Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1519

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 19 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

B

ALGEMEEN: WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG
15
JUNI 1946

No. 1519

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. &e Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-

nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p.p. in Nederland / 26* per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen

en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan

met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo,

van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch

Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reductie

op de verdere publicaties.
Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,

Rotterdam (W.).

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten

aan de Firma
H. A. M.
Roelants, Lange Haven 141, Schie-

dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:
Blz.

De kleine belegger door
Prof. Dr. N. J. Polak ……
387

Een minder gelukkig advies door
Mr. H. F. van
Leeuwen

………………………………..
388

Een VermOgeflSl1effiflg van 10 milliard gulden? door
A.

A.

van

Sandick

……………………
389

Spreiding der industrie door
Mr. H. R. Marius
en
1.
Dijkstra

……………………………..
390

De Ameiikaansche voorstellen voor een vrijer handels-
verkeer en zoo volledig mogelijke werkgelegenheid,
door

Dr.

E.

D.

de

Meester

………………….
393

De verhouding tusschen natuurlijke en synthetische
rubbers door
Dr. J. F. Hacou ……………….
395

A a n t e e k e n i n g
Monetaire problemen

in

Italië

……………..
398

Boekaankondiging

…………………………
398

Geld-

en

kapitaalmarkt

..
……………………
398

Mededeelinge.n van de Kamèr van Koophandel ….
399

Statistieken
:

Bankstaat

…………………………..
399

DEZER DAGEN

maakte Radio Nederland met een stereophonische uit-

zending vele huiskamers tot lalÇoratoria. Wat de luisteraar
steeds één en ondeelbaar had geschenen,, werd hem
thans in
stukken toegediend en daar moest weer een geheel van
worden gemaakt. Beeld van êen volksgemeenschap na
een langdurigen oorlog, of van een kabinetsformatie.
De luisteraar, die zich op de aangegeven Waarnemings-
plaats bevqnd, hoorde duidelijk de eerste vio]en links en
het slagwerk rechts. Omgekeerd beeld van, de politieke
situaties in verschillende landen.
Op eenigen afstand van de waarnemingsplaats waren de klanken weer saamgevloeid. Als het niet een accou-
stische proef was geweest zou men het geruischlooze
splitsing ter wedersamenvoeging kunnen noemen. Zooiets
wenscheii Curaçao en Suriname, wiër delegaties juist hier
te lande zijn aangekomen om over veriiieuwing van het
imperiale statuut te spreken.
In de plaats van samenvoeging zou men ook samen-
werking kunnen, lezen, een veel lossere band. Een handels-
verdrag, tot stand gebracht tusschen .de Amerikaansche en
de Russische bezettingszône van Duitschland, brengt zulk
een samenwerking na voorafgaande splitsing. Dit schijnt
niet te gelukken tusschen de partijen, d,ie kort geleden de
Fransche Regeering vormden. Te Parijs zullen ook de
ministers van buitenlaiidsche zaken van de vier groote ge-
allieerden hun best ertoe doen; als zij daarin niet slagen zullen zij misschien appelleeren aan alle bondgenooten,
dus ook aan die, welke tot dusverre – zelfs in, Neuren-
berg – slechts luisteraars waren.
Watwillen degenen, van wie Sjahrir de woordvoerder is,
na eèn d.00i hen zoo vurig begeerde splitsing? Samen-
voeging, zooals Suriname en Curacao, of samenwerking?
Of mogelijk geen van beide? De afkondiging van den nood-
toestand op geheel Java en de tot een, Britsch ultimatum
aanleiding geveride troepenbewegingen der T.R.I. zijn
in wonderlijke tegenstelling tot het aanbod van een
voorloopig accoord met tal van, open vraagstukken.
Samenwerking met betrekking tot splitsing van atomen
is in openbare bespreking gebracht. De Vereenigde Staten
willen hun geheim vrij geven, mits het niet voor oorlogs-
doelëinden zal worden toegepast, maar voordat zij daarvan
zeker zijn, houden zij het voor zich. Dat zij zelf den
vrede willen, moge blijken uit de overschakeling van mu-
nitiefabrieken op kunstmest.

Hier te lande hokt het bij de samenvrking tusschen
twee diensten, waarvan het publiek vroeger nooit de ge
splitste werking zag: de postpakketdienst en de douanen.
Laatstgenoemden. beschermen onzen voorraad vreemde
vluta tegen pakketten met pseudogeschenken. Onze
devezenpositie heeft volgens Dr. Holtrop wel bescherming
noodig, ze is niet fraai. Des te erger; dat door de haven-
staking tal van onze eigen schepen gedoemd zijn tot veel te
lange los- en laadtijden. Waar blijft tegenover dit onve:-
antwoordelijk spel ian splitsing zonder samenwerking
ht krachtige geluid over Hilversum T en II, van de brug?

Naami. Venn.

– Hollandsche

Belegging- en

BeheerMij.

Anno 1930


Heerengracht 320 – A’dam

Beoôrdeeing en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil– les ten behoeve van onder-nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.

Commissarissen
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh. –

IDE BANK

HOUDT

HAAR CLIENTEN

— GEREGELD OP

DE HOOGTE

VAN VÖOR HEN

BELANGRIJKE

BERICHTEN OP

I NA N CI EE L

G E BIED

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING

200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

R. MEES & ZOON EN

A01720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam- (alleen assurantlen)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H.
A.
M. Roelants

– Schiedam

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

NEDERLANbSCH JURIST, die zich binnenkort in

ARGENTINIE

zal vestigen -en aldaar de mogelijkheden vaZ Nederlandsche
industrievestiging met Argentijnsche kapitaaldeelneming zal onder.
zoeken, verzoekt onder

nemers en ondernemingen – ook niet.
industrieele – die plannen of voornemens in deze richtiig hebben,
zich met hem in verbinding te stellen. Hij stelt zich voorts gaarne beschikbaar voor het verrichten van al die werkzaamheden in Argentinië, waarvoor het uitzenden van
eigen vertegenwoordigers te duur is.
Brieven met summiere opgave van plannen of wenschen onder
n6. 117881, te richten ‘san Adv. Bureau BOLREK, Koningsplein .1,
Amsterdam.

JURIST
(35 jaar) met groote ervaring op bedrijfsorganisatorisch gebied,
zoekt positie in het buitenland (bij voorkeur Amerika) als
Directie-secretaris of anderszins. Brieven no. 510 bureau van dit
blad, postbus 42, Schiedam.

TTTU11-

Bij den NEDERLANDSCHE SPAARWANKBOND –
Vakgroep Algemeene Spaarbanken te Amersfoort is
gelegenheid tot plaatsing van een –

– econoom of jurist

leeftijd niet ouder dan 30 jaar. Zij, die belangstelling
hebben voor en/of ervaring hebben op het gebied van
de beleggingen genieten de voorkeur. –
Eigenhandig geschreven brieven mët volledige bijzon-
derheden en onder opgave van verlangd salaris te rich-
ten aan het Secretariaat: Pieter Bothlnan 1 te Amers-
foort.

Groot ACCOUNTANTSKANTOOR vraagt

directeur-beheerder
Bijkantoor, binnenkort in een der provinciale hoofdsteden
te vestigen. Alleen komen in asnmerkiitg representatieve,
terzake deskundigen.. Prima referenties vereischt. Brieven
onder no. 1121 Advert. Bureau .,Major”, Laan van Meerder-voort 189 f, Den Haag.

Het Bestuur van de FrieschGroningsche Hypotheek-bank NV., Nederlandsche Hypotheekbank N.V. en Al-
gemeene Friesche Hypotheekbank NV., roept sollici tanten op voor de functie van

directeur van

het kantoor Groningen

dezer instellingen.


Brieven met uitvoerige inlichtingen en referenti-es te
richten aan de Pirectie, Heerengracht 433, A’dam C.

Op ACCOUNTANTSKANTOOR wordt gezocht een
nog studeerend


medewerker
bij voorkeur R. K., liefst reeds geslasgd als Belasting-
consulent, of de desbetreffende studie reeds voltooid
hebbende.
Voor gegadigde bestaat gelegenheid de practijk, we-
gens gebrek aan ovolger, op den duur over te nemen.
Met het oog op 0e werkzaamheden zal de studie voor accountant in vèrtraagd tempo moeten worden voleind.
Brieven met volledige inliëhtingen en verlangd salaris onder no. 511 bureau v. dit blad, postbus 42, Schiedam,

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

Hoofdkantoor: Amsterdam

70

kantoren in Nederland

FINANCIERING van HANDELSTRANSACTIES

IN BINNEN- EN BUITENLAND

BANKPAPIER, ACCREDITIEVEN EN

REISCHEQUES VOOR UW

BUITENLANDSCHE REIZEN

Voor het vervölg vtjn de rubriek ,,Vacatur’es” zie pag 400

19 Juni 1946

ECONQMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

387

DE KLEINE. BELEGGER.

Er moet gespaarci worden. Daarvan is nu wel haast
iedereen overtuigd. Ei wordt ook gespaard. Bijdragen aan pensioenfondsen, premies voor levensverzekering worden geregeld betaald. De grote massa voelt dit als het voldoen
•aan verplichtingen, niet als opleg van niet-vertee’rd in-
komen. In. feite echter is het besparing. De institutionele
beleggers zijn dientengevolge zeer belangrijke organen

van de besparingen geworden en naar hen heeft de be-
leggingsmarkt zich meer en meer geiicht.

Maar er moet meer worden gespaard, dan waartoe men
zich bij pensioenregeling en verzekeringscontract min of
meer heeft gebonden. Er moet uit het inkomen, ook na de

voldoening aan de premieverplichtiogen, nog meer worden
opgelegd. In zijn nota dd. 7 Mei 1946, naar aanleiding van
het Verslag van het afdelingsonderzoek in de Tweede
Kamer, betreffende het wetsontwerp tot het aangaan van
geldieningen ea credietovereenkomsten ten laste van het
Rijk (zitting 1945/46 No. 211), schiij[t de minister van
Financiën dan ook: ,,Ten aanzien van de deelneming in
de uit te geven binnenlandse leningen mag naar het
oordeel van den ondergetekende worden verwacht, dat
naast die van de institutionele beleggers, de inschrijvin-
gen van de burgerij tot het gewenste resultaat zullen
medwerken”.. *

Wil men d6 besparing en. de belegging door particulieren
bevorderen, dan zal men echter in de allereerste plaats
moeten zorgen, dat die belegging den particulier

voldoende
uitzicht biedt op veiligheid van zijn hoofdsom en op
redelijk rendement om hem tot belegging.en dus tot be-
sparing te doen besluiten. Vindt de kleine belegger in een
beleggingsmarkt, die zich meer en meer op de_behoeften
en verlangens der institutionele beleggers heeft ingesteld,
dat uitzicht op veiligheid van zijn hoofdsom en op redelijk
rendement?

De rentestand is laag, ternauwernood 3 pCt. Zowel de
institutionele als de particuliere beleggers hebben zich
daaraan – aan te

passen. Eerstgenoemde wijzigen hun
tarieven, laatstgenoemde hebben hun verteringen nu
of in de toekomst naar het verminderde rente-inkomeh te
herzien. – –

De institutiönele beleggers sluiten tegen hun nieuwe
tarieven langlopende contracten af, op zo lange termijn,
dat de looptijd van de fondsen, waarin zij beleggen, erdoor
wordt benaderd of overtroffen. Zij kunnen bovendien rekenen op een voortgaande toevloed van te beleggen
middelen. Veranderingtn in koers en rentestand kan hun
voor de thans te beleggen gelden betrekkelijk koud laten,
mits hun tarieven in overeenstemming zijn met het huidige
rentepeil.-

Geheel anders staat de particuliere belegger ervoor.
Hij stelt tegenover zijn beleggingen geen vaste verplich-
tingen op lange termijn. Hem dient de rente om nu of in
de toekomst in zijn levensonderhoud te voorzien, waarbij
hem nog niet bekend is, wanneer dat levensonderhoud
door de rerte zal moeten worden gedekt, noch ook op
welk peil de kosten van het levensondeihoud clan zullen
staan. Wellicht zal aiet de rente, doch de hoofcjsom hem
moeten dienen ter voorziening in thans nog onbekende
behoeften, en hij weet niet, of en zo’ ja wanneer zulke
omstandigheden zich zullen voordoen.
De particulidre belegger is dus veel gevoeliger voor de
wisselingen van de rentestand dan de institutionele

belegger. Stijging van de rentestand doet zijn laagrentende
obligatiën in koers dalen, hetgeen hem hij realisatie
verlies op de hoofdsom veroorzaakt. Realisatie kan voor
den kleinen belegger op de meest onverwachte ogenblikken
noodzakelijk 7ijn: ziekte, verhuizing, verlies van betrek-
king, verlies in zaken, huwelijk van kinderen,’ gelegenheid
of zelfs noodzaak om een zaak over te nemen, uit te breiden,
zichzelf of een zoon in te kopen e.d. De meeste kleine
beleggers hebben hun besparingen slechts beschikbaar

(of blijken ze achteraf slechts beschikbaar te hebben)
voor kortere tijd dan de daarvoor gekochte obligatiën
lopen. Zij hebben dus groot belang bij koersstabiliteit.
En zelfs wanneer zij niet behoeven te realiseren zullen
zij, ingeval de algemene rentestand stijgt, de voorafgegane
belegging tegen lage rente als een nadeel -ondervinden,
want stijging van rentestand gaat veelal samen met stijging
van prijsniveau en van levensstandaard, die weer tengevolge
heeft, dat de rente voor de dekking van de kosten van het
leven niet toereikt.

De institutionele’ beleggers met hun vaSte langdurige contracten tegen aangepaste tarieven dragen alleen voor
hun onkostenelement het iisico van het wisselend prijs-
niveau; hun verzekerden dragen het voor de rest. Even-
min is het koersiisico voor hen van, belang, ook weer
vanwege hun langdurige contracten en doordat zij, wegens
de voortgaande productie, eeuwigdurend,e beleggers zijn.
Hiertegenover mag men niet stellen, dat, een levens-
verzekeringmaatschappij, die haar effecten tegen beurs-
Icoers op de balans pleegt op te nemen, wel degelijk koers-
risico loopt, want dan zou men dat risico afleiden uit een
irrationele balaispolitiek van deze maatschappij ze’e
inplaa.ts van uit werkelijke belangen.
De particuliere beleggérs daarentegen ondervinden de
schommeling van de rentestand in hoge mate; voor hen
is het koersrisico een reëel gevaar wegens een steeds drei-
gende noodzaak van liquidatie, voor hen is een lage vaste
lente een oorzaak van nooddruft.
De stroom van conversies sedert 1931 heeft in hoofd-

zaak langlopende leningen tegen steeds lagere rentevoet
in het leven geioepen. De gebruikelijke aflossingstermijn is

ongeveer 40 jaar. De institutidnele beleggers vinden bij
zulice leningen wat zij nodig hebben. Flebben zij aanlei-
ding, iets anders te verlangen, dan houden zij met elkander
het been stijf en bedingen zo nodig hun eigen voorwaar-
den bij onderhandse geldschieting.
Maar de kleine beleggers, ongeorganiseerd en odes-kundig, vinden hij leningen tegen lage vaste rente met
lange looptijd geenszins wat zij behoeven. Stijgt de rente-
stand, dan daalt de koers, te sterker, naarmate de looptijd
langer is. Het volgende staatje van koerswaarden, waar-
van de gegevens zijn ontleend aan Hage’s koerstafels,
spreekt ten deze duidelijke taal.

Koers ceaarden ran een
3
pCt. lening met , halfjaarlijkse
rentebetaling en aflossing in jaarlijkse gelijke termijnen.

rente-
Looptijd
stand
10 jaar
20 jaar
30 jaar
40 jaar 50 jaar

3. pCt.
97,72
96,08
9476

93,69 92,81
4

pCt.
95,42
92,23
89,72
87,75
86,16
4

pCt.
93,20
88,61
85,10
.82,40
80,29
5

pCt.
91,06 85,20
80,86
77,58 75,08

Tegenover deze kwade kans op kapitaalverlies kan
de belegger geen voorzieningen treffen. Zelfs de tegenkans
dient hem niet; bij verdere daling van de rentestand

wordt hij niet in het genot van de ,,vaste” rente gelaten,
maar wordt hij door conversie genoodzaakt, met lagere
rente, hetzij op de oude, hetzij op een andere belegging,
genoegen te nemen. De tegenwoordige omstandigheden,
waarbij het hem door zijn debiteur gelaten alternatief van
aflossing in geld hem een geblokkeerd tegoed bezorgt,
dwingt menig belegger tot toestemming in verlaging van
rente voor langlopende leningen en zelfs voor niet-af

losbare pandbrieven, ciie alle uitei’aard in hun koersen
gevoelig zijn voor de wisselingen van de rentestand.
De particuliere belegger heeft behoefte aan belegging
met stabiele kapitaalwaarde. Voor zulke beleggingen is
tweeërlei vorm’ te bedenken, ni. tegen vaste rente met
korte looptijd, of met lange looptijd tegen veranderlijke
rente.

Vastrentende leningen met korte looptijd hebben
verschillende bezwaren. De aflossing en de vernieuwing

388

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juni 1946

Le

brengen kosten mede, die de rentegevendheid verminde-
ren. De debiteur is niet zeker van de vernieuwing en finan-
ciert langdurige kapitaalbehoeften, met korter lopende
leningen, dus in feite te lichtvaardig. Het zou zeker
geen aanbeveling verdienen, in grote mate in de lang-
durige credietbehoeften van de Overheid te voorzien
door het afsluiten van kortlopende leningen.
In de langlopende lening met heweeglijke rentevoet
zien wij de oplossing van dit dilemma. Zij heeft voorbeelden
in kleinere onderhandse crediettransacties. De weder-
zijdse opzegbaarheid van een hypothecaire lening,
die meestal na vijf jaar is bedongen, wordt in de praktijk voornamelijk gebruikt om de rentevoet der lening aan te passen aan de gewijzigde rentestand. De juridiche vorm,
waaronder dit economische doel bereikbaar wordt gehou-
den, heeft het nadeel van de kosten der ,,nieuwe akte”
en van de ongelegenheid, waarin men bij schaars voor-
ziene markten ded debiteur zou kunnen brengen. Eleganter
is de automatische vernieuwng tegen de rentestand van de dag bij de geldlening op prolongatie.
Bij dit laatste aansluitend geven wij in overweging de
uitgifte van een staatslening, waarvan cle rentevoet van
jaar op jaar, of om de drie of vijf jaar opnieuw wordt
vastgsteld in overeenstemming met de heersend
Tentestand. Die vaststelling moet natuurlijk door een
betrouwbare, neutrale instantie geschieden. Daartoe kan een commissie in het leven worden geroepen, bestaande
uit drie leden, te benoemen respectievelijk door de Ver-
zekeningskamen, door de Veneeniging voor den Effecten-
handel en door de gezamenlijke economische faculteiten en
hogescholen. Deze commissie dient als opdacht te hebben,
het bepalen van de rentestand, blijkend.e uit het reële
rendement van die obligatiën ten laste van de Nederland-
se Staat, wëlke, met een looptijd van ten minste nog
tien jaar, het dichtste bij, doch niet boven pari noteren.
De eis van een looptijd van nog tien jaar dient om
,,discontopapier” uit te sluiten; de leningen met note-
ringen boven pari zijn geëlimineerd, omdat conversie-
vrees, ten aanzien van hoognentende fndsen, de koers
daarvan tot dicht bij pari kan omlaagdrukken. Natuurlijk
is nog enig richtsnoer nodig voor geval alle leningen
boven pari noteren.

Zulk een fonds met automatisch aanpassende rentevoet
zal steeds om en nabij pan noteren en is derhalve de
belegging hij uitnemendheid voor particuliere beleggers,
wellicht ook voor die institutionele beleggers, die geen
contracten op lange termijn sluiten en niet zeker zijn van

voortdurende vernieuwing en aanvulling Yan de hun
toevertrouwde gelden, de spaarbanken bijvoorbeeld.
Voor cle Staat heeft zulk een lening het voordeel, dat hij
daarbij geen aflossingsplicht op zich behoeft te nemen. Im-
mers, daar de rentevoet zich ,automatisch aanpast en de
koers stabiel blijft, zodat de’houcjer steeds kan realiseren en zich door een nieuwen spaarder doen opvolgen, zullen de kapitaalvenschaffers geen behoefte voelen aan het be-
dingen van een aflossing plicht.
Beleggers en Overheid zullen door deze soepeleleningen
beide gebaat zijn
;
al ware het alleen al, omdat een staats-‘
fonds, dat niet het gevaar van koersdaling bij stijging van
rentestand in zich draagt, de particuliere beleggers ver-
trouwen zal geven en hen ertoe zal brengen, hun saldi in
staatsschuld te beleggen en verdere besparingen te doen,
wetend, dat die besparingen intact blijven en te allen tijde
redelijk rentegevend zullen zijn.
•Niet alleen voor vrije saldi en nieuwe besparingen,
maar ook voor belegging van geblokkeerd tegoed zouden
wij de soepele staatsobligatie of een soepele grootboek-
inschrijving beschikbaar willen zien gsteld. Het is toch debe-
doeling, de lasten om te slaan naar draagkracht, met
name naar vermogen; de beperking van de belegings-
mogelijkheid voor geblokkeerd tegoed tot taagrentendè
en langlopende grootboekschuld doet degenen, wier
vermogen door of ondanks hun wil liquide was, nog eens
bijzondere lasten dragen. Deze onbillijkheid kan door het
instellen van een grootboek met soepele rentevergoeding,
desnoods zonder aflossing, en niiet verhndelbaarheid na
2 â 3 jaar, tegen de stabiele koers nabij pan, worden opge-
heven. Alwéér een voordeel van de soepele staatsobligatie.

EEN MINDER GELUKKIG ADVIES.

Een zestal economen, waarvan de meesten ook nog als
practici op fiflancieel terrein gekenschetst kunnen worden
hebben tot den minister van Financiën onder dagteeke-
ning van 18 Mei een onpractisch advies gericht. In het
nummer van 29 Mei van dit blad heeft Professor Polak
in een artikel ,,Scylla en Charybdis”
1)
den inhoud verkort
weergegeven en zijn cnitiek geleverd. Ik meen, dat het bij
deze cmitiek niet mag blijven, want de indruk mag niet
worden gevestigd, dat het stuk de algemeen geldende
gedachten weergeeft, welke heerschen in de meet weten-schappelijk getintë kringen der financieele practici.
Wij kunnen het er over eenS zijn, dat het overheidsbud-get groote zorgen baart, en eemi eerbiedwaandige hoeveel-
heid werk door het Departement van Financiën, besteed
aan de samenstelling van een begrooting en van een nationaal budget, maakt het moglijk de ernst van de
situatie aan de hand van veel cijfermateriaal tot ons te
laten doordringen.

Wij kunnen het er ook over eens zijn, dat in de ‘iiast-
stelling van onze buitenlandsche wisselkoersen een incon-
sequentie ligt tegenover .de regeeringspolitiek van be-
heerschte en zeer beperkte veihooging van bonen en prij-
zen en dat deze leidt töt het geven van kostbare toeslagen
op de distnibutiegoederen. Het meest constructieve ge-
deelte van het advies ligt in de ,beschouwingen hieraan
gewijd, al meen ik hier in den gevolgden gedachtengang
een onjuistheid te moeten constateeren. Wanneer, zooals
de stellers der nota aanbevelen, aangestuurd moet worden
op een prijsniveau van 2 x dat van 1939 en men aanneemt,
dat het reëele nationale inkomen 25 pCt. beneden den
vooroorbogschen omvang blijft door afgenomen arbeids-
productiviteit, resulteert hieruit geen loonindex van 180,
doch van 150, welke slechts kan stijgen bij vermeerdering
van de pnoductiviteit van den arbeid.
Doch dit is niet het ohderdeel van het betoog, waartegen
ik mij in het bijzonder wil richten. Voorwerp van mijn
cnitiek is in de eerste plaats de simplistische oplossing,
welke wordt aanbevolen voor de verlichting van het
staatnbudget door middel van een vermogensheffing van
10 milliand gulden, welke oven enkele jaren de vermogéns-
aanwasbelasting zal moeten volgen.
,,Uigangspunt van ieder economisch saneeningsplan
zal moeten zijn, dat Nederland weer in evenwichtigen
toestand geraakt”, aldus de eerste zinsnede in •de derde
paragraaf van het besproken stuk. Indien voor
uitgangs-

punt ,,doel” zou mogen worden gelezen, zouden wij ons
daar gaarne mee willen veneenigen. Het woord uitgangs-punt schijnt echter met opzet gekozen, want wat men wil
is eerst een evenwichtig prijsniveau en evenwicht in de
staatshuishouding in financieel opzicht en daarna een
drastische heffing, teneinde de rentelasten van het staats-
budget te verminderen. (De rente van het bedrag der voor-
gestelde heffing wil men gescheiden houden van de overige
begrooting).
In een debatingclub kan men zich de luxe veroorloven
uit te gaan van bepaalde ficties en daarop voortbouwende
conclusies te trekken. Deze conclusies kunnen waardevol
zijn, gelijk alle zuiver theoretische abstracties. Maaf wan-
neer men zich met een advies wendt tot den minister van
Financiën, noet men treden uit de sfeer vn de d,ebating-
club en op de basis van de economische werkelijkheid gaan

‘)
Zie: ,,ScyIIa
en Charybdis” doof Prof. Dr. N. J. Polak in
van 29 Mei 1946, blz. 339.

19 Juni 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

389

staan. En in die werkelijkheid staan eenige onontkoombare
feiten: le. klet wereldprijs- en loonniveau zijn uiterst on-
zekere factoren en zullen dat voorloopig blijven. 2e. Ne-
derland verkeert gedeeltelijk nog in oorlogseconomie en
gedeeltelijk in een kostbare en pijnlijke overgnngsphase
(waarin velen voor verbetering aanzien,
wat
in feite
verdere intering is).

Methetbereiken van den evenwichtigen toestand waai’op de
veel op een vermogensconfiscatie gelij kende vermogens-
heffing der zes heel’en zou moeten wachten, zal in elk geval
geruimen tijd gemoeid zijn; doch laten wij optimist zijn

en aannemen, dat dit evenwicht over enkele jaren in zicht
zou kunnen zijn.

Deze enkele jaren moeten.doorleefd worden in de zeker-
heid eener confiscatoire heffing op den achtergrond, het-
geen niet anders zeggen wil, dan dat een niet onaanzien-
lijk deel van het menschelijk vernuft zal worden aange-
wend om te pogen aan deze als catastrophaal gevoelde ope-
ratie zooveel mogelijk te ontkomen, terwijl aan den paat-
zin in deze tijden van onzekerheid uiteraard alles zal
ontbreken. De debatingclub is een goede plaats om de
,,announcement effeets” nader te besireken; hier moge
volstaan worden met het constateeren van het feit, dat
véér alles gaat: herstel, di. opvoering van arheidsproduc-
tiviteit, d.i. vorming van nieuw vermogen, waarvoor
noodig is besparing en nog eens besparing!: een nieuwe
geest van ijver en zuinigheid, ten doel hebbende, daarvan
binnen afzienbaren tijd de vruchten te plukken. 1-let
vooruitzicht van toekomstige heffingen op liet vermogen
is hiervoor verre van bevorderlijk.
Ik weet het: voor een vermogensaahwasbelasting en
daaraan gekoppeld matige vérmogensheffing pleiten zéé-
vele politieke argumenten, die meer in de ethiek dan in
de economie gegrond zijn, dat deze heffingen op het pro-
gramma van iederen minister van Financiën welhaast
onvermijdelijk zijn. Maar dat deze operatie zoo snel mo-
gelijk verloope, opdat de schade der onzekerheid zoo klein
mogelijk zij, is van primair belang. Dat economeii met
de nuttige mogelijkheid schermen van zware heffingen,
veel zwaarder dan die van minister Lieftinck, waarvan de
practische inbaarheid reeds twijfelachtig is, is daarom zoo
extra te betreuren, omdat toch reeds zoo onvoldoende
wordt ingezien hoe weinig nuttigs van de vermogenshef-
fingen mag worden verwacht. Geen steentje der wederop-
bouw, geen eerlijk uitbetaalde schadevergoeding zal kun-
nen steunen op heffingen op vermogens (afgezien voorzoo-
ver buitenlandsch bezit wordt geliq’iiideerd) en hiermede
kom ik tevens aan het tweede hoofdbezwaar tegen het
adres: de wijze, waarop men de 9taatsschuld voorstelt. In
een optelsom worden samengevoegd: de bestaande ge-
vestigde schuld, de vlottende schuld gemaakt wegens
gedane uitgaven, de schuld ingeschreven in het Grootboek
voor den wederopbouw en de geleden oorlogsschade, welke
nog niet is ingeschreven in het Grootboek. Beide laatste
posten opgenomen voor 4,5 milliard gulden. Nu kan
staatsschuld, die is ontstaan door het opnemen van geld
eenerzijds en een beleggingsdaad anderzijds economisch
ongetwijfeld gedelgd worden door een heffing; maar
wederopbouwschuld kan econorrtisch slechts verdwijnen
door betaling in koopkrachtig geld; d.i. uit de opbrengst
van het toekomstige sociale product, waarvan de Staat een gedeelte door belastingheffing of door leening aan
zich trekt. Een heffing op de vermogens in het verleden
opgebouwd kan voor dit herstel niet dienen (met uitzonde-ring alweer voorzoover door liquidatie van buitenlandsche
vermogens kookrachtig geld kan worden verkregen) en
het is één der fouten van het besproken adres, dat-het
voedsel geeft aan den populairen waan: men moet het
geld halen waar het zit. In feite moet tot besparing worden
genoopt hij de bron, waaruit deze kan voortkomen en het,
groote.probleem,waarvoorwij $taan is niet, dat der bestaan-
de staatsschuld, niet dat der heffingen, het is dat der
bevordering der productiviteit en der zuinigheid.

Constructieve adviezen moeten gaan in de richting van
do vorming van nieuw kapitaal en van opvoering dei wel-
vaart, welke een voldoende draagkracht moet bieden voor
een verzwaarde schuldenlast. IDie welvaart zal voorloopig
onvermijdelijk moeten staan onder een druk, omdat van
het kleinere maatschappelijk product een grooter deel
dan vroeger zal moeten worden afgezonderd voor herstel
en dus niet voor directe con9umptie zal kunnen dienen.
Economen kunnen nuttig werk doen door hun medemen-
schen van die waarheid te doordringen; doch wanneer
men voedsel geeft aan het geloof, dat die druk verminderd
kan worden door aantasting der besparingen in het ver-
leden, worden slechts ijd,ele verwachtingen opgewekt.
Mr. H. F. VAN LEEUWEN.

EEN VERMOGENSHEFFING VAN
10 MILLIARD GULDEN?

Het is niet mijn bedoeling mij hier te verdiepen in de
vraag door Prof. Polak in het nummer van 29 Mei
1)
ge-
steld, of het niet beter ware de vermogensheffing van 10
milliard gulden terstond te doen plaats hebben, inplaats
van deze als sluitstu.k op de budgetaire ganeefing te doen
fungeeren, zooals door de heeren Van den Brink c.s. in
hun nota aan den minister van Financiën wordt voor-
gesteld.
De praea1abele vraag evenwel is m.i. of een vermogens-
heffing van een dergelijken omvang ivel practisch mogelijk
is. Ht gaat hier om het
belastbaar
vermogen, niet om een
theoretiscl3 wel te beredeneeren, maar practisch niet gnijp-
baar volksvermogen. Het moge waar zijn, dat de huidige
staatsschuld in overwegende mate geen reëel yermogen
vormt, maar slechts vermogenswaaiden representeert,
die in het verleden reeds vernietigd zijn (zooals in bedoelde
nota wordt gezegd); dit wil nog geenszins zeggen, dat het wegwerken van een belangrijk deel van deze staatsschuld
niet meer is dan een simpele herwaardeeringsprocedure,
zooals deze in een bedrijf kan worden toegepast.
Dit belastbaar vermogen nu bedroeg in het belasting-
•jaar 1940/41 12,2 milliard gulden. Zelfs indien men aan-
neemt, dat dit belastbaar vermogen in geld thans dubbel
500
groot is geworden, hetgeen vermoedelijk een illusie is,
dan zou om 10 milliai’d gulden te heffen het belastingpercen-
tage toch nog gemiddeld 40 pCt. moeten beloopen. liet is
mogelijk, dat er een aantal particulieren is aan wie een
heffing van 40 pCt. of meer (of meer, want anders komt
men niet op een gemiddelde van 40 pCt.) kan worden
opgelegd, maar wie in de gelegenheid komt kennis te nemen
van de balansen onzer bedrijven (groote, zoowel dIs kleine)
• zal tot de conclusie komen, dat het volstrekt uitgeloten
is te achten dezen een dergelijke nderlating te doen onder-gaan. De herbouw der installatie$, de aankoop van grond-
stoffen en de stijging der debiteuren reeds in dit eerste
jaar na de bevrijding, hebben’ de liquide middelen inbelang-
rijke mate doen verdwijnen, in velegevallen zelfs ongeacht de
blékkeering. En deze bedrijven moeten wel in deze hêffing
worden betrokken, wil men tot het gestelde bedrag van
10 milliard gulden kömeh. Het is ook niet te verwonderen, dat een dergelijke ver-
mogen9heffing practisch niet uitvoerbaar is. In 1940/41 telde ons land 189.159 aangeslagenen in de vermogens-
belasting met een gezamenlijk vermogen van 12,2 milliard
gulden. Daarnaast waren er echter 1.536.430, ‘dus 8 maal
zoo veel, aangeslagenen in de inkomstenbelasting met een
gezamenlijk inkomen van 3,3 milliafd gulden, inclusief
het inkomen uit vermogen. Deze verhouding in het oog
vattende is het duidelijk, dat wij de gezondmaking onzer
staatsfinanciën ten deze op eën veel te smalle basis optiek-
ken, door hierin uitsluitend de vermogensbezitters te be-
trekken. Wil men een dragelijk resultaat bereiken dan

1)
,,Scylla en Charybdis”, door Prof. Dr. N. J. Polak in ,,E-S.B”
‘van 29 Mei 1946, biz. 339.

-,

7

,

390

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juni 1946

zal men de veel grootere pategorie van inkomen-
trekkers zonder vermogen van beteekenis eveneens bij
deze heffing moeten inschakelen en wel door een
héffing

in termijnen,
want voor een heffing ineens komt deze
breede schare uiteraard niet in aanmerking. Deze heffing
in termijnen
iS
het natuurlijke gevolg van het betrekken
va,n de inkomentrekkers in de aflossing
van staatsleenin-

gen; een leening is, mits zij ten laste van den gewonen
dienst geamortiseerd wordt, in wezen niets anders dan een
heffing in termijnen. Het vraagstuk ,,heffen of leenen”,
dat vanouds zooveel pennen in beweging heeft gebracht,
is au fond dan ook geen kwestie van het tegenover elkander
stellen van twee geheel verschillende stelsels, maar betreft
slechts het zoeken naar de meest efficiënte methode om een
heffing en daarmede een schuidvermindering te effectuee-

ren.
Wil men deze gedachte in practijk brengen – en zulkS zal noodzakelijk zijn, omdat, zooals reeds werd gezegd,
een heffing ineenS van ettelijke milliarden tot mislukking
is gedoemd – dan zal men er zich dus bij moeten neer-
leggen, dat van onze staatsschuld vooralsnog een grooter
bedrag dan 13 milliard guJden (23 minus 10) blijft door-
loopen. Ongetwijfeld beteekent dit, dat voorloopig de
rentelastvan onze staatsschuld dan evenredig hooger blijft, dan in geval van een zeer groote vermogensheffing ineens.
Men moet zich de zaalc echter zoo voorstellen, dat de
Staat dan het bedrag, dat hij
niet
terstond heft, als het ware
uitleent aan de belastingbetalers, die de meerdere rente,
die de Staat op zijn schuld moet blijven betalen, jaarlijks
mèt de aflossingstermijnen, opbrengen. Men bedenke
hierbij, dat na een heffing ineêns de Staat welisvaar min-
der rente heeft te betalen, maar anderzijds ook de belasting
derft van het inkomen uit het aldus wegbelaste vermogen.
Wezenlijk verschil in uitkomst is er dus niet..
Het lijdt geen twijfel, dat, indien aldus de desorganisatie
van onze economische structuur, die het gevolg moet zijn
van een heffing ineens van min of meer astronomisch
dimensies
i
wotdt vermeden, een dergelijke, meer bedacht-
zame, procedure de voorkeur verdient. De parabel van het
kind en het badwater is ook hier van toepassing. Ook het
feit, dat• de, mede in anticipatie op de komende heffingen,

geblokkeerde gelden zijn gebruikt,
niet
ter schuldaflossing,
maar ter verruiming van de geldmarkt in engeren zin,
moet ons huiverig doen staan tegenover een groote ver-

mogensheffing.
A. A. VAN SANDICK.

SPREIDING DER INDUSTRIE.

De be’olkingsconcentratie in het J’Vesten .’an ons land

In het zeeha,vengebied van Amsterdam en Rotterdam,

waaronder hier de provincies Noord- en Zuid-Holland en
Utrecht worden v,erstaan, woont op een oppervlakte,
öngeveer gelijk aan het vierde deel van het geheele land,
meer dan de helft van de Nederlandche bevolking. 1-her-
van vonen ruim 2,25 millioen menschen in 5 steden met
meer dan 100.000 inwoners: Amsterdam, Rotterdam,
‘s-Gravenhage, .Utrecht en Haarlem. Daarnaast kent het gebied nog een tieritaj gemeenten met een uitgesproken stedelijk karakter, die meer dan 30.000 inwoners tellen. Met een bevblkingsdichtheid van 615 inwoners per km
2

(op 1 Jan. 1943) is het zeehavengebied van West-Neder-
land een der dichtstbevolkté streken van de aarde. In
West-Europa kent men èen gelijkwaardige bevolkings-
dichtheid slechts in het Ruhrgebied,, Saksen, het Engelsche
katoendistrict en in sommige deelen van België.
Met recht kan men zich afvragen, of een soortgelijke
concentratie der bevolking gewenscht is. Concentratie
(ter bevolking in beperkte mate is alleszins toe te juichen. Hoewel in vele gevallen niet te vermijden (agrarische be-
bouwin), heeft het versprei4e wonenvele bezwaren. Het maatschappelijk leven van de 20eeeuwvraagt een aantal

centrale voorzieningen, die niet dan met groote moeite.

en hooge kosten aan verspreid wonenden kunnen worden
toebedeeld. De aanleg van- gas-, water-, electricitëit-,
telefoon- en rioleeringsnetten is slechts economisch ver-
antwoord, indien per ,strekkende kilometer leiding een
bepaald aantal aansluitingen verlregen wordt. Ook de
voorziening in de cultureele behoeften (scholen, theaters,
musea) wordt door verpreide bebouwing bemoeilijkt.
Er .die.nt dus zeer zeker gestreefd te worden naar concen-
tratie der bebouwing in kernen. Het is echter evenzeer
duidelijk, dat ook bier grenzen gelden. Door de concentra-
tie der bevolking in te groote en te dicht op elkaar liggende
steden kunnen vele,
andere
problemen ontstaan, die een
zoo grooten omvang kunnen aannemen, dat beperkende

bepalingen dienen te worden gesteld. De bevolkingscon-
centratie kan een optimum overschrijden, waarbij de
kosten van de verschillende centrale voorziëningen per
afnemer weer gaan stijgen en ook de verrichting van andere
functies van het economisch leven toenemende moeilijk-
heden ondervindt. In ‘het geheele ‘Westen des lands doet
zich dit reeds gevoelen. Zôo heeft men in Noord- en Zuid-

1-holland het diinkwatervraagstuk. Het verkeersprobleem
in dit deel van Nederland is zohder radicale en zeer kost-bare middelen niet meer op te lossen. De tunnel onder de rivier de Maas te Rotterdam moge daarvan als voorbeeld
worden genoemd.
Ook voor de volksgezondheid zijn de gpoote steden scha-
delijk. Zij kenmerken zich o.a. door gebrek aan
recreatieruimte vôor de bevolking. Gewezen moet
worden op den schadelij ken invloed van het jachtige leven
in de groote steden op de psyche van de inwoners. Het
aantal patiënten met nerveijze storingen, dat de wacht-
kamers der artsen in de groote steden bevolkt, is ont-.

stellend.
De cultureele bezwaren, die aan de zeer groote steden
verbonden zijn, kunnen al evenmin worden voorbijgezien.
Hier zijn krachten werkzaam, die een sterk ontbindenden
invloed hebben op de ‘samenleving.
Al deze factoren geven aanleiding tdt de vraag, of het
niet gewenscht is, dat de Overheid voorzieningen treft, teneinde een verdere concehtratie van bevolking in het
Westen van ons land tegen te gaan en gelijkmatige sprei-
ding der inwoners over ht geheele land te bevorderen.

Mogelijhheden tot spreiding der beQolking.

De concentratie van de bevolking van ons land in de
Westelijke provincies berust op de ontwikkeling van
twee groepen van bestaansbronnen: handel en verkeer, en industDie. Immers, de in den landbouw werkzamen
wonen geheel volgenS de verwachtingen zeer gelijkmatig
over het geheele land verspreid, al naar de.aanwezigheid
van cultuurgrond.
Hoewel de beteekenis:van de industrie als bestaansbron
in 1-lolland en Utrecht in de laatste decennia zeer is toe-
genomen, zijn ook nu nog, evenals in het bloeitijdpet’k
van de vroegere Republiek, handel en verkeer de voor-
naamste pijlers van het econdmisch leven in deze provin-
cies; Amsterdam en Rotterdam zijn in de eerste plaats
handels- en havensteden. .Voigens de Bedrijfstelling i30
geven dé bednijvn uit de bedrijfsklassen handel, verkeer,
crediet-, bank- en verzekeringswezen in de provincies
Noord- en Zuid-Holland en Utrecht samen aan meer per-
sonen werk dan de industrieele bedrijven (zie tabel 1).
1-let grootste overwicht van de groep handel, verkeer
etc. vindt men in de provincie Noord-Holland. In Utrecht
is de industrie belangrijker.
0

Onderstaande cijfers spreken des te sterker, wanneer
men
bedenkt,
dat voor het land als geheel het aantal
werkzamen in de nijverheid dat in
handel,
verkeer ett bankwezen met omstreeks 30 pCt. oertref t. Men kan
zonder gevaar.van groote fouten zggen, dat vrijwel alle
primaire bedrijven, die men in de bedrijfsklassen handel

en verkeer nantref t, in het havengebied van het Weten

_ 7-J•5.

.. –

19 Juni 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

391

Tabel 1.
Aantallen in de industrie eenerzijds en in de be-
drijfsklassen handel, Qerkeer, crediet-, bank- ‘en oerzekeringscvezen anderzijds rverkzamen in de
pro Qincies Zuid- en Noord-Holland en Utrecht.
(Bedrijf stelling
1930).

Bedrijfsklassen
Provincie

Industrie

handel,
verkeer etc.

Zuid-Holland

………….
239.239.

246.675
Noord-Holland

188.996

209.602

Utrecht ……………….
51.223

39.522

Totaal

…………..1

479.458

1

495.799

van ons land zijn geconcentreerd of aldaar hun hoofdzetel
hebben. Het is duidelijk, dat deze primaire handels- en
verkeersbedrijven te zeer aan de nabijheid van de in het Westen gelegen havens gebonden zijn, dan dat men ten
opzichte hiervan maatregelen zou kunnen treffen ter
voorkoming van een steeds verder schrijdende bevolkings:
concentratie. De middelen tot spreiding van de bevolking
zullen derhalve gezocht moeten worden in het treffen van
maatregelen bij de vestiging van bedrijven, die vallen
binnen dein de tweede plaats genoemde groep van bestaans-
bronnen: de nijverheid. Inderdaad kan gezegd worden,
dat er een groot aantal industrieele bedrijven is, dat niet
als allesbeheei’schende vestigingsvoorwaarde de onmiddel-
lijke nabijheid van een zeehaven stelt. De beïnvloeding
van. de. vestiging van deze industïieën is dus de weg,
waarlangs de Overheid tot spreiding van de bevolking zou
kunnen komen.
De huidige spreiding oan onze industrie.

Industiievestiging wordt bepaald door een aantal fac-
toren, die al naar den tak van het bedrijf wisselen van be-
teekenis. Om deze reden heeft men in elke staatkundige
eenheid, waar zich industrievestiging -voordeed, een zekere
spreiding daarvan kunnen waarnemen. In ons land vestigde
zich de textielnijverheid in Twenthe en Brabant, waar het
mogelijk was tegen zeer lage prijzen arbeiders te verkrijgen.
In Brabant vestigde zich om dezelfde redenen eveneens
een belangrijk deel van de Nederlandsche sigarenindustrie.
De stroocarton- en aardappelmeelindustrie kan men in
de veenkoloniën van Groningen en Drente aantreffen
in de nabijheid van den grondstofleverendenveenkolonialen
landbouw. De suikerindustrie vindt men in hoofdzaak bij
het zeekleigebied van Zeeland, Noord-Brabant en de
Zuid-Hollandsche eilanden, het centlum van de Neder-
landsche suikerbietenteelt. . /
Zoo zou men gemkkkelijk nog een groot aantal voor-
beelden kunnen noemen van primaire industrieën
1),
die
om verschillende redenen buiten het zeehavengebied ge-
vestigd zijn. Het behoeft dan ook geen verwondering te
wekken, dat er, zooals tabel 2 aangeeft, een aantal pro-
vincies in Nederland zijn, die een meer industrieele
structuur hebben dan de beide Hollanden en Utrecht.
De provincies met relatief de meeste industrie zijn, zooals
blijkt; Overijssel, Limburg en Noord-Brabant. De pro-
vincies, die het zeehavengebid vormen, blijven nog –
hoewel uiterst weinig – onder het gemiddelde van het
Rijk: In absoluten zin is niettemin het zeehavengebied
verreWEg het belangrijkste industriegebied, van Nederland.
Een bezwaar van dit overzicht is, dat geen onderscheid
is gemaakt tusschen primaire en verzorgende bedrijven.
Voor een zuiver in:cht in de mogelijkheden, die er bestaan
om door middel van het bevorderen van industriespreiding.
tot spreiding van de bevolking te komen, is het nood-
zakelijk, dat men weet, hoe de primaire industrieën over
het land zijn verdeeld. De verzorgende industrieele bedrij-
ven zijn immers niet riieer dan de bovenbouw op de primaire
bestaansbronnen en hun aantal staat tot op zekere hoogte

1)
Onder primaire industrieën worden hier begrépen alle in-
dustrieele bedrijven, die hun afzet vinden’ over het geheele land of
in het buitenland.

Tabel2.
Aantal werkzamen in de industrie, absoluut en in
procenten pan de totale beroepsbeolhing. (Be-
roepstelling
1930).

aantal aantal
Provincie
werkzamen
Provincie
werkzamen
absoluut
I
in

%
absoluut
I
in

%
Noord-Brabant
160.233
44,6
Friesland
40.003
26,7
Gelderland
126.614
38,4
Overijssel
108.497
48,3
Zuid-Holland
301.382
38,0
Groningen
50.615 33,2
Noord-Holland
239.339
37,9
Drenthe
25.015
29,1
Zeeland
24.521
24,6
Limburg
98.534
46,6
Utrecht
61.074
38,7
Het Rijk
1.235.912
38,8

in een gefixeerde verhouding tot het aantal inwoners van een landstreek
2).
Overheidsbemoeiing met de ‘vestiging
van deze bedrijven is dan ook zeker niet de weg, waarlangs
men tot spreiding van de bevolking zou kunnen komen.
Men zal de aandacht in de eerste plaats moeten richten
op
spreiding der primaire industrie.

Het vaststellen van de beteekenis van de primaire, in-
dustrie in de verschillende provincies van ons land mag
zeker geen gemakkelijke taak worden genoemd.Hetis name-
lijk niet zoo, dat men de bedrijfsgroepen, die de bedrijfs-
telling kent, nauwkeurig kan rubriceeren als behoorende
tot de groep der primaire of de groep der verzorgende be-
drijven. In vrijwel iedere bedrijfsgroep zal men primaire
en regionaal of plaatselijk verzorgende bedrijven door
elkaar aantreffen. Het zou derhalve een zeer gedetailleerde
kennis van alle industrieele bedrijven in Nederland ver-
eischen om een eenigsains betrouwbare indeeliiig te ver-
krijgen. Practisch zal het alleen langs den weg van taak-
verdeeling over verschillende instanties, die ieder afzon-
derlijk deskundig geadht kunnen worden, mogelijk zijn
voor een bepaald gedeelte van het land tot een indeeling
te komen. Een stap op dezen weg is reeds gezet door de
Noordelijke EconomischTechnologische Organisatie yoo!’
Drente en Groningen en het Economisch-Technologisch Instituut Overijssel te Zwolle, did resp. de industrieën in
de provincies Groningen en Drente’ en Overijssel op deze
wijze hebben gerubriceerd. Daarbij is gebruik gemaakt
van de cijfers van de Beropstelling 1930
9.
Met de resultaten van de tellingen van’ de N.E.T.O. en
het E.T.I.O. als uilgangspunt, is het op deliierond,er om-
schreven wijze mogelijk tot een benadering te komen van
de resultaten, die soortgelijke tellingen voor de overige
provincies zouden opleveren. Het tleek, dat in de pro-
vincie Drente, waar een groot deel van de bevolking een
agrarische levenswijze leidt (17,9 pCt. van de totale be-
volking, de beroepsloozen inbegrepen, was in 1930 in deze
provincie in den landbouw werkzaam) en het welvaarts-
‘peil zeer laag is, 4,8 pCt. van de bevolking in 1930 in de
verzorgende industrie werkte.

Voor de provincies Groningen en Overijssel waren deze
percentages resp. 6,8 en 6,4. In deze provincies was het
aantal agraHërs percentsge*ijze aanzienlijk geringer. In –
den landbouw waren in Groningen en Overijssel resp. 10,4
en 11,3 pCt. van de totale bevolking werkzaam. t

Deze uitkomsten gaven aanleiding tot de gedachte, dat
er een zekere correlatie bestaat tusschen het percentage
van de bevolking, dat in den landbouw werkzaam is en
het percentage, van de bevolking, dat in de verzorgende industrie werk vindt
4).
Derhalve werd, op grond van, de
verhouding. tusschen stedelijke- en plattelandsbevolking,
gemeten aan de uitkomsten van de beroepsteliin, voor

‘) Geheel juist
is
dit niet. In het havengebied van Nederland
met de vele groote steden en een hoog welvaartspeil zal het aantal
,,verzorgers” relatief hooger zijn dan in de agrarische streken van
Oost-, Noord- en Zuid-Nederland.
‘) Het verschil tusschen de bedrijfs- en de beroepstelling
is,
dat hij de eerste niet, zooals bij de laatste, het geheele bedrijfs-
leven
is
geteld en daardoor de uitkomsten niet alle werkzame per-
sonen omvatten, terwijl bovendien de personen niet naar hun
werkelijke woonplaats, ‘doch naar de vestigingsplaats van het be-
drijf zijn gerangschikt.
) Deze veronderstelling werd nog gesteund door de uitkomsten
van overeenkomstige berekeningen voor een groot aantal gemeenten
van zeer uiteenloopende economische structuur in de provincies
Groningen, Drente en Overijssel.

392

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Suni 1946

de overige provincies het percentage van de bevolking, de grenzen van het zeehavengebied.zijn gelegen,’ kan alleen

werkzaam in de verzorgende industrie, vastgesteld.

worden verklaard uit de beperkte vervoersmogelijkheden
Hoewel op deze wijze uiteraard slechts een zeer ruwe naar verder afgelegen gemeenten, waar niet alleen grond schatting tot stand kon komen, ook omdat de cijfers van maar ook arbeiders tegen nog voordeeliger voorwaarden
de Beroepstelling reeds betrekkelijk oud zijn, mag ver-
te verkrijgen waren geweest. De vervoersmogelijkheden
wacht worden, dat voor het meten van dé beteekenis bepaalden.alzoo de keuze van de nieuwe vestigingsplaats.
van de primaire industrie in de verschillende deelen van

Yolledige decentralisatie van de industrie kan derhalve

Nederland onderstaande tabel eenig houvast geeft.

eerst worden verwacht, wanneer men de voordeelen van

Tabel 3. Verdeeling der in de industrie werkzamen volgens de Beroepstelling
1930
naar productie tan delfstoffen (Be-
drijfsklasse X: Oer, steenkolen en tui’f), plaatselijk verzorgende en primaire industrie, absoluut en in procenten
van het totaal per provinciè.

Oer, steenkolen
Provincie

Plaatselijk .verzorgende
Primaire ilid’uttrie


Totaal Industrie

abs. in
%
abs.
in
%
abs.
in
%


,

abs.
in
%

Noord-Brabant
264
0,2
58.395
36,4
101.624
63,4
160.283
100,-
463

0,4
53.075
42,0 73.076
67,6

126.614
100,-
Zuid-Holland

……..’
404
0,1
158.565 52,6
,
142.413
47,3
301.382
100,-
Noord-Holland
368
0,2
.

123.785 49,6
115.186
46,2
239.339
100-
342
5,4

12.630

.
.

51,5
11.549

47,1
.

24.521
100,-

Gelderland

……………….

209
0,3
32.150 52,6
28.715
47,1
61.074
100,-
350
0,9
23.180
57,9
16.473 61,2


40.003

‘ ‘

100,

Zeeland

………………..

1.558
,

1,4
33.210
30 6
73.729
68,0
,
108.497
100,-

Utrecht

………………..
Friesland ………………..
Overijssel

……………
Groningen

………..’.
133
0,3
26.712
52,8
23.770 46,9 50.615
.
100,-
8.487
34,0
‘10.622
42,4
‘ ,

5.906
23,6 25.015
100,-
Drente

……………..
Limburg

…………….
38.869
39,4
39.110
39,7

20.555
20,9 98.534
100,-

Het Rijk……………1

51.447

1

4,2

‘571.434

1

46,2

1

612.996

1

49,6

1
1.235.877

1

100,

In de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht is,
zooals blijkt, de beteekenis van de primaire industrie
kleiner dan die van. de verzorgende indristrie. Noord-
Brabant e’n Overijssel zijn voornamelijk de provincies,
waar de primaire industrie de verzorgende in belangrijke
mate overtreft. Niettemin zijn het toch weer de Weste-
lijke provincies, die absoluut de meeste primaire indus-
trieën tot zich hebben getrokken.

De beteeken is der vervoersmogelijkheden.

Bijna al deze industrieën zijn in dit gedeelte van ons
land gevestigd uitsluitend om de voord,eelen, die de nabij-
heid van groote havens en waterwegen en het belangrijkste
gedeelte van het afzetgebied in het binnenland bood. In
de eerste plaats kan men in ht Westen des lands derhalve die industrieën geconcentreerd vinden, waarbij de_factor
vracht van grondstof en/of eindprod,ict een zeer belang-
rijk ‘element in den kostprijs vormt. Anderzijds zijn er
ook industrieën in Holland en Utrecht, waarvan de vesti-
ging het gevolg is van het samenwerken van een aantal
zeer
speciale
factoren, welke men alleen in groote steden
met een veelzijdige arbeidsmarkt en’ ruime afzetmogelijk-
heden kan akntreffen. Typische. voorbeelden van derge-
lijke industrieën zijn de diamantindustrie en de confectie-,
industrie in Amsterdam. Met uitzondering van wellicht
d’e scheepsbouwnijverheid en de ty’pische verkeersindus-
trieën, zooals bijv. de rijst- en gortpellerijen van de Zaan-
streek, kan men zich eigenlijk, mits men uitgaat van betere
mogelijkheden voor het uiassa.vervoer, de meeste primaire
industrieën van het zeehavengebied eveneens in het
overige ‘deel van Nederland denken. De pactijk’ kent
gevallen, die voor deze gedachte gegrbnde redenn geven.
MeIl denke slechts aan de vrij recente vestiging van de
tinindustrie in Arnhem,’ welke plaats nog zeer goede ver-
bindingen heeft met ‘Rotterdam en’ Amstêrdam en daar-
mede met de zee.
Er zijn gevallen bekend, waarbij industrieele bedrijven,
afgestooten door de aldaar geldende hooge belastingen,
hodge grondprijzen, alsmede dë beperkte ‘uitbreidings-
mogelijkheden, zich reeds buiten de groote steden hebben
gevestigd
5).
Zuilen, Bussum, Weesp, Maarssen, Delft,
‘Vlaardingen en Schid’m werden bijv. de vestigingsplaatsen van industrieën, die aanvankelijk in Amsterdam, Den Haag
en Rotterdam gevestigd waren. Dat al’ deze plaatsen,,
binnen de invloedssfeer van de groote stedén en binnen

5)
Drs.
G.
Th.
T.
Delfgaauw: ,,De tendenzen tot decentralisatie
in de vestiging der nijverheid”. Publicatie van hetNed Inst
v.
Volkshuisvesting en Stedebouw. Serie voor Stedebouw. VII,.blz..
22.

het Westen des lands boyen het Oosten en het Zuiden
ten opzichte van de vervoersmogelijkheden wegneemt en
door aanleg van nieuwe of verbetering van bestaande
waterwegen de grenzen van het zeehavengebied naar. het
binnenland verlegt. Alsdan zal de mogelijkheid bestaan,
dat volledig wordt geprofiteerd van den goedkooperen grond, lagere lasten, rustiger arbeidersbevolking en de
lagere looneji, die ,,de provincie” -biedt
6).

Er staan de Overheid echter ook iog andere, minder
kostbare wegen open om de: concentratie van ,industrieèn
in en om de groote steden van Holland en Utrecht tegen’
te gaan en de vestiging buiten ,,het stadsgewest” te sti
muleeren.
I
.

In de eerste plaats kan invloed worden uitgeoefend door
verbod van vestiging in bepaalde streken. Wanneer hier
deze mogelijkheid direct wordt uitgesloten, dan is dat
slechts om practische redenen. Industrievestiging is een.
zeer subtiele zaak. Men heeft steeds te maken metmenschen,
die op het punt staan groote sommen, vaak
ook hun gehee-
le eigen vermogen, op het spel te zetten. Voor deze men-
schen is het een oogenblik van groote beslissingen. Groote
moeilijkheden liggen voor hen opgestapeld. Men doet dan
ook beter op dit kritieke moment niet met verboden, maar
mt voorrecht’en te komen. Want ook door het verbinden
van voorrechten kan men de industrieestiging naar be-
paalde streken dirigeeren. Door aanleg of verbreeding van een kanaal ontstaan ,in
den regel,zeer fraaie industrieterreinen, d
i
ie tegen billijken
-prijs verkocht kunnen worden. Langs het Twenthe-kanaal
liggen bijv. thans.reéds eersteklas-terreinen, die op de in.
dustrie groote aantrekkingskracht uitoefenen. Belasting-
vrijdorn voor in bepaalde streken des lands te vestigen
industrieën gedurende ‘een aauital jaren kan voorts een middel zijn en ook aanleg van terreinen uit fondsen ter
bestrijding van werkloosheid, waardoor deze terreinen
goedkooper ter beschikking van’ industrieelen gesteld
kunnen worden.

Welke gebieden komen voor’ industrievestiginj in aanmerking?

Het is duidelijk, .dat al deze genoemde maatregelen, die
•financieele offers van. den Staat yragen, niet willekeurig
getroffen mogen worden, doch’ alleen ten behoeve van
•gèbieden, waaraan speciale hulpverleening vanwege hun bijzondere, sociaal-economische structuur gemotiveerd is
en waar industrievestiging ook economisch verantwoord

‘6)’
Prof.
W. El
BÖerman’,,De Industrie in het streelipian, mede in verband met plaats en omvang der bebouving’. Tijdschrift voor
Volkshuisvsting.enSteclebouw, April
1939,
blz.
93.

19 Juni 1946

ECOIOISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

393

is. In ons land zijh zoodanige gebieden inderdaad aan te
wijzen.

In de eerste plaats kan worden gedacht aan de oud-
veenkoloniale deelen van de provincies Groningen, Drente
en Overijssel, die ëen aaneensluitend gebied vormen, dat
loopt van het Winschoterdiep tot aajs de Overijsselsche
Vecht. Deze streek ondervindt reeds sedert jaren ernstige
moeilijkheden tengevolge van een onvoldoende ontwikke-
ling van de industrie na het beëindigen van de werkzaam-
heden in de veenderijen. Door Dr. E. W. Hofstee werd
het schrikbarend groote permanente bevolkingsoverschot in de Groninger veenkoloniale gemeenten aangetoond
7).

Tot welke ongunstige sociale toestanden de druk op het
bestaansmiddelenniveau in de gemeente Emmen heeft

geleid, mag algemeen bekënci worden •vérondersteld
8).

De economische en sociale toestand in somnïige gemeen-
ten van Noord-Oost-Overijssel is vrijwel even ongunstig.
Ook het industriegebied Twenthe, dat een te eenzijdige

structuur heeft, behoeft aanvullende industrievestiging
van gevarieerden aard. Een ander deel van ons land, dat
in dit verband de’ aandacht vraagt, is het gebied rondom
de voormalige Zuiderzee, waar de vroegere visscherij

grootendeels gedoemd is te verdwijnen en de bevolking genoodzaakt is andére middelen van bestaan te zdeken.
Ook Friesland kent in het Zuid-Oostelijk deel van de
provincie een aantal gemeenten, waar het permanente
gebrek aan werkgelegenheid zeer groot is en de sociale
nood zeer hoog is gestegen. Voor Gelderland kan wellicht
aandacht worden gevraagd voor de Bommelerwaard.
Deze voorbeelden van ,,special areas” in Ilederland, die
in de eerste plaats de bijzondere zorg van de Overheid
vragen, kunnen gemakkelijk met nog enkele worden ver-
meerderd. In de nabijgelegen toekomst zal zich wellicht,
tengevolge van de uitputting der mijnen, daar ook nog
bijvoegen het Oostelijk gedeelte van Zuid-Limburg, terwijl
in Noord-Brabant genoemd kunnen worden het West-
Brabantsche kleigebied (ten Noorden van de spoorlijn
Breda—Bergen op Zoom), waar, tengevolge van de
concentratie in de suikerindustrie en den achteruitgang
van de vlasnijverheid, een permanent vertrekoverschot is
te conStateeren, en de Langstraat, uitgezonderd Waalwijk,
‘Vlijmen en Dunen, maar inhét bijzonder Waspik en Kaats-
heuvel, waard oor de wijziging in de schoen- en leerindustrie
de kleine bedrijven zijn verdwenen of verdwijnen en zoo-
doende het’ middel van bestaan teniet gaat. In bovengenoemde deelen van Nederland doet zich het verschijnsel voor, dat. de bevolking te zeer afhankelijk is van één bestaansbron, hetzij landbouw, veenderij, indus-
trie of visscherij.

De vestiging van andere bestaansbronnen als nieuwe
industrieën zou de kwetsbaarheid van het economisch
leyen vérminderen, het evenwicht kunnen herstellen en de
.vlucht naar de steden uit deze ,,special areas” af-
remmen.

De in het voorgaande genoemde overhêidsmaatregelen
zduden deze industrialisatie zeer zeker gunstig, beïnvloe-den; het algemeen belang, dat eischt, dat het geheele land
in het economisch leven wordt ingeschakeld, zoodat een gelijkmatige verdeeling van de koopkrachtige arbeiders-
bevolking over het geheele land wordt verkregen en de
sociaal ongewenschté spanning tusschen stad ‘en land
wordt opgeheven, zou hiermede tevens zijn gediend.

Samenvatting.

• De helft van de bevolking’van Nederland is geconcen-
treerd in het zeehavengebied van het Westen des lands

(de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht), een
gebied. met een oppervlakte, welke gelijk is aan circa

• ‘) Dr. E.
W.
Hofstee:,,Sociaal-economische problemen der G’ro-
ninger veenkoloniën” Assen
1943. ‘ –
‘) Rapport over de toeIomsfige economische ontwikkeling’van
de gemeente Emmen. N.E.T.Q
1941.
Rapport S.D.’A.P. Noodlijdende gebieden in Nederland – De
Zuid-Oostlioek van Drente.

deel van het geheéle land. De bevolkingsdichtheid was
hier op 1 Januari 1943 615 inwoners per km
2
, een getal,
dat, wat de Westersche landen betreft, slechts bereikt
wordt in het Ruhrgebied, Saksen, België én in het Engel-
•sche katoendistrict.

Naast enkele, voordeelen levert een dergelijke concen-
tratie vele nadeelen op, wèlke de Overheid voor groote
problemen stellen en zullen stellen. Op grond hiervan
verdient het overweging, dat zij maatregelen treft, waar-
door een verdere ‘concentratie in het Westen wordt tegen-
gegaan en een meer gelijkmatige spreiding der inwoners
over het geheele land wordt bevorderd.
De concentratie van de bevolking in het Westen berust op de ontwikkeling van twee’bestaansbronnen, nI. handel
en verkeer eenerzijds en industrie anderzijds. De eerste
groep, handel en verkeer, die van beide de grootste rol speelt, is te zeer aan de nabijheid van de in het Westen
gelegen havens gebonde’n, dan dat zij voor het nemen van
maatregelen in aanmerking komt, zoodat de te nemen
maatregelen tot spreiding der bevolking slechts betrekking
kunnen hebben op de tweede groep, de nijverheid, en hier-
van dan nog slechts op de zgn. primaire industrie, welke voor de verschillende provincies werd berekend. Hierbij’
blijkt, dat de Westelijke provincies in absoluten zin de
meeste primaire industrieën, tot zich hebben getrokken,
van welke industrieën men zich zeep vele ook in het overige
deel van Nederland kan denken, mits betere mogelijkhéden
voor het massavervoer worden geschapen. Ook in het
verleden zijn gevallen bekend, waarin uitsluitend de ver-
voersmégelijkheden de keuze van de vestigingsjdaats be-
paalden.
Naast de mogelijkheden, die de Overheid heeft om door
aanleg van nieuwe of verbetering van Westaande water-
wegen de grenaen van’het zeehavengebied naar het bin-
nenland te verleggen, staan haar nog andere wegen open
om vestiging van industrieën buiten de provincies Holland
en Utrecht te stimuleeren, in het bijzonder door het ver-
binden van voordeelen aan de vestiginglnbepaalde streken.
De aanbevolen maatregelen zullen van den Staat finan-
cieele offers vragen. Het is duidelijk, dat zoodlinige maat-
regelen alleen getroffen mogen worden ten behoeve van
gebieden,

waaraan speciale huipverleening vanwege hun
bijzondere sociaal-economische structuur gemotiveerd is.
Als zoodanige gebieden – ,,special areas” – kunnen wôr-
den genoemd de oud-veenkoloniale deelen van Groningen,
Drente en Oveiijssel, Zuid-Oost-Friesland, Twenthe, de
Zuiderzee-visschersplaatsen, de Bommelerwaard, het West-

Brabantsche kleigebied, de Langstraat en, tengevolge van
de uitputting der mijnen, wellicht voor de toekomst ook
het Oostelijk ‘gedeelte van Zuid-Limburg.

Mr.
H.
R. MARIUS.
1.
DIJKSTRA.

DE AMERIKAANSCHE VOORSTELLEN

VOO? EEN VRIJER HANDELSVERKEER EN

ZOO VOLLEDIG MOGELIJKE

WERKGELEGENHEIJi.

Reeds in het beginstadium van de in den vorigen herfst
te Washington tusschen Amerikaansche en Britsche
finan’cieele deskundigen gevoerde onderhandelingen over. een groote dollarleening, verklaarde de onlangs overleden
Lord Keynes, ‘de leider’ der Britsche delegatie, aan de
pers:,,,To put world economy’on the right lines is Worth
immensely more than any of the sums that have been
mentioned”. ‘De onderhandelingen hebben dan ook een
veel ruimer terrein bestreken dan alleen de vraag, of de
Verèenigde Statén’ berèid waren Engeland een leening
te verstrekken; zij’ zijn doorgedrongen tot de fundamen-
teele economische , wereldvraagstukken.
:1-lét’ résultaât ‘van het overleg is ëweest, dat op 6
– December door hat tntvoerend getleelte van de Amen

394

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juni 1946

kaansche Regeering een aantal voorstellen werden ge-
publiceerd, die, door de Britsche Regeering tezamen met
de leeningsvoorwaarden als basis voor discussie aanvaard,
inmiddels aan een aantal andere Regeeringen zijn voor-

gelegd.
Voorzoover thans bekend, zullen in den herfst van dit
jaar onder auspiciën van den Economischen en Socialen
Raad der Vereenigde Volkeren preliminaire besprekingen
tusschen de Regeeringen van 15 landen plaatsvinden,
terwijl de officieele Economische Wereldconferentie, die
zich over de voorstellen zal moeten uitspreken, waar-
schijnlijk in het begin van 1947 bijeen
zal
komen.

Econornische acti.’itet en haizdelsbelemrneringen.

De voorstellen houden zich voornamelijk met twee
punten bezig, en wel tea eerste met het verkrijgen en
handhaven van een hoog en stabiel niveau van economi-
sche activiteit en daardoor van werkgelegenheid en in de
tweedee, plaats met het wegnemen van handelsbelemme-
ringen. Het behoeft geen betoog; dat deze twee punten ten nauwste met elkander verband houden; de vraag is
slechts, hoe hier de causalïteit ligt en behoort te liggen.

In de jaren voor den eersten wereldoorlog werd, vooral
dank zij de vrijheid van internationale goederenuitwisse-
ling, een groote mate van economische activiteit en sta-
biele werkgelegenheid bereikt. Tusschen beidé wereld-
oorlogen in lag het verband echter juist omgekeerd en
werden, ter handhaving van een zoo groot mogelij kewerk-
gelegenheid, in de afzonderlijke landen tot in het absurde

toe aan den internationalen handel belemmeringen in

den weg gelegd.
Dit was in het algemeen geen kwestie van principe;
men kantte zich niet tegen den internationalen handel,
omdat men tegen dien handel op zichzelf bezwaar had.
Integendeel, de juistheid van het beginsel der interna-
tionale arbeidsvei’deeling vond vrijwel algemeen erkenning.
De practische politiek werd echter niet door beginselen
geleid, doch door noodtoestanden, voortgekomen uit den

invloed van de werelddepressie op de nationale huishou: dingen, uit vraagstukken, die verband hielden met voort-
brenging en afzet van een aantal primaire grondstoffen,
uit de gedragingen van zekere internationale kartels en
voorts ook uit .het internationale schuldenvraagstuk. De
practische politiek *erd eeh steeds desastreuzer vormen
aannemend complex van noodmaatregelen, doôr den
eenen Staat genomen ten koste van den ander; een vi-
cieuze cirkel, die alleen door gemeenschappelijk handelen
had kunnen worden doorbroken. Doch daartoe ontbrak het onmisbare erttouwen, waarbij nog kwam dat allens

op het gebied van arbeid en kapitaal kunstmatige toe-
standen waren ontstaan, die aan een drastische koers-

wijziging hinderpalen in den weg legden.
De tweede wereldoorlog heeft hierin zeker geen ver-
andering ten goede gebracht. Het kunstmatigheids-
element is nog versterkt, verschuivingen in de inter-

nationale schuldenverhoudingen, wijzigingen in de handels-
stroomen, de moeilijkheden, voortkomende uit de omscha-
kling van oorlogs- op vredesproductie,, zullen er zeker
niet toe bijdragen de caus1iteitsrichting in deze materie
haar beslissende wending te geven. Toch is het zonneklaar,
dat dit zal moeten geschieden, wil men ooit uitkomen uit den juist in de verkeerde richting werkenden cirkelgang,
die, uitgaande van het economische nationalisme, via de
vernietiging van de wereidhuishouding, de nationale huishoudingen in steeds toenemende mate moet ver-

stikken. Niet door restrictie, slechts door expansie kan het
zoo vurig begeerde en stabiele niveau van economische activiteit, werkgelegenheid en welvaart worden bereikt.
Dit inzicht – en hierdoor onderscheidt de huidige
situatie zich gunstig van die der dertiger jaren.—. is thans in sterker mate gemeen goed geworden; waarmede echter
geenszins gezegd is, .dat het economisch nationalisme
overwonnen zou zijn. Dit dreigt integendeel nog te worden

versterkt door de primaire plaats, welke in de nabije toe-
komst in de economische politiek aan het voorkomen van massale werkloosheid zal worden toegekend. Vrijwel alle
Regeeringen hebben gedurende den oorlog op dat gebied
vèrgaande beloften gedaan en men voelt zich dan oök
terecht alleen daarom reeds geroepen deze na té ‘komen.
Gebrek aan vertrouwen in elkanders oprechtheid en
politieke stabiliteit hebben daarbij de tendens om hen,
die voor het welzijn van een bepaald volk verantwoordelijk
zijn, namelijk de Regeeringen, er maar al telicht toe te
brengen breedheid van visie achter te stellen bij het ver-
mijden van risico’s. Daarin ligt de groote economische en
sociale paradox van dezen tijd, dat het economische en
sociale leven te zeer beheerscht wordt door verantwoor-

delijkheid tegenover
,
anderen: Wie zich alleen maar ver-

antwoordelijk weet tegeflover zichzelf, durft risico’s te
nemen; wie verantwoordelijk is tegenover anderen en
bovendien, zooals de Regeeringen, door dezen ter ver-
antwoording kan worden geroepen, durft dat vrijwel nim-

mer; volkomen begrijpelijk. Doch daaruit volgt dan ook,
dat de toegenomen verantwoordelijkheid van de Over-
heid voor het economisch gebeuren een ernstige belem-
mering dreigt te vormen voor het betreden van elken weg,
die niet met volstrekte zekerheid tof het primair geachte
doel, i.c. de werkloosheidspreventie, moet leiden.
1-let is duidelijk, dat deze ,,verantwoordelijkheidspoli-
tiek” vooral funeste gevolgen zal moeten.hebben, wanneer
die verantwoordelijkheid eenzijdig wordt gevoeld in het
motief der werkloosheidspreventie. Wie een ruimeren
vorm van verantwoordelijkheid kent, in dien zin, dat het
voorkomen van werkloosheid slechts een
onderdeel
vôrmt van de te völgen algemeene welvaartspolitiek, loopt reeds
direct veel minder kans een hinderpaal te vormen voor
een expansieve economische ontwikkeling. Hij weet, dat
het in het geheel geen kunst is werkgelegenheid te scheppen
ten koste van.het welvaartspeil en dat hij dit doel te allen
tijde kan bereiken. De groote taak, aan de economische politiek gesteld, is echter om een hoog welvaartspeil te
bereiken en daarbij tevens een zoo hoog mogelijk niveau
van economische activiteit en werkgelegenheid. Wie in
de eerste plaats naar algemeene welvaart streeft, zal ook inzien, dat de restrictieve weg, de weg, die de wereld be-
roof t van het op de meest nuttige wijze gebnuiken harer
zeer groote, doch geografisch verspreide hulpbronnen, niet
een weg kan zijn, die tot het gestelde doel leidt, en hij zal
daarom eerder geneigd zijn, in het bewustzijn van zijn
verantwoordelijkheid voor de welvaart van zijn volk,
het risico te aanvâarden, dat verbonden is aan het opgeven
van de volledige nationale souvereiniteit op het terrein
der economische internationale betrekkingen.
De poorstellen’ der Vereenigde Staten.
Om dit laatste zal het, in’ feite gaan bij de onderhande-
lingen, die straks zullen worden gevoerd, en waarbij de

eerder genoemde Amerikaansche voorstellen als basis voor

verdere discussie zullen dienen.
Men kan de beteekenis van het feit, dat het juist de
Vereenigde Staten zijn geweest, die ditmaal de koe bij de
horens hebben gevat, nauwelijks overschatten. Zij toch
zijn het, die door hun belangrijkheid bds crediteurland en
tevens als ‘s werelds groo’tsten producent enconsu ment
door het openstellen van ‘hun grenzen voor den invoer
bij uitstek de mogelijkheid bezitten om de wereldeconomie
weer in het rechte spoor te brengen..
Dat dit initiatief door anderen zal moeten worden opge-
vangen, spreekt vanzelf, en dat door het verband, gelegd
tusschen deze plannen en de aan Groot-Brittannië te ver’-
strekken leening, ook een bres kan worden geslagen in het
voor de wereldeconomie zoo ongunstige systeem der Brit-
sche preferentieele rechten, stemt hoopvol. Volgens de inleiding tot de voorstellen wordt de inter-
nationale handel klein gehouden door.:
1. Belemmeringen, opgelegd door de Regeeringen.

.,- –

19 Juni 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

395

Belemmeringen, in den weg gelegd door combinaties of
kartels van het particuliere bedrijfsleven.
Vrees voor wanorde in de markten van primaire grond-
stoffen.
Onregelmatigheid of vrees voor onregelmatigheid in de productie of in de voorhanden werkgelegenheid.
Zij stellen daarom in de eerste plaats vast, dat er tus-
schen de volkeren economische samenwerking moet zijn;
vervolgens geven zij eenige principes en richtlijnen met
betrekking tot het bereiken en handhaven van een zoo
groot mogelijke werkgelegenheid; daarna volgen bepalin-

gen, die betrekking hebben op een permanente organisatie
(I.T.O.), waarna de bepalingen komen, die het belemmeren
van den internationalen handel door de Regeeringen

zullen moeten beperken. Tenslotte volgen een aantal
aanbevelingen, die betrekking hebben op de belemmerin-
gen, uitgaande van het particuliere bedrijfsleven en de
internationale goederenrestricties.

lidmaatschap der beoogde club van economisch verbonden
landen, op zijn minst genomen, dubieus zijn. Wil men er
in slagen vele, zoo mogelijk zelfs alle, landen voor het doel
te winnen, dan dient het buiten blijven staan te worden
gestraft door een reëel verschil in behandeling.
Het zou te ver voeren hier op alle punten, die niet geheel
duidelijk zijn, of die aanleiding geven tot critiek, alsmede
op de punten, die men bovendien nog gaarne geregeld zou
zien, in te gaan. Zij doen aan de groote beteekenis van de
voorstellen niet af. Slechts zullen zij nog een grondige
revisie daarvan noodig maken, voordat de voorstellen in
den vorm eener algemeene overeenkomst zullen kunnen
worden aanvaard. Deze worden thans overal ter wereld
nauwkeurig bestudeerd, zoowel door regeeringscommissies

(hier te lande de Commissie-Venijn Stuart), alsook door
de organen van het vrijé bedrijfsleven. Zoo zal ook de In-
ternationale Kamer van Koophandel, die haar sporenop dit
gebied in den loop der jaren zeker verdiend heeft en welker
permanente apparatuur zoo hij uitstek geschikt is om in
deze soort aangelegenheden voorbereidend werk te doen
en een in internationalen kring aanvaard advies, uit te

brengen, zich in haar half Juni te houden Conseilverga-
dering vrijwel uitsluitend met de voorstellen bezig houden,
in de hoop de wereld te helpen behöeden voor het mis-
lukken van onderhandelingen, die tot een goed einde
gevoerd moeten worden, omdat daarvan de welvaart van alle volkeren en in laatste instantie ook de duurzaamheid
van den vrede zal afhangen.
Dr. E. D. DE MEESTER.

DE VERHOUDING TUSSCHEN NATUURLIJKE

EN’ SYNTHETISCHE RUBBERS.

Uit het overzicht in ons vorig, artikel
1)
moeten wij bij
een vergelijking tusschen sy nthetische en natuurlijke
rubbers twee feiten vasthouden, en dat zijn in de eerste
plaats, dat de synthetische industrie stevig gefundeerd
is en dat zij in meer dan één land – de Vereenigde Staten
en Rusland – onmisbaar geacht zal blijven en in de
tweede plaats, dat de integratie van grondstof- en be-
werkingsindustrie, zoowel ook als de industrieele vervaar-
diging op zichzelf, bepaalde voordeelen boven ‘de oer-
productie hebben. Wat het eerste betreft heeft de ,,Rub-
beF Director” in de Vereenigde Staten geconstateerd:
,,Cost of operation of many will be so low’that at the
end of the emergency, decisions will have to be made
as to how they are to be operated. It iS hoped that enough
wilr b’e operated so as to protect this nation against the,
da.nger of ever again being cutoff from supplies of rubber”
2
).
Korten tijd vroegei heette het ,,a large” part of the syn-
thetic industry must and will live”
3)
1-let is. dus in
principe geen vraagstuk, of er een synthetische industrie in bedrijf zal blijven of althans in gereedheid zal worden gehouden. Hiermede is reeds het eerste’ kostenvraagstuk
aangewezen.
Doch er liggen meer economische vraagstukken. Met
een natuurlijke rubbervoortbrenging van normaal 1.600.000
ton jaarlijks en een jaatlijksche synthetische wereld-
rubberproductieca,paciteit van 1.700.000 â 1.800.000 ton
4),

ligt eF erger dan voor ‘dezen oorlog het vraagstuk van een
teveel, dat niét kan worden opgenomen. Immers,’ de
ja.arlijksche wereldconsumptie heeft als maximum 1.200.000
ton bedragen. Men behoeft ongetwijfeld niet pessimis-
tisch te zijn en mag in de toekomst een toeneming van de
consumptie verwachten; men kan zelfs door de ontwik-

‘)
Zie
,,Srnthetischc
rubber in kmerika” in ,,E.-S.B.” van 1
Juni 1946. ‘) U.S. War Production Boarci, ,,Special Report of Office of Rub-
be.r Director on the synthetic rubber program” 1944, in de ,In-
troduction”.
DS. War Production Board, ,,Progress Report No. 6″, .1944,
blz. 11.
1)
Dr. P. Honig, ,,Synthetische rubber’in Amerika” in Chemisch
Weekblad” van 10 November 1945, blz. 91.

Enkele opmerkingen.

Het spreekt ianzelf, dat de voorstellen, zooals ze werden
gepubliceerd, hoeveel waardeering men daarvoor
ook
in

groote lijnen mag hebben, nog geenszins voldoen aan alle
eischen, die men aan een uiteindelijke regeling meent
te mogen stellen.
De gevaarlijkste fout, in de voorstellen gemaakt, is naar
onze meening, dat hun inhoud een compromis vormt tus-
schen wenschélijkheden voor de toekomst en mogelijk-
heden voor het heden, waarbij het accent gelegd is bijde toekomst en het heden een negatieve behandeling krijgt.
Dit verwart het beeld en schept misverstanden, die ver-
meden kunnen worden, wanneer men scherp onderscheid
maakt tusschen het gewenschte toekomstige economische
wereldbeeld en het complex van concrete maatregelen,
dat gedurende het overga.ngstijdperk moet worden geno-
men om de verhoudingen te normaliseeren. Er is in dien
gedachtengang plaats voor een algemeene overeenstem-
ming omtrent het doel, daarna voor een positief ingesteld
plan voor de overgangsperiode en vervolgens voor het
vaststellen van de lijnen, langs welke men den min of meer
genormaliseerden voorloopigen toestand in den uiteinde-.
lijken wil doen overgaan.
Een ander belangrijk punt, dat nadere overweging ver-
dient, betreft den duur van de overgangsperiode. Indien
men een bepaalde tijdslimiet vastlegt, zal deze voor
sommige gevallen te lang, voor andere te kort zijn.
Daar komt nog bij, dat er industrieel achterlijke landen
zijn, zooais Britsch-Indië, die ongetwijfeld aanspraak zullen
maken op een zeer veel langere overgangs- of uitzonderings-
periode dan met andere landen het geval is. Daarom rijst de vraag, of het niet gewenscht zou zijn de ontwikkeling
gedurende de overgangsperiode onder de contrôle te hou-
den van regelmatig plaatsvindencie conferenties. Daarin
zou dan de voortgang, gemaakt in de richting van de
gewenschte economische wereldorde, kunnen worden be-
oordeeld, besluiten kunnen worden genomen om verderen
voortgang te bevorderen en wat dies meer zij,waardoor
men vanzelf minder behoefte zou gaan gevoelen aan het
fixeeren van een einddatum, waarop plotseling alle tot
dat oogènblik nog toegelaten belemmeringen en bijzondere
regelingentegelijk zouden moeten vervallen.
Ook geven de voorstellen aanleiding tot de opmerking,
dat niet is voorzien in een arbitrale instantie, bevoegd om
te oordeelen over de talrijke interpretatiekwesti’es, waartoe
de bepalingen dooi hun veelal onvermijdelijke vaagheid
aanleiding zullen geven.
Een vraag van fundamenteel belang voor de doeltref-
fende werking der te sluiten overeenkomsten rijst ook ten-
gevolge van het eerhêrstel, dat men aan de meestbegun-
stigingsclausule heeft toegedacht. Wanneer deze clausile
zoo zou worden geïnterpreteerd, dat ook niet-aangeslotenen
daarvan zouden kunnen profiteeren, zonder hunnerzijds
gelijkwaardige concessies te doen, zou het voordeel van ht

396

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 19 Juni 1946

keling van de luchtvaart ‘zeer optimistisch zijn en ook op
andere gebieden een toenemend verbruik verwachten.
Maar toch, hoe men het ook bekijkt, de snelle ontwikke-
ling in het verleden kan bezwaarlijk als basis voor de
toekomstprognose dienen, omdat het onwaarschijnlijk
is, dat de luchtvaart aan de rubber dezelfde ontwik(eling zal geven als de auto, omdat voorts de rubberproducten,
de wegen en auto’s een langeren levensduur hebben en
omdat nieuwé toepassingen voor rubber op groote schaal
slechts langzaam tot ontwikkeling komen. Zij zijn er –
wij denken bijv. aan de pliofilm, aan een vinding om een
verbeterd imitatieleel’ te maken -, maat tegelijkertijd
worden zoowel deze nieuwe als de bestaande af zetmog-
lijkheden door de synthetische producten bedreigd. In
Amerika waren in 1.938 reeds 64,1 pCt. van de gepro-duceerde tractors met het wieltype voor den landbouw
van rubberbatsden voorzien en de vooruitgang ten op-
ziclite van 1937 (45,6 pCt.)
5)
mag doen verwachten, dat
nadien deze ontwikkeling verderen voortgang vond.
1

let maandblad ,,Tin” schatte het aantal motorvoer-
tuigen in de wereld op 1 Januari 1940 op 45 millioen en
verwacht, dat er voor de volgende 10 jaar 70 millioen
noodig zullen zijn
6).
Men kan zeker aannemen, dat het
aantal vrachtwagens zal toenemen, maar met betrekking tot de l)ersOneflautO’s staan wij
VOO!’
een open vraag,
want de Vereenigde Staten zijn een behooi’lijk verzadigde
markt én Europa is een zwaar verarmd werelddeel. Floe-zeer men ook optimistisch moge zijn ton aanzien van het
wereldverbruik in de toekomst, men kan toch zeker niet
zoover gaan, dat men verwacht, dat alles, wat gemaakt
kan worden, noodig zal zijn. Indien men voorloopig
een 1.500.000 ton als in de toekomst bereikbaar beschouwt,
zal men niet zoo heel ver mis grijpen
7).

Dit heteekent, dat er een niet te plaatsen teveel zal
zijn. En dari is het noodzakelijk om tot een vergelijking
van de synthetische en. natuurlijke rubbers te komen.
Met betrekking tot de natuui’lïjke rubbers moeten wij dan
wel zeer principieel onderscheid maken tusschen 2 groepen
producenten, nI. de zgn. bevolkingsproducenten en de on-dernemingen. Deze bevolkingsproducenten treffen wij niet
alleen in Nederlandsch-Indië en Malakka,, doh ook elders
is Azië aan; het totale areaal risbbertuinen, dat zij ter
beschikking hebben, bedroeg, de correctie voor de Indische
hevolkingsiubber in aanmerking genomen, per einde 1940
5.700.000 acres tegen een ondernemingsaanplant van
4.600.000 acres. Nu weten wij, dat beide categorieën,
technisch lahg niet gelijkwaaidig zijn. Maar economisch
evenmin. En is technisch ongetwijfeld de- bevolkings-
rubber de mindere, ecohomisch liggen de osistandighedén
heel anders en is zij dit niet. Rubber is dan een product
der verzamelnijverheid en als zoodanig wordt de omvang
vn de productie – ook bij deëltap – in laatste instantie
niet beheerscht door kostprijsoverwegingen, maar doos’ de vraag, welk inkomen de tapper wenscht te verdienen
en in hoeverre hij met ander werk meer of gemakkelijkei’
hetzelfde kan krijgen. Men moge zich toch goed voor oogen
houden, dat de bevolking van Nederlandsch-Indië bijv.
niet zeer geringe vefgoedingen tevreden was. Wij brengen
in herinnering, dat zij in de jaren 1932 t/m 1936 naar
schatting inkomstn ontving,welke varieerden tusschen
6,72 en 13,07 cent per kg. In Amerika was men van oor-
deel, dat de bevolking de productie bij
ij
t
3 dollarcents
zaF voortzetten. Wij.’ hebben hier dus geen kostenvraag

stuk, maar moeten aan den anderen kant ook beseffen,
dat ér geen zekerheid van omvang der productie bestaat.
Individueel .hangen continuïteit en omvang der productie
af van de. vraag, of rubberwinning relatief lucratief is.
Ivfaar tot nü toe heeft de ervaring aangetoond, dat de
bevolking zelfs onder de ongunstigste omstandigheden

,,Rubberindustry of the United States 1838-1939″, 1939,
blz. 12. ,,Tin”, October en September 1945, resp. blz. 8 en blz. 1.
‘) De hoogste schatting is thans van de leiding der Dunlop, fl1.
1.750.000 S 2.000.000 ton.
nog rubber tapt en zulks is ook, als men den aard van
het bedrijf voor oogen houdt, volkomen logisch. De
facto is deze categorie producenten dus steeds – en dan
Feitelijk buiten mededinging – aan de markt en zal dus
steeds een gedeelte van de vraag bevredigen, ook •in
strijd met de synthetische rubbers, voorzoover deze
geen beschutte markt hebben, d.w.z. tenzij men de
bevolkingsrubbers
niet nrenscht te koo pen.
Kwalitatief is
deze bevolkingsrubber als massa inferieur aan het onder-
nemingsproduct, doch voor het massaverbruik— en wij
denken dan aan buitenbanden en ook bepaalde mecha-
nische goederen, zolen en hakken – is zij ongetwijfeld
geschikt. En nu weten wij, dat een groot gedeelte van de
rubberconsumptie massaverbruik is, dus voor de bevol-
kingsrubber in aanmerking komt, zij het, dat de onregel-
matigheid der partijen voor de rubberverwerking extra-
kosten zal medebrengen. Wij meenen echter, ‘dtt in de
concurrentie deze categorie,, voorzoover zij wil produ
ceeren, wel erg sterk staat en dit geldt in- kleinere of
grootere mate, al naar de plaatselijke verhoudingen,
voor deze heele categorie.
Voor de ondernemingsrubber liggen . de verhoudingen
andei. Dit geldt ook voor die aanplantingen, welke, hoe-wel statistisch tot de bevolkingsrubber gerekend, in feite
min of meer hetzelfde karakter hebben en naar gelang
het karakter meer identiek wordt, dus in sterkere mate, zij
het nooit in dezelfde, omdat de verhoudingen steeds
eenvoudiger blijven.
Voor de ondeinemingsrubber beschikken wij thans
ook over cijfers. Ten behoeve van het internationale
subbercomité zijn vele jaren kostpiijsgegevens ver-
zameld, welke nooit werden gepubliceerd, doch thans door de Amerikanen wel bekend zijn gemaakt
8
). Deze
toonen aan – een feit, dat een ieder reeds wist -, dat
deze kostprijzen zeer uiteenloopend zijn, zoowel voor de
individueele ondernemingen als voor de verschillende
gebieden. Een beeld geeft het volgende overicht:

,,AU-in”-lcostprijs – groote ondernemingen (pence per ib).

1935

1936

1937

Malakka

………………
6,03 6,13. 6,15
Nederlandsch-Indië

……..
6,66 6,20
5,24
9
)
Fransch Indo-China

…….
5,79
5,51
5,49
Ceylon

………………..
.
?
6,66

Deze kostprijzen zijn volgens het officieele formulier,
dat indertijd werd, opgesteld, en de cijfers representeerden
toen 44 pCt. van alle ondernemingen op Malakka, 40 pCt.
in Nederlandsch-Jndië, .73 pCt. in Fransch Indo-China en
25 pCt. op Ceylon. Voor vracht en verkoopcourtage-was
hierin -,60 pence per lb. begrepen. De afschrijving op ma-
chines en gebouwen ( 6,94 per acres) geschiedde op basis
van 71 pCt., waarbij als normale pioductie 400 ib. per acre
of zooveel minder als de restrictie toestond was ange-
nomen. De kapitaalsuitgaven voor den aanplant waren
getaxeerd op £ 34,98 per acre en afschrijving vond plaats
op basis van 4 pCL over dezelfde productie. Tenslotte
varen in deze kostprijzen bedragen opgenomen, welke
winstaandeelen representeerden (tot October 1936
-,20 pence per 1h., daarna -,10 d.). De kosten van hoofd-
kantoor en agent waren opgebraéht tot October 1936
met -,40 pence per lb., daarna met -,30 d. Op d.ezen kost-
prijs valt wel een en ander aan te merken, ook wat de
verdeeling betreft, maar wij willen dit thans alleen in
groot verband zien en dn bestaat alleen ernstig bezwaa.i’
tegen de afschrijving op den anp1ant. Immers, het moge
waar zijn, dat bepaalde boomen op 40-jarigen leeftijd nog
volop produceeren
10),
maar de vraag is, of er dan nog
van een aanplant op volle productie sprake is – er zal
dan een belangrijk aantal ultva,llefs of mindere p!odu-

9 U.S. War Production Board, ,,Special Report of Officeof Rub-
her Director on the synthetic rubber program”, 1944, appendixA.
0)
Invloed van cle devaluatie van den gulden.
00)
,,Rubber. History, production and manufacture”, 1940, blz. -7

-‘—‘-

,. .-

19 Juni 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

397

centen zijn – en bovenal de ontwikkeling, welke wij nu al
jaren in de rubbercultuur’ met superieur plantmateriaal
waarnemen (oculaties en superi’eur zaailingenmateriaal),
maakt het ‘noodzakelijk rekening fe houden met de eco-
nomische veroudering – dat aanplantingen niet meel mee
kunnen – en zoodoende dus een korteren dan den tech-
nischen levensduur te bepalen. Welke rubberproducent
acht thâns zijn aanplantingen van 1920 of 1924, in het
licht der latere ontwikkeling, nog volwaardig? Doch met dit al geven de cijfeïs voor de verhoudingen der produc-
tiegelieden een aardig beeld.
Een beeld in de productiegebieden geeft het volgende
overzicht van de percentages der productie, welke werden
geproduceerd tegen een ,,all-in” kostprijs in pence per lb.
van

Malakka
Nd.-Idië

1935
1936 1937 1935 1936 1937

tot 4,75

d.

.-.-

-,2
13
1
5
22
1
8
4,76-5,25
12,1
1,4 15,9
2,6
11,3 39,6
5,26-5,75
19,5
25,5
11,2
10,3
,1
15,4
5,76-6,25
39,8
47,8
34,1

. 17,0 15,8 12,8

6,26-6,75
16,8
17,5
23,2
29,1
18,7
4,7

boven
6,76
11,8
7,8′
15,6
40,8
32,6
4,7

100,!) 100,0 100,0

100,0 100,0 100,0

Nu. zijn dit helaas oude cijfers, maar zij geven een beeld
van de verhoudingen, dat Öok nadien is blijven bestaan;
echter zijn in den loop der jaren de kostprij,zen niet on-
belangrijk gestegen; in de eerste 5 maanden van 1941
bedroeg de stijging t.o.v. 1937. op Malakka 1,15 tot 1,65
pence per Ib., waarbij uiteraard de transportlosten (vracht en assurantie) een groote
Vol
speelden.
Tot slot nog enkele cijfers (4e kwartaal 1938) over dQ
rubbercultuur in Nederlandsch-lndië: voor 78,25 pCt. der
ondei’nemingsproductie liepen de kosten voor a.fschrijving,
enz.,
van 1,91 tot 4,84 pence per lb., waarbij kwam
VOO!
,

afschrijving op gebouwen en machines van -,37 tot -,67 d.,
voor afschrijving op aanplant van -79 tot 1,44 d. en voor
uitvoerrecht -87 d. De totalen varieerden van 4,10 A.
tot 7,50 d. per Ib. De hoogere kosten voor de overige pro-
ductie werden veroorzaakt door hoogere directe kosten
en hoogere afschrijvingen, vooral op den aanplant.
Wij kunnen hieruit de conclusie trekken, dat – deze
cijfers als juist aanvaardend – in 1937 op Malakka ruim
84 pCt. en in NederlandschIndië zelfs ruim .95 pCt. dci’
ondernemingsproduôtie werd verkregen tot een kostprijs
van maximaal 6,75 d.,’in welken bovendien uitvoerrechten
waren begrepen. Omgerekend tot dollarcents tegen den
toenmaligen koers beteekent dit 13,88 c. per Ib. Nu moeten
wij daarbij bedenken, dat deze kostprijs beïnvloed is ge-
worden door een gemiddeld restrictiepercentage van
16 pCt. extern (intern dus hooger) en dat d.é uit su-
‘perieur plantmateriaal bestaande tuinen een lageren
kostprijs hebben dan andere. Daartegenover staat weer, dat afschrijving op den aanplant te laag in rekening was
gebracht. Nemen wij een lageren kostprijs, nl. 5,25 d.
(= 10,79. dollarcents), dan kon daartegen bijna 16 pCt.
der ondernemingsproductie op Malakka en ruim, 62 pCt.
van die in Ned,erlandsch-Indië in 1937 worden verkregen.
J

Ioe de kosten zich na dezen oorlog zullen ontwikkelen,
is nog niet bekend, maar aangenomen mag worden, dat
de bonen belangrijk zullen stijgen,, evenals de aanschaf-
fingen van elders. Loonen maken in de rubber ongeveer 40 pCt. van de kosten uit en daardoor stijgen ook de af-
schrijvingen, indien deze op basis der vervangingswaarde
geschieden. Bovendien’ moeten na de bevrijding de tuinen,
fabrieken en gebou.wen weer in orde komen en tot nu toe
is niet bekend, of de Overheid dee kosten zal dragen. De
kosten der rehabilitatie worden geraamd op 3 â 4 d, per
lb. pötentieele jaarproductie. Zij kunnen weliswaar ovei’
een reeks van jaren worden omgeslagen, maar v.erhoogen
dan toch den kostprijs. Nu hebben de rubberonderne-
mingen steeds getoond, een groot aanpassingsvermogen

aan de prijzen te bezitten ‘en van de superieure tuinen
kan in dit opzicht gro’ote invloed uitgaan. Men vergete
toch nooit, dat een productie van 2.000 kg per ha tot
een zeer belangrijke economie in de productie leidt. Maar
men ziet, dat de kosten toch in elk geval een belangrijk
niveau zullen hebben, zelfs voor efficiënte producenten.
‘Hoe staat het nu met de synthetische rubbens? Ook
daaromtrent bezitten wij gegevens. Wij moeten daarbij
buiten beschouwing lateh een verdisconteeren van de
beteek’enis der mindere’ efficiency van synthetische i’ub
bers bij de verdere verwerking. Wij gaan er dus vanuit,
dat beide categorieën producten voor het eindproduct de-
zelfde beteekenis hebben, tenzij wij anders constateeren.
Speciale eigenschappen, zooals de geringere door]aat-
baarheid voor gassen en de grootere weerstand tegen’
bepaalde oliën bij butylrubber, wettigen een beteren prijs,
doch de’beoo’rdeeling van de mate valt buiten onze corn-
petentie, evenals vooi de bete’re eigenschappen van neo-
preen Voor neopreen staat reeds vast, dat de kostprijs
hoog ligt; Honig komt tot een schatting van 25 k 30 dol-
larcents per lb.
“).
Veel hangt hier af van den prijs van

het’ uitgangsmaterial, de opbrengst van het bijproduct
en de kosten der electriciteit; Nemen wij den prijs van
acetyleen op 7 dollarcents per lb. en de afschrij ving op
10 jaar en laten wij de kosten van het research en van
voorbereiding, âlsmede die voor reclame, en verkoop, buiten beschouwing, dan komen wij, overigens aan de
hand van Amerikaabsche cijfers voor na den’ oorlog, tot
een kostprijs van ruim 23′ dollarcents per lbs. Zooals ge-zegd, daar, waar neopreen niet concurreei’L met natuur-
lijke rubber, zal deze kostprijs geen bezwaar zijn, daar,
waar beiden gelijkwaardig zijn, ontstaat de concurrentie.
Voor butylrubber zijn, afgescheiden van uitgangs-
materiaal en chemicaliën, de belangi’ijkste kosten – af

gescheiden -van de voor neopreen buiten beschouwing
gelaten kostprijscom’ponenten, welke ook hier weggelaten
worden – de arbeidskosten, onderhoud en reparaties en
de ,,oerhead cost” der installatie, alsmede de afschrijving.
Nû mogen wij, ook voor neopreen, aannemen, dat de
installaties, in verband met den spoed bij den bouw en inrichting., duur zijn geweest, aan den anderen kant is
waar, dat alle kosten in de Vereenigde Staten stijgenl,e
ijn-, zoodat zij voor de toekomst wel een juist beeld, kui-
nen geven. De genoemde groepen tezamen, behéjve uit-
gangsmateriaal en chei’nicaliën, hedi’agen reeds 13,63
dollarcents per Ib., waarbij aan andere ,,out of pocket”
kosten komen ruim 5,50 d,ollarcents. Ook hier komen de
totale kosten dus zeker boven de ’20 dollarcents. In 1944
toch kosten uitgangsmateriaal en chernienliën 6,63 dollar-
cents. Hoe Honig hier aan een kostprijs van 8 . 10 dollar-
cents komt, is ons dan ook niet duidelijk.
Bij neopreen en butylrubber hebben wij te maken met
grondstoffen, welke het ei’ndproduct bijzondere kwali-
teiten -verleenen, zoodat een hoogere prijs ten volle gemoti-
veerd kan’ zijn.’ Voorzoover echter geconcurreerd moet
worden met natuurlijke rubber, zullen laboratorium-
en afzetkosten bovendien op den kostprijs drukken,
aangezien hier geen integratie met de verwerkïngspro-
ductie heeft plaats gehad.

Hoe staat het nu met het massaproduct GR-S? Nog-
maals, ook hier zien wij af van verschil in efficiëncy;
wij stellen beide producten tegenover elkaar. De fabricage
van GR-S vereischt 3 pï’oductieprocessen; de uitgangs-
materiale’n zijn verschillend voor de butadieën, ‘die zoowel
kunnen worden verkregen uit tot alcohol verwerkte granen
en melasse, als uit soyaboonolie en melkzuur (als bijpro-
duct der caseïneproductie), als tenslotte pit den alcohol,
dat uit een bijproduct bij het ,,cracking” van aardolie-
aethyleen wordt gewonnen en uit bepaalde aardolie-
producten. Men ziet hèt: de, keuze is voldoende; er moet
echter rekening mede worden gehouden, dat elke installatie

“)
Dr. P. Honig ,,Synthetische rubber in Amerika”, ,,Cliernisch
Weekblad”, 10 November-1945, blz. 7 cv.

898

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Juni 1946

1!

maar tot beperkt gebruik geschikt is, zoodat hier geen
alternatieve mogelijkheden in den gewonen zin bestaan.
Desondanks is het nuttig na te gaan, hoe de kosten van
de verschillende mogelijkheden zijn. Wij weten reeds,
dat een gedeelte der installaties geslote
fl
is, omdat zij
te duur waren tengevolge van den kostprijs van den al-

cohol. Gn wij aan de hand van de Ameïikaansche ra-
mingen voor na den oorlog den kostprijs opbouwen, dan
komen wij tot het volgende beeld.

Zonder het uitgangsmateriaal worden de na-oorlogs-

kosten voor chemicaliën, benoodigdheden, uitvoerenden
en toezichthoudenden arbeid, onderhoud en reparatie-
installaties, èxploitatie, laboratorium, leiding, algemeene
kosten, royltie, verpakking en transport voor de co-
polymerisatie geraamd op 4,44 dollarcents per lbs. De kos-
ten voor de vervaardiging van butadieën bedragen, in-
dien uit alcohol, alweer zonder de kosten van het uitgangs-
materiaal, omgerekend tot 1 Ib. GR-S, 1,58 dollarcents
per 1h., die van styreen, eveneens zonder het uitgangs-
materiaal, -58 dollarcents. Daarbij komt aan afschiijving,
indien de economische levensduur op 10 jaar wordt ge-steld, 3,23 döllarcents per Ib. GR-S en indien op 15 jaar
2,36 d.ollarcents.. Neemt men voorts de laagste cijfers voor
het uitgangsmateriaal voor styreen; welke het rapport
noemt, dan bedragen de kosten voor het styreen per 1h. GR-S -,34 dollarcents. De totale kosten, zonder het uit-
gangsmateriaal voor butadieën, en voorts zonder research-
en a,fzetkosten, bedragen dus voor GR-S uit alcohol bij een
levensduur dr installatie Van 10. jaar .10,17 dollarcents
per Ib. Wil de kostprijs van GR-S uit deze bron beneden
de 15 dollarcents, zonder research en afzetkosten, blijven,
dan mag de alcohol niet meer dan 15 dollarcents pei gallon
kosten, een vooralsnog optimistisch cijfer; volgens recente
gegevens kostte zij nog een veelvoud.

Op dezelfde wijze berekend, zijn, zonder het uitgangs-
materiaal voor butadieën, de kosten voor GR-S uit buty-.
leen 11,82 dollarcents per Ib., waarbij aan uitgangsma-
teriaal bijeen prijs van butyleen van 6 dollarcents per gal-
lon en een nuttig effect van -65 nog voor butyleen 1,4
dollarcents zou komen, wat het totaal op ruim 13 dollar-

cents brengt. Honig raamde den kostprijs op 15 4 16 dollar-
cents per 1h. Begin Januari echter deelde één der leden van
de Amerikaansche delegatie in de internationale rubber-
studiegroep, D. D. lÇennedy, mede, dat GR-S bij een
prijs van 8 4 10 centsvoor buty1en op 12 4 13 dollarcents
per lbjkostprijs komt. Bij een prijs van 8 cents, komen
wij tot 13,68 cjollarcents. In elk geval zijn de verschillen
niet dermate groot, dan dat wij hier een basis voor verge-
lijking hebben. . Hierbij echter is niet de kostprijs voor
GR-S. op de markt, doch alleen in het geïntegreerde be-drijf – zij het, .dat dit een zeer groot verbruik van rubber
veïtegenwoordigt
s—
gezocht. De kosten van afzet aan der-
den en research zullen dan belangrijker zijn.

Uit deze cijfers blijkt echter, dat de synthetische rubbers
wel degelijk een gevaar zijn geworden, ook al denkt men
nog niet aan ,,cut-throat competition”, en dit gevaar is
te grooter, omdat het industrieele bedrijf, zoowel wat het
productieproces en zijn organisatie als wat den afzet en zijn organisatie betreft, meer mogelijkheden open heeft
dan de veelheid der agrarische producenten. Het ligt thans
niet in onze bedoeling om te dezer zake dieper op het vraag-
stuk in te gaan; wij wilden nu alleen maar wijzen op het
feit, dat het spook, dat velen altijd als een schim zagen, werkelijkheid is geworden en zulks aan de hanU van de

meest recente documentatie. Wij moeten daar echter
dadelijk aan toevoegen—om misverstand te voorkomen—,
dat naar onze .rneening een gedeelte der Nederlandsch-
Indische producenten machtige wapens hebben gesmeed
en nog kunnen smeden in den strijd tegen de synthe-
tische rubbers en in dien tegen de natuurlijke rubber der andere productielanden. Moge men zich van zijn kracht
aan de conferentietafel bewust zijn en moge men bedenken,
dat een gedeélte der natuurlijke rubber’ zal môetèn ver-

dwijen, maar dat Nederlandschjndie thans^ eens aan
anderen de eer moge laten. Een herhaling der suiker-
filantropie van 1937 is onnoodïg en even ongewenscht

als toen! Ook thans is de kracht er, late nu de nuch-
terheid met volledige kennis van feiten en mogelijkheden
leidraad zijn!
Dr. J. F. HACCOÜ.

AANTEEKENING.

MONETA!1U5 PROBLEMEN IN ITALIË.

De ,,Neue Zürcher Zeitung” van 3 Juni jl. bevat enkele
interessante gegevens betreffende den huidigen economischen
toestand in Italië, die einde
Mei
ji. bekend zijn gemaakt
door den Gouverneur van de ,,Ba.nca dItalia” en die aan
actualiteit winnen, nu Italië een nieuwen mijlpaal in het proces van politiek en economisch herstel heeft bereikt.
De bankbiljettencirculatie, die in 1938 20 milliard lire
bedroeg, is thans gestegen tof ruirh 390 milliard lire, bijna
veitwintigvoudigd dus. Een noodlottige consequentie
hiervan is geweest stijging van het prijsniveau, van de
kosten van levensonderhoud en sociale onrust. Tegenover
een stijging van de kosten vn levensonderhoud met ht
23-voudige zijn de bonen slechts met het 14-voudige ge-
stegen, terwijl de salarissen van het overheidspersoneel,
die slechts verzesvoudigd zijn, nog veel verder bij de prijs-
stijging zijn achtergebleven. Tijdens den oorlog heeft

het Italiaansche volk een aanzienlijke verarming onder-
gaan. -.

In de financieele positie van de Regeering begint eenige
verbetering te komen. Sinds het einde van den oorlog zijn
de belastingfnkomsten van den Staat van maandelijks 4
milliard lire tot maandelijks 13 milliatd lire gestegen. Hier-
mede hoopt men binnen afzienbaren tijd cie gewone uit-
gaven te kunnen dekken; ten bate van de buitengewone
uitgaven voor den wederopbouw zullen leeningen moeten
worden aangegaan. Allereerst diént er naar gestreefd te
worden de nationale productie weer op gang te brengen.
Hiervoor is noodig het opstellen en verwerkelijken van
een economisch plan, dat gericht is op beperking van de
consumptie ten bate van het herstel, zooals dat ook in
andere landen geschiedt.
lIet belastingwezen vereischt verschillende hervormin-
gen. Zoo drukt bijv. de inkomstenbelasting momenteel
te zwaar. De Regeering is voornemens over te gaan tot een
buitengewone progressieve vermogensheffing. Ook worden
stemmen vernomen, die inwisseling der oude bankbiljetten
tegen nieuwe bepleiten. Door dit project tot geldsaneering is echter eenige beweging in financieele kringen ontstaan;
het is daarom nog niet zeker, dat het doorgang zal vinden.

BOEKAANKONDIGING.

Het Industriegebied oan den JVieuwen Waterweg.
Uitge-
geven door de Stichting Havenbelangen te Rotter-
dam.

Een goed uitgevoerde brochure, waarin gewezen wordt
op de noodzaak van voortgaande industrialisatie van ons
land en de mogelijkheden daartoe in het gebied van den Nieuwen Waterweg. Grafieken en foto’s verluchten den
tekst, terwijl als bijlage een overzichtskaart van het
industriegebied van den Nieuwen Waterweg is opgenomen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De omzetten op de geldmarkt bleven in de afgeloopen
week zeer gering, terwijl in de verdeie omstandigheden
ook geen verandering is gekomen. De tot stand gekomen
prijzen weken niet af van de in het voorgaande overzicht
genoetnde. De beleggingzoekende gelden der banken
zijn vrijwel verdwenen, daar blijkens den jongsten week-
staat van De Nederlandsche Bank de saldi der banken
bij deze instelling van f 186 millioen tot f 65 millioen ver-

_.


e-•

t

.-.–
‘,,.-

19 Juni 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

399

minderden. Waarschijnlijk hebben belastingbetalingen,
alsmede de aankoop van valuta voor den invoer van goe-
deren deze daling van de banktegoeden veroorzaakt.
Verschillende maatregelen zijn genomen in de afgeloopen
wek, welke tot gevolg zullen hebben, dat het aanbod van
effecten eenigermate wordt vergroot. Zoo mag door de
banken geen crediet meer
worden
verleend, indien de
credietvrager nog ter beure van Amsterdam ‘verhandel-
bare effecten bezit. Voorts zullen degenen, die effecten, als
zekerheid aan den fiscus hebben verstrekt deze moeten
verkoopen. Naar de reden van deze bepalingen kan men
slechts gissen. 1-let is mogelijk, dat deze maatregelen bij de
huidige geringe omzetten op de -Amsterdamsche effecten-beurs een koersdaling in het leven zullen roepen, en dat dit
juist de bedoeling der monetaire autoriteiten is. Het huidige
koersniveau is, gezien vanuit rendementoogpunt, altijd
nog vrij hoog. Men kân hierin een uiting zien van een

wellicht ongemotiveerde inflatievrees; deze ,,infltie-
koersen” zouden door de Overheid dan met bovengenoem-
de middelen worden bestreden.
De beurshandel werd uitgebreid met de actieve Rubber
fondsen. De tot stand gekomen ad.vieskoersen waren over
het algemeen aanzienlijk lager dan de in den oorlog tot
stand gekomen stopkoersen. Bankaandeelen vertoonden
in de afgeloopen week eenige koersstijging, zoodat bijv.
aandeelen Robaver op 144k pCt. kwamen. De koersen der
industrieelp aandeelen ondergingen over het’ algemeen
na schommelingen van beperkten omvang per saldo

weinig wijziging. Op de Staatsfondsenmarkt waren de
koersen vrijwel ongewijzigd..

Mededeelingen van
de Kamer van Koophandel

en Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam.

Te Rotterdam aangekomen zeevaartuigen gedurende de

21ste week, van 19 Mei t/m 25 Mei 1946, onderscheiden

naar de landen valT herkomst.

Aantal

Zeevaar-

Netto m’
tuigen
1
2,83 in’ =
1
reg.t.

Europa

4.537
302
466
17.264
Groot-Brittannië en Ierland
36
40.823
Nederland (met vrijstelling
van inklaring)
3
1.095
2
1.124
6
4.735

België

………………2
Denemarken

…………..1

Azië

Duitschland

…………..1
Frankrijk

…………….8

Fransche gebieden
1
3.932
1
P10500
‘Nederlandsche gebieden
1
15.647

Portugal

.’
……………..

Afrika

Zweden

……………….

Irak

………………..

Belgische gebieden
1
13.821
Britsche gebieden
1
9.769
Fransçhe gebieden
1
6.730
Portugeesche gebieden

.
1
11219
Amerika

Argentinië

……………
1
8.000
Canada

……………….
1
1.948
Centr. Amerika

(Guatemala)
1
2.303
Nederlandsche gebieden
2

32.169
Vereenigde Staten ……..
.7
91.030

Totaal

73
277.414

In de 21ste week van 20

t/m 26 Mei 194,’

1

7

33.776

Nu meer

………………66

1

243.638

STATISTIEKEN.

DE NEDERLAN1)SCHE BAINK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)

1
Munt,

1
Wissels, prom. enz.,

1
muntmate-
Opfl

marhtpapier,
1
Totaal Totaal
Data
1
riaal en

1
beleeningen,

voor-
opeischb.

1
d

ezen
.
schotten a/h Rijk en
activa
schulden
diverse

rekeningen

11
Juni ’46
5.268.561
1911289
5.536.898 5.025 340
3

,,

’46
5.277.548
184.338 5.539.415
5.027.666
27 Mei ’46
5.352.931
180.710 5.611.170 5.099.879
20

,,

’46
5.391.733
187.659
5.656.922
5.145.976
13

,,

146
5.369.627
185.003
5.632.160 5.120.447
6

,,

1
46
5.367.217
173.651
5.619.397
5.111.464
29April’46
5.376.956 204.156 5.660.257 5.132.640
23

,,

’46
5.389.988
194.335
5.663.459
6.135.376
6 Mei ’40
1.173.319
248.256 1.474.306 1.424.016

Geblok-
Banka8sig-
Bankbil jet-
Saldi
Saldo

Rijk
keerde
natiën en
Data
ten in om-
in RIO (DIC)
diverse
loop
RIO
van

rekeningen
banken

11
Juni ’46
2.600.710
1
)
2.424.512
C1.611.038
65.016
177.752
3

,,

’46
2.610.368
2
)
2.417.184
C1.528.237
185.656
177.938
27 Mei ’46
2.567.240
2.532.411
C1.683.099
119.103 177.620
20

1
46
2.528.024
2.617.842
C1.804.475
69.792
177.175
13

1
46
2.527.612 2.592.725
C1.772.493
89.297
177.941
6

’46
2.539.114
2.572.231
C1.228.280
513.676 174.169
29April’46
2.521.384
2.611.090
C1.383.880
524.223
195.499
23

,,

1
46
2.494.898
2.640.417
C1.407.699
529.482
195.862
6 Mei ’40
1.158.613
265.174
22.962

10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte
t
2.324.t72.
t
2.333.451.

MAATSCHAPPIJ. TOT F1NANCIERING
VAN HET NATIONAAL HERSTEL
N.V.,

gevestigd te ‘s-Gravenhage.

UITGIFTE van

nom. t 25,000,000.- preferente Aandeelen B,

in stukken -groot nom, f1000.- aan toonder,

deelende in de winst van 15 Juli 1946 af,

storting hetzij in vrij geld, hetzij ten laste van een door de
Afdeeling Effectenregistratie van den Raad voor het
Rechtsherstel geblokkeerde rekening.

De Staat der Nederlanden garandeert het dividend op
basis van
3/ % ‘
s jaars.

Ondergeteekenden berichten, dat zij de inschrijving op
bovengenoemde aandeelen openstellen bij hare

kantoren te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, voor zoover ‘in
deze plaatsen gevestigd, alsmede te ‘s-Gravenhage ten kan-
tore van de Heeren HELDRING & PIERSON op

VRIJDAG
28
JUNI 1946,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

tot den koers van 100/4 pCt.,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 19 Juni 1946.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij
de inschrijvingskantoren.

Anisterdamsche Bank• N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
&
Co.
R. Mees & Zoonen
Necterlandsche Handel-Maatschappij N.V.
Nederlandsch Indische Handelsbank N.V.
Pierson 8 Co,
Rotterdamsche Bankvereeniging N.V.
Amsterdam
Rotterdam’ 19 Juni 1946.

Landen

Bij een der Bedrijfschappen op het gebied der Voed-
selvoorziening vaceert de betjekking van

ACCOUNTItNT

(lid NIVA of VAGA) als leider der Accountantsafdee-
ling. Vereischten: contrôlepraktijk. bij groote onderne-
mingen en ervaring op het gebied der prijsstelling Br.
onder no. 509 bur. van dit blad, poatbus 42, Schiedam.

N.V. KQNINKLIJK’E

NEDERLAN DSCH E

ZOUT IN 0 U STR IE
Boekelo • Hengelo


ZOJTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

STORK

HENGELO

*

MODERNE

LAND- EN.

SCHEEPS-
INSTALLATIE,S

)
,H.OLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAAR.DI’NGEN

J uist nu
bieden de Watson machines, behoorende tot.
het Hollerith-systeem,’ U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze di6 administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze afdeeling Organisatie is paraat om U èen alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
1-let is ifiogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren.’

,,W AlSO N” Dedrijfsachine Maatschappij U.

Froderiksplein 34. Amsteram-C – Telefoon ore: 33406, 33656, 31856

4

ROTTERDAI

ECONOMISCH TECFIN. INSTITUW VOOR GEL-
DERLAND vraagt,

doctorandus

• ‘in de economie
Brieven met volkdige inlichtingen aan den directeur
‘Dr, J. A. Nillesen, Huyghenslaan 60, Arnheni.

-2

SCHRIFTELIJKE CURSUS

1

L

BE

VOOR MODERNE

‘ge administratieve functie
BAJ
standi

DRIJFSADMINISTRATIE

Sinds 1942
de
opleiding voor de zelf-

1 September aanvang van nieuwe cursussen

Secretariaat: Beursgebouw – Kamér
321
‘- Rotterdam

Prospectus op aanvrage

rijnlandschè

betonbouw maatschappij n.v.

nieuwe plantage 29 – delft -, tel. 268

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

THEE

N.V. LÈVENSVERZEKERING-MIJ.

RNH’EM

Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Te!. 69300 toestel 6)

Druk
Roelants, Schiedam.

Auteur