Het zou
te ver voeren, in details de ontwikkeling van het areaal
van ieder gewas weer te geven. Volstaan wij slechts met
er nog op te wijzen, dat het areaal – eveneens eenigs-zins gestimuleerde – consumptie-aardappelen toenam
van 95.000 ha in 1939 tot 160.000 ha in 1943.
De vraag komt naar voren, of deze areaaloutwikke-
ling wel uitsluitend aan de officieel gevolgde prijs-
politiek mag worden toegeschreven. Dit is niet het geval,
er moet ook rekening worden gehouden met den in-
vloed, die van de hooge prijzen op de zwarte markt uitging. Men kan moeilijk uitmaken, in hoeverre de
ontwikkeling van het areaal der verschillende gewassen
aan dezen factor moet worden toegeschreven. In dit
verband was niet alleen de oppervlakte van ‘een bepaald
product van belang, doch ook de mate, waarin de
geoogste producten langs de officieele kanalen werden
afgeleverd. Vooral om dit te bevorderen zijn afleverings-
premie’s in natura verstrekt, waartoe tegen het einde
van de bezettingsjaren werd overgegaan (spijsolie bij
kool- of maanzaad, suiker bij suikerbieten, linnen-
toewijzing hij vlas enz.). De inleveringspremie’s in
geld kminen eenvoudig als prjsverhoogingen worden
beschouwd.
Het is moeilijk te bepalen of het effect van destimu
leeringsprjzen (en inleveringspremie’s), die hoog waren
in verhouding tot de kostprjzen, doch laag in verge-
lijking tot de te maken zwarte prijzen, groot is geweest.
De boer, die buiten de officieele’ kanalen leverde, zal
zich daar weinig om hebben bekommerd. In de eerste
jaren van de bezetting, toen de omzetten op de zwarte
markt relatief gering waren, had de gevolgde prijspoli-
tiek het meeste effect. Zij verloor aan invloed, naarmate
een ‘grooter deel van den oogst buiten de inlevering
bleef. De inleveringspremie’s in natura waren vooral
als een correctief in dit opzicht bedoeld.
Gegeven het feit, dat een zeker deel van de producten
niet werd geleverd, is de gedachte opgekomen, het
prijspolitieke roer radicaal om te gooien door een offi-
cieele markt tegen vrije prijzen te sanctiônneeren.
Den boeren had dan een verplichte levering van het
grootste deel van hun oogst kunnen worden opgelegd,
waarvoor zij lage prijzen ontvingen, terwijl de rest
tot hun beschikking werd gelaten, hetzij voor eigen
gebruik, hetzij om het tegen Vrije prijzen te verhande-
len. Uit de opbrengst van dit vrje deel hadden zij hun
kostenstijgingen kunnen dekken.
In 1944 is een stap in de richting van dit systeem
gedaan. Den boeren werd een aanslag tot verplichte
levering van een getaxeerde hoeveelheid product op-
gelegd. Voorgeschreven was echter, dat zij de hoeveel-
heid, die tot hun beschikking werd gelaten, niet mochten
wegschenken of verkoopen – een papieren maatregel,
op Duitschen aandrang uitgevaardigd. De ioop der
oorlogsgebeurtenissen heeft een volledige uitvoering –
en daarmede een beoordeeling van het effect – dezer
regeling verhinderd.
In een volgend artikel zal aandacht worden ge-
schonken aan de’prjspolitiek bij de ‘tuinbouwproducten.
J. H. VAN STUYVENBERG.
DE WERELDPOSITIE VAN SUIKER.
Het statistisch jaarboek van het Internationaal
LandbouwInstituut te Rome (,,Annuaire internatinnal
de statistique agricole”) is na 1941 helaas – niet
meer verschenen en de vrees . werd zelfs geuit, dat
deze belangrijke’ publicatie door de mogelijke op-
heffing van het Instituut het licht niet meer zôu zien.
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
853
1
Gelukkig heeft de F.A.O. (,,Food and Agriculture
Organisation”) der Vereenigde Naties thans besloten
de functie van het Instituut over te nemen. Er zal
uit den aard der zaak eenigen tijd mede gemoeid zijn,
alvorens dit voornemen tot uitvoering kan zijii ge-
bracht.
Daar inmiddels de behoefte aan allerlei statistische
gegevens, die het ,,Annuaire” placht te verschaffen,
steeds grooter is geworden, heeft de F.A.O. als over-
gangsmaatregel thans een beknopt ,,Handbook-1946″ doen verschijnen. Met behulp van een 40-tal statistie-
ken ondervindt de dorst naar allerlei landbouw-
statistis’che gegevens voor de geheele wereld daarmede
een eerste bevrediging.
Voor het oogenblik hebben de in deze uiterst wel-kome verschijning voorkomende cijfers omtrent
de
wereidpositie van suiker, onze volle belangstelling.
Zij bestaan uit een tweetal reeksen; de productie van
riet- en die van beetwortelsuiker wordt nI. per jaar
en per wereiddeel weergegeven, zoowel in metrieke
tonpen als in ,,short tons”. Dit beteekein een belangrijke
concessie aan de verlangens der Angel-Saksische ge-
bruikers, die suikergegevens bij voorkeur in ,,short tons”
plegen uit te drukken ‘). Op het vasteland van
Europa is deze rekeneenheid echter ongebruikelijk.
Daarom is thans ook de productie weergegeven in
metrieke tonnen. Dit beteekent een (verbeterende)
afwijking van de jaarstatistiek . van Rome, die de
suikerproductie weergaf in quintalen
2).
Het ,,Handbook-1946″ wijdt niet – zooals het jaar-
boek van Rome – afzonderlijke statistieken aan de
productie van riet- en beetwortelsuiker; het be-
Productie
van
riet-
en beetworulsuiker in de verschil-
lende werelddeelen:
(in
cluizeaclen
metrieke tonnen)
1935-’39
19A0
1941
1942
1943
1944 1945
Europa
9.404 9.775
7.284
6.907
6.860
6.218
5.176
Azië
9.801
10.307
9.027
8.137
8.241
7.127
6.672
Noord- en Midden-Amerika
7.932 7.735
7.866
8.245
8.643
7.92.4
8.826
Zuid-Amerika
2.194
2.557
2.472
2.320
2.394
2.390
2.402
Afrika
1.061
1.195
1.080
1.132
1.108
1.018
003
Oceanië
940
940
897
798
587
738 690
alleen in Spanje een overigens onbeteekenende productie
aan rietsuiker wordt aangetroffen), sedert 1935-’39
met 4 miljoen ton, die van
Azië (hoofd-
zakelijk rietsuiker) met ± 3 miljoen ton en die
van
Australië
met, een paar honderdduizend ton is
achteruitgegaan. De suikerproductie van
Afrika is
in den ioop der oorlogsjaren nagenoeg onveranderd
gebleven, doch toont neiging tot een lichte daling.
De productie in
Midden- en Noord-Amerika
is met
1 millioen ton toegenomen; die van
Zuid-Amerika
met ± 200.000 ton. De vooruitgang in dit wereld-
deel valt hoofdzakelijk te danken aan de opvoering
der productie op
Cuba.
Dit gebied vertoont tengevolge
van de inkooppolitiek van de machtige afnemers,
die de Vereenigde Staten zijn, een nogal wisselend beeld, zooals blijkt uit het thans’ volgend overzicht
van de productie der voornaamste, suikerproducee-
rende landen, waarbij de cijfers aan het ,,Handbook-
1946″ zijn ontleend.
r
Suikeropbrengst in de voornaamste productielanden
1)
(in duizenden metrieke tonnen).
India
Cuba
Rusland
Duitschiand
Ver. Staten
i3razilië
Java
.
Hawaii
Porlo Rico
1335-1939
5.596
2.885′
2.548
1.925
1.809
1.048
1.313
894
383
1940
6:082
2.480
2.619
2.085
2.0221.236
1.722
859
845
,
1941
4.917
3.447
599
1.771 1.821
1.250
1.340
789
1.041
1942
5.499
2.930
544
(1.905)
1.983
1 .284
678
804
942
1943
5.951
4.298
689
1.902
1.357
1.280
499
704
.
656
1944
5.509
3,559
1.111
1.612
1.354
1199
113
745
874
1945
(voori.)
5.473
4.0371
(1.361)
(907)
1.596
1.197
(113)
2
)
777
825
‘) De tussehen haakjes geplaatste getallen
zijn schattingen.
‘)
Blijkens het ,Econornisch Weekblad voor Nedetl.tndscli-Indië” van 13 April 1946 leverde de suikeroogst 1945 84.000 ton
01).
paalt
er
zich
toe de productiegetallen met een ,,B”
De hier voor India
3)
geciteerde cijfers rech’tvaardigen
(,,beet”) of een ,,C” (,,cane”) te onderscheiden, ‘doch
.
de
trots, waarmede
Gandhi in
zijn
onlangs
uitge-
overigens de productiecijfers in één ovçrzicht samen
komen ,,Problems of sugar industry in India” con-
te vatten en slechts de wereldtotalen te splitsen.
stateert ,,that India leads as the largest sugar pro-
Men verkrjgt dan het volgende overzicht:
ducing country in the world since 1931″
4).
De betee-
knis
ileer
nnsitie valt enhter nader te bezien.
Wereidsuikerproductie (in duizenden metrieke tonnen).
1035-39
1940
1941
1942
1943
1944
1945
1
)
Totaal, rietsuiker.
20.463
20.873
20.682
18.963
19.977
18.135
18.235
Totaal, beetwortelsuiker
–
10.87′!
41.637
8.852
8.578
7.857
7.281
6.437
Totaal, riet- en Bietsuiker
31.334
32.510
29.534
27.541
27.834
25.416
24.672
‘) Vooloopigc gegevens.
Vergelijkt men de uitkomsten over 1944 en de voor-
loopige .cijfers voor 1945 met de gemiddelden over
de periode 1935-’39, dan blijkt de totale suiker-
productie met bijna 7 mill.oen ton te zijn achteruit-
gegaam Deze achteruitgang komt voor ‘/ voor reke-
ning van de riet-, en voor
2/3
voor die der beetwortel-
suikerproductie.
Dit maakt het duidelijk, dat de achteruitgang niet
in alle wereiddeelen even sterk is geweest. Op het
Westelijk halfrond vertQonen de productiecijfers zelfs
een belangrijken vooruitgang, waaruit een nog be-
langrijker verschuiving in de achtergebleven ,pro-
ductielanden dreigt voort te vloeien.
Uit het .yolgende overzicht blijkt, dat de
productie in
Europa,
die nagenoeg uitsluitend bietsuiker omvat (daar
) :1 , ,slort toi’i”‘ = 906 resp. 907 kg.
‘) 1 qintaal = 09 kg.
r
——–‘
Het Britsch-Indische suikerproduct: ,,gur”.
De cijférs voor India in het ,,Handbook-1946″‘
zijn slechts met deze woorden toegelicht: ,,Figures
for India are for production of gur (a low-grade brown
sugar)”. Blijkbaar zijn dus de feitelijke, productie-cijfers van gur opgenomen. De landbouwstatistiek
van Rome placht deze om te rekenen op geraffineerde
suiker, waarbij 100 eenheden gur werden gelijkge-
steld met 60 eenheden geraffineerde suiker. Nu het
1
,11andbook-1946″ deze omrekeningsmethode blijkbaar
niet heeft overgenomen, zijn de cijfers over de oor-logsjaren met die aan 1942 voorafgaande, niet meer
vergelijkbaar (het laatste jaarboek van Rome ver-
scheen, zooals hierboven in den aanvang werd gezegd,
over 1941).
Boveiidien is het zeer de vraag of productiecijfers
voor gur wel thuis behooren in een statistiek, die
‘zich voornamelijk ten doel stelt de wereldpositie van
suiker in beeld te brengen. Gur is voor de voorziening
der wereldmarkt van geen beteekenis, behalve in
zooverre dit artikel het gebruik van ‘ witte suiker” ver-
‘) Dit is Voor-Indië, zonder B’urma en Siamn.
‘) Blz. III van het inleidend overzicht, Bomhay. November 1945.
I.».’t,
854
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
.1
ijdelt in een consumptiegebied, dat per jaar 3 A 4
miljoen ton gur pleegt te verbruiken
5).
De vervaardiging van gur geschiedt in India in
Vrij primitieve fabriekjes, die overal in de dorpen
worden aangetroffen. Het betreft hier een ,,cottage-industry” met – zeer wisselende bedrijfsuitkomsten.
Volgens ,,The Indian Trade Journal” steeg de ge-
middelde uitkomst aan gur per acre suikerri..t van
0,80 ton in 1901—’02 tot 1,47 ton per acre
6).
(Een rendement van 1,47 ton per acre komt neer
op 3,62 per ha, terwijl de
inlandsche
rietsuiker op Java
(niet de fabriekscultuur) ruim het dubbele bereikt,
t.w. ± 7,6 ton per ha
7).
De totale jaarlijksche opbrengst aan gur wordt
door Gandhi voor 1943-14 geschat op 31 millioen
ton
8).
In Britsch-Indi blijft een groot deel der suiker
bij de gur-fabricage in de bagasse (ampas) achter.
Bij door karbouwen gedreven molens bedraagt het
suikerverlies nog 10 pCt. meer dan bij door machinale
drijfkracht bewogen molens. Het uitgeperste rietsap
wordt meestal in open pannen opgekookt. De door
stolling verkregen massâ (die dus invert, melasse en
allerlei onzuiverheden bevat) is een ruwe suiker,
die met de Javaansche ,,goela mangkok” te verge-
lijken valt. Gur heeft een aangename smaak en geur
en schijnt op de stofwisseling een lichtelijk laxéerende
werking uit te oefenen.
Gui is in Britsch-Indië dermate populair, dat geen
Regeering het zal wagen te trachten het verbruik hier-
van in andere banen te leiden. Niemand minder dan
de Mahatma Gandhi heeft het pleit voor het behoud
van gur als nationaal suikerproduct opgenomen ).
Trekt men- de hier besproken gu.rproductie af van
de cijfers, die de suikerproductie van Britsch-Indië in
het ,, Fiandbo;k.1946″ illustreeren, dan blijkt nog geen
millioen ton te resteeren.
Dienaangaande verschaft het reeds aangehaalde
recente werk van Gandhi
10)
belangwekkende gegevens,
waaraan de volgende zijn ontleend:
Fabriekssuikerproductie in India.
1943144
1944/45
–
(in
–
1.000 tonnen)
Verwerkte hoeveelhejç.I suikerriet (
150
fabrieken)
………………
……
-12.138
9.533
Gefabriceerde suiker
………………
1.216
985
Gefabriceerde suiker uit gur
……….
8
8
Gefabriceerde Khandsari )
80
80
Totale suikerproductie in India
…..
1.304
(1.073)
Suikerrietrendement in India
……..
10,02
10,30
2)
1)
Khandsari is een blanke suikersoort, verkregen door een
primitieve inlandsche methode.
‘) Laatst bekende icndementcijfers voor Java waren in 1938-
1939: 12,23.
Uit deze cijfers blijkt, dat India als productieland
van witte suiker belangrijk in beteekenis achter Staat
bij Cuba en v66r den oorlog naar die beteekenis werd
overtroffen door Rusland, Duitschland ,. en Java; het
komt in dit opzicht ongeveer overeen met het station-
nair gebleven Brazilië.
Het stemt inmiddels weemoedig te bedenken, dat
de behoefte aan witte suiker in Britsch-Indië een
kwart eeuw geleden door Java werd bevredigd, dat
tot 1931 jaarlijks 1 milhioen ton aan witte suiker naar
Britsch-Indië verscheepte. Ten koste van groote
financieele opofferingen heeft India zich een eigen
suikercultuur verschaft. Door een sterk beschermend
) De consumptie aan gur bedroeg in Britsch-Indië in 1942-’43:
3.567.000 ton, die van witte suiker 966.000 ton. In 1943-44 aan gur
3.989.500 ton en witte suiker 1.086.300 ton. Zie Gandhi, blz. II der
inleidende tabellen.
°) Zie Gandhi, blz. V.
–
‘) Zie Dr. C. J. J. van 1-lalt, ,,Insulinde Verk en Welvaart”.
Naarden,
z.J..
blz. 71.
8)
Zie tabel 27 op blz. XII.
) Zie Gandhi, blz. 134.
‘°) Zie de tabellen 1, 30 en 32.
invoertarief, dat in 1931 voor 15 jaar was vastgesteld
en dus dit jaar afloopt, werd de concurrentie der
Java-suiker grondig tegengegaan. Java leverde in
1938-
2
39 aan Britsch–Indië en Burma niet meer dan
32.408 ton, doch onder invloed van de dreigende span-
ningen in de periode September 1938/Augustus 1939:
277.328 ton. Deze import vormde een uitzondering
op het systeem om Java-suiker zooveel mogelijk te weren.
Deze gang van zaken heeft op Java groote moeilijk-
heden veroorzaakt, die een pijnlijke inkrimping der
cultuur, die in 1930 bijna .3 millioen ton had opge-
leverd, ten gevolge heeft gehad.
Zij valt evenwel -in het niet bij de schade, die de
Japansche bezetting aan de cultuur heeft berokkend.
Uit de hiervoren geciteerde cijfers blijkt, dat Java,
het land, dat èens dc reputatie genoot het goedkoopst
suiker aan de wereld te kunnen leveren, voorloopig
als belangrijke suikerproducent is uitgeschakeld.
Ook Rusland
blijkt (ten gevolge van de door de
Duitschers in de Oekraïne aangerichte verwoestingen)
op gevoelige wijze in zijn suikerproductie te zijn ge-
troffen. Men streeft echter in snel tempo en zeer ener-
giek naar restauratie, die Rusland naar de plaats
van den grootsten beetwortelsuikerproducent zal voeren.
lntitschland
zal door het verlies van belangrijke
suikergebieden (Silezië) met een tweedérangs plaats
genoegen moeten nemen.
Het ,,suikerzoet l3rasiel” (aldus Vondel)
11),
dat eens,
in de 17e eeuw, geheel- Europa van suiker voorzag,,
hetgeen in ons land toen een honderd raffinaderijen
emplooi verschafte, blijft sinds jaren in haar suiker-
productie stationnair.
De geciteerde cijfers betreffende
Porto Rico
en
Hawaii
toonen aan, dat de groote financieele ‘opoffe-
ringen, die de Vereenigde Staten zich getroosten om
hier de industrie te stimuleeren, slechts moeizaam
worden beloond.
Vooral nu de Philippijnen,
evenals
Formosa,
dat
de grootste suikerleverancier van Japan is geweest
(doch door de Geallieerden aan China is toegewezen),
als gevolg van de verwoestingen door den oorlog, voor
de eerste jaren als belangrijke suikerproducenten zijn
uitgeschakeld, zullen de
Vereenigde Staten,
met een
verbruik van
6/7
millioen ton ‘s jaars, zich van de suiker-
oogsten op Cuba willen verzekeren.
Cuba en de Vereenigde Staten.
De onderhandelingen hierover hebben ongeveer
1 jaar geduurd. Zij vorderden slechts moeizaam en
op 28 Juni ji. bleek het geduld -der Cubanen uitgeput.
Zij staakten
–
op dien dag alle verschepingen van suiker
t).
De Amerikaansche ministet van Landbouw, A.nderson,
vloog toen, vergezeld door den directeuÉ der Suiker-
afdeeling der ,,Commercial Credit Corporation”, naar
Cuba. Volgens persberichten werd overeenstemming
op 11 Juli bereikt; het heeft blijkbaar nog tot 16
-Juli geduurd voor de overeenkomst kon worden
onderteekend. .
De inhoud bevestigde het reeds geruimen tijd loo-pende gerucht, dat de basisprjs voor Cuba-suiker van 3.675 $cents per pound een beweeglijke zou worden,
die ,door allerlei factoren (bijv. exceptioneele stijging
van productiekosten door bijzondere oorzaken buiten
de beïnvloeding der industrie, of sterke stijging van
de zeevrachten enz.) wijziging kan ondergaan
.3).
Dit
zal in elk geval geschieden, wanneer de Amerikaansche
indexcijfers voor levensmiddelen en die voor de kos-
ten van het levensonderhoud een verhooging van
2 pCt. mochten – aanwijzen. Voor dat geval wordt de
basisprijs met de overschrijdingspercentages – (voe-
“) ,,Suikerliet” – (Anno
–
1665).
“) ,,International Sugar Journal”, Augustus 1946.
1)
Een volledig overzicht wordt o.a. gegeven door C.Czarnikow
Ltd., London, in haar ,,Review No. 5″ van Augustus 1946.
IS December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
855
11
dingsmiddelen of kosten van levensonderhoud) ver-
hoogd. Nu vertoonden de Amerikaansche indexcijfers
den laatsten tijd reeds een stijgingstendens.
De overeenkomst met Cuba zal dus reeds onmid-
dellijk een verhooging vai den basisprjs van 3.675
Scents tot boven de 4 $cents per pound teweeg bren-
gen. Een rechtstreeksch gevolg hiervan zal weer zijn,
dat de zgn. ,,ceiling”-prijs voor suiker in de Vereenigde
Staten, die eerst in het begin van dit jaar werd herzien
en op 24 Juni ji. met 10 Scents werd verhoogd, op-
nieuw een verandering in opwaartsche richting zal
moeten ondergaan.
Dit ziet er voor een dalend verloop van den wereld-
suikerprjs dus niet hoopvol uit!
Hoe de productie zich in de komende jaren zal
ontwikkelen, valt moeilijk te voorspellen. In de. meeste
productielauden is men bezield met voornemens tot
krachtig herstel; landen, die tot ,dusver suiker impor.
teerden, trachten in verschillende gevallen een eigen
suikerproductie op te bouwen, zooals Britsch-Indië in
betrekkelijk korten- tijd met succes heeft gedaan. Dit
welslagen is echter ook wel te danken aan een straf
volgehouden, krachtige beschermingspolitiek. De ge-
heele suikervoorziening van het
Britsche Imperium
bijv. steunt op een systeem van differentieele rechten,
dat op volledig protectionisme berust. Desniettemin
zijn dë interne moeilijkheden niet gering.
Ondanks die bescherming en den soms belangrijken
financieelen rechtstreekschen staatssteun, dien de
suikerindustrie daarenboven in tal van gevallen geniet,
wordt geklaagd over ach’teruitgang van zaken, o.a.
als gevolg van te hooge productiekosten. Ook het
tekort aan werkkrachten doet zich in verschillende
productielanden ernstig gevoelen. Het streven naar
moderniseeriug, rationalisatie en mechanisatie dringt
overal meer en meer door. Daarnaast openbaart zich
het verschijnsel van een overgang van het agrarische
element naar het industrieele. Het valt dan ook te bezien, of de suikercultuur in de naaste toekomst
haar vleugels krachtig zal kunnen uitslaan. Mocht
zulks het geval zijn en vloeit daaruit een belangrijke
productievermeerdering voort, dan levert dit voor de
eerste jaren geen gevaar op. Immers, trekt men de
Britsch-Indische gurproductie van de productie-
cijfers van Azië af – zooals die hierboven werden
gecitéerd – dan blijkt de wereldproductie van witte
suiker in 1945: 24.672.000 – 3.900.000 ton = 20.772.000
ton te hebben bedragen.
De jaarlijksche prodûctie en het wereldverbruik
werden vôör den oorlog algemeen op28 â 29 millioen
ton gewaardeerd. De distributie kon daarbij tevens
putten uit belangrijke overschotten van vorige oogsten
en handelsvoorraden, die uiteenloopend worden ge-
taxeerd, doch soms
1/3
bedroegen der productie. Deze
positie stelt op bijzonder weisprekende wijze de ge-
wichtige functie van den groothandel in het licht.
•Zijn positie is echter- totaal gewijzigd, doordat de
voorraden in den loop der oorlogsj aren volledig werden
opgebruikt, behalve misschien de. legendarische hoe-
veelheid suiker, die volgens Amerikaansche berichten
op Java na de capitulatie van Japan zou zijn aange-troffen, doch die – zoo al – inmiddels larg zoo groot
niet zal kunnen zijn als wordt beweerd. – Stelt men het tekort aan handeisvoorraden gelijk
aan een behoefte van 2 maanden consumptie
= 1/
van de wereldproductie, dan beteekent dit alleen reeds een hoeveelheid van
ft
â 5 milhioen ton. Voegt men
dit bij het verbroikstekort van 7 miljoen ton, vér-
gelekeif bij de consumptie v66r den oorlog, dan blijkt,
dat de productie nog met 11
â
12 millioen ton zou
kunnen stijgen alvorens de vooroorlogsche verhou-
dingen zullen zijn hersteld. . -.
Gezien de omstandigheden zal de wereld dus voor-
loopig rekening hebben te houden met een suiker-
distributie, geregeld van boven af.
De na de capitulatie door de ,,Combined Food Board” (C.F.B.) opgevatte en inmiddels door de
,,International Emergency Food Coundil” (I.E.F.C.)
van de ,,Food and Agriculture Organisati9n” (F.A.O.)
overgenomen taak zal dus voorloopig bestendigd moe-
ten worden.
Veel .zal echter afhangen van de richting, die het
economisch wereldbestel zal kiezen. In dit opzicht
zullen met belangstelling de resultaten der onlangs te
Kopenhagen gehouden Voedselcouferentie worden tege-
moetgezien, waarbij het een interessante vraag wordt,
in hoeverre haar plannen kunnen samengaan met het
systeem van handelsvrijheid, dat de Vereenigde Staten,
blijkens de befaamde ,,proposals”, voorstaan.
ANP/Aneta berichtte op 23 September ji., dat het
Amerikaansche Ministerie van Landbouw de wereld-
suikerproductie op 30 milhioen ton
–
raamde. Aan-
nemende, dat hier (als ginder te doen gebruikelijk is)
de productie aan ruwe suiker is bedoeld, uitgedrukt
in ,,short tons”, dan zou dit – na aftrek der Britsch-
Indische productie aan ,,gur” — neerkomen op een
wereldsuikerproductie van 21.677.400 metrieke tonnen.
De Engelsche minister voor de Levensmiddelen-
voorziening, Strachey, verklaarde onlangs, ,,that sugar.
is no longer a heaclache”. Tegelijkertijd beijverde ziji
Departement zich tegen te spreken, als zou er moge-
lijkheid bestaan (zooals zelfs van invloedrijke zijde
was voorgespiegeld) tegen Kerstmis de bevolking te
verblijden met een extra suikerrantsoen. ,,Hetgeen
tegen het einde des jaars in Groot-Brittannië aan
suiker zal aanwezig zijn, zal niet meer kunnen zijn
dan de krappe voorraad eind 1945 bedroeg, die toen
over al de oorlogsjaren het laagste cijfer aanwees”
4).
Hoe de toestand’ ook
–
moge zijn verbeterd, aan
kerstpakketten suiker is de wereld op dit oogenblik
nog niet toe, b: halve in Canada, waar de voorraad-
po.iti3 thans schijnt toe te laten d bevolki g dit
najaar to, verblijden mt een extra suikertoewij zing,
die het jaarrantso n ad 28 pounds op 31 pounds zal
brengen, waardoor het verbruik van 1945 weer zal zijn
bereikt. De Canadeesehe Rege ring v•’rklaart ter ge-
ruststlli g, dat de internatio iale to3wijzing aan Canada
voor 1946 onverand.rd is gebleven.
TH. C.
GEUDEKER.
“) ,The GroCer”,
21
September 1046.
DE PRODUCTIE- EN EXPORTDRIVE VAN
HET VERENIGD KONINKRIJK
1).
De productiedrive.
Ter
beoordeling van de mate, waarin men er in
Engeland in is geslaagd om over te schakelen op vredes-
psoductie, maken wij gebruik van een buitengewoon
fraaie Engelse statistiek, die aangeeft, hoeveel man
in de industrie voor de export en hoeveel voor de voor-
zientng van binnenlandse civiele, resp. militaire behoef-
ten werken – Een aantal gegevens uit deze statistiek,
die maandelijks wordt gepubliceerd, zijn samengevat
in tabel T. Deze tabel leert ons allereerst, dat het aantal
arbeiders, dat aan de uitvoering van militaire orders
werkte een jaar na het einde van de oorlog nog slechts
ruim 15pCt. van dat in Juni 1945
bedroeg
en nog geen
50 pCt. van dat in de maanden kort voor het uitbreken
van de oorlog. Dit laatste is niet zo verwonderlijk als het
op het eerste gezicht wefficht mag lijken, want we.lis-
waar is de huidige strijdmacht nog altijd meer dan
) Zie ook: ,,De omschakeling van de oorlogs- op de vredes-
productie In het Verenigd Koninkrijk” in
,,E.-S.B.”
van ‘ Dec.
1946.
“f
w7w,p•
856
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
TABEL 1.
Werkgelegenheid in de industrie in Groot-Brittannië;
analyse naar bestemming van product
*)
(in cluizendtallen).
Juni
Juni Juni
Aug.
1939
1943
1945
1946
Totaal industrie:
uitvoering militaire orders
.
mii.
1.202
5.070
3.791
575
orders v. binnenl. markt
.
bi.
4.395
2.264
2.462
4.599
orders voor export
…… ….
exp.
930
245
408 1.344
totaal aantal arbeiders
tot.
6.527
7.579
6.661
6.518
1. Metaalind.
(mci.
constr.werken
mii.
bi
.
,,
3.844
673
2.812
846
379
2.089
autom.ind., vliegtuigbouw,
scheepsbouw ed.)
exp.,,
,,
69 170 789
tot
2.717 4.586
3.828
3.257
2.
–
Chem. md. (mcl. explosie-
mii.,,
399
264
39
miUdeien, verfstoîfen, oliën,
bi.
,,
147
148
237
e.d.)
exp.,,
19
26 65
tot.
284
565
438
341
3. Textielindustrie
mil.
271
225-
42
bi.
,,
296 283
459
exp.,,
87
111
211
tot.
988
654
619
712
4. Kiedingmndustrie
mii.
93
81
28
bi.
,,
313 313
421
exp.
5 9
31
tot.
631
411
403
480
5. 13’ouwmateriaien, aardewerk
mil.,.
76 35
8
en glasindustrie
bi.
,,
76 97
183
exp.,,
14
22
46
tot.
260
166
154
236
6. Leer-, houtverwerkende en
mil.
19t
178
26
papierindustrie
bi.,,
281
302
533
exp.,
27
36
107
–
tot.
788
503
516
666
7. Voedingsmiddelen-, dranken-
mii.
72
79 35
en tabakmndustrie
bi.
,,
404
389
484
exp.,,
12
17
21
tot.
592
488
485
540
S. OveSige industrieën
mii.
122
118
18
bi.
,,
74
83 194
exp.
,,
10
17
75
tot.
267 206
218
287
alsmede in de leer-, houtverwerkende- en papierin-
dustrie tot het dubbele, terwijl in de chemische- en de
textielindustrie de toeneming slechts de helft van
1943 bedroeg. In de kledingindustrie en de voedings-
middelén- en tabakindustrie was de toeneming nog
geringer, ni. een derde resp. een kwart van 1943. Het
verband met de wederopbouw is in deze cijfers duidelijk
waarneembaar.
Ook in de cijfers voor de export blijken de verschillen
groot. Meer dan de helft van alle arbeiders, die voor de export werken, blijken thuis te behoren in de me-taalindustrie, waar hun aantal sedert Juni 1945 bijna vervijfvoudigd is. In de textielindustrie daarentegen,
die in grootte op de metaalindustrie volgt, is het aantal
arbeiders, dat exportorders uitvoert, nauwelijks ver-
dubbeld. –
De algemene indruk, die men uit de cijfers krijgt, is,
dat zowel de demobilisatie en de wederinschakeling van
de gedemobiliseerden in het productieproces, als de
omschakeling van dé industrie op vredesproductie in
Groot-Brittannië een buitengewoon vlot verloop heeft
gehad, doch dat niet van een volledige terugkeer van
de vooroorlogse situatie kan worden gesproken.
Het welslagen van de productiedrive wordt echter
ten slotte niet alleen bepaald door het opvoeren van de voor vredesproductie beschikbare ,,manpower” en een
juiste verdeling daarvan over de diverse bedrijfstakken.
Zij hangt evenzeer af van de arbeidsproductiviteit en
het is op dit punt, dat de Engelse statistieken ons vrij-
wel geheel in de steek laten. Wel staan een groot aantal
gegevens ter beschikking betreffende voortbrenging en
verbruik van bepaalde grondstoffen en de productie
en het aanbod op de binnenlandse markt van bepaalde
eindfabrikaten, doch een productie-index,. die een over-
zicht over het geheel mogelijk zou maken, is er niet.
Het enige, wat op dit gebied voorhanden is, is de ,,Fi-
nancial Times” productie-index, die de gemiddelde
waarde van de per arbeidsdag verbruikte grondstoffen
tegen prijzen van 1944, met 1944 = 100 als basis, geeft.
Deze index, die tot dusver alleen in de ,,Financial Times” van 22 en 23 Juli werd gepubliceerd, doet
evenwel niet veel meer dan
1945
en 1946 vergelijken met
1944 en is bovendien nagenoeg niet gedetailleerd, zodat
verschillen in de ontwikkeling van de diverse bedrjfs.
takken er niet uit af te lezen zijn. Tot slot moet tegen
deze index, hoe waardevol op zichzelf ook, als bezwaar
worden aangevoerd, dat zij geen eigenlijke productie-
index is doch, zoals de definitie ervan reeds aangeeft,
een index van het grondstoffenverbruik. Terwijl nu in
normale tijden met Vrij grote zekerheid kan worden
– gezegd, dat productie en grondstoffenverbruik vrijwel
met elkander evenredig zijn dient men zeer voorzichtig
te zijn met het gebruikmaken van een dergelijke ver-
onderstelling voor een periode, waarin grote verschui-
vingen plaatavinden; immers, het is alleszins aanneme-
lijk, dat de productie in zulk een periode van overgang
zwakker zal stijgen dan het grondstoffenverbruik,
doordat minder goed geschoolde arbeiders, de uitvals-,
percentages in de productie doen toenemen.
Op de vraag, in hoeverre de huidige productie-omvang
die van v66r de oorlog overtreft, kunnen wij de[halve
nog geen antwoord geven. Slechts door omvangrijke
statistische berekeningen aan de hand van het in de
,,Monthly Digest of Statistics” gepubliceerde materiaal
betreffende productie en consumptie van bepaalde
grondstoffen en de afleveringen van bepaalde eindpro-
ducten, zou men zich een benaderend antwoord kunnen
verschaffen
2).
Inmiddels stelt dit materiaal ons echter
wel in staat enkele goederen voor het voetlicht te
brengen, die een markante ontwikkeling te zien hebben
Naar ik van betrouwbare zijde vernam, is men thans clocndë
een Officiële productie-index op te stellen, zodat wij eerlang beter
zullen zijn ingelicht over productie en arbeidsproductiiteit. –
Aantailen hebben betrekking op personen van verzekerings-
piichtige leeftijd (mannen 14-64, vrouwen 14-59 jaar) en wat
do hoofdarbeiders betreft alleen op degenen, (Lie minder dan £ 420
per jaar verdienen. Bton: ,,Monthiy Digest of Statistics” van October 1946, bIe. 5-8.
het dubbele van die in Juni 1939, maar dat was een leger,
dat ten dele nog uitgerust moest worden, terwijl dit
leger beschikt over de wapenvoorraad en uitrusting
van een vier tot vijf maal zo grote troepenmacht in oorlogstijd. Een verder verrasserd, maar overigens
evenmin verwonderlijk, verschijnsel is, dat reeds voor
het definitieve einde van de vijandelijkheden met de
omschakeling, op vredesproductie een begin werd ge-
maakt. Deze verstandige politiek heeft Groot-Brit-
tannië een voorsprong gegeven op andere landen, die
met haar wedijveren om hun aandeel in de wereldhandel
te heroveren. Met name landen als het onze en Noor-
wegen, die tot het einde toe door de Duitsers bezet zijn
geweest, hebben hierdoor een achterstand in hun
exportdrive vergeleken bij Groot-Brittannië, dat e
zelfs al .in is geslaagd het aantal man, dat aan export-
orders werkt, met meer dan 40 pCt. boven het peil
van Juni 1939 op te voeren. Intussen werkt het over-
grote deel der arbeiders nog altijd voor de binnenlandse
markt. Hun aantal heeft dat van Juni 1939 al over-
schreden en is practisch het dubbele van dat in oor-
logstijd.
Bezien wij vervolgens de detaillering naar bedrijfs-
groepen, dan blijken de militaire orders over vrijwel de
gehele linie gedaald tot een tiende deel,van hun om-
vang in 1943. De militaire orders in de voedingsmiddelen-
en tabakindustrie, alsook, in de kledingindustrie,
vormen hierop echter een uitzondering en zijn om voor
de hand liggende redenen niet zo sterk gedaald als die
in
4
e andere bedrjfsgroepen.
‘De ontwikkeling van de productie voor de binnen-
landse markt, gemeten aan de aantallen arbeiders,
die aan de uitvoering van orders uit de civiele sector van het economisch leven in het eigen land werkten,
vertoont een minder homogeen beeld. In de metaal-
industrie nam de bedrijvigheid voor de binnenlandse
markt vergeleken bij 1943 tot het drievoudige toe,
in de bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie,
v?rlw
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERÏCHTEN
857
gegeven. Zonder aanspraak op volledigheid te willen
maken, zullen wij enkele grepen uit het omvangrijke
materiaal doen.
Het eerste dan, wat ons opvalt bij een beschouwing
van Engeland’s verreweg belangrijkste industrie, de
metaalnijverheid en aanverwante productietakken is,
dat de productie van personenauto’s, die gedurende
de oorlog practisch geheel werd stilgelegd, thans reèds
weer tweederde van haar vooroorlogse omvang heeft
bereikt, terwijl de productie van vrachtauto’s in Sep-
tember van dit jaar bijna het tweevoudige van die in
1935 bedroeg. Verder blijkt in deze sector, dat de
productie en het verbruik van aluminium zeer aanzien-
lijk zijn toegenomen.
In de textielindustrie, die, zoals reeds vermeld, in
belangrijkheid op de metaalnijverhéid volgt, blijkt de
garenproductie zich nog geenszins van de dalende trend,
waaraan zij in de oorlog onderhevig is geweest, hersteld
te hebben, terwijl ook de productie van katoenen en
ku.nstzijden weefsels nog slechts de helft van de voor-
oorlogse omvang heeft. De cijfers tonen nog steeds
geen duidelijke verbetering in deze situatie aan. Der
gelijke verschijnselen zijn waar te nemen in de cijfers
over het verbruik van ruwe katoen, wol, zijde en ka-
toenen en kunstzijden garens. Ook de voortbrenging
van eindproducten in de textielsector Staat over het
geheel genomen nog ver ten achter bij de vooroorlogse
productie
;
omvang.
Wat de houtverwerkende industrie betreft, valt op,
dat de productie van alle soorten hout, die in de oorlog
ruwweg werd verdubbeld, thans, uitgezonderd voor
hard hout, alweer aanzienlijk beneden het peil van
1940 is gelegen. De consumptie daarentegen is na de
oorlog het peil van 1940 gaan overtreffen.
• In de papierindustrie zien wij een productie, die?terwijl
zij in de oorlog, vooral wat krantenpapier betreft, aanzien-
lijkwas gedaald, het peil van 1940 weer gaandeweg bereikt.
Met de consumpti& is het hier inmiddels nog droevig
gesteld. Het verbruik van krantenpapier was in Augus-
tus 1946 nauwelijks meer dan een kwart van dat in
1939 en voor al het overige papier en karton ongeveer
60 pCt. In de cijfers voor de komende maanden mag
echter een stijging van het verbruik van krautenplipier
worden verwacht, aangezien sedert 1 November de
dagbladen niet meer in hun oplage beperkt zijn en
bovendien een kleine uitbreiding in aantal pagina’s
per week hebben ondergaan.
In de chemische industrie tenslotte blijkt in het bij-zonder deproductie van melasse, zowel als van super-
fosfaat sterk te zijn toegenomen tot nagenoeg het dubm
bele van die van voor de oorlog.
Exportdrive.
In hoeverre nu is deze productiedrive, die eind Maart
van dit jaar door minister-president Attlee werd inge-
leid, uitgemond in de als doel gestelde exportdrive,
ter verkrjging van dc valuta, nodig voor het aanschaf
–
fen van materialen voor de wederopbouw en de aflos-
sing van schulden aan het buitenland?
Op dit punt zijn wij aanzienlijk beter ingeli’cht dan
over de productiedrive. De ,,Board of Trade” publi-
ceert namelijk geregeld een gedetailleerde volume-
index voor import en export met 1938 en de prijzen
van dat jaar als basis. In de tabellen
II
en III zijn de
voor onze beschouwing belangrijkste dezer gegevens,
alsmede enkele waardecijfers betreffende de buiten-
landse handel samengevat.
Uit tabel II blijkt, dat in het derde kwartaal van
dit jaar het volume van de export voor het eersi na
de oorlog het vooroorlogse peil heeft overschreden.
Inmiddels is men nog ver verwijderd yan. het gestélde
doel, dat een vermeerdering van het volume met 75 pÇt. inhoudt en dat men zich voorstelt vôôr 1951 te bereiken.
TABEL II.
Buitenlandse hcndel van het Verenigd Koninkrijk.
(maandgemicidelden)
3e kw.
1938 1943 1945 1948
Waarde (in £ mln):
tmport
71,5 102,2
87,6
104,7
export
39,2
19,4
33,0
80,0
Hoeveelheid (1938 = 100): import
100
77
62
70
export
100
29
46
104
Bron: ,,i’.lonthly Digst of Slatisties”, October 1946, bie. 82 en
The Board of Trade Journal” 1946, bie. 1.544.
Het mag zelfs ten zeerste worden betwijfeld, of dit
doel ooit zal worden bereikt. De ontwikkeling van het
exportvolume sedert begin 1945 is namelijk verlopen
volgens een curve, die veel geljkt op een normaal
groeiende en die haar. verzadigingspunt, dat wellicht
bij een volume van 120 moet worden gezocht, reeds
begint te naderen.
Naar het mij voorkomt is deze ontwikkeling niet
zuiver toevallig. Zij kan naar mijn mening zeer goed
worden verklaard op grond van de volgende argumen-
ten. Het Verenigd Koninkrijk heeft door een vroeg-
tijdige omschakeling van haar productie een voor-
sprong genomen op haar concurrenten en zal daardoor
waarschijnlijk in staat zijn haar aandeel in de wereld-
markt duurzaam in zekere mate te vergroten. Bovendien
is bij de heersende naoorlogse schaarste ook de wereld-
markt een ,,sellers market” met een willige vraag, die
het niet zoo heel moeilijk maakt de vroegere positie
te heroveren als men er in slaagt zijn productie hoog
genoeg op te voeren. In een niet al te ver afgelegen
toekomst – wellicht een paar jaar – zal de schaarste
aanzienlijk verminderd en de vraag minder dringend
zijn. Ook zal de concurrentie van de landen van het
Continent gaandeweg sterker worden. Tegen die tijd,
en wellicht reeds in het komende jaar, als het Verenigd
Koninkrijk nieuwe afzetgebieden zal moeten aanboren
om haar export boven het vooroorlogse volume uit te
breiden, zullen de Engelsen prjsconcessies moeten gaan
doen. Dan zal het voornameljk van de elasticiteit,
van de vraag naar . haar exportgoederen afhangen, of
niet verdere verhoging van het exportvolume voor haar betalingsbalanspositie een volkomen illusoire
manoeuvre gaat vormen. Alleen als de vraag behoorlijk
elastisch is, heeft vergroting van het exportvolume
ten koste van prijsreducties zin. Verder rijst, van de aanbodzijde bezien, nog altijd
de vraag, of de Engelsen in staat zullen zijn de voor
een meer dan anderhalf maal zo grote export als v66r
de oorlog benodigde goederen te produceren. De ver-
groting van de voor vredesproductie beschikbare
,,manpower” kwam tot dusver voort uit demobilisa-
tie en inkrimping van militaire orders, doch deze beide
bronnen zijn thans welhaast geheel opgedroogd.
En de beperking van de binnenlandse consumptie kan niet eindeloos worden doorgezet.
Intussen is tot dusver wellicht te weinig de aandacht
gevestigd op het feit, dat een deel van het gestelde doel, het doen verkleinen van het nadelig handelsbalanssaldo
van v66r de oorlog, verwezenlijkt is door een reductie
van het importvolume. De 30 pCt. reductie van het
volume der importen is, gezien het feit, dat de waarde
van de importen voor de oorlog het dubbele bedroeg
van die der exporten, equivalent aan een 60 pCt.-
stijging van de exporten. In zekere zin zou men dus
kunnen zeggen, dat het gestelde doel al bijna is bereikt,
want bij de taakstelling wordt het importvolume steeds
op 100 pCt. gesteld. Een duurzame oplossing van het
betalingsbalansvraagstuk kan dit echter niet zijn, ‘want
de helft van de verlaging van het importvolume komt
voor rekening van de groep ,,voedingsmiddelen, dran-
ken en tabak”, waarvaia de invoer kunstmatig laag
gehouden war
–
di door d’é: bestaande
raI
it
soenerings
:
matregeleu. Zdracehtei de rntsoenering tof een einde
88
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
komt zal een stijging van de invoer uit dezn hoofde
vrijwel onontkoombaar zijn, aangezien het Verenigd
Koninkrijk voor haar voedselvoorziening in hoge mate
is aangewezen op invoer.
TABEL III.
Export van het Verenigd Koninkrijk; artikeleiigroepen *,)
Waarde Volume-index (1938
100)
1938
1945
1946
(in
2e
3e
4e
to
2e3e
mlii. £) kw. kw.
kw. kw.
kw.
Totale uitvoer
……….
470,8
48
46
55
84
98 106
Voedingsmiddelen,
dran-
ken en
tabak
……..
35,9
139
85
90 88
86 98
4. Voedingsmiddelen
. . .
17,2
181
78
92
71
67
111
Dranken en choc.-arL.
13,8
90
79
72
78 79 87
3.
Tabak
…………..
4,9
127 130
135
176 174 175
Grondstoffen
……..
56,9
10
11
19
28
27
26
wo. steenkolen
.
. .
37,4
5 9
13
14
13
14
Eindprod. en halffabr.
365,2
44
46
55
91
110 117
v.o.
1. Ijzeren staalen -fabr
41,7
23 39
56
110
131
113
2. Non-ferro met. en -fabr.
12,4
71
58 73
151
217
204
Elec. art, en apparaten
13,4
61
68
72
141
160
172
Machines
579
47 45
60
83
104
114
Voertuigen
(mci.
locomo-
tieven,schepenenvliegt.)
44,5
20 23
37 86
133 154
Kat. garens, weefsels,enz
49,7
36
32
34 43
41
42
7: Wbilen garens (incl.sajet),
26,8
45 35 43
76
75 77
weefsels enz.
*) Too’ 1945 exclusief munitie-exporten van regeringswege. Bron: ,,Monthly Digest of Statistics” van October 1946,
biz.
83
en ,,The Board of Trado l’ournal”, 1946, blz. 523 en 1.548.
Bezien wij tot slot de exporten nog wat meer in
detail, dan blijkt een aan7.ienhijk verschil in de ontwik-
keling van de export van de afzonderlijke groepen van
artikelen te best aan. De voedingsgroep vertoont voor het
2de kwartaal van 1945 een ongewoon beeld tengevolge
van de verscheping van voedsel naar de bevrijde ge-
bieden. Na een scherpe daling van de vodselexport in
het 3de kwartaal 1945 tot beneden het peil van 1938
is thans het vooroorlogse peil weer nagenoeg bereikt,
waartoe vooral hebben bijgedragen de graanversche-
pingen, waaÈin ook thans nog de factor hulpverlening
een belangrijke rol speelt, en de in het begin van dit
jaar op een hoger peil gebrachte tabakexport.
In de groep grondstoffen, die voor de oorlog belang-
rijker was dan de voedingsgroep, doch than9 niet half zo
belaugrjk’meer is, is het vooral de export van steen-
kool,.die uitermate laag is en als belangrijkste post de ontwikkeling van de gehele groep bepaalt.
De groep eindproducten en halffabrikaten tenslotte,
zijnde vi ruit de meest belangrijke groep, vertoont zoals
vanzelf spreekt een verloop, dat niet veel van het ver-
loop der totale export kan afwijken, alleen blijkt
de stijging hier sneller te zijn geweest dan bij de rest.
Tot deze snelle stijging heeft vooral bijgedragen het
zeer spoedige herstel van de export van producten van
de metaalnijverheid, met name voertuigen en, zij het
ook in mindere mate, non-ferro nietaalproducten,
waarvan de export, vergeleken met 1938, verdubbelde.
Verder droeg ook de vermeerderde export van de che-
mische nijverheid het hare tot de sterke stijging van
de export in deze groep bij. De export van textielgoe-
deren daarentegen vertoont een in vergelijking met
het geheel slechts zeer trage stijging.
Sam envauing.
De demobilisatie en wederinschakeling van de ge-
demobiliseerden in het productieproces en de omscha-
keling van oorlogs- op vredesproductie zijn beide vlot
verlopen. Het is evenwel waarschijnlijk, dat de struc-tuur van de industrie zich enigermate heeft gewijzigd
en wel ten nadele van de textiel- en ten günste van
.4e metaal-, en chemische industrie.
De ontwikkeling van de
1
arbeidsproductiviteit in
Groot-Brittannië is in het duister gehuld, terwijl ovèr
de productie alleen detailgegevens ter beschikking
staan, doch geen’ samenvattende, gedetailleerde prö-
ductie-index. Het valt hierdoor moeilijk een oordeel
uit te spreken over de productiedrive.
De exportdrive is tot dusver succesvol verlopen.
Of de ,,target” – 175 pCt. van het exportvolume van
1938 – echter ooit zal kunnen worden bereikt, moet
om verschillende redenen ernstig worden betwijfeld.
Evenals voor Nederland geldt voor Engeland het
parool: verhoging der arbeidsproductiviteit. Er is geen
andere oplossing voor de problemen van een verarmd
lart’d, dat een groter leger moet onderhouden dan voor
de oorlog, zijn exporten moet opvoeren om zijn in en
na de oorlog aangegane schulden te voldoen, zijn
productie.apparaat weer op peil wil brengen en zijn oude levensstandaard weer zo spoedig mogelijk wil
hertellen. –
Camhridge.
Drs. G. STU VEL.
AANTEEKENINGEN.
DE 0NT’1ICKE
LING
VAN
HET JILNNENLANJ)SCH
LUCHT VAARfI’-
VERKEER IN DE VEREENIG Dit STATEN ‘).
Nog slechts 28 jaar geleden werd de eerste lucht-
lijn – voor het vervoer van luchtpost –
in
de Ver-
eenigde Staten geopend. Op 15 Mei 1918 werden twee
zakken met brieven en pakketten vervoerd van Wash-
ington naar New-York! Van een snelle ontwikkeling kon in de eerste jaren echter niet worden gesproken.
In 1919 immers bedroegen de ontvangsten uit het
luchtpostverkeer $ 553, in 1925 nog slechts S 558
en in 1926 $ 856.
Ook het personenvervoer was in deze jaren nog
zeer gering. Nog geen 6.000 passagicrs werden in 1926
ôp de binnenlandsche luchtlijnen vervoerd.
Ondanks den nog geringen groei in de jaren 1918-’26
zijn deze toch van groot belang geweest voor de lucht-
vaart. ‘In deze jaren werd bewezen, dat vervoer door
de lucht practisch mogelijk was. Apathie, antipathie
en ook tegenstand werden voor een groot deel in deze
beginphase overwonnen. Slechts doordat het publiek
in deze periode reeds eenigszins vertrouwd geraakte
met het vliegtuig, was de snelle ontwikkeling na
1926, en in itog sterker mate na 1934, mogelijk.
Gezien het. groote risico, dat aanvankelijk aan, een
Iuchtrëis was verbonden, is het begrijpelijk, dat in
de eerste jaren van ,de ontwikkeling het luchtverkeer
grootendeels was gebaseerd op het vervoer van lucht-
post., Nog in 1931 werd 82,5 pCt. der totale inkomsten
van de gezamenlijke luchtvaartmaatschappijen ver-
kregen uit het briefverkeer. Dat nadien echter het
personenvervoer geleidelijk de belangiijkste steun-
pilaar is geworden blijkt uit de cijfers van tabel 1.
TABEL 1.
Inkomsten der luchtvaartmaatschappijen verdeeld
over drie bronnen.
Post
Expressc-oed I?assagiers
1931
82,5
0,3
17,2
1933
65,0
1,2
33,5
1935 39,6
2,4 58,0
1937
36,7
3,5 59,8
1939
32,7
2,9
64,4
1941
21,1
3,0
75,9
1943
.
20,5
6,8
72,8
1.945
15,4 7,5
77,1
De technische vooruitgang’heeft wel in zeer sterke
mate bijgedragen tot de snelle ontwikkeling van het
luchtverkeer. Dit wordt geïllustreerd door de cijfers
van tabel II.
Hoewel het aantal passagiers, dat werd vervoerd,
van 1928 tot 1944 steeg van 47.840 tot ruim 4,5 mii-
lioen, was het aantal vliegtuigen op het.binnenlandsche
luchtvaartuet in gebruik in 1944 kleiner dan in 1928.
Nog sprekender worden de cijfers, indien we het aantal
vliegtuigen niet met het aantal passagiers, doch met
‘) De gegevens zijn ontleend aan: ,,Air transportation, littie
known facts”, No. 7 en 8 van October 1945 en 1046.
1
18 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
859
TABEL II.
Aantal vliegtuigeit op het binnenlandsche luchtvaartnet
vergeleken met het aantal passagiers en aantal
passagiersmijlen.
Aantal
Aantal
Aantal
vliegtuigen
passagiers
passagiersmijien
x 1.000
x 1.000.000
1928
268
47,8
–
1930
497
374,9
84
1932
656
474,3
127
1934
417
461,7
188
1936
272
1.020,9
436
1938
253
1.343,4
558
1940
346
2.959 5
1.147′
1942
179
3.551.8
4.482
1944
228
4.668,5
2.264
het aantal passagiersmijlen vergelijken. In 1930 was
dit ongeveer 84 miljoen, in 1944 echter bijna 2;3
miUiard.
De groote technische vooruitgang kwam tot uiting
eenerzijds in het aantal plaatsen per vliegtuig, doch
anderzijds ook in den afstand, die door het vliegtuig
kan worden afgelegd. Een lange reis met vele tusschen-
landingen is minder aantrekkelijk dan dezelfde reis
zonder deze tussehenlandingen. Deze factor- komt naar
voren in den afstand, die per passagier is afgelegd.
Als derde factor kan nog worden gewezen op het feit,
dat een vliegtuig gedurende steeds meer uren per
etmaal voor het vervoer kan worden gebruikt.
TABEL III,
Aantal plaatsen per vliegtuig, gemiddelde lengte
der reizen en aantal vlieguren per etmaal.
Aantal
Gemiddelde
Vlieguren
plaatsen
afstand
1930
224
–
1933
7,59
352
1936
10,67
427
1939
1463
400
7
A
9
1941
17,41
367 1944
18,99
571
10,42
Een factor van economischen aard, welke het mede
mogelijk maakte, dat de prestaties zoozeer toenamen
zonder -dat het aantal vliegtuigen behoefde te worden
uitgebreid, vinden we in het feit, dat de bezettingsgraad
van de vliegtuigen sterk toenam. – Werd ‘in 1932
slechts 42,3 pCt. van het aantal beschikbare plaatsen
bezet, in 1940 was dit reeds 63,8 pCt. en in 1944 zelfs
89,38 pCt.
Over het algemeen is uit de cijfers omtrent de ont-
wikkeling van de binnenlandsche luchtvaart in de
Vereenigde Staten gedurende den oorlog niet af te
leiden of er gedurende deze jaren een verlangzaming
of versnelling van het ontwikkelingstempo heeft plaats
gevonden. Mocht er gedurende de jaren 1941-’43
van een minder snellen groei sprake zijn geweest, voor
de jaren 1944-’45 is zulks reeds niet meer het geval.
Toch werd in deze jaren een mijlpaal in de ontwikke-
lingsgeschiedenis bereikt. Ook bij het luchtverkeer is
namelijk massavervoer mogelijk geworden.
Eén van de belangrijkste oorzaken hiervan is wel-
licht, dat het reizen per vliegtuig in vele gevallen
goedkooper is geworden dan het reizen per trein. De
kosten van een reis van New-York naar San-Fran-
cisco bedragen per Puilman $ 146,20 plus $ 18,75 voor maaltijden. Per vliegtuig bedragen de-kosten $ 136,05.
Meer vo9rbeelden zouden te noemen zijn. Worden
ook de uren, die worden verreisd, in rekening ge-
bracht, dan steken de tarieven der treinen nog on-
gunstiger af tegen die van het vliegtuig. En dat terwijl
het ,,ideaal” van 3 ct per mijl nog niet is bereikt.
TABEL IV.
Prijs per mijl in
$
ct.
1028
11,0
1932
6,1
1936
–
5,7
1940
5,1
1944
5,1
1945
4,5
Een twéede oorzaak is gelegen in het feit, dat het
risico, verbonden – aan de luchtvaart, steeds geringer
wordt. Het reizen per vliegtuig is in de Vereenigde
Staten zelfs reeds veiliger dan het reizen per auto.
Wanneer niet alleen de veiligheid van de passagiers
in aanmerking wordt genomen, doch ook wordt gelet
op het aantal slachtoffers niet-passagiers, dan is ook
aan het reizen per trein of bus slechts weinig minder
risico verbonden, zooals uit tabel V blijkt.
TABEL V.
Ongelukken met doodelijken afloop bij vliegtuig, treïn,
bus of auto, per
100
millioen passagiersmijlen.
Aantal slachtoffers passagiers
vliegtuig
trein
bus
aut
1943
1,4
0,31
.
0,22
2,7′
1
1944
2,12
0,26
0,22
2,9
Aantal slachtoffers inclusief niet-passagiers
vliegtuig
trein
–
bus
auto
1943
1,8
2,6
1,7
4,4
1944
2,5
2,3
1,5
4,6
–
Dat het aantal ongelukken bij de luchtvaart een
dalende tendens vertoont, wordt uit onderstaande
cijfers duidelijk.
TABEL VI.
Aantal ongelukken per
100
millioen passagiersnijlen.
—
1930-’32
12,26
1933-’35
– 4,00
1936-’38
1,22
‘1939-’41
0,27
1042-’45
0,225
Het aantal slachtoffers zal zeer waarschijnlijk minder
snel dalen, daar het aantal passagiers per vliegtuig,
zooals we boven reeds zagen, is toegenomen. Een.cor-
rectie hiervoor leert, dat ook in dit geval de daling
toch nog zeer aanzienlijk is.
Stellen we de periode 1930-’32 = 100, dan is het
indexcijfer voor het aantal slaçhtoffers per 100 mii-
lioen passagiersmijlen voor de jaren 1942-’45 ge-
middeld 4,3.
Een derde factor, die ons doet veronderstellen, dat
tijdens de oorlogsjaren een mijlpaal werd bereikt, is
gelegen in het feit, dat goederenvervoer per vliegtuig
,zeer wel mogelijk is gebleken. Weliswaar was gedurende
de jaren 1932-’44 de hoeveelheid expresse-goed, die
werd vervoerd, reeds aanmerkelijk toegenomen, de inkomsten uit dit vervoer bedroegen in 1944 echter
nog slechts 5,2 pCt. der totale inkomsten van de lucht-
vaartmaatschappijen.
TABEL VII.
fl’oeveelheid vervoerd expresse-goed.
(in duizenden ponds).
1928
210
,
1932
1.034
1936
6.959
1940
12.506
1944
66.305
Gedurende den oorlog werden échter over groote
afstanden vervoerd: vliegtuigpnderdeelen, jeéps, eieren,
versche groenten, munitie enz. enz. De bouw van
vele vliegtuigen voor het vervoer van goederen en
de rijke ervaringen, opgedaan zoowel bij den bouw
dezer vliegtuigen als bij het vervoer der goederen,
doen vermoeden, – dat ook in, vredestijd voor vele goe-
deren vervoer door de lucht mogelijk zal blijken te
zijn
2).
Met de vliegtuigen uit den eersten wereldoôrlbg
werd de basis gelegd voor het postverkeer door de
lucht. Wellicht dat met de vliegtuigen uit den tweeden
wereldoorlog voor het goederenvervoer door de lucht
een basis kan worden gelçgd.
2)
Zie ook: De wilde luchtvaart in Amerika” in ,,E,-S.B.” van
9 October 1946, blz: 652 e.v.
–
–
T.
Irk
860
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
lIET AMERIIAANSCHE BANKWEZEN NA
»EN OORLOG.
Dé overgang van de oorlogs- naar de vredeseconomie,
in de Vereenigde Staten gekenmerkt door een terug-
keer tot de vrije economie, heeft het bankwezen aldaar
met onbemnvloed gelaten. Aan de veranderingen in
het bank- en creclietwezen, die’ van dezen overgang
het gevolg zijn, heeft ,,The Economist” een’ artikel
gewijd ), waaraan wij een en ander ontieenen.
Gedurende den oorlog waren de banken feitelijk
gedwongen om dat gedeelte van de staatsuitgaven,
dat niet gedekt was door belastingopbrengsten en
besparingen van het publiek, te financieren. Het daar-
door toegenomen bezit aan staatspapier bij de banken
ging niet, zooals in Engeland, gepaard met een daling
van het bedrag der verstrekte andere’ bankcredieten.
Zooals blijkt uit onderstaand staatje steeg het be-drag aan overheidspapier bij de banken, wier depo-
sito’s zijn ‘verzekerd hij de ,,Federal Deposit Insurance
Corporation” ), van $ 21.046 millioen aan het eind
van 1941, toen de Vereenigde Staten bij den oorlog
werden betrokken, tot $ 88.912 millioen eind 1945, toen de staatsschuld ongeveer het hoogst was.
TABEL T.
Alle commercieele banken met verzekerde deposito’s.
(in millioenen dollars).
Dec. 1941 Juni 1945 Dec.1945 ;runi 1946
Crecli teurensald 1:
Overheid
1.762
23.478
‘23.740
12.941
Anderen
36.083
44,570
50.982
65.340
Termijndeposito’s. . .
15.855
26.999
29.946
32.583
Verplichte reserves
12.396
14.806
15.810
15.999
Leeningen
……….
21.258
23.376
25.765
26.791
Overheidspapier . . .
21.046
82.401
‘85.912
82.977
Het bedrag aan verstrekte credieten (,,bank loans”)
is gedurende dezelfde periode gestegen van $ 21.258
millioen tot $ 25.765 millioen. Het tweede staatje,
dat een overzicht geeft van de verdeeling dezer bank-
credieten, laat zien, dat de stijging grootendeels is
veroorzaakt door de sterk toegenomen vraag naar
credieten voor het koopen of aanhouden van effecten,
hoofdzakelijk overheidspapier.
TABEL II.
Verstrekte credieten der commercieele banken. met
verzekerde deposito’s.
(in inillioenen dollars).
Dec. 1941 Juni 1945 Dec. 1945 Juni 1946
Commercieele
9.214
7.501
9.461
10.334
Agrarische
1.450
1.632
1.314
1.366
Tegen effecten:
Aan makelaars
614
3.113
3.164
2.417
Aan anderen ….
662
3.601
3.606
2.656
Bouwcredieten
4.773
4.413
4.677
5.738
Consumptieve en
andere. Cred ieten
4,545
3.116
3.42
4.280
Totaal
…………
21.258
23.376
25.765
26.791
In het laatst van 1945 is echter definitief aan deze
ontwikkeling een einde gekomen. Het effectenbezit
van de banken was eind Juni’jl. verminderd met een
bedrag van $ 6.000 millioen (zie tabel 1) en gedurende
de tweede helft van dit jaar heeft deze daling zich
voortgezet. Tegelijkertijd is de vraag naar credieten
tegen onderpand van effecten gedaald, eenerzijds omdat
de ,,Federal Reserve Board” de dekkingspercentages,
waartegen fondsen bij bankinstellingen kunnen worden
beleend, heeft verhoogd tot 100 pCt.
3),
anderzijds wijl
staatspapier – hoewel niet aan de beleeningsmarges
onderworpen – bij de huidige tendens tot stijging
‘) ,,U.S. banks in reconversion” in ,,The Economist” van 16
November 1946,
blz.
4 van het ,,banking supplement”.
‘)
Vergelijk voor de met Ingang van 1 Januari 1934 ingevoerde
depositoverzekering, waardoor thans 98 pCt. van alle deposito’s
van de commercieele banken in dc Vercenig(le Staten zijn verze-
kercl, o.a. Dr. G. M. Verrijn Stuart: ,,Bankpolitiek”, blz. 197.
‘)
Deze methode van credietcontrôle is ingevoerd onder president
Roosevelt en neergelegd in de ,,Securities Exchange Act 1934″;
vergelijk hiervoor o.a. Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk.,,Egali-
satiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereengde Staten”, 3e druk 1942, blz. 140 e.v.
van den rentevoet geen attractie me”er vormt.
Tegenover deze daling valt er dit jaar een herstel
te constateeren in de. vraag naar alle overige
bankcredieten (zie tabel II). Vooral uit hoofde van
de industrieele reconversie en ten behoeve van de
uitvoering van het bouwprogramma wordt een steeds
toenemend beroep gedaan op de banken.i
In hooge mate heeft het bankwezen in de Vereenigde
Staten dit jaar den invloed ondergaan van de om-vangrijke aflossing van de staatsschuld. De totale
rentedragende schuld van den Staat, die haar top
bereikte in Februari 1946 ($ 277.912 millioen), was
Augustus ji. gedaald tot $ 266.359 millioen. Deze
daling werd verkregen door de kasmiddelen van den
Schatkist te gebruiken om vervallende staatsschuld
af te lossen. Teneinde den invloed hiervan op het
bankwezen na te gaan, moet men zich realiseeren, dat
deze middelen bij de commercieele banken â deposito
waren geplaatt. Deze deposito’s van de Overheid waren
gedurende het laatste gedeelte van den oorlog sterk
gestegen, doordat de opbrengst van de verschillende
staatsleeningen, zoolang zij nog niet noodig was voor het doen van uitgaven, werd gedeponeerd bij de corn-mercieele banken. De aldus gevormde rekeningen be-
droegen $ 23.740 millioen aan het eind van 1945 (zie
tabel 1). Eind Juni jl. waren zij gedaald tot $ 12.941
miljoen, hoofdzakelijk’ wegens schuldaflossingen en
bestrijding van het voortdurende, zij het gedaalde,
overheidstekort. Het deflatoir effect van deze groote
schuldaflossingen wordt derhalve bijna geheel weer-
spiegeld in de rekeningen van de Overheid hij de
commercieele banken. Aan den anderen kant zijn de
overige deposito’s bij de commercieele banken in den
loop van 1946 voortdurend gestegen,, door de stij-
gende credietverleening van de banken en, door het
weer â deposito plaatsen van gelden, verkregen door
aflossing van staatspapier. De daling van de depôsito’s
van de Overheid en de stijging van andere deposito’s
zijn dus tot op zekere hoogte complementair.
Indien al het gedurende dit jaar afgeloste staats-
papièr in het bezit zou zijn geweest van de commer-
cieele banken, dan zou de aflossing geen invloed heb-
ben uitgeoefend op de monetaire situatie in de Ver-
eenigde Staten, aangezien genoemde banken niet ver-
plicht zijn reserves aan te houden tegen ,,war ban
accounts”, zooals de deposito’s van de Overheid wor-
den genoemd.
Daar echter een gedeelte van de afgeloste schuld
in handen was van het publiek en, wat belangrijker
is, in het bezit was van de ,,Reserve Banks”, is er
door de schuldaflossingen van de Overheid een op-vallende beperking van de mogelijkheid tot crediet-
verleening ontstaan. Immers, in de eerste plaats zijn
bedragen van de ,,war ban deposit accounts” over-
geheveld naar andere depositorekeningen, waardoor
de verplichte reserves grooter zijn geworden, en in de
tweede plaats zijn bedragen van de commercieele
banken naar de ,,Federal Reserve Banks” gevloeid,
waardoor de reservesaldi van de ,,member banks” bij
de ,,Federaf Reserve Banks” zijn gedaald. Hierdoor
zijn de onverpliciate reserves van $ 1.439 miljoen
aan het begin van 1946 gedaald tot $ 792 miljoen
eind Augustus jl.
De ,,Reserve Banks” hebben getracht het effect van
de schsildaflossing van de Overheid te niet te doen
door middel van de bekende open-marktpolitiek,
echter zonder voldoend resultaat, zoodat het uit-
eindelijk gevolg is geweest een vesmaffing van de
basis der reservesaldi, hetgeen weer heeft bijgedragen tot de stijgende tendens van den rentevoet. De stijging
van den rentevoet is het meest typische kenmerk van
de veranderingen in het bank- en credietwezen in de
Vereenigde Staten. De Schatkist heeft groot belang
18 December 1946
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
861
Is
bij goedkoop geld, niet alleen omdat een flink be-
grootingstekort moet worden gefinancierd, maar tevens
omdat gedurende den oorlog een groot gedeelte der
benoodigde middelen is verkregen op korten termijn.
Hiertegenover echter staat een vraag naar kapitaal
– zoowel op korten als op langen termijn -, die,
voldoende is om de lichte stijging van den rentevoet
te veroorzaken.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de noteeringen ter geidmarkt kwamen in de afge-
loopen week vrijwel geen veranderingen, terwijl de
omzetten zeer gering waren. Alleen voor driemaands-promessen kwam een iets hoogere noteering tot stand,
al is deze veelszins nominaal, daar zij tegen
15/16
pCt.
werden gezocht. De banken streven nog steeds naar
een vergrooting harer liquiditeit, waarbij waarschijnlijk
niet alleen de wensch voorzit, om bij de jaarbalansen
met een goede liquiditeit voor den dag te komen, maar
eveneens om bij een eventueel versnelde invordering
van zekerheidsstellingen of belastingen zonder moeite
deze betalingen aan den Staat te kunnen verrichten.,
Callgeld was in verband met deze ruimte overvloedig
aangeboden tegen een rente van pCt.
Ht niet volledig slagen van de conversie-operatie
der gemeente Haarlem wijst nog eens te meer op de
lichte stijging, welke in den rentestand is ingetreden.
De staaondsen, behoudens de zeer kort loopende,
noteeren dan ook alle beneden pan.
Het schijnt, dat de monetaire autoriteiten haar rente-
politiek thans met meer krachtige middelen wenschen
door te zetten. Naar verluidt zullen de Rijksforkdseu
op aandrang van hoogerhand uit het zgn. beleggers-
front treden, waardoor de Overheid haar greep op het
aanbod van middelen ter belegging in obligaties aanzien-
lijk versterkt.
Op de aandeelenmarkt kwamen wat de binnenjaud-
sche fondsen betreft slechts geringe koersveranderingen voor. Het dreigend aanbod, als gevolg van het opleggen
der bijzondere heffingen, vormt een belangrijke onzeker-
heidsfactor, welke de vraag voor beleggingsdoeleinden
uit den aard der zaak afschrikt. Dat blijkt ook bij de
huidige emissies, waarvoor ondanks de goede kwaliteit
der aangeboden stukken (o.a. Nederlandsche Kabel-fabriek en Ketjen) slechts zeer matige belangstelling
bestaat.
Met betrekking tot scheepvaartaandeelen kwam na
de iets grootere belangstelling in de voorafgaande week
een t’erugslag. Indische fondsen vertoonden, vooral
onder invloed der politieke ontwikkelihg een verdere
koersdaling.
Het bovenstaande moge worden geïllustreerd met de
navolgende noteeringen:
6 Dec.
13 Dec.
1946
1946
A.K.0.
……………….. 118k
120*
v. Berkel’s Patent………….95
97
Koninklijke Nederlandsche
Hoogovens …………..108
108
Lever Bros. Unilever C. v. A. 221* GB 222k
Philips G. b. v. A………….296 GB
301 GB
Koninldijke Olie …………317
316′
H.A.L.
……………….. 137
135k
N.S.0 ………………….. 122
119* GB
H.V.A.
……………….. 185k
180k
Deli Mij. C. v. A………..105 L
103k
Amsterdam
…………….122k
119
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte
balans op 16 December 1946.
Activa.
Wissels, pro-
Hoofdbank
t
–
1)
f
messen en
schuldbrieven Bijbank
–
in disconto
Agentsch.,,
6.000,-
1
6.000,-
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, Ie lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1
October 1945, Staatsbiad, No.
F204)
…………………………..
–
l3eleenlngen:
Hoofdbank t
143.790.593.78
)
(mcl.
voor-
schotten In re-
Bijbank
297.453 04
lAgentsch.
kening-courant
op onderpand)
,,
8.485.835,65
t.
152.573.882,47
Op effecten, enz.
…….. t
151.697.712,57′)
Op goederen en ceelen
.. ,,
876.169,90
Voorschotten aan hetRijk (art. 16 van de Bank-
152.573.882,47
2
)
wet
1937)
…………………………
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterjaal
……t
699.728.497.41
Zilveren munt, enz
…..
1.134.274,14 700.862.771,55
Papier op het buitenland
t
4.430.806.330,03
Tegoed bij correspondented In
het
buitenland
……….
72.924.740,4 3
Buitenlandsche
betaalmid-
delen
………………..
15.690.654,50 4.519.421.724,96
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen
fonds
……………………………..
70.285.693,46
Gebouwen en inventaris
………….
………3.000.000,-
Diverse rekeningen
……………………26.356.226,26
11
t 5.472.506.298,70
Passlva. Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000,-
Reservefonds
……………. …………….
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad per 2 Juli 1945)
………………
209.277.096,67
Andere bijzondere reserves
…………………
76.798,079,95
Pensioenfonds
………………………..
15.509.152,10
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
237.071.595,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
……
2.646.081.115,-
Pankassignatles In omloop
….. ………..
237.940,80
Rekening-courant saldos:
‘S
Rijks Schatkist
……t
1.188.319.778,02
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekening
……
1.10.548.500,-
Geblokkeerde saldo’s van
banken
…………
..105.593.133,23
Geblokkeerde saldo’s van
anderen
…………..
44.48.691,1 t Vrije saldo’s
………..
569.540.175,91 2.018.450.278,36
Diverse rekeningen
………….. . ………..
..
236.703.628,54
5.472.506.298,70
1)
Waarvan schatkistpapler
rechtstreeks door de Bank In disconto ge-
nomen
………………………….. .-
t)
Waarvan aan’ Nederlandch-Indig
(Wet van IS Maart .1933, Staatsblad no, 99) ,,
62.16 5.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat
In het Verkeer gebrachte muntblljetten
…..
, 151.296.368,-
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
It
‘
f
‘u
bn
30 Aug. ’39
263,0
095,8
300
529,5
33,5
14 Juni ’45
0,2
1.2993
1.300
1.276,0
24,2
4 Dec. ’46
0,2
1.399,1
1.400
1.375,7
24,6
‘ii
Dec.
’46
0,2
1.449,1 1.450
1.398,2 52,0
Other securities
Deposits
.
,5C.)
–
5)
013
5)
..5
.-
.5
..-
‘-5
.,
n
Id
.
5
30
Aug. ’39
0,7
113,1
6,4
24,6 160,2
31,1
90,1
(4 Juni
’45 1,2
235,5.
4,5
13,9
261,6
8,4
201,4
4 Dec. ’46
1,1
298,5
20,8
16,6 343,5
9,8 279.6
11
Dec. ’46
1,2
258,0
27,2
16,4 336;9 14,9
265,6
1
a
862
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 December 1946
DE NEDERLAN])SCIIE BANK.
BANK
VAN FRANKRI.JK.
(Voornaamste posten In duizenden gu1doiis)
(Voornaamste oosten in rnhllioenen francs).
0
.
0
0
00
0
0
4) 0)
Co
E’
4)
•E
01
.0.0.0
28 Oct. ’46
700.200
4.430.806
98.453
1
161.832
4 Nov ’46
700.224
4.430.806
91.216
1
162.357
11
,,
’46
700.311
4.430.806 73.842
1
1 53.697
18
,,
’46
700.316
4.430.808
113.732
1
153.188
25
,,
’46
700.612
4.430.806 76.680
6
157.931
2Dec. ’46
700.613
4.430.806
76.973
6
171.724
9
,,
’46
700.841
4.430.806 81.770
6
153.819
16
’46
700.863
4.430.806
88.615
6
152.574
0
1
Saldi
in
rekening-courant
1
1
1
0)
28 Oct. ’46
2.576.500
1.222.262
.
68.530
50.500
663.204
4 Nov ’46
2.628.055
1.136.757
70.017 52.278 688.827
11
,,
’46
2.608.074
1.117.126 99.498
52.891
665.959
18
,,
’46
2.605.899
1.191.163
81.602
50.776
654050
25
,,
’46
2.614.533
1.141.425
59.859
49.833
687.370
2Dec. ’46
2.668.391
1.233.458 50.655
46.352
578.003
9
,,
’46
2.655.096
1.216.671
89.883′
43.798
558.023
16
,,
’46
2.646.081
1.188.320
105.593
44.449
569.540
NATIONALE BANK VAN BELOIË.
iii niIIU,unpn frnns)
0
Data
-‘
‘4°’
.0
–
o
00
0,
42
D
40
0
12 Dec.
1946
31.969
4.974
4.851
1
223 790
49.797
5
,.
1946
31.953
5.212
.
5.131
1
216
807
49.872
28 Nov. 1946
31.809
4.894
4.854
199
852
49.882
21
,,
1946
31.809
3.934
4.177
227
1.310
49.662
13
,,
1946
31.809
3.981
4.235
1
246
1.234
50.147
7
1946
31.833
3.800
.4.630
1
246
1.193
50.362
29 Oct.
1946
31.817 3.723 3.796
1
260
1.155
50.662
Itekeilirig-
courant saldi
Data
_-
.0
..
.=
S
0
0
0
0)
12 Dec.
196
641
158.643
72.052
2
6.111
623
5
,,
1946
641
159.114
72.502
3
4.131 626
28 Nov. 1946
641
158.475 71.703
S
4.286
632
21
,,
1946
641
157.270
71.602
1
4.092
634
13
1946
641
157.678
7 2. 154 2
3.946
637
7
,,
1946
641
158.094
72.382
0,3
4.133
638
29 Oct.
1946
641
157.410
71.439
3
4.350
644
1)
Waarvan 10.493 mililnen rrcs. onbeschikbaar goudsaldo na
berwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 544).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Rmlssiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen trcs.
1)
Dese post omvat: oude biljetten over te boeken op tljd9lijk
onhesel’lkbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
Oude biljetten.
FEDERAL RESERVE
BANKS.
(Voornasmste oosten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
[
Data
1
Other
U.S. Govt.
,
Totaal
1
Goud eer-
cash
securities
tifleaten
3 Dec.
1941
20.805 20.553
236 2.184
7 Juni
1945
18.357
17.412
247
20.896
21 Nov. 1946
18.292
17.514
1
280
23.522
29 Nov. 1946
18.310 17.529
1
272
23.682
F.R.-bil-
Deposito’s
Member-
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Govt.
b:Lnks
3 Dec.
1941
7.730
1
15.108
320
13.178
7 Juni
1945
29 Nov. 1946
.
22.860
1
17.350
352
15.432
21 Nov. 1946
24.676
1
17.752
633
16.098 24.780
J
17.749
.665 ,
16.131
Voorschotten aan
den Staat
..
1
Data
C
.
.0
0)
31Aug.
1939
1
97.893 27.080 30.577
5.466
1
31 Mei
1945
1
75.151
26.443
54.508 19.750
1
426.000
14 Nov.
1946
94.817
102.314
59.449
55.900 426.000
21 Nov.
1946
94.817
100/’3
59.449 56.800
j
426.000
Bankbil-
1
Deposito’s
Data
-[
j eLten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
31 Aug.
1939
1
142.359
21.341
1.252
1
18.038
31Mei
1945
1
549.855 51.093
773
1
50.320
14
Nov.
1946
699.571
56.572
t
776
1
55.796
21
Nov.
1946
696.011
61.368
j
714
60.654
ZWEEDSCI-IR RIJKS BANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Staatsfondsen
‘
Data
0
0
E
0-
_
•
.0
0oo)
31 Dec. 1939
31 Dec. 1945
578
1.062
234
421
310
‘)
8401)
-.
–
t-
1.0
81
6
335 716
30 Nov 1946
939 336
613
349
0
765
7 Dec. 1946
939
378 567
292
753 766
Deposilo’s
Data
Direct opvraagbaar
—
,00
m
0
0
.±4
0
0
0
U2
cd
,0
0
Id
.
31
Dec. 1939
1.422
424
267
153
0,1
23
31
Dec.
1945
2.782
952
831
80
302
118
30 Nov 1946
2.576
.1.046
900
47
236
155
7 Dec. 1946
2.551
038 788
43
236
164
‘) Inclusief buitenlandsche banksaldi.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Data
-.
31 Aug. 1939
2.619,5
287,7 96.8 93,7
2.024,2
828,1
15 Juni 1945
4.773,8
121,1
373.3 63,7
3.450,5
1.610,0
30
Nov.
1946
4.921.3
148,1
110,8
54,9
3.898,3
1.054.7
7 Dec. 1946
4.950,5
146,4
107,1
54,9
3.857,4
1.107,7
EMISSES
IN 1946 (t/in November).
(Retele bedragen in millioenen guldens).
Maand
d’in
.
Totaal
‘n’-.”
Nieuw
Januari
1.125
–
–
1.125
1.125
Februari
–
0,7 0,7
–
0,7
Maart
– –
–
–
April
–
–
–
– –
Mei
825
1,9
1
)
826,91)
–
–
826,91)
Juni
–
100,2 100,2
–
-100,2
Juli
–
4,1 4,1
6,1
Augustus
–
8,8 8,8
–
8,8
September
–
0,8
0,8
–
0,8
October
4,0
0,7
6,7
–
4,7
November
3,1
.
4,7
7,8
3,1 4,7
Totaal
1.957,1
121,9
2.079
3,1
2.075,9
1) In ,,E.-S.B.” van 6 Nov. 1946: 0,4 lager. Reden: Schok
beton aand. B 0,42 moet zijn 0,86.
3
‘SPECIFICATIE VAN DE EMISSIES IN NOVEMBER 1946
1).
(Bedragen in millioenen guldens; koersen en ‘rentevoeten
in procenten).
‘saaIn
.m
Obligaties.
Overheid.
Gem. Arnhem
3,1
100
31
3
39 jaar ‘)
(conversie)
Aandeelen.
Chem. fabriek
0,4
120
0,48
–
Naarden.
Ned.Bankvôor
Zuid-Afrika N.V.
3
: 140
6
1
2
–
‘) Aansluitend op de, emissiestatistiek in , ,E.-S.B.” van 6 No-
vember 1946, blz: 738. De aldaar geplaatste noot 2: 1-lersteibank
aandelen A hij den Staat geplaatst ad 11 millioen, moet zijn
f100 millioen.
‘) Behoudens vervroegde of gedeeltelijke aflossing, doch niet
vdOr 16 December 1949.
Het Curatorium van het ,,lnstituut voor
Onderzoek en Voorlic1
–
ting ten dienste van
Overheid, Bedrijfsleven len Algemeen
Belang” (1. O.V.) roept sollicitanten op
voor de plaats van
DIRECTEUR
– dezer Instelling.
Het I.O.V. ja een Instituut te algemeen en nutte, welk werd
opgericht op initiatief van de Orde van Organisatie- en
Efficiency-Adviseurs met medewerking van vooraanstaande
personen uit het bedrijfsleven.
Het stelt zich ren doel het verrichten van onderzoekingen
en het geven van voorlichting betreffende algemeene be-
drijfs-economische vraagstukken en andere algemeene pro-blemen van het bedrijfsleven, voor zoover die lfggen buiten
het terrein van de techniek in engeren zin.
Tot de taak van den Directeur behoort het leidinggeven aan
uitgebreide onderzoekingen door samenwerkende gespeciali-
seerde deskundigen en het onderhouden van contacten met
overheidsinstanties en organisaties van het bedrijfsleven.
Slechts zij, die, een universitaire of gelijkwaar-
dige andere opleiding hebben genoten, over
ervaring op het gebied der Organisatie- en
efficienc
–
y-vraagstukken beschikken en als zoo-
danig een gevestigde reputatie hebben, komen
voor benoeming in aanmerking.
Sollicitaties te richten aan den Secretaris van he:
Curatorium, Mr. H. de Nies, Vondeistraat 154,
Amsterdam W.
Jong econ. drs.
zou giaag tewerk gesteld worden in het buitenland, voor het
verrichten van economisch research of commercieel werk. Repre-
sentatief. goede talenkennis, cenige ervaring. Br. onder no. 781
bureau van dit blad, postbus 42, Se’hiedain.
Werkgevcrsvcreeniging op vers’oersgehied in het mid-
den des lands vraagt
secretaris
bij voorkeur Mr. in de Rechten. Salaris nader overeen
te komen. Brieven dnder no. 783 bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam,
Bij’ financieele instelling Is plaats voor een
onderlegde kiaclit
met belangstelling voor financieel-economIsch
onderzoek Betrokkenen moeten in staat zijn te
assisteeren bij het samenstellen van •Xlnancleele
rapporten en de leiding op zich kunnen nemen
van het financieel-economisch archief,
Vereischten: Goed stylIst, practijkez4aring, Initiatief
.
In aanmerking komen o.a, zij, dle in gelijkwaardige
– posities zijn werkzaam geweest in het bankbedrijf
of bIj andere flnancieele Instellingen of bIj de
flnancleele redactie van een courant Bij gebleken
geschiktheid goede vooruItzichten, ook voor univer-
sitair opgeleide krachten
Brieven Directie
N.V.
Hollandsche Belegging en
Beheer Maatschappij, Heerengracht 320, A’daan-C.
ZWANENBERG’S FABRIEKEN N.V. TE OSS vraagt
voor spoedige indicnsttreding:
– A. ‘ÔHEF VOOR HAAR PRODUCTIE-.
BUREAU
hij voorkeur doctorandus in de economie met praktijk.
ervaring, lnitistiçl en organisatietalent. Voor goede kracht
aantrekkelijke positie.
ERVAREN COrvUVRCELE KRACHT
voor haar verkoopafdeeling. Praktijk in verkooporganisatie,
msrktanalvse en msrktresearch, alsmede ruime algemeene
oniwikkelirg en kennis der moderne talen vcreischt.
ADMINISTRATIEVE KRACHT VOOR
HAAR STATISTISCH-ECONOMISCHE
AFDEELING
Prsctische c)’vsring en admjnistratiel ‘inzicht vereischt.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met opgave van te-
gcnwoordige en vroegere werkkringen, leeftijd, opleiding en
verdere bijzonderheden te richten aan de Dir’ectie,
INDUSTRIELE ONDERNEMING
in het Centrum des lands zoekt een
ADMINISTRATEUR
Vereist: grondige bekendheid niet
moderne bedrijfsadministratie en
met correspondentie in de mo-
lerne talen; veel initiatief, or-
ganisatievermogen commerciële
zin; opleidiog: M.O. Boekhouden
of S.P.D. en diploma’s correspon
dent moderne talen. Aangeboden
wordt een levenspositie met zeer
aantrekkeljfee werkkring. Candida-
ten. die daarvoor In aanmerking
komen, zullen worden uitgenodigd voor een psychologisch onderzoek
op 14 Januari
’47
door de
NEDERLANDSCHE STICHTING
VOOR PSYCHOTECHNIEK –
Wittevrouwenkade 6. U t r e c h t
Eigenhandig geschreven brieven’ met volle-
dige inlichtingen omtrent godsdienst, levens-
loop, leeftijd en salariseisen, vergezeld van
twee nieuwe ,pasfoto’s (van voren en opzij)
te zenden aân Acivertentiebureau ALTA
te Utrecht v66r 28 De ce m b e r as. met
vermelding in linkerbovenhoek van brief,
op foto’s en envelop: ESB 4950 met daar-
onder naam, adres en leeftijd in drukletters
/nnonces voor het volgende nummer, moetei in
verband
met
de Kerstweek, uiterlijk
Zaterdag
21 December a
s,
in
het
bezit zijn van
de
administratie, Lange Haven 141, Schiedam.
Afgestudeerden van dd Economische Pacçilteit van
Anserdam, welke de informatiekaart niet hebben
ontvangen of niet hebben geretourneerd, worden
dringend verzocht hun adressen ten spoedigste op te
geven bij ons. Secretariaat, Weyssenbruchstraat 89,
‘s-Gravenhage, Tel. 774718.
Amsterdamsche Kring van Economen.
,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
N.Y. KONINKLIJKE
NEDERIAN D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
naJronloo& Caustic soda.
rijniandsche
betonbouw maatschappij n.v.
nieuwe plantage 29 – delft – tel. 268.5
N.V. Louis Dobbelmann
Waddinxveen
t
KOFFIE
THEE
STORK
HENGELO
MODERNE
LAND- EN
SCHEEPS-
INSTALLATIES
Abonnëert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hennip-
man, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthart, Prof.
N. J. Polak, Prof. J. Tinbergen, Prof.
H. M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrjn Stuart. Prof.
G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr. F. de Vries.
Abonnementsprijs
f
22,50; franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.—; franco per post fl9,80.
Abonnementen worden aangenomen door den
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN
SNEEK TËL. 3041-3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
1. B. N.
electrische administratie-rnachiiaes
(Hollerith Systeem)
ELECTROMATIC
volledig electtische schrijfmachine
INTERNATIONAL,
registrerende werk- en personeel-
contrôle-apparaten
International Business Machines Corporation, New York
In Holland vertegenwoordigd door de:
Internationale Bedrljfsmachlne Mij H.V.
Frederikspiein 34, Ainsterdam..C., Tel. nrs. 33406, 33656, 31856
N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.
R
I
N
I
HEM
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam