Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1534

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 2 1946

‘1W

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

B

er

i*chten

• ATGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 2 OCTOBER 1946

No. 1534

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H. M H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26* per jaar. Overzeesche gebieds.
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

INflOU1):

Blz.

De Rijksbegrooting voor
1947
door
Mr. Dr.’ D.
Simons
…………………………….
627

Het verband tusschen de tolunie met België-
Luxemburg en de ,,International Trade Or.
ganisation” door
Mr. A. van Kleffens ……630

De zuivering van de bedrjfsorgnisaties en de
Kamers van Koophandel door
Mr. E. Bloembergen 631

De landbouwproductie in Europa tijdens en na
den eersten wereldoorlog door
A. H. Huishof 634

B o e k b e s p r e k i n g :

Dr. J. Mensink: De kolenvoorziening van Neder-
land tijdens den tweeden wereldoorlog, bespr.
door
Dr. A. de Graaff ………………..636

Aanteekening:

De revaluatie van den Canadeeschen dollar
637

Ontvange.’ boeken en brochures …………..
638

Geld- en kapitaalmarkt ………………….
638

S t a t i s t i e k e n :

Bankstaat ……………………………..
639

DEZER DAGEN

sussende woorden. Stalin ziet nog geen oorlog in het
verschiet. Bevin was het hiermee eens, en de plaats-
vervangend leider van ,,His Majesty’s most loyal
opposition”, Eden, ging er niet tegenin. Thans heeft
ook President Truman verklaard, dat hij met de woor-
den van Stalin instemt; als dat, gezien vroegere er-
varingen, maar geen ongunstig voorteeken voor Stalin
inhoudt. Intusschen is in feite de toestand zoo, als in
de woning van den slaapgod: ,,Custos in limine nullus”,
in het geheele huis geen waker. Want als hoogste
hoeder van den vrede zijn de Vereenigde Volkeren reeds ter ruste gelegd. ,,Rustig de legersteden op te
zoeken” blijft politiek een ongewenscht advies.
,,Dutten? Stille, maets, een toontje min”. In de
Nederlandsçhe economische en sociale politiek is het leven en beweging. Velerlei wordt overwogen. Er zal
worden versoberd door beperking van het assortiment:

de geprojecteerde kostenverlaging zal moeten leiden
tot een prijsverlaging van goederen van dagelijksch
gebruik. Eenerzijds verhooging van de koopkracht
van het loon, anderzijds verhooging van het loon naar
behoefte: een herziening van de kinderbijslagregeling,
dan ingaande bij het eerste kind, is ontwerp van wet.
Zoo ver, zoo goed, sociaal. Economisch vergete men
het prestatieloon niet, want de arbeidsproductiviteit
moet met alle middelen worden omhooggebracht.
De begrooting bewijst het nog eens. De nood dringt,
de liquidatie der Amerikaansche aandeelen in Neder-
landsch bezit, een waarde van $
600
tot $
800
millioen,
wordt ter hand genomen. Wie aan de noodzaak mocht
twijfelen, bezie de uitvoercijfers over de eerste acht
maanden van
1946.
Van dien kant alleen zullen de
benoodigde buitenlandsche betaalmiddelen voor den
wederopbouw er niet komen.
Van de buitenlandsche betrekkingen moet het toch
komen. Met België is een levendig contact, doch dat
is al haast geen buitenland meer. Het zal echter nog
even duren, eer de Tolunie, de schoone slaapster, tot
leven wordt gewekt. Een gedocumenteerde poging heeft
de Regeering gedaan om de Amerikanen te overtuigen,
dat ook het contact met Duitschland voor ons land
economisch onmisbaar is. Naar verluidt, had meû
hiervoor begrip. Af te wachten valt, of dit zich uit in
gunstige regelingen.
,,Nog houdt het schrik’lijk pleit van dwang en vrij-
heid aan.” De Vereeniging voor de Staathuishoudkunde
en de Statistiek besprak op haar jaarvergadering de
investeeringscontrôle. Naast de daar gehouden be-schouwingen, waarop Prof. G. M. Verrjn Stuart in een volgend nuintuer van dit blad zal terugkomen,
stellen wij als kantteekening den aanhef van een
advertentie uit de Nederlandsche dagbladen: ,,Nu de
distributie van aardappelen is opgeheven, ziet men
dadeljk wantoestanden optreden betreffende kwali-
teit, sorteering en prijs”. In de Vereenigde Staten is
na de manipulaties met de prjsbeheersching in de
winkels vrijwel geen vleesch te krijgen. Overgangs-
moeilijkheden op nevengebieden of algemeene symp-
tomen? Hoe men het ook duidt, wie kan er gerust op
zijn?
Zoo dacht ook Generaal de Gaulle bij zijn beschou-
wing over de ontwerpgrondwet voor Frankrijk, die is
aangenomen door de wetgevende vergadering. Zoo
denkt waarschijnlijk ook Koning George van Grieken-
land, die meer als legeraanvoerder dan als vorst zal beginnen op te treden. Zoo staat het ook met Maar.
schalk Tsjaug Kai Tsjek, wien het niet wil gelukken
zijn functie van legeraanvoerder neer ‘te leggen voor
die van nationaal wetgever.
Slechts de deposito-bezitter bij een Amerikaansche
bank kan voorloopig gerust zijn. Het jaarverslag van
de Federal Deposit Insurance Corporation vermeldt,
dat in
1945,
voor het eerst sinds
75
jaar, geen enkele
Amerikaansche bank failleerde.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeels- Pensioenverzekering

Z
rschaft directe fiscale besparing –
afschrijving
van to.’
mstig. last.n – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens welgedocumenteerd advies een ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.

..

Amsterdam – Rotterdam — ‘s.Gravenhago

Alle Bank. en Effectenzaken

Zoonen

nna 1720
ankiev & Rgouranfie=Oakelaarz

3otteröam

‘rabenijae,
Jettt,
arbiebam, YTtaarbinen

mteram (alleen

urantle)

AMSTERDÂMSCHE

BANK N.V.

CAP1TAAL I 51010

nESERVES f 31.0

Uw toekomst is veilig

met een polis van de

Algem.Friesche Levensverzekering-Mij

of de

Groot-Noordhollandsche

LEEUWARDEN
van 1845
AMSTERDAM
Burmaniahuis

v. Brienenliuie

HAV BANK. SCHIEDAM

Levensverzeke’ing en Lûfrenle

VAN
DIJK
&.Co.

EENDRACHTSWEG 11

ROTTERDAM

Makelaars en Commissionnairs in Effecten

Effecten

Coupons

Vermogensbeheer

Telefoon 20848

21889

40631

Beurs Nia 8

Telefoon 24178

24378

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

glspefl

culomborg
amsterdam
rotterdam

;t
te
40k
wor 4d-øsid,e doek4de.s

I’ATRIJSPOORTCLAZEN • TELEGISAAFrIATIIt
SINOMÊÎERGLAZIN. PEILGLAZF•OLIEGLAEN
REFLEXGLAZEN • %%’ATEIOMETEIOGLtZEN
LrZ.

*

PIe1erni1n.

I

WESTVEST 17 – SCHIEDAM . TELEFOON 69269

SS0

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE

met papier geïsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel

Jabelgarnituren, vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT

2 October 1946

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

627

DE RIJKSBEGROOTING VOOR 1947.

Voor den ingewijde in het ambtelijk apparaat is het
een duidelijk teeken van den terugkeer naar normale
omstandigheden, dat ditmaal weer de Rijksbegrooting
op den door de traditie geijkten dag, namelijk den der-
den Dinsdag in September, aan de Staten Generaal
kon worden aangeboden. Heel wat doorzettingsvermo-
gen is vereischt om in normalesa tijd het lijvige stuk,
dat uit de gegevens van zoovele departementen en
diensten moet worden samengesteld, op tijd gereed te
hebben. Thans was daarvan wel .een dubbele portie
noodig, nu de comptabele afdeelingen en het geheele
begrootingsapparaat van het Rijk nauwelijks bekomen
waren van de inspanning veroorzaakt door het producee-
ren van de Rijksbegrooting voor 1946. Het Departement
van Financiën verdient reeds hiervoor een compliment.
Ook om andere redenen is het goed te bedenken, dat de Rijksbegrooting voor het jaar 1946 in April ji. werd
aangeboden en dat het nieuwe stuk dus slechts vijf
maanden na het eerste verschijnt. In verschillende
bladen heb ik beschouwingen kunnen lezen, waaruit een onverholen teleurstelling sprak over het feit, dat
dezé begrooting nog met een tekort sloot. Voordat ik tot een bespreking van de hoofdlijnen der begrooting
oveiga, moet het mij van het hart: wat verwachtte
men eigenlijk? Dat de minister van Financiën als bij tooverslag in vijf maanden tijd den financieelen toe-
stand van het Rijk zou hebben gesaneerd? Zelfs de
grootste bewonderaar van het kennen en kunnen van
Prof. Lieftinck zou dit niet hebben mogen verwachten.
Groote verrassingen biedt het nieuwe stuk daarom
niet. Maar het is van niet minder waarde, omdat het
een daadwerkelijke bevestiging inhoudt van dat, waar-
van reeds de begrooting voor 1946 getuigde: den vasten
wil om de moeilijkheden te overwinnen.

Hoofdtrekken.

Allereerst geef ik thans eenige totaalcijfers, waarbij
ik ter vergelijking plaats die van de ontwerphegrooting
voor 1946 met inbegrip van de eerstdaags in te dienen
wijzigingen van dit ontwerp
1).

Ontwerp-

0fl twerp-
begrooting begrooting

voor

voor

1946

1947
EWONE DIENST

in millioenen guldens
Uitgaven

……………………..
2.423

2.310
Middelen

………………………
2.476

2.401
Voordeelig salc’o

………………
53

91

Over te brengen naar de Middelen van

den Buitengewonen Dienst
……….
53

91

BUITENGEWONE DIENST

a. Kapitaalsuitgaven
…………….
690

524

Kapitaalsinkomsten
……………
83

36

Nadeelig saldo
…………………
607

488

h. Uitgaven van afloopend karakter,
voortvloeiende uit de bijzondere om-
standigheden

………………..
2.468

1.415
Daartegenoverstaande inkomsten .

765

161

Nadeelig saldo
………………..
1.703

1.254

Nadeeligsaldo uitgaven en inkomsten
suba

………………………..
607

487
Nadeelig saldo uitgaven en inkomsten

sub b
……………………….
1.703

1.254
2.310
1.741
Bijdrage van den Gewonen Dienst

….
52
90
Nadeelig saldo van den Buitengewonen
Dienst

……………………..
2.258
1.651
Nadeelig saldo Landbouwcrisisfonds

.
376 316
2.034
1.967

OËHEELE DIENST
Uitgaven/ exclusief

de bijdrage van den
Gewonen aan den Buitengewonen Dienst
5.582 4.250
Middelen, exclusief de bijdrage van den
Gewonen aan den l3uitengewonen Dienst
3.324
2.598
Nadeelig Saldo

………………
2.258
1.651
Nadeelig Saldo Landbouwerisisfo.nds

.
376 316
2.634
.9.967

1) Enkele ondergeschikte afwijkingen in de cijfers vloeien voort
uit

afronding..

Het intéressautste cijfer hiervan is het totaal nadee-
lig saldo van 1.967 millioen. Voorwaar een respectabel
bedrag, doch het is niet minder dan 667 m.illioen lager
dan het vergelijkbare cijfer van de Begrooting 1946.
Hier openbaart zich reeds de vooruitgang in het finan-
cieele beeld. Toch mag ons dit niet doen vergeten, hoe
hoog het uitgavenpeil nog is. Wie zich aan de begroo-
ting voor 1946 spiegelt, spiegelt zich zacht. Daarom
geef ik nog even een vergelijking van de uitgaven,
waarin ook de cijfers. van 1939 betrokken zijn.

Totalen
1939
1946
1947
in millioenen
guldens
Uitgaven Gewone Dienst
746
2.423
2.310
Kapitaardienst
555
690
524
Buitengewone uitg’en
……..

2.468
1.415
1.301
5.581
4.249

Gewone Dienst.

De uitgaven van den Gewonen Dienst zijn betrekkelijk
weinig gedaald vergeleken bij 1946. Neemt men in aanmerking, .dat in de aanvankelijke begrooting in
1946 hiervoor werd geraamd 2.231 millioen en dat dit
bedrag nu moet worden gewijzigd in 2.423 millioen,
dus met rond 200 millioen moet moet worden verhoogd,
dan is het maar beter om het peil van de uitgaven van
den Gewonen Dienst nog te beschouwen als gelijk aan dat voor 1946 en de vermindering als wellicht niet van
bljvenden aard te verwaarloozen.
Bovendien rekent de minister van Financiën op
verhoogingen o.a. wegens uitgaven voor de ontworpen
ouderdomsvoorzieningen.
De Millioenennota geeft de volgende samenvatting
van de uitgaven op den Gewonen Diensf

Omschrijving:

In milliocnefl guldens
Uitgave

voor

do

Politie
…………………………..
48
Bijdrage in de kosten van gemeentepolitie (door Binnen-
landsche

Zaken

……………………………….
15
Burgerlijke

Rechtspraak

…………………………..
10
Gevangenissen; Rijkswerkinrichtingen; Rijkstueht- en Op-
voeclingswezen

………………………………..
26
Steun

aan

noodlijdende

gemeenten

………………..
60
Uitkeering aan het Gemeentefonds (door FinanciOn)
10
Volkshuisvesting

…………………..
1
1
Volksgezondheid

………………………………
10
Sociale

Verzekering

…………………………….
75
Rijksarbeidsbureaux

…………………………….
32
Hulp.verleening oorlogsslachtoffers

………………..
44
Dienst

Uitvoering

Werken

……………………….
41
Grondgebruik

en Lanclbouwherstel

…………………
40
Rijkswaterstaat

………………………………..
59
Landbouw

……………………………………
23
Vervoer: Spoorwegen (’17 min), Zeescheepvaart (5 min), Lucht-
vaart (11 min), Vervoer- en Verkeersdiensten (5 min)
. .
38
Onderwijs

……………………………………
205
Radio
……………………………………….
7
…………………….
Militaire, uitgaven (Oorlog)

:
222
Militaire

uitgaven

(Marine)

……………………….
292
Departementsuitgaven (personeel en materieel)

……….
33
Buitenlandsche Dienst (Binnenlanclsche Zaken)

……….
9
Handel

en

Nijverheid
……………………………..
9
Directoraat-Generaal van de Prijzen

………………
8
Dienst

der

Belastingen

…………………………’
76
Bijdrage aan

het Algemeen

Burgerlijk

Pensioenfonds

ex
artikel 168a der Pensioenwet 1922 (Staatsbiad no. 240) en
bijdragen

voor

inkoop

van

diensttijd

e.d.

…….. ….
27.
Nationale Schuld

(rente en ,aflossing)

………………
7.80
Andere

uitgaven

…………………………………
100

Totaal

………………………
2.310

De rente en aflossing van de Nationale Schuld, 780
millioen, is hiervan de grootste post. Vei
6
betering hier-
in is slechts te verwachten door de drastische operaties
van de vermogeusheffingen. En bovendien wil de
Minister op korten termijn tot conversie overgaan, bm
aldus door lage rente en het verlengen van den looptijd
der leeningen den last der na de heffingen resteerende
schuld ‘zooveel mogelijk te verminderen.
Dan verkeeren wij nog in de droeve noodzâkelijkhéid,
dat de militaire uitgaven, voorzoover deze ten l.st
van het moederland moeten worden gebracht, op den
Gewonen Dienst niét minder dan 512 milliöen guldéns
vergen. Zal oôit nog eens de tijd konen, dât de meusch-
heid ,verlost zal zijn van dergelijke uitgaven en haar
krachtsinspanning onverdeeld zal kunnen richten ‘ôp

628

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946

de .verlaooging van de materieele- en gees-

DE NEDEPLANDSCHE
VOLKSHUISHOUDING 1947
telijke’welvaart?

in mld guldens
Uit, het

practisch

gelijk

blijven van
premiinQ2

-‘

08
het uitgavencijfer van den Gewonen Dienst
besponnqM
mag ‘niet worden afgeleid, dat de Regee-
ring haar belofte tot bezuiniging met name
GEZINSHUISH OUDINGEN
________________

prndud,evepIIIn
tot inkrimping van het abnormaal groote’
8,6
Overheidsapparaat niet inlost. Het duide.
lijkst .synptoom van de rationalisatie vormt
raonent

03
(Onsumphe

prodiKheve

1,3
1
de vermindering van de sterkte

van ‘het

01
—6.1

“°°'”°

overgedragen
persöneel.

De

Millioenennota

geeft
6.2 -.

,n4on’ens
rijks
hiervan, gesplftst over de hoofdstukken der
0.8

begrooting, een overzicht. Per 1 Januari
bdm0.
1
EXPLOIIATIEREKEWINC

qen
1946 bedroeg het totaal van de personen
in dienst van het Rijk 124.627. Op 31 Juli

van dit jaar was het gezakt tot 119.276,

KAPITAALMARKT

1

ervang”

IIw5

COLLECI INKOMENS-
:

n”e
ruim 4 pCt. minder. Indien deze beweging

2.5
‘°

/

/-

TREKKERS
•”

0$
met eenpârige. versnelling mocht kunnen

/

KAPITAALREKENING
1!
worden .voortgezet, zouden wij

tevreden

rreiiei
2,7

mogen zijn.

/3
.
BEDPIJSHUISH0UDINGEN
—————————–
Tegenover de uitgaven van den Cewonen

Dienst, staan inkomsten

tot

een bedrag

befoslingenen
sleun en
be/asim gen en

reisJe 0,4

van 2.401 millioen, waaran de opbrengst

overige be/a/
overiqebe/al.

mr,ee/e

jiJdmten

der

belastingen

het

leeu4′
‘endeel vormt.


’16

wiqovenlO

,

enrenie

Oôk hier is uiterlijk weinig verbetering,

/ninqen
03

want, terwijl voor 1946 2.206 miljoen aan

,

belastingopbrengst werd geraamd, wordt
,

4.2
thans

op 2.205 millioen gerekend.

Doch

hier is, tenminste van fiscaal standpunt
ma/er,ee/e

hem/el
Invoer

w/goven

bv/ding

ei/voer
bezien, een belangrijke verbetering. In het

tred,eI

1

cijfer voor

1946

was

aan

achterstallige

, ,
24

enrenle

enQI-
0.4
-,
1′
belasting begrepen niet minder dan 492
1

millioen gulden, terwijl uit dezen hoofde

1

voor 1947 op 123 millioen wordt gerekend.
BUITENLAND
Laat men deze posten buiten beschouwing,
2.9
1

dan wordt de vergelijking aldus:

Belastingopbrengsien

……’

1946

1947
Ie be/egen saldi
03
in millioenen guldens
1.714

2.082

(JPB

8 AUG. ’46

De belangrijkste verschillen met de ramingen voor
1947 leveren de inkomstenbelasting, 660 millioen tegen
600 miljoen voor 1946, de loonbelasting 340 millioen
tegen 250 miljoen, waarbij zich een hoogere raming van de vereveningsheffing met 40 millioen aansluit.
Voor invoerrechten wordt thans weer een aanzienlijk

bedrag geraamd, nl. 120 miljoen.
De druk van de overheidsuitgaven op het geheele
economische leven is dus nog zeer aanzienlijk.

Buitengewone Dienst.

Ik gaf reeds de splitsing daarvan, in 524 millioen
aan kapitaalsuitgaven en 1.415 miljoen aan uitgaven

S

van afipopezid karakter, voortvloeiende uit de bijzon-
dere omstandigheden. Van den’ eigenlijken kapitaal.
dÏenst wordt voor de aanschaffing van materieele uit-rusting van leger en vloot geraamd 194 millioen, ruim

37 pCt. van het totaal.
Vergeleken bij de raming van 1946 zijn de bijzondere
uitgaven’ van den Buitengewonen Dienst zeer aanzienlijk
gedaald. Voor 1946 werd gerekend op 2.363 millioen,
voor 1947 op 1.415 miljoen. Toch blijft deze uitgave
nog een drukkenden last vormen. Doch de minister

van Financiën
heeft
zich van den te verwachten verde-
ren gang dezer uitgaven rekenschap gegeven en meent,
dat zij in de .eerstkomende jaren zullen dalen als in het
hièruavolgende verkorte liquidatieschema is aange-

geven (zie volgende kolom).
Naast de rationalisatie en inkrimping van den Ce-
•wonen Dienst is dit eigenlijk de belangrijkste maatregel
tot saneering van onze financiën. Het is te hopen, dat
de Minister zijn schema gçtrouw zal kunnen blijven en
niet tot nieuwe bijzondere uitgaven genoopt zal worden.

Bijzondere

Uitgaven
1946
1
)
1947

1948

1949 1950

1951
In millioenen guldens Expeditie

voor

herstel

van
orde en rust in IndiO en liqui-
(latie ‘oorlogvocring

……..
689

349

175 memorie


Steun hij den herbouw

……
944

620

500

400

375

375
Noodhulp

…………….
103

52

25

10

10


Uitgaven in verband met de invoering van de wet op het
consumentencrediet

.’ …….

183

60


Voorzieningen

in

afwachting
enten behoeve van de weder- inschakeling van arbeiders in
het

productieproces,

A.W.
wachtgeldregel ingen,

over-
bruggingssteun en andere so-
ciale

bijstand

……………
72

15

,-


Overheidsbemoeiing

niet

dis-
tributie en prijsregeling
……
413

91

60

20


Bijdrage aan

het Welvaarts-
fonds

Suriname

…………
8

8

8

8

8
Bijzondere

rechtspleging

c.a.
zuiveringsmaatregelen en her-
stel

rechtsverkeer

……….
129

94

31


Afwikkeling

Nederlandschefl
Arbeidsdienst

…………..
9
2.359 1.412

869

438

393

383
‘) Oorspronkelijke ramingen.

Op snellere afwikkeling van de buitengewone omstan-
digheden, tenminste voorzoover hun directen invloed
op het staatsbudget betreft, zal wel ‘niemand rekenen.

Nationaal Budget.

Wederom is de Rijksbegrooting geplaatst in het
raam van een nationaal budget. De lezers hebben de
hiertoe behoorende tabellen gevonden in ,,E.-S.B.”
van 25 September jl. De grafische voorstelling, welke

de samenhang der verschillende rekeningen illustreert,
is thans bij dit artikel gepubliceerd.
De indeeling van het nationaal budget is, vergeleken

2 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

629

bij de eerste proeven, wat meer verfijnd. Het budget
bevat allereerst een globaal plan, waarbij de middelen
en behoeften in totaal tegenover elkaar worden gesteld,
en geeft vervolgens een begrooting van de Nederland-
sche volkshuishouding, gesplitst in afdeelingen voor
gezinshuishoudingen, collectieve inkomenstrekkers (dit
zijn de sociale verzekeringsfondsen, de particuliere pen-
sioenfondsen en de verzekeringmaatschappijen), af-
deelingen voor bedrijfshuishoudingen (gesplitst in een
exploitatie- en een kapitaalrekening!), Overheid, buiten-
land en kapitaalmarkt.
De waarde van een dergelijk nationaal budget, waar-
aan ik in mijn artikel over de begrooting voor 1946
2)

een enkele opmerking heb gewijd, wordt door de detail-
leering vergroot. En het Planbureau blijft niet in ge-
breke zijn ramingen toe te lichten, zooals uit zijn eerste
nota reeds is gebleken. Zoo zullen wij ook wel spoedig
vernemen, hoe dit budget is berekend.
Van dit plan drukken wij nog eens af de confrontatie
van middelen en behoeften in mihiarden guldens.

Middelen

Bedrag
L. Nationaal product Legen binnenlandsche productiekosten
(prijzen
1947)

………………………………..
8,3
Hcrstelleveringen en recuperatic
………………….
0,1
Buitenlandsche credieten en verkoop van buitenlandsch
bezit
………………………………………..
1,4
Totaal beschikbare middelen

………………….
9,8

Behoeften

Bedrag
Consumptie gekocht bij bedrijven
………………..
6,1
Consumptie in het buitenland

………………….
0,1
Overheid, exclusief overgedragen inkomens
…………
2,7
Netto-investeeringen van het bedrijfsleven
…………
1,7
Steun aan het bedrijfsleven
……………………..
0,3
Minus kostprijsvcrlioogende belastingen
………….

1,1
II. Totale behoeften

…………………………….
9,8

Men ziet hieruit, dat de overheidsuitgaven met uit-
sluiting van alle overgedragen inkomen, zooals rente-betalingen enz., niet minder dan 2,7 milliard in beslag
nemen, ofwel 30 pCt. van het nationaal product. De
netto-investeeringen van het bedrijfsleven worden ge-
raamd op 1,7 milliard en hiertegenover wordt gerekend
op buitenlandsche credieten en verkoop van buitèn-
landsch bezit tot een bedrag van 1,4 milliard. Onze
vermogenspositie in de wereld wordt dus 1,4 milliard
ongunstiger, waartegenover dan staat, dat ons binnen-
landsch productie-apparaat weer op peil komt. Dat is
tenslotte de werkelijke rijkdom van ons volk, die het
grootste deel van onze inkomsten moet opleveren.
Evenals dit in het verleden besparingen, welke in het
buitenland werden geïnvesteerd, mogelijk heeft ge-
maakt, zoo mag worden verwacht, dat na de overwin-
ning van de gevolgen van den oorlog Nederland dok
zijn stootkussen, dat de buitenlandsche besparingen vor-
men, geleidelijk zal kunnen herstellen. Welke onzekere
factoren nog
in
het spel zijn, ik heb daarop in mijn arti-
kel over de begrooting voor 1946 gewezen. De Minister
vestigt in het bijzonder de aandacht op de factoren,
welke het minder snel zich verwezenlijken van het
herstel hebben veroorzaakt. Een deel daarvan onttrekt zich aan onzen invloed, het zijn de leveringstermijnen
voor te importeeren investeeringsgoederen, terwijl ook
de import van grondstoffen en halffabri’katen nog niet op het gewenschte peil is.
Maar bovendien heft de Minister bestraffend zijn
vinger op tegen het Nederlandsche volk: het peil der
arbeidsproductiviteit is nog te laag en de besparingen
hebben nog niet den voor het herstel noodzakelijken
omvang bereikt.
Het wil mij voorkomen, dat de reeds ingezette ver-
betering van de arbeidsproductiviteit hoop geeft op een Vrij spoedig bereiken van het vooroorlogsche peil. Wel
dient in aanmerking te worden genomen, dat leger en
vloot veel meer krachten in beslag, nemen dan vroeger
en dat ook het al te sterk uitgebreide overheidsapparaat

2)
Zie ,,E.-S.B.” van 22 Mei 1946.

met den bij de schaarschte- (en plan-) economie behoo-
renden rompslomp nog steeds zeervele personen af houdt van rechtstreeks productieven arbeid. Ceterum tensco. . !
De lectuur van de miljoenennota’s is hij dçn tegen-
1
woordigen bewindsman althans wetenschappelijk een
genoegen. Bracht hij ons in zijn eerste Milioenennota het Nationale Budget, thans geeft Prof. Lieftinclç ons
behalve dit ook een berekening van het natio)lale in-
komen voor 1947 en een belangvekkende bchou,wing,
over het inflatoire effect van het begrootiigstekort.
De berekening van het nationale inkomen volgens de
subjectieve en de objectieve methode, die in het num-mer van 25 September jL zijn gepubliceerd, zal dunkt
mij nog wel een afzonderlijke bespreking en toelichting
verkrijgen. Ik zou tot slot nog in het bijzonder de
aandacht willen vragen voor de beschouwingen van
den Minister over het inflatoire effect van het begroo-
tingstekort.

Infiatoir effect.

Uit de maatregelen van .de Regeering tot de geld-
saneering en tot de saneeringT van het Budget is wel gebleken, hoezeer zij vreest voor de gevaren van een
ongebreidelde inflatie en er naar streeft om inflatie
zooveel mogelijk tegen te gaan.
Zooveel mogelijk, het zou struisvogelpolitiek zijn om
niet te willen zien, dat het begrootingstekort inflatoire
wérking heeft. De Minister beschouwt dit in de huidige
omstandigheden zelfs als de belangrijkste werking van
het tekort. Dit is begrijpelijk. Bij een optimisme op
langen termijn mag worden verwacht, dat de budget-
saneering in een aantal jaren tot stançl komt en dat de
maatregelen tot vermindering van de, staatsschuld ook
hun uitwerking niet zullen missen. Maar de infiatoire wer-
king van het tekort is iets, dat slechts ten dccle door
wissels op de toekomst kan worden teniet gedaan.
De Minister geeft zich zoo nauwkeurig mogelijk reken-
schap van de inflatoire en’ deflatoire effecten en geeft
van de voornaamste hiervan het volgende overzicht.

O inschrijving
Inflatoir
Deflatoi
in millioenen
guldens
Tekort

begrooting

1947

…………..
1.967

Correcties:
voor mernorie geraamde posten
250

belastingen
…………………..
.
80
uitbetalingen in geblokkeerd geld

100
deviezenbehoefte van dc Overheid
.

600
Infiatoir effect van het begrootingstekort

1.437
2.217 2.217

Infiatoir effect van het begrootingstekort
1.437
Deviezenbehoefte van het bedrijfsleven
.

750
Crcdietverleening Nederlandsch-Indid

. .
500

Inflatoir effect nadat met deze posten is
rekening

gehouden

…………..

1.187

De voornaamste posten, die het infiatoir effect tegen-
werken, zijn de credieten van het buitenland en dè ver-
koop van buitenlandsch bezit (voorzoover in geblok-
keerd geld uitgekeerd). Hiertegenover staat dan weer
de credietverleening van Nederland aan Nederlandsch-
Indië. Uiteindelijk sluit de berekening met een infiatoir
effect van 1.187 millioen. Voorzoover nu de ter dekking
van het tekort te leenen bedragen worden verkregen
uit reëele spaargelden, werkt het tèkort niet inflatoir.
Doch de Minister wijst weer op een repercussie: spaar-
gelden, welke de Overheid tot zich trekt, verminderen
het voor het bedrijfsleven beschikbare spaarkapitaal en
daardoor is dit in versterkte mate op ban.kcrediet
aangewezen.
Een interessante beschouwing; welke den Minister
‘terugbrengt tot zijn meening, dat slechts opvoering
van de arbeidsproductiviteit, opvoering van den export
en toeneming der besparingen den toestand werkelijk kunnen verbeteren. Moge hij daarin niet teleurgesteld

worden!
Dr. D. SIMONS.

J

630

EÇONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946

1
7

HET VERBAND TUSSCHEN DE TOLUNIE

MET BELGIË-LUXEMBURG EN DE

,,INTERNATIONAL TRADE ORGANISATION”.

Het is een verheugend verschijnsel, dat in den laat-
sten tijd door de pers en andere publiciteitsorganen de aandacht van het publiek is gevestigd op het be-
staan van de Douaneovereenkomst met België, die 5
September 1944 te Londen werd gesloten. Zoo vele
dingen overvielen het Nederlandsche volk na de be-
vrijding, die de onmiddeffijke aandacht opeischten,
zoo’n radicale verandering trad er in onze levens-.
omstandigheden op, dat het begrijpelijk is, dat genoem-
de overeenkomst eerst na verloop van maanden be-
langstelling heeft getrokken, ja, dat men zich het
bestaan ervan bewust is geworden en is gaan inzien,
dat het niet meer gaat om een interessant vraagstuk
voor studie of debat, doch om een bestaand feit, een
reeds aanvaarde internationale verplichting, waarvan
de verdere materieele consequenties elk oogenblik
kunnen worden verwacht; een zaak dus, die, gezien
haar belang, de grootste aandacht verdient van hem,
die er zich in zijn economische belangen met door wil
laten overrompelen en
L
vermoedelijk, gevoelig door laten treffen.
De overeenkomst is er dus, zij is een feit. Dit feit
doet zich voor in een tijd, waarin veel wordt gedacht en gesproken over de vraag, waarop de pogingen om
uit oorlogseconomie en schaarschte, uit al te veel rege-
ling en benauwend bilateralisme te geraken, zullen
uitloopen. Is de tolunie met met dergelijke pogingen
in conflict, in zoover, dat een tolunie weliswaar een
maatregel van economische expansie is, maar dan toch
van expansie tusschen twee landen en niet dan zeer
indirect van beteekenis is als middel tot expansie van
den wereidhandel? Welke plaats neemt de overeenkomst
met België in het geheel der aanhangig gemaakte mul-
tilaterale regelingen tot expansie van den wereldhandel
in, resp. hoe verhoudt zij zich daartoe?
Ter beantwoording van deze vragen, is het zaak vast
te stellen, dat de voorstellen tot uitbreiding van wereld-
handel en werkgelegenheid uit verschillende onder-
deelen bestaan. Een eerste complex der voorge-
stelde maatregelen, die tot vermindering van handels-belemmeringen zouden kunnen worden getroffen, be-staat uit verlaging van de tarieven van de invoerrech-
ten. Aangezien nu de tolunie-overeenkomst in de eerste
plaats zich bezighoudt met invoerrechten, ligt het
voor de hand te beginnen met de gestelde vragen in
verband met dat onderwerp nader te beschouwen.
In wezen is de samenhang tusschen de zooeven ge-
noemde plannen tot tariefsverlaging en de tolunie met
België een zeer eenvoudige: de Amerikaansche voor-
stellen wijken in beginsel niet af van elk normaal voor-
stel om onderhandelingen te voeren over wederzijds toe
te passen tariefsverlagingen en deze hij overeenkomst
vast te leggen, zoodat de verdragspartner en, met hem,
elk land, dat recht op behandeling als meestbegunstigde
natie heeft, voor den duur van zulk een overeenkomst
zeker is, dat zijn uitvoerproducten in het andere land
niet aan hoogere invoerrechten dan de overeengekomene
zullen zijn onderworpen.
Is dit beginsel dus eenvoudig en duidelijk, minder
eenvoudig is de voorgestelde procedure om tot het be-oogde doel te geraken Immers, het ligt in de bedoeling
om tot dergelijke tariefafspraken te komen, niet enkel
tusschen twee landenzooals gewoonlijk, doch tusschen
alle landen, leden van de Vereenigde Naties. Dit betee-
kent, dat elk land feitelijk met alle andere landen van die groep onderhand dingen. zou moeten voeren over
de tarieven van die goederen, waarin het een bijzonder
belang stelt en die niet reeds het voorwerp uitmaken

van tariefafspraken van een bepaald land en een ander
der leden van de Vereenigde Naties. Het is duidelijk,
dat zulk een opzet zou riskeeren te worden verstikt in
een bijkans onontwarbaar kluwen van onderhandelin-gen, die tegelijkertijd zouden moeten worden gevoerd.
Daarom is uit practische overwegingen voorgesteld te
beginnen met dergelijke onderhandelingen tusschen een
beperkt aantal deelnemers te doen plaats hebben. De
hiertoe voorgestelde conferentie zal worden gehouden
in het voorjaar 1947. Daar tot de deelnemende landen de voornaamste handelsstaten behooren, zal het tege-
lijkertijd voeren der onderhandelingen tusschen de
deelnemers ook nu nog een uiterst ingewikkelde zaak
worden, ook al is hun aantal tot vijftien landen beperkt.
Deze moeilijkheden zijn intusschen inhaerent aan de
procedure en zij brengen, zooals gezegd, geen wijziging
in het beginsel, dat het in wezen gaat om een serie
conventioneele, d.w.z. bij verdrag vastgestelde tarief-
afspraken.

Zoolang Nederland en België nog niet gehouden wa-
ren aan de toepassing van een gemeenschappelijk tarief,
konden zij, ieder voor zich, zonder bezwaar deelnemen
aan de conferentie en de daarbij overeen te komen
tariefafspraken. Welke complicaties brengt daarbij nu
de tolunie net zich? Het antwoord hierop luidt:
geen andere dan het feit, dat Nederlanden België het
over eventueel ten aanzien van het gemeenschappelijke
tolunietarief te verleenen concessies samen eens zullen
moeten zijn. Formeel is dit dus een geringe complica-
tie, doch het is duidelijk, dat zij materieel tot heel wat
moeilijkheden aanleiding zal kunnen geven. Behalve deze noodzaak tot het innemen van een ge-
meenschappelijk standpunt en dus tot het zooveel
mogelijk in onderling gecoördineerd verband voeren
der onderhandelingen met derde landen, is er verder
nog een technisch punt, waarmede de tolunie dwingt
rekening te houden: de Amerikaansche handelspolitiek
houdt namelijk in sterke mate rekening met de vraag,
wie t.a.v. artikelen, voor welke tariefconcessies worden
gevraagd, de voornaamste leverancier was. De bedoeling
hiervan is het uit toepassing der meestbegunstigings-
clausule voortvloeiend voordeel te beperken. Het zal
derhalve van belang kunnen zijn, indien Nederland en België de vraag kunnen stellen, of zij niet in tolu.nie-
verband, dus als eenheid, tezamen voor een bepaald
artikel als voornaamste leverancier kunnen worden aan-
gewezen en op dien grond voor bepaalde concessies in
aanmerking kunnen komen. Intusschen kan dit inder-
daad, doch behoeft daarom nog niet steeds een voor-
deel te zijn: het kan ook in voorkomende gevallen
voordeeliger zijn, krachtens de meestbegunstiging van
een door een ander bedongen concessie mede gebruik te
kunnen maken, aangezien men tegenover concessies-
krijgen concessies-geven zal moeten stellen. Dit punt is
daarom een zaak van opportuniteit, die niet a priori
beantwoord kan worden.

De voorgestIde opzet der conferentie tot tariefver-lagingen roept eenige vragen op, zoo t.a.v. de meest-
begunstigingsclausule, die de tolunie indirect raken.
Het is immers de bedoeling de Vereenigde Volken als
een soort ,,reduced tariff-club” te zien groeien, hetgeen
medebrengt, dat de onderling toegekende voordeelen
zouden moeten worden onthouden aan die landen, die

er niet aan deelnemen, hetzij omdat zij geen lid van de
Vereenigde Naties zijn, hetzij omdat zij niet bereid
zijn hunnerzijds voldoende concessies te verleenen ten-
einde met de andere leden tot een accoord te komen.
Deze omstandigheid dwingt dus tot het instellen van
een tarief met dubbele kolom. Met deze en dergelijke
vragen zal de tolunie ongetwijfeld rekening moeten
houden, doch niet in causaaal verband met het bestaan
van de tolunie!: die vragen zouden zich voor elk der
tolunielanden ook voordoen, indien er geen tolunie be-

2 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

631

stond. Zij behoeven dus hier niet nader te worden be-
sproken.
Behalve het tot dusver behandelde onderwerp, de
invoerrechten, omvatten de ,,trade-proposals” nog een
groot aantal andere zaken. Zelfs is het zoo, dat die
voorstellen zelf zich nauwelijks met de invoerrechten
bemoeien, d.w.z. dat zij de vaststelling van de tarieven
overlaten aan een aparte conferentie, voor wier werk-
wijze slechts eenige regels worden gegeven; de voorstel.
len en het daarover kort geleden verschenen ontwerp.
Charter zijn dus eigenlijk alleen in andere opzichten
dan tarieven van belang, zij het, dat de algemeene
handelspolitieke regels, die in overweging worden gege.
ven, de
toepassing
van de tarieven van invoerrechten

ten nauwste raken.
Een der groote lijnen, die de ,,trade.proposals” aan-geven, is het tegengaan van discriminatie. Nu Neder-
land en België hebben afgesproken over te gaan tot
het heffen van invoerrechten t.a.v. alle landen, behalve
t.a.v. elkaar, zou op dit laatste punt derhalve een zeer
opvallend conflict aanwezig zijn met de aangeduide
strekking der ,,proposals”. Hierin is echter voorzien.
Het geheele Hoofdstuk IV van het ontwerp-Charter
zal, conform artikel 33, niet in den weg staan aan een
tolunie tusschen twee leden, mits de invoerrechten en de
overige bepalingen, die door zulk een Unie tegenover
derde landen worden toegepast, over het algemeen niet
hooger of scherper zijn dan zij in doorsnee waren v66r’
de vorming van de Unie. In beginsel vormt een tolunie
dus éen geoorloofde uitzondering op de bepalingen over non-discriminatie.
Het is intusschen van belang, dat, al is het zoojuist genoemde beginsel ‘wel duidelijk, artikel 33 nader te
bezien. Scherp geformuleerd is het niet, maar het is
oôk nog maar een ontwerp en het laatste woord zal er
wel niet over gezegd zijn. In de eerste plaats valt op, dat het artikel spreekt over een ,,tolunie” (,,custom-
union”), maar tegelijkertijd – nl. door de aanhaling
van het
geheele
Hoofdstuk IV – blijk geeft dezen term
in ruimen zin op te vatten. Ware dit anders, dan zou
het slechts zuiver en alleen over een uitzondering op
non-discriminatie inzake invoerrechten kunnen gaan.
De uitdrukking tolunie behoeft dus niet eng te worden
geïnterpreteerd, zoodat onder de bepaling niet alleen
ook een tolunie valt, die, zooals de Nederlandsch-Belgi-
sch-Luxemburgsche douaneovereen,komst, niet is een
tolunie in den eigenJijken strikten zin van het begrip,
maar eveneens een tolunie in den zin van economi€che
unie, d.w.z. een vorm van economische aaneensluiting
tusschen twee landen op ander gebied dan dat der in-
voerrechten alleen.

Ook in dezen zin valt de Nederlandsch-Belgisch-Lu-
xemburgsche overeenkomst onder de bepaling, aangezien
die overeenkomst, naast een bepaalde regeling op het
stuk dér invoerrechten, wel degelijk ook de totstand-
brenging van een economische unie behelst.
• In de tweede plaats verdient de bepaling van artikel
33 van het ontwerp de aandacht, voörzoover zij als eisch
stélt, dat een tolunie geen verscherping mag medebren-
gen van den toestand, zooals die in de samenstellende
deden der Unie v66r de totstandkoming daarvan
bestond. Wat dit betr&ft, doet de vraag zich voor, of deze vergelijking moet worden gemaakt tusschen de nieuwe maatregelen der Unie en die yan het Unielid,
dat v66r de Unie de scherpste, dan wel de minst scherpe
bepaling, het hoogste, dan wel het laagste invoerrecht
toepaste. Artikel 33 geeft op deze vraag geen antwoord,
doch ontwijkt haar door te spreken van ,,on the whole”
en ,,average level”. Het gebruiken van deze uitdruk-
kingen zou er op kunnen wijzen, dat bedoeld wordt den
eisch te stellen, dat een tolunie wordt opgebouwd op
het gemiddelde van de rechten en bepalingen, die in de
deelnemende landen tevoren werden geheven en van

kracht waren. Op zulk een grondslag tegenover derde
landen zal tusschen landen, die een tolunie willén vor-
men, een afwijkend regime mogen worden toegepast op
het onderling verkeer.
Opmerking verdient nog, dat het volgens de redactie
van het ontwerp-artikel voldoende is, indien één der
aan een tolunie deelnemende landen lid is van Ver-
eenigde Naties. Het lijkt niet zeker, dat dit inderdaad
de bedoeling is. Tenslotte is er nog een ander punt,
waarover de redactie onduidelijk is, nl. dat de eisch.
die het artikel stelt, slechts geldt voor een tolunie, die wordt gesloten, nadat het artikel van kracht is gewor-
den, zoodat een reeds eerder bestaande tolunie niet
aan dezelfde criteria zou zijn gehouden, daargelaten de
vraag, welke gevolgen dit feit zou moeten worden
geacht mede te brengen.

IIr. A. VAN KLEFFJSNS.

‘DE ZUIVERING

VAN DE BEDRIJFSORGANISATIES EN DE

KAMERS VAN KOOPHANDEL.

In één van de radiotoespraken, welke door hoofd-
ambtenaren van verschillende departementen worden
gehouden, werd nu bijna een jaar geleden aangekon-
digd, dat de bedrijfsorganisaties, in afwachting van
haar reorganisatie, die overigens nog niet is afgekomen,
zouden worden gezuiverd. Reeds spoedig daarna stelde
de toenmalige minister van Handel en Nijverheid een
viertal commissies in om hem te adviseeren inzake de
zuivering van de Kamers van Koophandel en de hoofd-
groepen Industrie, Handel en Ambacht. In het najaar
volgde de minister van Financiën het voorbeeld van zijn
ambtgenoot, zoodat nog een tweetal adviescommissies,
respectievelijk voor de hoofdgroepen Banken en Ver.
zekering, het levenslicht zag. Slechts de hoofdgroep
Verkeer is, voorzoover mij bekend, niet gezuiverd,
misschien wel, omdat deze patiënt reeds ten doode was
opgeschreven.
De commissies hadden allen denzelfden voorzitter
en secretaris. Overigens bestonden zij in den regel uit
één ‘hoogen ambtenaar, een neutralen notabele en ‘één
of twee bedrjfsgenooten Over de keuze der leden
werd, zooals gebruikelijk, met de georganiseerde iie-
galiteit overleg gepleegd. De commissies dienden met
ten minste drie leden te adviseeren, een bepaling, waar-
aan niet altijd strikt de hand kon worden gehouden,
omdat het dikwijls zeer lastig was om de leden voor een
zitting bijeen te krijgen, tengevolge van de vele be-
slommeringen, die het op gang komen van het bedrijfs-
leven voor vrijwel ieder lid met zich bracht.
Desniettegenstaande hebben de leden zich op voor-
treffelijke wijze van hun onaangename en zware taak
gekweten. Sommige leden hebben zelfs buitenlandsche reizen verzet om zittingen te kunnen bijwonen. Ook de
onderlinge verhouding liet niets te wenschen over:
slechts bij hooge uitzondering werd geen eenstemmig
advies uitgebracht.
Dat de taak onaangenaam en zwaar was, lag niet’
alleen aan den aard der werkzaamheden, maar ook aan
het feit, dat het aantal klachten de op de schattingen
der diverse hoofdgroepen gebaseerde verwachtingen
verre overtrof. Er zijn meer dan 200 dossiers aangelegd
tegen een verwacht aantal van 70 â 80. Ook het secre-
tariaat werd door deze onverwachte klachtenstroom
voor groote moeilijkheden geplaatst, die, naar tenslotte
bleek, vooral de vlotte afhandeling van de meer inge-
wikkelde gevallen in den weg hebben gestaan. Niette-
min was het overgroote deel van de dossiers per 1 April
1946 afgehandeld, zoodat toen het resteerende werk
verder door de secretarissen met welwillend door het

632

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946

Departement ter beschikking gesteld personeel kon
worden afgehandeld. Mede tengevolge daarvan en door

het feit,
1
dat voorzitter en leden geen vergoeding voor
hunne werkzaamheden ontvingen, beliepen de kosten
ca. f. 45 per dossier (in totaal ongeveer f. 9.500). Men
dient hierbij wel in het oog te houden, dat een, zij
het klein, gedeelte der dossiers reeds door regionale
zuiveringscommissies of soms door de hoofdgroepen

was samengesteld.

Zooals gebruikelijk, werd ook bij deze zuivering het klachtensysteem gevolgd, aangevuld met opgaven, die
de diverse organisaties verstrekten. Aan de hand van
de klachten stelde het secretariaat een onderzoek in, waarna behandeling ter zitting volgde, behalve waar
het N.S.B.-ers betrof, aangezien bij voldoende bewijs
van het N.S.B.-lidmaatschap in den regel met schrif

telijke behandeling werd volstaan. Aanvankelijk werd
den aangeklaagden eerst ter zitting mededeeling van
den inhoud der klachten gedaan (niet werd bekend ge-
maakt wie de klager was), doch reeds spoedig werd,
vöôrdat een zaak ter zitting werd behandeld, glegen-
heid tot schriftelijk verweer gegeven. Hoewel dit omvangrijke idministratieve werkzaam-
heden met zich bracht, is zooveel mogelijk getracht
om te voorkomen, dat aanidager en aangeklaagde in
het onzekere zouden verkeeren over den stand der be-
handeling. De klager ontving steeds een ontvangstbe-
vestiging van zijn aanklacht, terwijl, indien zijn klacht
behoorde tot de competentie van een andere commissie
(vooral met de zuiveringsraden voor het bedrijfsleven
kwam veelvuldig verwarring voor), tevens werd mede-
gedeeld, dat zij naar die commissie was doorgezonden.
Op deze wijze kon het secretariaat niet zonder een
gevoel van opluchting een aanklager met meer dan
300 klachten tegen aannemers verwijzen naar den zuive-
ringsraad voor de Bouwnijverheid. Wanneer ten slotte
de commissies een advies hadden verzonden aan de
instantie, waarbij de uiteindelijke beslissing berustte, werd van het feit dezer verzending wederom aan be-
trokkene, alle hoofdgroepen en de desbetreffende Kamer
van Koophandel mededeeling gedaan, dit laatste om
te voorkomen, dat een functionaris uit de ééne groep
gezuiverd zou worden, doch in de andere, bij gebreke
van een klacht, zou blijven zitten. Een coördineerende taak hadden de commissies niet
alleen dank zij haar gemeenschappelijken voorzitter
en secretaris, maar ook, doordat zij met name bij de
Kamers van Koophandel op verzoek van den Minister
diverse dossiers, die reeds adviezen van regionale com-
missies bevatten, nogmaals behandelde, hetgeen, naar
hieronder nader zal worden uiteengezet, geen over-
bodige luxe mocht heeten, hoezeer ook de verdere ver-
traging, welke deze nabehandeling voor betrokkene
medebracht, hoogst onaangenaam was.
– Voor een goede coördinatie beteekent overigens het klachtensysteein een hindernis. Herhaalde malen toch
moest een commissie over een klacht oordeelen, terwijl
zij de overtuiging had, dat de houding van andere
vakgroepen evenveel grond tot het indienen van een
klacht opleverde.
Voorts hebben de commissies eenige moeite gehad
met de vraag, in hoeverre zij mede moesten oordeelen over hetgeen een aangeklaagde functionaris als onder-
nemer of zelfs als privé-persoon had gedaan. Immers,
strikt genomen behoorden deze handelingen in het
algemeen door de zuiveringsraden voor het bedrijfs-leven, respectievelijk de tribunalen te wörden beoor-
deeld. Daar echter pogingen om contact met de
zuiveringsraden te verkrijgen weinig succes opleverden
en bij de zuivering de beoordeeling van de mentaliteit
een belangrijke rol speelt, is het zeker niet te betreuren,
dat de commissies haar adviezen op een zoo breed

mogelijken grondslag hebben geplaatst. Hadden zij
zich streng-formeel tot de functionarishandeingen be-
perkt, dan was de zuivering waarschijnlijk ten deele
mislukt, doordat zij niet aansloot bij die van andere
instanties, terwijl zij nu zelfstandig kon zijn
Bij de werkzaamheden der commissies trad het
rechtspraakkarakter steeds duidelijker naar voren, met
dien verstande, dat het bij de zuivering uiteraard moei-
lijker is om in de sfeer van het zakelijke en der nuchtere
feiten te blijven. In verband met een eventueele be-
drjfsrechtspraak dient hier in het kort te worden aan-
gestipt, welke eischen aan een dergelijke (leeken-) recht-
spraak blijkens de zuivering mogen worden gesteld:

Leiding van het college door een in het rechtspreken
ervaren voorzitter, in het algemeen dus een jurist.
Leden-deskundigen dienen, indien bedrjfsgenooten,
met zorg te worden uitgekozen, daar een gepronon-
ceerd-subjectieve onderuemersmentaliteit een juiste
waardeering van het algemeene aspect van de te
behandelen zaken belemmert. Overigens zullen
-uiteraard alleen bedrijfsgenooten met algemeene
belangstelling zich voor dergelijke werkzaamheden beschikbaar stellen.
Aanwezigheid van deskundigen-niet-bedrijfsgenoo-
ten, bijv. ambtenaren, biedt belangrijke voordeelen,
alleen al, omdat zij gewoon zijn de problemen,
waarover geoordeeld miet worden, vanuit een totaal
ander gezichtspunt te zien.
Mits aan de samenstelling der commissie de noodige
zorg wordt besteed, kunnen de processueele voor-
schriften eenvoudig zijn (volgens het beginsel ,,goede
mannen naar billijkheid”). Eventueel kan met ad-
viseerende bevoegdheid der commissies worden vol-
staan, waarbij, door de beslissing aan een centralere
instantie over te laten, een zekere coördinatie tus-
schen de in de verschillende bedrijfstakken werk-zame rechtsprekende commissies kan worden be-

reikt.
Het is gebleken, dat vele groepen, meer daii men
zou verwachten, in sterke mate een eigen karakter
hebben met eigenaardige verhoudingen. Dit kan de
wenscheijkheid van een vèrgaande decentralisatie
der bedrijfsrechtspraak, althans in eersten aanleg,

impliceeren.

Terugkomend op het werk der advieseommissies
voor de zuivering kan ik, alvorens het werk der afzonder-
lijke commissies te bespreken, nog als merkwaardigheid
vere1den, dat de zuivering vier verschillende cate-
gorieën omvatte, ieder te zuiveren volgens na te
noemen besluiten:
ambtenaren in dienst der Kamers van Koophandel

(Zuiveringsbesluit 1945);


besturen der Kamers (Besluit op cle Kamers -van

Koophandel); besturen der bedrijfsorganisaties (Derde Uitvoerings-
besluit Organisatie Bedrijfsleven);
secretarissen der bedrijfsorganisaties (eveneens Derde
U.B.). Het lagere personeel dienden de gezuiverde
besturen der bedrjfsorganisaties te zuiveren. In
feite is hiermede uiteraard niet zoo lang gewacht. Slechts bij de eerste groep kan men van eigenlijke
zuivering spreken. Bij de overigen kon formeel slechts
tot ontslag volgens de normale nogal gecompliceerde
voorschriften in de desbetreffende hierboven genoemde
besluiten worden geadviseerd. Men gevoelde echter al
spoedig behoefte om ook in deze gevallen tot al dan
niet openbare berisping in eenigerlei vorm te adviseeren,
waartegen door de ministers nimmer bezwaar is gemaakt,

**
*

Van het zuiveringswerk der verschillende commissies
kan het volgende worden vermeld.
Hoofdgroep Ambacht.
In deze hoofdgroep kwamen

2 October 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

633

de meeste klachten voor, hetgeen ten deele zijn oorzaak
vindt in het informeele standpunt der commissie, die
ook ‘de houding van functionarissen van de – zeer
talrijke – regionale afdeelingen beoordeelde, omdat
zij het m.i. terecht psychologisch belangrijk achtte,, dat
de dikwijls ietwat troebele locale sfeer van kleinere
plaatsen werd verhelderd door een serieuze behandeling
van de oprecht verontwaardigde klagers, die uiteraard
ook soms het gelijk aan hun zijde hadden. Voor de
commissie beteekende dit veel extra moeite, daar zij
zich ‘voor vrijwel iéder geval in andere verhoudingen
moest verdiepen, een groot verschil met de zuiverings-
commissies, die bijv. een bepaald ambtenarencorps
moesten zuiveren. Daartegenover stond een niet on-
aanzienlijk aantal N.S.B.ers, die in feite reeds uit hun
functie waren gezet, zoodat slechts het bewijsmateriaal
getoetst behoefde te worden, waarbij maar al te vaak
b1eek hoezeer de P.O.D.’s overkropt waren met werk,
doch ook mag worden geconstateerd, dat van die zijde
veel’ medewerking werd ondervonden. Ook zgn. ,,goede”
N.S.B.-ers werden niet gehandhaafd,’ daar voor het
vervullen van een publieke functie strengere maat-
staven mogen worden aangelegd. Overigens kwamen bij deze hoofdgroep slechts enkele gevallen voor, die
belangrijk waren en dan nog door dè deining, welke zij
in breede kringen veroorzaaktén, terwijl er practjsch
geen gevallen waren, die uit politiek en/of zakelijk oog-
punt bijzondere aspecten bodÉn.

Hoofdgroep Handel.
Bij deze hoofdgroep daarentegen was de ,,Arbeitseinsatz” het onderwerp van vele klach-
ten. De commissie heeft zich uitvoerig over dez
.
e kwestie
laten voorlichten en zich hier in het bijzonder moeite
gegeven om zich de verhoudingen op de critieke oogen-
blikken goed te realiseeren. Merkwaardig is wel, dat in
de hoofdgroep Ambacht, blijkens het uitblijven van
klachten, de stemming over de arbeidsinzetbemoeiingen minder verdeeld was. De bemoeienis van de vakgroepen
werd hier blijkbaar in het belang van de kleinere onder-
nemers geacht, die bezwaarlijk zelf een uitweg uit de
moeilijkheden konden vinden,, zooals vele grootere.
Zoowel bij de hoofdgroep Handel als bij de hoofdgroep
Industrie viel het verschillende malen op, hoe weinig
sommige leidende figuren in een bedrijfstak onderscheid
tusschen doel en middel weten te maken. Een verkeerde
keuze in gebezigde middeien, soms verooriaakt ,door
het streven om oude grieven te beslechten, is verschil-
lenden functionarissen noodlottig geworden.
Hoojdgroep Industrie.
Sproten bij de vorige hoofd-
groepen, waar de organisatie’s dikwijls duizenden leden
tellen, de klachten soms mede voort uit een gebrekkig
contact tusschen bestuur en leden, bij de hoofdgroep
Industrie zou men kunnen zeggen, dat de klachten
werden ingediend, omdat men elkaar te goed kende.
Verschillende personen – dit geldt ook wel voor enkele
kleinere groepen van de hoofdgroep Handel – moesten
voor de commissie verschijnen, hoewel ten slotte bleek,
dat de zaak niets om het lijf had of sterk was 9ver-
dreven, ja zelfs, dat zeer verdiensteljke personen waren
beschuldigd.

Bij de hoofdgroep Industrie moest de commissie zich
voorts uitvoerig inlaten met de ,,Auftragsverlagerung”,
waarvan gezegd kan worden, dat dit probleem vooral in de bouwindustrie een zeer gecompliceerd karakter
droeg. Hoewel in sommige gevallen de pommissie gaarne
een krachtiger houding tegen de Duitsche eischen had
gezien, kon toch worden geconstateerd, dat in het al-
gemeen hij dit moeilijke vraagstuk minder onjuistheden
zijn begaan dan het gerucht wil. Een vergelijking
met’ de enkele groepen, die principieel geweigerd hebben,
is uiteraard niet heelemaal zuiver, omdat dit verzet

ten deele mogelijk werd gemaakt door 6en anders inge-
stelde politiek van de overige groepen. Men mag boven-
dien niet vergeten, dat de rijksbureaux in deze kwestie

veel meer hebben gedaan dan de bedrijfsorganisaties,
of, zoo men wil, veel meer op hun geweten hebben.
Het pleit zeker voor de industriegroepen, dat het
arbeidsinzetprobleem. hier geen rol speelde, al waren de omstandigheden natuurlijk niet volkomen identiek
met die bij handel en ambacht.
Hoofdgroep. Banken.
In deze hoofdgroep zijn geen
klachten binnengekomen. Voor den belangrijksten
functionaris was evenwel een afzonderlijke zuiverings.
commissie ingesteld.
Hoofdgroep Verzekering.
In deze kleine groep zijn
nogal veel klachten ontvangen, behoudens één slechts
van weinig belang. Deze klacht betrof mede de in zake-
lijk opzicht bestaande spanningen tusschen de ver-
zekeringmaatschappijen en de agenten en makelaars,
zoodat de commissie zeer behoedzaam de feiten, welke
voor de zuivering van belang waren, heeft moeten schif-
ten van de overige.
Kamers van Koophandel.
Bij de zuivering van deze
instellingen viel in de eerste plaats een merkwaardige
tegenstelling tusschen het Westen en de overige provin-
cies op. Daar toch beschouwde men de bedrjfsorgani.
satie zeer argwanend. Voor sommige regionale zuive-
.ringscommissies was het enkele feit, dat een functio-
naris door de Organisatie-Commissie was benoemd, al
voldoende reden om tot ontslag te adviseeren. Tegen-
over instellingen als de Nederlandsch-Duitsche Kultuur-
gemeenschap e.d. stond men echter veel minder prin-
cipieel afwijzend dan in het ‘Westen, terwijl bovendien
de in, de kleinere gemeenschappen bestaande tegen-
stellingen een grootere rol speelden.
Het bleek, dat een niet onaanzienlijk deel der klachten,
afkomstig van het lagere personeel, sterk overdreven
was. Gevreesd moet worden, dat deze ongemotiveerde
beschuldigingen voor de verhoudingen in de toekomst
niet bevorderlijk zijn. Het personeel heeft zich dikwijls
onvoldoende ingeleefd in de positie, waarin hun chef
verkeerde, al was – dit zij ter vermij ding van misver-
standen gezegd – in diverse gevallen hun klacht wel
begrijpelijk.

Het verwijt, dat verschillende secretarissen – soms
min of meet terecht – trof, was te groote inschikke-
ljkheid jegens Duitsche eischen, wanneer inlichtingen’
moesten worden verstrekt, , ,Ausweise” uitgereikt, enz.
enz.
**
*

Met dit overzicht meen ik hier te moeten volstaan.
Het was uiteraard niet mogelijk om uitvoeriger over enkele interessante gevallen te spreken doch ook de
algemeene bevindingen van de zuivering zijn niet
zonder beteekenis.
Gebleken is, dat, behoudens de niet overtalrijke
N.S.B.-ers, er in de bedrijfsorganisaties weinig kwaad
verscholen ging, althans door een zuiveringsbril gezien.
Een al te sterke bril hebben de commissies niet opge-
zet, alleen reeds, omdat het beleid van de Nederlandsche
autoriteiten dan geheel anders had moeten zijn. De
houding van de bedrijfsorganisaties toch kan daarvan
niet geheel worden losgemaakt.

Evenzeer is gebleken, dat de ,,dictatoriale” voorzitter
veelal een uit de besluiten afgeleide mythe is. Meer
werkelijkheid bezit de figuur van den dictatorialen

secretaris,, ofschoon de secretaris volgens de besluiten
juist volkomen aan des voorzitters leiband behoort te
loopen. Vele vereenigingstradities zijn tenslotte in de
bedrjfsorganisaties bewaard gebleven, ondanks haar
totaal verschillenden opzet.
E. BLOEMBERGEN.

634

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946
DE LANDBOUWPRODUCTIE IN EUROPA

TIJDENS EN NA DE EERSTE

WERELDOORLOG.

Inleiding.

In verband met dehuidige voedselschaarste in Europa
is het van belang, het verloop van de landbouwproductie
na de eerste wereldoorlog na te gaan. In een Volkenbonds-
publicatie’) is een groot aantal cijfers verzameld, be-
treffende de productie en de handel in agrarische producten
in de jaren tijdens en na de eerste wereldoorlog. In het hier
volgende artikel is aan deze publicatie een en ander ont-
leend.
Evenals de industriële productie is de grootte van de
agrarische productie afhankelijk van een groot aantal
factoren. In bovengenoemd Volkenbondsrapport wordt
een aantal van deze factoren opgesomd, en wordt – zoveel
mogelijk kwantitatief – nagegaan, in hoeverre deze
factoren betekenis hebben gehad voor de daling van de productie tijdens de vorige wereldoorlog en het slechts
betrekkelijk langzame herstel daarna. De invloed van
de weersgesteldheid kan buiten beschouwing blijven,
daar het hier een periode betreft van meerdere jaren.

KunstnesWoorziening.

In de eerste plaats is voor de grootte van de productie
van belang de kwaliteit en de bemestingstoestand van de
grond. Bij een beschouwing van deze laatste dient men
rekening te houden met de zgn. ,,Wet van het minimuu”.
In grove trekken komt deze wet hierop neer, dat de mest-
stof, die bij de voortbrenging van een bepaald product
in het minimum is, de grootte van de productie bepaalt.
Dit botekent, dat de verschillende meststoffen slechts in
beperkte mate substitueerbaar zijn en dat het moeilijk is

een tekort aan een bepaalde meststof door bijvoorbeeld
een intensievere bewerking van de grond te compenseren.
Die meststof, die relatief het meest schaars is, bepaalt
in grove trekken dus de grootte van de opbrengst.
De belangrijkste meststoffen zijn: stikstof, fosforzuur en
kalium. Zoals uit tabel 1 blijkt, liet de voorziening van deze
meststoffen in Europa tijdens de jaren 1914-1918, verge-
leken met 1913 en met latere jaren, nogal wat te wensen
Over.

TABEL 1.

Verbruik oan kunstmest in enkele landen oan Europa,
1913-1 924.

1913
1916
1

1918

1

1920

1

1922
1924

Stikstof
(in 1.000 tonnen N)
Frankrijk ‘)
73 95
55
62
57
100
Duitsland

)
210
80
115 215 280
310
Fosfaten
(in
1.000 tonnen P,0,)
Frankrijk
1)
424
.
193

)
335 ‘)
410
466
Duitsland ‘)
536
285
214
.
359
310
Itali6
1
)
173
131
70
120
171
255
Katizouten
(in
1.000 tonnen K.0)
Frankrijk ‘)
.
.
92
3)
199
207
272
Duitsland
1
)
1110
884
1002
924
1296
842
‘) Productie + invoersaldo.
‘) Verbruik door de landbouw.
1919.
263
in
1921.
‘) Productie.

Helaas is alleen voor Duitsland bekend de hoeveelheid
stikstof, die aan de landbouw ten goede kwam. Voor de overige landen is – voorzover er althans iets bekend is –
alleen bekend het totale verbruik van stikstof, fosfaten
en kalium, dus inclusief het verbruik door de oorlogs-
industriën.
Natuurlijke mest heeft het voordeel, dat alle benodigde
meststoffen hierin aanwezig zijn. De voorziening met deze

‘)
,,Agricultural production in continental Europe during the
1914—’18
war and the reconstruction period”, League of Nations,
Genève
1943.

mest was echter in de jaren 1914-1918 ook geringer
dan normaal, doordat de veestapel was ingekrompen.
De slechte kunstmestvoorziening deed zich vooral na enkele jaren gevoelen, doordat in de eerste oorlogsjaren
nog meststoffen in de bodem aanwezig waren.

Sociale en economische organisatie.

Mede van invloed op de grootte van de productie is
de sociale en economische organisatie. Deze factor is moei-
lijk meetbaar, zodat het niet mogelijk is de invloed ervan
kwantitatief vast te stellen. Zelfs blijkt het niet eenvoudig
te zijn de richting van de invloed â priori vast te leggen;
m.a.w. het is moeilijk te zeggen,of een bepaalde verandering
in de sociale en economische omstandigheden een gunstige
of een ongunstige invloed op de grootte van de agrarische
productie zal hebben.
Na de eerste wereldoorlog kwam er een belangrijke ver-

andering in de sociale omstandigheden van Oost-Europa.
Deze veranderingen kunnen worden vergeleken met de her-
vormingen op agrarisch gebied, die in West-Europa tijdens de Fransche Revolutie plaats vonden en aangeduid worden met de termen: ,,afschaffing van de feodale verhoudingen”
en ,,verdeling van het grootgrondbezit”. Het percentage
van de oppervlakte in cultuur gebrachte grond, dat in de
eerste jaren na 1918 bij de agrarische hervormingen be-
trokken was, bedroeg in Griekenland 50, Letland 42,’Roe-
meni6 30, Estland 25, Lithauen18 en Tsj echo -Slowakij e 14.
In Hongarije, Joego-Slavië, Polen en Bulgarije bedroeg
het 10 pCt. of minder. Deze hervormingen vonden in de
diverse landen onder zeer verschillende omstandigheden
plaats; hun invloed op de agrarische productie’ zal waar-
schijnlijk ook zeer verschillend zijn geweest.

Arbeidskrachten.

Een van de belangrijkste factoren, die de achteruitgang
van de productie veroorzaakten, is de factor arbeid.Ge-
durende de jaren 1914-1918 daalde het aantal in de
landbouw werkzame arbeidskrachten vrij sterk. Vooral
in landen met een overwegend agrarisch karakter was
men genoodzaakt veel arbeidskrachten aan de landbouw te
onttrekken. In een land met een overwegend industriële
bevolking als bijv. Engeland kon men volstaan met relatief
minder arbeidskrachten aan de landbouw te onttrekken.
In de meeste landen trachtte men de mannelijke arbeiders te vervangen door vrouwelijke en door krijgsgevangenen.
De productiviteit van deze laatsten schijnt overigens gerii’lg
te zijn. Tabel 2 geeft een overzicht van het deel van de
arbeidskrachten, dat door de oorlogsomstandigheden aan de landbouw was onttrokken.

TABEL
2.

Percentage yan het aantal in de landbouw werkza,nen, die
gemobiliseerd waren.
Groot Brittannië
……………………..
(1918)

28 %
Frankrijk

…………………………..
(1916)

40 %
Rusland

…………………………..
40 %
Duitsland

…………………………..
60 %
Beieren

…………………………….
70 %

Na 1918 bleef het tekort aan arbeidskrachten bestaan.
Behalve de gewonden en gesneuvelden keerden ver-
scheidene gedemobiliseerden niet in de landbouw terug.
Vooral in Frankrijk was het blijvénd verlies van de agra-
rische bevolking aanzienlijk. De algemene indruk is, dat
de achteruitgang van het aantal agrarische arbeiders in
de industriële landen aanzienlijk is. Vooral in Frank-
rijk is in dit opzicht een merkwaardig verschil te con-
stateren tussen de industriegebieden in het Noorden
en de Zuidelijke landbouwgebieden. In het Noorden was
de landbouwbevolking in 1921 geringer dan in 1906, in
het Zuiden daarentegen hoger; in beide delen was de pro-
ductie in 1921 lager dan in 1913.

Veestapel.

Een volgend punt, dat de aandacht vraagt, is de achter-
uitgang van de veestapel. De teruggang van het aantal

‘1

2 October 1946

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

635

paarden was niet van een zodanige grootte, dat deze veel
invloed had op de productie, doordat de arbeid, waarvoor
dêze paarden als hulpkracht hadden moeten dienen, nog
sneller in aantal terugliep.
De daling van de rundveestapel bedroeg in geheel
Midden- en West-Europa, zoals uit tabel 3 blijkt, ruim
10 pCt.
2).

TABEL 3.
Aantal runderen in enkele landen van Europa.

Aantal

Aantal runderen in % van dat

run-

in 1913
deren
perlia.

———————–

1913

1919
1
1921

1924

1928

1936

Nederland
…..

0,6

90

100.

.

120

België
………..
0,6

70

80

90

95

95
Frankrijk

0,4

80

90

90

100

105
Frankrijk
(be5et gebied)

.

40

70

85

100

105
Denemarken

0,6

90

105′

110

120

1
120
Duitsland

0,4

90

95

95

100

115

Polen
………..
0,2

.

95

.

100

120
Zwitserland . . .

0,3

90

100

.

110

105

Alleen in Sleeswijk-l-lolstein en in Beieren was een
geringe stijging te constateren. Uit de aard der zaak
bedroeg de daling in de door de oorlog geteisterde gebieden
aanzienlijk meer dan 10 pCt., hetgeen blijkt uit de
cijfers voor het bezette deel van ‘Frankrijk.

Tabel 4 geeft enkele cijfers betreffende de daling van
de varkensstapel (zie rechter kolom).
Hieruit blijkt, dat in de gebieden langs de Noordzee,
waar de varkéns gemest worden met ingevoerde gr.nen e.d., de teruggang het sterkst is geweest. Na het herstel
van de invoer, was de varkensstapel in Nederland en Dene-
marken betrekk&ijk spoedig weer op het peil van voor de
oorlog, terwijl dit in N.W.-Duitsland langer duurde. De
vermindering van de varkensstapel in de overige gebieden
van Europa, speciaal in de ,,potato-belt”, was lang niet
zo groot. Deze ,,potato-belt” strekt zich uit van NO.-

‘)
De gegevens voor deze en de volgende tabel zijn ontleend aan
een aantal cartograminen in genoemde Volkenbondspublicatie.
GRAFIEK
I.

TABEL 4.
Grootte van de varkenssta pel

Aantal

in % van 1913
perha.


in 1913 1919

1921 ‘ 1924
1
1928

1936

Nederland

0,4

35

110.

.

125

België
……….
..0,5

55

70

80

80

75
Denemarken . . .

0,6

30

60

115

.

140
N.W. Duitsland

0,7

30

50

65

115

105
Brandenburg-
Pommeren . . .

0,4

50

80

80

110

150
Oost-Prutsen . . .

0,3

65

90

105

130

140
Zuid-Duitsland .

0,3

65

90

110

120

140
Zwitserland . . .

0,1

80

110

.

.

150

Polen
………..
0,1

.

.

.

.

150

Duitsland en Polen via Beieren naar Zuid-Centraal Frank-
rijk. Meergenoemde Volkenbon.dspublicatie spreekt in dit
verband van ,,port pig” en van ,,potato pig”.

Grootte van de graan- en aardappelproductie.

Tot slot zullen nog enkele opmerkingen worden gemaakt
aan de hand van twee tabellen beteffende de grootte
van de productie van graan en aardappelen.
Tabel
5
geeft een overzicht van het verloop van de met
graan bebouwde oppevlakte, van de opbrengst per ha
en van de totale productie op het vasteland van Europa.

TABEL 5.

Verloop van de graanproductie op het vasteland van Europa.

Be-
bouwde
Op-
Totale
Op-
Totale
Jaar
opper

brengst pro-
1
brengst
pro-
vlakte
per ha.
ductie
per ha’) ductie’)

1909—’13
100
100
100 100 100
1920
85
84
72
1921
91
89
81
87
76
1922
91
85
77
87
79
1923
92
98
90
91
84
1924
93
86
80
92
85
1925
95
104
99 95
90
1926
95
97
93 95
100
1933—’37
101
105
105 105
105
‘)
TweejaarlijKse gelnicloelclen.

Teneinde de invloed van de weersgesteldheid op de

1

Productie vûn graan en aardapjiefen in % van de gemiddefde productie in 190911913

190913 191

1915

1916

1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926

192529

1930.3

193:3

11
+
0

120

.

I
I

/

60

‘•.••,

.

West Europa

– .- -. root.Britcin,ti

…..
…….. Rusfcind

636

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946

grootte van de opbrengst en van de totale productie uit
te schakelen, zijn hiervan tweejaarlijkse gemiddelden be-
rekend. Uit deze tabel blijkt, dat pas voor het eerst in
1925 de opbrengst per ha hoger was dan de gemiddelde
opbrengst in de jaren 1909-1913.
Tabel 6 en grafiek 1 (duidelijkheidshalve is de lijn
voor Oost-Europa niet aangebracht; deze vertoont
overigens ongeveer hetzelfde verloop als die voor Rusland,
maar ligt op lager niveau) geven een overzicht van het
verloop van de productie van graan en aardappelen in
West-Europa, Oost-Europa, Rusland en Groot-Brittannië
in de jaren 1914-1918 en volgende. Tevens is hierbij aan-
gegeven de gemiddelde grootte van de productie in de jaren
1925/1929, 1930/1934 en 1934/1938.

TABEL 6.
Grootte van de productie van graan en aardappelen in Europa
in % vande gemiddelde productie in
1909-1913
‘)

West-

Oost-

R 1•

Groot-
aat

Europa )

Europa

5)

IJS

Brittannië

1909-13

100

100

100

100
1914

93

83

92

104
1915

87

84

91

105
1916

78

79

84

93
1917

67

.

.

115
1918

71
.

.

132
1919

70

63

109
1920

76

70

53

101
1921

83

74

44

101
1922

79

89

67

104
1923

86

97

81

93 1924

84

84

82

93
1925

102

99

109

99
1926

87

98

123

97
25
19-29

98

102

/

114

99
1930-34

105

113

123

91
1934-18

106

118

149

87
‘) De cijfers voor de jaren 1914-1918 hebben betrekking op de
vooroorlogse grenzen, dc cijfers voor de jaren 1919 en volgende op
de na-oorlogse grenzen.
5)
West-Europa omvat het vasteland van :cucopa ten Vesten
van dc Oostelijke grenzen van Zweden, Duitsland, Zwitserland en
Italië.
) Het vasteland van Europa ten Oosten van de onder
2)
ge-
noemde landen, behalve Rusland en Turkije.

Uit deze cijfers blijkt zeer duidelijk het langzame her-
stel van de productie op het vasteland van Europa na af-
loop van de oorlog.

Samenvatting.

.

Het verloop van de agrarische productie op het vaste-
land van Europa, vertoonde blijkens het voorgaande, in
de jaren tijdens en na de eerste wereldoorlog, een aanzien-
lijke daling. De herstelperiode, dat wil zeggen de tijd, die
na het beëindigen van de vijandelijkheden verliep, voordat
de productie weer het peil van 1909-1913 had bereikt,
kan worden gesteld op 5 tot 7 jaar. Onder de oorzaken van
de teruggang en van de betrekkelijk lange duur van de
herstelperiode, moeten in de eerste plaats worden genoemd
het tekort aan kunstmest en het tekort aan arbeidskrach-
ten.
Aan het verloop van de agrarische productie in Neder-
land tijdens de vorige en tijdens de laatste oorlog zal in
een volgend attikel enige aandacht worden geschonken.
Drs. A. H. HULSHOF.

BOEKBESPREKING.

Dr. J. Mensink:
De kolenvoorziening van Nederland
tijdens den weeden wereldoorlog, Amsterdam 1946.

De gedurende de oorlogsjaren allengs minder snorrende
kachels maakten een smartelijk einde aan het véér den
oorlog zoo grif ‘vertelde fabeltje, dat ons land zichzelf
van kolen kon voorzien. Zelfs indien wij den haiden winter

1944/’45, toen de mijnen niet meer bereikbaar waren,
buiten beschouwing laten, was de voorziening toch zoo
bedroevend, dat ik mij voor kan stellen, dat zij voor
menigen niet-ingewijde een raadsel vormde. 1-let ant-
woord op dit raadsel is thans gegeven door Dr. J. Mensink,

die bij den uitgever H. J. Paris te Amsterdam een uit-
voerig werk deed verschijnen, dat den titel draagt ,,De
kolenvoorziening van Nedeiland tijdens den tweeden
wereldoorlog”.
Dit boek is meer dan een individueele beschouwing.
De schrijver is gedurende den geheelen oorlog verbonden
geweest aan het Rijkskolenbureau en uit het voorwoord
van den directeur van dit bureau blijkt, dat de lezer ge-
plaatst wordt voor een geschiedschrijving van het Rijks-
kolenbureau. Een geschiedschrijving, die naar mijn ooi’deel
de volle waardeering verdient, omdat zij is uitgegroeid
tot een nauwkeurige, hier en daar van zlfcritiek niet ont-
blote, verantwoording van het beleid. Een verantwoording, die van harte moet worden begroet. Het Rij kskolenbureau
heeft op een centrale plaats in ons bedrijfsleven en
maatschappelijk leven gestaan, een plaats, welke en
dtuk contact, met den bezetter met zich bracht. Een
contact, dat, het spreekt vanzelf, niet aangenaam was
en den vorm moest aannemen van een schier permanenten druk, waartegen de leiding van het Rij kskolenbureau zich
met groote verdienste heeft geweerd.
Ik zal hier niet stilstaan bij de vele pagina’s vtülende
worsteling met den bezettèr. Zou ik dat doen, dan zou
ik mij voelen als een filmrecensent, die de ontknooping aan de lezers mededeelt. Immers, de Duitschers hebben
de kolenvoorziening gebruikt als den stok, waarmede
andere oogmerken konden worden bereikt en de gevolgen
van den strijd van het Rijkskolenbureau reikten bijge-
volg veel verder dan het simpele feit van de kolenvooi-
ziening.

De kMenvoorziening van ons land heeft gedurende den
oorlog één groot voordeel geboekt. In tegenstelling tot wat na den oorlog is gebeurd, is de productie niet sterk
verminderd. De daling van de individueele prestatie
werd grootendeels opgevangen door de uitbreiding van het
personeel. hoewel ik geenszins blind ben voor het feit,
dat dwang en vrees hieraan niet vreemd waren, verdient
toch het feit te worden gereleveerd, dat, indien deze
toestand bestencligd ware gebleven, ons land er thans
veel gunstiger voor zou staan.
Minder gunstig stond het echter al met de hoeveel-

hëden, welke voor hinnenlandsch verbruik ter beschikking
kwamen. De bezetters drongen, vooral in bepaalde pe-
rioden, sterk op uitbreiding van den export aan, waar
geen invoer tegenover stond, zoodat dit moest gaan ten
kQste van den binnenlandschen verbruiker.

Daarbij deed zich ook het bezwaar gevoelen, dat het
verbruik de neiging had toe te nemen. De vervanging
van benzine, stookolie en petroleum vergden direct of
indirect – in het laatste geval via gas en electriciteit –
kolen, zoodat bij de distributie hiervoor plaats moest
worden ingeruimd ten koste van het normale verbruik.
Daarbij kwam, dat dikwijls de aangevoerde kolen niet
de geschikte kwaliteit hadden, hetgeen vooral voor gas-
fabrieken van belang was. Zoo kon het gebeuren, dat,
ondanks de sterke beperking van het gasverbruik per
gezin ingevolge de distributiebepalingen, toch het kolen-
verbruik der gasfabrieken in 1943 ca. 400.000 ton grooter
was dan in 1939, terwijl dat der electrische centrales
gelijk bleef. 1

Jet vervoer – om nog een illustratief cijfer te nemen – vergde in het zelfde jaar voornamelijk voor
binnenvaart- en wegverkeer ca. 300.000 ton meer. De
bezetters waren al evenmin zuinig als bescheiden en
slokten ook heel wat op. Tenslotte verbruikten de mijnen
zelf 300.000 ton meer dan normaal, voor welk feit Dr. Men-
sink geen verklaring heeft gegeven. Zouden al deze feiten
reeds tot een aanzienlijke individueele beperking van het kolenverbruik hebben moeten leiden, daar kwam nog bij,
dat bepaalde groepen van bedrijven op Duitsch bevel
extra moesten worden bediend, zoodat de mogelijkheid
van een evenredige korting ontbrak. Dat een recht-
vaardige distributie onder deze omstandighedën veel
zorgen met zich bracht, is duidelijk.

2 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

637

Een tweede probleem, dat heel wat aandacht vergde,
was de prijsvaststelling. De voortdurende stijging van
kosten als gevolg van loonsverhooging, vermeerdering
van sociale lasten, verkleining van de productie, ver-
hooging van de vervoerskosten e.d., maakten ingrijpen
in de prijsvorming noodzakelijk, waarbij zich bovendien
de moeilijkheid deed gevoelen, dat deze kostenverhoogin-
gen dikwijls zoo ongelijk over streken en bedrijven waren
verdeeld, waarvan men zoo weinig mogelijk den indivi-
dueelen afnemer de dupe kon laten worden. Op dit gebied
is het Rijkskolenbureau met succes egajiseerend opge-
treden. Evenzeer moest dit bureau zich bemoeien met de
inschakeling van hen, wier bedrijven als gevolg van
den oorlog warèn stilgelegd, hetgeen op bevredigende wijze
is geschied.
Samenvattend kan men zeggen, dat de schrijver een
moeilijke en hoogst ondankbare taak op voortreffelijke
wijze heeft vervuld. De lezer moge wellicht nog een enkelen
wensch hebben, toch geloof ik, dat de grootste wensch
zal zijn, dat de verslagen der andere rijksbureaux, wat
degelijkheid en leesbaarheid betreft, dit verslag zullen
evenaren.
Dr. A. DE &RAAFF

AANTEEKENING.

1)E REVALTJATIE VAN DEN CANADEESCIEEN DOLLAR

Evenals vele andere landen staat ook Canada voor
het moeilijke vraagstuk van de na-oorlogsche aan-
passing. Daarbij tracht het d.m.v. een stelsel van prijs-
contrôle en subsidies een zoo stabiel mogelijk prijs-
niveau te handhaven. Het is daarin over het algemeen
beter geslaagd dan Engeland en A’merika, waarmee
het
zoo
nauwe economische betrekkingen onderhoudt. In de beide genoemde landen was bij het einde van den
oorlog het indexcijfer van de kosten van levensonder-
houd, vergeleken met 1939, gestegen met resp. 31 pCt.
en 33 pCt., voor Canada bedroeg het overeenkomstige
cijfer 20 pCt.
1).
In dezen gang van zaken dreigde
medio 1946 stoornis te komen. De prijsniveaux in de landen buiten Canada vertoonen in het algemeen een
opwaartsche beweging en het gevaar lag voor de hand,
dat hetzelfde verschijnsel zich ook in Canada zelf zou
voordoen. Vooral was dat het geval, toen in het bij-
zonder in de Vereenigde Staten de prijzen sterk stegen.
Tnsschen Canada en de Vereenigde Staten bestaan
bijzondere banden. Amortisatie en rentelasten, gevoegd
bij groote importen van voor productie zoowel als
consumptie bestemde industrieele artikelen, zijn oorzaak
dat de Canadeesche betalingsbalans t.o.v. den Zuide-
lijken nabuur doorloopend ongunstig is
2
):

cxci. goud

incl. goud
(jaargemiddelden in millioenen dollars)

1926—’28

– 310

– 275

1929—-’31

– 375

– 330

1932—’34

– 210

– 120

1935—’37

– 170

– 35

1938—’39

– 305

– 130

Door den grooten import dreigde de stijging van het
prijsniveau in de Vereenigde Staten, via de wisselkoer-
sen, zich in Canada te manifesteeren. Productiekosten
zouden daardoor toenemen, alsook de kosten van
levensonderhoud. Daarbij voegde zich de prjsverhoo-
geiide werking via den export. Prijsstijging in het
buitenland van de eigen exportproducten immers
heeft ten gevolge, dat de binnenlandsche prijzen van
genoemde producten eveneens de neiging vertoonen
omhoog te gaan.
Teneinde aan een en ander het hoofd te bieden,

‘1 ,,The Banker”, Augustus 1946, blz. Bi.
‘) ,,The Banker”, Augustus 1946,
11z.
84

heeft de Canadeesche Regeering onlangs een reeks van
maatregelen genomen, die bij monde van haar minister
van Financiën in de parlementszitting van den 5en
Juli 1946 wereldkundig werden gemaakt. Deze rede
van Minister J. L. Ilsley vindt men afgedrukt in het
,,Federâl Reserve Bulletin” van Augustus 1946. De
door den Minister in zijn rede openbaar gemaakte
maatregelen zijn vier in getal, t.w.:
le. de prjsbeheersching blijft gehandhaafd; 2e.
speciale voorzieningen worden getroffen in verband met
de ingevoerde artikelen; 3e. het stelsel van subsidies
blijft bestaan en 4e. de Canadeesche dollar wordt ge-
revalueerd.

Wat de
prijsbeheersching
aangaat, zal een lijst worden
opgesteld van de artikelen, die daaronder vallen.
Alle grondstoffen en voor het levensonderhoud noodige
artikelen behooren daartoe. Voedingsmiddelen, olie, klee-
ding, textiel, leder, keuken- en eetgerei, radio’s, auto’s,
meubels, bouwmaterialen komen op de lijst, evenals
benoodigdheden voor landbouw en visscherij. Van de
aldus geregistreerde artikelen zijn de prijzen vast-
gesteld op basis van October 1941. Verhooging wordt
alleen toegestaan door de ,,Wartime Prices and Trade
Board”, indien door betrokkenen de noodzaak ervan
wordt bewezen. Alle niet in de lijst met name genoemde
artikelen vallen buiten de prijsbeheersching.
Ten aanzien van de
ingevoerde artikelen
moet een
splitsing worden gemaakt tusschen gesubsidieerde
en ongesubsidieerde. De prijs van de laatste wordt
bepaald door den invoerprjs, verhoogd met een, zekere
marge, die kleiner is dan de normale winst. Een en
ander om te voorkomen, dat het publiek preferentie
toont voor geïmporteerde artikelen boven die, welke
evengoed in het binnenland te verkrijgen zijn.
Gesubsidieerde artikelen mogen daarentegen niet
in prijs worden verhoogd. Zij blijven op de eenmaal vastgestelde basis. Dit geldt ook ten aanzien vin een
aantal goederen, die reeds aan speciale regelingen
onderworpen zijn, bijv. motorvoertuigen.
Het stelsel van
subsidies
wordt door de Regeeing
gehandhaafd. Zij heeft zich daarbij door de overweging
laten leiden, dat door het geven van subsidies het
prijspeil verhinderd wordt omhoog te gaan. Daar-
voor getroost zij zich zware offers. Voor subsidies komen in aanmerking artikelen, die belangrijk zijn
voor het levensonderhoud en de productie. Ofschoon
de Regering uiteindelijk een afschaffing van dit
stelsel beoogt, zal zij, zoo noodig, er niet voor terug-
deinzen, om de subsidies te verhoogen.

Geven de voorgaande maatregelen een beteren waar-
borg voor het goed functionneeren van het prjsbe.
heerschingsapparaat, zij verhinderen – met uit-
zondering dan van de subsidies – de inflationistische
tendenties geenszins. Het feit van het duurder worden
der importen ten gevolge van de prijsstijging in het
buitenland, inzonderheid in de Vereenigde Staten, blijft
bestaan. Wat kan Canada doen?

Voor den oorlog, zoo vervolgde Minister Ilsley,
is de Canadeesche dollar t.o.v. den Amerikaanschen
met 10 pCt. gedeprecieerd. Ondanks dit verschil is
de Regeering erin geslaagd dm door een betere en vroeg-
tijdiger contrôle het prijsniveau ongeveer geljkes tred

te doen houden met het Amerikaansche. Zoo was de
toestand aan het einde van den oorlog. Sindsdien echter
is het Amerikaansche prijsniveau verder gestegen. Het
stelsel van subsidies, teneinde de stijging op te vangen,
dreigt te falen. Indien geen afdoende afweer kan
worden ontwikkeld, zal het Canadeesche prijspeil
tendeeren •naar het Amerikaansche
plus
10 pCt. uit
hoofde van het koersverschil. Een verhooging van de
kosten van levensonderhoud zal daarvan het gevolg zijn,
waaruit weer voortvloeien loonconflicten, sociale on-
rust enz.

638

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

2 October 1946

In verband met .dit alles, zoo zeide spreker, heeft de
Canadeesche Regeering besloten om den Canadeeschen
dollar op pariteit te brengen met den Amerikaanschen.
Deze
revaluatie
trad onmiddellijk, dat is op den 5en
Juli 8.00 p.m., in werking. Zij herziet den binnenland-

schen goudprjs van $ can. 38,50 op $ can. 35 per
ons fijn

Op deze wijze hoopt Canada de reacties van de prijs-
stijging in de Vereenigde Staten beter te kunnen op-
vangen. Wat toch is het geval?

De Canadeesche import uit de Ver. Staten, zoo belang-
rijk voor de productie en consumptie van het land, zal in
Canadeesche dollars. uitgedrukt 10 pCt. goedkooper

worden. Dit is van veel beteekenis voor het industrieele
apparaat, afhankelijk als het is van den invoer van
machines, uitrusting en voorraden; het is eveneens van
beteekenis voor een reeks van consumptie-artike]en.Men
hoopt, dat sommige artikelen zelfs beneden het prijspeil

v66r de revaluatie zullen komen. In elk geval echter
zullen prijsstijgingen in andere landen in eerste instantie

worden opgevangen door de wisselkoersen, waardoor de
omvang van de subsidies tenminste binnen overzien-
bare proporties kan blijven. Een ander voordeel is, dat
de prijzen van artikelen uit andere landen dan de
Vereenigde Staten – Engeland, Frankrijk bijv. –
meer in overeenstemming met de Canadeesche zullen ko-
men. Daardoor zal Canada meer kunnen importeeren.Voor
den export ligt het geval anders. Over.
,het algemeen
is Canada erin geslaagd om zijn prijsniveau niet
zoo ver te doen stijgen als verwacht mocht worden op
grond van het koersverschil van 10 pCt. Sommige
artikelen zijn zelfs ver beneden het Amerikaansche
prijspeil gebleven. Andere daarentegen, zooals enkele
exportartikelen, zijn wel tot het niveau van de Ver-
eenigde Staten plus de 10 pCt. premie gekomen.
Deze voordeelen komen door de revaluatie te
vervallen. De Regeering meent echter, dat dit offer ge-
bracht moet worden in het belang van het geheele
land. Tenslotte zal ook de exportindustrie alleen baat
vinden bij een stabiel prijsniveau en lage productie-
kosten.

Het is het doel van de Regeering om te zorgen, dat
reëele waarden behouden blijven. Daarmee bedoelt zij,
dat zij waken wil voor een schijnwelvaart. Wat zij be- oogt, is volgens Minister Ilsley: ,,the protection of the
value of real wages, of the real incomes of primary

producers, of the real value of the income of pehsioners,
and teachers and office workers, and of the wartime
savings of so many millions of Canadians”.
Zij meent in de revaluatie van den Canadeeschen
dollar een middel te vinden om het vraagstuk van

de na-oorlogsche aanpassing voor een deel op te lossen.
Met nadruk wijst Minister Ilsley er in zijn rede op, dat
het geenszins in de bedoeling van de Regeering ligt
om de kwestie van de wisselkoersen lichtvaardig te
behandelen. Ook zij stelt prijs op zoo stabiel mogelijke
wisselkoersen, doch het gaat hier om een noodzaak,
t.w. het herstellen van ,,the true international and
dornestic value of the Canadian dollar”. De Canadeesche

dollar wâs met 10 pCt. gedeprecieerd. Hierom ook vond
de Canadeesche Regeering ziçh vrij om den stap te doen;
naar haar overtuiging handelde zij hiermede geenszins
in conflict mt de voorschriften van Bretton Woods
3).

‘) G. K. C. van Tienlaoven: ,,De voorstellen van ]3retton Woods”,
blz. 60: ,,tegen een wijziging, welke de aanvankelijk vastgestelde
pariwaarde niet met 10 pC. overschrijdt, zal geen bezwaar
vord en gemaakt”.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

BOEKEN.

Besluit op de Inkomstenbelasting
1941 en
Besluit op de
Diidendbelasting
1941 door Mr. F. van Blerkom.
Nederlandsche Uitgevers Mij. N.Y., Leiden. 1946,
388 blz., f 10 geb.

iYational Institute of .Econornic and Social Research. Occa-
sional Papers X. A system of national book-keeping.
Illustrated by the experience
of
the Netherlands
economy by J. B. D. Derksen, Dr. Phil. Cambridge
University Press. 1946, 33 blz. Price 5s net.

BROCHURES.

A report presented to the Cambridge conference
1946
of the
International Lar Association by a Dutch group. War
problems jij Dutch trade mark Law. Reprinted from

,,Bijblad Industi’ieele Eigendom” (BIE.). Volume
14, No. 7, The Hague, July 15th, 1946, 5 bl.
Eerste Nota over het Nationaal Weloaarts plan
1946. Centraal
Planbureau i .
o.,
‘s-Gravenhage, Algemeene Lands-
drukkerij, Mei 1946, 56 blz. Te verkrijgen bij Rijks-
uitgeverij, Fluw. Burgwal 18, den Haag. Prijs f 1.50.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Evenals de vorige week bleef de geldmarkt zeer kalm.
De noteeringen bleven vrijwel gelijk, alleen driemaands-
papier werd gevraagd voor IJ pCt.

Tusschen 1 en 16 October zullen groote bedragen
aan schatkistpapier komen te vervallen, doordat de
banken in den overeenkomstigen termijn van 1945, net na de geidsaneering, groote bedragen schatkist-
papier gekocht hebben, hetgeen vermoedelijk een
tendens tot daling van het marktdisconto mede zal
brengen.

Het oploopen van de posten ,,geblokkeerde saldi
van banken” en ,,vrje saldi” op de weekstaat van De
Nederlandsche Bank van 23 September (resp. met
f 12 en f 19 miljoen) wijst erop, dat geldgevers gere-
serveerder zijn. Ook de recente vereenvoudigings-
besluitén op het gebied van het effectenverkeer, waar-
door meer geld in de vrije sfeer terechtkomt, zullen
het hare bijdragen tot onttrekking van gelden aan de
banken. Men ziet dan ook grootere belangstelling voor
korter papier.

Op de Amsterdamsche Beurs handhaafde zich aan-
vankelijk een vaste stemming, doch tegen het eind van
de week trad er een verslapping in. A.K.U. noteerde
131 per 27 Séptember tegen 123* op 20 September
(135 op 26 September). Unilever noteerde resp. 270 tegen
262k (278 op 26 September). Philips steeg tot 304
tegen 295 op 20 September (307k op 26 September).
Ook Koninklijke Olie verbeterde weer iets tot 387
op 27 September (391 op 26 September).
Scheepvaartfondsen noteerden iets lager, na de
daling van 26 September. K.N.S.M. noteerde 168 op
20 September, 173 op 26 September en 167 op 27 Sep-
tember. H.A.L. noteerde 140* op 27 September tegen
140 op 20 September.
Van de Indische fondsen noteerde H.V.A. 280
tegen 284k per 20 September, Amsterdamsche Rubber
verbeterde van 178 op 1791 in denzelfden termijn.
De Vrij sterke reactie aan het einde der week staat
in verband met de komende vermogensheffing. Deze
zal zeer aanzienlijk zijn, zoodat omvangrijke liquidaties
te wachten staan, hetgeen een drukkenden invloed op de koersen had.

Verder werd voor zes fondsen de handel, met ingang
van 26 September, opengesteld. Het betreft hier aan-
deelen van beleggingsmaatschappijen.
Voor de realisatie van Amerikaansehe aandeelen is
nog te vermelden, dat in New York een matig herstel
is ingetreden.

17
,

STATISTIEKEN

IIE NEDERLANDSCEE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Munt,
Wissels, prom. enz.,

Data
muntmate-
open

marktpapzer,
beleeningen,

voor-
Totaal Totaal
opeischb.
riaal en
deviezen
schotten qlh Rijle en
acteva
schulden
diverse

rekeningen

30Sept.’46
5.301.353 214.962
5.591.008
5.065.272
23

,,

’46
5.244.806
185.572
5.511.271
4.980246
16

’46
5.251.692
188.547
5.525.955 5.002.357
9′

,,

’46
5.219.254
200.071
5.505.041
4.982.320
2

,,

’46
5.232.544
193.190.
5.511.456 4.988.820
26 Aug. ’46
5.244.443
197.597
5.514.865
5.004.791
19

,,

’46
5.218.274
190.926
5.482.025 4.972.043
12

,,

’46 5.217.974
199.036
5.489.835
4.979.858
6Mei ’40
1.173.319
248.256
1.474.306 1.424.016

Bankbil jet-
Saldi

1
Geblok-
keerde
Bankassig-
Data
ten in om-
in
Saldo Rijk
RIO (D/G)
salde
natsèn en
diverse
Loop
R/G
van
rekeningen
banken

30 Sept.’46
2.816.072
1
)
2.249.069
C1.388.748
52.073
191.893
23

’46
2.755.788
1
)
2.224.288
C1.378.114 64.209
197.223
16

’46
2.765.997
2.236.330
C1.422.543 51.677
189.656
9

,,

’46
2.776.246
2.205.929 C1.373.895
100.077 188.896
2

’46
2.785.876 2.202.936
C1.226.400
108.391
188.676
26Aug.’46
2.740.335
2.264.202
C1.433.377
78.115
176.382
19

,,

’46
2.722.639
2.249.272
C1.462.935
63.414
176.168
12

,,

’46
2.725.478
2.254.084
C1.483.306
52.418 176.327
6 Mei ’40
1.158.613
255.174
22.9621
10.230

‘)waarvan nieuwe uitgifte f2.554.418.
f2.493.357.
Zoojuist verschenen:

Wiskunde en Economie

Een helder’ betoog van Prof. Dr. J. B. D. Derksen over
de vraag naar de beteekenis van de wiskunde voor. de
economie. Verkrijgbaar bij den boekhandel k
f
1.25. Des-
gewenscht toezending franco per post na ontvangst van
postwissel sd
f
1,35 (in. ver.k.) door deh
UITGE VER
H.
A. M. ROELANTS, SCHIEDAM.

Bestrijding der werkloosheid

in haar oorzaken en gevolgen

Opmerkingen over de Voorlopige Nota van een door het
bestuur van de Stichting vsn den Arbeid ingestelde corn.
missie tot bestudeering van het vrasgstuk der wettelijke
regeling. eener werkloosheidsverzekering door dr. ir
. J. C.
J. C. Nieuwenhuis.

Verkrijgbaar bij
den boekhandel
è
f
0.75.

Desgewerscht toezending franco per post na ontvangst van post-
wissel ad
f
0,85 (incl,verz.k.) door den
UITGEVER
H.
A. M. ,ROELANTS – SCHIEDAM.

Zoo
juist verschenen het otficiëel

Volledig rapport

van de côm missie Schermerhorn

inzake daden en houding van de

Nedèrlandsche ‘Unie

en haar ‘driemanschap

Openbaarheid is de kracht
der democratie.

Verkrijgbaar bij den boekhandel è fl.25

Uitgave: H. A. M. Roelants – Schiedam

mak

fter datt 90
zCt!!

ROTTERDAM

Bij het in April ji, door de Mij. van Nijverheid

afgenomen Examen Moderne Bedrijfsadmi-

nisfratie
slaagden
88
candidaten, waarvan er

81
door ons waren opgeleid.
Prospectus en naamlijst der geslaagden op aanvrage.

Cursus Moderne Bedrijfsadministratie

Beursgebouw
‘-
Kamer 321

Rotterdam

N.V. LANKHORST

TOUWFABR1EKEN

SNEEK TEL. 13041 -3042

SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803

Verzendt per

VAN GEND & LOOS

Vervoer inéén hand

door ‘tgeheele land

maximum service, minimum kpsfen

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hennip-

man, Prof. P. B. Kreuknièt, Th. Ligthart, Prof.

N. J. Polak, Prof. J. Tinbergen, Prof. H. M. H.

A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M. Verrijn Stuart.

Abonnementsprijs
f
22,50; franco p. post
f
23,30;

voor studenten
f
19.—; franco ‘per post 119.80.

Abonnementen worden aangenomen door den

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

Groote industrieele onderneming

gevestigd te Amsterdam, zoekt

een academicus
‘(JURIST OF ECONOOM)

die behalve het Secretariaat der Directie, de

redactie van een personeelorgaan en technische

publicaties, ook de leiding van de correspondentie-

afdeeling op zich kan nemen. Eischen, waaraan de

te benoemen functionnaris moet beantwoorden:

representatief.

sociale en technische belangstelling.
goed stylist.

uitstekende beheersching der moderne talen

Sollicitaties met volledige inlichtingen, salaris-

eischen en recente foto onder no. 890 Adv. Bur.

‘Aelen NV., Heèrengracht .570, Amsirdam.

Scheepvaart_kantoor te Rotterdam vraagt ter assis.
tentie van Directie

ervaren kracht

metgoede talenkennis, vlot correspondent, bij voorkeur
met acad. opleiding. Aanb. met vol!, int, onder lctt.
T.A.R. aan Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam.

SEMÏ-OVERHEIDSINSTELL1NG MET PERMANEN

TE ‘TAAK zoekt voor haar ACCOUNTANTSAFDEE-

LING een

leider

beschikkend over contrôle ervaring en vergevorderd in

zijn accountantsstudic (NIVA, VAGA of N.l3r. v. A.)

Candidaten moeten bereid zijn zich eventueel aan een

psychotechnisch onderzoek te onderwerpen.

Brieven onder no. 21859 Adv. Bureau ,,Die Ilaghe”,’

Plein 11, Den Haag.

Beschilaiare ksach
(en

ECON. DOCTS., 36 jaar, eigenaar van een flinke
handelszaak, vindt in dezen werkkring niet meer die
bevrediging, welke hij krachtens opleiding en ambities
wel in een grootere onderneming met expansieve ten-
denties meent te kunnen vinden.
Daarom zoekt hij in een dergelijk bedrijf

een algemeen leidende

functie
Hoofdzaak is een belangwekkende, zelfstandige taak
met mogelijkheid van algeheele ontplooïng van zijn or-
ganisatorische .n counmercieele capaciteiten.
Brieven onder lett. T.A.W. aan Nijgh & Van Ditmar,
Rotterdam.

_ …….’.. …….

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

i’loeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

Maakt gebruik

van onze speciale rubriek

Vacatures” voor het

oproepen van sollicitan-

ten voor leidende functies

Vertrouwenspositie
Bekwame kracht, reeds jaren
werkzaam bij grootbedrijf in lei-
dinggevende functie op het ge-
bied van bedrijfsanalysc, bc_
drijfsinlichtingen en statistiek,
wenseht van positie te verande-
ren. Gezocht wordt leidinggeven
de, event. zelfstandigé, tunctie,
waarbij, behalve aan bekwaam
heid, ook aan absolute betrouw-
baarheid groote waarde wordt
gehecht. Is gewend met groot
personeel om te gaan. Leeftijd
40 jaar. Br. onder no. 684 bureau
van dit blad, postbus 42, Schi-
dsm.

Mr. in de Rechten,
met ruime jurid. en commercieele
ervaring, zoekt plaatsing als
bedrijfsjurist of iets derg. Br.
onderno. 678 bureau van dit
blad, postbus 42, Schiedam.

I3iedt zich aan:

Assistfnt
.

van de Djrectie

Spreekt

en

schrijft vloeiend
Fransch. Duitsch, Engelsch en
Sj,aansch. Is mcsinenteel werk
zaam in zelfde functie bij een
der meest bekende industrieën
des lands. Brieven onder no. 682
bureau van dit blad, postbus 42,
Sehiedam.

Cond. Economie
31 jaar, gehuwd, als secretaris
van directie van groot bedrijf in
het buitenland werkzaam ge-
weest, moderne talen vloeiend
kunnende spreken en schrijven,
goede referenties, zoekt passende
werkkring, bijv. als assistent-
directie, correspondent moderne
talen of iets dergelijks. Liefst in
de provincie. Br.’ onder no. 681 bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam.

Houdt Vredestein 66k voor

Uw bedrijf in het oog 1
Wat wij vandaag nog niet
voor tJ kunnen maken, kun-
nen
wij
wellicht morgen
of
overmorgen.
Wij
draaien
weer volop en doen onze
uiterste best, onze Neder-
landsche afnemers zoo snel
en zoo doeltreffend mogelijk
te helpe’n met onze
1001
Vredestein rubber-artlkelen.

Houdt

ACNIZOMFIN

in ‘t oogI

Annonces, waarvan de tekst
‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte’ voorbe-
houden, in het nimmer van
dezelfde week worden opge-
nomen.

t

Alle
correspondentie betrellende advertenties, gclieve U
te richten
aan
Koninklijke
Neder!andsche Boekdrukkerij H. A. H.
Roelants,


Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300
toestel 6)

Druk Roelauts, Schledam.

Auteur