‘EconomischStatistische
Berichte
–
n
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 4 SEPTEMBER 1946
No. 15O
.1
COMMISSIE VAN REDACTIE;
H. W. Lambers; 1V. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. ç’an der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
• Abonnementsprjs Pan het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch- Statist isch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Oerzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
an het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Donateurs en leden ç.’an het Nederlandsch Economisch
Instituut onWan gen het blad gratis en genieten een reductie
op de oerdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geoen aan de administratie.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
Alle correspondentie betreffende adoertenties te richten
aan
de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haoen 141, Schie-
dam (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:
BIz
Aspecten der Nederlandsche ijzer- en staalprodu-
ceerende industrie door
Dr. Ir. J. A. W. Muller. . ‘563
Sociale voorlichting door
H. L. Zeelenberg ……..564
Rubber en Amerika door
H. C. Bijleoeld ……..568
De EÏgelsche kunstzijde-industrie in de oorlogsjaren
door
Dr. H. C. Stek ……………………570
A a n t e e k e n i n g
Een Engelsche stem over economische samenwer-
king tusschen Nederland en België
.
……….
573
Geld- en kapitaalmarkt ……………………
575
DEZER DAGEN
vierden wij het Koninginnefeest met verschraalde opge- wektheid. Velen zijn niet opgewassen tegen de realisatie
der na-oorlogsche feiten. Een naar weersomstandigheden
origunstige Augustusmaand heeft ten piattelande de stem-
ming versomberd. Op vele dorpen ontbraken, in de feest-stoeteii de hoerenwagens; van de kortstondige droge wind
moest worden geprofiteerd om het laatste deel van den
graanoogst binnen te halen. Want, één, van de dingen,
waar, helaas, werkelijk schot in zit, is het koren.
Minder zal er wellicht worden geschoten in Indië; onder-
handelingen over een wapenstilstand zijn begonnen tus-
schen het Geallieerde hoofdkwartier en de republikeinen.
Het Nederlandsche Parlement, in zijn beide bestanddeelen,
keurde het zenden van een Commissie-Generaal voor
Indië goed, het Nederlandsche hoofdkwartier wordt veel-
hooldig.
Juist omgekeerd is het verloop in China, daar keert
men zich, terwijl hongersnood groote gebiedsdeelen teistert,
3teeds verder van een vreedzaam samengaan af. InBritsch-In.dië’heett het optreden van het moeizaam gèvormde eigen
kabinet geen verandering ten gunste in het dagelijksche
doodencijfer door ongeregeldheden gebracht. Niet ver-
wonderlijk,. nu, wat een prototype moest zijn van vreed-
zaamheid, de Geallieerde vredesconferentie te Parijs, is
verworden tot een oefenschool. in kwaadsprekendheid.
Weliswaar zijn de Ministers den Groote Vier uit hun slof geschoten door na één informeele bijeenkomst reeds met
een eensgezind communiqué.te verschijnen, doch de hoofd-
inhoud is: aquila nön captat muscas. De adelaar vangt
geen vliegen, de plaatsvervangers mogen alle amendemen-
ten bezien. De leidende figuren zullen het hoofd sparen
voor het probleem, dat nog in het schootsveld moet komen:
Duitschland.
In Engeland wordt dit probleem den laatsten tijd drin-
gend voor de politieke opinie gebracht. Lord Beveridge,
auteur der plannen omtrent sociale voorzieningen en vol-
ledige werkgelegenheid, wijdt in de Times van
29/30
Augustus twee artikelen aan ,,Reforms within the power
of Britain”. Het vermelden van het motto, nl ,,misery
generates hate” —hetzelfde als dat voor ,,Full employment
in a free society” – ontslaat ons an een samenvatti’ng
van zijn opinie.
Dat deze oorlog is gestreden voor het behoud der demo-
cratie, is nog merkbaar aan het houden van verkiezingen.
in verschillende landen. Thans hebben in Griekenland –
75
pCt. der opgekomen kiesgerechtigden besloten tot
terugkeer van den koning.
Het doelwit van de vet-breidingl, der cultuur wordt
na-oorlogs op vreemde wijze gediend. In Berlijn bood een
opkooper aan
Amerikaansche
soldaten, volgens de Times
van
30
Augustus, twee pagina’s van het origineel der
Mattheus-Passie aan.Voorloopig blijft de inzet van het
slotkoor der Mattheus Passie dichter bj de werkelijkheid
dan dat van Beethoven’s negende. Een uitzondering vormt
de daadwerkelijke belangstelling vdor Nederlandsche
producten op. de Jaarbeurs te Stockholm.
HEER
Welke Nederlandsche onderneming geeft mij -,een kans? 27 jaar,
ongehuwd, niet bang voor hard werken, door verblijf in buiten-
land vloeiend Ehgelsch en Fransch sprekend en schrijvend; diploma
Gymnasium A, ervaren op scheepvaartgebied, boCkhouden, mo-
menteel in Brussel werkzaam bij im, en exportbedrijf, Max L.
Wessel, 48 ruc Tasson-Snel. Brussel.
-.
.
JURIST
hoofdrichting privaatrecht met vakken zee- en internationaal
re’cht, keuzcvak economie, 7 jaar werkzaam op juridisch en
sociaal-economisch gebied, zoekt werkkring als jurist en/of secre-
taris der directie bij Ned. bankiers-, handels-, scheepvaart’-sof
-verzekeringsinstelling in het buitenland of hier te lande. Beschikt
over initiatief, organisatievermogen en behoorlijke practijk mtt
Engelsche en Duitsche taal. Brieven onder no, 13879 aan Boekh.
D. Brouwer &
Zn.,
Postbus 148, Arnhem.
Economisch doctorandus
finaicieel economisch onderlegd, zoekt plaatsing. 33 jaar, 8-ja-rige bankpraktijk, volledig bekend met overheidsmaatregelen op finan-
cieel gebied. Br. onder no. 632 bureau
1
van dit blad, postbus 42,
Schiedam.
vBwvff
Het C.B.S. roept sollicitanten op voor de functie van
1. ADJ. COMMIES ICOMMIES
met dipi, middelbaar- onderwijs, goeden -stijl;
in staat tot samenstellen van rapporten en
gegevens. Bij voorkeur econ. opi.
2,
12
t’
statistieken Bouwmaterialen en
U
Ii
bouwnijverheid – met di.pl,
– middelbaar onderwijs, econ.
en/of ‘techn. opi. Kennis van statistiek strekt
tot aanbeveling.
Salarissen volgens Rijkaregeling. Sollicitaties binnen,
14 dagen aan het C.B.S. te ‘s-Gravenhage.
R. M E E S. & ZQO.N.EN
–
A01720
Rotterdam, “s-Gravenhage, Delft, Schledcim
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)
BEHANDELING VAN
ALLE
BANKZAKEN
BEZORGING VAN
ALLE ASSURANTIËN
AMS TER DA MSCHE
BANK N.V.
KAPItAAL 1 n010M RESERVES 1
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage
ADMINISTRATIEKANTOOR DORORECHT.BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s-Pen
sioenverzekering
var,chaft directe fiscale besparing
–
afachrljving van toe-
komstige lasten – blijvend* sociale voldoening
Vraagt 11 eens welgedocumente.rd advies aan on’i
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
gispen
–
culemborg
amsterdam
rotterdam
WA
De KONINKLIJKE STOOMWEVERIJ TE NIJVER-DAL N.V. zoekt voor haar hoofdkantoor te Almelo een
verkoopleider
voor den binnenlandschen verkoop, waarvoor procuratie – wordt verleend.
Vereischt wordt volledige bekendheid met de bin-
nenlandsche markt, uitgebreide verkoopervaring en
grondige textiel-technische kennis Leeftijd es. 35 jaar.
Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan een psycho.
technisch onderzoek -te onderwerpen.
Sollicitaties, uitsluitend schriftelijk in handschrift met
uitvoerige beschrijving van opleiding en loopbaan, onder
bijvoeging van recente foto, te richten aan het
TWENTSCH INSTITUUT VOOR BEDRIJFSPSYCHO-
LOG1E, Grundellaan 18, Hengelo (0.)
N.V. KONINKLIJKE
NEFERLAN DSCHE
ZOUTINDIJSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
1
ZOUZUUr,
(alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronloog, caultic .ioda.
Koninklijke
Nederifindsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
met papier gfsoleerde
kabels
voor zwakstroom – en sterkstroorn
OL
koperdraad en koperdraadkabel
Jabelgarnituren, vulmassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
Voor het vervolg von de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 575 en 576
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
q.563
ASPECTEN DER NEDERLANDSCHE IJZER-
EN STAALPRODUCEERENDE INDUSTRIE.
Onder bovengenoemden titel is in den aanvang van
dit jaar van de hand van Dr. de Meijer’) een studie ver-
schenen, die in meer dan één opzicht waard is
in
het
volle licht van de belangstelling geplaatst te worden.
Het eerste argument tot een nader ingaan op deze veihandeling is de welhaast volmaakt evenwichtige
wijze, waarop alle op dit ingewikkelde probleem vart
invlped zijnde factoren in causaal verband in oogen-
schouw worden genomen en aan een cîitische analyse worden onderworpen, voor de volledige phase van dit
bedrijfsproces van de grondstoffenleverantie tot de uit-
eindelijke verbruiksplaatsen. Deze gedegen, logisch opge-
bouwde, beschouwingswijze treft vooral in de onderling evenwichtige waardeering van de technische en econo-
mische aspecten, die de ijzer- en staalvoorziening in ons
land beheerschen.
Een dergelijke beschouwingswijze moge wellicht de
natuurlijke lijken, het is echter niet te ontkennen, dat
vele verhandelingen, die betrekking hebben op onze
goederenvoorziening en ons welvaartsstreven, allerminst
een dergelij ken evenvichtigen diepgang weten te bereiken.
In sterke mate komt dit wei tot uiting in de tallooze
verhandelingen over het vraagstuk van de geleide eco-
nomie, die, in hun streven naar een betere welvaarts-
voorziening, nagenoeg steeds dit aantrekkelijke doel
trachten te bereiken op een uitsluitend economisch kom-
pas, onder miskenning van l’iet feit, dat de meer volmaakte
synthese in ons welvaartsstreven slechts bereikt kan
worden door de evenwichtige waardeering en wissel-
werking van de mogelijkheden van de moderne techniek en de economische desiderata.
Voor de veelal te constateeren onderwaardeering van
het samenspel van factoren, die onze moderne gecom-
pliceerde vooribrenging beïnvloeden, zijn verschillende ver-
klarende factoren aan te wijzen. De voornaamste is, naar
schrijver’s meening, de groei van de wetenschap in de breedte en in de diepte, een toeneming z66 intens, dat
het welhaast onmogelijk is voor één geest om verscheidene
eelgebieden bevredigend te overzien, zoodat een aan-
zienlijke differentiatie van de individueele kennis, ge-
paard met een verzwakking van de üniverseele intellec-
tueele potentie, hiervan het gevolg is.
Het moet dan ook ongetwijfeld een verheugend feit
genoemd worden, indien een verhandeling de meer be-
perkte beschouwingswijze doorbreekt, en dit heeft de
auteur van ,,Aspecten der Nederlandsche ijzer- en staal-
produceerende industrie” ongetwijfeld tot stand gebracht,
hetgeen de studie bijzonder,in waarde doet stijgen en
het werk tot een geschikt kompas maakt voor den be-
langrijken bedrijfstak van de ijzer- en staalverzorging.
De wetenschap, dat de auteur van dnverdachten eco-
nomischen huize stamt, kan de waardeering voor de hier
geleverde prestatie nog slechts verhoogen; dit zal vol-
mondig erkend moeten worden door eiken ingewijde, die
beoordeelen kan, welke moeite het kost de beide groote deeigebieden van de techniek en de economie voor een zoo ingewikkelden bedrijfstak evenwichtig te overzien.
Als tweede en meer algemeen argument, om deze studie
voor het forum van de belangstelling te plaatsen, moge
gelden, dat tijdens het concipieeren van het werk de
buitengewene omstandigheden, die thans onze materieele
voorziening sterk beïnvloëden, niet volledig te voorspellen
waren. Indien dit in meerdere mate het geval zou ge-
weest zijn, zou, gezien den gedegen en logischen opzet
van de studie, de conclusie vermoedelijk anders hebben
geluid.
‘) Dr. 1. F.
G.
M. de Meijer: Aspecten der Nederlandsche ijzer-
en staalproduceerende industrie”,
met
een ,,Ten Oeleide” van Jr. F.
Q. den Hollander, J. M. de Bussy, Amsterdam, 1946.
Uit deze vaststelling mag volstrekt niet de conclusie
worden getrokken, dat de beschouwing aan waarde
verliest; zij bewijst hoogstens, hoezeer het urgent is,
de voortdurende aandacht aan de ontwikkeling van de
omstandigheden te wijden en hoezeer het noodzakelijk is,
den koers te wijzigen als de stroomingen veranderen.
Onze huidige groote armoede vormt de tegenstrooming,
die niet te voorzien was, althans niet in die mate, zooals
zij thars, en dan nog slechts tot een beperkt deel van
onze bevolking, doordringt. Deze factoren maken het
echter gewnscht de conclusies van de Meijer te toetsen
aan de huidige omstandigheden, waarbij zijn welk, ge-dachtig aan het ,,du choc des opinions jaillit la vérité”,
zijn volledige waarde behoudt.
Deze conclusies betreffen in hoofdzaak de uitbrei-
ding van de nationale ijzer- en staalproductie eh de even-
tueeie vestigingsplaats, waarbij de auteur de ligging van
de ijzer- en staalproduceerende bedrijven aan de groote
scheepvaartroutes uit hoofde van verkeerseconomische
overwegingen bepleit en dit mede aan buitenlandsche
vestigingstendentie toetst.
Een zoodanige overweging gold ongetwijfeld in vol-
ledige mate voor de periode tusschen de twee wereld-
oorlogen; of zij onder de huidige omstandigheden voor
ons land nog volledig van kracht is moet ernstig worden
betwijfeld.
Het globale en gemiddelde verbruik van ijzer- en staal-
producten bedroeg vÔôr den oorlog circa 0,9 mln, ton
per jaar. Na hervatting van een meer normaal economisch
leven, zal, in verband met de zeer aanzienlijke behoefte
voor hersteldoeleinden, een nationaal verbruik ad 1,2 mln.
ton per jaar zeker niet een te hooge schatting vormen.
Indien wij verder overgaan tot een intensiever industriali-
satie, die geïmpliceerd wordt door ons gebrek aan de-
vielen, zal de behoefte aan ijzer en staal voor de installatie
van nieuwe productiemiddelen nog aanzienlijk stijgen,
wellicht tot 1,5 min, ton per jaar, en daarmede het ver-
bruik per hoofd van de overige West-Europeesche landen
benadeien.
Tegenover dit, vermoedelijke toekomstige verbruik
staat een nationale productiecapaciteit, die maximaal met 350.000 ton per jaar is aan te geven. FIet deficit tusschen
nationale behoefte en verbruik zal dan minstens 0,9 mln.
ton bedragen, dat bij het huidige hooge prijsniveau
een invoerwaarde
vertegenwoordigt
van circa 1. 210 mln.
De volledige productie van de voornoemde hoeveelheid
onder nationale auspiciën, onder een zoo hoog mogelijk gebruik van eigen grondstoffen en arbeidskrachten, zou
een aanzienlijke besparing beteekenen op de behoefte aan
deviezen. Deze zouden dan alleen ter beschikking behoeven
te staan voor den aankoop van ertsen en kalk en dienten-
gevolge verminderen tot f. 58 min. Elke 100.000 ton,
waarmede de nationale productie aan ijzeren staal kan wor-
den opgevo’erd, geven een besparing van f. 17 mln. aan
deviezen.
Het behoeft geen nader betoog, dat in dit licht bezien
de verhooging van de voortbrengingscapaciteit van dezen
bèdrijfstak dringend gewenscht is. Een zoodanige be-
sparing aan déviezen kan echter alleen volledig worden
bereikt, indien een eventueel nieuw ijzer- en staalprodu-
ceerend bedrijf uitsluitend nationale steenkool als grond-.
stof gebruikt, en deze garantie is, mede uit verkeers-
economische overwegingen, alleen gegeven door een vesti-
ging in Zuid-Limbuig, in de onmiddellijke nabijheid van
een cokesproduceerenden mijnzetel. –
De veelal verbreide opvatting, die ook door Ir. A.
Groothoff
2)
in het Tijdschrift voor Economische Geogra-
fie naar voren wordt gebracht, dat de gelamenlijke
transportkosten voor grondstoffen en afgewerkte pro-
‘)
Jr. A. Groothoff: ,,Vestigingsmogelijkheden van zwareifldUStrie
jfl
Nederland”, Tijdschrift voor Economische Geografie, 15 Januari
1946.
564
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1946
ducten hij een vestiging in Zuid-Limburg hooger zouden
uitvaller dan bij een vestiging an de gloote scheep-
vaartroutes, blijkt hij een nadere critische analyse van
de vervoerskosten niet juist te zijn. Zoowel voor de pe-
riode vôôr den- oorlog van 1924-1938, als’bij de huidige
vervoerstarieven, blijkt, dat, bij het toetsn ‘en afwegen
van de totale vervoerskosten, deze, bij een vestiging
in Zuid-Limburg en een aan,voer der ertsen van overzee,
nauwelijks hoogei zijn.
I
–
Weliswaar ontstaan in dit katsté geval supplementaire
kosten voor ertsoverslag en vervoer van de zeehaven
tot Limburg, maar deze toevoer per binnenwater kan
geschieden in retourvracht voor steenkolen, terwijl hij
een vestiging in de nabijheid van een mijnzetel de vrach-
ten voor kolen of cokes vervallen en die voor kalk uit
Belgische bron verminderen:
Het dèviezengebrek en de vereischte garantie, dat een
maximale hoeveelheid nationale grondstoffen wordt
benut, pleit dan ook zeer krachtig voor een vestiging
van een eventueele uitbreiding der ijzer- en staalprodu-
ceerende indusUie in Zuid-Limburg. Hiernede zijn de
motieven echter nog niet uitgeput. Een zoo’danige vesti-
gingsplaats biedt’ een attractieve mogelijkheid tot aanvôer
van Fransche ertsen over binnenwater tegen vervoers-
kosten, die lagei zijn dan van overzee, ên .biedt tevens
de mogelijkheid tot effectief verzet tegen een eventueele monopolistische machtspositie van de overzeesche erts-
producenten. Gedeeltelijke verwerking van Fransche
ertser
.
i met lager ferro-gehalte kan ook attractief zijn,
omdat zij phosphor bevatten, zoodat hij de verwerking
Thomassla.kkenrneel als nevenproduct wordt gewonnen,
waarvan wij nog een aanzienlijk invoersaldo bezitteij.
Tot de gedeeltelijke verwerking volgens het Thoma-
procédé zullen wij toch reeds genoopt zijn, omdat d6 in
Nederland ter- beschikking staande hoeveelheid schroot
niet voldoende is, om voor de volledige uitbreiding het
Siemens-Martin-procdé toe te passen.
Als verdere motieven voor een vestiging in Limburg
mogen nog gelden de mogelijkheid van koppeling aan eén
bestaaiide cokesfabriek, waardoor de bouwkosten van
een nieuwe cokesfabriek, die bij vestiging in het Westen
noodzakelijk is, gespaard worden, en de mogelijkheid van
afzet der hoogovengassen aan een reeds aanwezige che-
mische fabriek.
Tenslotte moet nog worden gememoreerd, dat in Zuid-
Limburg de aankoopkosten voor terreinen aanzienlijk
lager zullen zijn, evenals de bouwkosten, uit hoofde vdn
den vasteren ondergrond. Vermoedelijk zal ook, ondanks
de toenemende nivelleering van .de bonen, toch steeds
een verschil van gemeenteklasse blijven bestaan, dat bij
de huidige loonsverhoudingen v.00r een vestiging in Zuid-
Limburg overeenkomt met Jagere productiekos•te vAh
f. 1,— per ton, terwijl als laatste argument nog. aan-
gevoerd kan worden, dat de mijiiindustrie voor haar
eigen bedrijyeri èen aanzienlijke hoeveelheid ijzer- en
staal verbruikt, welke hoeveelheid nog kan toenemen,
indien, tusschen het staalproduceerende bedrijf en de
mijnzetels nieuwe machinefabrieken en cohstructiewerk-plaatsen worden gevestigd, die de mijnindustrie voorzien
van de machines en apparaten, waaraan zij zoozeer be-
hoefte heeft. Dit geldt eveneens voor een edelstaalbedrijf,
dat, gezien haar hooge stroombehoefte, gebonden is aan
een goedkoope energiebron.
Tegenover deze reeks van- argumenten, die krachtig
pleiten, voor een vestiging in Zuid-Limburg, kan als
nadeel worden aangevoerd, dat uitbreiding van het reeds
bestaande bedrijfte Velzen vermoedelijk kan voeren tot
een hooger rendement in technisch-economischen zin.
Het korte bestek van dit betoog laat niet toe ook dit
argument tot de ware proporties terug te brengen. De
veÏeischte capaciteit van een ijzer- en staalproduceerend
bedrijf voor het bereiken van een optimaal technisch-
economisch rendement staat overigens in nauw verband
met den aard en de inrichting van de walswerken. Indien
deze laatste bijzondere producten van hooge qualiteit
moeten voortbrengen, kunnen de aanschafkosten voor
de walsinstallaties zeer hoog worden- en dient’engevoige
de a.fschrijvingen per geprôduceerde ton dermate stijgen,
dat de kwestie van de rentabiliteit e6 twistpunt vormt.
Het uitvoerige rapport, voorzien van kostprijscalcu-
laties, uitgebracht over de Engelsche ijzer- en staal-
industrie, moge in dit opzicht tot richtsnoer dienen. Bij
een eventueele uitbreiding van de nationale ijzer- en
staalproductie, zal het vermoedelijk veel meer aanbeve-
ling verdienen ons te beperken tot die producten, waaraan
in ons land het eerstvolgende decennium nôg zoozeer
behoefte bestaat, t.w. staf-, beton-, profiel- en balkijzer,
draad en buizen, welke behoefte nog aanzienlijk zal toe-
nemen bij verdere industrialisatie. Deze staalsoorten
werden eertijds in bevredigende qualiteit mede door
Duitschiand geleverd en er is alle reden om krachtige
pogingen te doen om Duitsche waiswerken als herstel-betaling te verkrijgen. Vermoedelijk zal op deze’ wijze
de nationale productievergrooting het snelst’ en met
redelijke iristallatiekosten tot stand kunnen’ komen.
Als vitaal sleutelbedrijf staat de ijzer- en staalprodu-
ceerende industrie met de extractieve industrie aan dè
basis van elke goederenvoorziening, die geriht is op
welvaart. Een bevredigend en uitvoerbaar herstel-, ver-
nieuwings- en’ industrialisatieprogramma is welhaast
ondenkbaar zonder een daaraan aangepaste capaciteit
voor de ijzer- en staalvoortbrenging.’
lIet is de niet te onderschatten verdienste van ‘den
auteur van: ,,Aspecten der Nederlandsche ijzer- en staal-
produceerende industrie”, dat hij nagenoeg alle tech-
nische en ecouomische gegevens naar voren bracht, die
in staat stellen, om in het licht van onze huidige econo-
mische omstandigheden een besluit voor dezén vitalen
bedrijfstak te nemen.
De daad is thans aan onze Overheid en aan den ge-
zonden ondernemingsgeest. Moge’ het daadwerkelijke
initiatief niet te lang op ‘zich laten wachten, mogen wij
niet verzinken in een overmaat van beraad; en mogen
wij vooral bedenken: Wie oogsten wil…, moet ploegen!
Dr. Ir. J. A. ‘W. MULLER.
SOCIALE VOORLICHTING,
De behoefte accn sociale 000rlichting.
Dank zij het voörtreffelijk werk van den Economischei’i
Voorlichtingsdienst is economische voorlichting tot eôn
levend begrip geworden. Na jaren van strijd over den
juisten organisatievorm bezitten wij in dezen diénst een
apparaat, zonder hetwelk het bedrijfsleven het niet meer
zou kunnen stellen.
Met dit goede voorbeeld voor oogen is het vreemd, dat
Nederland nog steeds niet bechikt over een voorlichtings-
dienst voor sbciale vraagstukken. ‘Het bedrijfsleven en
tallooze overheids- en’ semi-ovrheidsdiensten hebben
daarbij het grootste belang. Men denke daarbij aan het
Departement van Sociale Zaken’en de ‘daaronder ressor-
teerende dienstën: de Arbeidsinspectiè, de Volksgezond-
heid, het Rijksarbeidsbureau met de Gewestelijke Arbeids-
bureaux. Voorts het geheële apparaat, bélast met de uit-voering der sociale verzekeringen, met name de Rijks-
verzekeringsbank, de Raden van Arbeid,de Bedrijfsver-
eenigingen en ,de’Ziekenfondsen. Verder de gemeentelijke
diensten van.Sociale Zaken en de verschillende instellingen
van liefdadighëid en maatschappelijk werk. Men ‘denke
ook aan het College van Rijksbemiddelaars. En tenslotte
het bedrijfsleven, de ‘vereenigingen van werkgevers en
werknemers en de Stichting van den Arbeid.
Kortom, het gaat er om alle diensten, instellingen en
personen, die zich bezighouden met den werkenden mensch,
resp. met den niet werkender mensch, die zonder voldoende
,.-
,
)
r
I
1
1.4
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
65
inkomstenof verzorging in nood dreigt te geraken, in de
gelegenheid te stellen kennis te nemen van de sociale ont-wikkeling, in. den breedsten zin, opdat de sociale, politiek
een zoô groot mogelijk nuttig,effect kan afwerpen.
Econ.oiiiishe v9oHichting. verkeert ten opzichte van sociale voorlichting in een gunstiger positie, aangezien
zij voordemeesten een tastbarder begrip is; de directe
pzaktische, ‘waarde ervan ligt oogenschijnlijk meer voor
de hând. Ditmoge nog niet zoo zeer gelden voor hen, die in,
en uitgesjroken sociale functie kennis moeten dragen
van de sociale ontwikkeling in binnen- enbuitenland, als
wel voor degenen, die in het bedrijfsleven werkzaam zijn. Voor hen zijn insde eerste plaats prijzen en andere econo-
mischQ omstandigheden de gegevens, waaruit zij bestek
opmaken ,en koers uitzetten.
• ,Toch. bgintook in handel en industrie het besef door
te dringen, dat voor een juiste plaatsbepaling kennis der
sôciale omstandigheden en inzicht in de wijzigingen in het
sociale bestel niet kan worden ontbeerd. Dit geldt niet
alleen voor de veelheid van sociale maatregelen, waarmede
men biniïenslands te maken heeft,. maar ook voor buiten-
landsche omstandigheden. Het moge den koopman. of
den. industrieel op het, eerste gezicht onverschillig ijiï te
weten, dat er in verschillende landen, die voorheen ten
opzichte van Nederland in sociaal opzicht een achterstand
vertoonden, een ontwikkeling gaande is, ‘waardoor de
voorsprong van ons land wordt verkleind. Doch wat hen
wel interesseert, is, een inzicht te krijgen in de mate,
waarin buitenlandsche sociale maatregelen een kostenver-
hoogenden, invloed zuilen hebben, tengevolge waarvan het
Nederlandsche product; afgezien van valutaverhoudingen,
beter zal kunnen doncumePen. Voorts zullen fabrikanten
zich een oordeel moeten kunnen vormen in hoeverre er
aanleidiiig, bestaat. te verwachten,- dat’ dergelijke buiten-
landsche maatregelen, o.a. doorverhooging van de arbeids-vreugde en ,verzekering van den bedrijfsvreden de tendens bben de productiviteit te vergrooteri, waardoor eveneens
•
.de concurrentiempgelijkheid rechtstreeks wordt beïnvloed.
Tenslotte zal de handel zich met hetoog op de verruiming
van afzetmogelijkheden een beeld moeten kunnen vormen
van de wijzigingen in het levenspeil, die door sociale
maatregelen worden teweeggebracht.
Zoo goed als een Economische Voorlichtingsdienst een
hulpinstruii’ient is bij de.bepaling van het commercieele
beleid, zoo koed dient ook in een Socialen Voorlichtings-
dienst een hulpmiddel gezien te worden, waarvan het
bedrijfsleven zich bij het uitstippelen van de toekomstige
politiek bedient.
.be 000rziening in de behoefte aan sociale 000rlichting.
Aangezien’ vele sociale vraagstukken een uitgesproken economisch aspect hebben, laat het zich verklaren, dat de
Economische Voorlichtingsdienst zijn werkzaamheden van
documentatie en berichtgeving eenigermate tot dit terrein
uitstrekt.Maar er blijven uiteraard leemten en zoo is het te begrijpen, dat belanghebbenden hoe langer hoe meer
ertoe overgaan zichzelf de noodige gegevens te verschaffen.
Zoo kennen het Departement van Sociale Zaken en het
Rijksarbeidsbureau een eigen documentatie- en vooi’lich-
tingsdienst, ten behoeve van zichzelf en de onder hen
ressorteerende diensten. Ook het Cntraal Bureau voor,de
Statistiek verzamelt gegevens – niet alleen cijfers – over
desociale bntwikkeling en publiceert deze. Hetzelfde ge-
beurt-door de Arbeidsinspectie voor haar gebied. Eveneens
wordt dergelijk werk gedaan door de Vakbonden, door cle
Vereenigingen van Werkgevers en de Stichting van den
Arbeid. Het Instituut voor Efficiency beweegt zich mede
op dit terrein door zich onder andere bezig te houden met
do bestudeèring van personeelvraagstukken,, zij het yan meer bedrijfshuishoudkundjg gezichtspunt bezien. Ten-
slotte zijn vele groote ondernemingen, die zoowel met de
buitenlandsche sociale ontwikkeling, als met de binnen-
landsch’ toepassing van de Nederlandsche sociale wet-
geving te maken hebben en voor wie bovendien bij’ de
interne bedrijfsnrganisatie een goed personeelbeheer van
st’eeds grooter
1
,belang wordt, er langzamerhand toe over-
gegaan zichzelf, over sociale vraagstukken zoo ruim mo-
•gelijk te oiëteeren ,door aan hun sociale- of personeel-afdeeling een 4,ienst toe’ te voegen, die in staat is deze
behoefte op’ te ‘vangen.
Deze situatié kan niet langer bevredigend worden ge-
acht. Het moge den oppervlakkigen waarnemer een aan-
genaam ge’oel geven, dat zooveel verschillende instanties
in den lande zich met deze materie bezighouden, doch
réden tot v’érheugenisis er allerminst. Daartoe zou slechts
aanleiding bestin, indien iedere op zichzelf staande
voorlichtingsdienst een specifiek onderdeel van het geheele
terrein voor zijn rekening zou hebben genomen, indien
hierdoor het geheele gebied volledig zou worden bestreken,
indien, verder het geheel door een. centraal bureau zou
worden gecoördineerd en daardoor het materiaal aan aliën
ten ‘goede zoukomen. Dit is helaas niet het geval. Er wordt
deels dubbel werk verricht, anderdeels blijven er gebieden
braak liggen,’ terwijl door onvoldoende publicatie bepaalde
instanties geen kennis krijgen van hetgeen elders kans
loopt in vergetelheid te raken. Door het ontbreken van een coördineerende instantie, die richting geeft aan het bijeen-
brengen en publiceeren, blijft het geheel verbrokkeld en onvolledig. Kortom, aan werkelijke sociale voorlichting
komt men eigenlijk nog niet toe.
De noodzakelijkheid oan een Socialen J’oorlichtingsdienst.
Men dient zich goed te realiseeren, dat sociale vöorlich-
ting niet een voorbijgaande zaak is, die haar waarde
uitsluitend zou ontleenen aan de bijzonderé tijdsomstan-
digheden. Wat sociale voorlichting betreft, vei’keeren wij
thans in
nagenoeg
hetzelfde stadium als de economische
voorlichting vÔôr de totstandkoming van den tegenwoor-
digen Economische ‘Voorlichtingsdienst.
Met een variant op hetgeen Dr. Roeterink in zijn’disser-
tatie ,,Economische Voorlichting in -Nederland” in 1936
schreef, kan thans ten aanzien van den socialen sector
worden gezegd, dat wij te lang zijn blijven hangen aande
gedachte, ,dat het oude wel weer terug zal komen.. Te
weinig is men zich bewust geweest van de structureele
wijzigingen in onze samenleving, waardoor het geheele complex van problemen van arbeid en sociale zorg veel
n’eer in het centrum van ons denken en handelen is komen
te staan.
Het stellen van den eisch, dat er een Sociale Voorlich-tingsdienst moet komen, is nochtans eenvoudiger dan de
beantwoording van de vraag, hoe de organisatievorm daar-
van zal zijn en onder wien het te stichten apparaat zal
moeten ressorteeren. Er rijzen in dit verband twee vragen:
1. Moet de Sociale Voorlichtingsdienst een instituut zijn,
dat de werkraamhedee, van de thans los van elkaar
werkende instellingen volledig overneemt, of zal de
Centrale zich beperken tot het coördineeren en dirigee-
ren van het werk, dat door de bestaande diensten
wordt verricht?
Moet de in het leven te roepen centrale instantie een
overheidsdienst zijn, een particuliere instelling, ofWel
zal zij een gemengd karakter moeten dragen? Voer de beantwoording van deze vragen is het noodig
het werk van den Socialen Voorlichtingsdienst nader te
preciseeren. De vage aanduiding, dat deze dienst een arse-
naal van wetenschap over Sociale vraagstukken zal moeten
vormen en deze systematisch en regelmatig aan de belang-
hebbanden zal moeten distribueereri, dient geconcretiseerd
te worden. Wij dienen daartoe uit te gaan van de sociale
functies der belanghebbéiïden. Dit geeft automatisch.een
inzicht in den aard der te verzamelen,gegevens. Want
daarop komt het in de eerste plaats aan, het zich systema-
tisch verschaffen en vastleggen van nuchtere cijfers en
zakelijke beschrijvingen van sociale feiten en omstandig-
heden. Evenmin als de economische politiek kan de sociale
566
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1946
0
politiek gebouwd worden op utopistische wenschdrôomen
en vage veronderstellingen.
Het Departement van Sociale Zâken en een aantal
daaronder ressorteerende of nauw ermede sainenwerkende
diensten, zooals het Rijksarbeidsbur€au, de Arbeids-
inspectie, het College van Rijksbemiddelaars, treden
regelen.d en controleeren,d op Zij zullen bijv. nauwkeurig
op de hoogte moeten zijn van alles, wat met arbeidsver-
houdingen te maken heeft. Bovendien zullen zij er zich
regelmatig van moeten vergewisse, hoede diverse regelin-
gen in de praktijk werken. En tenslotte zal men zich
daar doorloopend moeten oriënteeren over de ontwikkeIfig
in
het buitenland. Slechts dan kunnen zij zich een juist
beeld vormen van de zaken, welke verdere voorziening
behoeven.
Iets anders ligt de zaak voor instanties, wier taak hoof d-
zake]ijk van uitvoerenden aard is. Onder deze categorie
rekenen wij de diensten en organen, die bij de uitvoering
der Sociale verzekeringen zijn betrokken, de Rijk5verzeke-
ringsbank, de Raden van Arbeid, Bedrijfsvereenigingen
en Ziekenfondsen. Voorts het bedrijfsleven, de gemeente-
lijke diensten van Sociale Zaken, instellingen van maat-
schappelijk werk en deels ook het Rijksarbeidsbureau met de Gewestelijke Arbeidsbureaux. Voor al deze is het in de
allereerste plaats noodig, nauwkeurig en Aug ingelicht te
worden over nieuwe regelingen en uitvoeringsvoorschrif-
ten. Doordat anderzijds deze diensten – meer dan het
ambtelijke apparaat, dat de regelingen maakt – dichter
bij de praktijk staan, kunnen zij op hun beurt een belang-
rijke bijdrage leveren tot het opheffen van in de praktijk
gebleken onvolkomenhedeti. Wil er echter van hen een
stimulans in deze richting kunnen uitgaan, dan zullen re
regelmatig bevrucht moeten worden met ideeën en voor-
beelden, die slechts een breed opgezette voor’li’chtings-
dienst kan bieden.
Een derde groep van belanghebbenden, onder andere
omvattend de Arbeidersvakvereenigingen en de Vereeni-
gingen van Werkgevers, benevens de Stichting van den
Arbeid, heeft in hoofdzaak een stimuleerende en advisee-
rende functie. Willn deze organisaties hiertegen volkomen
opgewassen zijîi, dan moeten zij, evenals het Departement
van Sociale Zaken en de daaronder ressorteerende diensten,
in den meest uitgebreiden zin omtrent de sociale ontwik-
keling in binnen- en buitenland georiënteerd worden. In belangrijke mate moeten wij ook de individueele onder-
nemingen tot deze groep rekenen. Immers, zij zijn het, die
midden in de praktijk der arbeidsverhoudingen staan. Op
de arbeiders, in loondienst werkend, is nog steeds het
overgroote deel der sociale maatregelen gericht. In hët
bedrijfsleven wordèn de grondslagen voor den soialen vrede
gelegd. ‘Hoe langer hoe meer breekt het inzicht door, dat,
de werkgevers jegens hun werknemers en tegenover de
maatschappij een sociale Verantwoordelijkheid dragen. Zoodanige verantwoordelijkheid kunnen zij slechts dan
ten volle dragen, wanneer den werkgevers gelegenheid ge-
geven wordt zich regelmatig op voor hen passende prakti-
sche wijze te oriënteeren, omtrent alles wat met aïbeids-
verhoudingen heeft’ te maken.
Een bijzondere plaats, temidden van al déze groepen
van belanghebbenden, nemen tenslotte nog de scholen
voor Maatschappelijk Werk in en die instellingen van
hooger opderwijs, waar de sociale wetenschappen op het
studieplan voorkomen. Het behoeft geen betoog, dat juist
voor deze instellingen het kunnen beschikken over Neder-
landsclie publicaties, betreffende de sociale ontwikkeling,
van het grootste belang is.
Een Sociale Voorlichtingsdienst moet centraal zijn.
Op grond van de in het voorgaande ontwikkelde ge-
dachten kunnen wij slechts conciudeeren, dat een aan de eïschen des tijds beantwoordende Sociale Voorlichtings-dienst een Centraal Instituut.zal moeten zijn. Slechts dan
zal van een systematische bewerking sprake kunnen zijn.
Door een coördineering van datgene, wat thans op dit
gebied geschiedt, zal het gestelde bezwaarlijk kunnen wor-
den bereikt.
Het verlangen naar een centrale sociale voorlichtings-
instantie beteekent niet, dat de bestaande bureaux en de
door deze uitgegeven bladen geen bestaansrecht meer
zouden hebben. Integendeel, zij zullen een belangrijk
element tôt contact met de leden of andere belangheb-
benden blijven. Zij zullen een mogelijkheid tot verdieping bieden en de speciale visie van de betreffende vereeniging
of instelling tot uitdrukking kunnen blijven brengen.
Het gaat er slechts om, dat wij 66k moeten kunnen
beschikken over één centraal punt, waar iedereen alle
objectieve gegevens moet kunnen vinden. In een door
een dergelijke centrale instantie uit te geven orgaan zal
ook bijzondere aandacht besteed moeten worden aan
literatuuroverzichten van in binnen- en buitenland ver-
schenen publicaties ten behoeve van hen, die zich in een
bepaald onderdeel wenchen te verdiepen.
1-Jet is opvallend, dat landen, die tôt dusverre in
sociaal opzicht minder ver waren dan Nederland, wel
over uitgaven beschikken, die in deze behoefte aan
voorlichting voorzien. Men denke slechts aan het blad van
liet Engelsche Ministerie van Arbeid, ,,The Ministry of
Labour Gazette”, aan het Belgische
,,Arbeidsblad”,
uit-
gegeven door het Departement van Arbeid en Sociale
Zaken in Brussel, en aan het Amerikaansche ,,Monthly La-
bour Review”.
De vorm van den Socialen Voorlichtingsdienst
Is men het over de noodzakelijkheid van een Centralen
Voorlichtingsdienst voor sociale zaken eëns, dan dient
uitgemaakt te worden in weiken vorm deze voorlichtings-
dienst zich aan belanghebbenden zal presenteeren. Er doen
zich in dit opzicht drie mogelijkheden voor. Men kan den voor-
lichtingsdienst maken tot een overheidsorgaan. Men kan
er echter ook een particuliere instelling van maken. Ten-
slotte laat zich een gemengde vorm denken in dier voege, dat door de gezamenlijke particuliere en publieke belang-
hebbenden een rechtspersoonfljkheid bezittend lichaam
wordt gesticht, dat tea behoeve van alle daarbij betrok-
kenen werkzaam is.
Bezien wij allereerst de mogelijkheid van een particulier
instituut. Met alle waardeering voor hetgeen door een
particuliere instelling kan worden tot stand gebracht,
meenen wij, dat deze vorm voor dit werk niet de meest
geschikte is. Een belangrijk bezwaar is, dat een als particu-
lier bureau georganiseerde dienst niet over het noodige
gezag en de noodige faciliteiten zal kunnen beschikken om
zich de vereischte gegevens te verschaffen. Bovendien
bestaat steeds het gevaar, dat een particulier instituut
zich 6f teveel in de richting van een theoretisch wetenschap-
pelijk bureau zal bewegen, 6f teveel de oogen gericht zal
houden op actueele vraagstukken van uitvoering en prak-
tijk. In beide gevallen loopt men het risico, dat een belang-rijk deel van de taak van den Socialen Voorlichtingsdienst,
het geven van voorlichting over de sociale politiek van de
Overheid en het verschaffen van gegevens voor de verdere
ontwikkeling van de sociale politiek des lands, in het ge-
drang komt.. Het is overigens ook niet goed denkbaar,
dat de Overheid bij het bepalen van haar beleid afhankelijk
zou willen zijn van gegevens, die zij van een particuliere
instantie zou moeten ontvangen.
In mindere mate bestaan deze bezwaren bij een gemeng-den vorm, waarbij de Overheid en de buiten het overheids-
apparaat staande belanghebbenden voldoendea invloed
op de gestes van het instituut kunnen uitoefenen. Er
schuilt een aantrekkelijke gedachte in een dergelijke con-
structie, te meer, omdat een semi-officieele dienst, onttrok-
ken aan de ambtelijke sfeer, het gezag van de erachter
staande Overheid zal kunnen paren aan de slagvaardigheid
en het, dienstbetoon, die van een particuliere instelling
kunnen uitgaan.
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
567
Desondanks meenen wij de voorkeur er aan te moeten
geven den toekomstigen centralen Socialen Voorlichtings-
dienst als een overheidsinstelling te
zien.
Bij een derge-
lijken vorm, waarbij de dienst verankerd wordt in het be-
stuursapparaat des lands, is de continuiteit beter gewaar-
borgd dan bij de twee andere mogelijkheden ‘). Dat is noodig.
Ook wanneer t.z.t. de overheidsbemoeiingen op sociaal
gebied weer minder ingrijpend zullen kunnen zijn. Ten
aanzien van de slagvaardigheid meenen wij er niet a priori
van te mogen uitgaan, dat de leiding van een ambtelijk apparaat er niet in zou kunnen slagen de medewerkers
ervan te doordringen, dat de dienst zal moeten uitmunten
door paraatheid en dienstbetoon. Dit is alles een kwestie van keuze van de juiste menschen. De goede ervaringen,
opgedaan met den Economischen Voorlichtingsdienst,
kunnen in dit verband tot voorbeeld strekken. Zij bewijzen,
dat het mogelijk is in een overheidsdienst het tempo en
den geest van het particuliere bedrijf te laten doordringen.
Daar komt nog bij, dat thans in ambtelijke kringen het
besef levendig is geworden, dat het personeelvraagstuk
bij de Overheid niet langer met de traditioneele middelen
kan worden beheerscht. Eerlang zullen ook hier de moderne
methoden van wetenschappelijke personeelselectie en syste-
matische loopbaancontrôle hun intrede doen. Wanneer een zoodanig op het particuliere bedrijfsleven geïnspi-
reerd ,,personeelbeheer” tot stand zal zijn gekomen, zal
ook het belangrijkste bezwaar, dat men tegen den ambte-
lijken vorm van den voorlichtingsdienst zou kunnen heb-
ben, zijn weggenomen.
De plaats nan den Voorlichtingsdienst in het ooerheids-
apparaat.
Resteert tenslotte de vraag op welke plaats uiteindelijk
de Sociale Voorlichtingsdienst in het overheidsapparaat
moet worden ingevoegd. Er doen zich ten deze wederom
verschillende mogelijkheden voor.
Men zou bijv. een goed werkend documentatiebureau
bij één der verspreide
overheidsdiensten
tot Centralen
Socialen Voorlichtingsdienst kunnen promoveeren. Een
andere mogelijkheid is den Socialen, Voorlichtingsdienst te
combineeren met den Economischen Voorlichtingsdienst.
Ook laat zich de mogelijkheid denken, dat men den Socia-
len Voorlichtingsdienst, en dan bij voorkeur gecombineerd
met den Economischen Voorlichtingsdiënst, tot een hulp-
apparaat maakt van een toekomstigen Sociaal-Econorni-schen Raad, zooals deze in het wetsontwerp voor de Be-
drijfsorganisatie in het vooruitzicht wordt gesteld. En
tenslotte, hetgeen wel de meest voor de hand liggende
oplossing schijnt, kan de bestaande Voorlichtingsdienst
van het Departement van Sociale Zaken worden ontwik-keld tot een werkelijken Socialen Voorlichtingsdienst in
den door ons bepleiten geest.
De eerste mogelijkheid komt o.i. niet in aanmerking.
Immers, alle diensten, die onder of in nauwe samenwerking
met het Departement van Sociale Zaken werken, hebben
allen een beperkt arbeidsveld; het zou onjuist zijn één
van hen, werkzaam op een bepaald onderdeel, te belasten met het verzamelen van sociale gegevens in den ruimsten
zin des woords.
Samenvoeging met den Economischen Voorlichtings-
dienst, de tweede door ons genoemde mogelijkheid, ver-
dient nadere beschouwing. Deze constructie lijkt aantrek-
kelijk, zoowel wegens de groote ervaring, die men bij den
Economischen Voorlichtingsdienst bezit, alsook vanwege
1)
Bij deze constructie zou ook uitvoering gegeven kunnen wor-
den aan een gedachte, die begin 1945 door Barbara Ward in,The
Economist” is gelanceerd. Deze schrijfster was van meening, dat
het, gezien de snelle sociale ontwikkeling en de noodzakelijkheid
van intensiveering van internationaal contact, wenschelijk is om
hij de belangrijkste gezantschappen attaché’s voor Sociale Zaken aan
te stellen, gelijk reeds lang voor militaire en economische aangelegen-
heden gebruikelijk is. De Vereenigde Staten hebben in Nederland
en in Zwitserland een socialen attaché. Zwitserland heeft er zoojuist
een toegevoegd aan de Zwitsersche legatie in Parijs, terwijl de be-
noemingen in Washington en Londen binnenkort worden verwacht.
Engeland heeft reeds een tiental sociale attaché’s in Europeesche
en Amerikaansche landen.
het nauwe verband tusschen 9ociale en economische
vraagstukken. Het nieuwe lichaam zou dan een Sociaal-
Economischen Voorlichtingsdienst kunnen zijn, gesplitst
in een sociale en een economische 9ectie. Een dergelijke
vorm zou ook goed aansluiten bij den geprojecteerden
opzet der bedrijfschappen en hij een in het wetsontwerp
op de Bedïijfsorganisatie voorzienen Sociaal-Economischen
Rn,ad.
Intusschen meenen wij, dat een zoodanige gecombi-
neerde Sociaal-Economische Voorlichtingsdienst — de
derde door ons geopperde mogelijkheid — niet een onder-
deel van den, Sociaal-Economischen Raad moet worden.
Immers, de Sociaal-Economische Raad is gedacht als een
toporgaan voor het georganiseerde bedrijfsleven. Sociale
vraagstukken komen daar slechts aan de orde, voorzoover deze vraagstukken verband houden met het bedrijfsleven.
Er blijven altijd sociale vraagstukken over, waarmede de
Sociaal-Economische Raad geen bemoeiing heeft en die
uiteraard bij een voorlichtingsappa,raat, dat een onderdeel
is van den Sociaaj-Economischert Raad, licht in de ver-
drukking zulien komen.
Evenmin zal een gecombineerde Sociaal-Economische
Voorlichtingsdienst bij het Departement van Sociale
Zaken of hij het Departement van Economische Zaken
kunnen worden ondergebracht. Onderbrenging bij het
Departement van Sociale Zaken zou, waarschijnlijk op te
grooten weerstand stuiten. Onderbrenging bij het Departe-
ment van Economische Zaken zou misschien minder
weerstand ontmoeten, doch dit zou in feite beteekenen,
dat de Sociale Voqrlichtingsdienst een onderdeel wordt
van den Economischen Voorlichtingsdienst, hetgeen ons
piet juist voorkomt. Wie den Socialen Voorlichtingsdienst
wil
maken tot een onderdeel van den Economischen Voor-
lichtingsdienst miskent daarmede de ontwikkeling, die
zich thans ten duidelijkste afteekent. Elk handelen wordt
naar zijn maatschappelijke gevolgen beoordeeld. Het be-
drijfsleven is zich weer zijn sociale functie bewust gewor-den. ,,Economic policy is a means to social ends” (Roose-
velt). Zoo men al niet van meeriirig mocht- zijn, dat het
sociale element is gaan prevaleeren boven het economische,
dan zal men toch minstens moeten, erkennen, dat het
sociale element gelijkwaardig is aan het economische en
dat dus nimmer een Sociale Voorlichtingsdienst gemaakt
zal kunnen worden tot een onderdeel van den Econo-
mischen.
– Indien dan ook al tot combinatie van Socialen en Econo-
mischen Voorlichtingsdienst besloten wordt, iso.i. deeenige
juiste oplossing, dat deze dienst wordt losgemaakt van
ieder dezer Departementen. Wij dienen ons in dit verband ernstig af te vragen, of er geen, aanleiding bestaat om alle
,yoorlichtingsdiensten, ook die, welke verbonden zijn aan
andere Departementen, gezamenlijk onder te brengen in,
een zelfstandig Departement van Voorlichting
2).
Binnen
dit Departement kan het geheele voorlichtingsapparaat
worden verdeeld in secties, die ieder op het hun toegewezen
gebied de documentatie en voorlichting op zoo breed mo-
gelijke basis. kunnen verzorgen. Organisatorisch doen zich
hier geen onoploshare problemen voor.
Mocht echter, hetgeen te vreezen is, de wensch der
Departementen, om ieder over een eigen voorlichtings-
dienst te
–
beschikken, vooralsnog sterker zijn dan de wensch
naar coördinatie, die in, de richting van een dergelijke
ingrijpende ‘reorganisatie dringt, dan blijft geen andere
mogelijkheid open, dan ieder der voorlichtingsdiensten te laten bij het Departement, waaronder zij op het oogenblik
ressorteeren. Hetgeen dus zeggen, wil, de Economische
Voorlichtingsdienst bij het Departement van Economische
Zaken en de te stichten, Sociale Voorlichtingsdienst bij
het Departement van Sociale Zaken.
Conclusie.
Indien, wij aldus resumeerend vaststellen, dat promo-
) Overigens een idee, dat niet nieuw is..
568
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1946
veering van een bestaanden dienst, alsook de invoeging
iii den Sociaal-Economischen. Raad onlogisch en onjuist
zijn, dat combinatie met den Economischen Voorlichtings-
dienst wenschelijk is, doch alleen çlan, wanneer deze ge-
combineerde dienst losgemaakt wordt van de Departemen-
ten van Sociale Zaken en Economische Zaken, en dat
dit laatste, indien uitvoerbaar, in ieder gëval tijd zal
kosten, komen wij tot de conclusie, dat althans voor het
oogenblik en tot nader order de Sociale Voorlichtings-
dienst deel zal moeten uitmaken van het Departement
van Sociale Zaken. Dit Departement beschikt over een voorlichtingsdienst,
doch deze trad weinig naar buiten op en was ook niet
een apparaat, zooals wij in het voorgaande hebben bepleit.
Het is ons niet bekend, of de onlangs plaats gehad heb-
bende wisseling van de leiding in den voorlichtingsdienst
van het Departement van Sociale Zaken ook beteekent,
dat hier een andere koers zal worden ingeslagen, m.a.w.,
dat ook meer naar buiten zal worden opgetreden en dat
door systematische voorlichting meer service zal worden
geboden. Zou dit het geval zijn, dan zou daarmede een
nieuwe phase worden ingeluid, welke zou kunnen inhouden,
dat het begrip ,,Voorlichtingsdienst van het Departement
van Sociale Zaken” evolueert in de richting van een
,,Socialen Voorlichtingsdienst”, in den door ons aange-
duiden geest.
Indien men er in slaagt den door ons bedoelden opzet
te verwezenlijken, dan zal Nederland daardoor in .het
bezit komen van een centrum van wetenschap en voor-
lichting op sociaal gebied, dat een tastbare bijdrage zal
kunnen leveren voor het bepalen der richtlijnen voor de
sociale politiek des, lands, dat bovendien als ,,clearing-
houe” van praktische ervaringen belangrijke diensten
kan bewijzen bij de toetsing der doelmatigheid der genomen
maatregelen, dat verder de sociale politiek voor ,de
lagere uitvoerende organen tot een werkelijk levend
iets zal kunnen maken, en dat tenslotte de bij
sociale maatregelen betrokken personen in en buiten het
bedrijfsleven zal kunnen brengen tot meerdere bezinning
op strekking en doel eene’ welverantwoorde sociale politiek.
Drs.
H. L.
ZEELENBER&
RUBBER. EN AMERIKA.
Inleiding.
In twee voortreffelijk gedocumenterde artilçelen heeft
Dr. J. F. Haccoû een overzicht gegeven van de synthe-tische rubbei’industrie in de Verenigde Staten, waarbij
op grond van een kostprijsonderzoek werd geconcludeerd,
dat de plantagerubber in de kunstrubber waarschijnlijk
een geduchte mededinger heeft gekregen
1).
Het is misschien interessant de . genoemde artikelen
aan te vullen met enkele mededelingen over een rapport
2)
inzake de rubbersituatie, dat in Maart ji. aan het Congres
te Washington is uitgebracht door een intefdepartemert
tale adviescommissie voor. rubber, naar den voorzitter,
Wiiliam L. Batt, doorgaans aangeduid als de Batt-
commissie.
Haar voorstellen zijn niet meer dan adviezen, waarop
het Congres zijn wetgeving zou kunnen bouwen; de uit-
gebreide raadpleging van bedrijftleven en overheids-
organen maakt echter waarschijnlijk, dat wij het Batt-
rapport als de Amerikaanse kijk op het rubberprobleem
mogen beschouwen.
Het Batt -rapport.
Behoud der synthetische industrie is voor de. Ver-
enigde Staten bovenal een zaak van militaire zekerheid:
,,De veiligheid der Verenigde Staten en de levens-
‘) Daar wilde rubber van weinig belang
is,
worden natuurlijke
en plantagerubber in dit artikel als s)lnOniemefl gebruikt. ‘) ,,First Report of the Inter-Agency Policy Committee on Rub-
her”, Washington D.C.
behoeften van haar burgers mogen nooit weer in gevaar
komen door onvoldoende of onzekere rubbervoorziening.
Dat is het voornaamste criterium, waaraan de commissie
haar voorstellen heeft getoetst” (blz. 3).
Beschikking over natuurlijke en synthetische rubber
moeten beide verzekerd worden; over de eerste, omdat
het synthetiche product voor belangrijke aanwendingen
niet onvermengd bruikbaar is, oer de tweede, omdat
de Verenigde Staten niet onder alle omstandigheden op
voldoende aanvoer van plantagerubber kunnen rekenen.
,,De Verenigde Staten moeten daarom te allen tijde
op zijn minst de kern van een grote, gezonde en, volledig
ontwikkelde synthetische rubberindustrie bezitten, vat-
baar voor snelle uitbreiding in tijd van nood” (bla. 4).
Daar deze nog niet op eigen benen kan staan, te minder,
wanneer plantagerubber goedkoper zou worden aan-
geboden, moet de Overheid waarborgen scheppen, dat
een minimum hoeveelheid synthetische rubbet gepro-
duceerd en ook metterdaad verwerkt wordt.
Dergelijke maatregelen vormen een inbreuk op de vrij-
heid van consumptie; bovendien benadelen zij de landen,
die natuurlijke rubber uitvoeren.
,,De mogelijkheid voor grote delen der wereld om onze
industriële en agrarische producten te kopen en een
welvarend economisch leven te bereiken is in hoge mate
afhankelijk van hun uitvoer van natuurlijke rubber.
De commissie is derhalve sterk van mening, dat maat-
regelen, om consumptie van synthetische rubber af te
dwingen, beperkt moeten blijven tot het volstrekte mi-
nimum, verenigbaar met ‘s lands belang” (blz. 4).
De commissie komt dan tot adviezen, geldig voor een
korte en een lange. periode.
Adpiezen
000r
de korte periode.
De eerste hebben betrekking op de tijd, dat plantage-
rubber schaars zal zijn, dus op dit en vermoedelijk een
groot deel van het volgende jaar.
De vraag- en aanbodsverhoudingeri ziet de commissie
in die’ tijd aldus:
wereldaanbod
waarvan toe- consumptie van
van natuurlijke wijzing aan de natuurlijke en
rubber .
Verenigde
kunstrubber
in
Staten
t
de Verenigde
long tons ‘)
Staten
1946
600.000
250 â 306.000 )
903.000
6
)
1947
900.000
450.000
875.000
1-lieruit volgt als .eerste conclusie, dat tijdelijk een
hoog productiepeil in de synthetische industrie nood-
zakelijk is om het tekort aan te vullen.
De internationale regeling der toewijzing van beschik-
baar komende natuurlijke rubber moet worden voort-
gezet, om buitensporige prijscoricurrentie tussen de ge-
gadigden te voorkomen.
Een toenemende aanvoer kan niet ten volle aan de
consumptie ten goede komen; een gedeelte is nodig ter
versterking der bedrijfsvoorraden. .De heersende practijk
in den lande
iS
om twee maanden voorraad aan te hou-
den; volgens de commissie dient dat tot vijf maanden
te worden opgevoerd.
De Overheid moet toezicht blijven houden op het ge-
bruik van natuurlijke rubber; men kan de fabrikanten
hierin niet vrijlaten, dat zou tot chaos leiden en het on-
mogelijk maken later een minimum gebruik van kunst-
rubber bindend voor te schrijven.
Geleidelijk kan men de fabrikanten wat meer natuur-
lijke rubber toestaan., mede voor een doel, dat tijdens
‘) riet onlangs verschenen ,,Rubber Statistical Bulletin”, een
uitgave van het , ,London Rubber Secretariat”, geeft voor de eerste
vier maanden van dit jaar de totale export der productielanden
als 195.000
long tons. Alen bedenke, dat de eerste verschepingen
der bevrijde gebieden vaak uit aangetroffen voorraden geschiedden.
‘) De netto-import der Verenigde Staten In de eerste vijf maan-
den van
1946
bedroeg
120.000
long tons (,,Rubber Statistical Bulle-
tin”,
Juli 1946).
‘) Eerste vijf maanden van
1946:
ruim
414.000
long tons (,,Rub-
ber Statistical Bulletin”,
Juli 1946).
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
569
de oorlog tn.boe was, het experimenteren met natuurlijke
en synthetische rubber in verschillende verhoudingen.
Het ligt in de bedoeling de kunstrubberindustrie in
particulier bedrijf te brengen; concurrentie zal tot tech-nische ontwikkeling en kostenverlaging aansporen.
Butyl, neoprene en styrene zijn naar het oordeel der
commissie zo goed ingeburgerd, dat overheidsexploitatie
niet langer nodig is; zij kunnen op zekere voorwaarden ter bescherming van ‘s lands rubbervoorziening aan het
particuliere bedrij(sleven worden overgedragen..
Deze aanbeveling der Batt-commissie is inmiddels
een concreet voorstel der ,,Wa.ï’ Assets Administration”
aan het Congres gewoi’den: het ligt in de bedoeling 10
kunstrubberfabrieken in overheidseigendom, die $ 182
millioen gekost hebben, in particuliere handen te laten
overgaan. De gekozen fabrieken vertegenwoordigen het
leeuwendeel der bestaande capaciteit voor speciale rubbers
(butyl, styrene
6)
en neoprene). 1
–
let is niet uitgesloten,
dat ,,Standard Oil” de butyloutillage zal overnemen en
,,du Pont” de aangeboden neoprenecapaciteit; beide zijn
op dit gebied reeds werkzaam en houden sterke octrooi-
posities.. De mogelijkheid bestaat echter, dat het De-
patement van Justitie de overdracht aan deze concerns
zal verijdelen ter voorkoming van monopolie
7).
Terugkerende naar het Batt-rapport, vinden wij een
aanbeveling van soepele financiële voorwaarden bij de
overdracht van fabrieken aan het bedrijfsleven: ,,Ver-
koop van fabrieken ,,tot elken prijs” wordt door de corfl-
missie niet aanbevolen, maar er-zijn ruimer en belangrijker
nationale doeleinden dan alleen prijs” (blz. 28).
Over het tijdstip en de wijze van overdracht der GR-S-
fabrieken (de rubber voor algemeen gebruik) zal een aan-
vullend rapport adviseren. Op dit – inmiddels versche-
nen – aanvullingsrapport komen wij later nog even
terug.
Zolang de Overheid het grootste deel der synthetische
outillage beheert, zal zij ook voor de research moeten.
zorgen.
Aandacht verdient de ontwikkeling van rubbergevende
gewassen, die in de Verenigde Staten kunnen groeien,
zoals guayule.
De commissie besluit met de wenselijkheid van een
duurzame interdepartementale commissie, die het rubber-
beleid van verschillende overheidsinstanties coördineert,
toezicht houdt op het researchprogramma en raad kan
geven over de omvang en de verwei’ving van een strate-
gische voorraad natuurlijke rubber.
Kort samengevat, geven de bovenstaande adviezen
dus enkele richtlijnen voor de verdeling en aanwending
van de nog schaarse plantagerubber, voor het productie-peil en de eigendomvan de kunstrubberindustrie en voor
de overheidsbemoeiing op dit gebied.
Doel de,’ Anzerikcw,nse rubberpolitiek.
S,
,
Velk doel streeft de Amerikaanse rubberpolitiek n.a?
Militaire veiligheid komt in de eerste plaats, maar de
commissie heeft daarnaast oog voor economische over-
wegingen:
,,Het bestaan van een minimum aan synthetische
industrie in het binnenland zou de ondernemers in elk
geval een betrouwbaar aanbod verzekeren., de specula-
tieve verwerving van grote voorraden natuurlijke rubber
overbodig maken en ertoe leiden, dat een limiet gesteld
wordt aan alle rubberprijzen” (blz. 21):
De kunstrubberindustrie moet op zodanig peil staan,
dat enerzijds geregelde aanvoer en stabiele prijzen ge-
waarborgd zijn, terwijl anderzijds voldoende invoer
van natuurlijke rubhei’ overblijft om een markt van be-
tekenis voor de industriële en agrarische exporten der
Verenigde Staten te scheppen.
S)
St’rene is tevens een bestanddeel van synthetische rubber
voor algemeen gebruik (GR-S).
‘) ,,Rubber Age”, New York, Juni 1946, hlz. 325.
Deze beginselen leiden tot de volgende aduiezen 000r
de lange periode.
Er moet voortdurend, ongeacht de kosten, voldoende
kunstrubbercapaciteit in bedrijf en gebruik blijven om
tenminste een derde der Amerikaanse rubberbehoefte
te dekken, buiten hetgeen nodig is vooi’ speciale rubber-
sootten. Dit houdt in een minimum verbruik van algemene
kunstrubber van ongeveer 250.000 long tons per jaar,
bij het verwachte consumptiepeil van minstens 750:000
long tons per jaar. De fabrieken, die gehandhaafd blijven,
zouden de meest efficiënte der bestaande, installaties
moeterx omvatten, met de laagste kosten. Derhalve wor
çl
t
op het ogenblik niet voorgesteld om hierin fabriece
t
n öp
te nemen., die alcohol als grondstof gebruiken.
In een aanvullend rapport zal de commissie van
advies dienen over de beste methode om een minimum
gebruik van synthetische rubber ‘te verzekeren. De nood-
zakelijke wetgevin.g moet gegrond zijn op een politik van zo weinig mogelijk overheidsingrijpen en zo veel
mogelijk particulier initiatief.
Particuliere eigendom en exploitatie van de kunst-
rubberindustrie moet één der voornaamste oogmerken
zijn. De commissie is van gevoelen; dat dit een belangrijke
bijdrage zal leveren tot research en ontwikkeling: Teneinde
concurrentieverhoudingen in de synthetische rubber-
industrie te ontwikkelen, is het gewenst, dat de grootte
der productiecapaciteit in particuliere handen de, gega-
randeerde consumptie overtreft.
Die fabrieken van synthetische rubber vooi’ alge-
meen gebruik, welke buiten het minimum plan vallen en efficiënt zijn, zouden – voorzover het bedrijfsleven
ze niet overneemt – door de Overheid bedrijfsklaar
moeten worden opgelegd (,,maintained in adequate stand-
by condition”).
Zodra er een ruim aanbod van natuurlijke rubber is
n zolang zij in eigendom der Overheid zijn, behoren deze fabrieken niet te werken, behalve wanneer ‘s lands rubber-
voorziening in gevaar is. Om een volkomen afhankelijk-
heid van petroleum als grondstof te vermijden, dient
tenminste één alcoholverwerkende fabriek deel uit te
maken van de bedrijfsklaar opgelegde outillage. Het
totaal der fabrieken van synthetische rubber voOr al-
gemeen gebruik (in bedrijf of opgelegd) zou naar huidige
schatting een jaarlijkse capaciteit van 800.000 long tons
benaderen. Dit is ongeveer 60 pCt. der op het ogenblik
bestaande capaciteit.
Overheid en bedrijfsleven moeten doorgaan met
uitgebreide ‘researchprogramma’s op het gebied van syn-
thetische rubber, ter verbetering van’kwaliteit en kosten.
FIet Departement van Landbouw behoort door te gaan
met experimenten inzake de teelt en bewerking van rubber-
houdende gewassen, die in de Verenigde Staten en tro-
pisch Amerika gekweèkt kun.nen worden. De Overheid zou een strategische voorraad natuur-
lijke i’ubber moeten verzamelen en in stand houden.
Deze voorraad zou helemaal los moeten staan van voor-
raden in het bezit van de handel en, afgezien van d
nodige roulei’ing, vastgehouden moeten worden voor
gebruik uitsluitend in geval van nood.
7: In het zekere vooruitzicht van een verandérende
rubberpositie, is het gewenst het vraagstuk voortdurend
onder ogen te houden. Deze adviezen voor de, lange periode geven aanleiding
tot het maken van
Enkele kanttekeningen.
Bij 1. Op twee wijzen wordt hier de minimum kunst-
rubbercapaciteit bepaald: als een derde der mn.bber-
behoefte of 250.000 long tons (afgezien van sdiale
rubbersoorten). Dit zou inhouden, dat de synthetische
industrie automatisch zou groeien met de Ameikaanse
rubberconsumptie; slechts twee derde van elke toe-
neming komt aan de ‘natuurlijke rubber ten goede. Ziï
II
70
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1946
die, een stijgende consumptie beschouwen als één der
winige factoren, die een toekomstige overproductie
pp een voor allen aanvaardbare wijze kunnen vermin-
deren, zullen betreuren, dat de commissie fiet niet aan-
stonds hij een absoluut cijfer heeft gelaten.
.Met welke snelheid de synthetische industrie zich in
eva1 van. nood kan uitbreiden, blijkt uit het volgende
staatje:
Produci)it’
.’an synthetische rubber in de Verenigde Staten
(alle soorten)
1941
8.373 long tons
1944
……
769.630 long tons
22.434
1945
……
8Z0.373
1943
…….
231.792
(Rubber Statistical Bulletin)
De voorgestelde productie van 250.000 long tons syn-
thetische rubbei’ voor algemeen gebruik zou, naar de
ornmissie meedeelt, nog geen pCt. der jaarlijkse olie-
oductie in de Verenigde Staten eisen. Daarentegen,
om één der grote alcoholverwerkende butadiene fabrie-
ken op capaciteit te laten werken, zou men 100 millioen
gallons (450 millioen liter) per jaar nodig hebben, terwijl
t
vooroorlogse productie van industriële alcohol ongeveer
millioen gallons bedoeg, aldus de commissie. Alleen
door subsidies, die de prijs van de grondstof aanzienlijk
beneden 15 dollarcents per gallon brengen, zouden alco-
holvçrwerkende fabrieken het kunnen bolwerken.
Bij 3. Het is opmerkelijk, dat het bedrijfsleven tot
usver weinig neiging heeft getoond de kunstrubber-
fabrieken over te nemen hoewel de Amerikaanse rubber
–
Q)Mikanten niet scheutig zijn geweest met voorspellingen
de toekomst, die synthetische rubber ,,zou kunnen”
hèbben.
Het reeds genoemde aanvullingsrapport van de Batt-
“ommissie geeft eikele richtlijnen voor de overdracht
n het bedrijfsleven
8).
De outillage voor kiinstrubber
voor algemeen gebruik (butadierie en copolymer) moet
– aldus haar advies – worden verkocht onder het be-
ding, dat zij:
voor productie van synthetische rubber zal dienen,
zolang de rubberschaarste duurt, onder overheidstoezicht;
nooit zodanig veranderd zal worden, dat een terug-
keer tot kunstrubbeï’prodi.fctie onmogelijk wordt.
Indien aan éër dr voorwaarden niet zou worden vol-
daan, zou de Overheid het recht hebben de fabrieken weer over te nemen.
Een aannioediging i,an het bedrijfsleven om het erop
te wagen zou men kunnen zien in de aanbeveling van
soepele voorwaarden, die gegadigden gedurende de begin-
periode in staat zouden stellen de fabrieken ,,zonder
btlliJk verlies” aan de Overheid terug te geven, en In de
voorgestelde spreiding der betalingen over een tijd van
5 tot 10 jaar.
Volgens de laatste krantenberichten is de ,,War Assets
Administratiqn” reed9 bezig dit aanvullingsrapport ten
uitvoer te leggen en wil zij de fabrieken van kunstrubber
voor algemeen gebruik op grote schaal van de hand
doen. Reden voor deze haast schijnt te zijn de verwach-
ting, ,,dat bepaalde fabrieken in de vrij nabije toekomst
p betere voorwaarden verkocht kunnen worden dan
later”. .
Bij 4. Niets belet het bedrijfsleven, aldus de corn-
,issie, om opgelegde fabrieken aan te kopen en in bedrijf
’16
stellen. De consumptieverhouding van een ton syn-
thetihibber op twee ton natiurlijke rubber is alleen
als een
1
wettelijk te verzekeren minimum bedoeld.
Bij 5. Ôrri een idee te geven van de sommen, die hier-
mee gemoeid zijn: er wordt in het rapport vermeld, dat
de Ovçheid aan research op het gebied van polymeren
oér $ 4 millioert per jaar uitgeeft. Dit omvat alle
stadia van onderzoek, van fundamenteel laboratorium-
werk via fabrieksprocedé’s tot proeven met autobanden
op de weg.
968) ,,Rubber Age”; New York, Juni 1946, blz. 324.
Bij 6. Het valt op, dat de grootte van de geëiste voor-
raad niet wordt genoemd, zelfs niet in termen van zoveel
maanden consumptie. Het heeft natuurlijk geen zin
ont een cijfer te geven, zolang men aan die voorraads-
opbouw niet metterdaad begint, wat zeker niet het geval zal zijn gedurende de rubberschaarste.
1-Jet doet echter al te voorzichtig aan, een cijfer te ver-
mijden vanwege vele onzekere factoien, zoals de ver-
wachte jaarlijkse consumptie in oorlogstijd, de vereiste
verhouding van natuurlijke en synthetische rubber en
zelfs de verwachte duur van een toekomstige gevaars-
toestand! De onzekerheid, die deze factoren omringt; is
zelf een motief om voorraad voor de veiligheid op te
bouwen; het is moeilijk in te zien, hoe diezelfde onzeker-heid een meer concrete opvatting tel’ zake kan verijdelen.
Besluit.
1-let Batt-rapport doet veronderstellen, dat synthe-
tische rubber in de toekomst evenmin te verwaarlozen
als overheersend zal zijn. Wat overheidsbescherming
aangaat, het is te hopen, dat de Amerikanen maatregelen zullen ontwerpen, die geen militaire wijsheid aan econo-
mische dwaasheid paren. Na een opmerkelijke industriële
expansie gedurende de oorlog, waarbij zij een ongekend
exportoverschot hebben opgebouwd, zullen zij hopelijk
beseffen, dat een invoeractie voor de Nieuwe Wereld
even hard nodig is als een uitvoeractie voor de Oude.
LQnden, Juli 1946.
H. C. BIJLEVELD.
DE ENGELSCHE KUNSTZIJDE-INDUSTRIE
IN DE OORLOGSJAREN.
Situatie bij het uitbreken van den oorlog.
In een tweetal artikelen in dit blad (,,Beëindiging van
den prijsstï’ijd in de Enge.lsche kunstzijde-industrie”,
in het nummer van 22 Maart 1939 en ,,De ontwikkeling
der Engelsclie kunstzijde-industrie in 1939″, in het
nummer van 17 Januari 1940) heb ik de lotgevailen der kunstzijde-industrie in Engeland, speciaal in de ‘decade
1930/40, de revue laten passeeren.
Dit verhaal was in mineur gesteld en moest dit zijn,
als gevolg van de omstandigheden, waaronder de Engelsche
kunstzijde-industrie werkte. Zij kon niet profiteeren van
het verlaten van den gouden standaard in September
1931 en de mede daardoor veroorzaakte langzaam stij-
gende conjunctuur (tot het najaar van 1937), omdat de
prijssituatie belangrijk beïnvloed werd door speciale
factoren.
Dit alles is uitvoerig uiteengezet in de boven aange-
haalde artikelen, doch het kan wellicht nuttig zijn, nog
even te releveeren, waarin deze speciale factoren beston-
den. Zij zijn fundamenteel terug te voeren tot de destijds
bestaande politiek van Courtaulds Ltd., verreweg de
grootste kunstzijdeproducent in Engeland, om ten eerste
zgn. ongezonde concurrentie te verhInderen en ten tweede
toekomstige stijging der vraag te anticipeeren door het
in reserve houden van een belangrijke productiecapaciteit.
Deze factoren, gevoegd bij de gevolgen van. de crisis
van 1929 en cie zich steeds uitbreidende productie in een
markt met een inelastische vraag, hadden de prijzen in
een betrekkelijk kort tijdsverloop met ongeveer 70 pct.
doen dalen en de kunstzijde-industrie in een weinig benijd-
bare positie gebracht.
Productie-uitbreiding kon op zichzelf geen redding
brengen, gezien de inelastische vraag, zoodat rationalisatie
in den vorm von uitschakeling van den factor arbeid een
steeds gebiedender eisch werd en dan. ook zooveel mogelijk
werd toegepast. De, als gevolg hiervan, toenemende
kapitaalsintensiviteit was op zichzelf echter weer een
bron van gevaar, omdat de ‘constante kosten een steeds
belangrijker deel van den kostprijs gingen uitmaken. Toen
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
571
dan ook tegen het einde van 1937 de conjunctuur een
dalende richting insloeg, werd de toestand rijp voor een
vrijwillige ,,ordening”, die in den loop van 1938, althans
wat de producenten van Viscose-kunstzijde betreft, tot
stand kwam. De prijzen werden op het toen bestaande
zeer lage niveau gestabiliseerd. Van een ook maar eenigs-.
zins bevredigend rendement, zelfs voor de meest effi-
ciënte fabrieken, was geen sprake.
Het feit der prijsstabilisatie deed op zich zelf het ver-
trouwen en daarmede de vraag der verwerkende in-
dustrieën terugkeeren, zoodat het mogelijk bleek in Fe-
bruari 1939 een geringe prijsverhooging door te voeren.
Ontwik/cehng tijdens den oorlog.
1939.
Aldus brak September 1939 aan. Al spoedig bleek,
dat de prijzen niet voldoende waren om de onmiddellijk
optredende stijgingen in de prijzen van geïmporteerde grondstoffen (bljv. cellulose) op te vangen. De produ-
centen waren echter niet meer Vrij hun prijzen in op-
waartsche richting te herzien, daar op 1 September 1939
maximumprijzen voor kunstzijde waren vastgesteld,
die gebaseerd waren op de minimumprijen, zooals zij
v66r den oQrlog golden. Tegelijkertijd werd de kunstzijde-
industrie tot ,,essetial industry” verklaard.
Inmiddels had de samenwerking tusschen de produ-
centen van Viscöse-kunstzijde zich, zij het ook in losser
verband, uitgebreid tot de acetaat- en cuprammoniurn-secties der industrie, zoodat het mogelijk was uit naam
van alle negen voor de markt produceerende maatschap-
pijen een verzoek om een prijsverhooging in te dienen.
Dit verzoek werd met ingang van 1 November ingewil-
ligd, waardoor alle prijzen met
4
d. per lb. (gemiddeld
6 pCt., rekening houdend met den accijns van 6 d. per lb.)
verhoogd werden.
Het einde van het jaar kwam met een onveranderd
prijsniveau, doch met een steeds stërker wordende vraag,
geaccentueerd door het feit, dat kunstzijde ,,goedkoop”
was, vergeleken met katoenen en wollen garens, waarvan
de prijsstijging gedurende 1939 veel grooter geweest was.
De productie van’ kunstzijde had zich in 1939 hersteld
van het lage niveau van 1938; terwijl even;eens de ge-
d,urende dit jaar geaccumuleerde voorraden verkocht
waren. –
1940.
In Januari werden de rnaximumprijzen, waaraan
de industrie sinds 1 September ‘1939 onderworpen was,
opgeheven, nadat de Regeering van de kunstzijeprodu-
centen de verzekering had ontvangen, dat de positie niet
misbruikt zou worden. De indutrie bleef echter als ,,es-
s,ential industry” geregistreerd, zij het niet met dezelfde
priôriteit als de katoenindustrie.
De moeilijkheden werden geleidelijk grooter. Er was
veel verloop, wat arbeiders bètreft, met als netto resultaat,
dat de hoeveelheid en de qualiteit van de arbeiders een
achteruitgang toonden. Dit was een direct gevolg van het
ontbreken van een nationale loonpolitiek, waardoor de
munitiefabrieken, die veelal op hét zgn. ,,cost-plus”-
stelsel werkten, zich weinig om den loonstandaard be-
hoefden te bekommeren. De industrieën echter, die zich
geen abnormaal hooge bonen konden veroorloven, waren
daardoor geleidelijk genoodzaakt minderwaardige arbeids-
krachten in dienst te nemen ter vervanging van hen, die
opgeroepen waren, en van hen, die overgegaan waren
naar de munitiefabrieken. Tegelijkertijd begon het, moei-
lijker te worden grondstoffen te krijgen, vooral cellulose,
als gevolg van gebrek aan scheepsruimte. De bestaande
cellulosevoorraden moesten in een ,,pooi” gebracht
worden, waaruit zij verdeeld werden naar rato van het
toen bestaande productieniveau der verschillende fa-
brieken. Dit alles werd meer geaccentueerd na de instor-
ting valt Frankrijk in den vroegen zomer en dè ,,Battle
of Britain”. De Engelschen, die, zooals algemeen bekend,
,,slow starters” zijn, begonnen den oorlog werkelijk
ernstig te nemen. De industrieën, die werkten voor civiele
consumptie, werden aan banden gelegd door een serie ,,Limitation of Supply Orders”, die, uitgaande van het eindproduct, i.c. gewven en gebreide goederen, terug
werkten op de grondstoffenproduceerende industrieën.
Teneinde vreemde valuta te bemachtigen (,,lend-lease”
bestond nog niet) was, met goedkeuring van de Regeering,
in September een regeling tot stand gekomen, waarbij
alle binnenlandsche garenverkoopen onderworpen werden
aan een speciale heffing, die gebruikt werd ter bevordering
van den uitvoer van kunstzijde-fabrikaten. De beoor-deeling van de noodzakelijkheid en de grootte van de subsidie geschiedde door de ,,Central Rayon 0ff ice”,
een lichaam, dat speciaal voor dit doel door de kunstzij’de-
industrie was gecreërd. De subsidie was dus niet uniform,
doch varieerde naar gelang van de urgentie om valuta
van een bepaald land te verwerven en. ook in verband met
de koopkracht van de markt, waarheen de goed
werden geëxporteerd. Suicessievelijk konden de subsidie’s
verminderd en later geheel afgeschaft worden, daar de
koopkracht der overzeesche markten als gevolg van den
oorlog toenam.
De instorting van Frankrijk, de ,,Limitation of SuppîT
Orders”, benevens de desorganisatie als gevolg van bom-
bardeering uit de lucht, hadden tot resultaat gehad,
dat in de 2e helft van 1940 de verkoopen van kunstzijden
garens belangrijk terugliepen, zoodat het jaar sloot op
basis van een productie, die ongeveer 10 pCt. lager ws
dan het jaar tevoren, en met voorraden, die bijna driemaal
zoo hoog waren als die per 31 December 1939.
Het prijsniveau had zich geleidelijk aangepast aan het
hoogere kôstenniveau en was ongeveer 20 pGt. hoogèr dan het jaar tevoren.
1941.
Teneinde het maken vait oorlogswinst practisch
onniogelijk te maken, was in het voorjaar het tarief 6r
,,Excess-Profits-Tax” van 60 pCt. tot 100 pCt. verhoogd. Tevens werd het standaardtarief der Inkomstenbelasting,
waaraan ook maatschappijen onderworpen zijn, verhood
tot 42J pCt.
Tot een tarief van 100 pCt. E.P.T. was besloten op
grond van de overweging, dat het immoreel is winst
uit een oorlog te maken. De Regeering besefte echter,
dat het heffen van 100 pCt. E.P.T. i
,
idirect een. infla-
tionair effect kon hebben, doordat het afroomen van
alle winst boven het standaardcijfer geen prikkel overliet
een zuinig beheer te voeren. Daarom werd de betaler
van E.P.T. met 20 pCt. van het bedrag gecrediteerd, welk
bedrag op een nader te bepalen tijdstip na dn cïorlog
en onder bepaalde condities, wat de besteding betreft,
na aftrek van de dan geldende inkomstenbelasting,,
betaald zal worden.
Gedurende dit jaar werd zeer drastisch door cie Re-
geering ingegrepen op ieder gebied en de kunstzijde-
industrie ontkwam niet aan den greep, der overheids-
bemoeiingen, ofschoon aan de industrie zeit”de uitvoering der in overleg met de Regeering vastgestelde maatregelen
werd overgelaten.
De zware eischen, die aan het militaire apparaat, in
den ruimsten zin van het woord, werden gesteld, maaktn
het noodzakelijk de civiele industrieën steeds verder in fe
krimpen. De kunstzijde-industiie kreeg de zgn. ,,Nucleus
Status”, waarbij aan iedere maatschappij een maximvm-
productie, benevens een maximum arbeiclersaaxital
i’-
den toegekend. Over het geheel genomen weFd de pro-
ductie der kunstzijde-industrie aldus met ± 30 pCt. be-
perkt, vergeleken met 1939. De beperking was niet dezelfde
voor iedere maatschappij, doch hing af van d6 locale
omstandigheden, wat arbeidspositie, aanwezigheid van
munitiefabrieken e. d. betrof. Geen compensa’tie verd
gegeven voor dit ongelijkmatig effect op de prutie-
mogelijkheid, doch den fabrieken werd de gelegenheid
geboden, haar eigen onderlinge regelingen te treffen.
Hiervan werd door de leden der ,,British Viscose Asso-
ciation” gebruik gemaakt, zoodat de gevolgen van de
I2
ECONOMISCH STATISTICHE BERICHTEN
4 September 1946
differentieele produc’tiebeperking zoo goed mogelijk ver-
61i,’verdee1d.
,Het zal wel geen nader betoog behoeven, dat onder
deze omstandigheden de distributie vai de beperkte
hoeveelheid garens een goedsluitende orgaiiisatie ver-
khte. De distt’ibutie kon niet plaatsvinden via het
marktrneclianisme, daar de verschillende fabriMcen uni-
forme prijs)ijten ,hadden, terwijl ook het ,,wie het eer@
komt, die het eerst maalt”-principe groote onrechtvaar-
digheden zou veroorzaken. Te dien einde bepaalde de Regering, welke hoeveelheden kunstzijden gai’ens ter
beschik
j
ng gesteld moesten worden van de afzonderlijke
coji.erende industrieën en afzetgebieen (weverij,
breierij, export, enz.). Daar in de bedoelde industrieën
reeds organisaties aanwezig waren, die zich
bezig
hielden
inetde distributie van andere grondstoffen, bijv. katoen çn werd van deze organisaties’ gebruik gemaakt om ook
4
1
kunstzijden garens zoo rechtvaardig
mogelijk te ver-
doelen
1),
Het ,çontact tusschen de verschillende,
,,Contrls” en
de. kun’stzijde-industrie werd gelegd via een door de
kuastzij deprodücenten opgelicht centraal bureau (,,Rayon
Allocation Office”), wiens taak het was, erop’ toe te zien,
dat de verbruikers niet meer dan de toegestane hoeveel-heden kunstzijde ontvingen en tevens, dat de toegestane
hoeveelheden, over de producenten verdéeld werden in
gy
,treenstemming met de
besUssingen
diënaangaande in
gemeen ovérleg genomen. Het is hier niet de plaats in bij-
onderheden de administratieve uitvoering dezer bepa-
1ingen uiteen te zetten. Dank zij de onderlinge samen-
yer1ing der producenter.,en de soepele houding der diverse
regeeringsinstanties, is van het begin af de werking van
ht apparat perfect geweest.
oJ De
.
drastische ‘gedwongen beperking der productie
had.’het noodzakelijk gemaakt de prijzen in den loop n.het,jaar verder te verhoogen. In September 1941
kwam de laatste pîijsverhoogng tot stand, waardoor het
jisniveaii gemiddeld ± 70 pCt. hoogér kwam te liggen
dan .vÔÔr den oorlog. De markt had zich hersteld van de
dsorganiseerende gebeurtenissen ‘van 1940, zoodat de toen géac&imuleerde voorraden in den loop van 1941
konden
;
worden .verkocht. –
, Het standâardt1et der’ Inkomstenbelasting was in
April’ verder erhoogd tot 50 pCt., zoodat in sommige
opzichten het Engelsche belastingstelsel op een straf-
expeditie begon te gelijken.
1942.., qç
versaelde militaire en industrieele mobilisatie
had tôt resultâat, dat de zgn. ‘,,Nucleus Status” niet
‘1d%ende bescherming bood aan de kunstzijde-industti,
wat personeelsstérkte betrof. 1-let aantal werklieden daalde
steeds, en daarmede de productie, die zich op een niveau
bewoog, dat bijna 40 pCt. beneden 1939 gelegen was,
ofschoon de officieele beperking bij het verschaffen van
,,,ucleus tqu,s” slechts 30 pCt. beçlroeg. Gezien de
groote beteekenis der industrie voor de textielvoorziening,
en teneinde te trachten verderen achteruitgang te voor-
komen, werd op de industiie een ,,Essential Woik Order”
tpegepast. Dit gaf de industrie meer kans haar arbeiders
te,behouden, daar niemand de indusirie mocht ‘verlaten
zonder goedkeuring van het Ministerie van Arbeid. Tevens
nam de Regeering de verplichting op zich, om hen, die gedirigeerd werden naar belangrijker industrieën (buy.
munitie), te vervangen. In de praktijk is deze be-
1)
Vobr de weverij buy, was dit de ,,Cotton Control”, ‘als agent
voor„Ministry of Supply” en ,,Raw Materials Department”. van
den ,,Board of Trade”.
Het is misschien gewenscht een misverstand uit den weg te rui-
men, aangaande defuncties van ,,Cotton Board” en, Cotton control”.
Het is
ni,t,de
functie van den ,,Cotton Board” zich bezig te houden
met aankoöp, verdeeliug en verwerking van grondstoffen, half-
fabrkhten en eindproducten, .voorzoover deze zich in den indus-
triëelen sector bevinden, zooals ten onrechte gezegd is in het artikel
van Drs. Kuhlmeyer in ,,E.-S.B.” No. 1507, doch van de„Cotton
Control”. De functies van den Cotton Board” liggen op een ander
gebied, fl1. wanneer de goederen den industrieelen sector verlaten
hebben. De ,,Cotton Board” treedt hier op voor den ,,Board -‘ ôf
Trade”.
lofte nagenoeg, waatdeloos gebleken, daar, indin ver-
vanging al- plaatsvond, de kwaliteit zoodanig was, dat
het nut problematich was.- Het steeds nijpende!’ wordende
gebrek aan geschoolde teclniche’ arbeidskrac)’uten, he-
neven technisch materiaal, maakte het onmogelijk de
fabHeken te onderhoi,iden. – zooals dat vdér den. oorlog
gebruikelijk wak. De aâid an het prpces rnaakt,grondig
onderhoud en veelvuldige – ‘vernieuwiogen noodzakelijk.
Door de zeer zware belastingen (100 pCt. E.P.T. en 50 pCt.
Inkomstenbelasting) was het risico niet denkbeeldig, ‘dit
– bij ht einde van den oorlog, de fabrieken met een uit-
– geleefd machinepark, zoud en zitten,, ‘zonder over vdldoende
middelen te beschikken om de zee!’ noodie reparaties uit
te voeren. Immers, de prijzen van technisôhe niaterialea
toonden een •voortdurende stijging,. terwijl •de onder-
houdsrekening hij deze prijsstijgingen aanzienlijk, achter-
bleef. Teneinde aan dezen ongewensohten toestand eenig’s
zirs.tegemoet te komen operid6 d Regeering de moge-,
lijkheid om met de belastingadministratie tot overeen-
stemming te komen met betrekking tot een reserveiorming
voor ,,uitgestId onderhoud’:. (,,deferred repairs’). Indien
men kon aantoonen, dat tcngevo1gadr oorl’ogsomstndighe-den zekere reparaties niet uitgevoerd konden worden, werd
reservevorming toegestaan.. Op, het, toegestane bedrag
moest wel i’nkomstenLelastin betaald worden,, doch .niet
E.P.T. Indien .later de reserve gebruikt wordt yoor de
doeleinden, waarvoor ze gecreëerd werd, wordt de betaalde
Inkomstenbelsting. teruggegeven; .wordt ze niet gebruikt,
dan wordt alsnog een navordering ojgelegd voor een be
drag gelijk aan de te betalen EP.T. minus de l’ée’ds be-
taalde, Inkomstenbelasting. Voör hen, die geen vrôeinde-
lingeri op dit,gebied zijn, zal het duidelijk zijn, ,dat dezê
concesie méer schijn ,dan wezen- was. . . ‘
1943.
In verband met’ het feit,’ dat ku’nst’zijde ‘steeds
meer voo!’ directe ooriogsdoeleinden- werd gebtuikt (vooral
de zwal’e bande’nindustrie begon steedi grootere .hoeveel
heden te vragen), werden de productiebeperkihgen in dei
loop van hét jaar, opgeheven’. De grondstoffenpositie was
iets gunstiger geworden, zoodat het aan de industrie
toegestaan werd ,onbeperkt -te – pi’oduceeren met de le-
staânde arbeidsbezetting. Dit beteeke’nde niet, dat, de
distributie en ,rantsoeneerjng ‘werden opgeheven, doch
dat extra hoeveelheden, indien beschikbaar, via ddito-
neele ‘vergunningen ter beschikking van de verwerkende
industrie werden gesteld. 1-let gebrek.aan arbeidskrachtén
was echter zoo acuut, dat in werkelijkheid de productie
over 1943 nog benedén die vn 1942 viel.
De kostprijs toonde nog steëds een ‘stijgende .lijri, ‘-ten-
gevolge van hoogere.loonen,, stijgende prijzen van ma-
terialen e. ‘d. Men b’egon. zich, ii verband met de zich
openbat’end e expansie, ‘van dei’t Amei ikaanschen export,
af te vraen, wat ,’e1 ne, positiê vande Engelsche, kunst-zijde-industrie aan,,het einde van den oorlog’zou zijn, in
vergelijking met de Amerikaan.sche. De pioductie in
Engeland was met ongeveer .40 pCt. gedaald, hetgeen op
zich zelf een belangrijke kostrijssti,iging veroorzaakt had,
terwijl het hièt mogelijk wa de machines en verderé in-
tallaties yoldoende’ te onderhouder laat ‘staan verbete-
ringen in te voei’en. In, No9rd-Arnerika daarentegen w’as
de product ie sinds .1939 met bijna 50 pCt. toegenoihen,
waardoor het mogelijk was geweet het prijs’niveau con-
stant te houden, vergeleken met 1939. Dat ccii clergeÏijke
ituatie’belangiijke gevaren in zich sloot mét het oog op
Engeland’s’ toekomstige kansei, op de intrnatiorualè
narkten, niet alleen wat garens, ddôh oo,k *at fabrikaten
betreft, werd, ‘een punt van overwegi
n
g.’ ‘De – industrie
stond hier, echter machteloos tegenover, daar alles aan
het groote doel,
het
winnen van den oorlog, ôpeofferd
moest worden.
1944/’45. ‘ De verschillende moéilijkheden, waarnhede, de
kunstzijd-industrie, te kaMpen had, werden nog groot’er
in de eerste helft van 1944. De Rege,ering oe,fehde sterken’
,druk uit op de kunstzijdefabr’iekenom haar pr,oductie zoo
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
’57
hoog i’sogelijk op te voeren. Er bestond namelijk een kans,
‘dat de kleedingcoipons niet gehonoreeld zouden kirnnen
worden: Tot nu to6 was het ni. mogelijk’geweest tetrek-
kn op ‘de voorraden in winkels en bij groothandelaren,
zoodat het ‘achterblijven van de productie bij de” con-
sumptie nog niet merkba’ar gewdrden
was.
Dezë voor-
raden waren ehter succesieîelijk verdwenes, zdodat ‘de
consumptie gehe’i afhankelijk werd van de’loopende pro-
ductie. In ‘erbarid met de zeer ongunstige arbeidssitutie
was het ‘echter uiterst moeilijk iets in de richting van een
productie-uitbreiding te ondernemen. Daaröi’n’ poogde de
Rege’î’ing de bestaande personedissterkte op heil te hOu-
den door versterking Ivan de best.ande iiaati’ègelen op dit
gebied. Een goedgekeurde bezetting (‘,,ap’proved lahour
farce”); veideeld ‘in prductieve eh anderë categorieën,
werd aan ieaere fabriek gevën, terwijl tvens de be-
palingen omtrent vervanging van’ eventueel opgeroepenen
gunstigér voor de” industrie werden gepaakt. Dit maakte het althans mogelijk de prôductie over het
algemeen te handhâven en in het laatste halfjaar van 1944
uit te breiden, ‘WaaFdooi de jaaicijfers ongeveer S pCt.
hooger waren dan voor 1943.
In 1945 werd de situatie uit d.en aard der zaak wat
gunstiger, zoodat de pr’oductie met ± 121 pCt. uitgebreid
kon woden, vergleken met 1944. Het aandeel in de
pi’oductié-uitbreiding wds echter zëei’ ongélïjkmatig, af-
hangende ‘van dê locatie der ‘fabrieken. Daar de onder-
linge ,compensati,eregelin’g voor ongelijkmatige’ productie-
beperking in ‘den loop van 1945 werd opgèheven, spreekt
het van zelf, dat de lasten van het nog steeds heeîschende
gebrek aan arbeidskrachten ongelijk: wérden verdeeld.
Dit beteekehde en beteekent nog steeds, dat de’ gunstige
invloed van uitbreiding van dé pi’oductie op den kostprijs’
niet
in
alle gevallen voldoende is ‘om zelfs maar de stijging
der verschillende kostprijsfactbre’n te dekkén.
Een viertal maatiegeIen van algemèenen aard werden
in 1,945 getroffen, die
alle
ten doel hadden den overgang
van een ‘oor1gs- naar eén ‘vredeseconomie te vergemak-
kelijken.
Hét oprichten van een ‘tweetal herstelbankeri, uh.
de ,,Finance Corporation for Industry’ en de ,,Inciustrial
and Commercial Corporation”. Het doel vân beide banken
is dredieten te verleenen, die langs de normale kanalen
‘wellicht hiet’ verkregen zouden kunnen worden. De eerste
dpereert op groote schaal (minimum crediet £ 200.000,—);
de belangstelling van de laatste is gericht, op even,tueele
debiteuren met meer hescheidn eischen. Tot nu toe zijn de werkzaamheden zeer beperkt geweest en het zal pas
later blijken, of zij zich tot’stroppenbanken” zullen ont-
wikkelen, dan wel een, bijdrage zûuen leveren tot het
heistel van hef zoozeer gehavende economisch leven
2
).
Een veHagiig der Overwinstbelasting (E.P.T.) van
100 pCt. tot’ 60 pCt. Tegelijkertijd werd echter de cre-diteering van 20 pCt. ingetrokken, zoodat de yerlaging
20 pCt. bedraagt minus Inkomstenbelasting. Per 1 Januari
‘1947 z’vl de E.P.T. ‘geheel worden afgeschaft. Het is ieer
de vraag, of deze laatste aankondiging in het belang der
industrie is, omdat de E.PT. vervangen zal worden door
een andere ‘belast
1
ng, waarvafl het karakter nog niet
‘bekend is, terwijl bovendien na 1946 de mogelijkheid zal
ontbreken om eventueele verliezen af te zetten tegen
‘vroéger betaalde E.P.T.
• 3. Een’verkiging ‘van het standaardtarief d,ir Inkom-
stenbelasting tot 45 pCt.
4. Gunstigei regeling voor depreciatie van vaste activa
(machines, e: d.), aangeschaft sinds het begin van het
belastingjaar 1946/’47. In’ het algémeen komt de nieuwe
regeling hierop neer, dat eèn percentage van 20 pCt. wordt
toegestaan voor het eerste jaar en daarna worden de ge-
bruikelijke aischrijvingen (van bijv. 8 pCt.) met 20 pCt.
‘) Vgl. ook het artikel van Drs. F. de Roos: ,,Herstelîinancie-
ring in Nederland en andere landen” in ,,E.-S. B.” van 3 Juli
5946, blz. 423.
verhoogd (9,6 pCt.). Voor gebouwen is eveneens een
nieuwe i’egehing ingevoerd, die in bepaalde gevallen wat
gunstiger ‘kaii zijn dan de bestaande. Veel hebben
MA
I
concessies echter niet te beteekenen. Het systeem bljf
in wezen hetzelfde, d.w.z. afschrijving wordt toegestaan
6p de bokwaarde. Reservevorming •voor hoogere ver-
vangingskosten wordt niet toegestaan, terwijl ied
‘andere vorm vân reserveering eveneens belastbaar is. ”
•’iUz i’
Sloiopinerkingen.
In het bôventaande heb ik mij uits1uiten’bez’iehou-
den met de continu gesponnen kunstzijde en niet met de
stapelvezel (,,rayon Staple”). Wat de laatste betreft, is
de pï’odiictiebeperking nooit hooger geweest da”Ct.
‘Dit ‘vindt haar verklaring hierin, dat de stapelvezel ver-
sponnen kan worden op katoen- (en wol-) machines en
aldus de plaats kan innemen van katoen (en wol), die
een hooger bedrag aan vreemde valuta vereischen dand’
‘geïrnp’oiteerde grondstoffen, noodig ‘voor de fabricage
van de stapelvezel. De andere fâctoreïi, die de geheele
ontwikkeling der stapelvezelindustrie hebben beïnvloed,
iirj in het artikel in het nummer van 17 Januari 1940
uiteengezet.
‘ . ‘ ‘ 111)1
Wat te zeggen van de vooruitzichten der EngelscWè
kuristzijde-industrie? Ongetwijfeld ‘staat de industrie,
behalve vooï de problemen, die het geheele industrieele
leven raken, voor speciale vraagstukken, direct ‘voort-
vloeiend uit d6 gedwongen beperking gedurendè” den
oorlog en de onmogelijkheid om’ gewenschte reparati’é
vernieuwingen en verbeteringen üit te voeren. De heèr
Samuel Courtauld zeide hierover het volgende in de
meene Vergadering’ van Aandeelhouders op 10 Apriljl
for whereas engineering and chemical firms are in
general better staffed than before the war, we in the textile
industry, who have an enormous amount’ of Ieewat
9
ac
make up, because not only all development’ but prti cally all t’epair work as well was stopped during ‘thé
war, are shorthanded all round, especially in the mattér of key men and experts of all kin’ds
.
….This is’ ,hl’ tl
more gahling to say the least of it, when we see our gret
competitors in U.S.A. as well staffed as they were before
the war, or even better.
..
. In the, face of ,American
competition and with all the restric’tions from ‘which
we suffer, it will be extremely’ hard fô’tle textile industry
t’o contribute its quota to that inerease in exports which
is vital for the future of this country”.
Dat de heer Courtauld e’chter vol vertrotiwen is, wat de
vooruitzichten op langen termijn betreft blijkt wel uit
het’ aangekondigde uitbreiditigs- en vernieuwingsprogra.m-
ma, dat voor zijn maatschappij een bedrag van £
40
1
150
milhioen aal eischen. , ‘ , “
T
Laat ik eindigen met den slotzin uit de rede ‘van den
heer Couitauld, nadat hij een protest heeft doen hoore
,
n
tegen het nog steeds handhaven van de prouctiebelasting
op continu gesponnen kunstaijde ten b&lfdge ‘van 6 d
per lb: ,,If this old-fashioned short-sighted Treasur
mentahity is to prevail for e’ver, the outlook for progres-
sive British industry is gloomy indeed, and we who ‘seë
the serious industrial implications of a situation wl’icl
is frankly farcickl, cannot take refuge in an Englisbman’s
last resoul’ce and console ourselves with our sense of
humour alone”.
Littleborough, 22 Juni
1946.
‘
Dr. II. C. STi
AANTEEKENING.
‘EEN
ENOELSCHE
STEM OVER ECONOMISORE SAMEN-
WERÏU,NG TUSSOREN NEDERLAND EN BELGIË.
Gedurende en na den ooi’log zijn door de Regé&rlfigen
van Nederland en België plannen beraamd om tot een
nauwe economische samenwerking te komen. Allereerst
wil men beide landen – Luxemburg inbegrepen – in eei
I
.i,•-‘I.
574
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1946
tol-unie vereenigen, om daarna tot een volledige econo-
mische fusie te geraken.
Deze vèr-reikende plannen hebben ook buiten den kring
1
der belangstellenden zelf de aandacht getrokken. Zoo wijd-
de de Engelsche ,,Economist” in, haar nummers van 10
en, 17 Augustus ji. daaraan een tweetal beschouwingen.
I
Het idee – aldus het blad – om tot samenwerking te
komen, vindt zijn impuls in het feit, dat Duitschland
aan de economische spheer van beide landen ontvallen is.
Dit betç)t een, gevoelig verlies. Men denke slechts aan
Rotterdam en Antwerpen en, wat speciaal Nederland aan-
gaat, aan de aanzienlijke leveranties van voedingsmidde-
len aan Duitschland, waartegenover weer waardèvolle
impol’toh stonden,. Zoo is het begrijpelijk, dat Nederland etî België trachten het door Duitschiand’s wegvallen ont-
stane vacuum aan te vullen. Zij zoeken deze aanvulling in
de economische samenwerking van ,,17 million of the
most skilled and highly civilised peoples in the world”.
“
bp
welke wijze nu hebben Nederland en België zich die
samenwerking gedacht? Hoe luidt de inhoud van hun
plannen?
Het Engelsche weekblad releveert een paar historische
•ten. Het”heinnert aan 1815-1830, toen, beide landen
n politieke en economische eenheid vormden; aan het
tractaat van Oslo in 1930, waarin men tezamen met de
Scan.dinavische landen overeenkwam om geen tarieven te
wijzigen, zonder wederzijdsch overleg; an,n, de overeenkomst
te Ouchy in 1932, die tot doel had een algemeene tariefs-
Ilaging tot 50 pCt. van het bestaande peil te bewerkstel-
ligen, doch evenals Oslo mislukte, ditmaal door de eischen
fall Engeland en Amerika om op basis van de meest be-
unstigde naties te worden behandeld’. Ouchy was de laat-
ste poging vôÔr den, tweeden wereldoorlog om tot samen-werking te komen.. Gedurende dezen oorlog gingen de Re-‘
eeringen van Nederland en België in ballingschap naar
Londen. En daar zijn de nie1we plannen opgekomen en
gerijpt.
In October 1943 kwam men overeen om de wisselkoersen
t
an beide landen op een bepaald peil te handhaven. Dit
s slechts een inleiding. September 1944 bracht de be-
langrijke overeenkomst om tot een tol-unie te geraken.
De inhoud ervan luidt als volgt:
le. Er zal een uniform Larief worden, ingesteld; 2e.
bestaande tarieven’t’usschen partijen zullen worden opge-
heven; 3e. er
zulleh 3 gemeenschappelijke Raden worden
ingesteld, die 3-erlej taak hebben,, nl. a. het uitwerken
van e’n gemeenschappelijk tarief,
b.
het ontwerpen van
gemeenschappelijke handeisverdragen tusschen de ,,,,Be-
nelux Unie” (België, Nederland, Luxemburg) eenerzijds en
vreemde mogendheden anderzijds en
c.
het zoeken naar
niddelen om uiteindelijk tot een algeheele economische
fusie te komen,.
Aan de hand van deze overeenkomst hopen partijen
bet door het wegvallen van Duitschland geleden verlies
e compens,eeçp en verder 66k de vroeger door Du.itsch-
land voorziene markten elders te veroveren. Het lag in
de bedoeling van beide regeeringen, om aan deze plannen
uitvoering te geven, zoodra zij zich weer op eigen gebied
bevonden. De ontreddering in beide landen na de be-
‘rijding bracht echter stagnatie. Hangende de uitvoering
van de overeenkomst vn,n, September 1944 echter, sloot
men inmiddels een handelsverdrag, dat de periode Juni
l
946.tot Mei 1947 omspant. De voornaamste punten van,
it verdrag zijn:
le. België zal tot een, bedrag van, 320 millioen, gulden goederen aan Nederland leveren; omgekeerd zal 2e. Ne-
derland naar België goederen exporteeren tot een bedrag
van 150 millioen gulden; 3e. voor het resteerende bedrag
geeft België aan Nederland credie’t, terwijl tenslotte als
tegpnstatie Nederland op zich neemt om in den loop
der volgende jaren de voornaamste importen uit België
(staal, garen, glaswerk) te handhaven op het peil van 1946.
Uit dit verdrag blijkt, dat België de sterkste partij is,
hetgeen, begrijpelijk is door den loop der omstandigheden.
België toch werd in één week bevrijd en vond zijn indus’tri-
eele en agrarische outillage nagenoeg intact terug. Neder-
land bleef geduren,de 9 maanden strijdtooneel met alle gevolgen daarvan. Ook heeft België, door als operatie-
basis te dienen van En,geland en Amerika, zich ponden
en dollars kun,nen verschaffen,, hetgeen onder andere het
feitverklaart, waarom het in staat is om aan Nederland
een leening te verstrekken.
Bovenvermeld handelsverdrag in’tusschen heeft de aan-
dacht van de Nederlandsche en Belgische Regeerin,gen
niet van haar hoofddoel, t.w. een tol- en later volledige
economische Unie; afgeleid. Op den, len, Juni 1946 werd
een gemeenschappelijk Nederlandsch-Belgisch Secretariaat
te Brussel gevestigd onder voorzitterschap van een ‘Neder-
lander, Dr. ‘Jaspar, geassisteerd door een Belgischn Vice-
voorzitter. Dit secretariaat beoogt niets anders dan, de
uitvoering van de overeenkomst van September 1944
voor te bereiden. Het heeft 3 commissies onder zich, waar-
van de taken volkomen parallel loopen met die van de
3 in te stellen Gemeenschappelijke Raden uit de Overeen-
komst van 1944. De eerste commissie moet in Augustus klaar zijn met haar ontwerp om tot uniforme tarieven te
komen,, die zoo mogelijk in November ingevoerd zullen
worden. De tweede commissie bereidt de slechting van alle
tariefmuren tus5cheri partijen voor in 1947. De derde
commisSie moet zorgen, dat uiterlijk in 1948 de eerste
stap gedaan kan, worde
n
, op den weg naar een volledige fusie op economisch gebied. De belangrijke vraag rijst,
of deze omvangrijke en diep-ingrijpende plann,en kans
hebben om verwezenlijkt te worden. Volgens ,,The Econo-
mist” is deze kan,s grooter dan, ooit te voeren in, de geschie-
denis. Hij somt een aantal belangrijke feiten daarvoor op..
Politiek gesproken zijn vele verschillen t.g.v. den oorlog
weggevallen. Zoo vormen in, de parlementen der beide lan-den de Katholieken en Socialisten de meerderheid en tot nu
toe is door geen enkele politieke partij, zelfs de. commu-nistische niet, eenig protest aangeteekend tegen de voor-
genomen Unie. Ook economisch wijzen verschillende fac-
toren in gunstige richtin,g. Zoo is de Belgische loonstan-
daard, vroeger lager dan in Nederlan,d, nu hooger gëlegen.
Uitgaande van 1939 = 100 is het index-cijfer in België
circa 300 en in Nederland circa 165. Ook de prijsniveaux
in beide lan,den groeien meer naar blkaar toe, dan,k zij een
strikter contrôle in België. Verder wordt het opstellen van
een gemeenschappelijk tarief vergemakkelijkt door het feit,
dat Nederland gedurende de laatste 20 jaar protectionis-
tisch is geworden. Daarbij komt, dat de inkomsten uit
hoofde van tariefheffingen in beide landen ongeveer even
groot zijn, zoodat een verdeeling weinig moeilijkheden zal opleveren. Tenslotte vullen Nederland en België op indus-
trieel gebied elkaar over het algemeen aan. België bezit
zware industrieën, Nederland niet.. Voorts ‘verwacht
België geen concurrentie van Nederland in zijn chemische,
diamant-, marmer- en voedingsmiddelen-industrie, ter-
wijl het de Duitsche cement-markt in Nederland voor zich
hoopt te winnen.
Beteekent dit alles, dat de plannen, om tot een tol- en
later economische unie te geraken, geen moeilijkheden
zullen ontmoeten? Neenl Met name ‘zal Nederland zijn
agrarische politiek, volgens welke Nederlandsche agrari-
sche goederen in het buitenland goedkooper zijn dan in
het binnenland, moeten aanpassen aan den nieuwen
toestand.
Ook wachten, nog andere möeilijkheden. Engeland en
Amerika zullen naar alle waarschijnlijkheid de plannen
van een Nederlandsch-Belgische samenwerking niet meer
torpedeeren, zooals in 1932. In Engeland, waar tenslotte
de plannen gerïjpt zijn, heeft de overeenkomst een goede
ontvangst. Amerika zal zich moeilijk meer op discriminatie
kunnen beroepen, aangezien het hier een algeheele fusie
geldt. Maar Frankrijk? Uit dien hoek zal vermoedelijk
verzet komen. Dn,arover, èn over enkele andere interne
4 September 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
575
tegenstellingen, handelt de tweede beschouwing van ,°,The
Economist”, die wij in ons eerstvolgehde nummer zullen
i’eleveeren.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De verluimin.g op de geidmarkt zette zich voort tertge-
volge van dezelfde oorzaken als in het voorgaande over-zicht werden vermeld. Iets lagere disconto’s kwamen tot
stand, hetgeen o.a. hieruit blijkt, dat drie- en viermaa,nds-
pÏ’omessen tegen pCt. werden verhandeld, negen-
maan,dspapier tegen Ij pCt.,terwijl j aarpapier tegen 1/ pt
werd gezocht.
De omzetten waren zeer gering, hetgeen mede werd
veroorzaakt door de onzekerheid omtrent de gedragslijn., welke de Agent bij de herbelegging van vervallend schat-kistpapier zou volgen. Inmiddels is bekend geworden, dat
voor vervallend papier vijfmaandspromessen en jaar-
papier in, een verhouding van 1 op 3 van den Agent zullen
kunnen worden verkregen., hetgeen uit ren,dementsoogpun,t
vrijwel gelijk is aan de tot nu toe gevolgde afgiftepolitiek.
De ruimte op de geldmarkt werd mede gestimuleerd
door de bepaling, dat de institutioneele beleggers geblok-
keerd geld on call kunnen plaatsen bij de discontohandela-
ren, voor zoover zij dit vioeger ook reeds deden. Caligeld
was dart ook tegen 1 pCt. gemakkelijk verkrijgbaar.
De aan,deelenmarkt vertoonde in de afgeloopen week
een dalende tendens, wellicht mede onder indirecte invloed
van het koersverloop in, New-York. Op den laatsten
beursdag van de verslagperiode trad eenig herstel in,,
zoodat uiteindelijk de korsverliezen in de afgeloopen
week maar van zeer beperkten aard waren. Tusschen, 23
Augustus en 30 Augus.tus ji. daalden de koersen van aan-
deelert A.K.U. van 132k tot 128 pCt.; aandeelen Unielever
bleven per saldo gelijk in koers, en .aan,deelen Philigs
daalden van 3021 tot 296 pCt. Ook Scheepvaartaandeelen
toonden een soortgelijke tendens, zoodat bijv. aandeelen
H.A.L.
in,
dezelfde periode daalden van 134 op 132 pCt.
.Aandeelen Kortinkliike ontkwamen ook niet aan het alge-
meene koersverloop, daar zij een verlies van vijf punten
pér saldo moesten boekeq in deze periode, waardoor de
koers op 400 kwam. Op de obligatiemarkt waren de,koerswïjzigingen gering.
De 3j pCt. oorlogsleeningen noteeïden 102 pCt., de
3 pCt. 1937 daarentegen 102
5
/
8
pCt.
Maatschappij tot financiering van
het Nationaal Herstel N.V.
GEVESTIGD TE ‘s-GRAVENHAGE
roept Aandeelhouders op tot bijwoning van de
Buitengewone Algemeene Vergadering
VAN AANDEELHOUDERS
te houden op 11 September
1946
te
16.30
uur,
Kneuterdijk 20 tc ‘s-Gravenhage.
De agenda vermeldt een voorstel tot benoeming van een Directeur.
Houders van aandeelen aan toonder en/of recepissen, die genoem-de vergadering wenschen bij te 6onep, dienen hun aandeelen en/of
recepissen uiterlijk 7 September
1946
te hebben gedeponeerd bij
een der volgende banken:
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
/ INCASSO-BANK N.V.
LIPPMANN, ROSENTHAL & CO.
R. MEES & ZOONEN.
NEDERLANDSCHE HANDEL.MAATSCHAPPIJ N.V.
NEDERLANDSCI-1 INDiSCHE,. HANDELSBANK N.V.
PIERSON & CO.
ROTTERDAMSCHE BANKVEREENIGING N.V.
tegen reçu, dat tevens als bewijs van toegang tot de vergadering
zal dienen.
Namens den President.Directeur:
H. J. M. PEEPERKORN.,
Directeur-Secretaris
J
SCHRIFTELIJkE CURSUS
VOOR MODERNE
MBA 8EORIJFSAOMINISTRAT1E
RôTTERoA!J
Leidt op
voor het examen moderne bedrijfsadministratie –
Behandelt
o.a.
administratieve organisatie, de rekeningstelsels,
voor- en nacalculatie, standaardkosten en budgetteering, loon-
stelsels en loonadministratie, bedrijfsstatistiek, toepassingen in
verschillende bedrijven –
Biedt
uitstekend verzorgdelessen
en beschrijvingen, uitvoerige en gedegen correctie van de uitgewerkte vraagstukken, alle gewenschte voorlichting op
studiegebied –
Beschikt over
talrijke medewerkers uit de
praktijk van het bedrijfsleven –
Verzorgt,
behalve den ,hoofd
1
cursus ook voorbereidende, aanvullende en repetitiecursussn.
1 Sept. aanvang nieuwe cursussen
Prospectus op aanvraag
PROVINCIALE GRIFFIE VAN FRIESLAND.
Ter provinciale griffie van Friesland, ie afdeeling
(om. aangelegenheden betreffende Openbare orde en
veiligheid, volkshuisvesting, planologische dienst, han-
del en nijverheid) kan, in den rang van ADJUNCT.
COMMIES, le klasse worden geplaatst een
meester in de rechten
of een
drs. in de economische
wetenschappen
Salaris
f 3.000—f 3.600
voor gehuwdbnrien
f
2.880–
f 3.600
voor ongehuwden, inclusief de verhoogingen
volgens Sthl. G
13,
doch exclusiefoverbruggingstoelage
en eventueel kindertoelage. Aanstelling’ boven minimum niel uitgesloten.
Gczegelde sollicitaties worden ingewact bij den
Commisssris der Koningin binnen een week na het ver-
schijnen van dit blad. Geen persoonlijk bezoek dan na
oproeping.
y
j
Bij het MINISTERIE VAN ECONOMISdi±Â’KEN
Dir. voor Handels, en Industrieel beleid kunnen eenige
medewerkers
worden geplaatst met een degelijke economische op-
leiding of praktijk ervaring. De voorkeur verdienen zij,
‘
die op de hoogte zijn van de Nederlandsche METAAL-
BEWERKENDE en CHEMISCHE INDUSTRIE.
Voorts wordt gezocht een
medewerker
met MTS BOUWKUNDE-OPL. voor de belindeffng
van bedrijfsruimte aangelegenheden. Schrift, soli, pet
opgave van verlangd salaris te richten aan de sf4. Per-
soneel van het Ministerie van Economische ‘Zâken,
Bezuidenhoutscheweg
30,
‘s.Gravenhage.
Annonces, waarvan. de tekst ‘s Maandags In ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
•
t Qt fia
Plijeewsas’
PAIRUSPOOBTGLAZEN
•
TELEGRAAFPLATES
MANOMETERGLtZENS PEILGLAZEN.OUEGLAZFJI
REFLEXGLtZEN• WApEttMETEgGLAZEN £NL
_____
Pie1ernian
WESTVES1 17 SCHIEDAM. TELEFOON 69269
VAN DIJK & Co.
EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM
Mczkelczcirs en Cornmissionnaira in Effecten
Effecten – Coupons – Vermogensbeheer
Telefoon 20848
–
21889
–
40631
1
Beurs Nis 8
–
Telefoon 24178
–
24378
oil
GAAT VÉL
WIGEP NEE
Bij het NEDERLANDSCI-LE BEHEERSINSTITUUT,
Vertegenwoordiging Arnhem, Zijpendaalscheweg 53b,
kan geplaatst worden een
mr. in de rechten
meteenige praktijkervaring. Ervaring in bankwezen, accountancy of ‘vermogensbeheer strekt tot aanbeë-
ling.
Groet-industrie in het Zuiden vraagt een energiek
en bekwaam
employé
voor de leiding van haar loonbureaux.
Vereischt wordt: een goede algemeene ontwikkeling
en een grootc practische ervaring op het gebied der
moderne administratie-methoden.
Gegadigden in het bezit van het diploma M.O. Boek-
houden of S.P.D. genieten de voorkeur.
Sollicitanten moeten bereid zijn zich aan ecn psycho-
technisch onderzoek te onderwerpen.
Sollicitaties (in handschrift) met uitvoerige beschrij-
ving omtrent opleiding, loopbaan, verlangd salaris enz.
en onder bijvoeging van een recente foto worden in-
gewacht onder no. 633 aan het bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam.
V
A
N
KFE
L L E
ROTTE R04&
:NV LANKHORST
TOTJWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 13041 3042
-SPINNERIJ—TOUwSLAGERIJ SEDERT 1803
Niderlandsch Indische Handeishank, NV.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s.Gravonhage
Alle Bânk. en Effectenzaken
SS0
STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE
HAV BANK. SCHIEDAM
Levensverzeketing en Lij/
reni
t
e
Uw toekomst is veilig
met een polis van de
Algem. Friesche Levensverzekering-Mij
of de
Groot-Noordhollandsche
LEEUWARDEN
van 1845
AMSTERDAM
Bursnaniahuis
v. Brienenhuis
VAN GEND & LOOS
expedieert van huis tot huis
van dorp naar stad
–
van land naar land
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukker;j H. A. M. Roelants,
lange Haven 141, Schiedam (Te!. 69300 toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam.