Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1516

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 29 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

chë

Be
,
rich’ten

ALGEMEEN
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANUËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E JAARGANG
WOENSDAG 29 MEI 1946

No. 1516

COMMISSIE VAN REDACTIE

J. F. tçn Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Seçretaris: J. H Lubbers.
Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (TV.).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nomen het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. Abonnementen Runnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
ç’an het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma H. A. M. Roelatt.s, Lange Haven 141, Schie-dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:
Blz.

Scylla en Charybdis door
Prof. Dr. N. J. Polak ….
339

De oorzaken van de stijging van het Nederlandsch
prijsniveau dëoi’ Ir. J. S. pan Nijmegen Schone-
gevel………………………………….
340

De waardevermindering van den Nederlandsch-Indi-
schen gulden door
J. E. Spinosa Cattela ……….
342

De beteekenis en de structuur der Zwitsersche export- industrie

door

A.

de

Wit

…………………..
346

Ingezonden

stuk.

De economische gevolgen van de paitiële uitroeiing
der Joden in Nederland

door Dr. S. Kleerekoper
348

Aanteekerring

Het jaarverslag
1944/’45
van De

Nederlandsche
Bank………………………………..
349

Ontvangen boeken

…………………………
349

Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
349

S t a t
i
s t
i
e k e n.

Verkeer en Vervoer in Nederland …………….
350

Bar’ikstaten

……………………………..
351

DEZERDAGEN .

wordt er op de gemeente-administraties in stilte weer
hard gewerkt. De verkiezingen voor do Tweed6 Kaner
zijn naar opzet en voor een groot deel ook naar afwerking een toonbeeld van ambtelijke efficiëncy geweest. 1

her en

daar had men de administratieve wanorde n’og onderschat:
één gemeente haalde met het aantal onverrichte kiezers

bijna een vijfde van den landelijken kiesdeeler. Toch geldt
hier niet het: ,,aan een boom zoo volgeladen”, noch de
schroom om tot volledig binnenhalen over te gaan. Veeleer
heeft de kiezer in dit geval het recht om -te worden geplukt.
,,Beschroomd ontzag bevangt mij, als ik naar U zie”,
sprak Odysseus – een andere, dan dien, waarop Prof.
Polak op blz.
340
van dit nummer doelt -. Wij zeggen het
na, ziende op den aangezochten. kabinetsformateur, die
ook wel in stilte hard aan het werk zal gaan. Hetzelfde
zullen ook de diverse instellingefi, die zich in Nederland
bezighouden met het peilen dér publieke opinie, hebben
gezegd, ziende op de verkiezingsuitslagen. Hopelijk doen
zij hetzelfde als Minister Bèel en de emeente-administra-
ties: in stilte hard werken tot het vinden der juiste me-
thode.
Dit laatste kan als samenvatting voor deze geheele week
gelden, waarvan de feitelijkheden voornamelijk verleng-
stukken zijn van de groote besluiten, in de week daarvoor genomen. De spoorwegstaking in de Ver. Staten is door-
gegaan, heeft door den stilstand het land in rep en roer
gebracht en is eensklaps, met omfloersten trom, van de
zijde der sta,kenden beëindigd. President Truman, tijdelijk
spooiwegdirecteur – de spoorwegen zijn onmiddellijk aan
de maatschappijen weergegeven – heeft echter reeds een
andere beheeidersfunctie: de staking in de kolenmijnen
is hervat. Toch krijgt men den indruk, dat zijn merkwaar-
dige loopbaan den Amerikaanschen President meel stil
doorzetten heeft geleerd, dan hem in vorige maanden
werd toegeschreven.,, Doorzetten” was ook het antwoord
van den Engelschen minister van Buitenlandsche Zaken,
Bevin, op de felle oppositie, die zijn ontruimingsplannen
ten aanzien van Egypte speciaal van Churchill ontmoetten.
,,Doorzetten” is ook het wachtwoord van Léon Blum,
wiens zegevierende en, naar Frankrijk hoopt, zegenrijke
terugkomst uit de Vel. Staten vertraging ondervond.
Ook de onderhandelingen, dië Zwitserland voert met het
Amerikaansche ministerie van Financiën om de Zwitser-
sche dollarsaldi ontdooid te krijgen, loopen niet zoo vlot
als eerst werd bericht. De Ver. Staten worden stugger,
naar binnen en naar buiten.
Het omgekeerde geldt, gelukkig, voor de verhouding
tusschen België en Nederland. Beide -landen. hebben moei-
lijkheden gemeen, al ware het thans slechts de stakingen
in vitale bedrijfstakken. Doch positiever dan dat is het cultureel contact, waarnaast deze week een inhoudrijk
handelsverdrag is getreden. Voor de wereldopinie – dat is
de wereld, verminderd met de betrokken landen – is
dit slechts een grensgeval, waarvan men het stilzwijgend
passeeren kan billijken. Ernstiger is de griezelige stilte, die
in en om Dutschland. hangt. Prof. W. Röpke wijdt hieraan
in de ,,Neue Zürcher Zeitung” een drietal artikelen. De
quintessens van zijn betoog is, dat de wereld moet af-
tappen van de ,,collectieve schuld” van Duitschland,
daar dit de anti-nationaal-socialistische Duitschers tot
verbijstering en werkloosheid dtijft. Een betoog, dat zich
gemakkelijker laat opstellen in ZvitseNand dan in ten
der vroeger bezette gebieden.

N.V. KONINKLI)KE

NEDERLANDSC’HE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

ZOZItZUUr, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke

Nederhindsche-

Boekdrukkerij

F1. A. M. Roelimts

.Schiedam

R. MEES & ZOON EN
-.

Ao 1720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage Delft, Schiedam

-Vlaardingen Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

GROTE- ONDERNEMING

met ruim 700 employé’s in het
Westen des lands zoekt


PERSONEELSCHEF

Leeftijd hoogstens 40 jaar. Academisch
niveau, althans zeer brede algemene
ontwikkeling en belangstelling voor so
ciale problemen vereist. Candidaten, die
daarvoor in aanmerking komen zullen – worden uitgenodigd voor een psycholo-
gisch onderzoek te Utrecht door de

NE)ERLANDCHE STICHTING

VOOR PSYCHOTECHNIEK

Eigenhandig

geschreven brieven met volledige
inlichtingen, vergezeld van twee nieuwe foto’s
(van voren en Opzij) te zenden san Advertentie-.
bureau ALTA te Utrecht vôôr 8 Juni a.s. met
vermelding in linkerbovenhock van brief, op foto’s en envelop: ESB 4540, met daaronder naam, adres en leeftijd in drukletters.

Aaneen industricele onderneming in het midden des
lands’is een vacature als

per soneelschef
Genoemde persoon moet naast een goede algemeene
ontwikkeling en kennis van de sociale wetten, beschik-
ken over ervaring en tact.
Eigenhandig geschreven brieven met nauwkeurige in-
lichtingen inzake opleiding, vroegeren en tegenwoordigen
werkkring, vergezeld van pasfoto onder no. 269 Adv.
l3ureau ,,Gerbo”, l3egijnehof 8, Utrecht.

Groot dagblad vraagt voor spoedigc indiensttreding
een

vrouwelijke kracht

voor het zelfstandig verrichten van Archief-. Documen-tatie- en Bibliotheekwerk. De voorkeur genieten zij, die
een ruime ervaring hebben op documentatiegebied (de-
cimale stelsel). Br, onder no, 487 bureau van dit blad.

NEDERLANDSCHE STICHTING

VOOR PSYCHOT’ECHNIEK

te Utrecht zo e k t voor haar staf

ACADEMICUS

ervaren in het leiding geven op commer-
cieel en organisatorisch gebied. Leeftijd
40-50 jaar. Vlot schrijven en spreken
van moderne talen gewenst. Candidaten
die daarvoor in aanmerking komen, zul-
lenworden uitgenodigd voor een psycho-
logisih onderzoek te Utrecht, door de

NEDERLANDSCHE STICHTING

VOOR PSYCHOTECHNIEK

Eigenhandig

geschreven

brieven met volledige
inlichtingen, vergezeld van twee nieuwe pasfoto’s
(van voren en opzij) te zenden aan Advertentie-
bureau ALTA te Utrecht, v66r 8 Juni a.s., met
vermelding in linkerbovenhoek van brief, op foto’s
en envelop: ESB 3987 met daaronder naam, adres
en leeftijd in drukletters,

ÂMSTERDAMSCHE

BANK N.V.

KAPITAAL f 55.01a00a
RSSSESVES 31.5DO.000

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT

DELLEVUESTRAAT
2, TELEFOON 5346

Pers o
11
eel.s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van toe-
komstige laSten – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens welgedocu mentee rd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

SS0

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE

Voor het vervolg van de rubriek ,,Vacatures’ zie pag. 351

29Mei 1946

ECON&MISH-STATISTISCHE BERICHTEN

339

SCYLLA EN CHARYBDIS.

De sirenen zingen aan beide oevers van het vaarwater.
Hun zang is verlokkend, maar niet harmonisch; de beide
koren stemmen verschillende toonaardeh in. Het schip
van staat nadert meer en meer dë gevaarlijke zône.
De’sirenen van de ene oever bezingen de vele nood-
zakelijke voorzieningen en tegemoetkomingen,. die men van
epverheid verwacht. Bevordering van, steun aan, krach-
tie uitbreiding van, schadevergoeding wegens, men vulle de voorwerpen maar ad libitum in. We zijn wel vèrardid,
maar
dat éne doel moet worden gediend
….
Het is een
opgewekt lied in majeur.
De sirenen van de andere wal bezingen in droeve toon-
aard de dreigende inflatie. Het is een select gezelschap,
deze sirenengroep. De gehele haute-finance, vrijwel de
gehele beaumonde van institutionele beleggers, is tegen-
woordig, bovendien enige dragers van. de economische

‘netenschap. 1

let zijn geschoolde stemmen en de com-
positie van het kunstwerk verraadt de meesterhand.
Odysseus wil het horen. De nota, door een zestal notoire perscoolijkheden op
economisch trrein
1)
tot den Minister van Financiën ge-richt, leidt ons töt deze beeldspraak. In de nota worden
de gevaren-uiteengezet, die ons gèldwezen, ons prijsniveau,-
onze nationale welvaart en dientengevolge ook de sociale
orde bedreigen. De ondertekenarn der nota uiten de
vrees, dat de resultaten van de geidsanering zullen
worden teniet gedaan.
Na een korte van waardering getuigende inleiding geven
de adressanten blijk van teleurstelling op enige punten.. Zij hadden een ander stelsel van deblokkering gewenst,
zij hadden een vlottere credietverlening door het buiten-
land verwacht, zij hadden de koers van de gulden in ster-
ling en dollars hoger gesteld willen zien. Deze punten
spelen in hun verdere betoog geen rol, wij staan er dus
niet bij stil. –
Belangrijker zijn twee andere punten: het prijs- en loon-,
peil en het begrotingstekort. Het prijspeil is, naar de
mening van de bndertekenaars, te laag geprojecteerd zij menen., dat een index van 150 ten opzichte van 1939
– het richtsnoer is gewest. Een consequentie vai dit te lage
prijspeil is de noodzaak tot subsidiëring van het levens-middelenpakket, welke tezamen met vele andere zware

overheidslasten en hoge staatsuitgaven de Rijksbegroting
zozeer bezwaren, dat aan een aanzienlijk deficiet niet te
ontkomen -is. Dit leidt tot het fatale resultaat, dat de geld-
sanering tevergeefs zal blijken te zijn geschied en dat de
heffingen ineens zullen worden verzwolgen door de lopen-
de uitgaven. –

De adressanten menen, dat bij een prijsnivuau van het
dubbele van dat van 1939 en een loonpeil van 180 pCt.
van dat jaar het staatsbudget van de subsidiëring van het
voedselrantsoen kan worden ontlast en de rentelast van de
tot bijkans f 27 milliard (na vermogensaanwasheffing ruim
f 23 milliard) aangroeiende staatsschuld naar. verhoi.fding
minder zwaar zal drukken. Zij bevelen derhalve aan, dat.
op deze beide niveaux zal worden aangestuurd, wat de
lonen betreft met vermijding van de lacunes ten aanzien
van de handhaving ervan. Onder die lacunes vermelden
zij. in het bijzonder de hoge bezoldiging, die de Overheid
zelve biedt voor nieuwe dienstbetrekkingen en die ,,in geen verhouding staan tot een redelijke loonvorming op de alge-
meene arbeidsmarkt”.

Maar zelfs bij verhogiig. van het prijsniveau tot 200 –
en v.n de loonindex tot 180 blijven delasten van de
Overheid overmatig zwaar De’ prijsverhoging, de uit-
breiding van ,de overheidsbemoeiing – onontkoombaar
in deze herstelperiode – de vervulling van de taak in de

Indische Archipel de defensie-uitgaven en de sociale voor-

‘)
Prof. Dr. J. R. M. van den Brir’k, Tj. Greidanus, L. M. A.
Tho!e, Mr. Dr. J: P. van TienhoveO, Prof. Dr. G. MVerrijn
StuiLrL, Prof. Mr. F. de Vries.

zieningen, zij verhogen alle met elkander het staats-
budget zozeer, dat de gewone staatsuitgaven zonder de
dienst der staatsschuld vn 14,6 pCt. van het nationaal

inkomen vôôr de oorlog tot 28 pCt: zullen stijgen. Mèt
de tentedienst der kningen, maar zonder
de
aflossing,
zou dit percentage.. worden 37, tegen 18 vôôr de oorlog.
Deze zwarê last is naar de mening van adresanten op:
de duur niet te dragen.
Teneinde het fatale gevolg, van chronische begrotings-tekorten, ongebreidelde inflatie, te voorkomen, achten de
Qndertekenaars der nota het noodzakelijk, de staatsschuld
drastisch te verlagen. Daartoe dienen, naar de voorne-
mens der Regering, de vermogensaanwasbelasting en de
vermogensheffing. Maar die heffingen verdwijnen in de
begrotingstekorten, indien’ gene te laag en deze -te hoog
zijn. Zolang de cijfers van tekorten, schulden, nationaal
inkomen en nationaal vermogen na de overgangsperiode
onbekend zijn, kan het tarief van de heffing niet worden.
bepaal. Derhalve dient de heffing te

wôiden uitgesteld
totdat einde 1947 of 1948 door verkregen evenwicht in
de staatsrekening en door een bijzondère comptabele be-
handeling van een déel der staatsschuld een nauwkeurig
inzicht is verkregen in

de. situatie.
De nota spreekt schattenderwijze over een bedrag van 10 milliard gulden’aan staatsschuld, dat door een vermo-
gensheffing (boven on buiten -de vermogensaahwasbelas-
ting) zou moetn worden ,,vernietigd”. Zulk een heffing
zal, menigeen een oridra,gelijke last toeschijnen.. De stellers
motiveren, waarom zij daarvoor niet terugschrikken; de obligatiën en schatkistpromessen, waarin deze schuld is
geïncorporeerd, vormen geen reëel vermogen, maar
representeren slechts vermogenswaarden, welke in het
verleden reeds vernietigd zijn. Zij ontveinzen- zich niet
de individuele liquiditeitsmoeilijkheden, die uit zulk een
zware heffing zullen voortvloeien, noch ook de bezwaren,
welke de overdracht der vermogenswaarden met zich zal
brengen. Zij achten de voorkoming van inflatie zulk een
overwegend belang, dat zij aanbevelen voor die vele
weerstanden niet te wijken.

Tot zover de verkorte weergeving van de nota. Thans
enige- critische opmerkingen, ten aanzien van de beide
desiderata: het doen stijgen van het prijs- en loonpeil tot
200, resp. 180 en het uitstellen van de vermogensheffing.
Wat het eerste betreft3 is het niet duidelijk, welke prijs-
index wordt bedoeld. Verondersteld zij het niveau van de
kosten van levensonderhoud. Immers, stelt men die op 200
en tegelijkertijd het loonpeil op 180, dan ondergaat het
reële loon een vermindering van. 10 pCt. hetgeen, verge-
leken met de verarming, welke ons land heeft onder-
gaan., en met de daling van het nationaal inkomen, die
op 25 pCt. wordt begroot, redelijk is te achten. Evenwel
wordt het cijfer 200in de nota gemotiveerd door het reken-
sommetje 1,4 x 140, waarbij 1,4 de verhouding is tussen
de pondenkoers ‘van – thans en die van 1939 en 140 de
aangenomen prijsindex voor Engeland. Zou het cijfet dus
betrekking hebben op de prijzen van importgoederen of
de daarmede globaaF overeenkomend e groothandelsprijzen?
Dat zou heel andere verhoudingen teweegbrengen. Volgens
onze berekeningen, gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 27
September 1945
2)
zou bij een importprijsindex van 200
&n een- loonpeil van 180 de daling van het reële loon
slechts 1,2 pCt. bedragen en de index van de kosten
van het levensonderhoud 182.

Wil men inderdaad de kosten van het levensonderhoud
opvoeren tot 200 en het loonpeil tot 180, dan veronderstelt men een importprijsindex -van ruim 300. Hoewel dit cijfer

de werkelijkheid van het ogenblik niet slecht benadert
3),

zou het toch bedenkelijk zijn, een blijvend loon- en prijspeil
daarop te baseren. Tal van wereldmarktartikelen zijn

1
1
,,Prijzen en lonen”. .Taargang
1
945,
bie. –
ia.


‘) Vergelijk het -artikel van Ir. J. S. van Nijmegen Schoncgcvej
in dit iurnrner.

‘.-

-.

340

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946

schaars, die schaarste heeft de prijzen ervan omhoog ge-
dreven, maar die hoge prijzen prikkelen de ptoductie,zodat
eeHang prijsdalingen mogelijk zijn. De pïoductivïteit van
de arbeid in productie en distributie wordt geremd door
allerlei na-ôorlogse moeilijkheden als ontscholing, arbeids-conflicten, werkschuwheid, verbreking van relaties, bottie-
necks, ed. Stijging van die productiviteit is te ”erwachten,

dus daling van productiekosten en derhalve van prijzen.
Hecht men het binnenlandse loon- en prijspeil vast aan

te hoge buitenlandse prijzen, dan zal men straks voor
dezelfde bijkans onmogelijke taak komen staan, die ook
in 1931/’36 onuitvoerbaar bleek: het omlaagbrengen van
êen verstard binnenlands prijsniveau, dat de prijsdalingen

op de wereldmarkt in’onvoldoende mate volgt. Zowel de
arbeiders, die hun nominale lonen willen gehandhaafd
zien, als de ondernemers, die hun verkoopprijzen op peil
willen houden, zouden zich verzetten tegen de dan nood-
zakelijke prijsdaling.
In dit licht beschouwd vrage men zich af, of het subsi-
diëren van het voedselpakket met gelijktijdig laag houden
van de nominale lonen en dus van de binnenlandse be-

werkingskosten niet de juiste politiek is, al bezwaart dit
het staatsbudget. Immers, bij het ontwijken van deze

licht-inflatoire Scylla ziQt men in het verschiet de gevaren
opdoemen van de deflatoire Charybdi. Te groter zullen deze gevaren zijn,’ als men te vroeg op het’loonpeil 180
zou aansturen, voordat cle productiviteit van de arbeid is

hersteld, voordat naast voedingsmiddelen ook aniere

goederen in behoorlijke mate beschikbaar zijn .en het loon
dus ten volle op redelijke wijze kan worden besteed. Eerst
nadat de markten voor de belangrijkste goederen in even-wicht zijn gekomen is het tijd,het loonenprijspeiltefixeren.
De afw.chtende houding, die wij te dezen aanzien nood-
zakelijk achten, wensen de stelleïs der nota te zien ingeno-
men tegenover de vermogensheffing. Het komt ons voor,
dat hier afwachten veel gevaarlijker is dan dadelijk han-
delen. Een spoedige vermogensheffing treft het thans aan-

wezige vermogen, waaraan, gHijk de nota terecht uit-
eenzet, de reële grondslag ten dele is ontnomen, hetgeen een correctie redelijk doet zijn. De wetenschap, dat deze
buitengewone aderlating, (nodig opdat men niet door ver

mijding van de fiscale Scylla in de monetaire Charybdis
zoude vergaan) maar éénmaal plaats vindt en niet kan
worden herhaald, heeft op het sparen in de toekomst geen
remmende invloed. Daarentegen zal een zware toekomstige
vermogensheffing, waarvan nien weet, dat ze over enige
jaren te wachten is, de lust tot sparen en zelfs de wens
om inkomen te verkrijgen boven de levensstandaard,
dus
ook de .willigheid in de hogere inkomensklassen om te
ondernemen en te werken, aanzienlijk verkleinen. Op deze
grond reeds lijkt het onraadzaam, deze heffing uit te stellen.
Tegen dat uitstel zijn trouwens nog andere bezwaren.
Zolang de heffing niet is opgelegd wanen vele vermogg-
genden zich nog rijk en leven daarnaar. Zij genieten ook
nog te hoge inkomens, rente trekkende van vermogen,
dat -naar de juiste uiteenzetting van de nota slechts schijn-
rijkdom is. Zolang de heffing uitblijft wordt de last dus
gedragen door de toevallige bezittersvan geblokkeerd geld,

niet door hen, die hun beleggingen in handen hebben kun-
nen houden. Onbillijke verdeling van lasten en een te hoog
consumptiepeil zouden de gevolgen zijn van het uitstellen
van de heffing, naast verminderde bereidheid tot sparen,
tot ondernemen, tot werken. Zouden deze gevolgen de
inflatie en de vrees daarvoor niet juist naderbij brengen?

Ook hier van Scylla in Charybdis.
Het motief voor het uitstel was de onbekendheid met
de cijfers. De nota noemt schattenderwijs f 10 milliard.Dit

bedrag komt overeen met 30
bL
40 pCt. van het nationale

vermogen, een percentage, dat voor een vermogensheffing
wel als een maximum kan worden beschouwd, wil men

niet het gehele economisch leven ontwrichten. Waarom
zou men zulk een hoge heffing niet dadelijk opleggen? De
stellers der nota iijn eer bevreesd voor te weinig dan voor

te veel. Voor kleine vermogens, voor vermogens, die ge-
ringe inkomsten geven en voor de schamele overblijfselen
van vermogens, waara.an de bezetter zich heeft vergrepen,
kunnen verlichtingen of vrijtellingen, worden geschapen,
waarvoor compensatie kan worden gevonden door men
belasten van rechten, die in wezen yermogen vQmen,
maar gewoonlijk net als zodanig worden gezien., zoals rech-
ten op pensioenering of andere toekomstige Yerorging,

rechten op hoge traktementen of tantièmes – met restitu-tie, indien die achteraf
,
niet effectief zijn gebleken – en

dergelijke. Te veel, gezien uit het obgpunt van de staats-
financiën en het nationale reële vermogen, zal men niet
licht heffen.
Zulk een heffing héef t bovendien het voordeel, dat men
het offer, door de vermogenden te brengen, duidelijk zicht-
baar maakt en daardoor met te meer recht ook van de niet-
vermogenden kan verlangen, dat zij geen aanspraak maken
op een onveranderd levenspeil, dat zij zich dus een
ver-
sobering getroosten, door zich neer te leggen bij een
S

loonniveau, dat in geringere mate zal zijn verhoogd dan de

kosten van het levensonderhoud. Met een vêrtraagde stijging van deze beide groothecien
en een spoedige aanzienlijke vermogensheffing achten

wij de inflatie beter bezworen dan op de wijze, door de
nota aangegeven. Mits bij het overheidsbeheet een strikte,
doch redelijke zuinigheid wordt betracht. Om der wille van die zuinigheid is het te hopen, dat de gezagvoerder
van het schip der Rijksbegroting zijn mannen niet de oren
heeft toegestopt en dat hij zich niet zijn bewegingsvrijheid heeft laten ontnemen. Als hij maar aan boord blijft.
DE OORZAKEN VAN DE STIJGING VAN HET

NEDERLANDSCH PRIJSNIVEAU.

Prof. Dr. J. Tinbergen heeft, naar aanleiding van zijn

te Leuven .gehouden voordracht, in de Nederlandsche
pers nadere mededeelingen gedaan over het verloop van
het loon- en prijspeil hier te lande.
1-lij constateert, dat er een zekere disproportie bestaat
tusschen de stijging van bonen en prijzen en verklaart het
verschil door de veel te lage arbeidsproductiviteit in onze
nationale productie. Hoewel ik geenszins wil ontkennen,
dat deze oorzaak mede heeft bijgedragen tot het verschijn-
sel, dat de prijzen hier te lande belangrijk meer zijn geste-
gen dan de bonen, meen ik, dat er andere oôrzaken zijn
aan te wijzen, welke een grooteren invloed hebben gehad
op de stijging van het prijsniveau hier te lande dan de
achteruitgang van de arbeidsprductiviteit. Wel is waar
is langs indiiecten weg bij de piijsstelling van de indus-

trieele producten de geringere arbeidproductiviteit hier
en daar in de prijzen tot uitdrukking gekomen, maar
direct heeft deze factor in de prijsvorming over het alge-
meen geen groote rol gespeeld,behalve in de bedrijfstakken,
waar de ondernemers hun prijzen zelfstandig aan de hand
van een open calculatieschema mogen vaststellen.
In de hieronder volgende analyse meen ik een verklaring
te kunnen geven van de stijging van het kostenpeil sinds 1938; en waar de van overheidswege vastgestelde maxi-
muprijzen gebaseerd zijn op de kosten, is hierdoor ook
de stijging van het prijsniveau verklaard.
A. De vornaamste reden voor de stijging van den
kostprijs der meeste industrieele producten is gelegen in
de zeer sterke stijging van de prijzen der ingevoerde grond-
stoffen, hulpstoffen en halffabrikaten.
Deze stijging is in hoofdzaak het gevolg van de volgende
oorzaken:
De stijging van het buitenlandseh prijsniveau. De
prijzen van belangrijke grondstoffen als katoen, wol. ertsen zijn met honderden procenten gestegen. –
De stijging ran de zeevrachten, welke thans gemiddeld 2W maal zoo hoog rijn als vôôr den oorlog.

29 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

341

8. De guldendevaluatie, welke tengevolge heeft, dat een
prijsstijging elders van bijv. 100 pCt., wat geen tenden-
tieus hoog cijfer is, hier tot uitdrukking. komt in een
prijsstijging van 180 pCt. (100 pCt. + 40 pCt. vari
200 pCt.). Hierbij moet worden opgemerkt, Idat de
• waardevermindering van den gulden tegenover den Pond-S terlingkoers van 1938 minder dan 40 pCt. is
geweest.

De hoogere assurantiekosten, welke factor vooral van
sterken invloed is geweest op de kot na de bevrijding
ingevoerde goederen, welke nog tegen molest verzekerd
zijn geweest.

De administratiekosten van de N.O.R.R., welke druk-
ken op de zgn. regeeringsaankoopen.
Terloops zij nog opgemerkt, dat de prijzen van inge-
voerde huipstoffen en halffabrikaten dikwijls zeer sterk
zijn gestegen, omdat deze goederen vr den oorlog door Duitschland tegen dumpingprijen of gesteund door ex-
portsubsidies werden geleverd, terwijl deze belangrijke
leverancier thans geheel is weggevallen. Cement en ven-.
sterglas werden o.a. met grooe exportsubsidies uit Duitsch-
land ingevoerd.
1-loe sterk de prijzen van de belangrijke invoergoederen
zijn gestegen, blijk.t’wel uit de volgerideindexcijfers, welke
ik globaal heb opgesteld aan de hand van verschillende
mij ter beschikking staande_gegevens (Jaar 1938 = 100,
prijzen in guldens cif.). Deze cijfers hebben betrekking op
invoeren in het tijdvak 1 October 1945-4 April 1946.

Non-ferrometalen


259
Eikenhout

……….
360
Wals,producte.n

……
225
Pyriet (zwavelerts)
380
Ruwijzer

……….
180
Phosphaat 65 pCt

.
420

Ruwe katoen (amer.
Potasch

…………
250
strict

middling)
300
Sel de Soude
230

Ruwe wol
Cellulose

………..
300
(gewasschen basis)
297
Floutslijp

……….
700
Looistoffen

……..
200
Tabak

………….
450

1

luiden

…………
280
Aardolieproducten
220

china

day

………..
205
Kluitkalk

……….
290

Kisthout

……….
295
Vettepoederkalk

. . . –
350
Gezaagd naaldhout
.
269
Cement

…………
300

Beukenhout

……..
400
Gemiddeld
……
11U

Regeeringsingrijpen op velerlei gebied heeft geleid
tot een niet onaanzienlijke stijging van de kosten der be-
drijven. Gedurende de bezettingsjaren en daarna zijn
verschillende nieuwe sociale lasten ingevoerd en verhoogd.
VôÔr den oorlog bedroegen de sociale lasten ongeveer 9pCt.
van het loon, terwijl dit percentage thans meer dan twee-iial zoo hoog is. Bij verschillende ondernemingen maken
dé sociale lasten reeds 30 pCt.van liet loon ujt. Een zeer
belangrijke uitbreiding van het loonadministratiepersoneel
is noodig geweest voor het verzamelen der gegevens, welke
van overheidswege worden verlangd. De gedurende den
oorlog ingevoerde vermogens- en ondernemingsbelasting
hebben dn kostprijs verhoogd. Eenzelfde effect hebben
de onlangs ingevoerde inoerbelasting en het consentgeld
gehad.

. De slechte kolenpositie, welke een gevolg is van de
lage arbeidsproductiviteit in het mijnbedrijf, heeft ertoe
geleid, dat verschillende bedrijven zijn overgegaan tot het
stoken met vervangende brandstoffen als turf, stroo, hout
en olie, waardoor de kosten voor het opwekken van kracht
en ‘verwarming zeer belangrijk zijn gèstegen.
Zeer sterk gestegen zijn de ‘reparatiekosten bij aan-
maak van nieuwe machine-onderdeelen in die gevallen,
waar de vroegere leverancier (veelal een Duitsche f a-briek) niet meer in staat is nieuwe onderdeelen uit ‘zijn
voorraad te leveren.

Bij de meeste bedrijven is het gemiddeld uurloon’
veel sterker gestegen dan het percentage der toegekende
loonsverhooging, tengevolge van een belangrijkè ver-
schuiving van jonge of vrouwelijke arbeidskrachten naar

mannen in de oudste leeftijclsklassen. In bepaalde gevallen «is geconstateerd,, dat bij een stijging van 70 pCt. der con-
tractloonen het gemiddeld uitbetaalde uurloon bijna drie-
maal
z,00
hoog was als v66r den oorlog bij nagenoeg de-
zelfde prestaties.
De stijging van de prijzen der grond- en hulpstoffen
en van de bonen is van invloed geweest op den ‘financie-
ringsopzet van de onderneming door een vergrooting van
de kapitaalbehoefte. Flierdoor is het rente-aandeel in den
kostprijs gestegen.
Het gebrek aan kunstmeststoffen, de inundaties en
de gebrekkige landbewerking zijn wel de voornaamste
oorzaken van den achteruitgang in de bodemopbrengsten
geweest, waardoor de voorheen zeer hooge opbrengstcijfers
per ha thans vrij aanzienlijk zijn gedaald. Aangezien de
prijzen der landbouwproducten gebaseerd zijn op de
werkelijke opbrengsten, moest dit leiden tot een niet on-
aanzienlijke prijsstijging. Deze stijging is ten deele teniet gedaan door de subsidiepolitiek. In onderstaande opstelling heb ik ‘de gezamenlijke op-
brengst van de industrieele productie (met uitzondering
van die van voedings- en genotmiddlen) van het jaar
1938 -in zijn verschillende elementen ontleed eft deze fac-
toren •gecorrigeerd met globaal geschâtte ïndexcijfers,
waardoor een ruwe benadering van de opbrengst van het
jaar 1946 kan worden gemaakt bij dezelfde grootte van de
productie als in het jaar 1938. Hieruit blijkt nu dat,
zonder rekening te houden met den achteruitgang van de
arbeidsprod.uctiviteit, een stijging van het nivqau der
groothandelsprijzen van de industri’eele producten met’
92 pCt. is te verklaren.

1938

Index

1946

‘ 1938=100
(Bedragen in millioenen guldens)

1 Ingevoerde grondstoffen
………
531

310

1.646
2 Grondstoffen Nederl. oorsprong –

36

250

90

3 Loonen en salarissen
……….
741

160

1.186
4

Sociale lasten
……………….
67

320

214
5 Ondernemersinkomcn

……….
156

125

195
6 Afschrijvingen
………………

166

166
7

Rente
……………………..

46

46
8

Overige kosten

……………..
121

200

262

9 Haiffabrikaten (Ned.)
……….
217

200

434
10 Uitkeering aan Overheid door
openbare nutsbedrijven

62


62
.11

Winst
………………….. …
142 •

104

Totaal
……..
, ‘ 2.295

4.405
Index groothand’elsprijien der industri- 4.405
eele producten

,

— x 100 = 192

2.295

De gegevens over het jaar 1938 zijn ontleend aan een,
opgave van het C.B.S. (cliema’s voor een nationale boek-
houding).
Bovenstaande berekening kan met het volgende nader
vorden toegelicht.
ad 2. Tot de grondstoffen van Nederlandschen ‘oor-
sprong behooren voornamelijk hout (voor meubelindustrie,
in ijnen, klompenindustrie), wol (Nederlandsche scheer),
schrot (met’aalindustrie), lompen (voor’papier en textiel-
industrie) en kolen (voor de gasfabrieken). De prijzen van
deze artikelen zijn twee â driemaal zoo hoog als in 1938.
ad. 3. Bij de berekening van de loonqu.ote is geen
rekening gehouden met de verschuiving van jonge en
vrouwelijke arbeidskrachten naar mannen in de oudste
leef tij’dsklassen.
ad. 4. Aangenomen is, dat de sociale lasten verdubbeld
zijn en toegerekenci moeten worden op een loon, dat 60 pCt.
hooger is.
ad. 5. De stijgingvan het inkomen van het groote
aantal kleine, zelfstandige ondernemers is gelijk gesteld aan de maximim toegestane salarisverhooging.
ad,. 8. De post ,,overige’ kosten” heeft betrekking op
belastingen, transportkosten, hulpstoffen, kantoorbe-
hoeften enz.
ad. 9. Tot de halffabrikaten van Nederlandschen oor-
sprong behooren om, cement, kalk, steenen, drukinkt,
textiel’erven, steenkolen, weefsels voor de confectie-

industrie en electricitit.

t.-

342

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946

ad 11. De bruto-productie bedroeg in 1938 een bedrag
van f 2.295 millioen.
De gemiddelde omzetsnelheid van het in het bedrijf ge-
investeerde vermogen bedroeg in 1938 globaal 1,4. Het totaal geïnvesteerde vermogen is dan te stellen op
2.295 : 1,4 = f 1.640 millioen.
In verband met de stijging van bonen, grond- en hulp-

stoffen is het vermogen in 1946 te stellen op globfialf 2.000
millioen.’
In de prijzen wordt aan rente en winst ingecalculeerd
van 6 pCt. tot 9 pCt, van het geïnvesteerde vermogen,
dus gemiddeld 7 pCt. Bij denzelfden omvang der productie
als in 1938 wordt aan rente n winst ingecalculeerd 7j pCt.
van f 2.000 millioen = f 150 millioen. Als men aanneemt,
dat het bedrag voor rente gelijk is gebleven aan dat voor
1938 resteert voor winst een bedrag van f 104 millioen.
Aangezien de tegenwoordige bezetting van het productie-
apparaat beneden de normale beze,tting blijft, en de prijs-
berekening op de normale bezetting is gebaseerd, treden
onderbezettingsverliezen op, zoodat de reëele winsten bij
den omvang der productie in 1946 beneden het opgegeven
bedrag van f 104 millioen zullen blijven.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd; dat
bij een boonstijging van 60 pCt. en gelijkblijvende arbeids-
productiviteit, onder de tegenwoordie kosten- en valuta-
verhoudingen een prijsstijging van de industrieele groot-
handelsprijzen van 92 pCt. is te verwachten
1).

Uit het overzicht blijkt wel zeer goed, hoe sterk de in-
vloed van de stijging van de prijzen op de ‘buitenlandsclie
grondstoffenmarkten en de devaluatie van den gulden
is geweest.
In 1938 maakte de waarde van de ingevoerde grondstof-
fen 23 pCt. van de opbrengst cter productie uit tegenover
37pCt. in.het jaar 1946.
Ir. J. S. VAN NIJMEGEN SdHONEGEVEL.
1)
Men vgl. Prof. Dr. N. J. Polak, ,,Prijzen en bonen” in ,,E.-S.E.”
vaji 27 September 1945.

DE ‘WAARDEVERMINDERING VAN

DEN NEDERLÂNDSCH-INDISCHEN GULDEN.

Sinds begin Maart jl. is de waarde van den,Nederlandsch-
Indischen gulden gelijkgesteld aan die van den Nederland-
schen gulden, en heef took de koersverhouding tot de overige,
bïiitenlandsche valuta eeu dienovereenkomstige wijziging
ondergaan.’ De koers van het Pond Sterling, welke bij de
overeenkomst van 14 Juli 1940 op (7,60 was vastgesteld, – is thans
f
10,71 geworden, terwijl de Dollar, welke tot dus-
verre f 1,885 md. Crt. waard ‘was, thans tot f 2,65 is ver-
• hoogd.
Ten opzichte van Nederland is dus de oude, stilzwijgen-
de pariverhouding hersteld. Men kan zich afvragen op
grond van welke overwegingen zulks geschied is. Het is
m.i. te vroeg om in andere dan gevoelsoverwegingen een
basis te vinden voor deze drastische waardeherziening
van de Nederlandsch-Indische munteenheid. Toegegeven
moet worden,’ dat met het herstel,van de pariverhouding
tot Nederland menig netelig probleem werd ontgaan. Men

denke aan de rente en aflossing op de Nederlandsch-In-
dische staatsschulden, waarvan in de leeningsvoorwaarden
• bepaald was, dat” zij in Nederland in Nederbandsche
valuta, in Indië in Nederlandsch-Indische guldens moesten
geschieden. Men denke ook aan de (als totaal bedrag) niet
onaanzienlijke Indische pensioenen en aan de financieele verhouding Indië—Nederland. Al deze problemen waren

zeker ook in een voor beide partijen bevredigenden zin op
te lossen geweest, zonder de 40 pCt. marge, die tusschen
beide munteenheden bestond, teniet te doen. De rijks-

eenheid behoeft geen beletsel te vinden in eenandere dan
pariverhouding tusschen de munteenheden der verschil-
lende gebhdsdeelen, getuige het Britsche” imperium, met
zijn sterke afwijking tusschen het’ Pond Sterling en het

Australische Pond, en met zijn gebiedsdeelen (o.a. het
economisch belangrijke Canada), welke tot het Dollar-
bjok behooren.
De politieke stroomingen gaan steeds meer in de richting
van grootere zelfstandigheid, op allerlei gebied, van de over-
zeesche gebiedsdeelen; op monetair gebied wordt de Indi-
sche Gulden, door het vastkoppelen aan het wel en wee van
de Nederlandsche munteenheid, geheel in het kielzog
van deze laatste medegesleept. Of hiermede het belang
van de toekomstige economische ontwikkeling van Indië
gebaat is,’ blijft vooralsnog een open vraag. Zoowel de
economische ontwikkeling vôÔr, als de politieke ontwikke-
ling nâ den oorlog, doen de vraag rijzen, of niet de tijd ge-
komen is voor een zelfstandige monetaire politiekvan Indië.
De eenigè steekhoudende motiveering voor een her-
ziening van de waarde van den Nederlandsch-Indischen gul-
den kan slecht,s woiden gevonden in de huidige financieele
verhouding tot het buitenland, en wel in de eerste plaats
tôt de Vereenigde Staten en het Britsche Rijk, in de in-

zichten, die bestaan omtrent de wijze, waarop zich deze
financieel verhouding in de. toekomst zal ontwikkelen,
en ‘ daarnaast in de binnenlandsche koopkracht van den
Indischen Gulden.

Omtrent het toekomstige verloop van handels- en be,
talingsbalans valt in het huidige stadium niets met zeker-
heid te voorspellen. De’ binnenlandsche koopkracht van
het ruilmiddel is onmogelijk te overzien op éen tijdstip,
waarop juist de eerste stappen worden gezet ,tot munt-
zuivering in het monetair en economisch belangrijkste
gebied (ip 1 Maart ji. werd op Java het nieuwe gouver-
nementsgld ingevoerd). Het eenigé, waaraan men houvast heeft, is de actueele financieele positie van Indië, zooals deze door en tijdens

den oorlog is gewofden: Er kan dus nauwelijks sprake zijn
van grondige overwegingen, welke tot het herstel van de
pariverhouding hebben geleid, en, tenzij alsnog aanvaard-
bare motieven worden bekend gemaakt, kan slechts aan-
genomèn worden, dat de thans genomen maatregel er één is, aan welks juistheid met ernst moet ‘worden getwijfeld.
Het is denkbaar, dat de waarde van den Nederlandsch-
Indischen gulden in de toekomst een wijziging had moeten
ondergaan, maar de vraag, of deze moest neerkomen op
een verlaging van 10 pCt., 20 pCt., 30 pCt. of zelfs meer,
kan in de huidige omstandigheden niet tot een redelijke
oplossing worden gebracht.
Men houde bij dit alles wel voor oogen, dat, zelfs onder
normale omstandigheden, een vergelijking, met de finan-
cieele positie van Nederland in vrijwel alle ôpzichten mank
gaat. Nederland was en is een importeerend, Nederlandsch-
Indië was steeds een sterk exporteerend land. De Neder-
landsche exportartikelen bestonden overwegend uit half-
fabrikaten en gereede producten, die van Indië waren
vrijwel uitsluitend grondstoffen en genotmiddelen, pro-
ducten van land- en mijnbouw. Beide gebiedsdeelen zijn
door den oorlog sterk verarmd, maar ook hier bestaat een
groote tegenstelling: het productie-apparaat van Nedei”-
‘land is betrekkelijk intact gebleven, in Indië daarentegen

is door den bezetter het geheele Europeesch-geleide bank-wezen en bedrijfsleven geliquideerd.

Ongetwijfeld echter zal de thans geschiede waardeher-
ziening niet nalaten. haar invloed uit te oefenen op de volks-
welvaart in Indië, en hieronder zal getracht worden de
gevolgen der devaluatie, meer in het bijzonder op ,de
inkomensverdeeling in Indië zelve, na te gaan Een derge-
lijke beschouwing kan niet anders dan ruw benaderend
zijn, daar in laatste instantie alles zal afhangen van de
toekomstige ontwikkeling van handels- en betalingsbalans.
Daarbij zal moeten worden uitgegaan van de thans bekende
gegevens omtrent de financieele positie van het land, en
voor het overige zal aan de hand van de samenstelling van
handels- en betalingsbalans, in de jaren vÔÔr den oorlog,
een inziçht moeten worden verkregen in de toekomstige
ontwikkeling.

11

– .

..-‘

T

29 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

343

De tegenwoordige jinancieele positie.

In December 1941, toen de Pacific-oorlog uitbrak, had Nederlandsch-Indië geen vlottende buitenlandsche sctul-
den. De geconsolideerde staatsschuld per ultimo 1941
beliep ciFca f 1.225 millioen, waarvan volgens het verslag van het Nederlandsch-Indisch Deviezeninstituut ongeveer
f180 millioen in het bezit van Nederlandsch-Indische
ingezetenen was. Hoewel onmiddellijk na de Duitsche
invasie de dienst van aflossing op de Indische staatsschuld
werd opgeschort, heeft men zich in Nederland, mede onder
druk van den bezetter, daaraan niet gestoord en werd.met
uitlQtingen en aflossingen op den ouden voet doorgegaan.
Men kan berekenen, dat op het zich buiten Indië bevin-
dende deel van de staatsschuld tot 1 Januari 1946 circa
t 65 millioen werd afgelost. De gedane aflossingen werden,
evenals de rente, door het moederland voorgeschoten en
droegen belangrijk bij tot de vergrooting van de schuld

aan het moederland, welke volgens een door de Neder-
landsche Regeering gedane publicatie per 31 Augustus 1945
tot ca. f 360 millioen was opgeloopen, en per 1 Januari
1946 op circa f425
k
450 millioen Ned. Crt. kan worden

berekend.
In Indië werden tijdens de bezetting uiteraard geen
aflossingen en rente op de staatsschuld betaald, zoodat
uit dien hoofde de direct opeischbare schulden van het
land met ca. f40 millioen md. Grt. toenamen.
De belangrijké uitvoeroverschotten in de jaren vÔÔr
1942 waren oorzaak, dat het deviezenvermogen van
Nderlandsch-Indië bij het uitbreken van den Pacific-oorlog
aanzienlijk was, al moet dan daarbij ook in aanmerking
worden genomen, dat sinds Mei 1940 vele ondernemingen

in de onmogelijkheid verkeerden hun winsten en aflossin-
gen op schulden naar het buitenland, waar aandeelhouders
resp. crediteuren gevestigd waren, over te maken, met het
gevolg dat het deviezenvermogen een geflatteerd beeld
vertoont, daar immers met deze ,,uitgestelde, txansfers”
rekening moet worden .gehouden.
Gedurende het tijdvak 31 Maart 1940-21 Februari 1942
stegen de obligo’s van De Javasche Bank met 418 millioen
gulden, terwijl gedurende het tijdvak 31 December 1939-
31 October 1941 de creditsaldi bij de particuliere banken
(Ned. Handel Mij., Ned. md. Handelsbank en Ned.-Ind.
Escompto Mij.) met circa.f 170 millioen toenamen. Daar-
naast mochten verschillende groote ondernemingen,
krachtens speciale vergunning van het Nederlandsch-
Indisch Deviezeninstituut, haar eigen dollarsaldi aanhou-
den, hetgeen uiteraard de creditsaldi bij de banken deed
verminderen, terwijl het Gouvernement in deze periode
door de uitgifte van schatkistpapier rond f.50 millioen
aan de creditsaldi onttrok (het d6or het Deviezeninstituut
gehouden schatkistpapier buiten rekening latend).
Uit deze gegevens valt af te leiden, dat zih een middelen-
accumulatie van t 600 â 700 millioen moet hebben gevormd,
welke haar tegenhanger vond in een toeneming van den
goudvoorraad van De Javasche Bank met ca. t 225 mil-
lioen, in het bezit van het Deviezenfonds, dat bij den val
van Java in Maart 1942 rond t 125 millioen bedroeg, en
verder in een verhooging van de credietverleening aan het Nederlandsch-Indische Gouvernement.
Deze geaccumuleerde creditsaldi, resp. de daartegen-
over staande bezittingen in .het buitenland, vormen, voor-
zoover zij afkomstig zijn van ondernemingen, wier eigena-
ren zich buiten Indië beijinden, in wezen geen actief van de
Indische volkshuishouding, doch zijn te beschouwen als
een uitgestelde remiseverplichting. Een belangrijk deel
hiervan, nl. dat deel, dat voortspruit uit vrijgevallen
afschrijvingen en winsten, zal aan het belang van Neder-
landsch-Indië dienstbaar kunnen worden gemaakt door
het te gebruiken voor den herbouw van de Indische bezit-
tingen der rechthebbenden op die creditsaldi. Dit beteekent
tevens, dat deze bedragen niet aangewend kunnen worden
voor de eigen behoeften van het Gouvernement.
• Dat het deviezenvermogen van Nederlandsch-Indië in-
tusschen door de kosten van de oorlogsvoering en tevens
door de groote bedragen, gemoeid met reconstructie- en
rehabilitatie-aankoopen, belangrijk geslonkefl is, zal wel
geen nader betoog behoeven. Ofschoon tot dusverre hier-
omtrent geen officieele mededeelingen werden gedaan,
blijkt uit vechillende buitenlandsche persberichten, dat
er pogingen in het werk gesteld worden om credieten in
het buitenland te verkrijgen ter betaling van de rcon-
structie vn ‘s lands productiemiddelen (zoo wordt bijv. in de Austialische pers van 19 April ji. beweerd, dat er
sprake zou zijn van een leening van £ 7,5 millioen door Autralië).
Hoe groot deze credieten zullen moeten zijn, valt thans
nog niet te overzien, maar in aanmerking nernende, dat
het Nederlandsch-Indische gezag is terugkeerd in een land,
dat door den bezetter geheel is ,,uitgewoond”, mag men er rekening mede houden, dat zij aanzienlijk zullen zijn.
Dat de waardevermindering van den gulden de lasten
van de op te nemen buitenlandsche credieten zwaarder
doet drukken, dan zonder devaluatie het geval ware ge-
weest, is duidelijk. Indien men zich op het standpunt
plaatst, dat de dienst van de Nederlandsch-Indische
staatsleeningen, voorzoover de schuldbewijzen zich in
Nederland bevinden, in Nederlandsche guldens behoort
te geschieden, dan kan ook hier gesproken worden van
een zwaarderen druk als gevolg van de waardevermindering
van den Indischen gulden.
Daarnaast zullen ook de cijfers van den in- en uitvoer
envan den onzichtbaren invoer dpdbetalingsbalans.(rente,
verzekeringen, vracht en winstovermakingen, enz.) den

invloed van de waardewijziging van de Indische munt-
eenheid ondergaan.
Inooer.

Bezien wij eerst den invoer. Deze beliep gedurende het
tijdvak 1932-1939 gemiddeld t 393 millioen per jaar en
bestond voor 60 pCt. uit direct voor de consumptie be-
stemde goederen en voor .40 pCt. uit productiemiddelen
en grondstoffen voor de industrie. Tot deze laatste cate-
gorie rekenen we dan de volgende hoofdgroepen uit de
invoerstatistiek: metalen, rij-, voer- en vaartuigen, machi-
nes, werktuigen, toestellen en gereedschappen benevens de groep ,,andere goederen”.
Onder uitschakeling van alle andere factoren, die hierop invloed, kunnen uitoefenen, doch die met de waardewijzi-
ging van den gulden als zoodanig geen verband houden,
zal de gelijkstelling van de waarde der beide guldens ten-
gevolge hebben, dat de waarde van den invoer met 40 pCt.
of rond f 160 millioen ‘s ja5rs toeneemt.
Hiervan hebben dan rond 60 pCt. of f 96 millioen een
directen invloed op het prijspeil der cbnsumptiegoed.eren,
terwijl de overige 40 pCt. of f 64 millioen den kostprijs van
de industrie-, landbouw- en ,mijnbouwproducten zal doen

stijgen..
De f 96 millioen stijging der directe consumptiegoederen
zal in haar geheel door de consumenten, di. door de be-
volking, moeten worden gedragen, waarbij opgemerkt
moet worden, dat, wellicht met uitzondering van de gr.oep
• ,manufacturen”, welke in waarde 40 pCt. van het totaal
der jaarlijks ingevoerde consumptiegoederen uitmaakt, het

hoofdzakelijk de meergegoeden zijn en de personen met
de hoogere .inkomens, die voor hun levensonderhoud op
de ingevoerde consumptiegoederen aangewezen zijn. Laat
men nu even de groep ,,manufacturen” buiten beschouwing, dan maakt de prijsstijging der overige ingevoerde consump-
tiegoederen 60 pCt. van f 96 millioen of. rond f 55 mii-

lioen uit.
Uitsluitend ter bepaling van de gedachten merken we
op, dat yolgens de inkomstenbelastingstatistieken het totale

jaarlijksche inkomen van hen, die meer dan t 1.200 ‘s jaars
verdienden, gedurende de jaren 1936-193e gemiddeld
t 450 millioen beliep. De t 55 millioen stijging van de waarde
der geïmporteerde consumptiegoederen (zonder manufac-

344

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946

turen) bedraagt dus ongeveer 12 pCt. van het vooroorlog-
sche inkomen van deze betrekkelijk kleine bevolkings-
groep (ca. 125.000 aarigeslagenen).
Ten aanzien van den invloed der prijsstijging der manu-
facturen kan de ‘volgende berekening gemaakt worden,
waarvan de groncigegevens ontleend zijn aan P. H. W.
Sitsen (,,Industrial Development of the Netherlands
Indies”, Bulletin 2 of the Netherlands and Netherlands
Indies Council of the Institute of Pacific Relations, New
York). Hierbij wordt aangenomen, dat de prijsstijging van deze belangrijke groep door de geheele bevolking
van Indonesië gedragen zal worden.

in millioenen guldens


c
o) 0)

c’
L
0
cj.

Werkzaam in:
Landbouw, vee-
teelt, visscherij
14.000.000
1.800
84
01,2
1,2
Secundaire indus-
3.400.000
650
49
12,4
1,9
trie, mijnbouw
Overige beroepen
en bedrijven
4.600.000
900
73
18,6
2,1

3.350
206
52
1

De door Sitsen genoemde cijfers hebben betrekking op het
jaar 1940.

Op grond van het bovenstaande kan dus schatterider-
wijze worden aangenomen, dat de prijsstijging van de
ingevoerde consumptiegoederen (mci. manufacturen), uit-
gedrukt in percenten van het vooroorlogsehe inkomen
zich zal bewegen tusschen 1,2 pCt. voor de minstdraag

krachtigen en ruim 14 pCt. voor de betrekkelijk kleine
groep met inkomens boven f 1.200 per jaar.

Uiwoer.

De uitvoer beliep in de jaren 1932-1939 gemiddeld
f 665 millioen en bestond vrijwel geheel uit landbouw- en
mijnbouwproducten. Van den ‘totalen uitvoer was circa
24 pCt. afkomstig van bevolkingsproductie en 76 pCt.
van de (Westersch geleide) ondernemingen en bedrijven.
Bij de beschouwing van deze cijfers dient men voor. oogen
te houden, dat het aandeel van de bevoIkingsroductie
berekend is op grond van de waarde in le verschepings-
haven. Men kan dus niet stellen, dat 24 pCt. van de export-
opbrengst de zelf-produceerende bevolking ten goede komt.
Immers, een deel van de opbrengst valt toe aan den tusscheri-
handel, terwijl ook het vervoer en de opslagkosten, die

veelal niet in handen der produceerende bevolking zijn,
een deel van de opbrengst opeischen. Nemen we aan, dat met deze kosten en met de yerdiensten van den tusschen-
handel ca., 15 â 20 pCt. van de opbrengst gemoeid zijn,
dan kan gezegd worden, dat ongeveer 20 pCt. van de op-brengst der uitgevoerde producten de zelf-produceerende
bevolking ten goede zal komen.
Ie uitvoer bestaat nagenoeg geheel uit producten.,
welker prijzen op de wereidmarkten gevormd worden en
dus niet gebaseerd zijn op de kostprijzen. Aangenomen
mag worden, dat de waardevermindering van den Nedei-
landsch-Indischen gulden het (in guldens uitgedrukte) prijs-
peil met ca. 40 pCt. zal doen stijgen, hetgeen bij een ge-
middelden vooroorlogschen uitvoer van. f 665 millioen een
bedrag van ca. f 265 millioen zou uitmaken. De vraag
kan gesteld worden, of een dergelijk verhoogde binnen-
landsche opbrengst tot een verhooging van den kwantita-
tieven uitvoer zal leiden. Bij de beantwoording van deze
vraag dienen we de factoren uit te schakelen, die, ook
zonder de devaluatie, het volume van den uitvoer in de toe-
komst kunnen beïnvloeden.

Allereerst dan de tin en de suiker (tezamen voor den oor-
log ca. 8 â 9 pCt. van de toale uitvoerwaarde). De pro-

ductie dezer artikelen was vôÔr den oorlog aan een restric-
tieschema. onderworpen, en, gezien de goede resultaten
hiermede in het verleden behaald, zal- deze restrictie, in
een al dan niet gewijzigden vorm,, opnieuw in werking
treden. Zou dit niet hét geval zijn, dan zou een verhooging
van de productie ongetwijfeld tot een lageren prijs voor
deze producten leiden.

De productie van olie en aanverwante producten (v66r
1939 ongeveer 16 â 20 pCt. van den totalen uitvoer uitma-
kende) bevindt zich in handen van enkele krachtige
maatschappijen en zoo hier tot verhooging der productie
besloten wordt, kan veilig aangenomen worden, dat zulks niet geschiedt op grond van: de verhoogde binnenlandche
opbrengst.

Een speciaal geval, doet zich voor bij het belangrijke
product rubber (vôÔr den oorlog ruim 20 pCt. van den
totalen uitvoer) en bij de kina en kinineproductie (ca.
1 pCt.). Gedurende de oorlogsjaren heeft zich de pro-
ductie van de synthetische rubber en de atabrine belang-
rijk uitgebreid. De mogelijkheid om in de toekomst den
vooroorlogschen uitvoer van deze producten te handhaven,
is geheel afhankelijk van de vraag, of men in staat zal
blijken’ in Indië deze artikelen te produceeren tegen een prij, lager of ten hoogste gelijk aan die van het syntheti-
sche vervangingsproduct. Ten aanzien van het voor Indië
zoo belangrijke product rubber, zij hier verwezen naar de.
artikelen van de hand van Dr. P. Honig in het ,,Econo-
misch Weekblad” van 16 en 30 Maart 1946, ‘waarin dit
vraagstuk onder de loupe wordt genomen. Deze artikelen
warden, alhoewel gepubliceerd in Maart, klaarblijkelijk
geschreven ten tijde dat de oude koersverhoudingen nog
golden. De schrijver komt daarin tot de conclusie, dat han-
having der productie en uitvoer slechts mogelijk zal zijn,
indien het gelukt te leveren tegen een prijs feb Indische
oceaanhaven van 35 cts. per kg, zijnde de door hem be-
rekenden kostprijs van het synthetische product ad 8 bL
10 $ cts. pèr 1h. Door de inmiddçls gwijzigde koersver-
houding bedraagt de tegenwaarde van dezen kostprijs thans
ca. 52 cts.• md. Crt.
Dat dus de veranderde koersverhoudingen de kansen
tot handhaving van onze positie op de rubberconsumee-
rende wereldmarkt belangrijk vergroot hebben, zal den
lezer van het genoemde artikel zonder meer duidelijk zijn.
Hetzelfde geldt, mutatis ‘mutandis, ten aanzien ‘van de
kina, waarbij aangeteekend mag worden, dat de productie-
capaciteit der daarbij betrokken bedrijven gedurende de
J apansche bezetting belangrijk werd vergrodt.
De overige uitvoerproducten zijn hoofdzakelijk op de wereldmarkt genoteerde voedings- en genotmiddelen en
de kwantitatieve uitvoer daarvan zal in de toekomst,
evenals, in het verleden het geval Was, hoofdzakelijkbe-
paald worden door de conjunctuur en de daarmede samen-
hangende koopkracht in de verschillende afzetgebieden.
Men kan dus concludeeren, dat, in het algemeen ge-
sproken, de devaluatie van denNederlandsch-Indischen gul-
den geen invloed zal uitoefenen op den k.wantitatieven uit-
voer, en daar, waar het synthetische product een bedrei-
ging vormt, den producenten in staat zal stellen, de voor-
oorlogsche exportho&veelheid te handhaven.

De onzichtbare jn poer.

Nauwkeurige cijfers hieromtrent staan niet ten dienste.
Ten aanzien van dé staatsuitgav.en in het buitenland,
kunnen we ons baseeren op de cijfers der laatste openbaar
gemaakte begrooting, ni. die voor het jaar 1942. In deze
begrooting werden de volgende uitgaven in het buitenland geraamd: (zie bovenaan blz. 345)
Als sluitpost op de betalingsbalans is dan te beschou-
wen de door van den Bosch voor 1937 op f 88 mi.11ioen
geschatte overmakingen wegens dividenden, winsten,
rentebetalingen, licenties, directoraten enz.
Van de hierboven genoemde posten zullen de volgende
ben automatische verhooging als gevolg der devaluatiè

v

‘ ‘–5——. –

S-,

•”-“;:’- –

-55-
t

-.-
5–

5

,S

29 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

345

pensioenen in Nederland (na aftrek der
gekwe3kt rente) ……………….f

36inillicen
dienst der staatsschulden …………….65
overige landsuitgaven in Nederland ……20

Daarnaast ontieenen we aan Airy vati den Bosch (,,The
Dutch East Lndies”) de volgende,
01)
1937 betrekking heb-,
bende, cijfers:

passagiers scheepsvervoer …………….13
13vensverzekeringspremics …………. 8
terwijl J. S. Furnivali (Netlierlands India)
nog noemt:
de kosten der Mekkagangers ad ……., 14

f
156 millioen

ondergaan; daar zij in vreemde valuta (wo. Nederlandsche guldens) luiden:

passagiors scheepsvervoer

f 13 millioen
levensverzekeringspremies

8
kosten der Mekkagangers

.14

f

35 . .
5

D hierop te berekenen stijging bedraagt dan 40 pCt. of i’ond f 14 rnillicn.
• Bij gelijkblijvend volume van in- en uitvoer zal dus
de beta1ingsbalan ongeveer het volgende beeld vertoonen:

goederenuitvoer
.
……………………f 930 millioen
goedereninvoer………………..f 553
landsuitgaven buiten Indië ……,, 121
passagiersvervoer
levenverz.premies

) ….
4
9
kosten Mekkagangers
onvoorzien en diversen …………..7

,, 730

,,

Slüitpost

………………..f 200

Deze hierboven gecalculeerde sluitpost, ten bedrage
van ca. f 200 millioen, zou voor overmakingen van rente,
winsten, belooningen voor directoraten, licenties en royal-
ties enz., resp. gèdeeltelijk voor een uitbreiding van den.
invoer in aanmerking Junnen komen, ware het niet, dat
in de eêrstkomende jaren dit bedrag vrijwel in zijn geheel
noodig zal zijn om de rente en aflossingen op de in het’
buitenland voor reconstructiedoe1einden op te nemen
leeningen te v’oldoen.
Dit brengt mede, dat men,bij een juist gevoerde deviezen-
•politiek, voorshands slechts zeer beperkte bedragen voor
overmaking der hierboven, als sluitpost aangemerkte ver-
plichtingen en winsten zal kunnen vrijgeven. De algemeene
welvaart van Ijidonesië, zoowel als de zoo zeer noodzake-
lijje financieele onafhankelijkheid van het buitenland,
zal slechts gebaat kunnen zijn met een zoo snel mogelijke
delging der in het buitenland aangegane schulden. M.a.w.
ook in de toekomst zullen we het verschijnsel der ,,uitgc-
steld,e remises” opnieuw zien, waarbij dan het gevaar be-
staat, dat de daaruit voortvloeiende binnenlandsche geld-
ruimte een ongewenschten invloed op het algemeene prijs-
en loonpeil zal uitoefenen, dan wel – en dit gevaar is
niet minder ernstig te achten – aanleiding zal geven tot
over-expansie en over-investeering van sommige bedrijven.
Een doelbewuste financieel-economische politiek van de
Indonesische Regeering is noodig om deze gevaren bij voorbaat te keeren. Welke maatregelen daartoe noodig
zijn bijv. blokkeering van een deel der creditsaldi, het
plaatsen van een al dan niet gedwongen leeriing en andere
soortgelijke maatregelen, kan thans nauwelijks worden
overzien.

Zeker is echter, dat de kosten der reconstructie van het
verarmde land en zijn ten deele verwoest productie-appa-
,raat uiteindelijk door den belastingbetaler zullen moeten
worden betaald. Het is gelukkig, dat een belangrijk deel

dezer reconstructie plaats kan vinden door den arbeid der

bevolking zelve (bijv. het weer in orde brengen dei” onder-
nemingen en het weer op gang brengen der cultures) en
dus hiervoor geen buitenlandsche deviezen behoeven aan-
getrokken te worden.

Slotopmerkingen. .

Uit hetgeen hiervoor betoogd werd .hlijkt dus, dat, af-
gezien van alle andere factoren, die op de economische
toestanden invloed zullen uitoefenen, de waardevermin-
dering van den Nederlandsch- Ind ischen gulden tengevolge
zal hebben:

een verhooging van den invoer met ca. f 160 millioen,
waarvan ongeveer f 95 millioen een directe stijging
van de kosten van het levensonderhoud, en f 65
millioen een verhooging van de kostprijzen deF pro-
ducten tengevolge zullen hebben;

dat de stijging van de kosten van het levensonderhoud
berekeRd kan worden op 11 pCt. (voor de minstge-
goeden) tot 14 â 15 pCt. (voor de meergegoeden),
alles uitgedrukt in percenten van hetyooroorlogsche
gemiddelde inkomen der betreffende groepen;
een verhooging van den uitvoer met rond f 265 millioeh,
waarvan (ingeveer 20 pCt., zijnde f 53 millioen de
bèvolkingsproducten zal ten goede komen;
eeo verhooging der in de betalingsbalans opgenomen
posten voor zgn. onzichtbaren invoer, voorzenver
deze in andere dan Ne4erlandsch-Indische valuta
luiden, met f 14 millioen.
1-Jet is te verwachten, dat de stijging van de kosten van
het levensonderhoud uiteihdelijk afgewenteld zal worden
op den kostprijs der producten, m.a.w. zich zal uiten als
een algemeene loon- (en salaris-)verhooging.
Aan de hand
van
de reeds becijferde splitsing der uit-voerproducten, welke voor 80 iCt. afkomstig zijn van de

Wcstersch geleide ondernemingen en voor 20 pCt. van de
bevolkingsproductie, kan nu de totale invloed van de deva-
luatie als volgt

benaderd worden.
Van de totale verhooging van de uitvoerwaarde zal 20
pCt. of rond f 53 millioen de-bevolkingsproductie toeva11en.
De kosten van levensonderhoud van dit, voor den uitvoer

produceerende, deel der bevolking zullen, in aanmerking
nemende, dat het hier in het algemeen de bevolkings-groepen met de laagste inkomens (in géld uitgedrukt)
betreft, met ca. f 4,3 millioen. toenemen. (Men zie de hier-
voor gegeven, aan Sitsen ontleende, cijfers). Het netto-
geldinkomen van de zelf voor uitvoer producearende
bevolking zal dientengevolge met rond f 48 millioen toe-
nemen.

– De kostprijs der uitgevoerde ondernemingproducten
zal stijgen met:

het restant der verhooging van de kosten van levens-
onderhoud, welke, hetzij direct, in den vorm van stijging
van het loon- eh salarispeil, hetzij indirect, op deze pro-
ducten zullen worden afgewenteld. Dit beloopt volgens de
reeds gegeven becijferingen ca. f 90,7 mi1ioen, zijnde de
sub a. genoemde f95 millioen. minus het deel, dat in
den kostprijs der bevolkingsproducten tot uiting komt.
De verhooging van de kosten, van, grondstoffen en
productiemiddelen, te ramen op f 65 millioen.
Daartegenover staat, dat, tengevolge van de devaluatie, de opbi’engst van deze groep van pioducten zal toenemen
met 80 pCt. van f265 millioen, zijnde f213 millioen,
zoodat de netto-opbrengst na aftrek van de sub 1 en 2
genoemde kostenfactoren met ca. f 58 millioen zal ver-
meerderen.

Deze becijferingen, welke leiden tot een gecalculeerde –
verhooging van de opbrengst der geëxporteerde bevolkings-
productie met f48 millioen, tegenover een stijging, van de,
winst der ondernemingsproductie met f 58 millioen,
zou tot de conclusie ,kunnen voeren, dat verhoudings-
gewijze de voor export zelf-produceerende bevolking meer
gebaat zou zijn (in geldinkomen uitgedrukt) dan de eige-

346

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946

naren der ondernemingsproductie, ware het niet, dat
daarbij in aanmerking moet worden genomen de econo-
misch zwakke positie van dat deel der bevolking. De vrees
is ni. niet ongegrond, dat de tusschenhandel en de op-
koopers, gebruik makend van hun economisch sterkere
positie, het grootste deel van deze verhoogde opbrengst
zullen weten te incasseeren. Dit gevaar, dat verre van
denkbeeldig is, kan slechts de kop ingedrukt worden,
indien het tevoren als zoodanig onderkend wordt en

de Regeering de noodige maatregelen zal weten te treffen
om dit economisch zwakkere deel der bevolking te be-
schermen tegen praktijken, die erop gericht zijn het een
deel der verhoogde opbrengsten afhandig te maken.

Tenslotte dit. 1

Jet feit, dat hierbovengesproken wordt
van verhoogde opbrengsten als gevolg der devaluatie,
mag geenszins tot de conclusie leiden, dat dus van een
voordeel voor Indië gesproken.moet worden. De verhoo-
ging bestaat slechts, indien, zooals hier geschied is, gedeva-

lueerde guldens vergeleken werden met gulden van vôôr
de devaluatie.
Uiteindelijk zal devaluatie in een land, indien de uit-voerwaarde bepaald wordt op basis van de kostpnijzen zijner expertproducten, steeds ten gevolge hebben, dat meer goederen en diensten (dus meer afbeid) geleverd
moeten worden om een gelijkblijvende hoeveelheid goede-
ren of diensten uit het buitenland te kunnen betrekken.
Indien echter de uitvoerwaarde der te exporteeren
producten bepaald wordt op de wereldmarkt, d.w.z. on-
afhankelijk van den binnenlandshen kostprijs. (en dit geldt grosso modo voor Indië), dan zullen de te ruilen goederen-
hoeveelheden gelijk kunnen blijven, maar de waarde-
wijziging der.munteenheid zal een inkomensverschuiving

in dat land teweeg brengen. Een dergelijke inkomens-
verschuiving, ten bate der exporteurs, kan voor het land
nadeelige gevolgen hebben, indien een deel der recht-
hebbenden op die inkomens buitenslands gevestigd is en
dus daar zijn inkomen kan verteren. Voorloopig zullen
zichieze nadeelige gevolgen voor Indië niet doen gevoelen,
dank zij het fe’it, dat naar alle waarschijnlijkheid een juist
gevoerde deviezenpolitiek niet zal kunnen toelaten, dat
meer dan het hoogstnoodige binnenslands verworven
inkomen naar het buitenland wordt overgemaakt. Op de
mogelijkheid dezer nadeelige gevolgen zal echter de Regee-
ring n.m.m. bij de door haar uit te stippelen deviezen-
politiek en belastingplannen.terdege bedacht moeten zijn.
Melbourne,
27
April
1946.
J.
E. SPINOSA CATTELA.

DE BETEEKENIS EN DE STRUCTUUR DER

ZWITSERSCHE EXPORTINDUSTRIE.

Een land, dat streeft naar een zoo groot mogelijken
buitenlandschen handel, is in het algemeen in staat zich
rijkelijker, en goedkooper te voorzien met goederen, dan
wanneer het zich uitsluitend richt op eigen productie.
Dit, alternatief, welvarender worden met buitenlandschen handel of armer worden nret autarkie, beteekent voor een

klein, dichtbevolkt, sterk op export georiënteerd land als
Zwitserland, een-zijn -of, niet zijn, hetgeen uit het onder-
staande nog nader moge blijken.

De beteekenis pan de exportindustrie ç,’oor Zwitserland
1).

Bijna geen land ter wereld is zou sterk op den buiten-
landschen handel aangewezen als Zwitserland. Ongeveer
22 pCt. van de totale oppervlakte van Zwitserland is
onproductief, terwijl slechts een klein gedeelte van het

‘) Vgl. voor deze en de volgende paragraaf: Dr. Ferdinand Glinz,
,,ExportfÔrderung, Zusammenarbeit in der Schwcizerischen Export-
wirtschaft. Probleme und Wege”, uitgegeven door het, ,Schveize
risches Institut für Aussen’irtschafts- und Marktforschung an der
Handels-Hoclischule St. Gallen”,
1944;
Paul Burkhard, ,,Export
finanzierung und Exportbankfrage in der Schweiz”, Diss. Zürich
1943;
voorts: ,,Die Schweiz als Kleinstaat in der Weltwirtschaft”,
uitgegeven door het ,,Schweizerisches Institut fOr Aussenwirt-
schaîts- und Marktîorschung an der Handels-Hochschule St. Gal-
len”,
1945.

overige gebied geschikt is voor den verbouw van de meest
noodzakelijke landbouwgewassen Derhalve moet Zwit-

serland yee’l levensmiddelen invoeren; bovendien moeten
bijna alle grondstoffen als ertsen, kolen, katoen, zijde,
oliën enz. worden’ geïmporteerd. Deze importen moeten
zooveel mogelijk worden gedekt door export, welke voor-namelijk bestaat uit hooggequa.lificeerde industrieproduc-

ten. Zoo bestaat de invoer voor
2/3
uit grondstoffen,

voedings- en genotmiddelen, echter slechts voor
113
uit

fabrikaten. De uitvoer daarentegen bestaat voor
4/5
uit

fabrikaten en voor ‘nauwelijks uit levensmiddelen en
grondstoffen. Reeds bij beschouwing van de samenstelling
van den Zwitserschen buitenlandschen handel blijkt dus,

dat Zwitserland een industrieland is,

De Zwitsersche bevolking is van ongeveer 2,5 millioen in 1860 tot ongeveer 4,3 millioen tegenwoordig gestegen.
Volgens de ,,Berufsstatistik des Eidgenössi,schen Statisti-
schen Amtes”, hebben 1.942.626 personen een beroep;

daarvan waren blijkens de volkstelling van 31-December

1930 in industrie en handwerk 44,6 pCt. werkzaam, daar-
entegen slechts 21,7 pCt. in den landbouw (in 1900 en 1860
resp. 32,7 en 44,4 pGt.). Ook hieruit komt dus duidelijk het
industrieele karakter van Zwitserland naar voren,. Slechts
indien men den mijnbouw mee in oogenschouw neemt, welke
in Zwitserland nagenoeg geen beteekenis heeft, heeft Bel-
gië (46,5 pCt.) en Groot-Brittannië (46,1 pCt.) een nog

iets grootere industriebevolking.’ Naar glang Zwitserland
zich ontwikkelde van landbouwstaat met ‘een geringe be-
volking tot industriestaat met een steeds groeiende be-
‘volking, was het land steeds sterker op aanvoer van buiten-
landsche levensmiddelen en grondstoffen aangewezen en
werd de uitvoer van gefabriceerde producten, ter pand-
having van de welvaart der bevolking, steeds noodzake-
lijker. Hierin ligt de beteekenis van de Zwitsersche export-
industrie duidelijk opgesloten. Het wekt daarom ook geen verwondering, dat buy. de ,,Schweizer Mustermesse”, die

te Bazel van 4-14 Mei jl. werd gehouden, geheel in het
teeken van den export stond.
De voortschrijdende industrialiseering heeft Oldenburg
2)

zeer helder met zijn beeld van een étagehuis voorgesteld,
waârbij de landbouw het fundament en de industrie den

bovenbouw vofmt.

Naarmate nu de exportindustrieën zich verder ontwik-
kelen, groeien de industrieele verdiepingen zijdelings verder
in de lucht uit; deze verdiepingen worden ondersteund
door de pijlers -van den buitenlandschen. handel, welke op vreemden grond rusten. 1-let is nu, zoowel voor elke
exportindustrie afzonderlijk als voor de Zwitsersche volks-
huishouding in haar geheel, een zaak van het grootste
belang, er yoor te zorgen, dat deze pijlers blijven staan-
en niet door de eigenaars van den vreemden grond worden
opgeruimd. Doel is dus het Zwitser&che huis met zooveel

mogelijk pijlers te ondersteun’en. Handhaving en bevor-dering van den export vormen derhalve een veiantwoor

delijke taak van de Zwitsersche exportindustrie.
– Zooals uit de volgende paragraaf nog nader zal blijken,
heeft de Zwitsersche industrie te kampen met een reeks

ongunstige vestigingsfactoren, waarvan de verkeersligging,
de schaarschte aan grond en de kleine binnenlandsche markt de voornaamste zijn. Zou is bijv. de zware, veel’
kolen verbruikende industrie wegens de ongunstige ver-
keersligging t.o.v; de zeehavens nooit tot ontwikkeling
gekomen. In het algemeen wordt de Zwitsersche industrie
in een richting gedrongen, waarbij het mogelijk is meer
kapitaal dan arbeid aan te wenden; hooge loonen en
relatief goedkoop kapitaal zijn ni. voor Zwitserland karak-

teristiek. Door deze kapitaaloriënteering en door de kleine
binnenlandsche markt, is de Zwitsersche industrie echter

handelspolitiek zeer kwetsbaar; de binnenlandsche markt
is veel tei klein, ook al wordt zij beschermd, om voor de

) &eciteerd door Dr. Glinz, tap. blz.
18
naar
0.
H. Wagner:
,,Die fortschreiteflde Industrialisierung der Welt und ihre Aus-
wirkungen auf den Maschinenexport”, diss. Bazel
1943, blz. 26.

29 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

347

grootindustrieën als ruggesteun te kunnen, dienen. De
Zwitsersche grootindustrie moet een z66 hoog percentage.
van haar
productie
in het buitenland afzetten, dat zij
vereenzelvigd kan worden met exportindustrie. Het is helaas, wegens het ontbreken van een productie-
statistiek, niet mogelijk nauwkeurig te berekenen,

welk
gedeelte der productie wordt geëxporteerd. De ,,Kom-
mission f’ür Konjunkturbeobachtung” heeft echter eenige
cijfers gepubliceerd, welke vermoedelijk op opgaven van
industrieelen berusten. Dr. Burkhard heeft in zijn disser-
tatie enkele der hier bedoelde expoFtquota opgenomen
3),

t.w voor de

katoenindustrie: 1. getwijnde garens 50

pCt.
weverij

……
34
pCt.
1929
,,finishing”
70-75
pCt.
machine-industrie

…………..
65-70
pCt.
1929
horloge-industrie

…………….
98
pCt.
1929
aluminiumindustrie

…………
79
pCt.
.

1934
chemische industrie:
verfstoffenindustrie
……….
95,8
pCt.
chemisch-pharmaceutische in-
1937
4
)
dustrie

…………………
87,9
pCt.

V.Te merkten op, dat de Zwitsersche industrie met haar exportprobl&men zeer gevoelig is voor de handelsjolitiek
van in het bijzonder die landen, waarnaar zij vnl. haar
export richt of. *il richten. In het algemeen kan men
zeggen, dat, ten gevolge van de intensieve handelsver-
vlechting van Zwitserland met het buitenland, een nauwe
samenhang bestaat tusschen het verloop der wereld-
con junctliur
eenerzijds en de ontwikkeling der economische
bedrijvigheid in Zwitserland anderzijds. Wij ,zouden echter
het bestekT van dit artikel overschrijden, wanneer wij
verder op dezen samenhang tusschen de conjunctuur en
de export(industrie) zouden ingaan.

De strctuur der Zn.’itsersche exportindustrie.

•Het ontbreken van bijna alle industrieele grondstoffen,
de ongunstige verkeersligging t.o.v. de wereldzeeë.n en de
belangrijkste continentale waterwegen, de aanzienlijke
afstand van de groote verkeerscentraeenerzijds, de hooge
productiviteit der industrie-arbeiders en de kapitaalrijk-
dom anderzijds, hebben de moderne Zwitsersche export-
industrie de volgende kenmerken opgelegd: a. hooge
veredeling bij een gering stofgewicht, b. kwaliteit en c.
specialiteit
5).
Deze kenmerken treffen we aan in het vreem-
delingenverkeer, in de textiel- en horloge-industrie; in de
op speciale machines en afzonderlijke constructies (kraht
installaties) ingestelde machine:industrie, bij de voort-
brenging van chemische verfstoffen en in de pharma-
ceutische industrie.
Con junctuurgeQoeligheid der ondernemingen.

De voor den export werkende industrieën zijn over hel geheel genomen luxe- en mode-industrieën en productie-
middelenindustrieën, welke zeer conjunctuurgevoelig zijn.
Zooals elk op export ingesteld land, is de Zwitsersche
export in bijzondere mate onderhevig aan structureele
veranderingen der vraag op de wereldmarkten en dit geldt
in de eerste plaats voor de producten van de mode- en
luxe-industrieën: Een goed voorbeeld van een sterke
achteruitgang door wisseling der mode levert de’Zwitser-sche textielindustrie, met name de borduurwerkindustrie,
welke vnl.- gevestigd is in het Oostelijk deel van Zwitser-
land, met als centrum St. Gallen.
Zoodra de mode verandert en zich richt van bijv. bor-
duurwerk naar andere katoenspecialiteiten of zijden weef-
sels, ziet de betreffende industrietak zich voor bijzondere
moeilijkhedén geplaatst. Een dergelijke gevoeligheid ver-
tont bijv. ook het hotelwezen.

) Burkhard, t.a.p. blz. 103.


4)
Bron: ,,Volkswirtschaît, Arbeitsrecht und Sozialversicherung”,
Band 1, blz. 252.

) Vgl. ,,Die Schweïz als Kleinstaat In der VeltwirLschafi”, bis.
84 cv.

Weerstandsoermo gen der ondernemingen.

In het algemeen veroorzaakt een verschuiving van de
door de voortdurehde verandering der mode bepaalde
vraag van het eene product naai’ het andere
binnen
den-
zelfdenindustrjetak minder ernstige gevolgen, dan wanneer
cle mode zich van producten van de eene industrië naar

die van een andere wendt. In het eerste geval kan het bezit
van voldoende aanpassingsvermogen eF toe leiden, dat
de plaats op de exportrnarkt behouden blijft. Trouwens, de
Zwitsersche, als elke, exportindustrie moet voortdurend
over een gröot aanpassingsvermogen beschikken en zooveel
en zoo snel mogelijk de nieuwste fabricagemethoden en
constructie-ideeën toepassen, om zoodoende een kwaliteits-
voorsprong op buitenlandsche concurreerende industrieën
te behouden, zoodat zij in staat is de hoogere transport-
kosten te dragen en de industrie-arbeiders een behoorlijke
levensstandaard te verzekeren. Door de buitenlandsche
concurrentie en wegens de door den laatsten wereldoorlog’

versterkte tendens tot (verdere) industrialiseering van
verschillende landen, moet de Zwitsersche exportindustrie
steeds paraat zijn e.iï zorgen, dat telkens weer nieuwe
wegen, bijy. bij de fabricage en grondstoffenbehandeling,
kunnen worden ingeslagen, aangezien de tot nu top, behaal-
de voordeelen op den duur gemeengoed dreigen te worden.
Zoo is de structuur der Zwitsersche exportindustrie
voortdurend aan verandeFingen onderhevig. Tot op heden

bleken er telkens weer industrietakken te zijn, waarin het
mogelijk was èen kwaliteitsvoorsprong te behalen; zoodra
echter een industrietak slechts gelijke prestaties als het
buitenland kan behalen, doet zich de ongunstige geografi-
sche ligging direct gevoelen.

OmQang der ondernemingen.

In Zwitserland hebben zich-geen eigenlijke grootbedrij-

ven ontwikkeld; de midden- en kleinbedrijven overwegen
sterk. Het maximum aantal werkende personen
in
één
bedrijf op één plaats bedraagt ongeveet 7.000.
Volgens de opgaven der bedrijfstelling van 1939 waren
in bedrijven met meer dan 200 arbeiders 234.705 personen
werkzaam, in bedrijven van 50 tot 100 afbeiders 116.742
personen en .in bedrijven van 21 tot 50 arbeiders 156.780
personen. In de kleinbedrijven van 11 tot 20 personen
vonden 112.026 en in de kleinstb bedrijven van 6tot 10
personen vonden 120.000 menschen werk.
Hieruit blijkt, dat het meerendeel der industrie-arbeiders
verkzaam is in midden- en kleinbedrjjven, in be-
drijven met minder dan .200 personen. Uit de cijfers van
deze bediijfsteiling, valt ook weer de structuur van de
exportindustrie af te lezen; de luxe: en mode-industrie
blijkt dan vnl. te bestaan uit kleine en middelmatige be-
drijven. Hier, evenmin als voor de textielindustrie, welke
eveneens bestaat uit kleinere, over het geheele land ver-
spreide middelgroote bedrijven, is een vém gaande mechani-
seering van het prodctieproces niet loonend, daar deze
industrieën geen massa- en standaardartikelen voort-
brengen. In de machinejndustrie vinden wij de grootste bedrijven, maar zelfs hier handhaven zich sFeeds naast
de oudere, grootere ondernemingen, middeigroote be-
drijven.

Kostenstructuur der ondernemingen.

Een groot gedeelte van de totale kosten der onder-
nemingen wordt gevormd door de arbeidskosten; in de
machine-industrie bijv. rekende men véér den oorlog met
een loonquote van 50 pCt. Ook in de horloge- en textiel-
industrie is zij zeer hoog. In verhouding tot technisch
even ver ontwikkelde, buitenlandsche industrieën zijn de
vaste kosten der Zwitsersche industriele ondernemingen
relatief laag, waardoor de kostenstructuur in haai’ geheel niet zoo star is en met minder moeite kan worden aange-
past aan de bedrijfsstruct-uur, welke, zooals we zagen,
nogal eens aan veranderingen onderhevig is. Door deze
meer elastische kostenstructuur kunnen bij productiever-

348

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946

iiindering of bedrijfsinkrimpingen de kosten – ongeacht
de starre loonstructuur – relatief sterk worden gediukt.
Ilieraan hebben de meeste middeigroote Zwitsersche. le-
diijven hun groote aanpassingsvermogen tegenover vraag-
veranderingen te danken. FIet omgekeede is echter bij’.
het geval met het hotelwezen, dat een zeer starre kosten-
structuur heeft (de vaste kosten maken 60 pCt. van de
totale kosten uit).
Zoodra de reismode wisselt, ontstaan geweldige ver-
liezen.

Ceografisc/fe oerdeeling der ondernemingen.

In Zwitserland liggen de industrieele bedrijven voor het
grootste deel over het geheele land verspreid. De oorzaak
van deze decentralisatie heeft Böhi met de volgende woor-
den helder beschreven . ,, Das Fehlen eines eindeutigen poli-
tischen und kulturellen Zentrums in unserem kleinen
La.nde, aber auch die politische und kulturelle Autonomie
der einzelnen Landesgegenden finden jhr wirtschaft-
liches Gegenstück im dezentralisierten Aufbau der Schwei-
zerischen Industrie”
6)


er illustratie van de decéntralisatie der Zwitsersche
industrie volgen hier eenige cijfers uit de ,,Eidgenössische
Fabrikstatistik”: Volgens deze statistiek waren in 1937
cle 8.400 fabrieken over 1.100 gemeenten verspreid. Worden
deze gemeenten naar het aantal fabrieksarbeiders in klassen
verdeeld, dan ontstaat de volgende groepeering
7
):

Gemeenten met

Aan tal

Fabrie- Fabrieksarbeiders
fabrieksarbeiders

gemeenten

ken

Aantal Procent

tot 500

…………..
965

2.968

101.107

28
501 tot 2.000

118

1.927

106.676

29
2.001 tot 5.000

20

1.212

60.040

17
meer dan 5.000

8

2.258

92.180

26

Totaal

…………..
Itt

8.365

360.003

100

Slchts 8 gemeenten bevatten moer dan 5.000 fabrieks-
arbeiders en slechts
1/4
dei totale fabrieksbevolking komt
uit deze industrievijkste steden.
Ten gevolge van deze wijze van industrie-ontwikkeling
zijn de meeste industrie-arbeiders nog min of meer met den
landbouw en den grond verbonden. Een samengaan van
landbouw- en industrie-arbeid vindt vaak plaats, doordat
ôf de industrie-arbeidérs nog een stukje grond hebben om
hun bestaansbasis te vergrooten, 6( doordat de landbôu-
vers des winters in de industrie werken om een bijverdien-
ste te verwerven. Flieidoor tracht men zich zooveel mogelijk
tegen economische clises te dekken. Hoe effectief dit
samengaan kan zijn, is bijv. gebleken bij den reeds eerder
genoemden achteruitgang van de borduuiindustïie in de
kantons van Oost-Zwitserland, waar debevo1king met het
vervallen der industie haar hoofdbestaan verloor.

St. Gallen, 15 Mei 1946.

A. DE’ WIT.

‘) ,,Die Schweiz im velt- und binncnvirtschaftIichen Konjunk-
turverlauf” door Hans Bôhi in .,Die Schweiz als Kleinstaat in der
Weitwirtschaft”, Hoofdstuk IV, blz. 91.
‘) Ontleend aan ,,Inclustrialisierung und Verst3dterung in der
Schciz”, door CarI Brüschweilcr in ,,Die Schweiz als Kleinstaat der Weitwirtschaft”, Hoofdstuk IX, blz. 327.

INGEZONDEN STUK.

DE ECONOMISCHE GEVOLGEN VAN DE PARTJËLE UIT1tOEIJNO
DER JODEN IN NEDERLAND.

Het is van belang om vast te stellen, dat het door mij
onder bovenstaande titel gepubliceerde artikel werd
ingezonden naar aanleiding, van een desbetreffende uit-
nodiging,, die mij vanwege de redactie vah dit tijdschrift
gewerd. Dit blijkt ook uit liet naschrift van Professor Polak.

Blijkens het onderschrift, dat de redactie aan mijn artikel heeft doen toevoegen, wenst men polemiek te vermijden
en, teneinde dit doel te bereiken, begint Prof. Polak maar vast met een polemisch onderschrift van ruim anderhalve

kolom. En zulks bovendien met een beroep op de heersende
papierschaarste.
Ware het de redactie werkelijk ernst geweest met haar
bedoeling om een polemiek te vermijden, dan zou zij een
wachter voor hare lippen – in moderne stijl: vooi haai
schrijfmachines – hebben geplaatst. Zij zou dan in ieder
geval een beter journalistiek gebruik hebben gevolgd dan
thans het geval is.
De repliek van Prof. Polak doet ook op ander gebied
zonderling aan. In mijn oorspronkelijk artikel heb ik
consequent getracht, om de imponderabilia te scheiden
van de tneetb.arp grootheden en nu is het juist op he

gebied der
imponderabilia,
dat Prof. Polak zijn opmer-

kingn lanceert. Dit stelt mij voor de noodzakelijkheid,
om op deze gebieden enige analyse toe te passen. Als deze
analyse tot minder prettige condlusies leidt, dan moet dit
den öntbrekenden wachter voor de schrijfmachine geweten
worden. Ik heb deze punten in mijn oorspronkelijk artikel
vermeden. Prof. Polak acht het oirbaar, om erop te wijzen,
dat mij ,,dankbare waardering voor talrijke duikouders”
enz. past. Nooit heb ik ontkend, of zal ik het ontkennen,
ddt ei voor individuele Joden, die van individuele Neder-
landers belangeloos tijdens de bezettinggastvrijheid hebben
genoten, een persoonlijke plicht tot dankbaarheid bestaat. Ik vermoedde eigenlijk, dat Prof. Polak nog niet vergeten
was, dat het werkelijk overbodig is om de ,,afstammelingen
van Jacob” hieraan te herinneren. Maar wel ontken ik,
dat het juist zou zijn, om deze bijzonder kleine groep te.
identificeren met het gehele . Nederlandse volk, ‘en dat
bij critiek op toestanden, waarvoor de Nederlandse
samenleving zonder enige twijfel collectief aansprakelijk
is, deze individuele gevallen 6en belangrijke rol zouden

spelen.
Oveewegen wij,, dat 8.000.000 Nederlanders ongeVeer
24.000 Joodse onderdi.jikers gastvrijheid hebben verleend,
dat wil zeggen, dat er van iedere 333 Nederlanders gemid-
dôld één beleid geweest is, om een Jood te verstoppen,
dan is er voor zulk een identificatie allerminst reden èn
zulks teminder, omdat men in dat geval genoodzaakt zou
zijn, om te overwegen, dat op t.000.000 Nederlanders
ten minste 100.000 N.S.B.-ers ‘geweest zijn, ongeacht de
collaborateurs, die geen lid van de N.S.B. waren. Dit geeft
een gemiddeld cijfer van bp 80. Wij doen dus maar het beste,
om al deze gevallen geheel en al. individueel te beschouwen
en onder collectieve aansprakelijkheid alleen die gevallen,
op te nemen, die onder de jurisdictie van een vrije Nedei-
lanseOverheid vallen. En dit doen de gevallen, waarover
ik gesproken heb, alle. Zeer zeker 66k het nalaten van het
ernstig oppofen van verduistei

de Joodse eigendommen.

Overigens heeft Prof. Polak een interpretatieve kunst-
greep nodig, om deze gehele onverkwikkelijke zaak in het
debat te betrekken. Prof. Polak
interpreteert
mijn artikel,

alsof mijn bewering, dat de vpordelen van deuitplund.ering
van de Joden mede aan het Nederlandse volk zouden zijn
toegevallen, een scheiding en een generalisering zou in-houden, die dezelfde gedachtegang zou bevatten, als die,
welke van antisemietische zijde steeds gevolgd wordt.
Wij moeten echter trachten, de zaak au seiieux te nemen
en ons op de feiten te baseren. Van de Joden hebben 20 pCt.
de Duitse bezetting overleefd. Deze rest is Veel sterker

benadeeld en gepauperiseerd dan de Nederlandeis, waar-
van 98,8 pCt. de oorlog hebben overleefd. Belangrijke

activa van de overleden 80 pCt. en de overle
y
ende 20 pCt.

der Joden zijn in niet-Joodse handen. 1

let rebhtsherstel

is tot dusverre volkomen onvoldoende geweest.

Aan deze
feiten
heb ik niets toe te voegen, behalve dan,

dat Prof. Polak interpretatie van mijn wooiden nodig heeft
om tot de conclusie te komen: ,,Neen, het Nederlandse
volk heeft niet geprofiteerd van deze slachting”. Heel bopt
maakt Prof. Polak het, als hij de vraag stelt, of er. nog

onvervulde
morele
(cursivering van mij, S. K.) verplich-

tingen zijn. A rapport van deze vraag wordt dan het pro-.
bleem LipplUann Rosenthal en andere dergelijke instituten.

S’

MrÇ

.

1
• ‘S’

29 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

349

op het tapijt gebracht. Hoe nu? Is dit een m
0
t e 1 e
verplichting? Joods eigendom, door Duitsers geroofd en
nog ‘in Nederland aanwezig, zou een
morele
verplichting
voorstellen? Zo iets, dan bewijst deze uiting, hoe bijzonder gematigd, mijn critische opmerkingen wel zijn. Overigens:
van de gehele revindicatieprocedure komen de kosten ten
laste der Joden. Van enige Joodse medezeggenschap ten
deze is to’t dusverre geen sprake.

Nog veel kan naar
aanleiding
van het artikel van’ Prof.
Polak *orden opgemerkt. Ik wil mij beperken tot een slot-
notitie. Prof. Polak adviseert ons tot ,,onderhouden”
binnenskamers. Dit is dan te verkiezen boven openbare
verbittering door generalisatie van, extreme gevallen.
Prof. Polak moge gerust zijn. Een jaar lang voeren, wij
,,onderhouden” binnenskamers en de resultaten ervan
doen vrezen, dat eerlang het gehele complex van deze
vraagstukken zeer in he openbaar zal moeten worden

behandeld.
S. KLEEREKOPER.

Den oorspronkelijken schrijvet komt het laatste woord
toe. Alleen zij een enkel misverstand weggenomen. I

Iet

– liquideren van wat nog bij Lippmann Rosenthal e.a. aan-
wezig is en het verdelen daarvan onder de crediteuren is een materiële verplichting, waarover alleen het hoe, niet
het 6f te bespreken
»
valt. Daarenboven kan er’ een morele

verplichting bestaai.
P.

AANTEEKENING.

HET JAARVERSLAG 19441’45 VAN DE NEDERLANDSCILE BANK.

Nederland kan het niet stellen zonder hulp van het
buitenland. Hoe is het echter in de wereldhuishouding
gesteld? De gevolgen van vijf jaren oorlogsontwrichting
doen zich overal voelen in een verbreking van het
noodzakelijk evenwicht in bijkans alle opzichten.„Mofie-
tair en financieel is het gemis aan evenwicht vooral duide-
lijk op het gebied van kosten en prijzen, op het budgetaire
terrein en in de onderlinge verhoudingen tusschen de in
de onderscheiden landen aanvankelijk geschapen niveaux
van den levensstandaard: Ongetwijfeld wordt in ‘ver-
schillende dier landen met groote en bewonderenswaar-
dige krachtsinspanning gearbeid om een zekere stabiliteit
binnen de eigen grenzen te verkrijgen, ‘maar de wereld
als geheel vestigt nog steeds te zeer den indruk van in
los verband oprukkende eenheden, zonder algemeene
leiding en zonder vooropgesteld doel.”
Welvaartsherstel is, zoo zegt de President, afhankelijk

van, vertrouwen in de toekomst, harden arbeid, het be-
trachten van soberheid en efficiëncy, het gebruik maken
van individueele krachten en ‘talenten, het bevorderen en mogelijk maken van besparingen en kapitaalvorming.
Monetai,’e en budgetaire sanes’i.ng.

De eerste voorwaarde van ons herstel werd vervuld
door de energiek doorgevoerde geldsaneering.
De eischen der budgetaire saneering sluiten ,zich hierbij
onmiddellijk aan; doorvoering, hiervan zal aanzienlijk
miQder eenvoudig blijken te zijn. Mr. Trip toont zich -in
dezen een voorstander van een conservatief beleid en wijst
op de gevaren, die z.i. aan de toepassing van zgn. .,,nieuwe
theorieën”, waarbij hij vermoQdelijk het stelsel der anti-
c»yclische budgetteering op het oogheeft, verbonden zijn.
Vervolgens spreekt de President zijn voldoening uit over
het feit, datNederland is toegeti’eden tot’de overeenkom-
sten van Bretton Woods. .,,Na de ontwrichting, die de
jongste wereldoorlog -in nagenoeg alle landen gebracht
heeft, is het een bij uitste,k groot belang, dat een met
internationaal gezag bekleed, invloedrijk lichaam zijn
krachten inspant en doet gelden, teneinde een begin te
maken met den opbouw van een internationale monetaire
samenwerking, die de mogelijkheid opent van het uit-

groeien tot een internationaal systeem”. Een zekere mate
van beperking van de eigen beslissingsvrijheid der ver-

schillende landen is hiervoor onvermijdelijk; anderzijds
ook mist ons land d krachten om een geheel zelfstandige
politiek te voeren; inschakeling in het geallieerd blok is

voor Nederland noodig en ônmisbaar. In dit verband
betreurt Mr. Trip de beslissingen, door dd te Londen zete-

lende Regeering genomen tav. de buitenwaarde van den
gulden, welke na de bevrijding het karakter van een fait
accompli bleken te dragen.

De positie oan De JVede,’landsche Bank tijdens de oorlogsjaren

Mr. Trip schetst dan, hoe het met de Bank bij de vooi»t-
durend straffel’ wordende financieele inhijving van Neder-
land hij Duitschland steeds verder bergafwaarts ging.

ifl
jp
cd

millioenen guldens

S
Mei

1941)12,0

1.132,7

1.149,4

226,6

82,3
31 Maart 1941 –

$4,3

1.11 5,4

1.593,3

149,0

64,0
31

1942

1.204,7

1.037,3

2.229,7

287,2

41,2
31

1943

2.221,0

896,3

2.840,3

599,1

26,1
31

,,

1944

3.816,8

931,7

3.979,6

845,7

19,3
7 Mei

1945

4.488,2

931,6
1
5.518,3

677,3

15,0

De eenige remedie tegen de ge’aren,’ voortvloeiend uit
den voortdurend stijgenden omvang, van onze vorderingen
op Duitschland, zou, aldus Mr. Trip, hebben gelegen in
het inzicht, dat het hier betalingen voor rekening van den
Staat der Nederlanden betrof; deze betalingèn hadden
derhalve ook aanstonds ten laste van den Staat gebracht
moeten worden. Ware deze weg gevölgd, ,,dan zou de
Staat genoopt zijn geweest, ter voorziening in zijn geld-
behoeften, deze zooveel mogelijk door plaatsing van schat-
kistpapier in de open markt’te dekken en zou de geldruiTIt
hier te lande nimmer den fatalen omvang verkregen heb-ben, clie thans onvermijdelijk moest intreden”.

ONTVANGEN BOËKEN.

De belegger in aanoal en 1)erdediging, door Justus ‘Meyer.
Uitg. W. de Haan NV., Utrecht, 1946. 236 blz.,
f 8.90 geb.
Nederland en de AB.C.-staten
door Mr. W. ‘J. van Balen,/
– Uitg. Contact, Amsterdam, 1945,
,

268 blz.
Interne Bedrijfs-Organisatie
door J. v. d. Kieft. Uitg.
Schuyt NV.,. Baarn, 496 blz., prijs geb. f 15,75.
Sociale en sociaal-economischç oorlogsmaatregelen in En ge-
land,
Studiegroep voor reconstructieproblemen Rap-
porten Ilde reeks. 156 blz. The Netherland Pubjishing
Co.
Reclamekunde
door W. H. van Baarle en F. E. Hollander.
Uitg. Mij. H. E. Stenfert Kroesé N.V., Leiden, 1946, 376 blz., geb. f 14.—.
De Positie oan het Fabrihanten-Merkartikel in de Kruide-
niersbranche
door Drs. S. C. Bakkenist en Drs.
W. J. v. d. Woestijne. Uïtg. Mij. ,,C. Misset” N.V.
Doetinchem, 1946, 186 blz.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

• De geldmarkt was in de afgeloopen’ week bijzonder krap,
hetgeen door verschillende omstandigheden werd ver–
oorzaakt. Eenetzijds werd een hernieuwde afgifte van de
3. pCt. Grootboekschuld 1946 afgekondigd, waarbij de stortingen kunnen worden voldaan met schatkistpapier,
dat ‘tegen de officieele afgifteprijzen zal worden overge- –
nomen. Gevreesd wordt, dat de Agent de afgifte van

350

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Mei 1946
schatkistpapier spoedig zal.staken, zoodat men nog van de

gelegenheid gebruik wilde maken, de liquide middelen in.
jaarspapier te beleggen. Anderzijds schijtit nu wel vast
te staan, dat institutioneele beleggefs kunnen irsschrijven
op een 31/3 pCt. leening met vijf-jarigen looptijd voor het

bedrag, dat zij in totaal in’ de voorgaande en de huidige
Grootboekemissie deelnemen. Deze factoren bewerkten
gezamenlijk, dat viermaands prpmessen tegen een disconto

van 1
3
/
4
pGt. werden verhandeld en het halfjaarspapiei’

tegen
19116
pCt.
Ook deze week werd de handel ter beurze van Amster-
dam weder uitgebreid met eenige categorieën fondsen. Thans waren de a’ctieve suiker- en tabaksaandeelen en
de andee1en der handelsondernemingen, electriciteits-
maatschappijen enz. aan de beurt. De advieskoersen dezer

fondsen, welke overwegende belangen in Nederlandsch-
Indië hebben, waren uit den aard der zaak laag. Genoemd

werden koersen, welke gemiddeld
1/
beneden de in oorlogs-

tijd vastgesteldë stopkoersen lagen. Over het algemeen
ligt het koerspeil voor aandeelen laag, tenminste in verge-
lijking met de oorlogskoersen. Ter oriënteering volge onder-
staand een opgave van eenige fondsen met de tot stand
gekomen koersen op 24 Mei ji. in. vergelijkingmet de

noteeringen van 4 September 1944, denlaatstendagvoorde
bevrijding, waarop nog beursnoteeringen tot stand kwamen.
(Zie blz.
351
bovenaan)

STATISTIEKEN.

VERMEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

Omschrijving

.

.


Eenheid
O
/4
v
&

maand-gein.
1938

100
15 16
20 17
25
Binnengekomen geladen zeeschepen. Totaal

…………
aantal
343
377 315
.

308 394
Indexcijfer

zeevaart

(inhoud)

……………………….

1000
662
607
791
775 983
aantal
203 225
184 179
236
1
000
427
456
483
46
62

….

aantal
74
77
73
72
410

B.R.T.-inhoud

……………………………………

B.R.T.-inhouci

………………………

………..
ibOO
140
114
205
488
23’7

Idem

te

Rotterdam

………………………………..
B.R.T.-inhoud

……………………………………
Idem

te

Amsterdam

………………………………..

maand-gem.
22
24
27
18
27
Indexcijfer internationale binnenvaart (laadvermogen)
. . .

1938
=
100
Binnengekomen geladen schepen op rivieren en kanalen aantal
1.121
1.288
1.268
1.067
1.632
Laadvermogen

…………………………………
1000 t.
718
770
780
554 931

maand-gem.

Indexcijfcr

vervoer

wilde

binnenvaart ………………
1938
=
400 146
104
93
84
106
1000 t.
1.342
953 855
771
972
1000 t.
349
274
289
187
300
Vervoer wilde binnenvaart

…………………………

1050 t.
232
.

207 194
480
202
waarvan uit:

Zuid-Limburg

………………………
Rotterdam

……………………….
1000

t.

..

123
78
86 ‘iZ
87
Amsterdam

……………………….
1 milI. t. km
.
.

180 132
122
404
440
t.
235
201
205
238.

t.
22
14 44 60
21

t.
46
12
47

t.
270 223
252
250
269
t.
59
.

49
72
67 77

waarvan

uit:

Rotterdam

………………………4000

t.
49
46
55 55
57

Amsterdam

………………………1000
Vervoer door de

Beurtvaart

………………………100

t.
870
750
895
850 918

Wilde

binnenvaart,

prestatie

………………………
Eigen

vervoer

te

water

………………………….1000

waarvan

uit:

Rotterdilm

………………………1000
Amsterdam

………………………1000
Nederlandsche Spoorwegen. goederenvervoer

………….4000
waarvan kolenvervoer uit Zuid-Limburg …………..
t.

.

163
190
268 302
260

Tramwegen

vervoerde reizigers

……………………
mnillioen
33,0
35,1
41,2
39,8
46,5
1000
2.181
2.414 3.005 3.059
3.889

.1000

1000
4.317
4.840
5.939 6.349 7.967
maand-gein.

.

127
417
106
107
106

Inloc.

autobusdiensten;

afgelegde

kin

………………..
Idem,

vervoerde reizigers

…………………………
Indexcijter

verkeer

op

de

rijkswegen

……………….
Slachtoffers verkeersongevallen:
1938
:
=
400
63
aantal
99
77
76
58
overledenen

…………………………………..
ernstig

gewonden

……………………………..
aantal
420
363 403 378
361

In Maart 4946 kwamen in ons land 487 geladen en ]edige Zee-
schepen binnen met een totalen inhoud van 1.106.832 B.R.T.,
waarvan 259 (53 pct.) met 444.649 B.R.T. (40 pOt.) onder Neder-
landsche vlag. In lijovaart kwamen binnen 128 zeeschepen (26 pct.) met 279.104 B.R.T. (25
pÇt.);
in trampvaart 359 schepen (74 pCI.) met 827.728 B.R.T. (75 pOt.).
Over rivieren en kanalen met bestemming Nederland kwamen in
Maart 1946 1.201 schepen met 638.091 ton laadvermogen onls land
binnen. Hiervan voeren er 875 (73 pot.) met 475.322 ton laaciver-
mogen. (75 pCt.) onder Nederlandsehe vlag en 283 (24 pOt.) met
136.626 ton (21 pOt.) onder Belgische vlag. In doorvaart passeerden
in Maart 1946 door ons land 1.213 binnensehepen met 714.024 ton
laadvermogen, waarvan 181 (15 pOt.) met 120.596 ton laadvermogen
(17 pot.) onder Nederlalldsclle vlag en 944 (78 pOt.) met 503.262
ton (70 pCt.) onder Belgische vlag.
Het totale goederenvervoer door dc wilde binnenvaart bedroeg
in Maart 1946 972.000 ton; in 1.000 ton maakten hiervan deel uit:
brandstoffen 321 (33 pCt.), bouwmaterialen 258 (27 pCt.), mest-
stoffen 142 (15 pCt.) en levensmiddelen 431 (13 pOt.).
Het aantal door de tramwegen vervoerde reizigers steeg van 30,7.
millioen in October 1945 tot 39,8 milliocn in Februari 4946 (in 1938
werden per maand gemiddeld 21,2 millioen trampassagiers ver

voeid). In Amsterdam, Rotterdam en Den Flaag steeg het aantal
tramreizigers van October ’45 tot Februari”46 resp. van 6,2 tot
9,5, van 8.6 tot 12,2 en van 6,7 tot 7,9 millioen.
In Maart 1946 bedroeg het. indexcijfer van de aan 44 telpunten
op rijkswegen getelde personenauto’s 66, autobussen 56, vrachtauto’s
ccl. 156, motorrijwielen 88 en rijwielen 38 (niaandgemidclelde
4938 = 400). De overeenkomstige indexcijfers voor de maand
October 1945 waren resp. 74, 38, 245, 152 en 50.
In Maart 196 hadden in ons land 391 ernstige verkeersongevallen
plaats, waarvan, 180 in de gemeenten met meer dan 100.000 in-
woners (in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag resp. 66, 22 en
46), 94 in de gemeenten met 20.000-100.000 inwoners en 147
in de overige gemeenten.

Het Nederlandsche wegverheersapparaat.
Een maandelijksehe opgave van het Ministerie van Verkeer en
Energie betreffende de op rijvergunningen verstrekte hoeveelheden
benzine, maakt het mogelijk het thans in gebruik zijnde motor-
rijtuigenpark te vergelijken met dat van vddr.den oorlog:

Aanwezig per

Voorzien van een rijver-
1 Augustus 1939
1
1
gunning in Maart 1946

Soort

(Statistiek der

(opgave Ministerie Ver-
ihotorrijtuigen)

keer en Energie).

aantal

I

aantal

I
in % v. 1939

Personenauto’s

100.000

41.800

41,8
Autobussen

‘ 4.500

1.460

32,4
Motorrijwielen

.

65.800

36.600

55,6
Motordriewielers

5.300 .

2.600

49,1
Vrachtauto’s

48.000

38.500

– 80,2

Een vrij groot deel der van een rijvergunning voorziene persônen-
auto’s en motorrijwielen is in gebruik bij de Overheid (Rijk, provincie
of gemeente). Zoo waren bestemd voor overheidsdiensten: 10.200
van de 41.800 vergunningen voor personenauto’s en 10.300 van
de 36.600 vergunningen voor motorrijwielen. Van de 31.600 perso-nenauto’s in particulier gebruik, deden. er
4.744 dienst bij medjsche
verzorging en 3.535 voor ziekenvervoer; 1.894 van de 26.300 motor-
rijwielen van particulieren waren bij artsen in gebruik.
De verdeelingvan de rijvergunningen voor vrachtauto’s was als
volgt: 43.200 voor het beroepsgoederenvervoer, 22.1019 voor eigen
vrachtvervoer en 3.200 voor overheidsdiensten. Wat het laadver-
mogen van de vrachtauto’s betreft, is komen vast te staan, dat
hij het beroepsvervoer het gëmiddelde laadvermogen 4 ton bedraagt
tegen 2fr ton bij het eigen vrachtvervoer.
In Maart 1946 werd in totaal 30,3 millioen liter benzine aan het
wegverkeer toegewezen, waarvan 5,4 millioen liter voor personen-.
auto’s (cxci. Overheid), 0,7 millioen liter voor motorrijwielen (excl.
Overheid), 47,0 millioen liter voor het particulier vrachtvervoer
en 4,8 millioen liter voor motorrijtuigen van overheidsdiensten.
Voor autobussen werd in die maand 1,3 millioen liter benzine
verstrekt; men dient hierbij echter te bedenken, dat er van de
1.460 autobussen nog geen 1.100 op benzine rijden, de overigen
zijn van een dieselmotor voorzien.

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek,

29 Mei 1946

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

351

4Sept.1944
24Mei1946

Calvé-Delft
.
…………..191
156

Nederlandsche Gist
……..
485
335

Lever. Bros

……………
296 240

van Gelder Zonen

……..
159 119

Wilton-Feijenoord

211
151

A.K.0 .

…………….

187
134

Kon.

Olie

…………..

36t
5
/
8

320

,Stoomv: Mij. de Maas

123
1
/
2

98 gb.

Rotterd; Bank

………..
151
125
1
/
4

Twentsche Bank

153 125

Opgemerkt zij, dat de handel nog altijd
zeer gering is,
waaraan fiscale onzekerhedén, âlsrnede de onkunde om-

trent

het

financieele wel en wee dei’ betrokken onder-
nemingen, stellig voor een belangrijk gedeelte schuldig zijn.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSOILE
BANK.
(Voornaamste posten In dulzen(len
gul(lens)

Munt,
WisseLs,
prom. enz.,

Data
muntmate,-
open

mdrktpapier,
beteeningen,

voor-
1
Totaal Totaat
opeischb.
rioal en
deviezen
schotten a/h Rijk
eni
activa
schulden
diverse

rekeningen

20

iei

’46
5.391.733
187.659
5656.922
5145.916
13

,,

’46
5.369.627
185.003
5.632.160
.5.120.447
6

,,

’46
5.367.217
173.651
5.619.397 5.111.464
29April ’46
5.376.956 204.156 5.660.257 5.132.640
23

’46
5.389.988
194.335
5.663.459 5.135.376
15

,,

’46
5.377.225
191.264
.
5.647.624 5.119.322
8

,,

’46
5.372.706
192.750
5.644.602
5.104.366
1

,,

’46
5.348.116
200.211
5.627.463
5.019.973
6 Mei

’40
1.173.319 248.256
1.474.306 1.424.016

Geblok
Ban.kassig-
Bankbil
jet-
Saldi
Saldo

Rijk
keerde
natiin en
Data
ten in om
in
RIO

(DIC)
saldi
diverse loop
RIO
van
reieeningen
banken

20 Mei

’46

2.528.0241) 2.617.842

C1..804.475
69.792
177.175
13

,,

’46

2.527 612′)
2.592.725

C1.772.493
89.297
177.941
6

,,

’46

2.539.114
2.572.231

C1.228.280
513.676
174.169
29April’46

2.521.384
.
2.611.690

C1.383.880
524.223
195.499
23

’46

2.494.898 2.640.417

C1.407.699 529.482 195.862
15

,,

’46

2.478.225
2.640.969

C1.525.052 426.295
196.248
8

,,

’46

2.477.634 2.626.595

C1.573.190 326.700
208.081
’46

2.468.178
2.551.679

C1.699.624
180.983
275.238
6 Mei

’40

1.158.613
255.174

22.962
10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte
12.250.683.

,,
,,

f2.248.730.

NATIONA.LE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste postenlninllllosnenfrancs)

‘5)
Data
io
.5o

10
‘500
Pl
n

5)

05)Q
0o

9

Mei

1946
33.328
4.876 2.127
239
771
48.808
2

,,

1946
33.329
4.790
2.488
249 748
48.603
25 April 1946
33.452
5.120 1.938
167
737
68.303
18

1946
33.453
5.388
2.350
181
698
48.595
11

,,

1946
33.453
5.159
2.525
166 664
49.082
4

,,

1946
32.989
5.413
2.719
161
629
48.948
28Maart1946
33.095
4.657
1.999
218 626
49.410

Rekening-
courant saldi

h
5)

.

Data
cd
0

15
0
Cd

5″
‘5
15

9

Mei

1946
653
155.915 73.122
5
3.148
782
2

,,

1946
653
155.969
73.139
6
3.165
786
25 April 1946.
653
155.472
72.564
6
3.217
810
18

,,

1946
653
156.416
73.032
7
3.673
824
11

,,

1946
653
156.810
73.477
6
3.598
840
4

1946 653
156.618
73.673
4
3.196
842
28 Maart 1946
653
155.729
72838
4
3.129
846

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering vân den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude ‘biljetten.

Wiivragen voor een onzer ADMINISTRATIEVE afdeelingea

EEN CHEF
Verelsehten: Acte Boelchouden ivj.O., grordige kennis van
statistische methoden, inzicht in bedrijfseconomische
vraagstukaen, in staat conclusies uit cijfermateriaal over-
zichtelijk en duidelijk zoowel mondeling as schriftelijk
te rapporteeren, leeftijd 30 tot L5 jaar. . Uitvoerige schrif-
teijke sollicitaties onder letter A 902 aan de directie
van N.V.
Magazijn

Bijenkorfi AMSTERDAM

t
Beschiliba,re kru
ch
t
es
t
1

Heer, midden dertig, door grondige theoretische opleiding en
groote practische ervaring

– een all round kracht

op het terrein der onroefende goederen en hypotheken, in het
bezit van bewijzeh van terzake ruime administratieve en organi-
satorische ontwikkeling, thans belast met het beheer van een groot bezit aan vast goed van een institutioneelen belegger, wenscht van
betrekking te veranderen. Hij zag zich. gaarne geplaatst als fir-
mant van een groot makelaarskantoor of als directeur eener
maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen.
Br. aan Boekh. M. Dijkhoffz, Plaats 27, Den Haag onder no. 29.

Maakt gebruzk

van onze speciale rubriek ,,Vacatures” voor hef

oproe pen van sollicitanten voor leidende functies.

HAV BANK – SCHIÉDAM

Levensverzekeu’ ing en Lijfren/e

SCHRIFTELIJkE CORSOS

MBA

VOOR MODERNE

LOTVERDJ
BEDRIJFSADMINISTRATIE

Leidt op voor het examen moderne bedriifsadministratie –
Behandelt o.a.
administratieve organisatie, de rekeningstelsels,
voor- en nacalculatie, standaardkosten en budgetteering, loon-
stelsels en loonadministratie, bedrijfsstatistiek, toepassingen in
verschillende bedrijven – Biedt uitstdkend verzorgde lessen
en beschrijvingen, uitvoerigë en gedegen correctie van de
uitgewerkte vraagstukken, . alle gewenschte voorlichting op
studiegebied –
Beschikt over
talrijke medewerkers uit de
praktijk van het bedrijfsleven –
Verzorgt
behalve den hoofd-
cursus ook voorbereidende, aanvullende en repetitiecursussen

1 Sept. aanvang nieuwe cursussen

Prospectus op aanvraag

77—
—’

_’
A

PSYCHOTECHNICUM

der

Nederlandsche Stichting voor Organisatie

Het groote belang der

PSYCHOTECHNIEK,

vooral

het
uitkiezen van •de

beste

werkkrachten

voor

verschillende
Z
vacaturès,

het doeltreffend

scholen

van

de

uitgekozenen,
en

verhooging van arbeidsvreugde

en

productieve geestes-
u

houding in de bedrijven, wordt thans

gelukkig

algemeen
eikend. De werkgever weet, dat het hem honderden, wel- licht duit.enden kost, indien een bepaald werk niet wordt
a
verricht door

de beste beschikbare werkkracht,

of

indien
n
s
de geest in een bedrijf te wensthen overlaat; de weïknemer
2.

weet, dat hij niet met genoegen kan arbeiden, indien zijn
1
0
taak hem niet

ligt.

Het nieuw gehuisveste PSYCHOTECHNICUM der Neder-
landsche

Stichting

voor

Organisttic

beschikt

over

al

die
deskundiHn

en

al

die

hulpmiddelen,

welke

de

garantie
0

bieden,

dat

zijn

adviezen

die

groote

mate

van

betrouw-
baarheid

bezitten,

waartoe

de

huidige

stand

der

Psycho-
m
techniek

in

staat

stelt.

.
0
Doordat de Stichting een instelling van Openbaar Nut zon-
.
der commercieel doel is, kunnen deze bij uitstck deskundige
u
adviezen

bovendien

verstrekt

worden

tegen

zeer

matige
.
.n
ve:goedingen.

Uitvoerige inlichtingen wordeh U (desgewcnscht strikt ver-
,
trouwelijk)

gaarne

verstrekt

door

afdeeling

P.

ES

van

het

PSYCHOTECI

INICUM
DER
°
NEDERLANDSCHE STICHTING VOOR ORGANISATIE.

°
reuw Hoofdkantoor: Achter St. Pieter 23-25, UtTecht.

1

Telefoon

16 4 8 4

en

12 3 2 8.

Be
De verschillende afdeelingen van ons Psychotechnicum staan
0

onder liding van ir. B. D. Swanenburg (phil. lie.) (arbeids-
cs
.2
psycholoog)

Dr.

A.

W.

Wittermans

(psychiater

en
neuroloog)

Dr.

A.

Peverelli (hygiënist en sexuoloog)

Drs. A.
Z
Drs. W: Uitman (psycholoog en grafoloog)

van
Oordt

(paedagoog).

Deze

specialisten,

bijgestaan

door

een
staf

andere deskundigen,

stellen

hun

kunde

tevens

ton
dienste

van

hen,

die

buiten

het

bedrijfsleven

met

psychi-
sche moeilijkheden te kampen hebben(buy, opvoeding van
kinderen,

in het huwelijksleven,

bij

beroepskeuze).
Verhooging

van

levensgelulc

in

beroep

en

in

privéleven.

”t
ta
4e’t
ietessa.i”


4014
eoor
£4L 71.L.

PATRUSPO0RTGLAZEr4

TELEGRAAFPLATEI’ MMIOMETEBCLAZINI PEILCLAZIN .OLIECLAZ1N
REFLEXCLAZEN

WÂTIIRMETEUGLAZEN EIIL
AM

ft
Pie1erman.
WESTVEST 17 . SCHIEDAM . tElEFOON 69269

VAN
N
E LLE

ROTTE RO1

Nederlandsch Indische Handelsbank, H.Y:

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

Zo juist verschenen:

Meth.od ische

– Marktcontrôle

door H. Th. Vreede

Gebonden . .’ f 7.50

Voor leiders en de stal van industriele ondernemingen,

studenten in economie en accountancy, voor alle

belangstellenden in theoetische’ en toegepaste handels-

wetenschap is dit werk van onschatbare waarde

Verkrijgbaar in de boékhandel en bij den Uitgever

J. MUUSSES

PURMEREND

VAN DIJK & Co.

EENDRACHTSWEG 11

ROTTERDAM

Makelacxrs en Commissiorinairs in Effectèn

Effecten

Coupons

Vermogensbeheer

Telefoon 20845

21889

40631

Beurs Wis 6

Telefoon 24178

24378

Uw toêkomst is veilig

met een polis van de

Algem.Friesche Levensverzekering-Mij

of de

Groot-Noordhollandsche

LEÉUWARDEN van 1845 AMSTERDAM
t Burmaniahuis

v. Brienenhuis

car on

EANTWOORDTVOOP

100
7*

AAN DE HOOGSTE EISCHEN

N.V. A.T.O. — VAN GEND & LOOS

Geregelde vrachtauto-dienst

Nederland – Tsjecho-Slôwakije

Vraagt inlichtingen bij onze 80 kantoren of bij van

Uden’s Transport Bureau

Veerhaven 15

Rotterdam

Alle correspondentie betreffen Je advertenties, gelieve U te richten aan
Koninklijke
Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam
(Tel.
69300 toestel 6)

1

Druk Roelants, Schiedam.

Auteur