Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1532

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 18 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch
,
–rStatistis c
‘he

Beric’hten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANOSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E JAARGANG
WOENSDAG
18
SPTEMBER .1946

No. 1532

COMMIS.IE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H.
M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur.Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit

Abonnementsprijs van het blad. waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26* per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaar met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408

INHOUD:’ .

.
.::.

BIz

Risicoverdeeling

en

risicoverspreiding

bij

groote
bouwobjecten door Prof. Dr. N. J. Pola7.

.. ..
595

Het walvischvaartseizoen 1945/1946 door
A. G. U.
Hildebrandt

…………………………..
596

Statistische gegevens als basis voor de rehabilitatie-
plannen der Nederlandsch-Indische textielindus-
trie

door

Dr.

W.

T.

Kroese …………….
599

De -onvermijdelijke reductie der particuliere

ver-
mogens door een heffing ineens of door een in-
flatie door Dr. H.

W. J. A.

Vredegoor.
……..
600

Rubber en Amerika, naschrift door
H. C.
Bijleveld
603

Boekbespreking:

.

Dr. Ir.

H. G. van Beusekom, Woningvoorzie-
ning in een nieuwen tijd, door
L.
M.Koyck..
604

Aanteekening:

Keynes en de Amerikaansche betalingsbalans..
604

Geld-

en

kapitaalmarkt

…………………..
606

S t a t
i
s t
i
e k e n
:

.

Ban,kstaat………………………………
.606

DEZER DAGEN

kan men zich met recht afvragen, in hoeverre de toe-
komst door het verleden wordt bepaald. Terwijl er,
met Byrnes’ rede te Stuttgart, eindelijk een doorloo-pende lijn tevoorschijn kwam in de .Anierikaansche
buitenlandsche politiek, verdedigde Wallace een ‘ver-
deeling in invloedssferen, een soort vrlicht isolatio-
nisme. President Truman zong het ,,E’ntre c.es deux
mon ëoeur balance” en werd, als toegift gedwongen tot
eenige hachelijke toeren. Indien ‘dit ‘so-lonummer een
voorspèl van de komeidë – binnenlandsch-politieke

krachtmeting in de Vereenigde Staten: de verkiezingen
in November a.s., moest vormen, is Truman’s positie
zwevender geworden. In tegenstelling tot dit weinig
verheffende schouwspel vertoont de politiek van de
– Amerikaansche zeelieden een duidelijke lijn: na het
einde van de staking, uitgaande van de American
Federation of Labor, vaart thans het Nationaal Vak-
verbond van Zeelieden, aangesloten bij het C.I.O.,

denzelfden koers.
Ook Byrnes houdt zijn eigen lijn vast. Hij wil thans
naar Weenen, om daar over de Amerikaansche politiek
ten opzichte van Oostenrijk te spreken. In hoeverre
zijn rede te Stuttgart, waarmede Nederland zich ac-
.coord heeft verklaard, de gemeenteraadsverkiezingen
in de Engelsche en Fransche zônes van Duitschland
heeft beïnvloed, is nog niet na te gaan. Naar de uit-
• slagen lijkt dit gedeeltë van Duitschland iets voor de
,,Westersche familie” te gevoelen. Uit de reacties in
– andere landen blijkt wel, dat de verwantschapsgedachte
daar nog verre is.
Engeland heeft thans ookmoeilijkheden ,,enfamille”:
het heeft, naast de Palestijnsche, een binnenlandsche
illegale ,,immigratie” te verwerken en doet dat tot
nu toe op een wijze, die de Engelschen inderdaad tot
het wellevendste volk ter wereld stempelt. Ook een
Engelschman valt echter wel eens uit den toon; na
den uitval van Cadogan tegenover Gromyko in den
Veiligheidsraad was dit met minister Shinwell het geval, die de zorgen van het bedrijfsleven over de
kolenpositie voor den komenden winter als ,,a lot of
nonsense” betitelde, maar daarmede het gelijk nog
niet aan zijn kant schijnt te hebben.
De Turken betuigden hun instemming met den
terugkeer van Koning George van Griekenland (die,
gezien zijn ervaringen, uit het verleden, zoo verstandig
is, niet aan wonderen te gelooven)’ en devalueerden hun
valuta. Ook hier het gebruikelijke motto van export-
stimuleering. Als het tijd is voor én geslaagde con-
ferentie, dan op het gebied van den internationalen
handel: doch juist deze is, zooals bekend, naar de
toekomst verschoven. Wel wordt intusschen separaat
doorgehandeld over de internationale agrarische pro-
blemen. De juist beëindigde conferentie te Kopenhagen
leverde een nieuw lichaam, de Internationale Voedsel-
raad, op. Nederland is er bij.
Ook op andere punten is ons land aan het bijkomen,
twee jaar na den slag om Arnhem. De Commissie-
Generaal is al in Indië; de onderhandelingen worden
tastenderwijs hervat – de evacuatie van Nederlanders
uit het binnenland nog niet. De Jaarbeurs slaagde
volkomen; de ‘begrooting komt op tijd, 4de Bankraad –
is geïnstalleerd, het financieel bestel vereenvoudigd. De
omvang van dedistributiediensten wordt ingekrompen.
Er is een nieuwe bedrijfseconomische vondst: het stan- –
daardartikel in merkuitvoering, de nieuwe eenheids-
sigaret. ,,Men kan het volk een weg doen volgen; men
kan het dien niet doen
begrijpen”,
zei Confucius.

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLÂNDS(FIE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERU

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vkeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrnkkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

i
C
S0

SS0

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE

e1

Sociaal-econoom
jurist 38 jaar, georiënteerd op Centraal Sociaal Wckgeversver-
verbond, met 10 jaren practische ervaring bij werkgevers, werk-
nemers (o.a. Stichting van den Arbeid) en Ovérheid
(0.5,
College
van Rijksbemiddclaars), met eigen gevestigd bureau in het centrum
des land, ambieert de bchartiging van (gecombineerde) werk-
geversbelangen, bij voorkeur als secretaris of adviseur. Prima re-
lerenties. Brieven gaarne onder no. 651 bureau van dit blad, post-
lus 42. Schied.

Bedrijfsleider
oud
32
jaar, R.K., gehuwd, wenscht, door omstandigheden ge-
noodzaakt, van bet!rekking te veranderen. Sedert 10 jaren belast
met dc commercieele, financicelo en administratieve leiding in
groote ijzerzaak. l3eheerscht moderne talen. Brieven onder no. 655
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Mr in de rechten
in het bezit van acte M. 0. Boekhouden, sinds 10 jaar in diverse
leidende functies op economitch, organisatorisch en juridisch ge-
bied in Rijksdienst werkzaam, in het bijzonder op de hoogte met
export en prijzenaangelegenheden, leeftijd 30 jaar, vrij van mil.
dienst, zoekt werkkring in onderneming of bedrijfsorganisatiea, bijv. leider export-afdeeling, secretaris o.i.d., event. ook buiten-
land. Br. onder no. 656 bureau van dit blad, postbus 42. Schiedam.

Leidende positie
in binnen- of buitenland gezocht door iemand van 42 jaar met
tropenervaring en directie-functie bekleed hebbende bij schade-
en sociale verzekering. Candidaat economie met belangstelling voor
economische-, financieele- en belcggingsproblemen; bekend met
statistiek. Goed organisator met initiatief en aanpasaingsvermogen,
gewend verantwoordelijkheid te dragen, ervaring in leiding van
buitendiensten en groot personeel. Representatief en bereisd. Uit-
nemende referenties. Br. onder no. 20923 Adv. lSur.
.,, Die Haghe”,
Plein 11, Den Haag.

R. MEES & ZOONE.N

Ao 1720

Rotterdam,
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

ÂMSTERDAMSCHE

BANK N.V.

APITAM. 1 S5.O10

RESERVES t

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pers one e s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – eischrijving van toe-
konistige lasten – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens
weigedocsmente.rd
advies san oss
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Export.. en lmportfirma te Amsterdam zoekt voor een
harer vestigingen in Ned. Indië

Iemand, grondig bekend

met Ned.-Ind. producten

Zij, die reeds als zoodanig zijn werkzaam geweest,
genielen de voorkeur. Sollicitaties met opgave waar
werkzaam geweest, opleiding, leeftijd en verdere bij-
zonderheden onder no. 660 bureau van dit blad, post-
‘bus 42, Schiedam.

Groote bankinstelling te Amsterdam vraagt

doctorandi in de

economië

voor financieel-economisch onderzoekingswerk. Leeftijd
niet ouder dan 35 jaar. Brieven lett. L. 0. J. Nijgh &
Van Ditmar, Amsterdam C. –

Groote instelling vraagt voor spoedige indicnsttre-
ding een

Houtdeskundige

Economisch zeer goed onderlegd, en in staat leiding
te geven. Br, onder no. 644 bureau van dit blad, post-
bus 42, Schiodam.

Voor hef vervolg win de rubriek ,,Vacetures” zie p’ag. 607

18 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

595

RISICOVERDELING EN RISICOVERSPREI-

DING BIJ GROTE BOUWOBJECTEN,

Het vinden van doelmatige methoden ter verdeling
van risico’s heeft al vaak geleid tot het tot stand komen
van belangrijke zaken, welke ingeval van concentratie
van het risico achterwege zouden zijn gebleven. Men
denke slechts aan de vlucht, welke het ondernemings-
wezen heeft kunnen nemen, sinds de constructie der
naamloze vennootschap de initiatoren en kapitaalver-
schaffers in staat stelde, het risico van de enkele onder-
neming te verdelen over talrijke deelnemers en het risico,
waarin de belangnemende zich begaf, te verspreiden
over talrijke ondernemingen. Ook de ‘verfijnde techniek
van onderlinge of vastgecontracteerde verzekering en
herverzekering is een vorm van risicoverdeling, die
steeds opnieuw bijdraagt tot het mogelijk maken van
transacties en constructieve verrichtingen, van welke
men somtijds zou kunnen aannemen, dat het daaraan
verbonden risico, indien men het niet had kunnen ver-
zekeren, do betrokkenen zou hebben afgeschrikt. Met de beide hier genoemde vormen van risicover-
deling, de gezamenlijke deelneming en de verzekering,
is de catalogus nit. uitgeput. Het heeft echter voor
het hier volgend betoog geen zin, onze aandacht te
verdelen over al te veel vormen.
Risicoverdeling wordt steeds gezocht, zodra een
object voor dengene, die, het in eigendom of in exploi-
tatie verkrijgt, relatief zo groot is, dat het effectief
worden van het daaraan verbonden gevaar zijn be-
staan min of meer zou bedreigen. Een risico, dat de
één nog zelf kan dragen, is voor iemand met geringer
draagvermogen te zwaar en wordt door dezen ten dele
afgewenteld op een aantal anderen, die allen slechts
een fractie ervan kunnen of willen medetorsen. Zo ont-
staan nieuwe behoeften aan risicoverdeling daar, waar
de objecten groter en riskanter worden en de subjecten
niet in dezelfde mate in omvang en draagkracht toe-
nemen, zo wordt risicoverdeling overbodig in gevallen,
waarin het draagvermogen van de risicodragers aan-
zienlijk is vergroot, terwijl de omvang der objecten
niet is vermeerderd.

De wederopbouw van veel wat in ons land is ver-nield noodzaakt tot het in betrekkelijk korte tijd uit-
voeren van grote bouwwerken, tot het stichten van
omvangrijke bedrijven, tot het aanleggen van aanzien-
lijke voorraden. Voor geleidelijke opbouw, voor kleine
opzet met natuurlijke groei is geen tijd en geen ge-
legenheid. De behoefte aan woonruimte en aan pro-
ductievermogen is daarvopr te dringend. Dit leidt van-
zelf tot het construeren van grote eenheden.
Voorbeelden van zulke grote eenheden zijn woning-
blokken en industriecentra. Bouwden tevoren verschil-•
lende woningexploitanten elk een bescheiden aantal
panden, nu zal in de verwoeste en de met woningvoor-
ziening achterstallige steden en dorpen een bouw-
techniek worden verkozen, die in zo kort mogelijke tijd
zoveel mogelijk woonruimte kan scheppen. De bouw
van gehele blokken zal wellicht daartoe geschikt blijken.
Temeer zal men geneigd zijn tot het construeren van
grote woningcomplexen, daar deze gelegenheid bieden
voor centrale voorzieningen op het gebied van verwar-
ming, schoonhouden, voeding, kinderverzorging; een
en ander van groot belang;, indien mocht blijken, dat
èn de armoede, waarin “wij. zijn geraakt, èn de Ameri-
kaanse en Russische invloeden, die wij bewust of on-
bewust ondervinden, menige vrokw tot werkzaamheid
lrnitenshuis drijven.

Met industriecentrum bedoel ik let grote verzamel-
gebouw, waarin de kleine en de middelgrote nijverheid
zich als huurders vestigen. Reeds v65r de oorlog leefde
in deze industriële kringen hier:én daar de wens, door
behuizing in een daartoe doelmatig gebouwd pand,

gunstiger technische en hygiënische voorwaarden te
scheppen voor het bedrijf dan dit verwezenlijkt zag
in de oude, voor woningdoeleinden niet langer geschikte
grote huizen, zoals men die in de oude kern van menige
stad aantreft. Smederijen, timmerwinkels, meubel-
makerswerkplaatsei, reparatie-inrichtingen, brood- en
banketbakkerjen, vleeswarenfabrieken, werkplaat-
sen voor het construeren en monteren van allerlei
apparatuur, drukkerijen, binderjen en nog veel meer
kleine en middelgrote bedrijven hebben zulke oude en
ouderwetse panden betrokken en vertimmerd en onder-
vinden, naast de lusten van de betrekkelijk geringe
kosten, de lasten van de stelselloze inrichting. In tijden
van goede verdiensten en stijgende omzetten verlangen
de leiders van zulke bedrijven naar speciaal voor hen
ingerichte behuizing met moderne voorzieningen. Ik
laat in het midden, of dit verlangen calculatorisch
altijd gerechtvaardigd is. Op het ogenblik echter is
menige industrie op zulk een gebouw aangewezen,
daar de vernielingen de oude huizen eenvoudig hebben
doen verdwijnen of tot noodtehuizen hebben doen ver-
worden. Er moet nu eenmaal huisvesting voor de in-
dustrie worden tot stand gebracht, er is nu eenmaal
nieuwe bouw daarvoor nodig en als men nieuw bouwt,
dan moet men doelmatig bouwen. Het doelmatigst is
thans de bouw van grote complexen, die vele en velerlei’
bedrijven tegelijk kunnen huisvesten, die de mogelijk-
heid bieden van ruilverkaveling en dus van expansie
van het ene bedrijf en inkrimping of naar elders over-
gaan van het andere, die niet voor bepaalde bedrijfs-
takken speciaal zijn ingericht, maar geschiktheid bieden
voor bedrijven van verschillende aard. Voorbeelden
van zulke gebouwen zijn er reeds, naar verluidt zijn zij
zelfs een succes, projecten voor nieuwe constructies zijn
er eveneens.

De financiering van de grote gebouwen, die om de
redenen, in de beide voorgaande alinea’s uiteengezet,
zullen moeten verrijzen, kan moeilijkheden ondervinden
wegens het gemis aan een schakel in de Organisatie
van ons credietwezen, die tevoren niet nodig was en
thans node wordt ontbeerd. Tot dusverre werden de
bouw van woningen en de aankoop van voor industriële
doeleinden in te richten stadspanden gefinancierd door
hypothecaire geldieningen. Daarvoor bood de kapitaal-
markt een ruime, volkomen parate organisatie. Voor
kleinere, zeer courante objecten stelden de particuliere
beleggers middelen beschikbaar, voor grotere, welker
risico voor den individuelen belegger te geconcentreerd
was, konden kapitalen van institutionele beleggers en
hypotheekbanken worden verkregen. Deze instellingen
zijn in staat, grotere objecten te financieren, daar het
risico, dat zij daarbij lopen, verdeeld wordt over de
talrijke personen, die hun spaargelden aan haar hebben
tôevertrouwd, hetzij door verzekeringspremies of koop-
sommen voor polissen aan haar te betalen, hetzij door
spaarbankiboekjes of pandbrieven bij haar te nemen.
In de verschillen in groötte en risico, verbonden aan de
hypotheken, welke de particulieren al of niet aâu de
institutionele beleggers en ‘bypotheekbanken overlieten,
onderkent men reeds de relatieve, iverking van de
risicoverdeling, relatief ten aanzien van de grootte van
het object, de omvang,en de aard van het risico en het
draagvermogen van het subject.’

Het is nit onwaarschijnlijk, dat de grote gebouwen,
die de wederopbouw thans vereist, te groot zijn voor het
enkele financierende lichaam. Een hypotheek van enkele
tonnen is voor een hypotheekbank, een levensverzeke-
ringmaatschappij of een spaarbank ,reeds een groot
engagement. Ook deze lichamen zoeken verspreiding
van hun risico over talrijke objecten. Een woôngebouw,
een woningblok, een industriecomplex, waarmede wel-
licht één of meer millioenen zijn gemoeid, zullen voor geen enkel lichaam begeerde panden zijn.

II
506

.

ECONOMISCH-STATÏSTISCHE
1
ERICHTEN –

187
Septemb’er 1946

. Afgezien kanher worden vaneen kwestie, die,hierbij

Ïnenig lezer in dë gedachte zal komen, maar die hier
niet ter zake doet. Ik bedoel de hoge bouwkosten, welke
de willigheid om geld te
.
schieten afbreuk doen. Als
deOverheid de bouw mogelijk maakt door faciliteiten,
welke dengene, die de bouw onderneemt, van het bij-
zöndere risico, aan het dure bouwen eigen, ontlast, dan
blijft toch ‘nog over de moeilijkheid, dat, ook hij vol-doende dekking voor den crediteur, grotere bedragen
nodig zijn dan waaraan de kapitaalmarkt zich heeft
gewend..

• Hieidringtdevraagzichop,ofdekapitaalverschaffen-
de lichamen niet door samenwerking de mogelijkheid
kunnen openen tot het verrichten van de zo noodzake-
lijke taak van financiering van de wederopbouw. Wan-
neer zij de risico’s van de moderne constructies kunnen
verdelen over talrijke dragers en het risico, dat zij daarin
zelf- neinen kunnen verspieiden over talrijke objecten
van verschillende aard en van verschillende ligging, dan
•nsaakt’ di * risicoverdeling- en -verspreiding het hun
nogeijk- deel te nemen in de financiering van zulke
grote- complexen.
Ho6 is iiu die risicoverdeling te verïezenlijken?
• In de aanhef -van deze beschouwing noemde ik twee
vormen, de gezamenlijke deelneming en de verzekering.
Gezâmenlijke- -deelneming zou kunnen worden ver-
wçzenlijkt döor het verstrekken van een hypothecaire
geldiening, -waarin een aantal geldschieters elk voor
eeû fractieparticiperen..Dat zou -dus -iets zijn als een
hy-pöthecaire obligatielening. Een nieuwe vormgeving
is hier niet nodig: er zijn reeds voorbeelden te over.
Yoo’de in de ‘lening -deelnemende institutionele beleg-
gers éii ‘hypotheekbanken zou het wellicht een formeel-
balanstechnisch nadeel-zijn, dat hier in plaats van hy-pothecaire vorderingen effect&n zouden verschijnen,
hetgeen echter uit een oogpunt van licpiiditeit weer
enige. baat

zou brengen.. De kosten, •aan een hypothe-
caire obligatielening – verbonden – •trustee, drukker,
fiscus .—, maken deze vorm van risicoverdeling minder
aantrekkelijk. –

CEen auderô – vorm van gézamenljke deelneming zou
men – zich- kunnen denken naar analogie van de beurs-
polis voor schadeverzekering. Zoals tal van assuradeu-ren- ,tekenen” voor eenzelfde te verzekeren object, elk
voor een bepaald, bedrag, en de regeling der schade
ovèrl-aten – aan- den eersten ondertekenaar van de polis,
zu’ ook de– hypotheék kunnen worden verleend aan al
che lichamen, dié tezamen voor geldlening hebben
,,getkend’?.. Zij zouden – gezamenlijke crediteuren en
lrypothèekhoudérs -zijn, elk voor -een bepaald quotum
vui de uitgeleende som, terwijl.zij de uitoefening hunner
rehten ah’ -zödatüg’ zouden – ovelaten aan diengene
hiznner
,
– din daroe-. zou zijn – aangewezen. Dat hiçr
ech’tei
tal
– vai be*aren rijzen, beseft men, zodra men
zihintIe ‘formulering van de-hierdoor ontstane betrek-

D& analögiè met de -veizekeriuigsgebruiken wijst in
d& richtiui’g van de ,asurantiegedachte. De verzekerings-
weild kent- immers, aast het gezamenlijk tekenen
oiééi’polis nog een andere wijze -an risicoverdeling,
nl. dehervrzekering. Deze héeft’ voor den assuradeur
h’ét’voördeel, dat hij het Contact met den cliënt ten volle
voor zich houdt en dât hij ‘bij veranderiig van zijn
sulijectieve scha’tting van het risico dit alsnog in meer-
dere ‘of mindere mate kan recouvreren, waartegenover
ht .nadeel staat dat hij tegenover zijn éliënt voor het
vlle- verzekérde bedrag aansprakelijk is en dus het
rIsico ‘ löopt van verminderde – betaaikracht – en van
icanes’, van den hérverzekeraar. Bij ‘gedegen selectie
is-dat-nadeel geringte ach’tén, zeker-vergeleken bij de
voordelen, zodat in’de verzekeringswereld de risico-
vordéliug dèor herv&zekering ‘algemeen is ingeburgerd.
Daar de actiev& h’ei-;verz’ekering’ tot :risicoverspréicling

leidt, die de risicoverdeling van de passieve reassûrantie
fraai aanv’ult, is het herverzekeren’ van: grote josten –
over en weer een vaste gewoonte van talrijke ten deze
samenwerkende verzekeraars.-
-‘ – – –
Zulk een samenwerking ‘zou tussen de groot geld-
schieters op déshypotheekmarkt (de hypotheekhanken
de levensverzekeringmaatschapijen, de spaar- en
Raiffeisenbanken en d’e pensioenfondsen) evenzeer

kunnen worden tot ‘stand’ gebracht. – Elk houdt zijn
eigen relaties, zijn eigen acquisitie- en contrôle-organi-
satie. Maar van grote posten worden participatis aan-
geboden aan zusterinstellingen, die voor een bepaald
gedeelte van de te verstrekken lening ôf enkel het
delcredere Overnémen tegen een zekere risicopremie, èf wel een gedeelte van het te schieten bedrag inbren-
gen. HoMdzaak is hier het samenwerken tussen de be-
leggingslichamen voor het financieren van grote objec-
ten, waarvoor niet steeds de kapitaalbehoefté, maar
doorgaans wel het risico te aanzienlijk is voor één enkele
hunner. Met een wederzijds vertrouwen voor deze samen-
werking behoeft de onderlinge concurrentie bij acquisitie
en afwikkeling niet te verdwijnen, gelijk de practijk
in het verzekeringswezen bewijst.’ Zowel -de lichamen
als hun geldnemers zullen hiermede-gebaat zijn en zeer
zeker zal deze samenwerking tot.gezamenlijke financie-
ring of gezamenlijk . dragen van risico’s de weder-ôpbouw bevorderen, aangezien – verdeling en ver-
spreiding van risico’s deze lichter te dragen maakt en
dus de kapitaalverschaffing bevordert. –
Deze herverzekering zou nog” een verder voordeel
kunnen teweègbrengen. Tot dusverre – bepalen de be-
doelde lichamen zich voornamelijk tot kapitaalver-

schaffing op onderpanden in enkele grote steden. – Ex-
ploitanten en bouwers van vaste- goèderen in kleinere
steden en in dorpen zijn meestal aangewezen op plaatse-
lijke geldschieters, hetgeen tengevolge heeft, dat er van
risicoverdeling en risicoverspreiding ten, deze niet veel
terecht komt. Indien nu elk’ der samenwerkende licha
men een bepaalde streek voor zijn ‘rekening neemt en
de risico’s, aan het kleinsteedse enlandelijke hypotheek
bedrijf verbonden, door allen gezamenlijk worden gecira-
gen, kunnen ook hier de risico’s worden verdeeld en
verspreid en openen zich alleszins nieuwe mogelijkheden.
Een stap verder ware wellicht nog te – bezien, of ook
in bankkringen een dergelijke samenwerking zou kunnen
worden tot stand gebracht. De noodzaak om ter’fine
van herverzekering of Credietl?articipatie allerlei ver
trouwelijke gegévens betreffeade de debiteuren aan concurrenten vrij te geven en -daardoor beiden met
elkander in informatief contact’te brengen, zal misschien
in dit geval de samenwerking in -de weg staan. Het
hypothecaire crediet – afgezien – natuurlijk van de tot
de sfeer van het bankwezen behorende crediethypotheek
– kent deze geheimzinnigheid niet, zodat op dit terrein
dit bezwaar niet geldt. Het’ ,,beleggingsfront” kan,
naast zijn defensieve werkzaamheid, in déze samen-
werking een construtieve’taak vinden.

P.

,

HET WALVISCHVARTSEIZOEN 1945/1946.

]..
Inleiiding

VöSr 1940 bedre ‘de wreld-tran’roductie onge
veer 500.000 ton per,jaar, waarvan, ruim 90 pCt. af-
komstig was uit het gebid van de Zuidelijke IJszee.
In hcilaatste vooroorlogsche seizoen:1938,/39namen36
expediti aan de walvisukvaart in de’ Zuidelijke IJszee
deel, waarvan 34 epedities’ met -fabriekschepen en 2
zgn. ,,landstations” (Grytvicicen en Leith Harbour).
Noorwegen nam deel met- 12 fa-briekschepen en 90
vangschepen, Engelan’d- met’ 9 fabriekschepen
,
en 1

landstation mét tezamen 79 vaschepe’n. -Duitschland

18 Septembef 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

597..

nam deel met 5 fabriekschepen, Japan met 6 fabriek,
schepen., de Vereenigde Staten met 1 fabriekschip,
voorts voer 1 fabriekschip onder Panameesché vlag, ter-
wijl Argentinië deel nam met 1 landtation.
In dat seizoen produceerde Noorwegen 142.000 ton. traan, Engeland 150.000 ton, Duitschland
.
62.000 ton,
Japan 81.000 ton, de Verenigde Staten 17.000 ton,
Panam,a 11.000 en Argentinië eveneens 11.000 ton.
Deze traan was in hoofdzaak voor de West-Europee-
sche ruargarine-industrie bestemd.
De gemiddelde prijs per ton traan in 1939 te Londen genoteerd bedroeg £ 14.18.
Voor meer gedetailleerde gegevens over de walvisch-
vaart v66r 1940 zij verwezen naar vroeger in dit tijd-
schrift verscheneit publicaties
1).

2. ‘De walvischvaart gedurende den oorlog.

Tijdens het eerste oorlogseizoen 1939/1940 werd de
vangst vrijwel nog normaal uitgeoefend met 28 fabtiekk
schepen en 2 landstations. Duitschiand ontbrak geheel.
Van den omvang der walvischvaart- in de oorlogs-
jaren geeft tabel 1 een bee1d

national WhalingAgreement of 1944″ tot stand gekomen,.
waarbij was bepaald,- dat het seizoen 1945/46 van- 24 November 1945 tot 24 Maart 1946, dus vier maanden,
zou mogen duren, in verband met het geringe aantal be-
schikbare fabrieksehepen en de . groote vetbehoefte.
Noorwegen kon de walvischvaart wederom aanvan-
gen met -de 5 overgebleven fabrieksehepen,- alsmede
een tijdens den oorlog in Engeland gebouwd nieuw

fabriekschip, de ,,Norbval”. Eiigeland bezat geen
enkel oud fabriekschip -meer, -doch bracht tweé Duit-
sche fabriekschepen onder Engelsche vlag de ,,Empire
Victory” (ex ,,Unitas”) en de’ ,,Empire ‘Venturei” (ex
,,Wikingen”). Bovendien kon een nieuw tijdens den
oorlog gebouwd fabriekschip, de ,,Southèrn Vnturer”, in bedrijf worden gebracht. Het Duitsche fabriekschip
,,Walter Rau” was te zwaar béschadigd om reeds in
het seizoen 1945/46 te kunnen ‘worden gebruikt.
Voorts werd de Antarctische walvischvaart nog vanaf
– drie ,,landstations” uitgeoefend.

De Antaretische walvischvaart werd in het seiioen
1945/46 met de volgende expedities uitgeoefend (zie tabel III, op. blz. 598)..

TABEL t

Omvang van de Antarctische walvishvaart gedurende de oorlogsjaren.

Fabriek’schepen

.

Landstatiôns

Vang-‘

Traan-

-.

‘-

– –

sche- ,productie

Enge-

Noor-

Oultsch-

T’L
an –

Andere

To-aal

Enge- .

Nopr-

Argen-

‘pen-.- – in

land

wegen

‘ land

‘ ‘

landen

– – land

I

vegen ‘

Linie ,

totaal -,

-. tong

34-

1

– .-

– 1

287

‘470.000
08

1

t

238 —

415.000

1-1

1

92 ‘ ‘ 160.000


t –

– —

1

-, ‘ – 12’ –

13.000

-•-

t

6 ‘

8.000
-1

– –

t

14′

‘29.000
t

1

14. ‘ -37.000
.9

1

-1

.90

130.000

Uit tabel III blijkt, dat alleen het Noorsche fabriek-
schip ,,Thorshammer” dc walvischvaart op tijd -kon
– aanvangen. Alle overige fabrieksehepen konden niet
tijdig gereed worden, gemaakt.
— • ” –
Op de ,,International WhalingConfereçe”,
n

.in No- vember 1945 te Londen gehouden, werd echter over-
eengekomen, dat de fabriekschepen, die pas Aa 24
November 1945 op – de vanggronden kwamen, ,tot na.

den sluiting8datum van 24 Maart 1946 zouden. mogen

doorwerken,, mits niet langer dan vier volle maaidçn’
in totaal.

De bemanning . vandrie Noorsche fabriçksçhepen
weigerde aanvankelijk na 24 Maart verder ite werken.
De ,,Antarctic” hervatte het ledrijf tenslotte op 31

Maart
?

de ,,Pelagos” op 3 April en de ,,Norhva” op 4 April.
Aan boord van het’ Noorsche fabriekschip’ ,,Thors-

TAF3ELIE Aantal en tonnage van de fabrie/cschepen voor de Antarctische walvischvaart in
1939
en
1945. –

1939


1945
Oorlogsverliezen


Aan

aJ
BIJT.-.

Aantal


B.R.T1

anLtl


B’,i,t,’

-.

Noorwegen

…..
……………
..
Engeland

……………………..

Dultschland

,,.,,.,,,,

-13
12

(‘)
6
5

154,803
147,980

100.132


71.280

6

(1)
1


3

73.298
-13,830


51.371

8
10

-.

6

95.335


•.

132,826

‘100.232

19.909


Japan

……………………….

t

()
12-395



2

—–




A.
U.S.A
…………………….
..
Pana

………………….
-1
14,547


‘_



t


14,547

-.

totaal
38
1

501.237
10
1

138.499
27
362 849

1938/39

– 9

-12

5

6

2
1939/40 ‘

10

10

6

2
1940/41

2
1

3

6


1941/42


1942/43 –

‘-

– —


1943/44 ‘ –

1


1944/45


1


1945/46e

3

Gedurendé de oorlogsjaren werd de walvischvaart
vrij-wel niet uitgeoefend en werden de fabriekschepen
gebruikt voor de geallieerde-oorlogvoering. –
Vele fabriekochepen voor de – Antarctische walvisch-
vaart gingen verloren, waarvan tabel II een beeld
geeft. De Britsche vloot van 12 fabriekschepen ging
geheel verloren, behoudens twee kleine fabriekschepen,
welke tot tankers werden omgebouwd. Van de Noor-
sche walvischvloot van 13 fabriekschepen, zijn er nog
slechts 5 overgebleven. De Japansche vloot van 6
fabriékschepeii is vermoedelijk geheel verloren. Van
de Duitsche vloot van 5 fabriekschepen waren er nog
3 over, waarvan 1 zwaar beschadigd. Het fabriekschip

,,Vestfold” onder Panameesche vlag ging

verloren,

terwijl het Amerikaansche fabriekschip tot tanker werd
omgebouwd.

L
1′

1).
va5rvan één- nieuw schip
‘) betreft een nieuw schip

3.
De walvischvaart in het seioeze
1945/46. –

– Onmicideffijk na de capitulatie van Duitschland wer-‘ den maatregelen genomen om de walvi,schvaart in het-
seizoen 1945/1946 weer te kunnen aanvangeû.
– Reeds in 1944 was- daartoe te Londen een ,,Inter-

1 Drs. A. G. t!. 1-lildeb-ranclt:
….-.


,,Structuurverancleringen in de walvischvaart”, ,E.-S.B.” 24-l1-’43;
—’Dc ecOfloiTlische beteekenis van de, walvischvaart”, ,,E.-S.B.” t-12-43; ,,D0 Neclerlandsche walvisclivaart”, ,,E.-S,B.” 13-12-’45.

‘) twee kleiio fabriekchepe,n vcrden verbouvd tot tankers’ – — –
) ‘het fabriekschip werd verbouwd Lol ljanker

hammer” bevonden zich twe Noorsche biologen -voo – het onderzoek der walvisschen. Zij constateerden wel
een lichte verbetering van den walvischstand doch niet
in
die mate als men na een stilstand van ‘vijf jaren had
yerwacht.

De bemanning van – alle. fabrieksehepen

-teamen
bestond voor meer dan 80 pCt. uit Noren’, ofçhon
bemanning van liet Engelsehe .;fabriekschip.,,Southçrn
Venturer” voor tweederde uit Engels che beStçnd. ‘

598

ECONOMISCH-STATISTISCHE )BERICHTEN

18
September
191E

TABEL III

.

Walvischvaartseizoen 1945/1.946.

Fabrickichepen
Inhotid
ae
1
pen
V ngdgn
Podtie

aanvang

No
0
r we. gen.
Thorlhammer

…………………..
12.215
8
24 Nov. ’45
24 Maart ’46
121
18.000
14.362
8
28 Nov. ’45
15 Maart ’46
108
19.600 12.083
7
20 Dcc.

’45
11 April

’46
104
15.000
Sir

J.

C.

Ross

……………………
Pelagos

…………………………
7.562
5
20 Dec.

’45
20 April

’46
122
6.300
Sudero3

………………………….
Antaretic

‘)

…………………….
13.246
7
17

Jan.

’46
Ii

April

’46
80
10.000
Nohrval

…………………………
14.000
9
29 Dec.

’45
11. April

’46
94
13.700
Engeland.
Empire

Victory

…………………
21.845
10
8 Dec.

’45
8 April

’46
122 14.900 14.526
8
20 Dec.

’45
17 April

‘6
119
10.000 13.830
10
29 Nov. ’45
4 April

’46
127
14.800
Empire

Venturer
…………………
Southern

Venturer

……………….
Land stations.
Leith Harbour (Engeland)

6
8 Oct.

’45
13 April

’46
188
2.300
Husvik Harbour (Noorwegen)

5
– –

3.200
Grytvicken (ArgentiniO)

6

1)
ex ,,C. A. Larsen”. ) onvoldoende gegevens beschikbaar

In het seizoen
1945/46
waren
3398
Noren in de wal-

vischvaart werkzaam tegen
7.517
in het seizoen
1938/39.

Een aanzienlijk deel der Noorsche walvischvaarders

vond dus nog geen èmplooi in het bedrijf.

De Japansche en de Duitsche vloot.

De Japansche walvischvloot is vermoedelijk geheel
verloren gegaan. Van de Duitsche vloot waren, zooals
hierboven reeds vermeld, nog drie fabriekschèpen over.
Twee hiervan konden reeds in het seizoen
1945/46
aan

de walvischvaart deelnemen, hetgeen onder Engelsche

vlag plaats vond.
De ,,Empire Victory” (ex ,,[Jnitas”) is thans defini-
tief aan England toegewezen. De ,,Empire Venturer”
(ex ,,Wikingen”) werd aan Rusland toegewezen en de


,Walter Ran”
(15.000
B.R.T.) aan Noorwegen, dat

daarmede in het seizoen
1946/47
de walvischvaart zal

kunnen gaan uitoefenen.

De walvischvaart seizoen 1946/1947.

Dewalvischvaart zal in het seizoen
1946/47
vermoe-

delijk met
13
expeclities kunnen worden uitgeoefend.

Ook voor dit seizoen is de walvisohvangst in verband
met de groote vetbehoefte gedurende vier maanden
toegestaan, in tegenstelling tot v66r den oorlog, toen
het seizoen op drie maanden werd gesteld.
Noorwegen zal waarschijnlijk met
7
fabriekschepen

deelnemen, Engeland met
4
of
5,
waaroisder twee nieu-

we, de ,,Balaena’,
15.000
B.R.T., en de ,,Southern Har-

vester”, 14.000 B.R.T. groot. Voorts zal thans ook
Nederland met het fabriekschip ,,Willem Barendsz”,

10.500
B.R.T. groot, voor het eerst aan de moderne

Antarctische walvischvaart gaan deelnemen.
De traanproductie kan voor het seizoen
1946/47

geschat worden op
200.000
tot
250.000
ton, afhankelijk

van de natuurlijke omstandigheden in de Antarctic.

Plannen.

Gedurende de oorlogsjaren heeft men uit den aard der zaak zijn gedachten laten gaan over de toekomst
van de walvischvaart en het aandeel van elk der deel-
nemende mogendheden daarin.
Het maximum aantal walvisschen, dat elk seizoen
kan worden gevangen, zonder dat de walvisch zal wor-
den uitgeroeid, heeft men thans gesteld op
16.000

,,blue whale units”, hetgeen ongeveer
25 â 30.000

walvisschen en ongeveer
320.000
ton traan beteekent.

Dit kwantum zou kunnen worden geproduceerd dqor

20
tot
22
fabriekschepen bij een seizoen van drie maan-
den, dat in de komende jaren weer zal worden overeen-
gekomen in plaats van het huidige seizoen van vier

maanden.
In een rapport van de ,,British Whaler Section of the
Chamber of Shipping on post war-policy” achtte men

Totaal -1

13
01
000 ton

20
fabriekschepen voldoende, waarvan aan Engeland

9
en Noorwegen 11 schepen werden toegedacht.
Na afloop van den oorlog bleek echter, dat verschil-lende andere mogend.heden eveneens plannen hadden.
om
aan de walvischvaart te gaan deelnemen.
Hierbij kan allereerst worden gewezen op de Britsche
dominions Canada en Australië. Canada blijkt echter geen aspiraties meer te hebben in deze richting. Au-
stralië gaat wellicht in én der volgende seizoenen met
één fabrieksehip aan de walvischvaart deelnemen. Argentinië heeft reeds jaren het ,,landstation” Gryt-
vicken in bedrijf, doch zou dit thans willen sluiten en
één fabriekschip in bedrijf brengen. Van meer belang zijn de plannen tot deelneming aan
de walvischvaart van Nederlandsche zijde, welke in
Februari
1946
hebben geleidtot oprichting van de N.V. ,,Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart”
te Amsterdam, welke in het seizoen
1946/47
met het
fabrieksehip ,,Willem Barendsz” de walvischvaart zal
gaan uitoefenen.
Zooals hierboven reeds vermeld, werd het Duitsche
fabriekschip ,,Wikingen” aan Rusland toegewezen..
Wat Rusland met dit moderne fabriekschip zal doen,
is nog onbekend. Wel bezat Rusland voor den oorlog
een klein fabriekschip, waarmede de walvischvaart bij
Kamchatka werd uitgeoefend, doch niet in de Zuide-
lijke IJszee.
Teneinde de deelneming aan de walvischvaart zoo-
veel mogelijk te ontmoedigen, ontwierpen de Noren in
December
1945
een verordening, krachtens welke aan
de Noren werd verboden diensten te verrichten voor
buitenlandsche walvischexpedities, met uitzondering

van die onder Britsche vlag.

Nieuwe fabriekschepen.

In het seizoen
1946/47
zullen, zooals reeds vermeld,
de nieuwe fabriekschepen ,,Southern Harvester” en
,,Balaena” in bedrijf worden gebracht. Deze schepen
zijn resp.
14.000
en
15.000
B.R.T. groot. De ,,Balaena”
zal drie vliegtuigen aan boord meenemen, terwijl appa-
raten aan boord zijn om een deel van het walvisch-
vleesch snelgevroren mede te nemen ten behoeve van
menschelijke consumptie. De rest van het vleesch zal
tot vleeschmeel worden’ verwerkt.
Zoowel voor Noorsche als voor Engelsche rekening
staan er thans nog eenige fabriekschepen op stapel voor

aflevering in
1.947
en
1948.
De bouw van nieuwe fabriek-
schepen door Noorwegen en Engeland wijst er op, dat
men daar voldoende vertrouwen in de toekomst der

walvischvaart heeft.
Drs. A. G. U. HILDEBRANDT.

18 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

599

• STATISTISCHE GEGEVENS ALS BASIS

VOOR DE ‘REHA3ILITATIEPLANNEN DER

NEDERLANDSCH-INDISCHE

TEXTIELINDUSTRIE.

Dr. W. T. Kroese schrijft ons:

De noodzaak tot liet recohstrueeren van de situatie in 1941.

Zuiveren blijkt moeilijk, te zijn; taalzuiveren wel
zeer bijzonder. Nauwelijks is het woord rehabilitatie
in de beteekenis van eerherstel door het begrip ,,ge-
zuiverd” weggewerkt, of men bezigt den term ,,reha-
biJitation” te pas en te onpas voor alle werkzaam-
heden, verbonden met het herstel van het econo-
misch leven. Op Ja’ta vooral heeft het woord reha-
bilitatie grif ingang gevonden en wel met name vöor
de wederinbedrijfstelling van de industrie.
Dat men bij het uitvoeren van deze rehabilitatie
steeds van bepaalde plannen uitgaat, zal niemand
verwonderen. Moeilijker is het echter voor de outsiders,
om zich een beeld te vormen omtrent de feitelijke
basis, waarop dergelijke projecten berusten. En, laten
wij eerlijk zijn, over dat probleem breekt zich ook
menig terzakekundige hier het hoofd. Want in Neder-
landsch-Indië wordt een rehabiitator niet bepaald
verwend door het ter beschikking komen van statis-

tische gegevens.

Over de periode Maart
1942
tot Augustus
1945
begint het langzamerhand toch wel te schemeren,
zal menigeen opmerken. Inderdaad, als men het ten-minste aandurft op enkele door zoogenaamde Japan-
sch. economen opgemaakte rapporten af te gaan.
Door het feit, dat ‘wij in de zeven stedelijke enciaves
op Java en Sumatra geconsigneerd moeten blijven, ontbreekt ons echter elke gelegenheid een contrôle
uit te oefenen op de in opdracht der Geallieerde autori-
teiten uitgevoerde inventarisaties van industrieele in-
stallaties en grondstofvoorraden.
Trouwens, wat erger is, in vele gevallen zou dit
naspeuren tèch zinloos zijn. In de laatste maanden is de toestand, waarin vele bedrijven zich ten tijde
van de Japansche capitulatie nog bevonden, aanzien-
lijk ge’wijzigd, zoodat gedetailleerde inventarislijsten,
medio Augustus
1945
gedateerd, straks, na verifi-
catie met de werkelijkheid, alleen het sombere beeld
zullen bieden van al datgene, wat in het afgeloopen
jaar gerampokt en vernield, geroofd en opgeblazen
werd.

Noodgedwongen moest daarom dikwijls naar een
andere basis voor• het projecteeren van een weder-
opbouwplan gezocht worden; ook al diende dan het
bezwaar van het beschimmeld’ zijn der uit een verder
verleden stammende gegevens op den koop toege-
nomen te worden.
Nu moet men niet denken, dat deze, uit de jaren
1940/41
der Nederlandsch-Indische Nijverheidssta-
tistiek dateerende, cijfers te kust en te keur ter be-
schikking waren. Belangrijke archieven, als die van
het. Departement van Economische Zaken, zijn bijv.
nog steeds in Indonesische handen; bibliotheken blij-
ken, weggesleept te zijn, waardevolle documenten
tot papieren zakjes voor den katjanggoreng-verkoop
verknipt. Het is dan ook alleen door het betrachten
van een behoorlijke, dosis vasthoudendheid in het
naarstiglijk speuren, dat in bepaalde gevallen de voor-
oorlogsche basis van een bepaalde industrie nauw-
keurig gereconstrueerd kon worden.

De vondsten, die tijdens dit onderzoekingswerk
werden gedaan, beloonden de moeite meermalen ten volle. Wat ons daarbij het meest opviel was, dat men
in Nederland in menig opzicht eigenlijk onkundig
is gebleven van datgene, wat, in de
22
maanden na

den Duitschen inval in ons land, op Java werd, gçpu-
bliceerd. Wij noemen onder andere het uitstekende extra nummer van het Economisch

7
ee1iblad vöor
Nederlandsch-Indië (Mei
1941),
waarin een uitmuntend
overzicht van de activiteit op nijverheidsgebied ‘in
het algemeen te lezen valt.
•Nu nog is het van belang deze leemte in onze ken
nis over Nederlandsch-Indië geleidelijk aan te vullen. Wij zullen trachten dit voor den relatief ,belangrij’ken
sector der Indische weefi,ndustrie te doen door het
weergeven van de’ belangrijkste gegevens uit de laat-
ste vooroorlogsche .Nijverheidsstatistiek
1).

Een volledig beeld’ van de gelieele weefnijverheid.
wordt hiermede echter nog niet verkregen. De Nijver-heidsstatistiek omvatte alleen bedrijven, waar mecha-
nische aandrijving werd toegepast, alsmede productie-
eenhedèn, die aan meer dan
50
arbeiders werk ver-
schaften.’ –
Teneinde toch de zoo gewenschte afronding tè ver-
krijgen, laten wij daarom tot slot enkele gegevens vol
gen, die wij ontieenden aan een zoo juist ontdekte
lijst van licenties voor weefgetouwen, die m
1940/41
onder , de’ vigueur van de bedrijfsreglementeerings-verordening textielbedrjven
1940
verleend . waren.
Het meerendeel van deze cijfers, die overigens voor
zichzelf spreken, dient momenteel tot basis voor ‘:de
rehabilitatie der Nederlandsch-Indische textièlindustrie,’
waarop wij binnenkort nader hopen’ terug te kon.en.

Cijfers, ontleend aan de Nijverheidsstit,isiek ovey ,he
eerte halfjaar 1941. ‘

Het aantal katoenbedrijven, dat door de ‘statistiek
bestreken werd, bedroeg op 1 Juli
1941 272; 170.
hier:
van hadden een mechanisch vermogen van nog gen
5
pk, terwijl slechts
9
bedrijven buiten Java gevestigd
waren.

Geproduceerd werd in het eerste halfjaar 1941

in duizend in. Katoenen weefsels, ongebleekt (voor een klein ge-
deelte gebleektfgeverfd) …………………’ 9.463
Bontgeweven pakean-, pjama- en baadjesstoffen,
eveneens van katoen ‘. …………………

13.784
Manufacturen, samengesteld uit zijde, kunstzijde,
celvezel en ‘menggarens ………………..”

10.303
Technische weefsels als zeildoek, band, ,vilterdoek
en7
.
.

…………………………………

3.351
Sarongs
(d
4,50 rn. per doek) ………………,

15.487
Diversè afgepaste manufacturen als dekens, dwei-
len, zakdoeken ……………………

3.195”

55.583

Aangevuld door de producten der overige hand-
weef- en dessagetouwen dekte deze fabricage (in
strekkende meters uitgedrukt) naar schatting reeds
15
tot
20
pCt. van de binnenlandsche behoeften.
Voor deze productie werden aan grondstoffen ver-
bruikt:

5.288 ton katoenen garens;
2.120 ,, kunstzijdcn, celvezel e.a. garens;
811 ,, verfstoffen en chemicaliOn.

Gaan wij uit van den’ vuistregel, dat ‘de geïmpor-
teerde weefsels gemiddeld 100
A
120 gram per m
2
we-
gen, dan blijkt het inheemsche product iets zwaard6ir

uit te vallen, hetgeen grootendeels ‘tot’ het gebruik van. getwijnd kettinggaren is terug te brengen.
Het katoenverbruik van de .eenige toentertijd in
bedrijf gebrachte spinnerij was daarenboven op 600 ton per halfjaar te ramen
(15.000
spindels).
Dit grondstofverbruik werd bereikt met het yl-
gende machinepark:

Mech. weefgetouwen tol, 50″ rietbreedte ……..7.314 .stuk
breeder dan 50″

•……,

1.025
Zware en handweefgetouwen

………………

239,,
Handgetouwen ……

28.262
Electromotoren (5.931 KW) ‘ ………………..9.253

1)
,,Eenige industrieele bedrijfstakken in het eerste lialfjaar194(“, Ir.
A. H.
van Assen. Publicatie Centraal Kantoor’ voor de Sta-
tistiek, Januari 1962.

600

ECONOMISCH-STATISTISCHE
1
‘ERICHTEN

18 Septetnber 1946
II

• Deze laatste post is een duidelijke aanwijing van
het vrijwel overal op Java toegepaste systeêm van de
enkelvoudige aandrijving.
Het aantal stoomwerktuigen, verb’randingsrnotoren
en waterkrachtmachines bedroeg 31, met een ver-
mogen van 1.720 pk. Aan electrische energie wetd ten-
slotte in de beschouwde periode van 6 maanden

.427.654 kwh betrokken.
• Wat de wèrkverschaffing betreft leerden de cijfers:

Nederlanders
………………….
390

Buitenlanders

…………………
21

Chineezen/Vreemde Oosterlingeat . . .

1.543
Indonesi6rs
……………………..
59.468

61.422

Onder dit totaal aantal tewerkgestelden waren
-19.959 vrouwen. De bezetting was dus niet, gering.
Op grond van het geïnstalleerd vermogen en het ver-
bruikte aantal kilowatturen kan worden berekend,
dat het systeem van dubbele of drievoudige ploegen
nauwelijks ingang had gevonden. Gaan wij van het
totaal aantal mechanische en handgetouwen uit, dan
vinden we per 10 getouwen ruim 16 werknemers. De
haudgetouwen op mechanische omgerekend (5′ : 1),
.wordt het theoretisch cijfer ruim 4 werknemers per
getouw. In Europa zou de verhouding eerder hij ,
machines en meer per arbeider
(mci.
voorbereiding en
finishing) liggen.
Tenslotte het verloonde bedrag, dat in 6 maanden
f. 2.385.000 bedroeg. De arbeidsintensiviteit moge uit
het zoojûist berekende voorbeeld nog gering zijn,
de gemiddelde verdienste van ca. f. 40 per 26 weken
vormde de
2
noodzakelijke compensatie. De inkomsten
van f. 1,50 per week moeten overigens wel met een
korreltje zout worden genomen. Wij gingen immers
uit van het loonbedrag en het aantal arbeiders; niet
van het aantal manuren. Het absenteïme wed dus
buiten beschouwing gelaten; ieder, die vertrouwd is met de industrieele bedrijvigheid op Java, weet
wat dit zeggen wil.

Gegevens, vérkregesi door het – groepeeren van de cijfers
der in
1940/41 verleende loomlicenties.

Geografiièh gerangschikt:

Iland-

– Mccli.
gctou’en

getouweil
Java

………………………..

43.174

.

7.779
Sumatra
……………………….

969

146
Celebes

………………………….
412

12

44.555

7.937

Het totaal aantal mechanische getoilwen blijkt dus
iets af te wijken van de in de Nijverheidsstatistiek
opgenomen machines. Gaan wij dieper op de gegevens
over het belangrijkste eiland, Java,. ii, dan zijn als
voornaamste centra met meer dan 1.000 getduwen per
residentie te onderscheiden:
1-land-

gelouwen

galouwen
‘t
Vest-Java:

Preanger
……
15.088 34 %

2.655

32 %

Clieribon
……
3.180

7 %

30

4 %

Buitenzorg

1.019

2 %

599

.8 %

19.287 47 %

3.560

44 %

Middcn-Yava:Pekalongan

8.219 19 %

948

12 %

Solo
……….
4.131

9 %

380

5 %

12.350

.27
%

1.128
17
%

Qöst-Java:

Soerabai’t
……….
‘t77,

12
%

1.701
22
%
Kediri
1.965

6
%

24

Malang

……..
1.361

3
%

676

9
%
8.703

19

2.401
31

‘,

Tenslotte de getouwen, gegroepeerd naar den land-

aard der lieentiehouders:

Landaard der

….
Aantal
Hand-

Aantal’
Mccli.


licentidhoud en:-

bedrijven
gctou

en

bedrijven
getouwen
Chineezen

246 15.791

52
2.351
In’donesi6rs

…. …..
793”

13:618

18
531
Arabieren e.a, Vreeia-
de Oosterlingen

. –

‘169.
12.961

14

.
1.898
Europeanen

……..,

15
806

,

13



2.99

1.223
43.174

27
7.779-

‘IDeze laatste specificatie wecriegt de door velen
aangehangen theorie, als zou de handweefnijverheid
een zuiver Indonesisch karakter dragen; een meening,
die vooral ingang heeft gevonden, doordat bij publi-caties over de handweefnijverheid steeds het belang-
rijke weefcentrum Madjalaja, waar dit inlieemsche
element inderdaad sterk overhéerschte, als voorbeeld
gekozen werd. Bij nadere beschouwing blijkt nu, dat
niet meer dan 31,5 pCt. van de handgetouwen in haü-
den van’ Indonèsische lieentiehouders is, tegen 26,5
pCt. toebehoorende âan Chineezen, 30 pCt. aan Ara-
bieren en’ andere Vreemde Oosterlingen en 2 pCt. aan
Europeanen.,
Bij de mechanisché getouwen liggen de verhoudingen
weer anders:

Europeesche licentichouders . . . –

38,5 pCI.
Chineesche

30 PCI.
Arabische e.a.

. . ,

24,5 PCI.
Indonesische

7 pCI.

Bij ‘een te verwachten reorganisatie van de Neder-
landsch-Indische textielindustrie, die direct op de
eerste periode van rehabilitatie zal aas1uiten, is het
nuttig zich van deze basiscijfers rekenschap te geven.
Veel zal ‘tijdens-de Japansche bezetting en ook daarna
gewijzigd’ zijn; dit is e,chter geen reden om de leering,
die men uit’ het verleden kan trekken, te verwaarloo-
zen.

Jlatavia, 8 Juni 1946.

DE ONVERMIJDELIJKE REDUCTIE DER

PARTICULIERE VERMOGENS DOOR EEN

HEFFING INEENS OF DOOR EEN INFLATIE.

De komende verrnogensheffing mag zich den laat-
sten tijd in èen levendige belangstelling verheugen.
Hiertoe heeft veel bijgedragen de nota- over de finan-
cieele situatie, die Prof. v. d. Brink c.s. medio Mei aan
den minister van Financiën hebben gericht. Vooral de
hierin voorgestelde verhooging van de heffing tot f; 10
miljard i. p. v. de f. 3 milliard, ‘die van officieele zijde
zijn -genoemd, heeft de pennen in ‘beroering gebracht.
In den loop van dit artikel zullen de voornaamste pro
blemen,, die, hierbij ter sprake zijn gebracht, aan een
beschouwing worden onderworpen.

De noodzaak van een belangrijke vermindering der staats-
schuld ijieens.

Essentieel voor het vraagstuk ‘der hooge borlogs-
schulden is de onstandigheid, dat de minder gegoeden
in het algemeen geen deel hebben in de omvangrijke
besparingen in geld, welke het pendant van de scherpe
toeneming der staatsschuld
l)
in oorlogs- en na-oorlogs-
tijd vormen. Wil derhalve niet t.o.v. v66r den oorlog
een ‘verschuiving in de’ verdeeling van het totale naat-
schappeljke product ten nadeele van de minder ge-
goeden plaats vinden en dat dit gebeurt kan prac-
tisch uitgesloten worden.geacht -, dan zullen’ de meer-
gegoeden via de belastingen het ‘ overgroote deel van
den dienst der oorlogsschuld dienen op te brengen.
Dit zou – alleen kunnen geschieden via een verhooging van de’ belastingen, op het inkomen, welke echter düs-
danig -zou. moeten zijn, dat zij funeste gevolgen voor
den lust .töt onderiemen en arbeiden en aldus voor de
welvaart zou hebben. ).
Een en ander kan goed worden geïllustreerd aan de

) Voorzoovei’ in (len oorlog de toeneming der slaatsscl,uld niet
met besparingen, maar nuCt ccii accumulcening van desinvestecrings-
gelden gepaard ging, •z’ullen tegenover deze toeneming der staats-
schuld itileinciciijk tOch bcsparirrgen slaan, nI. cle besparingen,
waarmede de invcsteet’ing van cle clesinvesteeningsgelden- gepaaid
moet. gaan.
.
) VgI. hierover os. Prof. 11e. N. T, Polak, ,,Veninogensheffing”,
.,E.-S,13,” 3 Juli 1946, his, .419.

18 September 1946

ECONOMISHSTATIrISCHE iERICRTEN

oi

hand yan dé in de reeds genoemde nota van mçdiö Mei gemaakte schattingen omtrent de toekomstige
staatsuitgaven. In deze nota i%’ordt de omvang van den
gewonen dienst der staatsuitgaven, die in 1939 rond f.900
millioen bedroeg, rekening houdende met een vèrdub-heling van het prijspeil
.
en verder met eeirpermanente

uitbreiding dér staatsdieusten (f. 300 millioen)
3)
en een

vermeerdering der uitgaven voor defengie (f. 400 millioen)

en voor,sociale zorg
(f.
300 millioen), op f. 2,3 milliard
geraamd. Daarbij komt dan nog f. 700 millioen rente
op eén geraamdertotale staatsschuld van f. 23 milliard
(na aftrek van de obrengst der waardevermeerderings-
belasting), dus in totaal f. 3 milliard. Bij een geraamd
maatschappelijk inkomen van f. 8 milliard vormen de
gewone staatsuitgaven aldus zonder den dienst der
leêningen 28 pCt. iian het nationale inkomen en met
den dienst der leeningen 37 pCt. (v66r den oorlog 14,6

pCt. resp. 18 pCt.).
Hoewel de raming van het nationale ink&men wel
aan den zeer lagen kant is, lijkt het uitgesloten, dat de
verhoudingen belangrijk gunstiger zullen liggen. Deze
cijfers toonen dan ook wel duidelijk aan, hoe moeilijk
het zal zijn de gewone staatsuitgaven uit de loopende
belastingen te financieren. Alen hedenke in- dit verband
nog, .dat v66r den oorlog an de inkomens boven de
f. 4.000 per jaar, die een derde van het totalle belastbare
inkomen uitmaakten, reeds gemiddeld 20 pCt. door
de inkomstenbelasting werd afgenomen. Het is dan ook
duidelijk, dat, wil men in het kader van een sociale
politiek den geheelen dienst der oorlogsschuld en een belangrijk deel der andere additioneele staatsuitgaven
door belastingen op de meer gegoeden dekken, een ver-
hooging der inkomstenbelasting tot een dergelijk. peil
en met een dergelijke progressie noodig – zou zijn, dat
van elk addftioneel inkèmensdeel een zeer aanzienlijk
deel aan de Schatkist zou moeten worden afgédragn.
Voor den arbeidslust en den ondernemerslust dit
laatste vooral wat betreft dé riskante, nieuwe investee
ringen van den ,,dynamischeii” ondernemer, waarop
het algèmeene welvaartspeil uiteindelijk in hooge mate
berust – zou ,een dergelijke belasting ongetwijfeld
funest zijn. Het is zeer wel denkbaar, dat in deze om-
standigheden, tengevolge van den deprimeerenden in-
vloed van de hooge belastingen op het maatschappelijke
product, de minder gegoeden er slechter aan toe zouden
zijn dan bij afwezigheid van hooge belastingen, welke
gepaard- zou gaan met een meer ongelijkmatige verdee-
ling van een grooter maatschappelijk product..
• Een en ander kan worden voorkomen door een
drastische vermindering der staatsschuld. Althans tot
op zekere hoogte, want zelfs bij een algeheele verdwij-
-ning der oorlogsschnid zou het. bij hét genoemde peil der staatsuitgaven zeer moeilijk zijii het begrootings-
evenwicht te herstellen zonder den prikkel -tot onder-
nemen en tot arbeiden door hoogé belastingen belang-
rijk te schaden. Blijft een drastische heffing achterwege
en een heffing van f; 10 milliard is uit dit – gezichts-
punt zeker niet overmatig hoog -, dan is, zooals in
dé nota van zes terecht is opgemerkt, een ernstige
inflatie op den duur onvermijdelijk. De reden hiervan
-is, dat in dit geval een poging tot herstel van het
bégrootingsevenwicht via belastingverhooging tot mis-
lukkir{g is gedoemd, doordat een verhooging van do
opbrengst der belastingen op het inkomen boven een
bepaald niveau onmogelijk Vis, tengevolge van den
ongunstigen invloed van te hooge tarieven op -het niaat-
sclappeljk inkomen: In feite zal de Overheid overigens
voor éen dergelijke poging in den regel wel terugsehrik.
ken en derhalve niet trachten het begrootingstekort
door een rigoreuze belastingpolitiek op te heffen.
Wellicht werpt men tegen, dat de Overheid dior

‘)
Na
verdwijning resp. inkriniping.van een belagrijk deel der
momenteel bestaande diensten

prijs- en rântsoeneeringsvoorsèhriften

dat een- begrootingsfekort viazijït iiivlo’ed op-en.’.kodp
krachtsstioom tot inflatie’lidt.;Dè–ér-aring leert eèhte;
dat, althans in .niet. &p dictatorialeijzébè u &
sturdej –
den, prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften de – ui

vwèi –
king vaii stérke
slechts kunnen., bep.eiken r-tot een: langzanl& .stijgin
van het loon- eü prijspeil. Iie feité zou- men :dân6k
in de – genoeinde comstündighedeii eèn – voôrt’durendë

langzame prijsstijging kunnentverwchton; maardaat-
naast ook eeii v va
oortdurende verdere tonewingnde
staatsschuld. Een–dergeljkepolitiek
2ou,_L-
tot gro&te
schade van de welvaart – ‘op en-zeer ld&iige
handhaving van een belangrijk, deel der.prj-. ei>rentn
soeneeringsvoorschriftei uitloopeia. i’
t”

Is een heffing op de inkomens mogelejk
9

Het moge war zijn, dat den drastische vdriiindëin
deÉ staatsschuld noodzakelijk is om een ern9tige infIati’e
te vermijden, de vraag rjit;’ of men.’doii- last: andee
vermindering.niet, zooals van Sandick enaâderèn ) –
hebben roorg69teld, gedeeltelijk op dè inkometekkèj
kan afwéntelen -via een heffing in iermijnen-. Bij dé
beantwoording van:deze vraag in het

oog te. houden dat de •nocidzaak Yau een drastische
vermindering der staatsschiild inééns ‘v6ottv1tkit’ uit
de praktische onmogelijkheid-de
rente:’ôp
de bestaandë
staatsschuld uit de loopendo belastingen te-fiüncieg€n:
Hoe wil men daarnaast nu nog éen aflossi’ öp’d
statsschuJd bereikefl?
– In dit verband dient de.•vraagto worden gesteld,’oi; .
zoo iiet al xet het oog -op .dem funeste geseoFgén. vooi
arbeids- en onderuemingslust önnsogelijk .”is Via’ de
loopende belastingen
tot aflossing op ‘de ètaatsschuld
te komen, deze bezwaren niet kunnen, worden ouder.-vangen door de inkoâentrèkkérs. ineen heffing inee’n
aan te- slaan op,basis van hun inkomesrin.
7eet-rleden.
Hiertegen kan-worden opgemerkt, dat ook in d.il”geval
een zekere band met ,het – -toekomstige inkoTnn zal
blijven bestaan. Indien het inkômen van eên:
slagene in de toekomst terug1dopt of,
,zelfs ophoudt,
zal. men ër nl. ‘niet aan- kunnen’ -ontkomeneen geheel
of gedeeltelijk uitstel rsp-. Tanniileering van de temijn

betalingen toe te staan Voorzooverhet ‘géén’vaste
inkomens betreft, zal derhalve 66k hij. oplegging
i
van
een heffing op basis van het ifekomen in ‘het verleden
en’ ongu.stige- invloed op dén ondernémers- en ar
beidslust. worden uitgeoefend. ‘,In”dit geval. gëschie(ft
dit;-nie; doordat de Schatkit een belângrjk del’valïî
elk additioneel inkomensdeel afrobmt,- maar ‘ dodrdat
zij van elk-en teruggang van het -inkômen een belangrijk
deel voor haar rekening neemt:
. t.’…

. ..
– Bij vaste ‘salarissen valt.’eenJdergé]ijkeôngunstig
.

invloedechter niet, -althans nietin ‘diemate, té vreezen.
-Naar aanleiding hiervan -zijopgemerkt,.aat Prf. Polak
het. voörstel van yau ;Sandick.ten ‘deele’steunt 9), nl:
voorzoover het btereft de .hooere vaste alarin
alsmede commissarisloonéû eni diréetie-inkoensnet

sninimumgarantie e.d.,;in het vervolg koitw’eg ,,yaste
salarissen” te:noemeu.- De motiveering van’Prof. Polak
is, dat.’ dit toekomstige inkoniens. betreft, waarvan
inkomenscapaciteitniet.mer. behoeft të worden’ ver-
worven, zoodat,deze potentieele
1
ikomens-.toi vèrmo
gen dienen te – worden gerekend en derhalve’ in.Tde
vermogensbelasting – zooweij al in de vermognsheffiûg
dinente worden opgevwen..Tegénove dezesuggés
tie zou ‘de. vraag’.unen..wôrdeu
ges
tëld,r
o
f de
komens van de genietrs van

vaste salarissep. in’ dè
praktijk niet ..rees i1ffier- relatief , z’vaar,door den

fiscus worden getroffen. a1s gevolg yan, het feit dat

) A. ‘A.
van Sandick, ,,Een vérmog’ensheffirtg vai
10 illiatd
guiden?”,
.E.-S.13”. 19, juni 1946.
Verder o..a.,,Uc Financieel’e Koerier” van
4 Juli 1940.
‘,
1
1
Prof .Po}ak,
t.p. hlz: 420.

.602′

ECONOMISCH-STATISTISCHE-:ERICHTEN

18 September 1946

de
1
fiscu,s met het werkelijke inkomen van
deze
catego-

:rie precies op de hoogte is. Mede met het oog
,hierop,lijkt het onhilhijk vaste salarissen
wel
en fluc-

tneerède inkomens
niet
in een heffing ineens te be-

trekken.
Men bedënke in dit verband verder, dat de lagere

en middelmatige bonen en salarissen niet voor de
heffing in aanmerking komen. In het algemeen zal
‘4eze cistegorie niet in staat.zijn een eenigszins belang-
rijke reductie, van haar netto-inkomen te dragen en een
– spiraalbeweging tusschen bonen en prijzen zou dan
ook ,het, zekere gevQlg, van het betrekken ervan in
een heffing ineens zijn. Ook t.o.v. de hoogere salarissen
zijn-de mogelijkheden echter beperkt. Eenerzijds wordt
hiervan momenteel ni. al een belangrijk deel door de

loon-
eis
inkomstenbelasting afgeroomd, anderzijds is
‘de stijging van het nominale inkomen van deze cate-gorie belangrijk achtergebleven bij die van de lagere
loontrekkers en van de ondernemers. Het lijdt dan
ook-geen twijfel, dat het reëele inkomen van de trekkers
van .hoogere vaste inkomens niet alleen absoluut, maar
ook relatief zeer belangrijk is gedaald. Zelfs al zou de
• Overheid dan ook over de hiervodr genoemde bilhijk-
j heidsoverwegingen heenstappen en deze categorie in
de
heffing
ineens betrekken, ‘dan zal deze aanslag
bep..moeten blijven. Doet zij dit niet, dan kan
overigens zelfs hier als psychologisch gevolg van de
afrooming van het inkomen een teruggang in de presta-
ties worden- verwacht.. – –

Uit een en ander kan de conclusie worden getrokken,

dat mede met het Ôog op politieke weerstanden de Overheid, zoo zij er al toe zou overgaan, ook t.a.v.
de hooge vaste salarissen wel nooit verder zal’ gaan
dan een heffing, waarvan de’ hoofdsom overeen-
,komt met het netto-inkomen over een jaar (vast
inkomen .minus belastingen). Zelfs al zou betaling
over vele jaren worden uitgesmeerd, dan zou bij een
dergelijke heffing ongetwijfeld een belangrijk deel der
aangesbagenen – met name zij, die over geen of slechts
weinig inkomen’ beschikken – in ernstige moeilijkheden
komente verkeeren; niettemin zou de totale opbrengst ervan in’verhouding tot de staatsschuld nog maar zeer

Y

ring zijn., Om eenig idee in de orde van grootte van
ze opbiengst te geven, is de volgende zeer globale
j’ rasning ‘gèmaakt.
In’ het belastingjaar 1939/’40 bedroeg het totaal van
de inkomens boven de f. 6.000 per jaar: f. 730 millioen.
Aangezien het ‘peil der hoogere vaste salarissen
sin4s genoemd jaar nog slechts weinig is gestegen, kan
zonder, ‘een groote fout te maken dit bedrag als basis
worden genomen. Nemen wij aan, dat de helft van dit
, bedrag uit vaste salarissen bestaat en dat onder het
komende tarief door deze categorie gemiddeld een derde
van het inkomen aan belastingen op het inkomen zal
worden betaald, dan zou de opbrengst van een heffing

L
van genoemde grootte zijn:
x j x
f. 730 millioen =
f. 240 snillioen. Hoëwel het best mogelijk is, dat de wer-
kelijke opbrengst f. 100 milhioen van deze ramiug zou
afwijken, blijkt er ‘afdoende uit, dat een heffing op de
ink.emns, zelfs indien deze zeer zwaar zou zijn, nooit
tot een belangrijke reductie van de staatsschuld zal leiden.

De conclusie, die door de ervaring wordt gesteund,
kan derhalve luiden, dat een eenmaal bestaande staats-
schuld,. behoudens in zeer bijzondere gunstige omstan-
digheden, die in Nederland niet te verwachten zijn,
nimmer in belangrijke mate uit de opbrengst der loo-
pende belastingen (en door een heffing op de iiikomens)
kan worden gedeigd. De Overheid staat dan ook moinen-teet voor de volgende keuze: of zij vermindert de staats-
schuld door een drastische vermogensheffing, of zij laat
een vermindering van haar reëele waarde door een inflatie

toe..
In’ beide gevallen vormt een vermindering van de
eëe1e waarde van de particuliere vermogensrechten

het pendant van de afneming van de reëele waarde der
staatsschuld. Een reductie van de reëele waarde der
particuliere vermogensrechten is nu eenmaal onvermij-
delijk, zoodra de verhouding tusschen de geidswaarde
van deze rechten en de reëel in de volkshuishouding
aanwezige vermogenswaarden bijv. tengevolge van
een toeneming der staatsschuhd voor irnproductieve
doeleinden een bepaalde grens overschrijdt. In het
eerstgenoemde geval worden de vermogensbezitters
door de heffing in gelijke mate getroffen, in het tweede
geval zijn de bezitters van geld en geldvorderingen
eenzijdig het slachtoffer
6
). De inflatie dient in het laatste
geval z66ver te gaan, dat het nationale geldinkomen
en daarmede de loopende belastingontvangsten z66-
danig zijn gestegen, ‘dat de dekking van de rente op
de staatsschuld zonder begrootingstekort mogelijk is. Degene, die hoofdzakelijk zakelijke waarden bezit, moge persoonlijk een inflatie als middel tot de onver-
mijdelijke financieele saneering prefereereii. Hij dient
er echter op bedacht te zijn, dat in dit geval de Over-
heid zeer waarschijnlijk althans een deel van zijn
papieren ,,winsten” door een – i.c. tweede – vermo-
gensaanwasbelasting zal afroomen, opdat de saneering
niet in onevenredige mate op de schouders van de be-
zitters van geld en geldvorderingen home te rusten.

In geval van een onvoldoende heffing ineens is een snelle
inflatie gewenscht.

Tenslotte geeft de voorafgaande analyse’ nog aanlei,
ding tot het uitspreken van den wensch, dat, indien de Overheid de in de nota van Prof. v. d. Brink c.s. voor-
gestelde vermogensheffing van tenminste f. 10 miljard
– welk bedrag m.i. stellig niet aan den hoogen kant
ligt, wil men een inflatie vermijden – niet aandurft,
zij het tenminste wèl zal aandurven om de ‘dan onver-
mijdelijke inflatie
snel
te doen plaats vinden. Dit dient
te geschieden in den vorm van een door prijs- en loon-
voorschriften ,,geleide” stijging van het prijs- en loon-.
peil, waarbij de nadeelen voor de loontrekkers zeer
beperkt kunnen worden gehouden. Eén van dë ergste
dingen, die ons land kan overkomen, is, dat de Overheid
deze consequentie
niet
aandurft en zij de onvermijdelijke
prijs- en loinstijging door allerlei voorschriften tracht
te remmen. In dit geval zullen wij ni. – zooals reeds
eerder in dit artikel ter sprake kwam – tengevolge van
den inflationairen invloed van het begrootingstekort
tot groote schade van onze welvaart zeer langdurig
opgescheept zitten met prijs- en rantsoeneeringsvoor-schriften, deviezencontrôle’enz. In dit opzicht is mede
van belang, dat de ,inflationaire tendeuties in deze
omstandigheden belangrijk zullen worden versterkt,
doordat de neiging tot sparen, behalve door de india-
tionaire ontwikkeling, zeer onguzwtig zal worden beïn-
vloed door de waarschijnlijkheid van een hernieuwde
vermogensaanwasbelastiug.

De wenschelijkheid van een deconsolidatie der overheids-
schuld als voorbereiding tot een vermogensheffing.

Tenslotte dient te worden ingegaan op de vraag, of
in Nederland een inflatie niet onvermijdëlijk is, doordat
– zooals bijv. van Leeuwen en van Sandick meenen –
een heffing van tenminste f. 10 milliard technisch niet
uitvoerbaar is. In de nota der zes wordt in dit vérband
– zonder dat er evenwel verder op wordt ingegaan –
gewezen op de technische moeilijkheden, welke voort-
spruiten uit het feit, dat de overheidsschuld niet pro.
portioneel .over de verschillende particuliere vermogens
is verdeeld. Ware dit wel het geval, dan zouden bij open-
stelling van de mogelijkheid tot betaling van de heffing

) Voorzoover niet de
Staat, maar
een particulier schuldenaar is,
wordt hij een inflatie het reëele vermogensverlies van den credifeur
door de winst van den debiteur gecompenseerd en vindt dus
slechts een vermogensverschuiving van den eenen naar den
anderen particulier plaats.

18 September 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

60311:;

met staatspapieren uiteraard geen moeilijkheden te
vreezen zijn. Inderdaad dreigt een ontwrichting van de
kapitaalmarkt. als gevolg van de i.v.m. de ‘heffing te
verwachten liquidatie van vermogenswaarden en dreigt
de heffing aldus oninbaar te worden. Weliswaar kan, de Overheid door de besteding van de opbrengst der
heffing voor aflossing van staatsobligaties evenveel geldmiddelen aan de kapitaalmarkt toevoeren als er door de storting aan worden onttrokken, maar daar-
mede zijn de moeilijkheden nog niet uit denweg geruimd.
Ten eerste zullen de aflossingsbedragen voor een be-
langrijk deel weer herbelegging in obligaties e.d. zoeken,
terwijl daartegenover het aanbod van vermogens-
waarden zeer heterogeen van aard zal zijn. Er bestaat
derhalve een belangrijke incongruentie tusschen den
aard van het aanbod van en de vraag naar vermogens-
waarden, waartoe de heffing aanleiding zal geven, met
als gevolg, dat een scherpe waardedaling kan worden
verwacht van vermogenswaarden van anderen aard
dan staatsobligaties, met name . dus van zakelijke
waarden. In de tweede plaats kan de besteding van de opbrengst der heffing, voor aflossing van staatspapier
uiteraard eerst geschieden
na
den stortingsdatum, dus

nadat
de liquidatie van vermogenswaarden reeds heeft
plaatsgevonden, en komt de compenseerende uitwerking
op de kapitaalmarkt van de aflossing van staatsschuld

derhalve te laat.

De uit een en ander voortspruitende moeilijkheden
kunnen in belangrijke mate worden ondervangen door
in de dagen v66r de storting een grootscheepsche politiek
te volgen van deconsolidatie der staatsschuld, nl. van
verruiming der kapitaalmarkt met de opbrengst van hiertoe bij het bankwezen geplaatst schatkistpapier.
Daarnaast verdient het uiteraard aanbeveling betaling
der heffing met overheidspapier en geblokkeerde saldi
toe te staan. Men dient met de dèconsolidatie zôôver
te gaan, dat de totale vraag naar vermogenswaarden
op de kapitaalmarkt het aanbod dermate ‘overtreft,
dat de vraag naar zakelijke waarden e.d. voldoende is
om het aanbod ervan in het algemeen zonder te groote
waardeverliezen op te vangen.

Uiteraard’ zullen er ook bij een vlotte deconsolidatie-
politiek steeds nog gevallen zijn, waarin de verkoop of
beleening van incourante vermogenswaarden groote
moeilijkheden oplevert en/of ongewenscht is (bijv.
fabrieksinstallaties e.d. van den particulieren onder-
nemer). Indien de betrokkene het geld niet op andere
wijze kan losmaken, verdient het in dergelijke gevallen
aanbeveling vergunning te verleenen tot betaling der
heffing in termijnen. Met name om een deflationaire
ontwikkeling te voorkomen, indien aan de huidige
goederenschaarschte eenmaal een einde is gekomen,
dienen deze vergunningen evenwel beperkt en de
periode van uitstel kort te worden gehouden.

De vraag is, of een dergelijke deconsolidatiepolitiek
geen infiationaire gevaren in zich houdt. Dit is mi.
niet het geval. Ten eerste lijkt mij – zooals den lezer van
de ,,E.-S.B.” bekend is -, i.v.m. de aanwezigheid van
prijs- en rantsoeneeringsvoorschriften, de omvang van
de geldhoeveelheid slechts van weinig beteekenis voor
het gevaar van inflatie. Ook al deelt men deze opvat-
ting niet, danbehoeft men niet bevreesd te zijn voor
inflationaire gevolgen. Zelfs in een volkomen vrij eco-
nomisch systeem zouden deze niet behoeven op te treden,
indien de Overheid slechts zorgdraagt de opbrengst der
heffing in een dergelijke mate voor aflossing van
schatkistpapier bij het bankwezen te besteden, dat de
verruiming van de kapitaalmarkt een einde neemt, nadat
de storting eenmaal heeft plaatsgevonden. In dit geval
zal niet alleen het schatkistpapier, dat tijdens de decon-
solidatie bij het bankwezen is ondergebracht, maar
ook papier, dat reeds eerder bij de banken aanwezig
was, kunnen worden afgelost, en zal de geidhoeveelheid

derhalve tengevolge van de heffing uiteindelijk ëen’da-
ling ondergaan. Dit laatste staat in nauw verband”met
het feit, dat de heffing gedeeltelijk zal wordeit’ b’etaald
met reeds tevoren in de volkshuishouding aanweige geld-
middelen. Bij de geschetste politiek treedt (ferhalvè
slechts een
tijdelijke
verruiming van de kapitaalmarkt
op en hierin zullen de’ ondernemers geen aanleiding”vin- °
den hun investeeringen te vergrooten— de eenge wijze,
waarop een deconsolidatie van’ overheidspapier tot in- –
flatie aanleiding zou kunnen geven. ,’
Het was van belang wat ‘uitvoerig op deze ‘4econsoli-
datiepolitiek in te gaan, omdat het gevaar deigt,’dat
de Overheid ter ondervanging van de dreigende liqnidi-
teitsmoeilijkheden eén weg zal inslaan, die zooveel
ino-
gelijk dient te worden vermeden, ni. het toestaan vatï
betaling der heffing in vermogenswaarden. Zoowel
Prof. Polak als Prof. Smeets, die deze mogelijkheid naar-
voren brengen, toonen zich bewust van de bezwaren,
die verbonden zijn aan, het beheer en het te gelde maken
van een omvangrijke ‘hoeveelheid van de meet uiteen-
loopende soorten vermogenswaarden, waartoe de Over-
heid in dit geval gedwongen zou zijn
7).
Deze bezwaren
zijn inderdaad wel zeer groot. Niet alleen beteçkent’
het weer een nieuwe, in dezen tijd wel zeer ongewensch-
te, belangrijke uitbreiding van de overheidstaak
8
) maar
verder bestaat de mogelijkheid, dat de Schatkisi.aa-
zienlijke verliezen lijdt op haar bézittingen. Bovdfttlien
zal de èxploitatie door de Overheid ongetwijfeld relatief
zeer duur zijn en bestaat de mogelijkheid van waardé-‘
verliezen.

‘ ‘

, 4

Het is derhalve zeer gewenscht de betaling van: de’ heffing in vermogenswaarden, behalve uiteraard – in
staatspapier, tot het uiterste te beperken. Een ver b
gunning tot betaling der heffing in termijnen verdient
in het algemeen stellig de voorkeur voor die ‘gevallen,
waarin de storting op. ‘de heffing tot groote moeffijk-.
heden zou leiden. Gaat men echter niet tot
de:
hiervoor
geschetste deconsolidatiepolitiek over, dan staat ‘wei
vast, dat een, heffing van omstreeks f. 10 uiilliard –
praktisch slechts inbaar zal zijn, indien de Schatkist,
behalve met betaling in staatspapier, voor’ eenige mil-
liarden met betaling in vermogenswaarden genoegen
neemt.

Dr. H. W. J.A. VREDEGOOR.

‘ Prof. Dr. N. J. Polak, t.a.p. blz. 420; Prof. M. J. H. Smeets,
Economische beschouwingen over de )erogensheffingen voor
één keer” Openbare Finaniën, ’19/6 no.
?. p.
135. ‘
‘) Deze uitbreiding der overheidstaak is-iliteraard hij het eene
vermogensobject grooter dan bij het andere. Ook in het in dit
opzicht gunstige geval echter, dat de Overheid aandee]en in, han-
den krijgt, brengt dit verantwoordelijkheid en werk voor de Over-
heid met zich, die in het algemeen grooter zullen zijn, naar-
mate de Overheid een grooter deel van het aandeelenb’ezi’t’van
een bepaalde onderneming bezit.

RUBBER EN AMERIKA.

De heer H. C. Bijleveld schrijft ons, als naschrift
op zijn artikel ,,Rubber en Amerika” in ons’ nummer
van 4. September j.l., het volgende:
Amerikaansche bladen brachten inmiddels nadér
bericht over een tweede rapport der Batt-commissie,
t

bekend gemaakt te Washington op 28 Juli jl; Daarin
geeft zij aan,
hoe
de synthetische industrie het beste
gesteund kan worden.
.. ,
Zij’ verwerpt beschermende tarieven, invoerq

uota,
belasting op artikelen, gemaakt van natuurljke rub-
ber, een overheidsmonopolie voor den handel in iiatuur
lijke rubber, een certificatenstelsel, ‘waarbij’ aankoop’-
van kunstrubber recht geeft op natuurlijke, en tenslotte
particuliere ondernemersovereenkomsten tot- gebruik
van het synthetische product. – – «
Zij beveelt aan: overheidssubsidie in den” vorm
van een premie op het gebruik van kunstrubber;, even-
tueel, verbonden met overheidsbepalingen,’ die het ‘ge.

604

ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN

18 September 1946

btuik ,vn,n synthetische rubber in bepaalde artikelen

yoorçhrjven.
iEex ‘en. ander zou pas ten uitvoer gelegd moeten
worden, indien de kunstrubberproductie daalt bene-,
den het minimum; door veiligheidsoverwegingen ge-

eischt.
•’

BOEKBESPREKING.

J», Jr. II. G,
an Beseko,n: FVoningoorziening in een

nieuwen tijd.

Tot de meest belangi’ijk na-oorlogsche problemen,
waarmee ons volk te worstelen heeft, behoort zeker dat
an de volkshuisvesting en den’ woningbouw; problemen iT1et vele en ‘uiteenloopende aspecten, waarvan Aiet
So-
ciale aipect zeker één, der belangrijkste is.
De soca,le zijde .van de volkshuisvesting culmineert
in den oi8ch, da,t voor de bevolkingsgroepen met lage in-

k’oméris .vdldoende goede en goedkoope woningen, aan-
Wezij moeten zijn, die ook, wat grootte en indeeling be-
treft; moeten voldoen aan deeischen.; die een goede volks-

gemndheid stël.t.
– :Hët
is
vooral deze
sociale zijde der oolhshuisQesting,
waarover het onlangs verschenen, boek ,,Woningvoor-
zien,içig in ‘een nieuwen tijd” van, den, bekenden deskundige

op
dt’gèbied, ‘Ir. Ir. II. G. van, Beusekom, handelt.
Wie neent ook over de vele andere aspecten der woning-
voorziening in dit boek uitvoerige richtlijnen voor de toe-
komst te vin,den, komt teleurgesteld uit. Het was ook niet
de bedoêlirlg van ded. schrijver ‘deze te geven; in een
voorwoord merkt hij op, dat het zijn bedoeling is ,,één
bepaalde zijde van het woningvraagstuk, en wel de so-
ôial, in, het bijzonder in het licht te stellen”. Aanleiding
Vot dé.behandeling dezer Sociale aspecten door den auteur
is ht zeker niet denkbeeldige gevaar, dat, bij het streven
ombij de voorziening in het groote woningtekort een
tempo te halen en te bouwen wat maar mogelijk is, dè
toci’ale zijde van de woningvoorziening n,aar den achter-
grond zal worden gedrongen.
Men kan, niet zeggen, aldus begint de schrijver, dat de
Woningpolitiek, die sedert het in werking treden der
5,Toningwet in 1902 in ons land is gevoerd, een sociaal
karakter heeft gedragen. De woningpolitiek in het tijdoak
na den’ eersten wereldoorlog
was gericht op twee doel-

einde:
0
vérfaging van het peil der bouwkosten, dat tot on-
gveèi’ tet drièvoudige van 1914 gestegen was, tot een
zoodanig peil, dat voor gezinnen met normale inkomens
buw ‘op economische basis weer mogelijk zou zijn;
inhaling van het groote voningtekort, dat tijdens
den oorlog was ontstaan.
Deze doeleinden werden in de periode 1920-1930
volledig bereikt. Toen echter was het moment aangebro-

ken om weer aandacht te gaan schenken aan de sociale zijde van, liet .woning,’raagstuk; iets, waartoe alle aan-

leiding bestond
1
gezien het feit, dat uit de voikstelling
van 1930 bleek, dat in het geheeie land 205.000 woningen,
of circa11′ Ct. “an den totalen woningvoorraad, onvol-öen’d’e’ slaapïuimte boden voor het daarin gevéstigde
gêzin, warbij nog te bedenken valt, dat deze slechte
huis}esthigeh en ov’erbevolkte woningen vnl. in de lagere

huurklassen voorkwamen. –
,. ‘Helaas. hebbefl wé door ..de ,,aanpassingspolitiek” der
dèrtiger jhren voorgoed de kans voorbij laten gaan, om
ta1van afiichtelijke oude stadswijken te sloopen en voor
de ‘bevolking – moderne, zonnige woningen te bouwen,
ti’wijl nien ook naliet voldoende goede woningen te
b âuwen voor de weinig-draagkrachtige bevolkingsgroepen,
jnist in, een tijd, waarin het bouwen zoo abnormaal goed

kooW werd-.
-,
In enkele afzonderlijke hoofdstukken ,vordt de
oer

hiiig: der. gn
, , JVoningwetwoningen”.
besproken. De
Woningbouwvereenigingen ontvangen vôot’ den bouw

van, deze woningen een voorschot van 100 pCt. uit ‘s Rijks
kas, tegen een rente, die beneden den kostenden prijs
ligt, en met een aflossing in 50 gelijke hnnuïteiten. Aan
deze trage aflossing gedurende de eerste jaren is een
risico verbonden, dat de Overheid zonder vergoeding
op zich neemt, zoodat de huur van een vereenigings-
woning lager is dan van een gelijksoortige woning, waarbij
bouw en financiering zuiver op commercieele basis ge
schieden. liet bezwaar was nu, dat deze vereenigin,gs-
woningen als regel verhuurd werden aan arbeiders met
een benoorlijk inkomen, die
even,
goed op de particuliere
markt een woning zouden
kunn,en
huren. Wil men in, de
toekomst de. woningbouwvereenigingen dienstbaar maken
aan den bouw van woningen voor minder draagkrachtige bevolkingsgroepen, die de minimumhuur van eed nieuw-
gebouwde particulire woning niet kunnen betalen, dan
acht de auteur het noodig, dat een maximum-inkomen
VOO!’
de in de woningen, toe te laten huurders wordt vast-
gesteld.

Uitvoerige beschouwingen, worden verder gewijd aan
de
huisoesting der gezinnen inet de’ laagste inkomens,
tot
dusver voor een groot deel krotbewonets, of bij anderen
inworiend. Een foische krotopruiming en financieele steun

van overheidswege, om tot betaalbate huren te komen,
worden bepleit.

Na uiteenzettin.gen over de relatie tusschen huur en
inkomen in Nedeiladd en andere landen, worden aan-
wijzingen gegeven voor het
ontwerpen Qan woningen
000r
normale, groote en zeer groote gezinnen,
met het doel een
bij den gezinsopbouw aanpassende differentiatie det
woningafmetingen te bereiken. Vooral voor de groote
en zeer groote gezinnen, was dze aanpassing in, het ver-
leden zeer gebrekkig.
Naast rijk met statistiich materiaal voorziene hoofd-

stukken over Woningproductie, woningvoorraad en wo-
ningbehoefte sedert 1900, is ook een hoofdstuk gewijd
aan een prognose ten, aanzien van, de
woningbehoefte in
de komende jaren.
Deze wordt voor 1955
Op
2.728.000
woningen berekend en voor 1970 op 3.120,000 woningen
als minimum en 3.290.000 als maximum. De huidige
woningvoorraad wordt op 2.100.000 en de huidige wo-
ningbehoefte op 2.425.000 woningen becijferd, zoodat er
een, achterstn,nd van ruim 300.000 woningen is. Om te
voldoen aan den, eisch, dat in 1970 volledig in alle nieuw
gevormde behoeften zal zijn voorzien, de achterstand zal
• zijn, ingehaald en de noodzakelijke vervar.gingen, zullen,
heb,ben plaatsgehad, komt de auteur tot het volgende
bouwprogramma: te bouwen in 25 jaar : maximaal
1.600.000 woningen, minimaal 1.410.000 woningen.
Uitgaande van het feit, dt hierin, 3 jaren met halve
‘productie begrepen zijn, komt men tot een gemiddelde
volle jaarproductie
van,
68.000 tot 60.000 woningen. Na lezing van het boek zal men zeker de meening van
den auteur moeten deelen, dat voor iedere gemeente een
systematisch voningonderzock noodig iS on, dat voor een
goede volkshuisvesting gebouwd zal moeten worden
volgens een weldoordacht program, waarin aan sociale
overwegingen een ruime plaats moet worden, gelaten;
L. M. KOYCK.

AANTEEKENING.

XEYIS OVER J)E
.AMEStIKAANSCRE BETALINOSBALANS.

De
Jüni-aflevering van ,,The Economie Journal”
bevat het laatste artikel van de hand vân den alom
bekenden en betreurden Engelschen economist John
Maynard Keynes. Het is gewijd aan het vraagstuk van’
de Amerikaansche betalingsbalans, een onderwerp, dat
hem, den onderhandelaar over de Engelsche leening in
Amerika, wel zeer bijzonder moet hebben beziggehou-
den. De vraag, waar het om gaat, is de volgende ;:zal

18 September 1946

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

605

de Amerikaansche betalingsbalans van dien aard zijn,’
dat zij op een tekort aan dollars uitloopt,
met
alle

gevolgen daarvan? Voor yrees in die richting geven
aanleiding zoowel de aanzienlijke Amerikaansche ex-

porten als de even aanzienlijke Amerikaansche leeniugen
aan het buitenland, die t.z.t. verplichtingen tot amor-
tisatie en rente-betaling scheppen. Keynes nu gaat op
deze zaak, aan de hand van door David McCurrach

samengesteld statistisch materiaal, dieper in. –
Ten eerste is daar de algemeene opvatting over een
bijzonder gunstige Amerikaansche betalingsbalans. Zij
is gebaseerd op een voordeelig saldo in 1938 ten bedrage
van S 967 millioen. Beschouwd echter over, de periode
Van 1930 t/m 1938 is het gemiddelde voordeelige saldo
slechts ‘S 231 miljoen, een niet overmatig hoog cijfer,

vooral als men daarnaast het Engelsche gemiddelde
neemt, dat voor de periode 1923-1929 $ 374 miljoen
bedraagt. Een andere oorzaak tot overschatting van
de Amerikaansche betalingsbalans -is gelegen in de
groote kapitaalsbeweging in de richting van Amerika sedert 1930. Tegenwoordig echter beschikt men over
voldoende middelen om zoo’n beweging tegen te gaan.
Ten tweede is het volgens Keynes ‘onjuist, dat in
tijden van depressie de Amerikaansche import sterker.
gedaald zou zijn dan de export. Deze meening is
gebaseerd op de index-cijfers van 1938, vergeleken
bij die van de beide voorafgaande jaren. Wanneer men
1935-1939 stelt op 100, dan zijn de export-cijfers
van 1936, 1937 en 1938 respectievelijk: 86, 117, 108;
de import-cijfers 102, 130 en 83. Neemt men echter
de periode 1930-1939 in beschouwing, dan geven de
cijfers van industrieele .productie, export en import

een meer parallel verloop te zien.
Ten derde echtr geeft vooral de zgn. crediteuren-
positie van Amerika aanleiding tot misvattingen over haar betalingsbalans. Naast de beschikking over aan-
zienlijke goud-voorraden zou het aan het einde van den
jongsten oorlog zware vorderingen op het buitenland bezitten. Eind 1945 evenwel is Amerika, los van zijn
goud-reserves, een debiteuren-land, hetgeen blijkt uit
de volgende recapitulatie van zijn netto-crediteuren-
(+) en debiteuren (-) positie:

Lang crediet + S 5,1 milliard
Kort crediet – $ 7,2

11

saldo – $ 2,1 miljard

Deze verandering is ingetreden na het toetreden
van Amerika tot den oorlog. In October 1945 werd de
toeneming aan goudreserves ten bedrage van $ 5.524
millioen (vergeleken bij 1938) voor een groot deel teniet gedaan door de gestegen verplichtingen, die
van 1938 af tot October 1945 een stijging vertoonden
van $5.175 millioen.
Ten vierde ‘ijst Keynes nog op het volgende: de
door Amerika geblokkeerde buitenlandsche saldi aan
$ bedroegen op 14 Juni1941 $8.500 millioen (Nederland
en Nederlandsch-Indië stonden met $ 1.800 millioen
bovenaan). Het bedrag van
alle
buitenlandsche saldi
op genoemden datum was, met uitzondering van het
,,ear-marked” goud, $ 12.739 millioen. Aan het einde
van den oorlog was de totale som van min of meer liquide
saldi van het buitenland in den vorm van ,,ear-marked”
goud, banksaldi en effecten te schatten op circa
$ 15.000 millioen, hetgeen in vergelijking met 1938
een toeneming representeerde van -S 9.000 miljoen..
Tot zoover het statistisch materiaal, aan de hand
waarvan de algemeene, overdreven, voorstelling van een
gunstige Amerikaansche betalingsbalans door Keynes
tot bescheidener verhoudingen werd teruggebracht.. De vraag rijst nu: welk beeld zal de naaste toekomst
vermoedelijk te zien geven? Op de beantwoording
hiervan komt hei tenslotte aan.

Achtereenvolgens worden nu schaitingen gegévén
van de zichtbare en onzichtbare posten van’ intport. en
export. Uitgaande van een verdubbeld prijspeil nk dTe

oorlog, is de Ainerikaanshe import 66r :den- oôrlog
te stellen op $ 5 milliarci. Amerikaanche eperts’ nu
verwachten een toeneming van minstens 50 pCt;; een
en ander in verband met de bedrijvigheid
iii
de AfnéfP

kaansche industrie en de grootere behoefte aan rond-
stoffen, zoodra deze beschikbaar zijn. Keynes; zelf
taxeert het bedrag van den te verwac’hten import ‘ô
$ 6 tot S 8 miljard. In de periode 1920-1929 bedroeg
het gemiddelde cijfer van den Amerikâanschen iinport
op grond van de toen geldende prijzen en het nationaal
inkomen $ 4 miljiarci.
De export v66r den oorlog, gecalculeerd conform hetzelfde prijspeil als bij den import, is te stellen op
$ 6 milliard. Ook hier verwachten Amerikaansche ex-
perts een sterke stijging. Een bedrag Van $ 10 milliard
zelfs werd genoemd. Zoo lang Amerika nog leeningeti
of subsidies geeft, acht Keynes dit bedrag niet onffioge
lijk. Maar er zijn plannen om het vraagstuk van’ de
subsidies aan een regeling te onderwerpen. ‘
Schat men den import op circa $ 5 tot S 8 milliard
en den export op circa S 10 milliard,’ dan is het
gunstige saldo te stellen op’ ongeveer $ 2 â S 3 milliard;
dit bedrag vindt ‘Keynes aan den hoogen kant 1iggen
Nu de onzichtbare posten. Neemt men de gemiddel
den van de jaren 1936-1939, dan is de balans ervan
ongunstig, en wel tot een bedrag van ongeveer $ 500
miljoen. De rente is hierin niet mee gerekend.
De voornaamste onzichtbare posten van in- en uit-
voer zijn: vrachten, toèrisme en remises: Ten aanzien
van de vrachten verwacht men in Amerika een ver-
meerdering van ontvangsten, in verband met de groo-
tere scheepsruimte nu. Keynes merkt echter op, dat de
nieuwe Amërikaansche schepen van een gespecialiseerd
type zijn en bovendien voor een deel zullen worden
opgelegd, zoodat in dit opzicht de te verwachten voor-
deelen niet zoo heel hoog moeten worden aanges1agen
Daartegenover is een sterke toeneming van uitgaven
uit hoofde van toerisme waarschijnlijk te achten.
Vroeger bedroegen zij bruto S 300 millioen. Men sçbat
het cijfer nu op S 1 milliard. Dit bedrag is volgens
Keynes mogelijk, ook al is de hotel-accomodatie, in
Europa nog slecht. Zij verbetert echter en bovendien
komen lnden als Canada, Mexico en.West-Indië.voo

toerisme in aanmerking. ‘

Wat tenslotte de remises aangaat, de Regeering heeft
stellig hoogere uitgaven in het buitenland te doen.
Hierna wordt de belangrijke kwestie van de’aan
Amerika te betalen rente behandeld. Zij is te schatten op S 300 mihioen aan het einde Van 1945 In verband met de groote uitbreiding aan le’eningen nu verwacht
men in dit opzicht een zeer aanzienlijke toeneming. De Anierikaansche leeningen worden door de ,,Na-
tional City Bank of New York” geschat op $17.500
millioen. Dit bedrag is in werkelijkheid hooger, omdat
enkele nieuwe leeningen daarin ‘nog niet verwerkt. zijni
Daartegenover staat, dat niet alle toegestane leeningen
ook al onmiddellijk in hun geheel opgenomen- zijn. – Welke rente nu is van dit enorme bedrag te verwach
ten? Keynes stelt het betreffende bedrag in .verband
met den geldenden rentestand op $ 360. millioen
hetgeen niet overmatig hoog is. Tezamen met :de ‘amor
tisatie schat men in Amerika’ het jaarlijksch bedrag op

minder dan S 1 miljard.

De conclusie van dit alles is’, dat naar waarschijnlijk
heid de onzichtbare belans ongunstig zal zijn, ondanks
de rente- en amortisatie-betalingen, voôral als de ver-
wachtingen ten aanzien van het toerisme – uitkomen
Daartegenover staat een gunstige handelsbalans met
een ‘saldo van circa’ $ 2 â $ 3 miljard. Indien nu ernstig
wordt gestreefd naar’ een evenwicht’, zal het eindresuP

606

ECONOMISCH-STATISTISCU, BERICHTEN

18 September 1046

taat belangrijk beter zijn dan het zich
¼
thans laat aan-zien. Zoo was het ook in de periode 1924-1930, toen
een overschot van gemiddeld $ 800 millioen door on-
zichtbare posten als vrachten, toerisme en remises werd
teruggebracht op ongeveer $ 100 miljoen.
Tegenover de verplichtingen aan Amerika beschikt
het buitenland over de vol
g
ende middelen:
le. De bestaande saldi in Amerika (geschat op $ 15
– milliard);
2e. de geprojecteerde leeningen zelf, tot een bedrag

• van $ 13 â $14,25 miljard, als de UNRRA-
bijdragen en ,,Lend-lease”-credieten niet mee-
geteld worden;

3e. de buitenlandsche goud-reserves en -productie,
waarvan de eerste geschat worden op $10,4 miiliard
ii de tweede zal toénemen vanwege de productie
in Canada, Zuid-Afrika en Rusland.
De conclusie van deze beschouwing over de Amen-
kaansche betalingsbalans in het verleden en de naaste
toekomst luidt, dat er in de eerste 5 tot 10 jaar geen
overmatige vrees hoeft te bestaan voor een gevaarlijke
schaarschte aan dollars. Ook herinnert Keynes, voor-
treffelijk kenner van de klassieken, tenslotte nog aan de
tendentie naar evenwicht in het economisch leven,die
heden ten dage maar al te vaak over het hoofd wordt
geziep. Maar, aldus Keynes, moderne ervaring en mo-
dern&tianalyse leëren ons, ,,not to defeat but to imple-
ment tl wisdom of Adam Smith”.

‘ GELD- EN KAPITAALMARKT.

Aan het begin der week maakte de Agent van het
Ministerie van Financiën bekend, dat afgifte van
schatkistpapier weer zou plaatsvinden zonder dat

vei.v.al1end papier ter incasso bij De Néderlandsche
Bank werd aangeboden, terwijl eveneens de ,,koppel-
verkoop” vén jaarpapier met papier van korteren
looptijd door den Agent zsu worden gestaakt.
,e -verruiming van het aanbod van schatkistpapier
kwam voor de geidmarkt stellig op een gewenscht
momnt, daar’ de banken van deze mogelijkheid tot
uitbieidingvan hun portefeuille aan schatkistp’apier
• reeds aanstonds een Iruk gebruik maakten.
Alk gevolg van dezen maatregel trad op de geldmarkt
een zekere verkrapping
op,
welke zich vooral mani-
festeerde in-een hooger. disconto voor de zeer korte
termijnen, welke laatste vooral tengevolge van de
tevoren heerschende geldruimte een daling hadden
ondergaan. October- en Novemberpapier werden resp.
• tegen
i
1
pCt. en
15/16
pCt. verhandeld. Driemaands-
• proiiiessen wérden eveneens tegen
15/16
pCt. verhandeld;
bij de langere termijnen bleef de stijging van het dis-
conto beperkt- tot dikwijls, niet meer dan
1
/
18
pCt.
Het koersverloop ter beurze van Amsterdam ver-toonde voor de binnenlandsche industrieele fondsen
ovet het algemeen een verdere daling, zij het van’be-perkten omvang en afgewisseld met eenige koersstij-
gingen in de afgeloopen week.
Aandeelen A.K.U. handhaafden zich uiteindelijk op hetniveau van de vorige week, maar aandeelen Philips daalden daarentegen van 292 tot 290k pCt. Aandeelen
– Unilever en aandeelen Vredestein, om eenige andere
fondsen te noemen, lieten -geringe koersdalingen zien.
Na vrij scherpe schommelingen handhaafden aandeelen • Koninklijke.Olie zich bijna op het niveau van de vôrige
week, ul. op 389 pCt. per 13 September ji.
De -Indische fondsen gaven, evenals in de vooraf-
gaande week, een zeer krachtige koersstijging te zien.
Blijkbaar wordt de politieke ontwikkeling nogal gun-
stig beoordeeld, maar de vraag, mag worden gesteld,
of van deze ondernemingen in de nabije toekomst – .zélfs bij politieke rust – over, het algemeen wel be-

hoorlijke dividenduitkeeringen zullen kunnen worden
verwacht. Men behoeft zich waarschijnlijk weinig illu-
sies te vormen omtrent de mate van nieuwe kapitaals-
investeeringen, welke voor het opnieuw in bedrijf
stellen van vele ondernemingen noodig zullen zijn.
Aandeeleu H.V.A. stegen tusschen 6 en 13 Septem-
ber jl. van 261 tot 281 pCt., aandeelen N.I.S.U. van 120
tot 140 pCt. en aandeelen Amsterdam Rubber van 175
tot 187-pCt.
Belangrijk waren voorts de nieuwe maatregelen
t.a.v. geldzuivering en Rechtsherstel. De hypothecaire
credietverleening zal thans weer in de vrije geldsfeer
kunnen plaatsvinden, terwijl het provenu van lossingen,
achterstallige coupons en dividenden eveneens op vrije
rekening vergoed kan worden, zij het ook na betaling
van j pCt. ten behoeve van het Waarborgfonds Rechts-
herstel.
De monetaire autoriteiten hier te lande gaan er dus
steeds meer toe over, het kapitaalverkeer in de vrije
geldsfeer te doen plaatsvinden. Of de reden van deze
koersverandering gelegen is in de. verwchting, dat ,,dissaving’ thans niet meer in belangrijke mate zal
plaatsvinden, dan wel in een veld winnen van de over-
tuiging, dat het leiden van de kapitaaistransacties in
de geblokkeerde sfeer het vormen van ‘nieuwe besparin-
gen juist afschrikt, zal voorshands wel een open vraag
blijven. –
– Een inconsequentie is, dat bij verkoop van effecten
uit ,,oud bezit” nog altijd de helft van den verkoops-prijs geblokkeerd blijft, terwijl de opbrengst van uit-
gelote obligaties wordt vrijgegeven. De kans is groot,
dat de effectenbezitters de hoop gaan koesteren, dat
binnen korten tijd ook de opbrengst bij verkoop van
effecten uit ,,oud bezit” geheel zal worden vrijgegeven,
zoodat de animo om te verkoopn voorloopig nog
verder zou afnemen.
Dit zou dan tot een aanvankelijke koersstijging
kunnen leiden, of in ieder geval het koersniveau kunst-
matig hoog kunnen houden.

STATISTIEKEN.

DE NEDI8RLANDSCLIE BANK.
(Vooruaamto postou In duiizeiiden uIdeus)

Afunt,
Wissels, prom. enz.,
muntrnate-
open

marktpcspier,
Totaal
Totaal
Data
riaal en
beleeningen,

voor-
act ivo

opeischb.
desnezen
schollen a/h Rijk en
schulden
diverse

rekeningen

9 Sept.’46
5.219.254
200.071
5.505.041
4.982.320
2

,,

’40
5.232.544
193.190
5.51 1.456
4.988.820
26Aug.’46
5.244.443
197.597
5.514.865
5.004.791
19

’46
5.218.274 190.926
5.482.025
4.972.043
12

’46
5.217.974
199.036
5.419.835 4.979.858
5

’46
5.20.706
188.137
5.474.672
4.957.040
29

Juli ’46
5.243.841
218.729
5.535.411 5.019.954
22

,.

’46
5.238.506 205.367
5 516.714 5.004.265
6 Met ’40
1.173.319 248.256 1.474.306
1424.016

l3 ankhiljet-
Saldi
Geblok-
keerde
Bonkassig-
Data
ten in om-
Saldo Rij k
saldi
n aliën en
loop
RIC
R/C (DIC)
van
diverse
banken
rekeningen

9 Sept.’46
2.776.246
1
)
2.205.929
Cl
.373.895
100.077
188.896
2

,,

’46
2.785.876
2
)
2.202.936
C1.226.400
108.391
188.676
26
AU5.
’46 2.740.335
2.264.202
Cl .433.377
78.115
176.382
19

’46
2.722.639
2.249.272
C1.462.935
63.414
176.168
12

’46
2.725.478
2.254.084 C1.483.306
52.418
176.327
S

,,

’46
2.740.046
2.216.959
Cl .457.324 67.437
183.718
29

Juli ’46
2.721.916
2.297.841 Cl .561.893
41.842
181.713
22

,,

’46
2.670.730 2.333.326
C1.555.381 54.104
178.716
6 Mei ’40
1.158.613 255.t741
22.9621
10.230

) waarvan nieuwe uitgifte
1
2.503.068.
1
2.512.344.

Auteur