Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1523

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 17 1946

______________________________

AUTEÜRSRECHT VOORBEHOUDEN

Econom’
schStatistische

Berichte’n

ALGEMEËN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 17 JULI 1946

No. 1523

COMMISSIE VAN REDACTIE:

N. J. Polaic; J. Tinbergen;

H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. W. Lambers (Rédacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.

Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (14′.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Abonnementsprjs pan het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, tranco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Oerzeesche gebiedsdeelen
en buitenland t 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
an het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden oan het Nederlandsch Economisch
Instituut ontQangen het blad gratis en genieten een reductie
op de oerdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam- (14′.).

Alle correspondentie betreffende adc’ertenties te richten aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schie-
dam (Tel. 69300, ‘toestel 6).

INhOuD:

• Blz.

Ontwerp belastingherziening 1946
door
Mr. Dr. E.
Tekenbroek ……………………………..451

Een plan voor planning door
C. de Bruyn ……..454

Eenige beschouwingen naar aanleiding van ,,reclame-
kunde” door
Dr. J. Pan Rees ………………458

John Maynard Keynes door
J. R. N. Ston ……..459

Aan t ee ken inge n:

De inflatie in Hongarije …………………..
461

Internationale Kamer van Koophandel ……….
461

Boekaankondigingen ……………………….
462

Ontvangen boeken ……………………….
462

Geld- en kapitaalmarkt.
…………………… . …
462

Statistieken:
Bankstaten …………………………….
462

DEZER DAGEN

moest de commissie van redactie een’ harer leden afstaan
aan het bedrijfsleven. Prof. Dr J. F. ten Doesschate is
an ‘den puur wetenschappelijken wederopbouw van
Nederland overgegaan naar den industrieelen. Zoo zal
de commissie voortaan zijn weloverwogen advies missen,
de lezer zijn naam in den kop van het blad. Doch in onze
kolommen zal, naar wij hopen, de naam ten Doesschate
nog meerma1n als onderteekening te vinden zijn: pro-
blemen zijn er te over en de gewoonte daarover te ver-
handelen verleert men niet;

Na vele verhandelingen pro en contra kreeg Engeland,
,,tired and sceptical island of austerity”, zooals ,,The
Economist” het uitdrukt, zijn leening. Officieele
reactie van de Engelschen: gematigd optimisme. Ver-
wachtingen omtrent een directe verhooging van den
levensstandaard werden onmiddellijk getemperd. De
Engelschen houden zich aan het iwijze woord van den
Chineeschen filosoof Laotse: ,,Wie soberheid betracht is
steeds tevreden”. Frankrijk, dat de bestorming van de
Bastille in uitbundige vroolijkheid herdacht (symptoom
van een natuurlijke vitaliteit, of: ,,après nous le déluge”?),
krijgt deze week $
650
millioen overgemaakt, het eerste
gedeelte van de einde Mei ji. verkregen leening. Nederland
krijgt, behalve een nieuwe Eerste Kamer, die tot stand
kwam na eenige voor een buitenstaander onbegrijpelijke zijsprongen vanwege de restzetels, zoo goed als zeker in
Walistreet een obligatieleening van $
50
millioen.

Voor hun economisch herstel kunnen de betrokken
landen het niet stellen zonder deze injecties. Echter, zoowel
wetenschap als practijk toonen een stijgende belangstelling
(en bezorgdheid?) voor den toekomstigen loop der conjunc-
tuur in de Vereenigde Staten, temeer, daar de prijsbeheer-
sching weer tot leven gewekt is op een wijze, die sterk
aan kunstmatige ademhaling doet dei’ken.

Minder resultaat hadden verhandelingen pro en contra te
Parijs, waar de vier Ministers uiteengingen na een laatste
steekspel over Oostenrijk, dat de afgeloopen weken het too-neel is geweest van een merkwaardig spelletje van geven en
nemen (in den letterlijken zin des woords). Toch hebben zij verschillende zaken geregeld, die tevoren door velen
als onopiosbaar werden beschouwd. Wat Duitschiand betreft zijn de wederzijdsche standpunten iij elk geval
duidelijker geworden.

Verduidelijking van de situatie ook in Indië? De Groote
Oost, Borneo, Bangka en Billiton staan thans niet meer
onder Geallieerd beheer. Ook hier is binnenkort verduide-
lijking der wederzijdsche standpunten mogelijk. Minder duidelijk is nog steeds de toestand op Java, waar nu van
een ,,wapenstilstand” wordt gesproken.

Oorlog, wapenstilstand, vrede. Op
29
Juli begint te
Parijs de vredesconferentie, waar ook Nederland zijn
stem zal kunnen laten hooren. Moge van deze belangrijke
bijeenkomst later niet gezegd worden, wat ,,The Times”
van 13 Juli ji. opmerkt over een vergadering, waarin
Minister Strachey de brooddistributie verdedigde tegen-
over de bakkers: ,,This meeting was productive of much

heat and noise, but of little else”.

Naami. Venn.

Holkindsche

Belegging- en

Beheer

Mij.

Anno
1930

Heerengracht 320

Amsterdam
.

Beheer en”Advisgeving
000r

PENSIOENFONDSEN,

STICHTINGEN,

ONDERNEMINGEN

EN PARTICULIEREN

Commissarisseisi l
Prof, Ir. 1. P. de Vooys:
Drs.
J.
H. Gispen;
Mr. 1. E
.
Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr, F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenbsrgh.

DE BANK

GEEFT

VOO RLICH T IN G

OP HET GEBIED

VAN DEN IN-

TERNATIQNA LEN

HANDEL EN HET

INTERNATIONAAL

BETALING S-

VERK EER

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING
200 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

R. MEES & ZOON EN

AO 1720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (cilleen ossurantlën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

Secretaris van de Directie

Mr. in dc rechten, 35 jaar, onlangs gedemobiliseerd, beschikkende
over ruime adm. en consm, ervaring,org, talent, goede talen-
kennis, vlot stylist, uitstekende referenties, zoekt plaatsing als
secretaris directie of anderszins.
Br, onder no. 975 Arc’s Adv. Bedr., Kettingstraat 2, Den Haag.

Meester in de Rechten

Svoonachtig te Brussel, zoekt een betrekking als secretaris van
dc directie van of juridisch adviseur bij een financiëele, fiscale,
commerciëele, bedrijfs

-, verkeers- of verzekeringsinstelling. bij
voorkeur in België.
Brieven onder nummer 539 bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam.

Assistent-Accountant

Icettijd
25
jaar, ongehuwd, middelbare opl. met 7 praktijkjaren. waarvan 4 geheel zelfstandig in den buitendienst werkzaam ge-
weest, speciaal bekend met de machinale boekhouding en bcdr.-
administratie van scheepswerven en mach.fabr., het behandelen
van fiscale aangelegenheden, inrichten en controleeren van admin.
van middelgroote bedrijven enz.,, zoekt een betrekking als Ass.-
Accountant of Boekhouder. Liefst in Utrecht, Amersfoort of om-
geving.. Is ook bereid buiten Nederland of Europa te werk gesteld
te worden.
13r. onder no. 545 bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Drs. Economie

m. 1,, met langjarige internationale ervaring, speciaal op export-
gebied, bereisd, moderne talen beheerschend, wenscht van werk-
kring te veranderen en zoekt leidende functie in particulier bedrijf
of overheidsinstelling. Genegen om naar het buitenland te gaan.
Brieven onder no. 549 bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Bij dc ondervakgroep Straststeenindustrie, gevestigd te
Arnhem, is dc functie v.Scant van

SEÇRETARIS
Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties met op-
gave van levensloop, referenties en verlangd salaris binnen
14 dagenna heden te richten aan het kantoor der Onder.
vakgroep, Cronjétraat 15 te Arnhem.

SECRETARESSE

Bij Vakgroep te ‘s-Gravenhage is plaats voor een
SECRETARESSE. Gegadigden moeten in het bezit zijn
van einddiploma HBS 5-j. cursus of gelijkwaardig di-
ploma. Geroutineerde stenotypiste. Eenige kennis van
boekhouden en belangstelling voor soc.-econ. proble-
men. Leeftijd bij voorkeur niet jonger dan 25 jaar.

Eigenhandig geschreven brieven onder opgave van ver-
langd salaris met uitvoerige inlichtingen worden ver-
wacht onder no. 542 bureau van dit blad, postbus. 42,
Schiedam.

• GROOT HANDELS- EN AANNEMERSBEDRIJF in
Gelderland zoekt voor de contrôle en de leiding van
de Af d. Boekhouding en Belastingzaken

een ervaren

Accountant

voor vasten dienst. Vereischten: snel begrip en door- zicht; organisator op admin. gebied; zeer goede vak-
kennis; kennis van sociqle wetgeving en belastingrecht.

Eigenhandig geschr. brieven met volledige gegevens
omtrent persoon, opleiding, praktijk, milieu, referenties,
verl.’ salaris enz., annex pasfoto, binneh één week aan:
,,Expertus”, Laboratorium voor industriëele Psycho.
techniek en Beroepskeuze, Groesbeekscheweg 20, Tel.
22428, Nijmegen.

Koninklijke

Nederldndsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

gispen

IflT1rT1IIifl1rIÏI1gjJ

culemborg
amsterdam
rotterdam

~ M

o
,

Y
,

.NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

Hoofdkantoor: Amsterdam

Kantoren in binnen- en buitenland

ALLE BANKZAKEN, o.a. FINANCIERING VAN
IM- EN EXPORTEN

Inlichtingen omtrent
HANDELS- EN BETALINGSVERKEER

Bemiddeling bij het zoeken van nieuwe zakenrelaties
• in binnen- en buitenland (Contactbureau)

Voor het vervolg vijn de rubriek ,,Vacatures zie pag. 40J

17 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

,.

451

ONTWERP BELASTINGHERZIENING 1946.

De planne4 pan’ den Minister.

Het reeds lang in uitzicht gestelde Wetsontwerp is dan eindelijk bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal inge-
diend. Omtrent de materie, die in het ontwerp geregeld is,
heeft reeds overleg tusschen den Minister en de Kamer
plaats gehad. Op de blz. 18 en19 van de ,,Nota betreffen-de de toestand van ‘s Rijks financiën” bij geleidebrief dd.
12 December 1945 aan de Tweede Kamer aangeboden
1),,

ontvouwde de Minister reeds in het kort zijn plannen. Als
strekking der in te dienen. ontwerpen werd aangegeven
het *egnemen van de belmmeringen voor het ontplooien van een gezonde ondernemersactiviteit, gelegen in

de te
drukkende belastingen, en het aantrekkelijk maken van
Nederland voor vestiging van nieuwe ondernemingen..
Daartoe moest dienen de afschaffing der vennootschaps-
belasting en der vermogensbelasting voor lichamen, zoo-mede de invoering van een minder drukkendeoverwinst-
belasting en een zgn. winstgerechtigdenbelasting als voor-
heffing op de inkomstenbelasting. Daarnaast zou ter ver-
sterking der gewone inkoritsten dienen een verhooging
van het tarief van de omzetlelasting, gepaard gaande
mét een vérmindering of vrijstelling vaû deze heffing voor
noodzakelijke levensbehoeften en met de .invoering van
een weeldebelasting, alsmede een verhooging van de
sucessie- en sch’enkingsrechten. In het Voorloopig Verslag van de Kamer wordt op deze summier ontvouwde plannen reeds ingegaan (zie par. 10).
Het blijkt, dat de plannen over het algemeen de in-
stémming hebben, zij het dan met het voorbehoud, dat
de indiening der desbetreffende plannen zal worden afge-wacht; van belang voor ons

betoog is intussclien er-op te
wijzen, dat te kennen wordt gegeven, dat verschillenden leden de algeheele afschaffing van de vennootschapsbe-
.lasting te ver gaat. –
In par. 9 van zijn Memorie van Antwoord (ingezonden dd. 8 April 1946) gaat de Minister slechts summier op de
gemaakte opmerkingen in, hetgeen begrijpelijk is, omdat
inmiddels (dd. 22Januari 1946) aan de Tweede Kamer was
aangeboden de ,,Noti betreffende eenige aspecten van het
gevoerde financieele beleid”
2).
Op blz. 27 e.v. van deie
nota ontvouwt de Minister zijn plannen nader. Daaruit
blijkt, dat hét in de bedoeling van den Minister.ligt een
algeheele’ principieele herziening van ons belastingstelsel
te ondernemen; voor dezen drooten arbeid acht de Minister
een overhaast tempo gevaarlijk; hij wil derhalve voorshands
volstaan met een gedeeltelijke herziening. De materieele
inhoud van did gedeeltelijke herziening wordt dan nader
uiterigezet.. Vobr iins betoog zijn het meest belangrijk de
uiteenzettingen met betrèkking tot het vervallen van de
vennootschapsbelasting en’ de vermogensbelasting 1942
en de invoering van de overwinstbelasting en de winst-
gerechtigdenbelasting.

Critiek Pan de Kamercommissie.

Op dit betoog gaat de Comniissie uit’de Kamer in. Blij-
kens het Voorloopig Verslag achten verscheidene leden de
plannen, zooals de Minister ze thans ontwikkelt, te in-
grijpend; die plannen raken h.i. de grondbeginselen van het
belastingstelsel en ze achten het beter deze wijzigingen te
entameeren bij de in het vooruitzicht gestelde principieelé herziening van ons-belastingstelsel ,,in. een rustige sfeer”.
Vooral wordt bezwaar gemaakt tegen. de afschaffing van
de vennootschapsbelasting en de invoering van de ‘over-
winstbelasting en de winstgerechtigdenbelasting.
Het afschaffen van de vennootschapsbelasting wordt
geacht tegen de ontwikkeling van de belastingtheorie en
tegen de geschiedenis van het Nederlandsche belastin-
stelsel gedurende de laatste tien jaar in te gaan; de groote

1)
Stuk 124 – Zitting 194511946.
‘) Stuk 145 – Zitting 1945/1946.

N.V.’s zijot betrekkelijk zelfstandige lichamen uitge-
groeid, waaraan de belastingheffing niet iroorbij kan gaan;
de N.V. ontvangt van de Overheid juridisch zoowel als
economisch zooveel gunstigere v.odrwaavden, dat een spe-
ciale.belasting op de N.V.’s op haar plaats is.
Gevreesd wordt, dat er ter belastingontduiking weer
een vlucht in den NV. -vorm zal ontstaan, zooals men die
hier te lande gekend heeft gedurende de periode, dat de
dividend- en tantièmebelasting van kracht was. In de
invoering van de winstgerechtigdenbelasting wordt gezien
een ombuiging naar ‘het Engelsche belastingecht, terwijl
aansluiting bij het Belgische systeem, met het oog op de
toekomstige samenwerking, beter geacht wordt. De over-
winstbelasting doet voorts – volgens verscheidenkamer-
leden – defiscale bevoorrechting van den rentetrekker sterk
uitkomen en verzwaart de lasten op het kleine en middel-
groote bedrijfsleven.
– Wij kunnen deze ,,principieele critiek” op de plannen
van •den Minister niet sterk achten. Ze is o.i. gebaseerd
op verouderde argumenten en miskent het juiste karakter
van de plannen van den Minister, met name de strekking
van de overwinstbelasting en de winstge’echtigdenbe-
lasting.
Meer indruk maken op ons de praktischeargumenten.
Afschaffing van de vennootschapsbelasting, gepaard gaan-
de met de invoering’van een overwinstbelasting en winst-
gerechtigdenbelasting, is inderdaad een principieele wij –
zigirig, die beter geëntameerd kan worden ter gelegenheid
van de in het vooruitzicht gestelde algeheele herziening
van ons belastingstelsel.
Een minder ingrijpende wijziging van ons belastingrecht
heeft o.i. bovendien het voordeel, dat de belastingdienst,
die toch reeds overbelast is, niet bovendien nog eens alle
zorgen, die de invoering van een nieuwe heffing niet zich
brengt, er bij krijgt. Al aanvaarden wij deze praktische argumenten, wij willen niet verbloemen, dat bij ons de
vrees ontstaat, dat van uitstel afstel komt. Het is niet
de eerste maal, dat een Minister met het plan rondloopt
ons belastingstelsel in zijn geheel eens op de helling te

nemen. Het feit, dat Minister Lieftinck, die getoond heeft, voor groot werk niet terug te schrikken, ook in het,nieuwe
kabinet zitting heeft genomen, doet ons echter het .beite
hopen.
Wat intusschen van dit alles zij, de Minister is gezwicht
voor de argumenten van de Kamerleden. Blijkens het dd. 7 Juni jI. hij de Tweede Kamer. inged’iende Wetsontwerp
,Belastingherziening 1946″ wordt de vennootschapsbe-
lasting gehandhaafd, zij het niet onveranderd. Het tarief,
dat thans 30-50 pCt. bedraagt, wordt verlaagd tot 25 p’Ct.
(geldend voor de boekjaren 1944/’45, resp. 1945 cv.) en’in
hetfiscalewinstbegrip worden twee voor het bedrijfsleven
zeer belangrijke wijzigingen aangebracht (geldend voor de
boekjaren 1945/’46 resp. 1946 e.v.). –

Nieur fiscaal Pinstbegrip: onbelaste reseroe.

De eerste wijziging i de terugbuiging ‘van het fiscale
winstbegrip naar het winstbegrip – van onze oude winst-
belasting (product van eigen bodem), door het toelaten
van het vormen van belastingvrije reserves, 1) tot dekking
van risico’s, welke plegen te worden verzekerd, doch die niet verzekerd zijn, en 2) tot gelijkmatige verdeeling van
kosten en lasten. –
De tweede wijziging is het toelaten van het vormen
van een zgn. onbelaste reserve,, waarvan de strekking is
de mogelijkheid tot verliescompensatie te vergrooten.
Deze wijziging is de meest principieele; daarmede wordt
een modérn element in onze belastingwetgeving geïntro-
duceerd.
De wijziging van het fiscale winstbegrip is wettechnisch
gegoten in den vorm van een wijziging van art. 10 lid 3
der inkomstenbelasting, waarheen de vennootschaps,be-
lasting en de ondernemingsbelasting verwijzen. Het nieuwe
winstbegrip geldt derhalve voor alle ,ondernemingen, on-

452

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Juli 1946
geacht den.rechtsvorm, waarin ze gedreven worden, dus

ook ,voor zgn.articuliere ondernemingen.
In art. 4 van het onderhavige ontwerp, waarheen het
nieuwe derde’lid.van art. 10 inkomstenbelasting verwijst,
wdrdt de belastingvrije reservè nader omschreven. Dit
art. 4 draagt alle kenmerken van den: wetgevenden arbeid
van ocs Departement van Financiën in de laatste jaren.
Het ‘is goed doordacht, houdt met allerlei mogelijkheden
rekening en is zoo bondig mogelijk geformuleerd; als

juristenwerk bewonderenswaardig, maar voor niet-deskun-
digen is dit artikal vermoedelijk onbegiijpelijk ; trouwens ook
de toelichting op art.4 is voor niet-deskundigen zware kost.
Kort samengevat komt de inhoud ervan hierop neer:
15 pCt: van de fiscale winst mag belastingvrij worden

gereserveerd tot een alternatief maximum, t.w.: a) 20 pCt.
van de waard

e van de lichamelijke zaken, welke voor de
uitoefening van het bedrijf worden gebruikt, of van de
op. zoodanige zaken gevestigde zakelijke rechten plus 10 pCt.
van de waarde van de bedrijfsvoorraden, dan wel b) Ï’O pCt.
van, dewaarde.der overige activa. De onbelaste reserve’
heeft dus een l)]afOnd dat met de investeeringen en des-
irivesteeringen in de onderneming op en neer gaat. Men kan
de onbelaste reserve niet laten toenemen zonder ook effec-
tief te reserveeren; neemt de onbelaste reserve af door ont-
trekkingen (privé-opname resp. uitdeelingen), dan w3rdt
de belastbare winst met de onttrekking verhoogd. Hieruit
blijkt, dat de onbelaste reserye een soort rekeni ng- courant
tusschen belastingplichtige en fiscus wordt; als zoodanig
vertoont ,ze eenigeovereenkomst met de zgn. herleide
vergangsreserve
3).
Trouwens de herleide overgangs-
reserve’wordt tot het plafond omgezet in onbelaste reserve.
NV. ‘s, die dank zij• een conservatieve uitdeelingspolitiek
in vroeger jaren nog met een groote overgangsreserve
zitten, worden dus voorshand beroofd van de voor-
deelen,. die het vormen van een onbelaste reserve
voor het bedrijfsleven biedt en zulks omdat bijden over-
gang vandividend- en tantièmebelasting naar de winst-belasting de fiscus zich op het standpunt heeft gesteld,
dat hij nog.iets met deze N.V.’s te verrekénen heeft. Wij
vragen ons af, of het ontwerp op dit punt zijn doel niet
voorbij schiet; het doel er van is toch, het injiscaal opzicht
.gèven van wat blauwe lucht aan de ondernemers, ten-einde hun activiteit te prikkelen. De ondernemers, die
hun, onderneming in den N.V.-vorm drijven en die in de
oogen van den fiscus in vroeger jaren ondeugend zijn ge-weest, laat de Minister voorloopig nog in den hoek staan.
e,’uzde Qerlicscompènsatie.

.D6 voornaamste strekking van de onbelaste reserve is
dp verruiming van de verliescompensatie. Naast de be-
staande mogelijkheid tot verliescompensatie (t.w. met de
winten van de twee volgende jaren), die gehandhaafd
blijft; wordt dus thans de mogelijkheid geoiend verliezen
met vroegere winsten te compenseeren. De ontwerper had
die nieuwe compensatiemogelijkheid ook kunnen vinden
door voor verliesjaren een vermindering van vroegere
aan1agen toe te staan. Uit het oogpunt van conjunctuur-
jolitiek acht de ontwerper het door hem voor’gestelde
tyteem voor het oogenblik het meest verkieselijk. Een
e’ ‘gelukkige’ keuze, onidat dergelijke reserves voor toe-
kmstige’ verliezen o.i. beter door cle bedrijven zelve
kunnen worden gevormd dan door de Schatkist. Weliswaar
breicen, blijkens de veranderingen, die aangebrachtworden
‘in ‘de’.begrootingstechniek, ook op dit ,terrein moderne
ideën’ door en past daarbij, dat de Overheid door het ‘qi’n’n van resegves actieve conjunctuurpolitiek gaat
veven, hiertegenover staat, dat ook in de toekomst een
ministér van Financiën no’g
,
wel rekening zal moeten hou-
den met een Kamer, en azibtsgenooten, die – de nieuw-

) D.ii.
Oe
nog niet belaste reserve in de N.V.’s, aaflvezig op liet
moment van den overgang van de dividend- en tantkniebelastin
naar de winstbelasling; hij de vervanging van de winstbelastint
door ‘de’vennootsehapsbelastiflg vond in verband met ‘e verboo-
ging van liet lieffingpereentage een herleiding plaats, vandaai
de benaming: herleide overgangsreserve
lichtei’ij ten .$)ijt – zullen aandringen op besteding van

de gebeurde belastinggelden, zonder veel oor te hebben
voor het argument, dat’ géreser’eerd moet worden voor
magee jaren, waarin mogelijkerwijze van ‘ de gebeurde
belastinggelden- bedragen môeten ‘worden ‘teruggestort.

Daarom lijkt het ons veiliger deze reservevorming buiten
de politieke sfeer te houden door de ondernemingen zelf

de ieserves telaten vormen.

Eet openen van de mogelijkheid tot het vormen van
onbelaste reserves voor het opvangen van toekomstige ver-
liezen beteekent o.i. stellig een belangrijke principieele’ver-

bet6rifik van ons belastingrecht. 1-let bedrijfsleven mag den
Minister erkentelijk zijn, dat hij den moed heeft gehad in het
huidige’ tijdsbestek een dergelijk voorstel te doen.

Trouwens uit het alge’meene gedeelte van de M. v. T.,
dat bijzonder helder geschreven, is, blijkt, dat de Minis-
ter een open oog heeft’vooF de beteekenis van den onder-
nemer. ,,In hooge mate hangt het herstel van ons ‘eon,o-
misch leven af van het initiatief der ondernm
eei’s, van

de bereidheid om de risico’s te dragen, welke an het
financieren van ondernemingen inhaerent zijn ,en van de
bereidheid tot inspanning, uinigheid en handelen met
overleg bij allen, die in eenigerlei voi’m tot arbeiden in
staat zijn”, aldus de aanhef van pat’. 2 van de M. v. T.
en dit hier aangeslagen accoord klinkt doör in het’ontwerp

en de M.
V.
T.
In de M. v. T. treft men verschillende passages aan,
die er op wijzen, dat de resultaten van het wetenschap-
pelijk onderzoek op fiscaal gebied geleidelijk aan in on,s positief belastingi’echt zullen worden geconcretiseei’d.
T1’peerend voor de opvattingen van den huidigen
Minister lijkt ons, hetgeen hij in par. 8 van de M. v. T.
schi’ijft over de arbeidscompensatie. Hieronder valt te verstaan het vei’schijnsel, dat dooi toeneming van den belastingdruk velen doorgaans onbewust ertoe komen
dooi hardei’ werken het te dei’ven i’eëele i?skomen terug te winnen; met dit verschijnsel moet men echter volgens
den Minister niet verwarren de invloed van de bélasting-heffing op de bereidheid tot het aanvaai’deri van risico’s;
op deze bereidheid kan de belastinghefling indei’daad
een fnuikenden invloed hebben.
Moge de Ministei’ hebben toegegeven aan den op hem
uitgeoefenden drang om de vennootschapsbelasting voor-
loopig – zij het dan niet een veilaagd tarief en een nieuw
i’uimei’ winstbegrip – te’handha,ven, uit par. 4 van de
M. v. T. blijkt intusschen, dat hij zijn oorspronkelijk
plan nog niet heef t laten varen. FIet blijft in zijn bedoeling

liggen de vennootschapsbelasting uit het Nederlandsche belastingstelsel te doen verdwijnen en in de plaats daar-
van een belasting in te voeren, welke van alle onder-
nemingen, onverschillig of zij dooi’ natuui’lijke of rechts-personen worden gedreven, naar de zgn. overwinst wordt
geheven, teiwijl daarnaast dah een zgn. wïnstgerechtig-
denbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting
zal worden ingevoerd.

Min isie,”icele plannen (‘oor de toekomsf.

Van niet minder belang zijn de verdere plannen, die
de Minister heeft. Zoo lezen wij in pal. 9, dat het in de

bedoeling ligt de vei’mogensbelasting, die van natuurlijke
personen geheven wordt, af te schaffen door haar in te
bouwen in de inkomstenbelasting, in dier voege, dat

1 pCt. van de vei’mogenswaarde bij het inkomen wordt
gevoegd en het inkomen, dat niet uit arbeid voortkomt,
in de inkomstënbelasting zva.arder wordt belast dan
ander inkomen. Iets dei’gelijks ligt in zijn bedoeling
niet betrekking tot de comniissarisseribelasting’, deze zal woi’den afgeschaft; op de inkomsten van commissarissen

zal een vermenigvuldigingsfactor worden .toegepast
)

‘) lie commissarissen zullen dus in liet hoekje blijven zitten
waar de slagen vallen. l)oor toepassing van een vermenigvuldigings-
factor op hun tantime wordt hun inkomen verhoogd. Bij de lie-
oorciceling van den belastingdruk, die dit teweeg brengt, moet men
er rekening mede houden, (lat het laatste toevoegsel van het in-
komen door de progressie in de tarieven zv,aar wordt belast.

17 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

453

Voorts zal het Besluit op de dividendbeperking eerlang
verdwijnen, zoo ook de vereveningsbelasting (het wachten
is hier op de herziening van de sociale verzekering).
Wij kunnen slechts hopen, dat de ontwikkeling van
onS economisch leven den Minister in staat zal stellen al
deze plannen zoo spoedig mogelijk te vei:werkelijkeïi,
overtuigd als wij zijn, dat zulks een aanmerkelijke ver-
betering van ons belastingstelsel zou beteekenen.

Inkomsten-, loon- en oernzogensbelasting.

Zeer uitvoerig en technisch is in de M. v. T. het nieuwe
tarief voor de inkomstenbelasting behandeld. Na eqn
critiek op het bestaande Duitsche tarief wordt het nieuwe
voorgestelde tarief gekenschetst als een tarief met een
progressie, die zoodanig verloopt, dat de inkomstenbelas-
ting een zeer voorname plaats onder ‘s Rijks middelen.
blijft innemen, terwijl nochtans de minst draagkrachtigen
sterk worden ontzien. 1-let voorgestelde tarief is voor
ongehuwden iets milder dan het thans geldende; het
beiust uitsluitend op verschil in draagkracht, bevolkings-
politiek steekt er niet in.
Eén van de grieven tegen de loonbelasting is, dat er
tal van gevallen zijn, waaibij iemand, die alleen in de
loonbelasting betrokken wordt, een anderen belastingdruk
ondervindt dan iemand, met hetzelfde inkomen, die in

de inkomstenbelasting betrokken wordt. Eén van de
oorzaken hiervan is gelegen in het feit, dat in, het tarief
van de loonbelasting f 100 yoor verwervingSkostn- en
persoonlijke veiplichtingen is ingecalculeerd (zie art. 13
L.B.). Door vermindering van dit bedrag tot f 78 woidt
in, dit euvel ten deele voorzien.. 1-Jet ontwerp bevat niet een nieuw tarief voot de loon-
belasting, maar de Minister wordt gemachtigd de nieuwe
tarieven voor de loonbelasting zoodanig vast te stellen,
dat zij de nieuw in te voeren, tarieven, voor de inkomsten-
belasting befladeren.
Ongehuwden krijgen een kleine verlichting in de ver-
mogensbelasting door verhooging van het belastbaar
..-minimum van 1 7.500 tot 1 10.000, waartegenover de
kinderaftrek van f 7.500 tot f 5.000 per kind verminderd
wordt.

Success iefeet.

be verhooging van de sccessierechten betreft voor-
namelijk de grootere verkrijgingen in de rechte lijn
5).

Bij de beoordeeling vast de tarieven der successiewet
spreekt de appreciatie in sociaal opzicht van het particu-
lier bezit een ernstig woord mede. 1-let uitgangspunt voor
deze beoordeeling moet o.i. zijn de vraagstelling, of in
yerband met de geaardheid van den mensch het econo-mische effect van het tarief op den langen duur voor de gemeenschap al of niet schadelijk is. Anders gezegd, is het voor de samenleving op den langen duur nuttig, dat
het tijdens het leven van een mensch gevormde of intact
gehouden kapitaal voor eeh goed deel uit de sfeer van de
particuliere huishouding naar de overheidshuishouding wordt overgeheveld? Voor de beantwoording van deze
vraag is de visie, die men heeft op de verhouding individu-gemeenschapbeslissend.Men komt hier spoedig op politiek
terrein terecht, waar zuiver verstandelijke argumenten
dikwijls verdrinken in waardeeringsoordeelen en affecties.
Een zuiver verstandelijk oordeel over de juiste hoogte
van het tarief van de successiewet is o.i. niet te vormen.
Mutatis mutandis geldt dit ook voor het tarief van de
inkomstenbelasting. Correctie op de verdeeling van het
bezit en op de inkomensvorming is het principe, waarop
deze tarieven berusten. Voor een iegelijk is duidelijk, dat
zich in het geestelijkeklimaat in dit opzicht veranderingen
aan het voltrekken zijn. Gelukkig is te prijzen een volk,

) Bij de vergelijking van het oude tarief van art. 65 sticcessie
wet met het thans voorgestelde tarief moet rekeningworden ge-houden met de omstandigheid, dat in het voorgestelde tarief dé
30 pCt. opeenten, die thans reeds geheven worden, zijn verwerkt.

hij hetwelk het politieke spel op een dergelijk peil staat,
dat afgunst, stemmenwerverij, heetgebakerdheid geen
boventoon voeren, -en de externe omstandighëden van
dien aard zijn, dat zich de véranderingen langs paden
der geleidelijkheid kunnen voltgekken. Met externe om-
standighedenbedoelenwij hier den invloed van de politieke
ontwikkeling rondom ons, want hoeeer wij ook geheel
mogen opgaan in onze eigen nationale sfeer, in onze eigen
moeilijkheden, men mag niet uit het oog verliezen, dat de
politieke ontwikkeling in de groote landen, in het. bijzonder
dart in Europa, waartoe wij ook Rusland rekenen, ons land
een sprongsgewijze ontwikkeling kan opdringen.

Bij elke verhoogidg van dé successietarieven wordt dé
waarschuwende stem

vernOmen, die wijst op de noodzake-
lijkheid, dat de met de successiebelasting verkregen op-
brengst niet op den zgn. gewonen dinst der staatsbegrooting
thuis hoort. ‘iVij willen ook deze stem hier weer laten hoo-
ren; er bestaat daarvoor thans te meer aanleiding,. omdat
bij do positie, waarin ons land zich thans bevindt, des-
investeering voor ons nationale welzijn funest is. Dat onzè
tegenwoordige minister van Financiën hiermede rekening
houdt bij het nemen van zijn maatregelen,

moge blijken
uit zijn deblokkeeringspolitiek. 1-let verwôndert ons dan
ook eigenlijk, dat in de M. v T. Over dit punt gezwegen
wordt;

zulks dës te mees, daar uit de verandering in de
begrootingstechniek, die onze Minister bezig is aan te
brengen, blijkt, dat hij gezonde ,,social accounting” na-
streeft.

Voorts vragen wij ons af, of het niet gewenscht zou zijn,
nu, door de sterke verhooging van de successietarieven
bij vererven in den eersten -graad (het meest voorkomende
geval), ter gelegenheid van het openvallen van erfenissen
groote bedragen betaald moeten worden, in de wet de
mogelijkheid te openen het verschuldigde recht anders dttn
in geld te betalen. In het ontwerp vermogensa.anwas-
belasting is in deze mogelijkheid wel voorzien. –

Onzzetbelasfing.

De bezetter heeft zich aan onze omzetbelasting vergre
pen. Als onderdeel van zijn- ,,Groszwirtschaftsraum”-
politiek drong hij ons het zgn. cascadestelsel (d.i. alle
bedrijfsschakels worden in de heffing betrokken) op. In
de M. v. A. betrekking hebbende op de ,,Nota betreffende
den •toestand van ‘s Rijks financiën” deelt- de Minister
mede, dat het in zijn bedoeling ligt de vraag omtrent het
terugkeeren van het cascadesysteem naar het vooroorlog-
sche-systeem van deeenmalige heffing (slechts heffing bij
den fabrikant) later onder de oogen te zin. -.

in de M. v. T. op het onderhavige ontwerp kan-men, lezen,
at de Minister sindsdien op dit punt van, inzicht is vel-
anderd en geen aanleiding aanwezig acht om – van stelsel
te veranderen. T-Jij geeft daarvoor twee argumenten:
1. een zeer matige tariefverhooging geeft bij- het cas-
cadestelsel reeds een hooge oibrengst;
• 2. het betrekken van diensten in de omzetbelating past niet in het stelsel van
eenmalige
heffing.
O.i. kan daraan nog toegevoegd worden het argument,
dat ook in België de omzetbelasting naar het cascad
stelsel wordt geheven en de te verwachten nauwe econo-
mische samenwerking tusschen ons land en België he
wel zeer gewenscht maakt, dat een zoo belangrijke be-lasting als de omzétbelasting in-beide landen naar een-
zelfde systeem – wordt geheven. Ook t iscaal-technischë
argumenten pleiten voor

handhaving van liet casèade-
stelsel. –
Al mag het cascadestelsel dus stevig in het zadel zitten,
principieel beschouwd zijn wij van de verkieselijkheid
van
dit
stelsel boven ons vroeger stelsel van eenmalige
hefijng geenszins overtuigd. T

Jet cascadestelsel leidt fei-
telijk tot een principieel niet verantwoord menge1 van
een (overigens imperfect werkende) pioductiebelasting
en een verbruiksbelasting.
Voorgesteld woFdt thans: een verhooging van het al-

454

ECONOMISCH-STATISTIHË BERICHTEN

17 Juli 1946

gemeene tarief van 2 tot 3 pCt.; een, vrijstellirg van
enkele noodzakelijke leyensbehoeften
6);,
een gedeelte-
lijke vrijstelling van enkele mindei noodzakelijke levens-
behoeftén
7)
en de invoering van een weeldebelasting. Tool.al wat betreft de voörgestelde veranderingen vn de omzetbelasting geldt, dat men het onderhavige wets-ontwerp als een geheel moet ‘zien en met name verband
moet leggen met de voorgestelde wijziging van de. in-

komstenbelasting.

J’Veeldebelczsting.

Tegen de invoring van een weeldebelasting zal Ver-
moedelijk weinig principieel verzet rijzen; een deigelijke
belasting past stellig in het huidig tijdébestek. Naast het
fiscale argument pleit ei voor, dat de strekking ei’ van is,
de besteding van het inkomen te leiden in een richting,
die uit een sociaal oogpunt beschouwd meer veikieselijk

is, door de ontwikkeling van koopkrachtige viaag naar
weelde-artikelen af te remmen. 1

let prikkelt tot sparen
en, investaties, dit laatste in de richting van het voort-
brengen van economische goederen (diensten daaronder
begiepen), die zénder dien niet aan bod zouden komen.
In dezen gedachtengang is een hoog tarief veidedigbaar.
Wij hebben hier een typisch voorbeeld van het gebruiken
van een belastingwet voor niet-fiscale doeleinden, waar-
toe ziöh een indirecte belasting, in het bijzonder een
verbruiksbelasting, bijzonder goed leent. –
Toch onderschatte men de moéilijkheden, in let bij-
zonde’ die van fiscaaltechnischen aard, verbonden aan het
heffen van een weeldebela.stin.g niet, lIet ontwerp ver-
schuift de oplossing van één van de grootste moeilijkliedeh,
t.w. het omschrijven van de goederen en diensten, die als
weelde zijn te beschouwen, naar uitvoeringsbesluiten. Ben
niet geringe delegatie, waarbij zich nog vdegt het feit,
dat de Ministgr tot het maximum van 25 pCt. vrijheid
krijgt het tarief te bepalen.
Blijkens de M. v. T. ligt het in de bedoeling van den
Minister van de hem te geven bevoegdheid in dier voee
gebruik te maken, dat aansluiting gezocht .wordt bij de
weeldetabel (de zgn. Tabel A) behoorende hij de Omzet-
belastingwet 1933, zonder nochtans die’ lijst slaafs te
zullen volgen. Men raadplege dus die lijst om een indruk
te krijgen van wat er ten deze te verwachten is.
Het weeldetaief wordt alleen geheven bij levering van
den fabrikant en hij invoer. Wil men den tusscenhandel
(groothandel en detailhandel) niet benadeelen en een uit-
schakelingstendens in het leven roepen, dan zal o.i. een
regeling getroffen moeten worden, krachtens welke bij
leveringen door den 1abiika,nt direct aan de consumenten
niet minder belasting wordt geheven dan in het geval
de weeldegoederen den consument bereiken via de klas-
sieke keten van grossiers en,d,etaillist. Laat de bewoor-
ding van het voorgestelde art. 10
wal
voldoende ruimte
voo” een dergelijke regeling?
De invoering van een hooger tarief, vooral voor zgn.
weelde-artikelen, kan voor leveringscontracten,,die op het
moment dier invoering loopende zijn, tot, moeilijkheden
aanleiding geven. Teneinde daarin te voorzien is op de
nderhavige wijziging van de omzetbelasting art. 37 van
het Besluit op de Omzetbelasting 1940 toepasselijk ver-
klaard. De strekking daarvan is, dat de verkooper op den
kooper boven den overeengekomen prijs kan verhalen,
hetgeen van hem meer aan omzetbelasting (of invoerbe-
lasting) wordt gevorderd, dan voor de wijziging het geval zou zijn. Hiermede strijdige bedingen zijn zelfs nietig.
**
*

‘) Aardappelen, brood, granen, meel en bloem van granen, melk
en water. ‘) Doode en levende dieren – lTLet uitzondering van oesters,
kreeften en zalm – eieren, fruit, versche, gezouten, gedroogdc en
gekoelde groenten, gerookte haring, margarine, peulvruChten,
rund-, varkens-, schapen- en paardenvet, bak- en braadvet, versch
en gezouten spek en zout. Deze artikelen zullen voortaan slechts
eenmaal getroffen worden (met een
3
pCt. heffing) en wel bijle-
vering aan de consumenten. Een zuivere verbruiksbelasting dus
hier.

Terecht wordt er in, de M. v. T. op gewezen, dat de
opgestelde, ramingen met veel reserve worden.gegeven;
er blijkt intusschen wel uit, dat de Minister met het ont-
werp niet beoogt een belastingverzwaring (bij

een mii-
liardenbegrooting is een meeropbrengst van f 25.00.000. niet van groote beteekenis), maar een heiverdeeling van

den belastingdruk.
Wie had er vroeger ooit durven voorspellen, dat van
een Regeering, waarin in ,sterkere mate dan.. ooit het
geval geweest iS sociaal vooruitstrevende elementen
invloed hebben, een voorstel tot belastingherziening zou
uitgaan, dat den druk, van de zgn. directe belasting ver-
schuift naar de indirecte belastingen. Uit de jongste
socialistische litteratuur blijkt intusschen, ,dat men in
die kringen niet meer zoo afwijzend staat tegenover de
heffing van verbruiksbelastingen als vroeger. Als door de Kamers het onderlinge verband tusschen
de onderdeelen van de voorgestelde herzieningen goed be-
grepen wordt, zal het o.i. den Minister gelukken zijn ontwerp
in het Staatsblad te krijgen. Wij, gronden dit vermoeden
mede op hetfeit, dat er, gelijk wij hierboven reeds vermeld-
den, feitelijk over het ontwerp reeds voor de indiening
contact met de Tweede Kamer is geweest en in socialis-
tische kringen een andere waardeering ‘van de beteekenis van indirecte belastingen baan breekt. Met belangstelling
zien wij uit naar de wijze, waarop de Kamers zullen reagee-
ren op de waarde, die de Minister blijkens zijn ontwerp
en M. v. T. toekent aan het werk van de ondernemers. Het is hier niet de plaats om op deze waardeering diep
in te gaan. Wij zouden willen volstaan met deopmerking,
dat het wereldvreemd is te meenen, dat de vrijheid, zooals
die aan het einde van de vorige eeuw en het begin van deze
eeuw bestaan heeft, voor de ondernemers moet terugkeeren,
maar het is even wtreldvreemd te meenen, dat het den
mensch gegeven is, het verloop der economische ontwikke-.
‘ling tot het laatste restje toe uit te denken en te ,,plannen”.
Deze onmacht zal zich uiten in het verzet van het individu.
tegen te groote macht van de Overheid, waartoe dit ver-
verstaside]ijk , ,plannen” noodzakelijkerwijze moet leiden. Evenalsin een oorlog kan, ter bereddering van dTi chaos,
die na een oorlog of een revolutie is ontstaan, vooral als
deze gepaard gaat met schaarschte, een zekere dictatoriale
macht tijdelijk als noodzakelijk te aanvaarden zijn,, te
handhaven op den langen duur is
ze
niet. Het is wijs

staatsmansbeleid de teugels weer tijdig te vieren. Men make
zich overigens geen illusies omtrent het geestelijke gehalte
van de wijze, waarop dit verzet zich uit; het zal bestaan
uit veelal door winstbejag ingegeven wetsontduikingen en
corruptie op groote schaal.
Mr. Dr. E. TEKENBROEK.

EEN PLAN VOOR PLANNING.

De eeuwen door hebben individuen, groepen en Staten
volgens plannen gewerkt, die werden gemaakt voor kort-
durende bezigheden even goed als voor veldtochten. Nu
gaat de economische planning zich hier te lande uitbreiden..
De thans voorgenomen uitbreiding bestaat hierin, dat de
hoofdlijnen van de natirnale voortbrenging, verdeeling
en verbruik in een nationaal welvaartsplan
1)
zullen wor-
den samengevat, waarbij zoowel de hoeveelheden als de

prijzen in de berekeningen zullen worden opgenomen.

Dc grondslagen poor planning.

Er zijn enkele actueele redenen genoemd voor het he-
raamde nationale welvaartsplan. In de Nota van 11 De:
cember 1945 aan de T.weede Kamer lezen wij onder andere:

1)
Aldus genoemd in de Nota omtrent het regeeringsbelcid op
Ii
December
1945
door den Minister-President aan de Tweede
Kamer aangeboden.

17 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

455

,,Dit, plan, dat zooveel mogelijk een harmonische samen-
vatting zal moeten zijn van de door de afzonderlijke mi-
nisteries ontworpen plannen, zal als richtsnoer moeten
dienen bij de bepaling çan het regeeringsbeleid
2),
ten aan-
zien van den invoer, den uitvoer en de toewijzing van
grondstoffen aan de afzonderlijke takken van bedrijf, het
finncieele beleid, de sociale maatregelen en een aantal
verdere punten van economische politiek in den ruimsten
yin des woords”.
Mr. Blaisse
3
)
gaf als motieen vooi zoo’n plan aan:
,,een zoogroot mogelijke stabiliteit van de productie’ en
,,de grootst mogelijke nationale economische prestatie”.
Di’s. W. F. Geyl
4)
legde den nadruk op den socialen factor
an het plan, ,,waarbil zekere maatstaven moeten worden
aangelegd, een waardeering vastgesteld om de sociaal

noodzakelijk$te productie voorrang te verschaffen”. ,,Bij
alles moet dus als maatstaf de sociale rechtvaardigheid
worden aangelegd”.

Wij meenen, dat de grondslag voor de planning dieper
ligt. Het is van groot belang dien grondslag zuiver te
stellen en dien bij de uitwerking steeds voor oogen te houden
om misgrepen zooveel mogelijk te vermijden:

In de vrije economie kunnen de maatschappelijke
krachten en belangen zich met elkaar meten of i erbinden,
alleen beperkt door enkele algemeene regelen (en organen
ter handhaving daarvan) van vet en gewoonte. Die toe-

stand heeft in een aantal gevallen geleid tot scherpen
strijd, in weer andere tot te veel binding; echter ook tot
te weinig binding, zooals in de jaren dertig, toen er onvol-
doende binding was tusschen arbeid en kapitaal met groote
werkloosheid voor beide als gevolg.

Van degenen, die deze ontwikkeling hebben gekaiakte-
riseerd, noemen wij Pvof. Mr. F. de Vries
5)
en Ed. van
Cleeff
6)

Onder den druk der omstandigheden tracht men nu
ter verbetering van het beloop van het economische proces
de verwante maatschappelijke krachten en belangen in
kleinere veihanden te organiseeren. Binnen die verbanden
zullen de leiding en de leden de regels vaststellen en hand-
haven, volgens welke de kMchten en belangen binnen elk
verband zich met elkaar of met die in andere verbancien
zullen meten of verbinden. Daaruit spruiten verscheidene
vraagstukken voort, waarvan de voornaamste zijn: 1. in
hoeverre zal de contractvrijheid tusschen economische

eenheden (individuen en ondernemingen), anders gezegd
de vrije werking der economische krachten, worden be-
perkt door regels of zeggenschap van derden; 2. hoe zal
de verhouding tusschen leiding en leden der kleine verban-
den zijii; 3. hoe zal de verhouding tusschen die verbanden
zijn, d.w.z. hun integratie in het maatschappelijk geheel.
De diie genoemde vraagstukken moeten niet alleen
formeel worden opgelost door de instelling van organen
en omschrijving van hun bevoegdheden, maar ook mate-
rieel, doordat men zich de werking der economische
krachten in het nieuwe kader kan voorstl1en in haar
kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen. Meer ordening,
coördinatie, organisatie en leiding van de economische
krachten vereischt meer planning om een chaos van rege-
lingen te voorkomen en dan vooral planning in en door
de organen, welke het economisch leven zullen ordenen,
leiden en organiseeren. De samenv.atting van die plannen
vormt het nationale welvaartsplan.
Doel en opbouw der planning.

Omtrent het doel en den opbouw van de planning heeft men tamelijk uiteenloopende meeningen kunnen hooren.

‘) Cursiveering van den schrijver.
‘) ,,Het Centraal Planbureau”, in ,,Ie Maintiendrai” van 11 Ja-
nuari 4946.
4)
,,Planning”, in ,,Vrij Nederland” (Amsterdam) van 12 Ja-
nuari 4946.
‘) Zie ,,Zal het dagen?”, door Prof. Mr. F. de Vries in ,,E.-S.B.”
van 4 Juli 1945.
) ,,Sociaal-Econoirische Ordening”, Arnhem 1939, hlz. 35 en
volgende.

Als algemeene richtlijn meenen wij te kunnen stellen:
er zal ook na liquidatie van de oorlogseconomie en haar
gevolgen meer ordening zijn dan vôôr ddn oorlog, doch
minder dan men nu nog wel eens vreest. De planning zal
daaraan parallel moeten loopen en op dezelfde grondslagen als de economische ordening, leiding of oraanisatie moeten
wr’Uen opgetrokken. Omtrent die grondslagen raadplegen
we allereerst de reeds aanjehaalde Nota, welke omtrent
het nationale welvaartsplan zegt: ,,Het zal dienen te wor-den opgesteld dooi’ een Centraal Planbureau, dat een in-
terdepartementaal karakter zal moeten dragen”. Volgens
de Nota zullen bij het werk van het Planbureau de weten-schap, de Overheid en het bedrijfsleven worden ingescha-
keld, zoowel in de leiding van het bureau als in den raad
van advies en in de werkcommissies. Mr. Blaisse stelde
in het vooruitzicht ,,een politiek van systematisch en
integraal beleid van boven af”, echter met toepassing van
het subsidiariteitsbeginsel.

Van recenteren datum en meer tegemoetkomend aan
den drang van vele vooraanstaande figuren in het econo-misch leven naar een zoo snel en zoo volledig mogelijke
afbraak van alle oorlogsordening, is een standpunt, dat

rekening houdt met het reeds bijkans twaalf jaren geleden
neergeschreven oordeel van Mrs. Wootton
7),
dat ey in
onze Westersche maatschappij ten eerste vele beslissingen
op economisch gebied aan individuen of groepen van in-
dividuen (ondernemingen) moeten worden overgelaten;
ten tweede, dat daarnaast vele beslissingen vrij moeten
blijven binnen de perken, door de Overheid getrokken, en
ten derde, dat alleen de beslissingen inzake de groôte lijn
geheel of in overwegende mate bij de Overheid behooren

te berusten.
Onze vroegere Minister van Flandel en Nijverheid heeft in

een schrijven
8
) aan de Kamers van Koophandel etc. de mee-
ning uitgesproken, dat de Overheid met ingrijpen op een
beperkt aantal critieke punten van de volkshuishoudirmg
het economische proces zoodanig kan richten, dat de
sociale en economische euvelen van het zgn. vrije spel
van krachten grootendeela kunnen worden voorkomen.
Beperkingen van de vrijheid der particuliere ondernemers
zullen in belangrijke mate van de bedrijfsgenooten zelf
uitgaan, .zooals voorheen reeds het geval was door kartel-
afspraken en dergelijke. Thans dient de overheidsinvloed
op zulke afspraken te worden versterkt. De Minister achtte
het verder mogelijk met een goed kwantitatief overzicht
der geheele volkshuishouding – door een goed centraal
plan – leiding te geven zonder vele details te regelen.
Mr. Blaisse
3)
had reeds verzekerd, dat bij economische
leiding van boven af het sub sidiariteitsb eginsel zou worden
toegepast, d.w.z. dat geen hooger orgaan iets behoort te
doen, hetgeen een lager orgaan kan verrichten. Ook uit

deze verzekering ziet men, hoe zeer er naar wordt ge-
streefd de uit de oorlogseconomie vrij komende krachten
en belangen direct öp te vangen in een organische samen-
vatting (in tegenstelling tot de vroegere grootere vrijheid
van individueel handelen), maar ook dat er een streven
bestaat om de functies van de economische ordening te
decentraliseeren, ook. over economische eenheden-in-
samenwerking.
Dit feit dient ook tot uiting te komen in de planning,
omdat deze functioneel met de economische organisatie
samenhangt en aan dezelfde beginselen is onderworpen.
De planning kan niet alleen berusten op (1) kennis van
het economische proces als geheel bezien, uitgedrukt in
cijfers en berustend op statistieken enz. . uit het verleden.
Een verbetering vormt ieeds (2) de verwerking van kwan-
titatieve ramingen van aanwezig geachte mogelijkheden,
niet alleen door ministeiies opgesteld, doch tevens met
medewerking van andere organen in het economisch leven.
Maar ook aldus is nog niet de onzekerheid opgeheven,
welke kleeft aan elk plan. Zelfs de meest straf geleide

‘)
Barbara Wootton, Plan or no plan”, Londen 1934, blz. 308.
8)
Zie ,,Economische Voorlichting”, No. 14 van 14 Maart 1946.

456

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICI-ITEN

17 Juli 1946
economie levert andere uitkomsten dan de beraamde en

met kracht nagestreefde. Om nu het verschil tusschen
raming (casu quo het plan) en uitkomst zoo klein mogelijk

te houden, moet allereerst het plan zoo goed mogelijk wor-
den opgesteld op den grondslag van het mogelijke. Daar-
toe behoort de sub-planning niet alleen door de hoogere
of lagere organen der planning te geschieden, ook al zijn bedrijfsleven, wetenschap en Overheid daarin vertegen-woordigd, maar (3) die sub-plannen moeten als het ware.
automatisch ontstaan als condensatie van de ramingen en

plannen i,an de economische eenheden in de verschillende
organische verbanden. De punten —3 vormen tezamn:
a. de voorbereiding. Daarop volgt de phase: b. de beslis-
sing door de planningorganen, waaraan vooraf moet gaan
de coördinatie van de sub-plannen, gepaard gaande met
de noodige wijzigingen en samenvattingen in het nationale
welvaartsplan, waarbij de gegevens uit statistieken (het
verleden), ramingen omtrent mogelijkheden (de toekomst,
van de centrale punten uit beoordeeld) woz’cien afgewogen
tegen die, verkregen volgens punt 3. De derde phase: c.
de uitvoering, laten wij, behoudens een enkele later te
maken opmerking, binnen dit bestek rusten.

Subsidiariteit der planning.

Het nationale welvaartsplan kan dan worden opgebouwd
uit gegevens van tweeërlei aard: de cijfers uit algemeene
statistieken en verwachtingen, en de cijfers uit de samen-
vatting.van de sub-planning. Straks zu,llen wij omtrent de

laatste een voorstel formuleeren. De grondslag daarvan
is, dat het waardevolle element der individueele en onder-
nemingsgewijze gevormde verwachtingen en plannen hij
de voorbereiding en opbouw der nationale plannen moet
worden béhoude’n. In de vrije economie vormt elke econo-
mische eenheid zijn plannen en Nerwacbtingen, rekening

houdend met de algemeene ontwikkeling, en draagt na
verloop van tijd door de uitvoering daarvan ten volle
de lasten of de lusten van een goede rekening of mis-
rekening, met den terugslag daarvan op het economisch
geheel. Zou men nu vÔÔr, of in het prille begin der reali-
seering van die individueele plannen deze, in de ‘verbanden
van verwante krachten en belangen, op een bepaalde wijze aan elkaar kunnen toetsen, zoodanig dat ieder aan een ge-
heel van zulke individueele plannen het zijne kon toetsen,
dan zullen de economische eenheden zelf de gelegenheid
hebben tot een èerste herziening en aanpassing van hun
eigen plannen. Dan kan er in die gezamenlijke, maar nog
niet door een orgaan gecombinerde, anticipaties al iets
meer van den natuurlijken samenhang komen, die het
beloop van het econoische proces kenmerkt, maar welke
tot dusverre in een steeds moeilijker wordende aanpassing
bij de uitvoering der plannen wordt bereikt. De aldus
verkregen cijfers der verschillende verbanden kunnen dan
worden gecombineerd en getoetst, eerst in en door de
organen der sub-planning en vervolgens in het orgaan
voor het nationale welvaartsplan. Na de noodige correctie
in phase b (hierboven geschetst) beschikken de economi-
sche eenheden, de organen der planning en de instanties,
belast met het voeren van de economische politiek, over
een van basis tot top samenhangend geheel van aflti-

cipaties.
Subsidiariteit zou in den tegenwoordigen opzet del
planning altijd nog beteekenen een verrichting door een
orgaan der planning, zij het een werkcQmmissie of sub-
werkcomrnissie. Wij zouden als subsidialiteit der planning

willen aanbevelen.gebruik te maken van de kennis, de
studie en het aanvoelingsvermogen der economische een-
heden en van de daarop gebaseerde afzonderlijke plannen
en schattingen. Het planningorgaan
*

ou die schattingen

volgens een straks concreter omschreven methode kunnen
combineeren, waarna toetsing aan de cijfers van andere
verbanderi en combinatie in een nationaal welvaartsplan
kan volgen. De voorgestelde subsidiariteit der planning betrekt de economische eenheden 91s eerste organen in

de planning met een eigen beteekenis daarvoor, overeen-
komstig het volledige subsidiariteitsbeginsel, onder andere
omschreven in de encycliek ,,Quadragesimo Anno”
9).

Het komt neef op een zooveel mogelijk gebruik maken
van de economische krachten en wetten bij de planning,
om de uitvoering der plannen ook minder ingrijpen te
doen vereischen dan bij een grooteren afstand tusschen planning en economische subjeçten, d.w.z. planning en
realiteit.
Ofschoon de uitvoering der planning een ander aspect
van de economische politiek is dan haar vorming en daar-
mede buiten ons, onderwerp ligt, moge hier op het groote belang worden gewezen om ook bij de uitvoering zooveel
mogelijk de economische krachten en wetten te gebruiken.
Naast den sector van bedrijven in nationalen eigendom-
welker verruiming door socialiseering en nationaliseering
een algemeen West-Europeesch verschijnsel
10)
wordt –
blijft er vooralsnog een groote sector van economische activiteit, welke zich, minder goed leent voor openbare
bedrijven. In dien sector van particuliere ondernemingen kan men een verhooging van de productie meer efficiënt
door prijsverhooging, subsidie of faciliteiten verkrijgen.
dan door stichting of overneming van bedrijven. Een
wenschelijke verlaging ‘van de productie kan door con-
tingenteering tot stand komen of door stillegging van
bepaalde bedrijven, maar nog beter door de heffing van
licentiegelden tot die hoogte, dat alleen de doelmatigst
werkende ondernemingen de gewenschte productie ren-
dabel kunnen voortbrengen, aldus de selectiewerking der vrije ecor:omie georganiseerd toepassend. Dit zij ook het
grondbeginsel der planning.

Georganiseerde selectieu.urking.

Van hoeveel belang een goede organisatie der boven
omschreven selectiewerking bij de planning is, moge nog
even worden toegelicht. Naast de vrijwel algemeene er-
kenning, dat voor den wederopbouw van Nederland een
groote mate van overheidsleiding noodig is, staat de bijna
even algemeene klacht over de wijze van werking van
overheidsdiensten yoor dat doel in tal van sectoren van
het economisch leven. Niet zoozeer de opzet en de hoofd-
lijnen van het economisch beleid, maar de uitvoering op
tal van onderdeelen levert cr’itiek
11)
op. De aansluiting
tusschen Overheid en bedrijfsleven laat te wenschen over.
Of de oorzaak schuilt, in een principieele belangentegen-
stelling dan wel in een gebrek in den organisatievorm of
aan de juiste personen, zij hier in het midden gelaten. De tegenwoordige situatie kan iP elk geval dienen als
waarschuwing hij den opzet der planning. De vorm van haar aansluiting aan het bedrijfsleven zal in belangrijke
mate beslissend zijn voor het nut van de planning en dat
geldt vooral de materieele aansluiting; de feitelijke vorming
van de plannen.
De planning behoort niet alleen richtlijnen voor net

overheidsbeleid, maar voor het economisch leven zelve
te verschaffen. Daarin blijft de prikkel van belooning en
winst, ook bij een toeneming der sociale gedachte, van.
fundamenteele beteekenis, in het bijzonder als stimulans
voor de productie. Die prikkel, die stimulans zal de econo-
mische eenheden plannen voor de productie doen beramen,
gebaseerd op ramingen van de te dekken behoefte, van de
te verwachten opbrengst en van de te maken kosten.
Deze ramingen worden individueel opgesteld. Bij de uit-
voering blijken zij zelden heel’ver ms te zijn’. Het gezamen-
lijke ‘aanbod wijkt meestal niet zoo heel veel’ af van de
werkelijke behoefte rond een bepaald prijspeil. Maar af-hankelijk van de elasticiteit van de vraag hebben betrek-
kelijk kleine verschillen tusschen raming en latere werke-

) Geen hooger orgaan moet doen, wat een lager kan vefrichten; geen orgaan behoort te doen, wat men aan de individuen kan over-
laten; de Staat behoort na te laten, wat de maatschappij kan doen.
‘°) Zie ,,Economische Voorlichting” van 12 Januari 1946, blz. 56.
“) Zie Prof. Dr. N. J. Polak, ,,Bedrijfschappen”, in ,,E.-S.B.”
van 13 Februari 1946. ‘

17 Juli,1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

457

iijkheid grooten invloed op de prijzen. Er pleegt wel eeA

steeds n’oeilijker en onvolnaakter aanpassing tusschen
aanbod en afzet tot stand te komen, doch met vei’spillin en.

verliezén. ‘T-Jet ligt.in
de rede, dat men die aanpassing reedS
in het stadium der plannen tot stand tracht te brengen.
Dr. Winsemiiisle) .heeft,doen uitkomen, dat de winsten
van de ondernemers afhangen van de verhouding tusscheo
vlag en aanbod
oide
markt. Deze vehouding moet,

voor den aanvarig /an het productieproqes worden ge-
raamd door iederen ondernemer afzondêrlijk. Er’hestaat
daarbij onzekerheid omtrent: 1. de toekomstige vraag
naar htroduct;2. het optreden vân concurrenten en
3. ‘omtrebt ‘de beschikbare pioductierniddelen. De eerste
onzeke’heid ka worden veiminderd door. de moderne
mai’ktanaiyse en door de econdhiischevoorlichtingyanwegq

de Overheid met statistieken enz. Ook omtrent’ liet derde
punt kunnen statistieken een beeld, geven, het,welk de
onzekerheid oMtrent de toekomst. vermindert.. De belang-
rijkste ‘onzékehTd aldus Dr. Winsemius, betreft het op-:

tredenvan concurrenten.
Daardoor kunnen individueel juiste schattingen omtrent
punt 1 en 3 toèh tot overvorde markten of hun tegendeel

leiden. De analyse van Dr. Winsemius an de verschillende mogelijkheden toont onder andere aan, dat de onzekerheid
omtrent punt2 het bereiken van evenwicht tusschen vraag
en aanbod op ‘de markt iiooî’ de ondernemers moeilijk
maakt, waardoor onverdiende winsten of verljezei) kunnen

ontstaan. Deze feiten hebben ‘volgens genoemden schrijver,
ook een aanmerkelijken, invloed op de conjunctuur. De
schrijver stelt yoor, ter, vermindering van de belangrijke
onzekerheid, genoemd onder punt 2, aan de ondernemets
de gegevens te verschaffen omtrent wijzigingen in den om-
vang en den aard der productie van de afzonderlijke
producenten. Dit zou kunnen geschieden, doordat, het bedrijfsleven, vooral wanneer er veel tijd ligt tusschen
het aanvatten van productieplannen en den afzet van een product, van alle belangrijke wijzigingen in de beraamde
productie kenpis geeft aan de bedrijfsorganisaties. Deze
7ouden die gegevens dan voor op hun beurt medewerkende
belanghebbenden kunnen open stellen. Zoo zouden de
ondernemers beter het toekomstige totale aanbod kunnen
ramen. Zouden enkelen hunner toch hij hun oorspronke-
lijke productieplannen blijven, ook nadat de raming van
de vraag een algemeene vermindering van de productie
noodig maakt, dan acht Dr. Winsemius ingrijpen van de

Overheid gerechtvaardigd.
In beknopteren vorm waren deze gedachten reeds eerder
neergeschreven en eenigszins anders uitgewerkt
1?).
De

ondernemers hebben de toekomstige vraag en het toekom-
stige aanbod te schatten. De ramingen van de vraag zuilen
bij de verschillende ondernemers niet zoo ver uiteenloopen,
naarmate zij over meer gegevens beschikken omtrent
factoren, waarvan de vraag afhankelijk is, welke factoren
door onderzoek meer beke’ndheid kunnen krijgen. De
raming van de totale productie blijft echter moeilijker door
onbekendheid met de plannqn der concurrenten. Daardoor
wordt een raming van het toekomstige aanbod moeilijker
en het evenwicht tusschen latere vraag en aanbod moeilijker
te bereiken, met alle gevolgen van dien. Om dat eyenwicht
zooveel mogelijk’ te benaderen, moet ook, de productie-
schatting nauwkeuriger worden. Dat
j
ware te, bereiken,

doordat alle ondernemers in een tak van industrie hun.
productieplannen met bepaalde.. gegevens daaromtrent,
aan een centrale instantie opgeven,.welke daarvan een
statistiek aanlegt en deze publiceert voorzoover de be-

langen van de.,ndi
y
idueele ondernemers daardoor niet

ad.
worden escha

Onbelangrijke artikelen aouden buiten
deze sttistiek moeten ,blijven,, evenals noviteiten. Het.

‘Vinsmius:, ,,De roductie’6izekerljeden voor den
ondernemer”,- (,;Ecoflomische opstellen”, aangeboden aan Prof.
Mr. F. de Vries, 1944).
9 G. de Bruyn’.„Productieplannen-statistiek”, in Maandblad
voor studeerenden in de .tiandelswetenschappen en handeisprak-
lid”,
April 1933,’ Leiden.

niet aangeen van wei .in aanmerking kmends prdductie-
plannen zou met ,financieele sancties moeten worden
getïoffen, dochhet’stelsM zou meer op inzicht bij d on’dr-
nemers dan op sancties moeten .jcomen te rusten. Het
stelsel maakt het mogelijk, ,,dat een ondernemer van te
vorefl of al heel spoedig ria het nemen van zijn besluit tot
productie zou, zien’, dat hij op een .b’epaaden tijd met zijn
prijs voor zijn product niet mee zou kunnen komen of dat
er reeds zoo.veel in de maak is, dat een prijsdaling, gegeven
de nauwkeurig geschatte afzetmogelijkheden, onvermijd e-
lijk is”.Van sancties door d eOvei’heid, bniten de financieele,
reptdjt,artikel uit 1933 nog niet Het stelsel, zooals met
het bovenstaande geschetst, zou des te , betei werken,
naarmate de sancties van, de Overheid meer preventief
dan repressief zouden werken.,

Sameu’attirg en conèluié.’

Aldus opgevt, zou, het stelsel van productieplannen-
statistiek, aan de ‘gezamenlijke ondernemers in de daar-
voor in aanmerking komende branches en voor dein aan-
merking komende artikelen een overzicht geven van de
te.,verwachten productie, welke de ondernemers en de
planningorganisatie aan, de ramingen dci” behoefte’ konden
toetsen. De productieplannen beteekenen vraag naar pro-
ductierniddelen, zoodat h

iet de verkregen gegeveks ook
andere branches’ en de plan ningorga nen hun, voordeel
kun,nen doen, om ook in andere economische sectored
vraag en aanbod meer met elkaar in evenwicht te brengen.
De produçtieplannent van de. verschillende branches, ver-
zameld. dooi’ de sub-organen der planningorganisaties,
nadat de economische eenheden op grond van. de bekend
geworden totale plannen. van een branche hun eigen plan-‘
nen hebben kunnen herzien, behooren dan te,worden ge-
coördineerd met die van veiwante branches en daarmede
samengevat en kunnen zo,o naar den top der planning-
organisaties gaan.
De sub-planning is dan reeds geschied, grootendeels
door het vi’ije besluit der ondernemers, gegrond op beter
inzicht dan zij. individueel zouden kunnen verwerven
omtrent de toekomstige verhouding tusschen vraag en
aanbod, nu de laatste factor door de omschreven coördi-natie beter bekend is. Bij die sub-planning kunnen advie-
zen en beslissingen n,a overleg in en door die organen mede
tot. een goede sub-planning,bijdragen. Aan de hoögere
planningorganen blijft dan de aanpassing in het kader van ‘het nationale plan
ool.behouden, waarbij exogene; inter-
nationale, algemeene statistisch bepaalde grootheden enz.
hun roi spelen. Maar een goede voorlichting van overheids-
wege, gebaseerd op cijfers, aan de verschillende sectoren
van het economisch leven, kan de sub-planning reeds
dermate op basis der realiteit brengen, dat aanpassing in
de toponganen der planning in, mindere mate nioodig ‘zal
zijn en – voorzoover noodig – met een kenniS van zaken
kan geschieden, welke de uitvoering der plannen ten goede
zal komen. De geschets.te procedure doet minder weer-standen, bij de uitvoering, der plannen .venwachteri dan’
wanneer het zwaartepunt der beslissingen’ bij hoogere
organen ligt, dan wel noodig is en de indiviclueele schat-‘
tingen, alsmede de zelfaanpassing op grond van productie-
plannen-statistieken, zouden worden verwaarloosd.
De organisatie van de verwante maatschappelijke krach-
ten en belangen in kleinere verbanden. met meer regeling

stelt de reeds opgesomde vraagstukken van interne en
extertie organisatie dier verbanden aan de orde. Meer
planning is,noodig.om een chaos van regelingen te voo?-
komen. Die planning moet correspondeei’en met de sAeeds
,

duidelijker wordende maatschappelijke ontwikkeling van
meer organisatie in
,
kleinere verbanden dan voorheen.
Organisatie en coördinatie van de economische eenheden
en krachten, van de initiatieven en natuurlijke selectie-

1
werking, zij de grondslag van de planning evenals van de-

1
op ‘basis ‘daarvan gevoerde économisclie politiek.

458

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

17 Juli 1946

EENIGE BESCHOUWINGEN NAAR

AANLEIDING VAN ,,RECLAMEKUNDE”
1).

,,I

Iet geheele reclamewezen nu”, heeft 1-luizinga eens
geschreven, ,,dat hypertrophische product van den mo-
dernen tijd, is gebaseerd op die houding van halve ernst,
die karakteristiek is voor ver voortgeschreden culturen.
Puerilisme is er het rechte woord voor”
2)

Zelfs indien men met Huizinga zou meegaan en de
reclame als een degeneratieverschijns& zou beschouwen,
is zij een instrument, waarmee men rekening moet houden.
De schrijvers van het hierboven genoemde boek – waaruit
allerminst een houding van halve ernst spreekt – defini-
eeren de rec’ame dan ook als een ,,kracht”. Niet als een
zelfstandige kracht, maar terecht als ,,een kracht, welke
gemanipuleerd wordt. . . . “, waarmèe deze definitie gunstig
afsteekt hij zoovele andere, die de reclame als een zelf-
standige grootheid zien. (Gevolg van een te eenzijdig ge-
specialiseerden kijk op het onderwerp). Toch zondigen de
schrijvers nog wel eens tegen hun eigen opvatting, bijv.
wanneer zij schrijven: ,,De reclame heeft het levenspeil
verhoogd” (blz. 10). Deze categoi’ische uitspraak zouden
wij willen vervangen door één, waarin tot uitdrukking
komt, dat het in verschillende gevallen mogelijk is geweest, door middel van den invloed van de reclame op den kooper,
een dusdanig groote productie te bereiken, dat de prijzen
der artikelen zoo laag 2ijn geworden, dat zij binnen het
bereik van de groote massa van koopers zijn komen te
vallen. Over cle7en invloed van de reclame op. de kosten
valt trouwen,s meer te vertellen dan hetgeen de schrijvers
geven. Wij zullen echter systematisch eenige onderwerpen
naar aanleiding van dit boek behandelen.

De kosten der reclame.

Op de vraag, wie de reclame betaalt, volstaan de
schrijvers met het geven van enkele voorbeelden, welke
moeten demonstreeren, dat het maken van reclame
tot grootere productie en lagere kosten heeft geleid,
waarna besloten wordt met een uitspraak van Chering-
ton, dat wij niet weten wie betaalt, tenzij wij het effect
op de vraag, en dus op de productie- en distributie-
kosten, kennen. Sinds Cherington deze uitspraak heeft
gedaan (door de schrijvers ontleend aan E. S. Hole & John
Hart: ,,Adverf.isi,ng and Progress”, Londen 1914), heeft
het onderzoek naar het karakter van de reclamekosten
echter niet stilgestaan. Wij kunnen in het kader van deze beschouwing niet te diep op het kostenvraagstuk ingaan.
Enkele argumenten pro en contra,,prijsverlagendewerking”
mogen evenwel njet, ontbreken, waarbij onderscheid
zal moeten worden gemaakt tusschen plijsverlaging en
kostenverlaging. Deze twee laatste begrippen worden in
de meeste geschriften oer de reclame – door practici
geschreven – nog ,wel eens verward.
a. Prijs- resp. kostenverlagende werking der reclame. Een prijs-
en
kostenverlaging wordt meestal geconsta-
teerd, wanneer eenig artikel na het voeren van reclame een
dusdanig groote productie heeft bereikt, dat de kosten
en den prijs zijn gedaald in vergelijking met een vorige
periode. Dit is echter alleen mogelijk bij die artikelen, welke onder afnemende kosten worden geproduceerd.
Door het maken van (veel) reclame vestigt de producent
voor zich een deelmarkt, waarop hij een ,,Meinungsmono-
pol” verkrijgt. In dit geval zal het echter niet onwaar-
schijnlijk zijn, dat de kosten
meer
dalen dan de prijs, en
de consument draagt dan bij in de extra winsten, welke
door dezen vorm van monopolie kunnen ontstaan. In dit
geval zou men er alleen nog over kunnen strijden, of de
reclamekosten de monopoliewinst verminderen en zoo ja,
in hoeverre.
Er is nog een andere omstandigheid, die bij het beoor-

‘)
,,Reclamekunde” door W. H. van Baarle en F. E. Hollander,
N.V. Uitgevers-Mij. H. E. Stenfert ICroese, Leiden 1946.
9
,,In de schaduwen van morgen”, blz. 169.

deelen van de reclamekosten een rol speelt. Men kan zich
namelijk afvragen, 0f het nu juist de reclame is geweest,
die aanleiding heeft gegeven tot, productie op groote schaal,
en dus tot kostenverlaging. Taylor
3)
merkt dan ook terecht
op, dat productie op groote schaal om de besparingen
geschiedt, terwijl daaraan door de reclame nog een extra-
stimulans kan worden gegeven. De ,,besparingen door de
reclame” zijn dan een begeleiding van de expansie, doch
niet de oorzaak ervan. De schrijvers merken voorts op, dat de reclame heeft
geleid tot afschaffing van omslachtige verkoopsmethoden,
welke dus ook tot een kostenverlaging door reclame zijn

te rekenen. Maar wie zal zeggen, dat, wanneer er geen
reclame was geweest, er geen andere veDkoopsmethoden
zouden zijn ontwikkeld, welke even ,,effectief” als de re-
clame zijn? En verneemt men niet veelvuldig klachten
over de hoogte der distributiekosten, samengaand met de
moderne verkoopsmethoden? Eerlijkheidshalve moet echter
worden toegegeven, dt men niet kan zeggen, hoe de
situatie zou zijn geweest, wanneer er geen reclame had
bestaan. De geschiedenis en het huidige maatschappelijke bestel zouden er waarschijnlijk heel anders uitzien. Maar,
ongetwijfeld zal de reclame in vele gevallen een verbetei’de
verkoopsmethode beteekenen, doch geldt dit in alle ge-
vallen voor een systeem, waarvan Lord Leverhulme zegt:
,,Probably half of every advertising appropriation is wasted,
but nobody knows which half”? De omstandigheden in
de gevallen: veel reizigers – geen reclame en geen reizi-
geis – wel reclame liggen geheel anders. Een vergelijking
is o.i. dan ook niet mogelijk en zou, indien dit wel zoo
ware, van weinig beteekenis zijn. En staat tegenover de
arbeidsbespating door de reclame niet dat ontzaglijke
apparaat van reclamespecialisten en van bedrijven, die
van de reclame bestaar? Wij staan hier tegenover een reeks
van vragen, waarop het elhaast onmogelijk lijkt een ge-
fundeer’d antwoord te geven, daar ons teveel gegevens
ontbreken. Dit is o.i. evenwel een reden temeer, deze
problemen met schroom te benaderen en een antwoord
erop voorzichtig te stellen.
b. Prijs- resp. kostertverhoogende werking der reclame.
De reclame zal in ieder geval een kostenverhooging teweeg-
brengen, wanneer er wordt geproduceerd onder toene-
mende kosten. Dit spreekt welhaast voor zichzelf. Het is
evenwel de vraag, of de reclame voor deze categorie
van producten van belang is. Practisch zou het dan
daarop neerkomen, dat de prijsverhoogende werking der

reclame binnen zeer enge grenzen beperkt blijft. Op dit
geval zullen wij niet verder ingaan.
Belangrijker is de fundamenteele vraag – waarop wij
al eerder hebben gedoeld -, of de consument tenslotte de
reclame betaalt, ja of neen. Wij zijn geneigd deze vraag
bevestigend te beantwoorden en wel op grond van de
volgende argumenten.
Ten eerste door de omstandigheden, waarvoor heden
ten dage de producent van artikelen staat, welke onder
eenig merk in den handel worden gebracht, dat hij vèelal
voor de keuze staat om reclame te maken en debiet te

behouden of geen reclame te maken en debiet te verliezen.
Aldus gezien krijgen de reclamekosten het karakter van
vaste kosten, welke noodzakelijk in den kostprijs der pro-
ducten wordert opgenomen, dus door den consumentworden
betaald. Misschien betaalt hij per saldo minder voor het
artikel dan vroeger, maar reclamekosten betaalt hij.

Er is hier dan dus sprake van een relatieve kostenverhoo-

ging.
Ten tweede kan men tot een kostenverhoogende werking der reclame besluiten, wanneer men de kosten en prijzen
onder ,,volkomen vrije mededinging” vergelijkt met de
kosten en prijzen onder eenigen vorm van monopolie.
Bij ,,volkomen vrije mededinging” zullen er nl. geen

9
F. W. Taylor: ,,Economics of Advertising”, Londen 1934,
welk boek vij zeer in de aandacht der schrijvers aanbevelen.

R
M

17 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

459

verkoopkosten hoeven te bestaan, op grönd van de voor die omstandigheid geldende eenheid van markt en waar
en van de volkomen overzichtelijkheid van de markt;
Juist bij het merkartikel ontbreken deze voorwaarden,
terwijl de verkooper bovendien alles in het werk zal stellen
de afnemers aan zich te binden, dus weer een ,,Meinungs-

monopol” te doen ontstaan. Om dit te bereiken moeten
(verkoops)kosten worden gemaakt.

Samenvattend kunnen wij dus zeggen, dat de stellingen over het kostenverlagende karakter der reclame onder het
grootste voorbehoud moeten worden aanvaard. Het is

dan ook jammer, dat gegevens over de -reclamekosten
zoo uiterst moeilijk zijn te verkrijgen. De schrijvers wijzen
erop en wij kunnen deze verzuchting uit eigen ervaring
onderschrijven.

De soorten aan reclame.

Een tweede vraagstuk, waaraan aandacht moet worden
besteed, is da.t van de indeeling der reclame in soorten.
De eerste indeeling, waarmee wij kennis maken (blz. 58)
is die in: verkoops-, herinnerings- en goodwillreclame.
De schrijvers houden deze indeeling niet vol, maar behande-
len de verschillende soorten van reclame aan de hand van
de indeeling in: artikel of dienst, aard der te bewerken
personen; tijdstip der reclame en te bewerken makt.
Voorloopig afziend van de vraag, of deze laatste indeeling
logisch houdbaar is, gaan wij met een enkel woord in op de
eerstgenoemde indeeling.

Verkoopsreclame houdt verkoopsstimuleering langs
directen weg in; de herinnerings- en goodwillreclame
verkoopsstimuleering langs indifecten weg. Voor vele ge-
vallen zal deze indeeling misschien, opgaan, maar in het
algemeen kunnen wij. opmerken, dat: le. deze drie soorten
sterk in elkaar overloopen. Affichereclame zal nog het

meest het karakter van herinneringsreclame’ hebben;
advertentiereclame zal elementen vaf alle drie bevatten
(zie de voorbeelden in het besproken werk); 2e. het van den
aard van het betrokken artikel of den betrokken dienst
zal afhangen, of men de reclame tot de ene of tot de
andere categorie moet rekenen. Zoo zal den, bn,nk – wier
reclame volgens de schrijvers indirect zou zijn; zij bévat
immers niet de echte verkoopselementen – door die
reclame niOt alleen, goodwill (faamwaarde) willen kweeken,
maar ook haar diensten trachten te verkoopen en het
publiek aan haar naam willen herinneren. Bovendien achten
wij het gebruik van de term ,,goodwillreclame” geheel
onjuist. Want wat is goodwill? ,,Goodwill is:… het tot verschillende oorzaken terug te voeren vermogen van
oiidernemet of onderneming… ons een differentieel
inkomen te verwerven”
4
). De goodwill is dus niet slechts
de renommée van de onderneming inzake productie of
prestige (een, opvatting, die wij in reclamekringen veel tegenkomefi), maar omvat meer, hetgeen ook in de be-
paling van de waarde van de goodwill tot uiting komt.
De reclame is dus één van de middelen om goodwill te
yerwei’vefi en
alle
reclame werkt daartoe mede.
Wat de soorten reclame betreft, prefereeren wij dan ook
het onderscheid tussehen bedrijfsreclame (omvattend
individueele en collectieve reclame) een,erzijds en overheids-
reclame anderzijds. Alle bedrijfsreclame is in, wezen con-
curientiereclame, zelfs ook de zgn. voorlichtingsreclame,
hetzij individueel, hetzij collectief, daar de producent of
zijn groep niet alleen concurreert met soortgelijke artikelen,
doch ook met geheel ongelijksoortige.

Zooals wij hierboven al in, ander verband hebben, aan-
gegeven,, achten wij slechts een verdere soörtverdeeling
der reclame volgens goederen of diensteit van beteekenis.
De andere genoemde soorten reclame, t.w. volgens te
bewerken personen, tijdstip en markt, zijn o.i. van onzelf-
standigen aard en bij voorkeur te noemen: variaties op het

‘)
Prof. Dr. T. F. ten Doesschate in: ,,Goodwill, juridisch, fiscaal,
bedrijfseconomisch”, blz. 130. Overdruk uit ,,De Naamlooze Ven-
nootschap”, Xxxe jaargang, Roermond.

thema goèderen en’ •diensten. (Wij zie
1
bijv. niet in, in
welk opzicht reclame voor het gebruik van fotptoestellen
in den winter, essentieel verschilt van reclame voor het
gebruik van fototoestellen in het algemeen). Deze variaties
kunnen dan worden, uitgewerkt dooi middel van de ver-
schillende reclamemedia.

De marktanalyse.

Over de marktanalyse, zooals die door de schrijvers
wordt behandeld, slechts een enkel woord. Veel een,heid
heerscht er op het gebied van de benaming van, dit terrein
niet. Wij betreuren het daarom temeer, dat de schrijves’s zich niet nader op de bestaande Nederlandsche literatuur
op dit gebied hebben geoi’iënteerd. Nu wordt marktonder-
zoek door hen gezien als het zoeken
naar
een markt en
marktanalyse als het analyseeren
aan
een markt (blz. 11).
O.i. zal men, om een markt te vinden,; eei’st :misschien
verscheidene markten, moeten, anaiyseeren, zoodat er geen
punt van fun,damenteel onderscheid te bespeuren is.
Bovendien’ kan aan het marktonderzoek (en de analyse)
niet alleen een taak bij den afzet worden toegekend.
Overigens verwijzen wij naar hetgeen wij dïenaangaande
elders uiteenzetten,
5)
.
. ‘

Met het bovenstaande hebben wij de voor on,s in econo-
misch opzicht belangrijke aspecten van dit boek grooten-
deels behandeld. De schrijvers wijden, er niet zooveel
aandacht aan, weshalve de economische onderbouw enkele
zwakke plekken vertoont tegenover denreclame-technischen
bovenbouw. Over het geheel genomen achten wij
S
‘,, Recla-
mekunde” echter een, belangrijke
aanwinst voor de Neder-
landsche reclameliteratuur. Niet alleen, omdat wij met de
verschillende zijden van het werk van den reclamevakman
kennis maken, maar ook, omdat het tal van, interessante
bijzonderheden bevat en het door een vlotten schrijftfant
aangename lectuur vormt.

J.
VAN REuS.

) ,,Inleiding tot het marktonderzoek”, blz. 3136, Wassenaar
1946.

LI

JOHN MAYNARD KEYNES.

The death of John Maynard Keyne’ht(‘deprived his
country of one of the very few great men of these timeS.
As an intellectual, as a practical statesman, as a wise
and far-seeing innovator in the cultural life -of ‘England
and as a person,ality he was in, the first order. We need
to turn
back
to the men of unïversal’gnius of thé Renais-
sance to find a parallel and our loss comes ât a time when
his uriique personal contribution would, have been of
particular value.
-.
• J. M. Keynes, born in 1883, was the eldet son of dis-
tinguished parents who are still alive. His father, J. N.
Keynes, lectured, in

moral philosophy at Cambridge aid
was Registrary of thè University: hig contributiöns to
logic and political economy’ are widely kuown. His mo
ther has taken an active part in the

local government of
• Cambridge and was at one time its mayoress. The so-
ciety in which Keynes passed his early formative years
was an expression of the best in the English intellectual
tradition.From this background he set out on an, unbiemished
scholastic career. He won his entry to Eton as a scholar and in the early yeai’s of this ceïitury went up to King’s
College at Carnbiidge. There he read for thè mathematical
tripos and achieved the position of twelfth wrangler. At
this time Mas’shall had recently instituted the eéonomic5
tripos at Cambridge thus securing the recognition

by
,

the University of economics as an iridependent 4ici-
pline. Keynes did not read for this tripos but was attrac-
ted by the subject and in him Marshall saw a brilliant
recruit. Keynës recognised all that he owed to Marshall
not only throughout the corpus of his work but also in

460

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Juli 1946

the touching and beautiful memoir which he wrote on
the second founder of British eConomiCS.
On taking his degree, Knes entered the civil service
and worked for two years at the India Office. However Mars-
hall was an.xious to get him back to Ca.mbîidge and he
returned there in 1909. During his period at the India

Office lie prepared a dissertation on the theory of pro-
bability which gained him a fellowship at King’s and

was published man.y years later as ,,A Treatise on Pro-
bability”. In 1913 there appeared his fust major public-
ation – ,,Indian Currency and Finance”. In 1915 he
joined the Treasury and attended the peace conference
as its principal i’epresentative. In 1919 he resigned in
protest against the Treaty of Versailles abd in the same
year return.ed to Cambridge and published the celebra-
ted ,,The Economic Consequences of the Peace”. Its
grasp and lucidity gined him a world widé reputation.
The great weight of opinion, was against him but his woik
was one of the formative books of the time.
In the 1920’s and 1930’s the greater part of his time was
divided between Cambridge and the City of London.
At Cambridge he was Bursar of King’s and did a little
teachirig but his contribution to academic economics
was made laigely thiough discussion, through his editor-
ship of the Economic Journal which began in 1911 and
through his writings. These veie principally on a subject
which used to be called ,,Money” but which was trans-
formed into a wider and more connected field through
his labours. ,,A Tract on Monetary Reform” (1923) the
two volumeS of ,,A Treatise on Money” (1930) and finally
,,The General Theor:> of Employment, Interest and
Money” (1936) marked the progress of his thought. In
the City he was largely known, as the chairman of the
National Mutual Life Assurance Society but he was also
active
in
many other ways. Shoitly after the publication of ,,The General Theory
of Employment, Interest and Money” he was taken se-
riously ill and the years up to the outbreak of the war saw
him relatively inactive. In 1940 however he was appointed
economic adviser to the Chancellor of the Exchequer
and he became vigorously absorbed in the great finan-
cial problems, domestic and international, which claimed
most of his attention until lie died. ‘Ie became a director
of the Bank of England. in 1941 and was created a baron
in 1942. But for his death he would almost ceitainly have
become a fellow of the Royal Society for he had been
nominated by its Council
early
this year. There is reason
to believe that he had been offered by the King, and
had accepted, the Order of Merit, the most distinguished
and exclusive mark of high achievement that the crown
can bestow.
Such in brief outline was the career of this remarkable
man. His ativities ranged from mathëmatics and the
historl of thought through economics that ,,most agreea-
ble branch of the moral sciences, in which theory and
f act, intuitive imagination and practica,l judgement, are
blended in
a
manner cômfortable to the human intellect”
to the practical affairs of business and government. in
economics he rarely indulged in purely theoretical wri-
tings except insofar as these were necessary as a basis
for the Solution of practical problems which he could see.
At the Same time he insisted that new ideas should be
related to orthodoxy §o that the points of disagreement

could lie clarified and the new ideas could be seen aS a
correction or extension of the accepted corpus of know-
ledge. These views are well illustrated by his greatest
work on theoretical economics ,,The General Theory
ol Employment, Interest and Mottey” which set out to
change orthodox opinion on the greatest. of contempo-
Îary economic problems, and succeeded.
This approach to the subject led him to stress the logi-
cal aspects of any problem in its relation, to accepted
doctrine and, to quantify as far as possible the elements in
his analysis. From this it might be supposed that he would
have worked to a large extent with mathematical for-
mulations, but he did not, sharung in this respect Mars-
hall’s opinion that ,,the chief use of pure mathematics
in economic questions seems to be in helping a perSon to
wiite down quickly, shortly and exactly, some of his
thoughts for his own use”. Also, being gifted with a wholly
unusual insight into the orders of magnitude of and the
numerical relations between the objects of his economic
iiilerest he was frequently impatient of the laborious
calculations and tentative conciusions of statistical econo-
mists. He would delight in saying that a statistical esti-
mate of a parameter was all right if it accorded with his
notions of what it ought to be, otherwise not. Yetdespïte all this he never lost sight of the importaiice of quantita-tive economics and insisted on all occasions that econo-
mic policy must lie based on a solidfoundation of nume-
rical observations and estimates. It was largely to his
persuasive genius that we owe the origin and acceptance
in official ciicles of the wok on national income and ex-
penditure which has appeared eacli year at Budget time
since 1941. In official circles in Britain the war period
saw vittually a revolution in the extent to which reliance
is placed on quantitative data, a development of which
Keynes at the Treasury was perhaps the most powerful

advocate. Even in statistical economics and econometrics
he would often show the warmth of his encouragement
and approval to a degree which might not be expected on
the evidence of his published utterances.
This capacity for enthusiasm and foi the encouragement
of otheis was one of his most lovable characteristics. There ive ie few subjects on which lie was indifferent aid he iould
go to great lengths to encourage young writers whose
work he thought promising.. In editing the Economic
Journal lie frequently staited a correspondence on artic-
les which inteiested him and, in this way improved many
of the manuscripts sent in by his youthful colleagues
which more conventional editors might have rejected.
Another characteristic was his willin.gness to discuss
problems with younger men on equal terms without ever
claiming the weight of his authority for his own views.
However tenaciously he held an opinion he was open to
argument and was prepared to change his mmd. There
can lie fw men of his eminence more modest in their
search for truth.

1-lis immense knoivledge and experience, combined
with a ready wit in the use of which lie was ruthless,
made him a redoubtable opponent in the conferences and
committees which absorbed so much of his energies since
1939. iie was equally at home at the level of policy and
the level of technical detail and never foisook the technical side of his work for the greater glories of ,,policy”. He was
sceptical of the value of assistants and preferred as far
as possible to reach his own conclusions drawing natu-
rally on the work of his friends and colleagues, work which
in many cases had arisen from his inspiration. He was a
tireless worlçer and surprised all who knew him by his
energy throughout the war as ad,viser to the Chancellor
of the Exchequer. It was largely made possible by the
devotion and care of his wife who saw to it that some
leisure was allowed to him amid the ceaseless whirl of his
existence.

The death of John Maynard Keynes has left a gap in
many places and institutions. From the Treasury and the
Bank of England, in the Councils of State and the realni
of affairs; from Eton and from King’s College, Cambridge
which lie loved so dearly, in the world of learning; .from
the Arts Council and his theatre in Cambridge, in the
provifice of the arts, and in a hundred places beside a
great man is taken away. England and the world is poorer.

RICHARD STONE,

Cambrictge, tlth June 1946

Director of Department of
Applied Economics.

17 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

461

AANTEEKENINGEN.

DE INFLATIE IN HONGARIJE.

In de verschillende bladen duiken den laatsten tijd
geregeld berichten op over de enorme afmetingën, die de
inflatie in Hongarije langzamerhand heeft aangenomen. Zoo kon men kort geleden lezèn, dat thans in Hongarije
bankbiljetten worden gedrukt, iiaarop het aantal .pengö’s
staat vermeld ten bedrage van het onuitspreekbare cijfer van een 1 met 25 nullen. Onwillekeurig is door deze be-
richtgeving de indruk ontstaan, dat het hier een proces
betreft, waartegen tot nu toe geen positieve stappen zijn
ondernomen. Inderdaad hebben pogingen, om de inflatie
te stuiten, nog geen succes gehad.

De ,,Neue Zürcher Zeitung” van 3 Juli jI. wijst echter
op het feit, dat de Hongaarsche Regeering met ingang

van 1 Augustus a.s. een stabilisatieprogramma ten uitvoer zal brengen, dat groote kans van slagen heeft, mede door-
dat dit programma het vertrouwen van het bedrijfsleven
heeft.

De oorzaken van de inflatie liggen, zoo zegt de ,,N.Z.Z.”,
behalve in de financieele ook in de reëele sfeêr, en wel,
wat dit laatste betreft, in de ontwrichting van het econo-
misch leven van Hongarije als gevolg van de oorlogshan-
delingen en de Duitsche bezetting. Beëindiging van het
inflatieproces is daarom pas mogelijk, als de wederop-
bouw van het land een stadium heeft bereikt, dat, een
stabilisatie kan garandeeren.

Dit stadium nu kan op 1 Augustus a.s. geacht worden
te zijn bereikt. De kolenproductie, die tijdens den oorlog
van maandelijks 10 millioen ton tot maandelijks 3,5 mii-
lioen ton was gedaald, bedroeg in April 1946 reeds weer
5 millioen ton en is verder stijgende; in verschillende
sectoren van de industrie, met name in de textiel- en in
de zware industrie, vertoonde dé productie de laatste
maanden stijgingen van 30 tot 50 pct. Over liet geheel
genomen ligt thans het indevcijfer van de industrieele
productié weer op 70 pCt. van het cijfer voor 1938.
Ook de landbouw staat er gunstig voor: 93 pCt. van de in 1938 gecultiveerde oppervlakte is weer bebouwd; wel-
iswaar is er sprake van een tekort aan meststoffen en trek-
kracht, doch de opbrengsten kunnen thans op 75 pCt. â
80 pCt. van die Van 1938 worden gesteld.

De staatsinkomsten voor het jaar 1946/1947 worden,
volgens het stabilisatieplan, geraamd op 650 millioen
goudpengö; de uitgaven voor herstelbetalingen en voor
de Russische bezetting zullen ongeveer 240 millicen goud-
pengö, de overige staatsuitgaven (mits groote zuini.gheid
wordt betracit) ongeveer 540 millioen goudpengö bedra-
gen. De uitgaven zullen dus in totaal ongeveer 780 mil-lioen goudpengö beloopen, zoodat ze in 1946/1947, het
eerste jaar der stabilisatie, reeds voor ongeveer 80 pCt.
door inkomsten zullen worden gedekt.

De economische voorwaarden voor stabilisatie zijn dus
gegeven. Van belang is’ voorts, dat de nieuwe geldeenheid,
de ,,Forint”, een aanzienlijken steun zal ondervinden door

het feit, dat de goudvoorraad van de centrale bank, die
zich – ten bedrage van $ 40 millioen – in bezit der
Amerikanen bevindt, wordt gerestitueeid, terwijl zich voorts
in Zwitserland nog l-Iongaarsch goud bevindt ten bedrage
van Zw. frcs 20 millioen. Tevens bezit Hongarije een dollar-
tegoed in de Vereenigde Staten, dat momenteel echter is
geblokkeerd. Daar verder nog van Amerikaansche zijde is

toegezegd, dat de door de Duitschers en de Pijikruisers
naar hët ‘Westen gesleepte goederen zullen worden geresti-
tueerd, hebben industrieele en financieele kringen een

sterk vertrouwen in de nieuwe valuta, getuige o.a. dé tij-
ging van de koersen van industrieele aandeelen.
De voorbereidingen yoor den overgang naar de nieuwe
financieele politiek zijn reeds ver gevorded. Het overheids-
apparaat wordt belangrijk ingekrcmpen; de helastii gen

worden,in het belang van een heogeren opbrer. gst, hei zien;

ter voorbereiding van de geleide economie is een bureau opgericht, dat de verdeeling der grondstoffen zal regelen
en de prijzen zal vaststellen; op 1 Augustus treedt de distri-
butie van levensmiddelen in werking, op 1 October die
van textiel en schoeisel.

Het drukken der ,,Forint”-biljetten is in vollen gang
(op 1 Augustus a.s. zal 25 millioen ,,Forint” worden uit-
gegeven) evenals de aanmaak van brbnzen, aluminium

en zilveren munten. De pariteit tusschen ,,Forint” en
goud en ,,Forint” en dolla is reeds vastgesteld: 1 kg
fijn goud = 10.000 ,,Forint”, de dollarkoers is 1 : 9,8.

Aan de stabilisatie zullen ongetwijfeld enkele moeilijk-
heden zijn verbonden. Zoo zullen de reëele bonen aan-
vankelijk nauwelijks 60 pCt. van het vooroorlogsche peil
bereiken, terwijl ook een zekere werkloosheid in eerste
instantie onvermijdelijk zal zijn.
De industrieelen hebben hun instemming met het
stabilisatieprogramma betuigd door middel van een offi-
cieele verklaring. Hierin wordt de gangbare meening, dat
de industrie belang heeft bij instandhouding der inflatie,
bestreden. De industrie acht het zich tot taak een krach:
tige bijdrage te leveren tot het economisch herstel van
het land. Wel ziet zij eenige bezwaren; zoo wordt, in ge-
noemde verklaring gewezen op de noodzaak van rationa-
lisatie en van stijging der arbeidsproductiviteit. V66r
alles echter heeft Hongarije behoefte aan rust en zekerheid,
en de stabilisatie kan hiertoe een belangrijke bijdrage
leveren.

INTERNATIONALE KAMER VAN KOONIANDEL.

De vergaderingen, welke gedurende 10 dagen te Parijs
zijn gehouden, werden op 20 en 21 Juni beëindigd met een
zitting van den ,,Conseil” de Kamer. Ongeveer 150 zaken-
lieden., industrieelen, financiers en economisten van 21
landen namen aan de besprekingen deel. De besprekingen,
stonden voor een zeer groot deel in verband met de bestu-
deerin.g der ,Amerikaansche voorstellen tot vermindering
van, de hand elsbelem meringen en liet bereiken eener zoo
groot mogelijke arbeidsgelegenheicl. Na een diepgaande
studie, verricht door verschillende studiecommissies,
die hij hun arbeid werden bijgestaan door het Secretarin,a,t-
Generaal, een aantal deskundige iapporteurs, alsmede
door de adviezen van de Nationale Comitë’s der Kamer,
werd ovèreenstemming bereikt over een 3-tal zeeï gede-
tailleerde uitvoerige . verklaringen, die respectievelijk
betrekking hebben op de agenda der komende econo-
mische wereldconferentie en de door dere conferentie
te volgen procedure, de middelen ter bevordering van een
snellen overgang van oorbogs- naar vredeseconomie binnen
het kader eener expansieve algemeene handelspolitiek
en de methoden, welke moeten worden toegepast om de
zoo urgente vraagstukken op het gebied van het trans-
port- en communicatieiiezen tot een spoedige oplossing
te brengen. Daarnaast heet de Kamer een waarschuwend
geluid laten hooren tegen de huidige inflationistische
tendenzen. Op verzoek van Nederlandsche zijde heeft de
Kamer zich uitgesproken voor de instelling van corn-
dors voor het wegvervoer door Duitschland, voor het
treffei’t van een meer bevredigende verrekening van tran-
sitotransporten door Duitschiand, voor liet teruggeven
van in Duitschland aangetroffen binnenvaartschepen
aan de vroegere eigenaren, onder voorwaarde dat slechts
na die teruggave in ,,E.C.I.T.O.”-verbar.d, gesproken zal
kunnen worden over een eventueel doeliiiatige verdeeling
van de beschikbare •scheepsiuimte en tenslotte voor liet
opheffen van de belemmeringen, die onzë zakenlieden
nog steeds ondervinden, wanneer zij zich naar Duitsch-

land willen begeven. Een aantal rapporten, die getuigden van den voortgang gemaakt •in verschillende studiecom-
misies der Kamer, weiden goedgekeurd, In dit Verband

462

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

t,
17 Juli 1946

moge vermeld woiden, dat aan de besprekingen over de
handeisa,tbitrage, welke eenige dagen duurden, door alle groote intenationale lichamen op het gebied der handels-
arbitrage werd deelgenomen en dat ook Rusland hierbij,

vertegenwootdir1 was.

BOEKAANKONDIGÏNGEN,

,,Enige grondslagen Qoor de financiering der onderneming”,
door Prof. Dr. N. J. Pofak, De Erven F. Bohn N.V.,
Haarlem, 8e druk 1946, 232 blz., f 7.50.

In deze nieuwe druk van het bekende werk van Prof.
Polak zijn op menige plaats wijzigingen en aan’ullingen
aangebracht, mede in verband met.het gebruik als leer-
boek. Om het voor didactische doeleinden beter geschikt
te maken, is het thans ingedeeld in paragrafen. Het mo-nografisch karakter van het boek bleef echter ook thans
behouden.

,,De Industrie”,
twee-wekelijksch orgaan van de Hoofd-
groep Industrie, 1 Juli 1946.

Nummer, kpeciaal gewijd aan de tolunieplannen tus-
sdhen Nederland, België en Luxemburg met beschou-
wingen, zoowel van Nederlandsche als van Belgisch-Luxemiurgsche zijde (Prof. Dr. R. Vandeputte, Dr. A.
de Graaff, Prof. C. Weststrate, Albert Calmes, Mr. K. V.

Antal e a.). . .

ONTVANGEN BOEKEN.

Studenten, onder de bezetting.
Onder redactie van F. W.
.Blase. Uitgegeven door Kirchner, Amsterdam 1946,
277 bl.

Report on the «ork of the tent/i session of the conunittee.
League of Nations, Fiscal Committee. Geneva, 1946.
Ser. L.o.N.P. 1946. II. A. 4. – 79 pages -2/6; $0,60.
Bounstof ç’oor de oplossing can na-oorlogsche vraagstukken,
door Prof. Mr. F. M. Baron van Asbeck
j
,
Prof. Dr. J.
Tinbergen, Prof. Dr. J. H. W. Verziji en anderen.
Afgesloten Augustus 1944. M. Nijhoff, Den Haag,
1946, 119 blz., pris 1 3,-.

De voorstellen oaFi’BretionWoods,
door G. K. C. van Tien-hoven. 1946. H. E. Stenfert Kroese’s Uitg.-Mij. N.V.,
-. Leiden; geb.. f4,50, 118 blz.

GELDN IAPITAALMARKT.

De post Beleenirigen op de jongste weekbalans van
De Nederlandsche Bank verminderde met f 62 millioen,
zoodat de ulti-nioeilijkheden blijkbaar weer zijn over-
wonnen. De bankbiljettencirculatie daarentegen daalde
na de groote stijging bij den maand-ultimo slechts met
11 millioen, zoodat het vetlangen

van het publiek naar
het bezit aan bankpapiei’ blijkbaar zeer groot is.
De Staat zal thans de markenvordering van De Neder-

• landsche Bank overnemen; een desbetreffend wetsvoor-
stel is reeds ingediend. Hierbij zal o.a. aan De Nederland-
sche Bank schatkistpapier ter beschikking worden gesteld, hetgeen deze t.z.t. zal kunnen gebruiken voor het verrich-
ten van operatiën in de open markt. Tot nu toe kon,
doordat De Nederlandsche Bank niet over schatki$tpapier
beschikte, alleen de Staat door een doelbewuste politiek
een verkrapping op de geldmarkt tot stand brengen. De
huidige contrôle op het verleenen van bankcredieten,
zooals deze door De Nederlandsche Bank wordt uitge-
oefend, ontneemt echter vermoedelijk aan de open-markt-
operaties veel van haar directe beteekenis. De omzetten op de geidmarkt waren in de afgeloopen
week gering, terwijl ook in de noteeringen weinig ver-

andering. kwam. Driemaandspromessen werden aangebo-
den tegen
19
/16
pCt., Decemberpapier tegen 1 pCt. èn
Juli ’47 promessen tegen 1
11
/
16
pCt.
De 4andeelenrnarkt vertoonde in de afgeloopen week
over het algemeen weinig belangrijke koersschommelingen.
Industieele aandeelen varen over het algemeen op het-
zelfde niveau, behalve bijv. bij A.K.U. en Unilever, waar
koersdalingen voorkwamen van 163 op 151 pCt., resp.
275 op 263 pCt. Ook de koersontwikkeling der Indische
fondsen geeft weinig aanleiding tot commentaar. H.A.V.
noteerde 249k pCt.; Billiton II kwam op 360 pCt. Op de
obligatiemarkt waren de koersmutaties uiterst gering.


STATISTIEKEN.

DE NEDERLAIWSORE BANK.

(Voornaamste posten In duizenden guldens)

1
Munt,
Wissels, prom. enz., muntmate-
1
open marktpapier,
Totaal Totaal
Data
1
riaal en
beleeningen,

voor-
opeischb.
deviezen
schotten
niJl
Rijk en
activa schulden diverse

rekeningen

8 Juli ’46
5.238.151 185.582
5.499.358
4.984.881
4

,,

’46
5d264.562
262.164
5.602.361
5.090.459
24Juni
1
46
5286.394
188356
5.550.429
5.037.876
17

,,

’46
5.265.002
184.918
5.525.598 5.013.949
11

,,

’46
5.268.561
191.289
5.536.898
5.025.340
3

,,

’46
5.277.548 184.338 5.539.415 5.027.666
27 Mei ’46
5.352.931 180.710


5.611.170
5.099.879
20

,,

’46
5.391.733
187.659
5.656.922
5.145.976
6
Mei
’40
1.173.319 248.256 1.474.306 1.424.016

Bankbil jet-
Saldi
Geb lok-
keerde
Bankassig-
Data
ten in om-
in
Saldo

Rijk
RIO (D/O)
5
v
i
an
t

natimn en
diverse’
loop
RIO
rekeningen
banken

8

Juli ’46

2.666.730
1
)
2.318.015

c1.541:739
79657
180.729
1

,,

’46

2.667.997′)
2.422.345

01.642.800
64.325
178.071
24 Juni ’46

2.613.290
1.424.436

C1.603.823 79.339
178.763.
17

,,

’46

2.600485
2.413.312 01.605.375
71.343
177.812
11

’46

2.600.710
2.424.512

01.611.038
65.016
177.752.
3

,,

’46

2610.368
2.417.184

01.528.237
185.656
177.98

27 Mei ’46 2.567.240
2.532.411

C1.683.099
119.103 177.620
20

,,

’46

2.528.024
2.617.842 01.804.475
69.792
177.175
6 Mei

’40

1.158.613 255.174

22.962 40.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte
12.391.245.
‘)

f 2.392.405.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste
posten In milhioenen
franes)

0
a)

n
Ina
Data
.
.0

0.
S

00.)
44

4 Juli

1946
133.229
3.963
4.247
491
908
48.677
27 Juni

1946 133.327
4.101
3.871
190
913
48.062
20

1946
33.328
4.188
3.241
207 898
48.152
13

,,

1946
133.328
4.068
3.073
189 866
48.352
5

,,

1946 133.328
4.174 2.807
241
845
48.552
29

Mei

1946 133.328
4.047 2.543
218 847
48.212
23

,,

1946
133.328
4.475
2.713
222
836
47.597

o
Rekening-

courant, saldi
+

Data
Cd
‘es-
0
.2
0
cd
.0
0.
0
0
Id
D-,

.
;ql

4 Juli

1946
653

1157.141
73.205
6
1.532
752
2.7 Juni

6946
653

1156.253
72.505
3
3.343
757
20

,,

1946
653

1155.800
72.609
2
2.773
756
13

,,

1946
653

1155.658
73.027
5
3.009
759
5

.,

1946
653

1155.730
73.226
3
2.856 768
29

Mei

1946 653

1154.968
72.542
1
2.770
773
23

,,

1946
653

1154.941
72.251
11
3.082
774

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 944).
1)
Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen fres. –
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschlkbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude -biljetten. –

Auteur