AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Econom1sC’h
,
St.a
,
,,
t1s’t1
,
sche
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 11 DECEMBER 1946
. No,’.1544
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
1
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Ahonnementsprijs von liet blad, waarin tijdelijk is opge-
no men het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26 per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent,
Administratie: Pieter de Hoorh.straai 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408
Alie correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelant.s, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
Ingezonden stukken:
Economische nood en financieele voorziening
door
J. Bartels
met naschrift van
Prof. Dr.
J.
A.
Veraart ………………………..
832
Consumptie en investeeringen in het Centraal
Economisch Plan
1947
door
H. J. Witteveen
met naschrift van
Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan
834
Ontvangen
•
boeken en brochures
…………..
839
Geld-
en
kapitaalmarkt
………………….
839
St atistie ken:
liankstaten
………………………………….
840
Disconto’s.
……………………………………
841
Eenigo indexeijfers van de industrieelo productie in No-
derland
……………………………………
841
Goudin-
en uitvoer dor ‘Vereenigdo Staten
…………..
841
Buitenlandscho kapitaalboleggingen in de Veroenigde Staten
810
Saldi op korten termijn in do Veroenigde Staten
……….
812
Stand
van
‘s Rijks
n.as
…………………………
843
De
kolenpositio
van
Nederland
……………………
843
DEZER DAGEN
reddingsploegen en bergingsacties. Sommige zijn nog
in vollen gang onder het woeden der elementen. In
Nederland is, na maanden, waarin Indië een vergeten
geval leek, de overeenkomst van Linggadjati de lont.
in het kruitvat gebleken. Men is althans wakker, doch,
zooals meer na -een verschrikt ontwaken, de reacties
zijn nog wat wild. Wat de eene groep Nederlanders
roemt als een reddingsploeg, smaalt de andere als
strandjutters; wat de andere als noodzakelijke bergings-
acties ziet, noemt de eene lawines verwekken. Ook de
verantwoordelijke gidsen hebben kennelijk moeite
gehad met het plan de campagne. De verklaring,
waarmede de Regeering zich athter de overeenkomst
heeft gesteld, maakt duidelijk dat zij meent, dat koerë-
wijziging thans, het schip op het strand zou doen loopen.
Tegelijk wordr er nadruk op gelegd, dat nader bestek
zal moeten worden opgemaakt in het bijzonder voor de
economische paragraaf. Onderwijl heeft de’ Regeering
reeds het oog gevestigd op een ,,onbe’voond eiland”,
Nieuw-Guinea, waar de schipbreukelingen, uit deze r,e-
geling aan land kunnen worden gezet.
Intusschen is bij de wederpartij hetzelfde schouwspel
te zien: zware zeegang en werking der lading.
Een moeilijke redding is gelukt op de internationale
zeeën. Op de conferentie der Vereenigde Volken zal mis-schien het veto niet over de ontwapening kunnen worden
uitgesproken dank zij een Russische zwenking in Ame-
rikaansch vaarwater. En de Groote Vier hebben de vredesverdragen voor de’ eertijds met Duitschland
verbonden Staten, waaronder de brander Triëst, in de
haven weten te sleepen. Zoo gelukkig was men met deze
geslaagde expeditie, dat werd voorgesteld onmiddellijk
weer uit- te gaan, thans op het Duitsche wrak af. Doch
dat was den Russen teveel’ ineens.
Zoodoende blijft het voorloopig bij de verbinding,
die is gelegd tusschen de Engelsche en Amerikaansche
zône. Als onderdeel van een reëele reddingsactie zullen
Amerikaahsche schepen zoo snel mogelijk meer graan
voor Duitschiand aanvocren. Andere Amerikaansche
schepen wenden den steven naar nog barrer woestenij.
Een flottielje, onder opperleiding van Admiraal Byrd,
is op weg naar het Zuidpoolgebied om een zoo groot
mogelijk gedeelte daarvan in kaart te brengen en te
exploreeren op metalen, vul, uranium. De operatie hèet
,,lligh jump”; niet ontoepasselijk in verband met de
atoombom.
De rest, der Amerikanen wordt de kou echter be-
spaard. Lewis heeft de ijskoude Boreas, die hij had doen
opsteken, geboden te gaan liggen. Het verstijfde eco-
nomisch leven kan ontdooien. Maar het tintelend ge-
voel blijft. Wien kent de publieke opinie den prijs voor het behoud van schip en lading toe? President Truman,
die het stuur hield, of Lewis zelf?
Niet alle critieke situaties zijn gered. De tros, dien de
Engelsche Regeering dacht te hebben overgebracht in
den vorm van een eigen Britsch-Indische Regeering, is
•
gebroken. En in Frankrijk vechten de stuurlui nog steeds
om de trap naar de brug; maar dat is daar welhaast,
een normale staatsrechteijke situatie.’ Staat er’ intus-
schen een stuurman op den wal te wachten?
INHOUD:
BIs.
‘
Linggadjati door
Th. Ligihart …………….827
Handel met Duitschiand door
Dr. J. M. E. M. A.
Zonnenberg …………………………..829
.t
Een jaar reconversie in de bezette steden op Java
door Khouw Bian Tie………………….831
NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ
VOOR DE WALVISCHVAART N.V.
gevestigd te Amsterdam.
UITGIFTE van
3500 gewone Aandeelen,
elk groot nom. f1000.— aan toonder,
ten volle deelende in de winst van het eerste boekjaar,
loopende tot ukimo Juni 1947, en van volgende boekjaren.
De storting wegens toegewezen aandeelen kan plaats
heaben in vrij geld zoomede tot maximaal 50 pCt. van het geheele ter inschrijving aangeboden bedrag ten laste van
een monetair geblokkeerde rekening, op de voorwaarden
als nader in het prospectus omschreven.
Ondergeteekenden berichten, dat zij de inschrij-
ving op bo.vengenoemde aandeelen, desgewenscht
in certificaten van gewone aandeelen groot
nom. f100.—, openstellen bij hare kantoren te
AMSTERDAM, ROTTERDAM
en
‘S-GRAVENHAGE OP
DINSDAG, 17 DECEMBER 1946,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
tot den koers van 10 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d.
6 December 1946.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn
verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.
NEDERL.ANDSCHE HÂNDELMAATSCHAPPlJ, N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
AMSTERDAM,
6 December 1946.
1. Oreq; & Zoonen
anno 1720
illawkierfs &
urantie.IakeIaat
otterbam
•
‘4rabenbage, ‘c1tt, tljiebam, S71aarbinen
mterbam (alleen ftourantie)
E
KAPr
MS TER DA MSCHE
BANK N.V.
TAAl. t
=IQ=
ReseRves
t
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering
Mij.
op het Leven en tegen Invaliditeit N V.
Gevestigd te ‘,-Gras’.nhage
ADMINISTRATIEkANTOOR DORDRECHT . DLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft d,racte fiscale besparing – alschrijving van to.
komstiga lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan en,
BUREAU ijOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
De invloed van de Braziliaansche koffie-
verdedigingspolitiek op de koffie-importen der
hoofdconsumptielanden
door Mej. Dr. Rosci Phi!ips
Publicatie No. 9 van het Ned. Econ. Instituut
Prijs f 2.10*
(Prijs voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut fl.50; te bestellen bij het. N.E.l.)
Uitgave: De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem
BANOIN JAAHGANG 194’6
Reeds nukunt IJ voor den loopenden jaargang
van ,,Economisch – Statistische – Berichten”
een band bestellen door storting van f 3.-
op giro-rekening No. 5858 ten name van
H. A. M. Roelants te Schiedam, onder ver-melding van ,,Band E.-S.B. 1946″.
Banden voor oudere jaargangen kunnen
niet meer geleverd worden.
Ontbrekende nummers s.v.p. aanvragen bij het
Nederlandsch Economisch
Instituut, Pieter
de
Hoochstraat
5,
Rotterdam.
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
gispen
culemborg
amsterdam
rotterdam
1
Koninklijke
N ederlandseh e
Boekdrukkerij
H.ILM. Roeants
Schiedam
FOSS6
Kon. Nederi. Boekdrukkerij H. A. M. Roelants
Postbus 42, Schiedam
STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM CIE
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
87
LINGGADJATI.
Het is vreemd, dat in de zeventien punten van Ling-
gadjati zoo weinig aandacht wordt besteed aan de
economische vraagstukken, die zullen opdoemen, zoo-.
dia op een of andere wijze een regeling getroffen wordt.
De iroblemen, die zich dan zullen voordoen, kunnen
niet anders 4an beklemmend zijn, wat wij in Europa
reeds ervaren hebben, nadat wij vol moed ‘den vrede
zijn ingegaan. Allereerst zullen zich juist de economi-
sche vraagstukken naar voren dringen; want in elk land,
dat vervallen is tot- hemeltergende armoede, moeten
de economische kwesties op den voorgrond worden
geplaatst, hoe moeilijk het ook blijkbaar is dit den gé-
middelden meusch te doen beseffen. Vooral in dezen tijd
is men sterk geneigd veel aandacht te concentreeren op de leniging van den socialen nood; goede sociale voorzieningen moeten echter gebaseerd zijn op wel-
vaart en naar die welvaart moeten wij in aller belang
allereerst streven. De oplossing van economische moei-
lijkheden is dus overal primair.
Men vindt in de zeventien punten van Linggadjati
vermeld, dat alle eigendommen aan ondernemers en
fabrikanten zullen worden teruggegeven, maar er wordt
niets vermeld omtrent de voorwaarden, die daarbij
zullen worden gesteld -door de Republikeinsche Regee-
ring, van wie het bedrijfsleven toch stellig een groot deel
van zijn heil of onheil te verwachten zal hebben. Soetan
Sjahrir heeft doen weten, dat den ondernemers de
noodige bewegingsvrijheid zal worden gelaten, doch
dat een belangrijker deel van de opbrengsten ten bate
van de Indonesiërs zal moeten komen dan vroeger het
geval was. Moeten wij hieruit afleiden, dat nog grooter
deel yan de winsten in Indonesië zal moeten blijven?
In dat geval wordt hét onaantrekkelijk nieuw kapitaal
naar de Oost te brengen, want de gemiddelde opbrengst van de Indische ondernemingen was nimmer, overwel-
digend groot. Over het algemeen werd in het bedrijfs-
leven een politiek van groote afschrijvingen en reser-
veeringen gevolgd, waardoor belangrijke sommen in
Indië bleven hangen, welke werden gebruikt voor den
opbouw van nieuwe ondernemingen. Bekend is het
voorbeeld, dat de H.V.A. gaf, een lichaam, dat door
de politieke Indonesiërs niet geliefd, vermoedelijk wel
benijd werd. Alle suikerfabrieken van dit concern,
waaronder de grootste van Java, stonden voor f 1
per stuk te boek. Zou Sjahrir weleens berekend hebben, –
hoeveel geld op deze wijze in Indonesië achterbleef en
ten bate van Indonesië werd gebruikt en hoe matig
het rendement van het werkeljk geïnvesteerde kapitaal
was?
Als de Republiek haar eischen te scherp stelt, wordt
het kapitaal kopschuw en hoe wil men dan het uitgemer-
gelde land weer opbouwen?
Men hoopt en denkt, dat Engeland en Amerika groote
kapitalen ter beschikking zullen stellen. Als dit gebeuren
moet in den vorm van leeningen aan de Republiek,
staan de kansen slecht, want men is in de A.ngelsaksische
landen nuchter en men zal dus de vraag stellen: wie
waarborgt ons de terugbetaling? Het valt te betwijfelen,
of men voor groote leeningen een garantie van Neder-
land voldoende zal achten, maar nog sterker moet men
in twijfel trekken, of Nederland bereid zal zijn, zijn
lot met dat van de Republiek z66 innig te verbinden,
dat het bij teg&nspoed in een bankroet zou kunnen
worden meegesleept. Nederland heeft al zorgen genoeg.
Men moet er bovendien rekéning mee houden, dat En-
geland een zeer bedachtzame politiek zal moeten voeren
op het gebied van kapitaalexport’ en dat Amerika nooit
groote bereid.heid toonde geld in Indië te beleggen,
toen dit land nog goed en ordelijk werd beheerti. Zullen
deze landen verder niet de vraag stellen: wat zullen’
onze beleggingen daar opbrengen en zullen zij dus
ook niet aan Sjahrir vragen, wat hij bedoelt met het
deel der winsten, dat in Indonesië zal moeten blijven?
Engeland en Amerika staan op het standpunt, dat
ze wel ecönomische voordeelen in verschillende landen
willen beclingen, doch dat ze geen verantwoordelijkheid
willen dragen. De Britten trekken zich dan ook, wat
het torsen vazi’ aansprakelijkheid betreft, uit vele ge-
bieden in de wereld terug. Amerika volgde deze politiek
van ouds. Een goed voorbeeld levert ons Liberia. Dit land werd zoo spoedig mogelijk losgelaten, nadat het
door de Amerikanen tën behoeve van vrijgelaten slaven
was gesticht en er ontstond een ,,vrije Negerrepubliek”,
die het z66 bont maakté, dat de Volkenbond zich ge-
noodzaakt zag in te grijpen. Door allerlei omstandig-
heden, die hier niet ter zake doen, bleef dat ingrijpen zeer slap en thans is de toestand in dit land in groote
trekken als volgt: er is één groote goed geleide Amen-
kaansche rubberonderneming, waar de arbeiders be-
hoorlijke woningen hebben, hygiënische verzorging genieten, goed loon ontvangen etc. Door deze plan-
tage loopen uitstekende asphaltwegen, die voor het
interne verkeer zorgen. Komt men echter buiten dit
terrein dan zijn de wegen onbegaanbaar, de bevolking
is arm en ellendig, de gezondheidstoestand is ontstellend
slecht en het beheer van het land laat alles te wenschen
over. Amerika interesseert dit alles matig, doch het
houdt zich toch ook weer niet geheel afzijdig. Er is een Amerikaansche financieele adviseur geplaatst, die con-
trôle op de Regeering uitoefent en er voor waakt, dat
aan de leeningsverplichtingen ten behoeve van de
Vereenigde Staten wordt voldaan. Hier wordt de theo-
rie: geen koloniaal systeem, geen verantwoordelijkheid, wèl economische voordeelen, in practijk gebracht.
Wil Indonesië zich herstellen, dan zal het verstandig
doen niet te zeer op Engelsch of Amerikaan sch kapitaal
te rekenen. Waar moeten dan de zoo broodnoodige
middelen tot wederopbouw vandaan komen? Wij kun-
nen slechts én bron zien en dat is Nederland. Kan
Nederland deze taak op zich nemen, nu het zelf zoo
gehavend is? Wij gelooven, dat dit mogelijk is, ondanks
alle eraan verbonden bezwaren, maar dan moeten in
Indonesië allereerst rechtszekerheid en orde heerschen,
verder moeten wij mee kunnen spreken, waar onze
belangen in het geding komen. Het is duidelijk, dat het
tempo van den wederopbouw bepaald zal dienen te
w6rden door de nieuwe kapitaalvorming, een probleem
dat ook in Nederland zelf spreekt. Men zal het kapitaal
voor een belangrijk deel in Indonesië zelf moeten op-
bouwen, evenals dat in het verleden geschiedde. De
Nederlanders zullen door hun arbeid in dat gebied de
middelen besparen, die voor den wederopbouw noodig
zijn. Er zal dus aanvankelijk geen sprake zijn van
een uitvoer van groote winsten, zooals Sjahrir schijnt
te vreezen.
Kunnen de Indonesiërs zelf een rol spelen op dit
gebied? Als ze niet geheel van karakter veranderd zijn,
stellig niet. Men moet zich bij zijn overwegingen laten
leiden door hetgeen de practijk heeft geleerd. De In-
donesiër kan niet sparen. Men zal in sommige kringen
hierop zeggen: geen wonder bij zulke lage bonen! Dit
is echter een phrase, want de Indonesiër heeft altijd
voorrechten boven alle andere rassen in de Oost gehad,
o.a. is hij de eenige, die grond bezitten kan. Hij leeft
op zijn geboortegrond en werkt in het voor hem geschik-
te klimaat. Toch is hij er hoogst zelden in geslaagd een
bedrijfje van eenige beteekenis op te bouwen, terwijl
Nederlanders, Chineezen, Arabieren etc., die ook arm
begonnen, het vaak tot groote welvaart brachten. Lezen-
de in Sjahrir’s ,,Indonesische overpeinzingen”, hoe de
auteur met dédain spreekt over de Nederlandsche
kruidenierspolitiek, zal bij menigeen de gedachte zijn
opgekomen: ach, hadden de Indonesiërs het maar tot
kruidenierspolitiek gebracht, zoodat ze in staat waren
7
7
7
7
828
ECONOMISCH-STA+ISTISCHE BERICHTEN
Ii December 1946
een kruidenierswinkel te leiden; hoe anders en hoeveel beter zou het er in Indië uitzien. Helaas, is dat niet zoo
en tot den oorlog waren de middenstandsbedrjven
steeds in handen van Chineezen en Europeanen, de
grootbedrijven in die van Europeanen en Chineezen.
Wij hebben het feit te aanvaarden, dat de Indonesiër
andere levensopvattingen heeft dan wij. Hij hecht
meer aan zalig nietsdoen dan aan een hoog loon en als
men de dagloonen aanzienlijk verhoogt, zal de arbei-
der niet trachten te kapitaliseeren, doch hij zal meer
dagen zijn werk verzuimen. Zouden de reëele plukloonen
op een thee-onderneming worden verdubbeld, dan zou-
den de pluksters het aantal plukdagen beperken tot
schade van de onderneming. Ieder, die in Indië in het
bedrijfsleven heeft gewerkt, kwam met dit probleem
in aanraking. Er is veel over geschreven, doch een
bevredigende oplossing is nimmer gevonden.
Indonesië zal het in de toekomst niet buiten de
Westersche ondernemingen kunnen stellen zonder in
een staat van ontstellende verarming te vervallen.
Vrijwel alle cultuurondernemingen liggen op Java en
Sumatra, en juist die eilanden willen de onderhande-
laren van Linggadjati onder een geheel anderen be-
stuursvorm brengen. Java is zeer dicht bevolkt, dit
eiland was altijd het arbeidsreservoir van den Archipel.
De voorgestelde regeling zal beteekenen, dat ± 70 pCt.
van de bevolking, levend op + 30 pCt. van het grond-
gebied tot een onafhankelijkheid zullen komen, waarvan
men lang niet zeker weet of ze gedragen kan worden.
En dit laatste probleem is van alles beslissende betee-
kenis voor den Indonesiër zelf. Zou t.z.t. blijken, dat
dit afgescheiden gebied zijû aantrekkelijkheid voor de
cultuurondernemers zou verliezen, dan werd het een
open vraag, of de Archipel .Ievensruimte zou bieden
voor de tegenwoordige bevolking van 70 miljoen zielen.
Wij hebben de vaste overtuiging, dat de Indonesiërs
zelf niet in staat zijn de Westersche cultures te drijven.
Dit is ook al weer niet een kwestie van kennis, maar
allereerst één van karakter. Ieder, die de Oost kent,
weet het ontstellende verschil
jjj
kwaliteit tusschen
inlandsch en ondernemingssuikerriet, inlandsche en
ondernemingsthee, bevolkingsrubber en ondernemings-
rubber etc. etc. Een inlandsohe suikerriettuin levert
ongeveer 30 pCt. aan suiker in vergelijking tot een on-dernemingstuin. Nu is het teekenend, dat het voorkomt,
dat dezelfde mandoer, die uitstekend een ondernemings-
tuin van een of ander product verzorgt, daarnaast een
eigen tuin heeft, die in elk opzicht de gebreken van een
inlandschen tuin vertoont. Dat de inlandsche cultur,es
dus zoover achterstaan, is niet alleen een gevolg van
gebrek aan kennis, maar tevens van karaktereigen-
schappen van den Indonesiër. Men mag zich dan ook niet overgeven aan de illusie,
dat het mogelijk zal zijn een suikerfabriek te laten wer-
ken met opkoopriet, zoodat een Soort coöperatie van
Nederlanders en Indonesiërs zou ontstaan. Juist de
schitterende wijze, waarop de wetenschap leiding heeft
gegeven aan de beplanting en aan de rietselectie, had
tot resultaat, dat Java zooveel suiker per oppervlakte-
eenheid produceerde. Daardoor werd de Javasuiker
zoo goedkoop.
Wil men de cultures handhaven, dan zal men de
leiding in handen van de Nederlatiders moeten laten
en men kan probeeren geleidelijk Indonesiërs in, de
hoogere leiding op te nemen. Dat dit tot heden niet
geschiedde, is volgens onze stellige overtuiging niet te
wijten aan onwil, onwelwillendheid of gevoel van ras-
supërioriteit, maar alleen aan de karaktereigenschap-
pen van de Indonesiërs, die hen juist voor leidende
functies in het bedrijfsleven zoo ongeschikt maken.
Of ze voor leidende posities Ooit geschikt zullen worden,
zal de tijd ons moeten leeren.
Indonesië heeft echter voor zijn bestaan en zijn bloei
een grooten uitvoer noodig. Daarmede moeten oude
verplichtingen worden voldaan en importen worden
betaald. Zonder export is welvaart uitgesloten. En de
producten van Westersçhe ondernemingen vormen een
belangrijk deel van den uitvoer, zooals de volgende
globale cijfers duidelijk aangeven:
Uitvoer van:
•
1929
1933
1938
ondernemingslandbouw
474
%
39
%
39
%
mijnbouw …………….
274
%
28
%
31
%
bevolkingslandbouw
18101
27
%
26
%
Er zal dus een regeling getroffen moeten worden, die
het saldo van de handelsbalans in bescherming neemt.
Men maakt zich in Nederland in den regel een vol-
komen verkeerde voqrstelling van de samenstelling
van de Indische maatschappij. Men heeft nachtmerries
over den heerschenden Nederlander, die de Indonesiërs
voortjaagt in een moordend tempo om zichzelf in zoo.
kort mogeljken tijd te verrjken en dat dus alle Indo-
nesiërs diep gebukt gaan onder den zwaren druk, welke
de Nederlanders op hen legt. Prof. Boeke gaf in ,,De
opdracht” van November 1945 hieromtrent verhelde-
rende cijfers, die wij hier aanhalen om het beeld van
Indonesië zooveel mogelijk te zuiveren van valsche
trekken. Van de inheemsche bevolking op Java en Ma-
doera wonen nog geen 74 pCt. in stadsgemeenten en
kotta’s, in de Buitengewesten slechts 4 pCt. Van de
bevolking buiten de stedelijke sfeer is niet meer dan
1 pCt. betrokken bij Westersche ondernemingen. Z66
blijkt, dat minstens 924 pCt. van de bevolking geheel
buiten de ,,koloniale” sfeer bleef en vrijwel niet met
de Nederlanders in aanraking kwam. Deze groote massa
leefde volgens eigen opvattingen in een voor ons niet
geheel begrijpelijken maatschappijvorm, waarin in den
loop der jaren van wijzigingen in de structuur weinig
sprake is geweest. De kinderen drukken er de voet-
stappen van den vader zonder verlangen naar iets
anders en beters dan het eenvoudige dessahbe.staan.
Deze menschen vormen echter de groote meerderheid,
in wier harten en wier geesten geen plaats is voor natio-
nalistische ideologieën. Zij hebben vermoedelijk geen
begrip van nationaliteit.
Misschien wordt op den duur een deel van dit volk
uit de onbeweeglijke dessahsfeer getrokken, als Indonesië
verder wordt geïndustrialiseerd. Zooals de toestand
echter thans ligt, zullen deze millioenen eenvoudige
zielen er diep onder lijden als door voortgaand verval
gebrek komt aan importgoederen, als wegen en Spoor-
wegen verwaarloosd worden, als de hygiënische verzor-
ging vermindert, als dessahscholen moeten worden
opgeheven etc. etc. en vooral als rust en orde blijven
verstoord.
Men dient bij het treffen van een regeling zich niet
door fraaie illusies te laten leiden, doch het is plicht
zich te baseeren op de werkelijkheid. De zeventien
punten van Linggadjati maken echter den indruk, dat
men zich in de economische problemen, die volgens
onze meening de allerbelangrijkste zijn, niet heeft ver-
diept. Het is daarom, dat wij, ons vèr houdende van de
heerschen de politieke tegenstellingen, van meening
zijn, dat de ons voorgelegde ontwerp-overeenkomst
onaanvaardbaar is en dat aanvaarding de Indonesische
bevolking dreigt over te leveren aan bittere ellende,
waaruit zij zichzelf stellig niet zal kunnen verheffen.
Het is teleurstellend, dat men in deze zoo uitermate
benarde tijden zich op allerlei gebied verdiept in be-
spiegelingen over vernieuwing zonder te beseffen, dat
men overal de economische vraagstukken op deLeerste
plaats tehoort te stellen, omdat het noodig is eenige
welvaartte scheppen in de hopeloos verarmde maat-
schappij, alvorens men aan vernieuwingen kan denken.
Th. L.
9
•
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’
829
HANDEL MET DUITSCHLAND.
De groote beteekenis van het Duitsche achterland,
kort geleden duidelijk belicht door het aan de Groote
Vier aangeboden Nederlandsche memorandum, is aan-
leiding om het probleem van onzen handel met Duitsch-
land – men denke ook aan het proces te Gronau met
zijn nasleep hier te lande – aan een nadere analyse te
onderwerpen.
Concrete problemen.
Op regelmatige wijze importeert Nederland in hoofd-
zaak steenkolen uit Duitschland en wel uit de Weste-
lijke zônes. Nederland .moet hiervoor in dollars betalen,
gezien den geallieerden eisch, dat alle invoer uit Duitsch-
land in dollars moet worden betaald.
Zooals de ,,N.R.C.” van 13 April ji. schrijft, ,,is deze
regeling sinds verschillende maanden van kracht. Er
is indertijd toe besloten uit hoofde van de overweging,
dat Duitschland alleen voldoende dollarvaluta zal
kunnen verwerven om zijn invoer van Amerikaansch
graan en voedingsmiddelen te betalen, door zijn uit-
voer steeds in dollars te factureeren, ongeacht de natio-
naliteit van de landen waar die uitvoer heen gaat.
De uitvoer naar Amerika zelf is ul. bij lange na niet
voldoende om de benoodigde dollars op te brengen. Dies werd besloten, dat andere landen, die Duitsche
goederen kochten, eveneens
in
dollars zouden moeten
betalen. Dit beteekende dus, dat Nederland voor alles
wat het uit Duitschiand wilde invoeren, op zijn dollar-
saldo moest trekken”.
Hoewel Nederland vel dollartegoeden heeft, is dit
toch een pijnlijke eisch; vooral ook omdat het vindt,
dat Duitschiand ons zeer vee] schuldig is. Zooals in
landbouwkringen wel bekend is, moesten de leveringen
van landbouwproducten naar Duitschland (andere
producten worden nauwelijks geleverd) .gefactureerd
worden in guldens, ingevolge besluit der Nederlandsche
Regeering. Een en ander kwam er dus op neer, dat er
een toestand was, waarbij in den handel met Duitsch-
land dollarschulden tegenover guldenvorderingen
stonden.
Aangezien de Nederlandsche gulden – mede gezien
het enorme begrootingstekort – geen ,,devies” of
,,useful currency” is en het ook niet vaststond, of de
geallieerden bereid zouden zijn deze guldenwissels t.z.t.
als ,,deviezen” te erkennen, kan men zeggen, dat de
geneigdheid om naar Duitschiand te exporteeren noch
voor de Nederlandsche Regeering noch voor de betrok-
ken exporteurs van landbouwproducten groot kon zijn.
Daartegenover zal Nederland dan ook hebben getracht
zijn invoer uit Duitschland zoo gering mogelijk te
houden, teneinde zijn dollarschulden uit hoofde hiervan
zoo klein mogelijk te doen zijn. Voorwaar, gezien de
nood in Nederland en in Duitschiand, een economisch
zeer weinig bevredigende toestand.
Nu bevindt zich te Londen het zgn. ,,Emergency
Economie Çommittee for Europe” (E.E.C.E.), waarin
naast Amerika en Engeland ook Nederland, België,
Frankrijk, Denemarken, Noorwegen en enkele andere
Europeesche landen zitting hebben (Rusland is hiervan
geen lid). Het E.E.C.E. heeft. kort gezegd de taak het
herstel der Europeesche economie te bevorderen. Het
vormt geen direct onderdeel van de U.N.O. tot nu toe.
Misschien zou het beter zijn het wel als zoodanig te
cônstitueeren, al was het maar om Rusland aldus er in te kunnen betrekken.
Op aandrang van het E.E.C.E. is in de bestaande verrekeningsmethode voor het handeisverkeer met
Duitschiand, volgens de ,,N. R. C.” van 13 April ji.
,,op 15 Maart in zooverre een verbetering gebracht, dat
van dien datum af alleen nog het invoersurplus van
Duitsche goederen in dollars moest worden betaald.
Nederland’s uitvoer naar Duitschiand wordt verrekend
met invoer uit Duitschiand, maar voor het nadeelig
saldo moet nog op de dollarrekening worden getrokken”.
Bekijken wij de zaak eerst eens van Amerikaansche
(en Engelsche) zijde. Begrijpelijk is, dat Amerika zijn
vorderingen op Duitschland waardevoller, tracht te
maken door deze om te zetten in vorderingen, op een
aantal Europeesche landen, waarvan mag worden
aangenomen, dat zij in de eerstkomende jaren in een betere positie zullen verkeeren dan Duitschiand. Be-
grijpelijk is hierin ook, dat door de zoo voorgestelde
verrekening de exporten naar Duitschiand van andere
Europeesche landen meer zullen worden opgevoerd dan
anders is te verwachten. Amerika zal zich dus via haar
voorstel sneller uit de Europeesche economie kunnen terugtrekken dan anders het geval is en het inderdaad
meer aan de Europeesche landen kunnen overlaten,
Duitschiand weer op de been te helpen. Verder moet
worden toegegeven, dat dit laatste wellicht niet geheel
tegen het belang van de betrokken Europeesche landen
ingaat. Ofschoon het jammer is, dat de bovengenoemde
aanzienlijke verbetering – die dan ook, voorzoover wij
uit genoemd artikel in de ,,N.R.C.” afleidden, door alle
belanghebbende deelnemers van het E.E.C.E. is aan-vaard – niet veel eerder is tot stand gekomen, blijven
er toch nog voor Nederland (voor de .andere landen is
dit ons niet bekend, zoodat wij dus evenmin weten of
deze problemen via het E.E.C.E. zouden zijn te regelen)
eenige problemen, die in het genoemde artikel in de
,,N. R. C.” worden genoemd:
De geallieerden moedigen den Duitschen uitvoer
wel aan, doch beperken den uitvoer van de andere
landen naar Duitschland, teneinde zooveel mogelijk dollars voor zichzelf te verkrijgen. Zoo zou er maar
een bepaald contingent zijn toegestaan voor onzen
landboûwuitvoer naar Duitschiand, terwijl onzeif ex-
port van diensten, met name het transitoverkeer (Rijn-
vaart en havendiensten), wordt gehandicapt, doordat
Duitsche havens voor dit verkeer worden ingeschakeld.
Alle commercieele transacties moeten loopen over
de ,,Amgot”
i),
waardoor deze sterk gehandicapt en
vertraagd zouden worden.
Door het vastkoppelen van den handel met Duitsch-
land aan den dollar en daardoor weer aan de ,,Amgot”
(zooals de ,,N.R.C.” schrijft), blijft de Nederlandsche
Regeering er op aandringen, dat de betaling van
den Duitschen invoer in dollars wordt opgeheven. Hieruit zal moeten worden afgeleid, dat de Neder-
landshe Regeering zal wenschen, dat er betaling in
guldens wordt geaccepteerd, zoowel voor den Duitschen
invoer als voor den Duitschen uitvoer (zoodat dus ook
een eventueel uitvoeroverschot naar Duitschland in gul-
dens wordt verrekend) en vervolgens de handel niet
meer over de ,,AMC-O” zal loopen.
Wij achten dit standpunt voorshands niet realiseer-
baar om redenen, die wij hieronder zullen uiteenzetten.
Tevens zullen wij hierbij aangeven, wat voorshands
redeljkerwijze zou kunnen worden nagestreefd.
Mogelijkheden.
I. Eerlijk gezegd- zien wij niet eerder kansen voor
een
volledige
realiseering van de wenschen der Neder-
landsche Regeering, vöördat er een werkelijke vrede
ontstaat, door bevredigende regeling van het Duitsche
probleem tusschen de ,,C.roote Vier”. (De te onder-
nemen poging hiertoe wordt thans te New-York
voorbereid). Immers, dan zal er verkeer komen tus-
schen de landbouwoverschotgebieden iii de Oostelijke
Duitsche zône en Oost-Europa, en de invoer van Amerika
van voedingsmiddelen in Duitschiand wellicht kunnen
verminderen. Dan zal de overeenkomst van Potsdam,
1)
Wij handhaven kortheidshalve deze veouderde uitdrukking.
–
—
—-
830
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
clie ons, op zichzelf beschouwd, reëel voorkomt, kunnen
worden uitgevoerd en wel
in zijn geheel
2).
Vast moet dan echter staan, dat de Westelijke zônes
deze overeenkomst in alle onderdeelen nakomen, zulks
ook ten genoege van Rusland, dat de Oostelijke zône
controleert. Voorwaarde hiervoor is weer het scheppen
van een rustige atmosfeer tegenover Rusland. Eigenlijk
zou het Westen door zijn punctualiteit moeten laten
zien, dat Rusland in zijn eigen zône ,,en défaut” is (indien
het dit al is). Wij denken hier bijv. aan de denazificatie
(zie de’,,Political Principles” van de Potsdammer Over-
eenkomst), aan de demilitairisatie en de demonopoli-
seering van Duitschiand (zie de punten 11 en 12 van de
,,Economic Principles” der Potsdammer overeenkomst).
Kan het Westeie met de hand op het hart verklaren,
dat aan alle punten dezer overeenkomst zijnerzijds is
voldaan en daarmede aan het ,,Verbeter de wereld,
begin met jezelf”, dan kan het tegenover Rusland, in-
dien dit dan nog noodig mocht zijn, zijn eischen stellen.
Dit zou echter beteekenen, dat een regeling van het
Duitsche probleem in zijn geheel en daarmede een
Europeesche vrede, is bereikt (waardoor dan ook een
Pacifische vrede zou kunnen volgen). Zoover is het
echter nog lang niet. Wat kan
nu
worden gedaan
door Nederland om aan zijn reëele wenschen kracht
bij te zetten?
II. 1.
Nu
kan Nederland slechts den nadruk leg-
gen op handhaving van de overeenkomst van Potsdam,
door aan te toonen, dat aldus z.i. alleen uiteindelijk
aan zijn gerechtvaardigde.verlangens kan worden tege-
moet gekomen. Dit beteekent direct een geweldige om-
zwenking in de Nederlandsche buitenlandsche politiek,
waardoor Rusland ons in plaats van thans ,,terecht”
met ,,wrok en achterdocht”
3),
wellicht eens met
,,vriendschap en vertrouwen” zal gaan aanzien. Voor
deze o.i. van realisme en handelsgeest getuigende om-
zwenking pleit toch ook het feit, dat het dezer dagen
gepubliceerde Nederlandsche memorandum uiteraard
mede aan Rusland moest worden aangeboden.
2.
Nadat
aan sub 1 is voldaan, kan Nederland –
onder vooropstelling van ,het beginsel, dat het geld
slechts, hulpmiddel bij den essentieelen ruil van goede-
ren en diensten is – blijven bepleiten, dat aan haar
uitvoer naar Duitschiand zooveel mogelijk ruim baan worde verschaft en dit ook met klem van argumenten
naar voren brengen in de ,,Allied Control Council” te Ber-
lijn, waar dan (gezien sub 1) wellicht alvast is gewonnen,
dat de Russen ons welwillend zullen aanhooren. Ook
de Amerikanen en Engelschen zullen meer gehoor voor
ons hebben, als er geleidelijk kansen komen, dat de
Oostelijke zône en Oost-Europa open komen, dan dat
dit niet het geval zal zijn.
Nederland kan dan, met Lord Beveridge, bepleiten,
dat méer industrie en meer export voor Duitschland,
dan v66r den oorlog het geval was, noodig zullen zijn om niet alleen de Europeesche maar tegelijkertijd ook
de hiermede interdependente Duitsche economie er
bovenop te brengen. Voorwaarde hiervoor is wellicht
voor het oogenblik: maximale invoer in Duitschland,
waardoor dit zoo snel mogelijk in staat zal worden ge-
bracht aan zijn reparatieverplichtingen te voldoen.
Wordt dit land in een toestand gehouden, waarbij elke
Duitscher er nog slechts aan denkt zich voedsel en
sigaretten te verschaffen, dan
kan
het zich om zijn
schuldverplichtingen tegenover de overige landen niet
bekommeren. Indien bij dien meerderen invoer aanvan-
kelijk de betalingen aan Amerika door middel van Duit-
sche uitvoersurplussen wat in het gedrang komen, moet
Amerika dit ook terwille van de goede zaak tijdelijk
accepteeren. Amerika, dat het rijkste is en ook het
‘)
De tekst van deze overeenkomst is in zijn geheel opgenomeKï
in ,,’E.-S.B.” van t Mei 1946, Hz. 282 cv.
‘) Zie ,,N.R.C.” van 7 Augustus 1946: ,,Nederland’s optreden
te Parijs gerechtvaardigd”.
meeste heeft te vorderen, zit erbovendien niet direct
om verlegen. En komt de Duitsche economie er boven-
op, dan loopen deze betalingen o.i. minder gevaar dan
het geval zal zijn, indien met het uitknijpen van de
Duitsche citroen wordt doorgegaan, hetgeen ook,
uit menscheijjk oogpunt, moreel ontoelaatbaar is en
uiteindelijk:het e.conomisch einde van dit volk
beteekent. ‘ ‘ – —
Immers, zooals wij in ons artikel ,,Wat niet niag
worden vergeten”
4)
bepleitten: alleen groote opleving van het handeisverkeer tot ver boven vôéroorlogsche
niveaux, zal schulden tot relatief geringere proporties
doen’terugloopen en daardoor betaalbaar doen worden.
-Dit
geldt ook in het Duitsche geval.
Het beperken van den handel door de ,,Amgot” is
derhalve kortzichtig. Het beteekent, dat het denken
in geld vooropstaat, in plaats van het denken in goede-
ren. Het getuigt ook van overigens misplaatst geloof
in de ,,commando-economie”, welke ten eenenmale de
prikkels mist om in niet-oorlogstijd iedereen maximaal
aan het werk te zetten. Het getuigt ook van een tekort
in opvoedend inzicht. De Duitscher voert niets uit,
ook omdat hij geen perspectief ziet, omdat men hem geen
idealen kan bijbrengen. De ,,Amgot” dient er bij haar
politiek van uit te gaan, dat men in een wereld, die
vooruitgaat, wel aan zijn centen komt. Het wil ons
voorkomen, ‘dat de wereld thans z66 door den idealen-
loozen en geen vertrouwen in de toekomst meer hebben-
den ouderdom wordt geregeerd, alsof er geen jeugd meer
zou mogen worden verwacht. En toch zijn v66r alles
idealen, geestelijke grondslagen, diepere waarden noo-
dig om uit het economische en sociale slop te geraken,
waar de wereld zich thans in bevindt.
Tegen bovenstaanden achtergrond dus is het aan-
dringen van de Nederlandsche Regeering op grooteren
uitvoer naar Duitschland een kerngezonden eisch te
noemen.
Het vastkoppelen van dien kerngezonden eisch
aan het nu reeds losmaken van Nederland van de dollar-
betalingen toont echter aan, dat Nederland den door
ons sub 2 uiteengezetten achtergrond tot nu toe niet
heeft gezien en dat het ook blind is voor de rechtvaar-
dige wenschen der groote geallieerden. Nederland kan
o,i. terecht niet verwachten, dat deze machthebbers
voor ons geheel uit den weg zullen gaan. Overigens,
zooals we sub 2 hebben gezien, essentieel is het dollar-
probleem niet. Zelfs zou bij evenwicht tusschen in- en
uitvoer dit probleem vervallen en bij een overschot
van uitvoer boven invoer een dollartegoed te prefe-
reeren zijn boven een guldentegoed, omdat het eerste
naar alle tanten bruikbaar is en het laatste niet
5).
Alleen zij, die het zgn. ,,deviezenvraagstuk” in zijn
fundamenten willen zien en willen letten op de moreele
en geestelijke crisis van het Westen, kunnen aan een
gezonde oplossing hiervan werken.
Als de gedachten sub 2 en 3 veimeld gaan door-
breken, beteekent dit het begin van het einde van de
belemmerende politiek van de ,,Amgot’ Evenmin als
de eisch van betaling in dollars, is’ de ,,Amgot” het
bezwaar; de
belemmerende
,,Amgot” is
het
bezwaar.
Naar onze meening is voor een in goederen denkende,
ruilbevorderende ,,Amgot” voorshands plaats. Niet-
economische zoowel als economische redenen maken het
gewenscht, dat Duitschland voorloopig onder contrôle
blijft, terwijl ook de groote geallieerde deficits het
bilhijk doen zijn, in Duitschiand een instantie te hand-
Zie:
,,E.-S.93.” van 28 Augustus 1946,
HZ.
549-551.
‘) Ret in werking treden van Bretton Woods, dat na de Amen-
kaansche leening aan Engeland binnen zekeren tijd (tenminste
nog een jaar) is te verwachten, kan aanleiding zijn om den gulden
weer tot een internationaal betaalmiddel te promoveeren. Zoover
is het thans echter nog lang niet. Toch zou heL wel zeer aan te be-
..yeleLi..zij n als Nederland’s ratificatie van Bretton Woods mede richt-
poer zou zijn om zoo spoedig mogelijk tot een sluitend overheids-
budget te geraken.
1-‘
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
831
haven, die, meer dan eenige andere instantie ooit kan
doen, er op- toeziet, dat hier iets van terecht komt.
Wat zou de Nederlandsche Regeering op het oogenbhk
in de plaats van de ,,Amgot” willen stellen, indien
volledige handelsvrjheid voor Duitschiand voorshands
niet mogelijk is? Zou bijv. elk land, dat met Duitsch-
land handelt, zijn eigen ,,Amgot” hebben, dan is te
vreezen, dat deze instanties te veel het eigen lands-
belang gaan zien en het belang van het geheel
wordt verwaarloosd.
Zooals uit het vorenstaande duidelijk zal zijn gewor-
den, moet er nog heel wat gebeuren om de problemen
rond het geval Duitschland tot oplossing te brengen.
Ook al zou deze oplossing een omzwenking in de buiten-
landsche politiek inhouden als hierboven bepleit, dan
mag hiervoor niet worden teruggeschrikt. V66r alles
heeft Nederland behoefte aan aanzienlijke opleving
van zijn (regelmatigen) handel, ook met Rusland, doch
vooral met Duitschland, waarbij Rusland een factor
van beteekenis kan vormen tegen het voortbestaan
van een ruilbelemmerende politiek der Westelijke ge-
affieerden.
Dr. S. M. E. M. A. ZONNENI3ERG.
EEN JAAR RECONVERSIE IN DE BEZETTE
STEDEN OP JAVA
i).
Het herstel op Java en Sumatra bleef beperkt, voor-
zoover het de zgn. bezette gebieden betreft, tot enkele
steden, te weten Batavia, Bandoeng, Semarang en
Soerabaja op Java, en Medan, Padafig en – Palem-
bang op Sumatra/
Gegevens overde steden op Sumatra ontbreken,
zoodat hier enkel gehandeld kan worden over Batavia,
Bandoeng, Semarang en Soerabaja
2).
Ook hier gaf de Regeering leiding bij het herstelwerk, dat in omvang beperkter was dan in de Malinogebieden,
doch in menig opzicht ingewikkelder.
Noch. de produetie van voedingsgewassen, noch die
van land- en mijnbouw konden worden ter hand geno-
-men, onidat de gebieden, waar zij voorkomen, buiten
het bereik lagen van het Nederlandsch gezag. Daar-
door was diens taak beperkter. ‘Zij was echter inge-
wikkelder, omdat door het ontbreken van een achter-
land de voedselsituatie bijzonder moeilijk was, waar-
tegenover bovendien een steeds grooter concentratie
van bevolking stond, als gevolg van het binnenkomen
van evacué’s uit het binnenland.
De voorziening met voedsel, kleeding en woonruimte
was in het eerste jaar van den vrede een vraagstuk
‘van de. allereerste orde.
De nood der steden werd daarbij nog verhoogd door
de muntverwarring, die dan ook dringend om oplossing
riep.
Op het eigenlijke gebied der productie was weinig
aanwezig. Enkele stedelijke industrieën, speciaal te
Batavia, vormden de schaarsche bronnen van voort- –
brenging in de bezette gebieden op Java.
De levensmiddelenvoorziening.
Dé afsnijding van de bezette steden van haar achter-
land bracht met zich, dat de zoo noodzakelijke
rijst niet of slechts in zeer onvoldoende mate kon
worden aangevoerd. De aanwezige voorraden bleken
alras ontoereikend te zijn. De Regeering moest ingrij-
pen; zij schakelde daarvoor de Nigieo in, die rijst van
Amerikaanschen dan wel Siameeschen. oorsprong im-
porteerde. Daarnaast was er een tekort aan vleesch,
vetten, eiwitten en oliën, die daarom in geconserveerden
vorm werdesi aangevoerd. ‘Ook textielgoederen- out-
• 1)
Zie ook:’,,Een jaar reconversie in de Malinogebieden-” door Khouw Bian Tie in ,,E.-S.13.” van’-4 Deceniber 1946.
• ‘)’ ,Econoijiiscli weekblad voor Nederlandsch-Indië’ van 17
Augustus 1946: .,Een jaar herstel en vernieuwin9′.
braken, zoodat zij eveneens moesten worden geïmpor-
teerd. De aanvoer van al deze goederen ging met vele moei-
lijkheden gepaard. In de naoorlogsche wereld immers
heerscht alom gebrek en âls men erin slaagde om weer,
zekere hoeveelheden te verkrijgen, dan moest het
probleem van het transport-worden opgelost. De Austra-
lische boycott van Nederlandsche schepen deed zich
dstn ook terdege gevoelen. –
Voor de verdeeling van de aanwezige en aangevoerde
goederen werd een distributie-apparaat in het leven
geroepen, omdat het. Japansche systeem niet bruik-baar was voor den nieuweningewikkelden toestand.
Men schiep een stelsel van prioriteiten, omdat ‘men niet genoeg had om gelijke rantsoenen te verdeelen
over de bevolking. Het spreekt vanzelf, dat bij de
bepaling dier prioriteiten vaak critiek werd gehoord
van hen, die zich achteruitgesteld voelden, en het was
een gelukkig te noemen omstandigheid, dat men in
Batavia daarvan Vrij spoedig af Icon stappen.
Oorspronkelijk werden de goederen op crediet of
practisch eigenlijk gratis ter beschikking gesteld. Eerst
later, toen de meesten weer aan werk konden worden
geholpen, werd betaald tegen door de Nigieo in overleg
met de Regeering vastgestelde prijzen.
Naast- de voedselvoorziening was ,daar nog de zorg
om de sterk toegenomen bevolking aan woonruimte
en huisraad te helpen. Een organisatie werd gecreëerd,
die huizen vorderde en verdeelde. Eigenlijk leefde men
in de steden als in groote kampen. Huren hoefden niet
te woiden betaald, hetgeen voor de toekomst een pro-
bleem schept met het oog op de vergoeding aan de
diverse eigenaren. –
De monetaire verwarring.
De moeilijkheden in de steden werden vergroot door
de aldaar heerschende monetaire verwarring.
Het Japansche invasiegeld bleef na de geallieerde
bezetting geldig. Aan de plannen om het in te trekken
kon in den eersten tijd niet worden gedacht in ver-
band met de politieke moeilijkheden. Het Japansche
invasiegeld bleef derhalve overal gehandhaafd; het
deprecieerde echter snel, o.a. onmiddellijk na de capi-
tulatie, omdat de dwang van den bezetter ophield te bestaan, maar verder ook tengevolge van het in cir-
culatie brengen van gevonden voorraden te Batavia,
waartoe de Overheid moest overgaan, aangezien zij
geen andere middelen had om haar uitgaven te finan-
cieren. Aanvoeren van Japansch geld uit de Malino-
gebieden droegen eveneens bij tot de gelduitzetting.
– Eerst op den 7den Maart 1945 werd het Japansche
invasiegeld bij decreet van Sir Montague Stopford
ingetrokken. ‘Het moest volgens den wensch van den
geallieerden opperbevelhebber uit de circulatie ver-
dwijnen; tot een nader te bepalen datum kon het
tegen den koers van 3 pCt. worden ingewisseld tegen
nieuw Nederlandsch-Indisch geld.
Dit decreet beteekende echter niet, dat het Japan-
sche geld inderdaad werd ingewisseld en aldus uit de circulatie verdween. Het bleef circuleeren, omdat het
in het onbezette gebied van Java nog altijd wettig
betaalmiddel was met uitsluiting van het Nederlandsch-
Indische geld, op weiks bezit in het binnenland zware
straffen stonden.
Zoo circuleerden in de bezette steden èn de nieuwe
Nederlandsch-Indische gulden èn het Japansche invasie-
geld en hun onderlinge verhouding werd in de practijk
geenszins bepaald, door den officieelen koers van 3 pCt.,
doch het nieuwe Nederlandsch-Indische geld depre-
cieerde al spoedig van 1 op
331/3
tot 1 op 25, 1 op 20,
ja lop 15 zelfs .
-‘) Over de monetaire problemen verschenen in dit blad meerdere
artikelen, o:a. S. E. Spinosa Cattela, ,,Monetaire problemen op Java”
in ,,E.-S.B.” van’ 12 Juni 1946.
P4
832
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
Het nieuwe geld had alleen geldigheid m het beperkte
gebied van de bezette steden, waar het goederenaanbod
gering was; het Japansche geld had een wijder terrein
met betrekkelijk meer goederen tegenover zich. In feite
heeft men hier niet te maken met een dubbelen stan-
daard, waarbij de wet van Gresham zou opgaan, maar
met twee vreemde valuta’s, waarvan het koersbeloop
door afzonderlijke factoren wordt bepaald.
Welke moeilijkheden een en ander met
r
zich
bracht, laat zich begrijpen. De Overheid betaalde haar
ambtenaren in nieuw geld uit. Ook het overgroote deel
der particulieren ontving zijn inkomen via een voorschot-
tenorganisatie van de Regeering en derhalve eveneens in
nieûw geld. Uit vrees voor een prjsstijgin rantsoeneer-
de de Regeering alle inkomens, door op de vastgestelde
salarissen enkel een bepaald percentage. uit te betalen.
Het geld in handen van de koopers was derhalye be-
trekkelijk schaarsch. Met dit geld kon men enkel
terecht hij de zgn. NigieowinkeLs, waarvan de goede-
ren, hoofdzakelijk geïmporteerd, vrij duur waren.
Daarnaast moest men voor versche groenten,
fruit, visch, vleesch eieren en vele andere artikelen
op de inheemschc markten terecht. Deze markten
waren, tengevolge van de boycot der steden, verre
van overvloedig voorzien; bovendien accepteerde’ men
daar het nieuwe geld niet, omdat men daarmee in het
binnenland niets kon doen. Dus moest men zich Ja-
pansch geld verschaffen op de vrije markt tegen de
aldaar heerschende koersen. De toch niet al te hooge
inkomens ondervonden op die wijze moeiljkhedn door’
het betalen van dure ‘distributie-artikelen en dito in-
heemsche met duur verkregen Japansch geld.
De Regeering heeft zich dan ook genoodzaakt gezien
om het percentage van de uit te betalen inkomens te
verhoogen, hetgeen tegen haar eigen saneeringsmaat-
regelen inging.
Zoo werd het leven in de bezette steden, in het
eerste jaar van den vrede ten zeerste bemoeilijkt
niet alleen door de schaarschte aan goederen, maar
,
ook door de monetaire verwarring als gevolg van de
onmacht van de Overheid om het Japansche invasiegeld
in verbnd met den politieken toestand uit de circu-
latie te doen verdwijnen.
Overigens greep de Regeering, zooals in de Malino-
gebieden, ook in ten aanzien van het vooroorlogsche
Nederlandsch-Indische geld, dat, voorzoover het cou-
pures betrof van maximaal f 5, â pari tegen nieuw
geld moest worden ingewisseld. Ook grootere coupures
werden ongeldig verklaard. Zij werden bij inlevering bij de banken geblokkeerd, al stond de Overheid ook
toe, dat onder bepaalde voorwaarden soms daarop
voorschotten werden gegeven. Geblokkeerd bleven
de oude banksaldi, terwijl de langzamerhand heropende
kantoren van de Javasche bank, de Nederlandsche
Handel-Maatschappij, de Nederlândsch-Indische Han-
delsbank en de Nedenlandsch-Tndische Escompto Maat-
schappij vooralsnog geen credieten mochten verstrek-
ken.
De stedelijke nijverheid.
Deze heeft in de steden Bandoeng, Semarang en Soe-
rabaja, die gedurende den oorlog practisch intact
waren gebleven, zwaar geleden onder de aldaar
uitgebroken onlusten. Te Batavia bleven ‘explosies op
groote schaal uit, zoodat deze stad betrekkelijk weinig
beschadigd was.
Herstel van de nijverheid te Batavia werd door de
Overheid ter hand genomen, eerst door de eigendom-
men aan de diverse eigenaren terug te geven, daarna
door met behulp van daartoe in het leven geroepen
organisaties leidend en coördineerend op te treden. In
Maart 1946 kon reeds een honderdtal groot- en midden-
grootbedrjven functionneeren, vanieerend van machine-
fabrieken, ijsfabrieken, rubbe.rwaren- en b andenfabrie-
ken, een electrotechnische werkplaats, een bierfabriek,
een weverj van handdoeken en singlets tot inkt-,
koffer- en soj afabrieken toe. Ook klapperoliefabrieken
konden langzamerhand weer in bçdnijf worden ge-
nomen.
De gemiddelde capaciteit van deze bedrijven bedroeg
ongeveer 50 pCt. van de vooroorlogsche.
Moeilijkheden bij dit industrieel herstel vormden: de geringe toevoer van grondstoffen, het gebrek aan
geschoolden arbeid, het transportwezen, de energie-
en watervoorziening.
In grootere mate deden zij zich voelen in de 3 overige
steden, speciaal te Bandoeng, door de geïsoleerde ligging.
In al deze steden echter begon men niettemin met
het herstelwerk, en verschillende bedrijven kwamen weer
eenigermate op gang. Te Soerabaja kon een tweetal
machinefabnieken wederom in bedrijf worden gesteld,
evenals een sigarettenfabriek, een ijsfabriek, een hout-
zagerij en enkéle andere bedrijven. Te Semarang kwam
men zoover, dat de aldaar aanwezige pellerjen tech-
nisch gesproken in bedrijf konden worden genomen,
doch die werkten door gebrek aan de padi uit het
binnenland enkel met oude voorraden, die schrik-
barend slonken.
Conclusie.
– Ondanks enkele teekenen van herstel op industrieel
gebied is de economische toestand in de bezette ste-
den op Java nog weinig bevredigend te noemen. Men
heeft hier te maken met steden, die alleen consuineeren
en waar de voormalige activiteit op het gebied van
handel, bankwezen, scheepvaart, verzekering nog
nauwelijks tot leven is gewekt. Ofschoon de desbetref-
fende kantoren reeds heropend zijn, konden zij in het
eerste jaar van den vrede nog weinig emplooi vinden,
tenzij bij de voorziening van consimptiegoederen en
het vervoer van aângetroffen voorraden als rubber,
kapok en dergelijke. De banken konden practisch
weinig doen, omdat zij nog geen credieten mochten
geven.
Moeilijkheden van primaire orde waren de voedsel-,
kleeding- en woningvoorziening en verder de mone-
taire verwarring. Zoolang de scheiding van stad en
land blijft bestaan, zal eçn afdoende oplossing van deze
en andere vraagstukken niet mogelijk zijn. Eerst als
het geheele land open komt te liggen, zal aan het eigen-
lijke reconversiewerk kunnen worden begonnen!
KI-IOUW
BIAN
TIE.
INGEZONDEN STU(EN.
ECONOMISeLIE NOOD EN FINANCIEELE VOOJtZIENP.
VEBMOI3ENSILEFFING INEENS.
De heer
J. Bartels, cc. drs. schrijft ons:
Er is in de beschouwingen, welke tijdens en na den
oorlog gewijd zijn aan de na-oorlogsche economische
problemen, eenstemmigheid waar het betreft de nood-
zaak eener financieele saneering. Eenstemmigheid
vrijwel heerscht er ook over het feit, dat in het kader van deze financieele saneening de vejmogensheffing
niet gemist kan worden. Is Weststrate/) in dit opzicht
nog eenigszins. aarzelend, in de latere publicaties is
men positiever. Vredegoor’iT), Hofstra
S)
en de beide
‘)
(3.
Weststrate, ,,De delgirfg van hooge corlogsschulden”,
Gorinchem
1942.
‘) H. W. J.
A. Vredegoor, ,,Monetaire vraagstukken tijdens en
na den oorlog”, Amsterdam—Brussel
4945.
‘) H. J.
Hofstra, , Socialistische belastingpolitiek”, Amsterdam
1946; H. J.
I-Iofstra, ,,Het vraagstuk van de heffing ineens”.
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
833j
1
Nota’s
4),
welke kort na de bevrijding over de mo-
netaire en budgetaire problemen zijn gepubliceerd,
achten een met bekwamen spoed ten uitvoer gelegde
vermogensheffing noodzakelijk. Zoo ook verreweg de
meeste aan deze problemen gewij de’tij dschriftartikelen.
In dit kooi zingt Prof. Veraart blijkens zijn artikel
,,Economische nood en financieele voorziening” in het nuiniiier van 13 November 1946 van dit blad niet mee.
Hij acht een vermogensheffing zeker op dit oogenblik
verwerpelijk nu het meest dringende beroep moet
worden gedaan op het beschikbaar stellen van zeer
‘g’roote bedragen voor industrialisatie, nu de liquiditeit
van dc industrieën moet worden bewaard voor de
vernieuwing en de .uitbreiding der kapitaalgoederen,
die op vrij korten termijn tot stand moeten komen.
Deze gedachtengang toont, naar het mij schijnt; een
miskenning van het primaire – hoewel zeker niet
het eenige – doel van de heffing ineens. Ik moge dit
,toelichten en zal daarbij volgaarne Prof. Veraart’s op-merking, dat wij allereerst in goederen moeten denken
ter harte nemen.
Uitgangspunt van het betoog moet zijn, dat, zooals
door Holtrop
5)
in zijn prae-advics voor de Vereeniging
voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek zoo
‘bondig werd gesteld, het sociale product van een
periode wordt gekocht door de inkomenssom, die bij
de voortbrenging van dat sociale product tot stand
komt. Ware het nu ook zoo, dat vernietiging van reëel
vermogen met zich zou brengen teniet gaan van geldkapi-
taal, dan zouden de gevaren, e1ke Prof. Veraart van
een vermogensheffing -op dit oogenblik ducht, zeker
aan’vezig zijn.
De werkelijkheid is echter anders. Immers, de ont-
wikkeling tijdens den oorlog is deze geweest, dat een
vernietiging van reëel vermogen gepaard is gegaan met
een accumulatie van geidkapitaal: de goederenstroom
werd steeds smaller; de geldstroom zwol steeds meer aan; ér ontstond eei geldexcedent.
De gevaren, welke de aldus ontstane te groote geld-
ruimte vooral’ in een tijd van afnerhende goederen-
schaarschte voor het bewaren van het monetaire even-
wicht medebrengt, hebben reeds kort na de bevrijding
geleid tot de blokkeering van een belangrijk deel der
geldcirculatie. Daarmede werd aan de door de blok-
keering getroffen ‘middelen de geldfunctie ontnomen. Het is duidelijk, dat deze
blokkeering – die uit zijn
aard een tijdelijk karakter heeft – een sluitstuk behoeft.
De geblokkeerde gelden zullen vroeger of later weder
tot de geldcirculatie moeten worden toegelaten of-
definitief moeten ‘s
,
orden vernietigd.
De keuze tusschen deze beide alternatieven is niet
moeilijk, indien voor oogen wordt g’ehouden het feit,
dat – zooals hierboven met een verwijzing n’aar
Holtrop’s prae-advies uit 1942 al
%
re
r
d betoogd – het
sociale product van de toekomst wordt gekocht door
de inkomenssom, welke bij de voortbrenging van dat
sociale product tot stand komt. En dus zal dat geld,
dat gecreëerd is evenwijdig met de vèrnietiging van
reëel kapitaal, nimmer meer een goederendekking tegen-
over zich vinden; althans indien wij afzien van de
opbrengst van herstelbetalingen en recuperâties, welke
quantitatief voor ons doel wel genegeerd kan worden.
Een deel van de op 26 September 1945 uit de circulatie enômen gelden zal ‘derhalve definitief moeten worden
vernietigd en zal zeker niet in aanmerking mogen komen
ter verwerving van de thans nieûw ter markt komende
goederen. De nieuwe investeèringeu zullen in principe
uit nieuwe besparingen dienen te geschieden. Voor deze vernietiging zijn de heffingen bij uitstek
) ,,1-Iet geldvraagstuk en het.sehuldenprobleem”, Flaarlem 1945.
,Nota inzake de monetaire en budgetairc positie in Nederland”,
Amsterdam 1945.
‘
6)
M. W. Holtrop, ,,De druk di oorlogslasten en hun afwikkeling in de toekomst”, 9942.
geschikt. Daarbij wordt er van uitgegaan, dat wel nie-. mand de aanpassing van de koopkrachtstroom aan de
goederenstroom zal wenschen te bereiken langs den weg
eener inflatoire prijsontwikkeling.
Juist door te denken in goederen moet men tot de
overtuiging komen, dat er een totale afwezigheid van
evenwicht bestaat tusschen de zeer geslonken goederen-
vorraad en de sterk gestegen geidhoeveelheid. Het is
naar mijn meening het ‘primaire ‘doel der heffingen,
maar zekei van de vermogensheffing inèens
;
om wat
dit betreft, tot een herstel van evenwicht te-komen.
Het monetaire aspect- van de hffing ineens is het
belangrijkste aspect.
.,
Nu is het’ wellicht mogelijk om van meening te ver-schillen over de urgentie eener budgetaire saneering ).
Die mogelijkheid bestaat mijns inziens niet ten aanzien
van de monetaire saneering. Mijn grootste grief tegen
het artikel van Prof. Veraart is dan ook, dat in’ dit
artikel het monetaire aspect van de heffingen – en in
casu dan van de vermogensheffing ineens— zoo totaal
op den achtergrond is geraakt.
Maar ook waar Prof. Veraart de monetaire zijde van
dit vraagstuk in zijn beschouwing betrekt, moet ik met hem van meening verschillen. Zoo kan ik zijn
opinie niet deelen, dat, ,,indien straks de lawine van’
belastingheffing loskomt, dit-geblokkeerd geld maar al te zeer noodig zal zijn om geweldige economische debacles
te voorkomen”. En wel daarom niet, omdat monetair
gezien het doel van de belastingheffing is om ter neu-
tralisatie van de geldschepp’ende, infiatoire stroom van
overheidsuitgaven een geldvernietigende, deflatoire tegenstroom van overheidsinkomsten in het leven te
roepen. Wil dit doel worden bereikt, dan zullen de be-
lastiuggelden van de, toekomst uit loopend inkomen
van de toekomst moeten worden opgebracht. Zou men
voor de betaling der toekomstige belastingen de (in het
verleden gevormde) geblokkeerde saldi doen aanwenden,
dan zou het monetaire effect der belastingheffing geheel worden gemist.
Ik heb hiermede zeer in het kort mijn meest princi-
pieele bezwaren tegen het artikel van Prof. Veiaart
uiteengezet. Ik moge daaraan ten besluite nog dit toe-
voegen: hoe noodzakelijk het is de geldsluier, die onze materieele verarming nog bedekt, weg te nemen, blijkt wel duidelijk uit den te optimistishen kijk, welke Prof.’
Veraart mijns inziens heeft met betrekking tot de mo-
gelijkheid om in korten tijd onze ,,industrieele nood” te
boven te komen. Indieu de geldsluier hem niet het
denken in goederen had’bemoeilijkt, zou hij in den toe-
stand, waarin ons land zich o het oogeublik bevindt,
het onderscheid tüsschen hapitaalintensieve en niet-
kapitaalintensieve productie niet zoo hebben verguisd.
Wat dit betreft kan worden volstaan met te verwijzen naar de studie, welke Prof. Koopmans onder den titel
,,Kaitaa1schaarschte en wederopbouw” in dit tijdschrift
heeft gepubliceerd
7).
ITaschrift
.
Het geheele betoog van den heer’Bartels komt hierop
neer: het geblokkeerd geld moet nog worden opge-
ruimd. Welnu, daarvoor is de bekende vermogens-
heffing in eens het zeer ondoelmatig middel. Mijti stand-
punt is, dat dit geblokkeerd geld het best wordt ,,ver-
nietigd” door het te laten dienen voor belasting-
betaling – zooals overigens de Regeering geheel
aanvaardt. Aanstonds zal nog wel blijken, hoe bitter
noodig het geblokkeerd geld daarvoor is, als de hope-
loos tea achter zijnde belastingheffing loskomt, die, als zij in de eerstkomende jaren uit ,,het loopend in-
komen” der door mij bedoelde industrieele groepen
6)
Naar mijn meening overigens ook uiterst urgent.
‘) Zie ,,E.-S.” van 18 Juli 1945, blz. 40 en ‘1 Augustus 1945,
hlz. 60.
834
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
ii
t
moest worden betaald, het kapitaaigoederenbezit van
de ondernemingen sterk zou aantasten. Maar dat
kunnen wij nu juist niet hebben; zie mijn artikel.
Al het overige in het betoog van den heer Bartels heeft niets met mijn artikel te maken. Zeker niet de
namen van auteurs, die mij volstrekt niet imponeeren.
Treden wij op die wijze in debat, dan zou de vraag
voor de hand liggen: waarom, met uitzondering van
België, geen enkel land het voorbeeld van Nederland
volgt; waarom een groepje Nederlandsche economisten
de economische wereldwijsheid in pacht zou hebben?
Enzoovoorts. Ik zal den heer Bartels niet op dezen
weg volgen.
Wat doet voor mijn artikel ter zake de omschrijving,
dat het monetair doel van belastingheffing is: ,,ter
neutralisatie van den geldscheppenden, infiatoiren
Stroom van overheidsuitgaven een geidvernietigenden, deflatoiren tegenstroom van overheidsinkomsten in het
leven te roepen”? Bij voorkomende gelegenheid zou
ik gaarne met den heer Bartels hierover debatteeren en dit standpunt bestrijden. Overheidsuitgaven heb-ben monetair geen ander karakter dan welke andere
uitgaven ook; er staan even veel of even weinig reëele
goederen en diensten tegenover als tegenover elke
andere uitgave in het economisch leven; alle uit het geldinkomen genomen belasting is niets anders dan
een gedwongen aankoop van reëele goederen en dien-
sten, naast den vrijen aankoop daarvan. Enzoovoorts.
Maar een dergelijk debat is in het geheel niet aan
de orde in of door mijn zrtikei.
En dus ten slotte nog eens: de vermogensheffing
ineens tast de reëele productie aan in een tijd, da
ç
er
alles op moet worden gezet, die te vermeerderen en
uit te breiden; tast daarmee de arbeidsgeiegenheid
aan. Dit moet tot eiken prijs worden voorkomen. En
daarom worde herhaald: Minister Lieftinck moge dit
heiloos ontwerp intrekken!
Prof. Dr. T. A. VERAART
• CONSUMPTIE EN
INV1fSTEERJNGEN
IN
LIET CENTRAAL
ECNOMICH i’iti’ 1047.
De heer H. J. Witteveen schrijft ons:
Men moet Prof. Goudriaan dankbaar zijn voor het
felle licht, dat hij in zijn beschouwingen in dit tijdschrift
van 30 October en 6 November ji. juist op de kern-
problemen van het Centraal Economisch Plan 1947
heeft geworpen ). Deze kernproblemen betreffen de
vaststelling van de bedragen, welke in totaal in de
komende jaren voor consumptie, respectievelijk in-
vesteeringen beschikbaar zuilen moeten worden gesteld.
Door hun globale en algemeene karakter wordt de
groote practische beteekenis van deze problemen ge-
makkelijk over het hoofd gezien. Het betoog van Prof.
Goudriaan doet deze kwesties echter wel zeer duidelijk
in onze verbeelding tot leven komen. Bij zijn behan-
deling van het Globale Plan toont Prof. Goudriaan
den lezer nl. een perspectief, dat voorwaar wel zeer
aantrekkelijk is, een perspectief, dat een miraculeuzen
uitweg uit al onze moeilijkheden schijnt te beloven.
Tot dit perspectief wordt Prof. Goudriaan geleid door
zijn uitgangsstelling: ,,Productiviteit en welvaart gaan
hand in hand”. Wanneer de productiviteit hoog is,
dan zal ook de welvaart hoog kunnen zijn, maar,
) In dit arikeI zal alleen worden besproken de critiek, welke
Prof. Goudriaan heeft gewijd aan den
inhoud
van het Centraal
Economisch Plan
1947.
Prof. Goudriaan gaf ook critiek op den
zorm.
welke in hoofdzaak neerkomt op een aansporing tot verdere
detailleering. De noodzaak hiervan is duidelijk en wordt uiteraard
door het Centraal Planbureau i.o. volledig erkend. Zooals in het
voorbericht bij de Eerste Nota over het Centraal Economisch Plan
1947 wordt opgemerkt, zal de taak van het Centraal Planbureau i.o.
voor de komende maanden in het bijzonder in een detailleering
van het gegeven Globale Plan bestaan. In dit opzicht vachte men
dus verdere resultaten af!
11
aldus Prof. Goudriaan, het omgekeerde geldt eveneens:
wanneer men de welvaârt, of met andere woorden de
consumptie, verhoogt, zal ook de productiviteit in
gelijke mate toenemen Het oplossen van de huidige
moeilijkheden zou dan inderdaad al heel eenvoudig
kunnen zijn. Men zou slechts den moed behoeven te
hebben om de consumptie op te voeren tot het voor-
oorlogsche peil; het herstel der productiviteit endaar-
mee vau het geheele economisch leven vo’gt dan van-
zelf. Het eenige gevaar dat dreigt is, dat men ,,terneer-
gedrukt en verward een lager welvaartspeil als on-
vermijdelijk gaat aanvaarden, maar daarmede tege-
lijkertijd de lagere productiviteit aanvaardt en dus de
lagere welvaart bestendigt”.
Het betoog van Prof. Goudriaan is boeiend en lijkt
op het eerste gezicht overtuigend. Indien het juist is,
dat een verhooging der consumptie ook de produc-
tiviteit evenredig zal doen stijgen, dan zou stellig de
aanbevolen gedragslijn dienen te worden gevolgd en
dan zou het Centraal Economisch Plan 1947 geheel
anders moeten worden opgebouw& Is deze veronder-
stelling echter juist; kan inderdaad worden aangeno-
men, dat een toeneming der consumptie zulk een
grooten invloed op de productiviteit zal hebben? Bij
zijn beantwoording van deze vraag brengt Prof. Gou-
driaan enkele belangrijke punten naar voren. Zijn be-
schouwing is echter niet volledig. Er zijn aan deze
kwestie veel meer kanten dan de door Prof. Goudriaan
genoemde; het vraagstuk is daardoor veel minder
eenvoudig dan door hem wordt voorgesteld. De ge-
legenheid moet daarom wordeR aangegrepen. om
dit
verband tusschen consumptiç en arbeidsproductiviteit,
dat voor de geheele structuur van het Centraal Econo-
misch Plan 1947 van fundamenteel belang is, wat
nader te onderzoeken.
Consumpt ie en arbeidsproductiviteit.
Om te beginnen is het duidelijk, dat naat het
niveau der consumptie verschillende andere faôtoren
een grooten invloed op de arbeidsprodhctiviteit zullen
hebben:
In de eerste plaats hangt de productiviteit van
den arbeid af van de beschikbaarheid van energie en
grondstiffen. Deze factor is vooral thans van zeer veel belang; het is zeker, dat o.ok in het komende
jaar de productie in sommige bedrijfstakken nog door
deze factoren zal worden beperkt.
Een tweede bepalende factor voor de arbeids-
productiviteit is gelegen in den omvang en de kwaliteit
van de kapitaaluitrusting. Ook de ,invloed van dezen
factor behoeft weinig ‘betoog. Men kan natuurlijk
twisten over de vraag, hoe groot de invloed van den
achteruitgang van ons productie-apparaat op de
ar-
beidsproductiviteit thans is. Dat er een ongunstige
invloed is, is echter zeker.
De niet-materieele factoren kunnen in twee groe-pen worden gesplitst. Eenerzijds gaat het bij de arbeids-
productiviteit om de
efficiency,
waarmede de onder-
nemer het gebruik der schaarsche arbeidskrachten
weet te organiseeren. Anderzijds gaat het ten aanzien
van de arbeiders zelf om den arbeidslust en de daar-
mede samenhangende hoogte der prestatie. De invloed
der efficiency en de redenen, waardoor deze thans
veelal lager is komen te liggen, zijn onlangs door Dr. P.
J. Verdoorn behandeld in de ,,Economische Voor-
lichting” ). Het is duidelijk, dat deze invloed van
belang kan zijn en dat daarbij de hoogte van het
consumptieniveau geen rol speelt.
Het consumplieniveau speelt zijn rol bij den
arbeidsiust.
Langs welke wegen zal deze invloed van
de consumptie op den arbeidslust tot stand kiannen
‘)
,,Economische Voorlichting” van 12 November 1946.
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
835
komen? Men kan in dezeri invloed verschillende com-
poneuten nderscheiden:
In de eerste plaats is er de physiologische invloed
van de voeding. Hierop en op andere soortgelijke in-
vloeden, welke van de consumptie van speciale arti-
kelen kunnen uitgaan, komen wij hieronder nader
terug.
Vervolgens is een invloed denkbaar via de toe-
nemende bestedingsmogelijkheden van het loon. Het
kan zijn, dat daardoor voor den arbeider een grootere
prikkel ontstaat om naar een opvoering van zijn ver-
diensten te streven. Dit streven zal echter alleen tot zijn recht kunnen komen, wanneer het loonsysteem
extra belooning voor verhoogde inspanning mogelijk
maakt
3).
Dit is thans veelal niet het geval. Daar-
door zou, naar het mij voorkomt, een belangrijke toe-
neming der bestedingsmogelijkheden thans veeleer een gevaarlijke versterking van de inflationistische tendens
tot loonsverhooging tengevolge hebben.
De invloed, welke Prof. Goudriaan waarschijn-
lijn vooral voor oogen. zal hebben gestaan, is de alge-
meene psychologische invloed, welke van materieele
welvaart op den arbeidsiust kan uitgaan. Tevreden-
heid met de materieele omstandigheden kan èen
geesteshouding doen ontstaan, welke dan arbedslust
bevordert.
Edn dergelijke algemeene psychologische invloed is
echtér uiteraard zeer onzeker. Dit te meer, omdat
naast dezeii invloed nog tal van andere psychologische
factoren voor de arbeidsprestatie van belang zijn.
Ontastbare grootheden als de politieke sfeer en het
politieke vertrouwen zullen hierbij een groote rol
spelen en door deze factoren zal de invloed, welke van
het consumptiepeil uitgaat, gemakkelijk kunnen wor-
den uitgeschakeld of overstemd.
Op instigatie van het Centraal Planbureau i.o.
ingestelde onderzoekingen hebben nu tot de conclusie
geleid, dat juist deze andere psychologische factoren
thans in de meeste gevallen een overwegende rol spelen.
Het bleek, dat in de meerderheid der bedrijven de
productie belangrijk zou kunnen toenemen, indien bij
de arbeiders een grootere bereidheid tot werken aan-
wezig, zou zijn. Dat het veelal onvoldoende zijn van deze bereidheid tot werken niet door het lage niveau der consumptie werd veroorzaakt, bleek o.a. hieruit,
dat vaak belangrijke verschillen in arbeidsproductivi-
teit werden aangetroffen tusschen overigens geheel ge-
lijksoortige bedrijven in eenzeifden bedrijfstak.
Der-
gelijke verschillen bleken veelal te kunnen worden
toegeschreven aan de sfeer, welke in het bedrijf
heerschte, aan de wijze, waarop de bedrijfsleiders met
de arbeiders tot s’amenwerking wisten te komen, in
het algemeen dus aan het geheele personeelbeleid.
Deze conclusie, dat op den huidigen stand der
arbeidsproductiiriteit een groote invloed zou worden
uitgeoefend door een aantal bij uitstek psychologische
factoren, waarbij de hoogte van het consumptie-
niveau slechts een ondergeschikte rol speelt, wordt
nog ondersteund door de volgende overwegingen:
Het lage niveau der arbeidsprestatie is niet een speciaal Nederlandsch verschijnsel. In andere landen
doet zich iets dergelijks voor en in dit verband is
vooral vani belang, dat men uit tal van persberichten
den indruk krijgt, dat ook in de Vereenigde Staten
de arbeidsprestatie aanmerkelijk beneden het normale
niveau is gelegen; in de Vereenigde Staten zal men
dit verschijnsel veel moeilijker op rekening van een
te zeer beperkte consumptie kunnen schrijven.
In ons eigen land, heeft zich ook na den vorigen
wereldoorlog een daling van de arbeidsproductiviteit
) Vergelijk
1
–
let onbevredigend niveau onzer arbeidsproductivi-
teit.” door Dr. P. J. Verdoorn in ,,E.-S.E.” van 7 Augustus 1946,
blz. 503 en over hetzelfde onderwerp J. van de Kieft in ,,E.-S.B.”
van 21 Augustus 1946, blz. 535.
vertoond, een daling, welke zich pas na een vrij groot aantal jaren heeft kunnen herstellen. Ook deze daling
zal men moeilijk aan een te vèrgaande consumptie-
beperking kunnen toeschrijven; immers, na den vorigen
oorlog zijn de verschillende distributiemaatregelen
reeds vrij spoedig afgeschaft.
Dat een aantal zuiver psychologische factoren een
grooten invloed zullen hebben op den arbeidslust en
daarmede op de arbeidsprestatie, is tenslotte ook zeer
begrijpelijk. De achter ons liggende oorlogsjaren heb-
ben niet alleen physiek, maar vooral ook geestelijk
buitengewoon veel van ons gevergd. Wij hebben lang
onder een groote zenuwspanning moeten leven, een
spanning, welke thans onvermijdelijk een reactie met
zich brengt. Deze psychologische reactie doet zich
overal, op alle gebieden en in alle landen, gevoelen
en zij is het ook, die voor een groot deel voor de daling
dér productiviteit verantwoordelijk is.
Opvoering der consumptie van speciale artikelen.
Het voorgaande had steeds betrekking op een
algemeene
verhooging der consumptie. Men zou kun-
nen betoogen, dat men zich niet zoozeer zou moeten
richten op een algemeene consumptieverhooging, maar
op een verhooging der constlmptie van enkele speciale
artikelen, waarvan kan worden aangenomen, dat een
sterkere invloed op de arbeidsproductiviteit bestaat.
Daarbij zou men in de eerste plaats kunnen denken
aan voeding, huisvesting, vervoer (fietsbanden) en
aan bepaalde genotmiddelen als tabak.
Gaad wij de mérites van elk dezer gevallen achter-
eenvolgens na.
De voeding.
–
Op dit punt richt zich het betoog van Prof. Gou-
driaan zeer in het bijzonder. Het kan ook niet worden
ontkend, dat hier speciale argumenten ten gunste
van een verhooging zouden kunnen worden aangevoerd.
Verbetering van de voeding zou een directen physiolo-
gischen invloed ten goede op de arbeidsprestatie kun-
nen hebben. Men moet er zich echter rekenschap van
geven, dat juist op het gebied der voeding in vele
opzichten nog een wereldschaarschte bestaat, waar-
door een opvoering der rantsoenen boven het huidige
peil voor vele artikelen eenvoudig onmogelijk is. ‘Zoo
is de situatie met granen en met alle vetten; de im-
port van al deze artikelen is aan allocaties gebonden.
De in het Centraal Economisch Plan 1947 voorziene
uitbreiding der consumptie zal dan ook voornamelijk
moeten worden gevonden in een ruimere verstrekking
van in het binnenland geproduceerde goederen (zuivel-
producten, eieren, aardappelen). Bovendien moet echter de invloed van een verbete-
ring der voeding naar mijn meening niet te hoog wor-
den aangeslagen. Het komt mij voor, dat ‘een ver-
betering der voeding wellicht effect zou kunnen sor-
teeren, wanneer het erom ging de arbeidsprestatie van
bijv. 90 tot 100 pCt. te verhoogen. Men zou kunnen
aannemen, dat de nog mindere voeding het onmogelijk
zou maken om de vooroorlogsche situatie weer volledig
te bereiken. Thans staat echter de arbeidsproductivi-
teit op 70 â 80 pCt. en wij hebben gezien, dat hiervoor
hoofdzakelijk technische en psychologische factoren
verantwoordelijk moeten worden gesteld. Derhalve zal,
naar het mij voorkomt, de situatie in de meeste be-
drijfstakken waarschijnlijk deze zijn, dat de arbeider lang niet datgene doet, waartoe hij ook bij de tegen-
woordige voeding in staat zou zijn.
De huisvesting.
Ook ten aanzien van de huisvesting lijkt een spe-
ciale invloed op de arbeidsproductiviteit aannemelijk.
Een snelle verbetering in den toestand is hier echter
886
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
al evenzeer, onmogelijk, ondanks het
feit,
dat de nood-
zaak van een spoedige uitbreiding der woningproductie
alom volledig wordt erkend. Voor Seen nadere detail-
critiek op de beschouwingen, welke door Prof. Gou-
driaan speciaal aan dit punt zijn gewijd, moge worden verwzen naar een artikel van den heer H.M. de Lange,
dat binnenkort in ,,Bouw” zal worden gepubliceerd.
In dit artikel zal er in het bijzonder op worden
gewezen, dat het onjuist is om bij de bepaling van het
aandeel der woningen in
liet
totale bouwvolume uit
te gaan van het aanbestedingsbedrag.
Het vervoer.
Bij het vervoer heeft in hct bijzonder de groote
schaarschte aan rijwiellianden waarschijnlijk een on-
gunstigen invloed op de arbeidsproductiviteit. In een
nota over de Nederlandsche consumptie in 1947,
welke binnenkort zal worden gepubliceerd, heeft het
Centraal Planbureau i.o. de behoefte aan rjwielbanden
dan ook zeer hoog gesteld (ca. 4.500.000 buitenbanden
en 4.200.000 binnenbanden), z66 hoog, dat moet
worden gevreesd, dat de technische mogelijkheden
van productie en invoer de bevrediging van deze
behoefte niet zullen toelaten.
De genotmiddelen.
Bij de genotmiddelen zou men zich in het bijzonder
van de tabak een specialen invloed op den werklust
kunnen voorstellen. Mede gezien den omvangrijken
zwarten handel in dit product, zou hier een rantsoen-
verhooging kunnen
•
worden overwogen.
Vatten wij het voorgaande samen, dan blijkt echter
wel, dat de mogelijkheden van verhooging der con-
sumptie van speciale artikelen zeer beperkt zijn.
De investeeringen.
Het betoog van Prof. Goudriaan ten aanzien van
de investeeringen vormt de consequente tegenpool van
4
zijn standpunt aangaande de consumptie. Evenals het
Centraal Planbureau i.o., volgens zijn meening, het
belang van een boogere consumptie voor de arbeids-
productiviteit te laag heeft aangeslagen, zou dit bureau
het belang van hooge investeeringen hebben over-
dreven. Dit verwijt van een te groote ,,investeerings-
mindedness” is belangwekkend, aangezien verschil-
lende deskundigen, aan wie het Centraal Economisch Plan 1947 ter hee ordeeling is voorgelegd, een geheel
tegengesteld geluid hebben doen hooren. Ter nadere
motiveering van de verleideljke conclusie, dat het
Centraal Planbureau i.o. den juisten middenweg zou
hebben bewandeld, moet intusschen het betoog van
Prof. Goudriaan nader worden bezien.
Allereerst een verdediging van de statistische be-
rekeningen van het Centraal Planbureau i.o.:
Het buiten beschouwing laten der in 1938 be-
staande overcapaciteit. Hoewel in 1938 inderdaad in
veel gevallen een tamelijk groote overcapaciteit be-
stond, moet hiertegenover rekening worden gehouden
met het feit, dat als gevolg van de voorafgegane de-
pressieperiode een zekere achterstand in de vervanging
was ontstaan, welke veroorzaakte, dat ons industrieele
apparaat den elders bereikten vooruitgang niet heeft
kunnen bijhouden. Bovendien is een zekere mate
van overcapaciteit ook in de toekomst noodzakelijk
en 6nvermijdelijk. Men mag aannemen, dat deze ver-
schillende factoren elkaar ongeveer zullen compen-
seeren.
Het kapitaalbedrag per arbeider.
Dit zou volgens Prof. Goudriaan op f. 10.000 in
prijzen van 1946 veel te hoog zijn geschat. Van de
zijde van Prof. Goudriaan doet deze meening vreemd
aan, daar deze zelf in zijn prae-advies van 1937 voor
de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de
Statistiek
4)
het bedrag aan geïnvesteerd kapitaal per
arbeider heeft geschat op f. 5.000 nieuwwaarde,
hetgeen juist tot hetzelfde cijfer zou leiden als door
het Centraal Planbureau i.o. is aangehouden (f. 5.000
in prijzen van 1929 = ca. f. 10.000 in prijzen van
1946). Prof. Goudriaan grondt zijn critiek op het door
het Centraal Planbureau i.o. vermelde feit, dat bij
reeds voorbereide investeeringen in de metaalindustrie
is gebleken, dat het investeeringsbedrag per arbeider
varieerde van f. 4.500 tot f. 6.000. Prof. Gou-
driaan vermeldt echter niet den op de door hem aan-
gehaalde passage volgenden zin, waarin een essentieel
punt aan het betoog wordt toegevoegd, nl. ,,dat uit-
breidingen voor bestaande fabriekscomplexen goed-
kooper zijn dan geheel nieuwe fabrieken”
5).
Het feit,
dat in de naaste toekomst dergelijke uitbreidings.
investeeringen relatief talrijk zullen zijn, vormt dc
motiveering voor de schatting van f. 10.000 van
het Centraal Planbureau i.o. Hierbij komt nog, dat
het geenszins zoo zeker is, ,,dat de metaalindustrie
tot cle meest kapitaalintensieve behoort”. Dit moge
wellicht gelden voor de metallurgische industrie4 voor
de metaalverwerkende industrie zal het waarschijnlijk
niet het geval zijn. Bierop wijzen o.a. enkele cijfers,
welke, worden gegeven in een studie van Brandes de
Roos
6).
Volgens dezen auteur zou het gemiddeld ge-
investeerde bedrag in de jaren 1922 tot 1924 ih de
electro-technische, metaal- en houtverwerkende in-
dustrie ongeveer f. 2.800 zijn geweest, terwijl het
overeenkomstige cijfer voor de chemische industrie
bijv. f. 4.800 en voor de textielindustrie op f. 3.100
wordt geraamd.
Tenslotte de vergelijking, welke Prof. Goudriaan
maakt met de vooroorlogsche emissiecijfe
.
rs. Deze is stellig interessant, maar aangezien deze emissie-
bedragen – zooals Prof. Goudriaan zelf opmerkt –
geenszins met die der investeeringen samenvallen,
kunnen hieruit m.i. moeilijk verdere conclusies worden
getrokken.
Belangrijker dan detailcritiek acht Prof. Goudriaan
een discussie over beginselen. Hier moet allereerst
een verwarrende misvatting uit den weg worden ge-
ruimd. Prof. Goudriaan leidt uit ee’s door mij in ,,De
Industrie” gepubliceerd artikel af, dat aan het Centraal
Economisch Plan 1947 de Keynesiaansche gedachte
ten grondslag zou zijn gelegd, om de investeeringen
te brengen op een peil, dat hoog genoeg zou liggen
om ,,full employment” te kunnent bereiken. Terecht
merkt Prof. Goudriaan op, dat de toepassing van deze
gedachte in den huidigen schaarschtetijd dwaasheid
zou zijn. Mijn artikel in ,,De Industrie” handelt echter
over de
toekomstige
taak van het Centraal Planbureau
i.o. In cle inleiding wordt het principieele onderscheid
tusschen den huidigen schaarschtetijd en de periode
daarna onderstreept en vervolgens wordt alleen de
latere periode behandeld.
Het verband tusschen investeering èn werkgelegen-
heid, dat in het Centraal Economisch Plan 1947 wordt
gelegd, is van geheel anderen aard. Dit verband be-
rust op de structureele noodzaak om de toeneming
onzer bevolking voor een belangrijk deel in de industrie
te werk te stellen. Teneinde deze tewerkstelling in de
industrie te kunnen verwezenlijken, die’nt de in-
dustrieele capaciteit te worden uitgebreid. Dat deze
gedachtengang niets te maken heeft met het Keynesi-
aansche verband tusschen investeering en werk-
gelegenheid, behoeft dunkt mij geen betoog. In het
cne geval dienen de investeeringen om
in de toekomst
een voldoende
kapitaaluitrusting
te hebben, in het
) Blz. 409 en 110.
BIz.
24 van (Je Eerste Nota over het Centraal Economisch
Plan 1947 van het Centraal Planburau 1.0. R. Brancles de Roos: ,Industrie, Kapitalmarkt und industrielle
Efîekten in den Nieclertanden”, Den FTaag 1928.
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
837
andere geval om
thans
den
koopkrachtstroom
niet te
doen opdrogen.
De principieele gedachtengang, welke door het
Centraal Planbureau i.o. bij de opstelling van het
investeeringsprogramma is gevolgd, wijkt dan ook,
naar mijn meening, van dien van Prof. Goudriaan niet
essentieel af. Het uitgangspunt is geweest zooveel te
investeeren als minimaal noodig is om onze produc-
tieve krachten nu en in de toekomst te kunnen be-
nutten. Onder de huidige omstandigheden zal echter
ook, indien men van dit gezichtspunt uitgaat, nog
een tamelijk aanzienlijk bedrag voor investeeringen
beschikbaar moeten worden gesteld. In dit verband is
hèt door Prof. Goudriaan gegeven voorbeeld’ met
betrekking tot de Nederlandsche Spoorwegen niet
relevant. Dat voorloopig noch) de opvoering van de
snelheden, noch de aanleg van een ondergrondsche baan urgent is, wordt door het Centraal Planbureau
i.o. onderschreven en is ook door de Nederlandsche Spoorwegen zelf erkend. Voor deze doeleinden zijn
dan ook in het investeeringsprogramma 1947 geen
middelen uitgetrokken. Aan dit principieele uitgangs-
punt wordt niets afgedaan door hetfeit, dat het in
sommige gevallen economischer kan ‘zijn om met het
oog op de in de verdere toekomst op te voeren snelheid
reeds thans bij de baanvernieuwing daarmede reke-
ning te houden.
Tegenover dit – dus niet relevante – voorjeeld
kunnen uiteraard andere worden geseld van wel zeer
urgente investeeringen in bedrijfstakken, waar door de ontstane schade de capaciteit de ,,bottle neck” is
geworden of met eenige stijging der arbeidsproductivi-
teit dit. kan worden. Daarnaast kan zich bij de stich-
ting van geheel nieuwe industrietakken het geval
voordoen, dat het om strategische redenen gewenscht
is andere landen op de wereldmarkt v66r te zijn. Het
belang van een spoedige investeering zal dan niet nauwkeurig in cijfers zijn te meten, maar het lijdt
geen twijfel, dat dit belang zeer groot zal kunnen zijn.
Consumptie en investeeringen.
Op grond van, welk beginsel is nu de wederzijdsche
afweging van consumptie en investeeringen tenslotte
geschied? De wijze, waarop deze verdeeling moet
plaatsvinden, is in theorie duidelijk genoeg. Beide,
zoowel consumptie als investeeringen, hebben, invloed
op de arbeidsproductiviteit. Men moet dus streven
naar een zoodanige combinatie, dat het nationaal
product over de geheele raamperiode wordt gemaxi-
maliseerd.
Dit duidelijke beginsel is in de practijk, tengevolge
van de gebrekkigheid van onze kennis ten aanzien
van den quantitatieven invloed van beide grootheden,
niet zoo gemakkelijk toe te passen.
De gedachtengang, welke bij de opstelling van het
Centraal Economisch Plan 1947 is gevolgd, is deze:
wij hebben gezien, dat de invloed van de consumptie
op de arbeidsprestatie thans in hoofdzaak een
psychologische zal zijn. Ten aanzien van deze
psychologische reactie kan waarschijnlijk worden
gezegd, dat de omvang dezer reactie, meer nog
door de in een bepaald jaar bereikte
toeneming
der consumptie dan door de absolute hoogte
van het consumptieniveau, zal worden bepaald.. Der-
halve zal een maximaal nuttig effect van de consumptie-
stijging kunnen worden verkregen, wanneer men de
stijging over een aantal jaren verdeelt. Deze oplossing
van een geleidelijk – zij het in de eerste jaren het
sterkst – stijgend consumptieniveau is ook aange-
wezen met het oog op de andere elementen in onze
economische situatie. In verband met den invloed
van andere factoren op de arbeidsproductiviteit kan
niet worden aangenomen, dat een verhooging der con-
sumptie zichzelf bedruipt, zooals Prof. Goudriaan
meent. Derhalve zal het alleen mogelijk zijn de voor
het wederopbouwproces noodzakelijke investeeringen
te verrichten, zonder de buitenlandsche schuld al te
zeer te doen oploopen, wanneer de consumptie aan-
vankelijk nog op een matig niveau blijft gehandhaafd.
Conclusie.
Het bovenstaande moet naar mijn meening tot de
conclusie leiden, dat de door het Centraal Planbureau
i.o. aangegeven verdeeling van de beschikbare mid-
delen tusschen consumptie en investeeringen de meest
juiste is. 06k indien men met Prof. Goudriaan geneigd
zou zijn aan de consumptie een grooteren invloed op
de arbeidsproductiviteit toe te kennen, dan nog zou
de door ‘hem aangeduide politiek nauwelijks kunnen
worden verantwoord. De onzekerheid is te – groot; het
gevaar, dat een eenmaal verhoogd consumptieniveau
na eenigen tijd zou blijken te moeten worden terug-gebracht, is te dreigend.
Men moet dus – helaas – vreezen, dat de toover-
spreuk van Prof. Goudriaan zijn werking zal missen.
Derhalve zal de minder spectaculaire en minder pers-
pectiefrjke weg moeten worden gevolgd, welke in
het Centraal Economisch Plan 1947 is uitgezet. Deze
weg is stellig moeilijk. Hij zal veel geduld eischen en
veel zeifbeheersching. Deze zelfbeheersching zullen wij
ons echter moeten getroosten.
Wanneer men zijn rijkdom verliest, dan doet men
er goed aan, niet te trachten zich dezeiaangename
waarheid te verbloemen. Men dient de feiten te accep-
teeren en daaruit op realistische wijze de noodige
conclusies te trekken.
Op den weg door de woestijn moge het door Prof.
Goudriaan geschilderde fata morgana ons een oogen-
blik met nieuwe hoop hebben bezield; wij moeten er
echter voor waken, ons door de verlokkingen van dit
beeld niet te laten afbrengen van het pad, dat naar
de oase voert.
Naschrift.
Indien het opstel van den heer Witteveen de eenige
reactie is van de zijde van het Centraal Planbureau op mijn drie artikelen in dit weekblad, dan moet ik
zeggen, dat deze mij teleurstelt. Want hoewel hij uit-
voerig ingaat op twee essentieele punten, de invloed’
van de consumptie en met name van de voeding op de
arbeidsproductiviteit en het begrooten der investeerin-
gen, laat hij een aantal andere, niet minder belangrijke,
zaken geheel ter zijde. Dit betreft met name:
De te verwachten hoogte en de ontwikkeling
van het prijsniveau. Beide onderwerpen zijn uitdrukke-
lijk genoemd in art. 3 van het ontwerp n Wet op het
C.P.B. In mijn artikel van 23 October ji. wees ik er op,
dat het C.P.B. zonder eenige motiveering en zelfs
zonder uitdrukkelijke vermelding uitgaat van de onder-
stelling ,,geen hoarding of dishoarding, geen geld-.
creatie of -vernietiging” en dat deze onderstelling
apert in strijd is met enkele geprojecteerde regeerings-
maatregelen. Aan den allereersten eisch, een planning
van de beweging van het prijsniveau, is dus niet voldaan.
Het zoo goed als geheel ontbreken van concrete
gegevens per bedrijfstak over den stand der productie-
middelen v66r en na de Duitsche bezetting, welk ge-
brek elke betrouwbare, empirische begrooting der kapi-
taalinvesteeringen onmogelijk maakt
1).
Het ontbreken van een vast richtsnoer bij de
meest essentieele beslissing in deze planning, ,,de be-
wuste en weloverwogen keus der economische priori-
teiten”
2
). Mijn betoog, dat dit richtsnoer is gegeven in
‘)
Zie: Plan 1946, b19. 53.
‘)
Barbara
Wootton,
,,Freedoni under planning”, hlz. 6.
838
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
den tijdsduur der productie-omwegen, dat ik steunde met
een beroep op de uitvoerige artikelen van Professor
Koopmans, laat de heer Witteveen onbeantwoord.
In plaats daarvan geeft hij eenige speculatieve be-
schouwingen over consumptie en arbeidsprod uctiviteit.
Wij laten deze voor wat zij zijn.
Alleen wanneer hij zich beroept op onderzoekingen,
ingesteld op instigatie van het C.P.B., waaruit de over-
wegende rol der psychologische factoren zou blijken,
merk ik op, dat in een wetenschappelijke discussie in
een democratisch land dit beroep op anonieme, niet ge-
publiceerde onderzoekingen geen enkele waarde heeft. Het ,,gelooven op gezag” is uit den tijd.
Ook een ,,indruk uit tal van persberichten” aangaan-
de daling der arbeidsproductiviteit in’ de Vereenigde
Staten is geen zuivere bron. Het laatste officieele rap-port leert precies het tegenovergestelde. In de periode
1939-1944 nam in de Vereenigde Staten de consumptie
van voedingsmiddelen per hoofd toe met 8 pCt., die
van kleeding en schoeisel met 23 pCt., die van lectuur
met 24 pCt. enz.
3).
Van de daling der arbeidsproductiviteit in Nederland
na den vorigen oorlog is weinig bekend, van den toestand
der voeding nog minder. De beste cijfers zijn die van de
steenkoolproductie. De opbrengst per arbeider (onder-
grondsche en bovengrondsche tezamen) per jaar, va-
rieerde van 1907-1914 tusschen 190 en 205 ton; in
1918 was zij nog 195, in 1919 176, in 1920 181 en in
1921 170 ton. Maar in 1922 was het getal reeds weer
gestegen tot 193 en van dit jaar af gaat het regelmatig
omhoog
De eenigste eenigszins exacte gegevens over de voe-
ding in die jaren zijn die der Amsterdamsche budget-statistiek; deze loopen echter niet verder dan tot Sep-
tember 1920. In geldswaarde was de voeding toen, ge-reduceerd op hetzelfde prijsniveau, vrijwel weer gelijk
aan die van v66r den oorlog. Als men de gedetailleerde
cijfers beziet, merkt men echter al spoedig, dat er toen
(September 1920) nog groote onregelmatigheden waren;
het aardappelverbruik was te hoog, dat van melk, kaas,
kruideniers- en grutterswaren te laag.
De heer Witteveen merkt nu op, dat, op grond van
de wereldschaarschte, verhooging van de voedselrant-
soenen voor vele artikelen eenvoudig onmogelijk is.
Deze mededeeling is juist, maar overbodig. Want daar
ging het niet om. Het gaat om de op blz. 36 van Plan
1947 gestelde voorwaarde, dat de schamele vermeerde-
ring tot 2.200 calorieën per dag slechts mogelijk is
,,mits
de gemiddelde kosten per calorie van het bestaande pakket
niet zullen stijgen
of
zoo mogelijk nog zullen dalen”.
Hier wordt dus een zelf gekozen economische beper-
king in het vraagstuk gebracht en het is tegen deze
kortzichtige beperking, dat wij ons hebben verzet.
Hier spreekt niet de ‘wil de volksvoeding zoo snel mo-
gelijk op te voeren tot het hoogste peil, dat onder de
gegeven omstandigheden physisch bereikbaar is –
hier spreekt het gemis aan inzicht in de productivis.
tische beteekenis van een krachtige volksvoeding, dat
de heer Witteveen nog eens duidelijk ten toon stelt in
het slot van punt a.
Misschien kan de heer Witteveen van zijn dwalingen
worden bekeerd; als hij zich eens wilde verdiepen in de politiek na den vorigen oorlog, geleid met minder theo-
rie, maar met veel beter practijk dan thans; de tijd,
toen wijlen wethouder Wibaut, zoodra de zee weer vrij
was, een scheepslading Noorsche stokvisch kocht voor
de Amsterdamsche bevolking. Hij zou ook met vrucht
kennis kunnen nemen van het rapport, uitgebracht door
Dr. M. van Eekelen, Prof. E. Gorter en Dr. J. Groen,
over de voeding van de Nederlandsche bevolking in
The impact of the war on consuniption in the United King-
dom, the United States and ,panada”.
Maart van dit jaar. Ik citeer slechts het volgende
4).
,,De totale calorieëntoevoer bereikte slechts de onder-
grens van het noodige. Toestanden van voediugstekort
ziet men nog steeds. Meer kaas en melk is noodig, even
tueel ook visch, indien betaalbaar.
Het feit van een nog bestaand voedingstekort is van
groote beteekenis. Sinds 1943 bestond een eiwittekort,
dat tenslotte een geweldige eiwitverarming in het
lichaam zelf tengevolge had. In Maart 1946 was er
blijkbaar nog steeds geen voldoende eiwittoevoer. Dit
is een ernstig probleem. Men moet zich afvragen, of
hierbij het prestatievermogen der bevolking niet steeds
onder het gewenschte peil blijft.
… .
En nu de investeeringen. Ook hier volgt de heer Wit.
teveen de speculatieve methode. ,,Men mag aannemen”,
schrijft hij aan ‘t slot van punt 1, ,,dat de verschil.
lende factoren elkaar ongeveer zullen compenseeren”.
Maar hij belangrijke beslissingen moet men niet iets
aannemen, dat men empirisch onderzoeken kan. De
taak van het C.P.B. bestaat toch niet in het maken van
allerhand aanvechtbare onderstellingen, om deze ver-
volgens aan het publiek met een zeker aplomb op te
dringen? De taak van het C.P.B. behoort m.i. v66r alles
te bestaan in het ordenen en publiceeren van concrete,
waargenomen gegevens; eventueel daaruit te trekken
conclusies voor de toekomst moeten zoodanig zijn ge-
formuleerd, dat de lezer kan nagaan, op welke gronden
deze berusten, zoodat hij voor zichzelf kan uitmaken,
of en in hoeverre hij met den voorgestelden gedachtengang
accoord gaat. Geleide economie in een democratie stelt
andere eischen dan onder een dictatuur.
Ter verdediging van het kapitaalbedrag per arbeider in de industrie beroept de heer Witteveen zich op mijn
prae.ad’ies van 1937. Dit beroep is geslaagd – op een
paar kleinigheden na. De schatting in mijn prae.advies
heeft betrekking op het geheele bedrijfsleven; zij omvat
dus ook landbouw, veeteelt en verkeer, waar de inves-
teering per hoofd vaak hooger ligt dan in de industrie.
Maar bovendien: de schatting in dit prae.adiries heeft slechts een zeer globale beteekenis en is uitdrukkelijk bedoeld als een schatting van de
maximale
waarde
5).
Investeeringen voor belangrijke uitbreidingen en
voor geheel nieuwe vestigingen in denzelfden bedrijfstak
kunnen niet 100 pCt. uiteenloopen; de nieuwe
vestigingen zullen trouwens altijd maar een klein deel
der nieuwe investeeringen uitmaken. De cijfers van
Brandes de Roos, ontleend aan de gedrukte balansen
van Naamlooze Vennootschappen, zijn voor het taxee-ren der kapitaalinvesteerin’gen geheel waardeloos. Maar veel belangrijker dan dit alles is weer de keuze
van het uitgangspunt. Een schatting van de gemiddeld
benoodigde kapitaalinvesteering per arbeider is onder
alle omstandigheden een slag in de lucht, omdat dit be-
drag in de verschillende bedrijfstakken zeker uiteenloopt
van f 500 tot f50.000 per hoofd. Of het a’gemeen ge-
middelde hooger of lager uitvalt, hangt dus geheel af
van het antwoord op de vraag, in welke richting men de
uitbreiding der industrie zoekt. Voor een groot deel
kan deze niet anders zijn dan een vrijwel gelijkvormige
vergrooting van het bestaande apparaat. Als de bevol.
king toeneemt zijn er ,,vanzelf” meer bakkers en slagers,
meer kleermakers en meer ambachtslieden in de bouw-
bedrijven noodzakelijk; allemaal bedrijven met lage
investeeringen per hoofd. Er zal ook, maar hier ligt de
uitbreidingscoëfficiënt in verband met de bestaande
overcapaciteit reeds lager, mer kapitaalinvesteering
noodig zijn in de malerij, de textielindustrie en de bouw-
• ) Het rapport zelf is moeilijk verkrijgbaar. Ik citeer naar een
samenvatting in het (ijdschrift ,Mensch en Maatschappij’ van
15 November 1946, bis. 391:
• .6)
,,In eik geval zij!i de-aangenomen bedragen dus niet aan-den
te lagen kant genomen” (bis, 110, Prae-advies).
11 December 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
889
materialenproductie; allemaal bedrijfstakken met een
hooger kapitaalbedrag per hoofd. In de derde plaats zal
men geheel nieuwe takken van industrie moeten stich-
ten. Zal men deze bij voorkeur zoeken in de richting
der kapitaalintensieve of in die der arbeidsintensieve?
Het gezond verstand kiest
—t-
natuurlijk steeds binnen
de grenzen van het mogelijke – de laatste. Niet alleen
wegens de, tijdelijke, kapitaalschaarschte. Maar vooral
omdat de begaafdheid van den Nederlandsehen arbei-
der en organisator in het arbeidsintensieve proces veel
beter tot zijn recht komt dan in het zwaar gemechani-seerde. En ook, omdat jn het algemeen, de meer kapi-
taalintensieve bedrijfstakken dichter bij de grondstoffen
staan en dus een natuurlijke vestigingsplaats hebben,
welke sterker aan de vindplaats der grondstoffen is
gebonden dan die der haiffabrikaten en eindproducten.
Maar hoe dit alles ook zij, het is voldoende om aan
te toonen, dat het gemiddeld bedrag, dat per arbeider
aan investeering benoodigd is, een zeer variabele groot-
heid is. Een eenigszins betrouwbare begrooting hiervan
kan alleen aan de hand van een concreet investeerings-
programma worden opgesteld. Zoolang men niet weet,
waarin men investeert, is elke discussie over de hoogte
der investeering vrijwel ijdel, omdat het gemiddelde
dan een veel te groote onzekerheidsmarge bevat.
Het beste zou waarschijnlijk zijn een minimum
schatting te maken van hetgeen in elk geval
noodig is
en een maximum schatting van hetgeen ten hoogste
mogelijk
is. 11aar v66r alles is noodig, de reeks der in-
vesteeringsprojecten in concreto te kennen en deze te
rangschikken naar afdalende prioriteit, d.w.z. naar
toenemenden omwegtijd.
Het is volkomen onvruchtbaar, wanneer het C.P.B.
schermt met groote bedragen en decreteert: er
moet
de eerste jareii ten minste f 2 milliard per jaar worden
geïnvesteerd.
Dit is niet alleen onvruchtbaar – het is hoogst ge-
vaarlijk. Want dan bevordert men de gedachte, dat
het investeeren een doel in zichzelf zou zijn – los van
toekomstige werkgelegenheid en los van rentabiliteit
0)
En dan leidt het vrije spel der departementale krachten
er al gauw toe, dat een aantal overheidsdiensten of -be-
drijven, welke het met de rentabiliteit niet zoo nauw
behoeven te nemen, zich het eerst aanmelden om als
weldoende investeerders op te treden.
Van deze hoogste ongewenschte politiek zijn de in-
vesteeringsplannen der Nederlandsche Spoorwegen een
drastisch voorbeeld. Het is niet ,,relevant” – zegt de
heer Witteveen – noch de opvoering der snelheden,
noch de ondergrondsche baan is urgent; voor deze
doeleinden zijn in het investeeringsprogramma 1947
geen middelen uitgetrokken. En Plan 1947 (blz. 40)
preciseert nader, dat men onder investeeringen
1947 verstaat de gezamenlijke waarde van investerings-
goederen, welke in dat jaar in bedrijf worden gesteld.
Maar als dat alles zoo is, hoe is het dan mogelijk, dat
men in de krant leest, dat het baanvak Utrecht—Arn-
hem gereed zal zijn voor 150 km tegen het volgend
voorjaar
7);
dat het baanvak Amsterdam—Utrecht in
bedrijf wordç genomen met 150 km snelheid, zoo gauw
het daarvoor bestemde materieel beschikbaar, is
8);
dat het baanvak Rotterdam—Dordrecht wordt inge-
richt voor verhoogde snelheid
9),
enz.
Met ziet hier voor zijn oogen de schaarsche buiten-
landsche deviezen verdwijnen – met een goede kans in de toekomst op extra verspilling van de nog altijd schaarsche energie. Het is als de man. die geen geld
heeft om den bakker en den slager te betalen, maar een
vijver met fonteintje aanlegt in zijn tuin.
Maar de degelijke Nederlan,dsche huisvrouw heeft
Zie: Plan
1947,
blz. 28.
‘) ,,N.R.C.” van 16 Mei
19
1
.6.
) ,,Het Vrije Volk” van 20 November 1946.
,,
‘) N.R.C.” van 29 November 1946.
nooit geld uitgegeven voor beuzelarijen, zoolang haar
gezin aan voeding tekort kwam. Zij heeft, bij tegenslag,
het laatst en het minst bezuinigd op de voeding.
De heer Witteveen veroorlooft zich naar aanleiding
van mijn artikel eenige uitspraken over ,,miraculeuze uitwegen, tooverspreuken en fata morgana”.
Ik nem hem dat in het geheel niet kwalijk. Maar ik
denk met groote zorg aan de toekomst van dit zwaar
beproefde land, dat op een aantal punten technisch zoo
gebrekkig wordt bestuurd.
Prbf. Dr. Ir. J. GOUDRIAAN.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES
BOEK.
De ontplooiing van het individu in het arbeidsrecht
door
Mr. N. E. H. van Esveld. N.V. Noord-Hollandsche
Uitgeversmij. Amsterdam 1946, 273 blz., geb.
f8,50.
BROChURE.
De relativiteit van het kapitaal
door Prof. Dr. P. P. van
Berkum. Rede uitgesproken bij de 19e herdenking
van de’ Dies Natalis der Katholieke Economische
Hoogeschool op Donderdag 21 November 1946.
Uitg.: W. Bergmans. Tilburg 1946, 23 blz. f 1,20.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De weekstaat van De Nederlandsche Bank vertoonde in de afgeloopen week eenige belangrijke mutaties, met
name ten aanzien van het tegoed van het Rijk en de’
vrije saldi van andren. Waarschijnlijk heeft het Rijk
groote bedragen ontvangen uit hoofde van belasting-
betaling en zekerheidsstellingen, terwijl men bovendien
meent te weten, dat de pensioenfondsen per 1 Decem-
ber ji. voor ongeveer f 30 â f40 millioen aan 3j pCt.
schatkistbiljetten met 5-jarigen looptijd hebben ge-
kocht. Het tegoed van het Rijk nam toe tot f 1.233
millioen, tengevolge van bovengenoemde mutaties, en
‘de vrije saldi van anderen verminderden met f109
millioen, welke vermindering, behoudens de genoemde
130
A
f40 millioen, met de beschikbare gegevens moei-
lijk valt te verklaren.
De saldi der banken verminderden met f 9 miljoen
en bereikten het lage peil van f 51 millioen. Hoewel
bovendien de beleeningen een stijging van f 14 millioen
ondergingen. kan van een krappe geidmarkt moeilijk worden gesproken, daar in December ongeveer f300
millioen aan schatkistpapier vervalt. In de markt-
disconto’s kwam dan ook ten opzichte van de vooraf-
gaande week weinig verandering. Driemaandspromessen
werden tegen
18/
pCt. verhandeld, halfjaarspapier
werd tegen 1/ pCt. aangeboden en in de langere ter-mijnen traden in feite vrijwel geen discontoverande-
ringen op.
Voor de moeilijkheden bij den verkoop van certifi-
caten van Amerikaansche effecten, welke voortsprote’n
uit het feit, dat sommige gedepossedeerden bij de maat-
schappijen zelve aangifte hadden gedaan, zoodat de
beurshandelaren, welke voor eigen rekening verkoop
in Amerika bewerkstelligen, nog risico’s liepen, afgezien
van de Nederlandsche rechtsherstelbepalingen, is thans een oplossing gevonden. Het royement van certificaten
kan thans zonder meer plaatsvinden voor stukken, die
oud bezit zijn of verkregen in regelmatig beursverkeer
tusschen 9 Mei 1940 en 1 Mei 1941. Voor de certificaten,
gekocht na 1 Mei 1941, dient eerst een speciale vergun-
ning van Rechtsherstel te zijn verkregen, waarbij wordt nagegaan, of de betrokken effecten op de ,,zwarte lijst”
voorkomen. De ,,handel” in certificaten van Ame-
rikaansche effecten zal dus spoedig kunnen beginnen.
In afwachting van de nationalisatie van De Neder-
landsche Bank is de handel in aandeelen van deze in-
840′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 December 1946
4
1
stelling en certificaten daarvan met ingang van 2
December ji. verboden. Een en ander waarschijnlijk
om al te speculatieve transacties te voorkomen.
Het koersverloop ter beurze van Amsterdam ver-
toonde een scherpe daling op Maandag 2 December,
welke over het algemeen in de volgende dagen weer
werd ingehaald, behalve voor Indische fondsen.
29 Nov.
6 Dec.
1946
1946
A.K.0 .
………………..
118
118k
Van Berkel’s Patent
95
1
95
Koninklijke Nederlandsche Hoog-
oven’s
………………..
112k
108
Lever Bros Unilever C. v. A. .
220
2211 GB
Philips G. b. v. A. ……….
287
k
.
296 GB
Koninklijke Olie
…………
310
317
H.A.L .
………………..
130
137
N.S.0
……………………
123k
122
H.V.A .
………………..
195
185k
Deli Mij. C. v. A
………..
111
1)
105 L
Amsterdam Rubber
……..
i29
1221
1)
28 November 1946.
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSOHE BANK.
Verkorte balans op 9 December 1946.
Activn.
Wissels,pro-
messen
Hoofclbank t
–
1)
h 1db
ç l3ijbank
–
1.. Agentscb.,,
6.000,-
Wissels, schatkistpapier en schuldbrïeven, door
de Bank gekocht (art. II, te lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Konlpklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204)
Beleeningen:
(Hoofdbank f 145.258.303,20′)
(mcl. voor-
schotten in re-
l3ijbank
,,
702.535,43
kening-courant
1
op onderpand) tAgentsch.
7.858.507,39
153.819.346,02
Op effecten, ens.
…….. t
152.915.595,52
1
)
Op goederen en ceelen
. . ,,
903.750,50
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank’
wet 1937)
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
…..t
690.721.460,25
Zilveren munt, enz…..1.119.870,63
Ppig,..op het buitenland f 4.430.806.330,03
Tégoed bij correspondenten in
het buitenland
………..66.006.522,92
Buit.enlandsche betaalmid-
delen ………………..15.763.104,84
4.512.575.957,79
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
……………………………….70.286.293,46
Gebouwen en inventaris ………………….3.000.000.-
Diverse rekeni.agen ……………………
..39.996.546,92
5.480.525.475,07
Passiva.
Kapitaal
…………………………….f
20.000.000,-.
Reservefonds
…………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad
per
2
Juli
1945)
………….. ….
209.277.096,67
Andere
bijzondere
reserves………………..
76.798,079,95
Pensioenfonds
…………………………
15.508.681,47
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
260.060.930,-
Bankbiljetten
in omloop (nieuwe uitgifte) ……
2.655.096.035,-
Bankassignaties in
omloop
…………….
..
131.501,70
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks schatkist
……f
1.216.670.998,79
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekening
……
110.546.000,-
Geblokkeerde saldo’s
van
banken
.
…………..89.882.503,80
Geblokkeerde saldo’s van
anderen
…………..
4 3.798.057,54
Vrije saldo’s
…………
558.022.9 57,13 2.018.920.517126
.
Diverse’ rekeningen
…………………….
21 2.355.220,74
5.480.25 475,07
1)
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de $ank in disconto ge-
nomen
…………………….. ………f
–
‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indi0
(Wet van 15 Maart l9, Staatsblad op. 99),,
42.1 65.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat In het verkeer gebrachte muutbiljetten
……
152.199.498.50
DE NEDERLA.NDSCHE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden gul(jens)
•
–
0
4
,
21 Oct. ’46
700.891
4.430.806
105.921
1
153.667
28
,,
’46
4 Nov ’46
700.200
700.224
4.430.806 4.430.806
98.453
91.216
1
1
161.832
162.357
11
’46
700.311
4.430.806 73.842
1
153.697
18
’46
700.316
4.430.806
113.732
1′
153.188
25
’46
700.612
4.430.806
76.680
6
157.931
2Dec. ’46
700.613
4.430.806
76.973
6
171.724
9
,,
’46
700.841
4.430.806
81.770
6
153.819
Sa di
in
rekening-courant
,
.€
S
‘
‘4
.8
0
0’•
Cd
4,)
21 Oct. ’46
2.548.142
1.253.314
61.423
51.102
667.785
28
,,
’46
2.576.500
1.222.262
68.530
50.500
663.204
4 Nov ’46
2.628.055 1.136.757
70.017 52.278 688.827
11
,,
’46
2.608.074
1.117.126
99.498
52.891
665.959
18
’46
2.605.899
1.191.163
81.602
50.776
654.750
25
,,
’46 2.614.533
1.141.425
59.859
49.833
687.370
2Dec. ’46
2.668.391
1.233.458
50.655
46.352
578.003
9
,,
’46
2.655.096
1.216.671 89.883
43.798
558.023
NATIONALE BANK VAN BEJ,OIË.
(Vaornnammtp
p»den
In
mllilopnen rrnncs)
0
Data
0,4
–
Q
0
5 Dec.
1946
31.953
5.212
5.831
216 807
49.872
28 Nov. 1946
31.809
4.894 4.854
199
852
49.882
21
1946
31.809
3.934 4.177
227
1.310
49.662
13
1946
31.809
3.981
4.235
246
1.234
50.147
7,,
1946
31.833
3.800 4.630
246
1.193
50.362
Oc
29
t.
1946
31.817
3.723
3.796
260
1.155
50.662
24
,,
1946
31.797
4.334
3.819
243
J.137
49.767
ltekeiïi
‘courant saldi
4,
1
Data
cd
o
E,vl
o2
t
,
‘4
0
1
s»O
0
5 Dec.
1946
641
159.114
72.502
3
4.131
626
28 Nov. 1946
641
158.475
71.703
5
4.286
632
21
,,
1946
641
157.270
71.602
1
4.092
634
13
,,
1946
641
157.678
72.154
2
3.946
637
7
,,
1946
641
158.094
72.382
0,3
4.133
638
29
Oct.
1946
641
15 7.4 10
71.439
3
4.350
644
24
,,
1946
641
157.090 71.437
2
4.028
645
‘) Waarvan 10.493 mlllioen frcs. onschikbaar goudsaldo na
berwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waarpnder begrepen de post ,,Emlsslebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschlkbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
Oude bIljetten.
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars)
Metaalvoorraad
Data
1
Other
U.S. Govt.
Totaal
Goudcer-
casli
securities
tificaten
3 Dec.
1941
20.805
20.553
1
236
1
2.184
7
Juni
1945
18.357
17.412
1
247
1
20.896
21
Nov. 1946
18.292
17.514
280
1
23.522
29 Nov.
1946
1
18.310
17.529
272
[
23.682
FR-bil-
Deposito’s
Data
jatten in
t
Member-
circulatie
Totaal
Govt.
banks
3 Dec.
1941
7.730T
15.108
320
13.178
7 Juni
1945
22.860
17.350
352
15.432
21
Nov. 1946
24.676
1
17.752
1
633
16.098
29 Nov. 1946
24.780
j
17.749
665
16.131
6.000,_1)
153.819.346,02
3
)
700.841.330,88
4.
11 December 1946
ECONOMISCH-STATL
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).,
fi
i.
o
,
30Aug. ’39
263,0
295,8
300
529,5
33,5
14 Juni ’45
0,2
1.299,3
1.300
1.276,0
‘24,2
27 Nov. ’46 .
0,2
1.399,1
1.400
1.366,0
34,2
4Dec. ’46
0,2
1.399,1
1.400
1.375,7
24,6
r’securiUe1″
Deposits
cd
ON4,
0
5.
=1
0
CS
p
4)
Pq
0)
30 Aug. ’39
0,7
113,1
6,4
24,6
160,2 31,1
90,1
Juni ’45
1,2
.235,5
4,5
13,9
261,6
8,4
201,4
27Nov. ’46
1,0
309,6
25,3
24,3
376,6
10,1
310,1
4 Dec. ’46
1,1
298,5
20,8
16,6
343,5
9,8
279,6
ZWI6EDSCHE RIJICSBANK.
(Vornaamste posten iii rni1Iioenen kronen).
Staatsfndsen
.
‘4
c
°
Data
0
0
4.4
0) 0)
0)..’
”
.)”
04)
°
o’
°
31 Dec. 1939
578
234
310 ‘)
–
1
–
335
31 Dec. 1945
t
1.062
41
840
1)
–
1
1.066
716
23 Nov 1946
1.
994
268
620
286
1
949
798
30 Nov. 1946
[
939
,
336
613
349
j’
810
765
Deposito’s
Data
0.
.
Cd
Direct opvraagbaar
‘—
7S
0
–
C
d
,
1
”
Xa
31 Dec. 1939 31 Dec. 1945
3,0 Nov. 1946
1.422
2.782 2.366
2.576
23 N
o
v 1946
424
952 1.269
1.046
1
267
L.,831
16
00
153
80
53
47
01
1
3d2 236
936
23
98
154 155
1
1)
Inclusief buitenlandsche banksaldi.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
ct cd
0
I
5
Data’
F
=
.
31 Aug. 1939
2.419,5
287,7 96,8
93,7
2.024,2
828,1
15 Juni 1945
4.773,8
121,1
373.3 63,7
3.450,5 1.610,0
23 Nov. 1946
4.022,7
142,9
‘125,6
54.9
3.794.1
1.156.1
30 Nov, 1946
4.921,3
‘148,1
‘110,8
;TISCHE BERICHTEN
841
BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschotten aan den Staat
Data
_t
–
0
‘0
ee
o
.
‘4
1
‘
,,
,
4_
•
02
31 Aug.
1939
97.893
27.080
30.577
5.466′
–
31 Mi
1945
75.151
‘26.443
54.508 19.750
426.000
14 Nov.
1946
94.817
102.314 59.449 55.900
426.000
21 No.
1946
9..817
100.003
59.449 56.800
426.000
Bankbil-
.
Deposito’s
Data
jetten in
,
Totaal
Staat
–
Diversen
circulatie
31 Aug.
1939
142.359
21.341
1.252
18.038
31
Mei
1945′
549.855
51.093
773
50.320
14 Nov.
1946
699.571
56.572
.
776
55.796
21 Nov.
1946
696.011
61.368
714
60,.654
OFFIC1JEELE DISCONTO’S.
Land,
Percentage
j
Geldend sedert
Nederland
2’/,
27 Juni 1941
België
2′!,
7 November 1946
Fngeland
2
26 October ‘1939.
Vereenigde Staten
‘1
27 Au)ustus 1937 Frankrijk
1’/,
.
20 Januari 1945
Zweden
2
1
!
2
9 Februari 1945
Zwitserland
‘l’/,
26 November 1936
PARIICULIERE DISCONTO
‘S.
Land
F
Geldend op Percentage
Soort papier
Nederland
16
Oct.
’46
1
1
/
3 mnds schatk.pap.
29 Nov.
’46
‘l–i’/,,
Engeland
12 Oct.
’46
“1,,
3 mnds bankacc.
27 Nov.
,’46
“/,
12 Oct.
’46
‘f-“!,
3 mnds schatk.pap.
27 Nov.
’46
Ver. Staten
19
Sept.
’46
‘/
,
3 nincis bankacc.
15 Nov.
’46
‘/,
90 dagen bankacc.
19
Sept.
’46
‘/
3 mnds scleatk.pap.
Frankrijk
15 Nov.
’40
‘/•
13
Sept..
’46
1’/
4
12 mnds schatk.pap.
15 Nov.
’46
1’/,
Zwitserland
6
Oct.
’46
1314
3 mnds wissels.
15 Nov,
’46
1’/
FENIGE INDEXCIJFERS
VAN
DE INI)USTIUEELE PRODUCTIE
IN
NEI)ERLANJ)
‘).
–
1938 – 100
Mi
1945
Sept
1945j
J Dec.
1945
Mrt.
‘1946
Juli
1946
Aug.
1946
Sept.
1946
Oct.
1946
Walsproducten
van ijzer en staal’)
–
–
57
21 74
67
86
102
Cement
………
37 64
85
70
102
98 101
‘108
Metselsteenen
. ,
3
7
33
47
43
48
51
69
Deuren
‘
,
.
.
41
29 30
27
44
Katoen-
en
lin-
nenweverijen
,
1
8
21
33
39
43 48
50
Schoenen
.
41
57
73
74
8
25
36
47
56
49
.
56
Sigaren
………
Sigaretten
. . .
8
45
05
80
66
72
84
Boter
………..
.
56
27
22
85
82
68 58
Kaas
………..
,
49
‘1
20
92
87 63 69
jÖ’7
1) Bron: ,.Slatistisch Bulletin van het CBS.”; – beteekent 0;
beteekent de gegevens ontbreken.
‘) 1940 = 100.
OOTJDIN- EN UITVOER DER VEREENIODE STATEN
‘)
(in 1.000 dollars van circa S 35 oer ounce filn).
.’
Importen ufiT
Exporten
(-)
naar:
‘
Nederland
.
België
Engeland
Frankrijk
Zweden
,
.
viter-
a
Canada
Mexico
Overig
Latijnach
Amerika
Totaal
1939
341.618 165.122
‘1.826.403
3.798 28.715 86.987
612.949
33.610
57.020
3.574.151
63.260
977
633.083
241.778 161.489
90.320
2.622.330
29.880 128.259
4.744.472
1940
….
.
…….
1941
1
3.779
1
1.747
899
412.056
16.791
61.862,
982.378 1942
1.955
5
208.917 40.016
39.680 315.678
1943
,
88
66.920
–
3.287
13.489
68.938
1944
-695.483
,
‘
46.210
-109.695
-108.560
-845.392
1945
160
53.148
15.094
– 41.748
– 106.250
1946 Jan
‘
–
151.270
391
1.729
154.070
Febr.
80.629
126
1.479
82.439
Maart
. . . .
36
,
25.265
75
1.386
31.396
April
. . . .
34
.
922
‘149
637
– 20.534
Me
. .’. .
– 6
-1
127
34
-33
– 27.028
Juni
. . . .
– 4
32.277
29
902
36.329
Juli
. . . .
–
1
,
,’
639 476
2.328
6.347
‘) Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin’ van September 1946.
–
MP
842
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
ii
December 1946
OVERZICHT DER LAATSTE VIEft VERKORTE JALANSEN VAN DE NEDEItLANDSCI{E EANK
.
(in millioenen guldens).
Actief
data
1 8-t
-’46I
25-t t-‘461
2-t 2-’46
2
2
46
Passief
data
1
8-1
_’46I
I_’4612_1
2-’46
9-1 2-’46
Wissels,
promessen
en
ICaptaa1
20,0 20,0 20,0
20,0
schuldbrieven In disconto
-‘).
-‘)
-‘)
-‘)
Reservefonds
12,4 12,4 12,4
1
1
2,4
Wissels,
schatkistpapier en
Bijzondere
reserve
(winst
sclnildbrieven
door
de
flerwaardeering
goud-
–
–
– .
–
voorraad per 2 TuIi 1945)
209,3 209,3 209,3
209,3
153,2′)
157,9
171,7′)
553,8
1
) Andere bijzondere reserves
76,8
76,8
76,8
76,8
Voorschotten aan het Rijk
–
– – –
15,5
15,5
15,5
15,5
bank gekocht…………….
Munt en muntmateriaal
:
•
Bankbiljetten
in
omloop
Beleeningen
……………..
.
Gouden munt en gouden (oude uitgifte
260,4
260,2
260,1
260,1
muntmaferiaal
……
699,2
699,5
699,5 699,7
Bankbiljetten
in
omloop
Zilveren munt, enz
1,1
1,1
1,1
1,1
Pensioenfonds
……………
(nieuwe uitgiÎte
. . .
2.605,9 2.614,5
2.668,4
2.655,1
Papier op het buitenland
4.430,8
4.
1
i30,8
4.430,8 4.430,8
Bankassignaties in omloop
0,1
0,3
–
0,1
Tegoed bij correspondenten
Rekening-courant saldo’s:
in het buitenland
. . .
..
98,1
60,9 61,2
66,0
1.191,2
1.141,4
1.233,4
1.216,7
Buitenlandsche
betaalmici-
‘s Rijks Schatkist: specia-
delen
…………….
15,6
15,8
15,8
15,8
‘s Rijks Schatkist ……..
le rekening
……..
110,5
110,5
110,5
110,5
Belegging van kapitaal, Re-
..
Geblokkeerde saldo’s van
serves en pensioenfonds
70,3
70,3 70,3
70,3
banken
…………..
..
81,6 59,9
50,7
89,9
Gebouwen en inventaris
3,0
3,0
3
1
0
3,0
Geblokkeerde saldo’s van
Diverse rekeningen
23,6
25,9
37,8
40,0
anderen
…………
50,8
69,8
46,4 43,8
Vrije saldo’s
……….
654,7
687,4 578,0 558,0
Diverse rekeningen
……
205,7
207,2
209,7
122,3
5.494,9
5
.
465,2
5.491,2
5.480,5
..
..
..
5.494./
1
.
5.465,2
5.491,2
5.480,5
‘) Waarvan schatkistpapiei
rechtstreeks door de Bank
in disconto is genomen
– –
– –
Circulatie
der
door
de
‘)Waarvan aan Ned.-Indiê
Bank namens den
Staat
(Wet van 1 5-3-’33 Staats-
In
het
verkeer gebrachte
blad
no.
99)
………..
42,2 42,2
42,2 42,2
muntbiljetten
…………
151,8 151,5
152,8 152,2
BtJITENLANDSCHE
KAPITAALBELEGOINOEN
IN DE VEREENIGDE
STATEN
1),
(in
millioenen dollars).
an
T
d
Ultimo
Ultimo
Tiltimo Ultimo
Ultimo
Ultimo
Ultimo 31 Jan,
28 Febr.
31 Mrt
30April
1939 1940
1941
1942
1943
1944
1965 1946 1946
1946 1946
Nederland
……………..
670,3 455,6 464,4
474,0
487,7
506,2
539,7
538,4 525,8
536,5
528,2
Engeland……………..
1.101,3
865,2
674,1
837,8.
1.257,7 1.090,0
892,5
858,3
804,7
719,1
709,5
468,7 670,3 639,9
625,9
636,8
585,7
464,2
553,6
531,8
515,1
453,3 773,0
911,5 725,7
592.1
629,1
664,3 722,3 728,6
731,1
728,8
730,4
Frankrijk
……………..
3.790,1
4.056,6 3.626,3
3.608,1
4.192,8 4.081,8
4.037,0
4.108,7 4.006,7 3.906,7 3.879,5
Zwitserland ……………..
Europa
……………..
229,4
411,7
340,5
425,1
760,3 976,4
1.395,7 1.342,6
1.357,0 1.370,5 1.347,7
Canada
……………..
Lat. Amerika
………..
483,4 606,8
567,5 835,8
951,0
1.193,7
1.338,4
1.345,1
1.350,7
1.391,5 1.400,9
AziO
522,6′)
642,6
691,1
932,9
1.161,6
1.273,6
1.784,1
1.780,5 1.764,9
1.716,5
1.723.1
Totaal
………………
1
5.112,8
1
5.807,9
1
5.354,1
5.980,2
7.267,1
7.728,4
8.802,8
1
8.822,9
8.713,9
8.635,2
8.605.8
‘) Ontleend aan ,, Federal Reserve Bulletin” van September 1946.
‘) Alleen het Verre Oosten.
SALDI OP KORTEN TERMIJN
IN
DE VEREENIODE STATEN
1).
(in millioenen dollars;
C
=
Credit,
D= Debet,
CS
=
Creditsaldo).
Land
Ultimo Ultimo
Ultimo
Ultimo
Ultimo Ultimo
Ultimo 31 Jan.
28 Febr.
31 Mrt.
30April
1939
1940
1941
1942
1943
1944
1945 1946
1946
1946
1946
Nederland
C
.
204,9
.
174,3 174,9
186,6 193,3 209,7 281,6 293,9
282,2
295,0
294,9
D
5,7
0,9
1,1
0,5 0,4
0,3
36,3
35,7
36,1
35,8
43,4
CS
199,2
173,4
173,8
186,1,
192,9
209,4 245,3
258,2
246,1
269,2
261,5
Ned.-Indië
C
160,4
110,1
110,5 113,7 110,0
100,7
99,0
102,1
D
1,6
.
1,7
1,5
1,4 1,4
1,4
1,4 1,4
es
158,8
108,4
109,0
112,3
18,6
99,3
97,6
100,7
BelglS
.
0
159,2
144,8
117,3
1.21,8
122,9
124,3 185,0
184,9 167,6 166,3 176,4
D
6,5
1,5
1,1
0,8
0,7
0,7 0,6
1,8
2,6
3,6
4,6
CS
152,7
143,3
116,2
121,0
122,2
123,6
184,4
183,1
165,0
162,7
171,8
Enreland
C
448,2
365,5
400,8
554,6
1.000,8
865,7
707,7 679,0 630,5
553.8
553,4
D
39,9
23,0 20,9 12 6 19,9 25,9 25,4 25,9
26,3 28,6
31,6
CS
408,3
342,5
379,9
642,0
980,9 839,8
082,3
653,1
604,2
525,2
521,8
Frankrijk
C
288,2
490,1
448,6 432,3 439,9 401,2
310,0
398,3 380,7 364,5
305,8
D
4,9
4,2
1,8.
1,3
1,1
1,4
1,1
0,8
0,7 0,7
0,9
OS
283,3
485,9 446,8 431,0
438,8 399,8
308,9
397,5 380,0 363,8
304,9
Zweden
C
142,2
235,4
210,7
153,5
163,2
152,1
210,1
214,0
212,9
205,2
200,0
D
8,7
1,0
0,6 0,4 0,2
0,2
0,9
1,1
1,1
1,3
•
2.4
es
133,5
234,4
210,1
153,1
163,0 151,9
209,2
212,9 211,8
203,9
197,6
Zwitserland
C
376,3
508,4
339,9
184,2
210,6
239,3
304,2
315,5
316,2 321,2
324,4
D
5,2
1,5
2,6
1,5
3,0
1,3
2,9
6,2
4,9 5,6
6,5
05
371,1
506,9
337,3 182,7
207,6
238,0
291,3 309,3
301,3
316,6
317,9
Canada
C
274,6
434,3 373,2
507,4
812,6 926,5
1.522,2 1.350,7 1.349,7 1.359,7
1.334,1
D
39,7
36,0
33,6 34,3
37,8
28,1
53,3
74,3
71,3
62,9 64,7
C5
234,9
398,3
339,6
473,1
774,8
898,4
1.468,9
1276,4
1.278,4
1.296,8
1.279,4
Latijnsch Amerika
C
336,0
447,3 417,7
597,7
693,7 909,3
1.046,4
1.050,9
1.043,5
1.094,0
1.077,7
D
113,3 122,7
148,3
99,7
112,2
131,0
158,9 164,7
161,2
178,4
166.1
05
222,7
324,6 269,4 498,0
581,6 778,3 887,5
886,2 881,3
915,6
911,6
China
C
167,0 207,5 156,8
360,9
574,2 427,3 582,3
756,3
738,0
732,1
717.0
D
22,0 23,7 23,5
11,1
1,7
1,5 1,0
7,7 9,7
22,8
25,6
es
145,0
173,8
132,3
349,8
572,6
426,8
581,3
748,6
728,3 709,3
691,4
Europa
C
1.882,6
2.213,5
1.964,0 2.020,7
2.584,5
2.517,8
2.583,0 2.655,4
2.563,8 2.487,4 2.482,4
D
172,2
101,0 88,4
‘72,6
77,6
107,5
140,7 115,8 120,2
126,1
134,8
OS
1.710,4
2.112,5
1.855,6
1.948,1
2.506,9
2.410,3 2.442,3
2.539,6
2.443,6
2.361,3
2.347,6
AziO
C
655,7
769,9
780,0 930,0
1.108,8
1.069,2
1.549,6
1.735,1
1.723,6 1.685,6
1.699,3
D
174,1
117,8 87,9
35,3
26,3
51,4
‘29,9
40,6 43,6
53,6
57,1
OS
4
8
1,6
052,1*
092,1
894,7
1.082,6
1.017,8
1.619,7
1.694,5
j 1.680,0
1 1.632,0
1
1.642,2
Totaal
C
3.221,3
3.938,2
3.678,5
4.205,4
1
5.374,9
5.596,8
6.883,1
1
6.973,3
1
6.870,3
6.812,3
6.794,6
D
508,7
384,0
367,8
246,7
257,9
329,7
392,8
406,3
606,8
431,9
434,3
1
1
1
OS
2.712,6
3,554,2
3.310,7
3.968,7
6.117,0
6.207,1
0.490,3
6.567,0
6.463,6
6.380,4
6.360,3
‘) Bewerkt naar gegevens uit ,.Federal Reserve Bulletin” van September 1946.
*
Alleen het Verre Oosten.
S
/__7
STAND VAN ‘s
RIJKS I{AS.
.
7
7
Vorderingen
1
30 Nov. 1946
1
23 Nov. 1946
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsche Bank f 1200.777.109,51 fl180.680.523,69
Saldo van ‘s Rijks,Schatkist
bij de flank voor Neder-
landsche Gemeenten ……
….756.240,82 ,,
247.751,13
Kasvorderingen wegens cre-
dietverstrekking aan het
buitenland …………..
….16.012.028,— ,, 16.012.028,-
Daggeldieening tegen onder-
pand……………….
……..-
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen ……..
…326.351.640,07 ,, 446.426.283,75
Voorschotten op ultimo Oc-
tober 1946 aan de ge-
meenten wegens aan haar
uit te keeren belastingen
Vordering in rek-courant op:
Nederlandsch-Indi8 ……
…564.584.449,38 ,, 571.749.380,50
Suriname
…………..
…..3.237.466,26 ,,
2.937.466,26
Curaçao …………………7.360.401,72
7.360.601,72
Het Algemeen
–
Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
……..-
–
Het staatsbedrijf der P.. T.
enT.
………………
……..-.
–
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen
………….. …395.279.346,67 ,, 374.573.571,58
Verplichtingen
Voorschot door De Neder-
landsche Bank verstrekt
Voorschot door De Neder-
landsche Bank in rekening-
courant verstrekt ……..
Schuld aan de Bank voor
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop t 474.264.800,— t 474.264.800,-Schatkistproinessen in om-
loop (rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank is ge-
plaatst uihil ………… „5499.270.000,— ,,5489.890.000,-Daggeldleeningen ……….
Muntbiljetten in omloop .
152.552.640,50 ,, 151.185.486,-
Schuld op ullimo October 1946 aan de gemeenten
wegens aan haar uit te
keeren belastingen
6.003.399,65
6.003.399,65
Schuld in rek.-courant aan: Nederlandsch- Indië ……
Suriname
Curaçao
…………….
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds …………..
1.832.120,75
892.839,30
1-let staatsbedrijf der P., T.
enT……………….
353.294.978,18
691.958.378,55
Andere staatsbedrijven .
3.417.516,99
3.407.073,55
Schuld aan diverse instellingen
in rekening met ‘s Rijks
Schatkist
,,3133.540.078,66
3134.918.839,75
DE 1COLENPOSITIE VAN NEDERLAND’
–
(In 1.000 kg).
itlaand
1
Limburgsche 1
mijnen
1
Verzonden
1
voor
binnenland-
t
L
s
c
_be
h
oe
ft
e
Invoer
Mci
1945.
– .
326.174
167.074
Juni
1945.
. .
372.219
189.597 17.258
Sept.
1945
473.776
383.841
192.200
Dec.
1945
–
504.786
399.703
194.141
Maart 1946
631.801
479.450
.
305.309
Juni
1946…
–
638.942
470.030 143.395
Juli
1946.
. . –
768.671
602.112
366.272
Aug.
-1946
658.189′)
506.398 303.837
Sept.
4946
750.123
590.998
266.804
Oct.
1946
3
)
..
802.322
572.883
170.000
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
In Augustus vallen vacantiedagen.
Voorloopige gegevens. . beteekent niet beschikbaar
Ir. H. Vos
Enige kwantitatieve onderzoekingen over
,
de
betrekkingen tussen overheidsfinanciën
en volkshuishouding
38e publicatie van hef Nederlandsch Economisch Instituut
Prijs
f
9,_*
(Prijs voor leden en donateurs van het N. E. 1. f 6.75)
Verkrijgbaar in den boekhandel en bij de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN N.V.
–
HAARLEM
Gerepatrieerde,
45 jaar, alg. ontwikkeld, leidende administratieve, chemische en
landhouwkundige functie van een groot bedrijf in Ned.-Indië ver-
vuld hebbende, tevens commercieel onderlegd, gewend mt per-soneel om te gaan, en zelfstandig op te treden, zoekt een
LEIDENDE OF VERTROUWENSPOSITIE
Genegen naar het buitenland te gaan, moderne talen voldcndc
beheerschend. Br. onder no. 775 bureau van dit blad, postbus 42.
Schcdam.
Vaeuttires
Semi-Officiëele Instelling te Scheveningen zoekt voor é6n harer Afdeelingen
een ervaren statistische
kracht
Vereischt ‘wordt: een ruime administrâticve en sta-
tistische ervaring.
Voorkeur wordt gegeven aan den sollicitant, die in
het bezit is van het C-diploma van het Centraal Bureau
voôr Statistiek of Doctoraal- examen Economie.
Geboden wordt: een zelfstandige werkkring, welke
veel persoonlijk initiatief vereischt. Aanvangsalaris
f
4000,—, leeftijd tot 40 jaar. Opnamm in het pensioen-
tonds overeenkomstig de bepa’ina van het reglement
van Arbeidsvoorwaarden is mogelijk.
Uitvoerige, met de hand geschreven brieven te
richten onder no. 1924 sluis het Adv Bur. ,,Major”,
Laan van Mecrdervoort 189 F, Den Haag.
t
Door een industrieel bedrijf in opkomst in Noord-
Br1,bant wordt een
secretaris van de directie
gevraagd, belast met dc dsgelijksche leiding der be
drijfsadministratie, boekhouding en correspondentie.
Voorkeur hebben zij, die het doctoraal diploma
economische wetenschappen bezitten, en over voldoende
kennis v5n moderne bedrijfsadministratie, alsmede
eenige jaren praktijk in het industrieele bedrijfsleven
beschikken.
Sollicitaties onder no 776 bureau van dit blad, post
bus 42. Schiedam.
Bij het in April ji. door de Mij. van Nijverheid
afgenomen
Examen Moderne Bedrijfsadmi-
nistratie
slaagden
88
candidaten, waarvan er
81
door ons waren opgeleid.
Prospectus en naamlijst der geslaagden op aanvrage.
Cursus Moderne Bedrijfsadministratie
Beursgebouw
—
Kamer 321
—
Rotterdam
,,Persoonlijk bezoek alleen na schriftelijke afspraak”
Voor
hel
vervolg von de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 844
i’.
NT.,
GIiI)
&
LOOS
Iii’
fl
CH T
vraagt een
CHEF
VA.N DE ADMINISTRATIE
met grondige kennis en ruime
ervaring op het gebied van
moderne bedrijfsadminis ratie en
admin. techniek, bovendien in
staat leiding te geven aan groot
personeel.
Uitvoerige sollicitaties met ver-
melding van levensloop, oplei-
ding en diploma’s zenden aan
afd. Al
gemeene
ZakIn, Stations-
staat 5 bis, Utrecht.
Bij een semi.officieele instelling in Overijssel kan
geplaatst worden een
jong econ. drs.
Eenige ervaring, bij voorkeur in Overheidsdienst, is
gewenscht. Goed stylist. Brieven met volledige inlich-tingen, om, verlangd salatis, onder no. 777 bureau van
dit blad, postbus 42, Schicdam.
Accountants (leden NIvA) vragen vQor hun kantoor
te Rotterdam bekwame:
EERSTE, TWEEDE EN DERDE
ASSISTENTEN
Vereischtcn: I-IBS.oplciding (5
j.)
en studeerei,d voor açcountant. Bij gebleken geschiktheid goede vooruit.
zichten.
Brieven met uitvoerige inlichtingen onder no. 774,
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Annonces, waarvan de tekst
‘s
Maandags in ons bezit
is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande
uit
4 Diensten
1-let V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groote practische waarde blijken
S
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf I Co’s hureaux voor den handel N.V.
Amstelsireat 14-18, Amsterdam.C, Telefoon 38631 (6 lijnen)
HAv BÂNK – SCHIEDAM
Levensverzekering en LifrenÉe
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Amsterdam
– Rotterdam – ‘s.Gravenhap
Alle Bank- en Effectenzaken
Uw toekomst is veilig
met een polis van de
Algem.Friesche Levensverzekering-Mij
of de
Groot-Noordhoflandsche
LEEUWARDEN
van 1845
AMSTERDAM
Burmaniahuis
v. Brienenhuis
VAN DIJK & Co.
EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM
Makelaars en Comxnission.nairs in Effecten
Effecten – Coupons – Vermogensbeheer
Tefefoon 20845 – 21889 – 40631
Beurs Nis 6
–
Telefoon 24178
–
24378
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
N.V. A.T.O. – VAN GEND & LOOS
Geregelde vrachtauto-dienst
Nederland – Tsjecho-Slowakije
Vraagt inlichtingen bij onze 80 kantoren of bij van
Uden’s Transport Bureau
–
Veerhaven 15
–
Rotterdam
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Poelants,
Lange Haven
141,
Schiedam (Tel.
69300
toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam