Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1515

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 22 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HETa NEDERLAND.SCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 22 MEI 1946

No. 1515

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. TV. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.

Assistent-Redacteur: A. de T’Vit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (TV.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Abonnenients prijs oan het blad, waarin tijdelijk is opge-nomen het Eco nom isch- Statist isch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland / 26* per jaar. OQerzeesche gebiedsdeelen
en buitenland / 28 per jaar. 4bonnementen Runnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
oan het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden oan het Nederlandsch Economisch
Instituut ontnangen het blad gratis en genieten een reductie
op de oerdere publicatiés. Adreswijzigingen op te geoen aan de administratie.
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (TV.).

Alle correspondentie betreffende adoertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haoen 141, Schie-dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

M
.

De Rij ksbegrooting voor
1946
door
1.)r. D. Simons 327

NedeiIaiid gezien door het oog ‘an. een Belgisch
econoom door
Prof. Fernand Baudhujn ……329

Middenstandsvraagstukken in Zwitserland door
11.

de

Vos

…………………………….331

Stijging en daling
0
1
)
de maatschappelijke ladder door Mr. J. B.ie,e,

de 1-laan ……………….333

Geld- en kapitaalmarkt ………… . ………… :
334

Statistieken

Bankstaat ………………………………
3:15

DEZER DAGEN

heeft de Nederlandsche kiezer, Piome theus ontboeid,
zijn meening ten beste gegeen. Of Prometheus, de voor-
uitziende, inderdaad ver vooruit heeft gezien, kan hij
zich als nabetrachter afvragen. 1-let eigen inzicht der
kiezers in deze vraag zal blijken bij de verkiezingen,
die nog te wachten staan. De spanning omtrent het toe-
komstig regeeringsbeleid in Nederland is dooi dezen

uitslag nog gestegen. Dn toekonistigen kabinetsforrnateur
geldt het verzoek, dt Michiel de Ruiter aan een Zweed-schen admiraal deed, over wiens bedoelingen hij klaar-
heid wilde hebben: ,,weshalve ik Uw Ed. verzoeie, dit
werk rijpelijk te overwegen”. Intusschen is het Kabinet,
dat een jaar, zonder beschermende bepalingen, trekhanden-
werk deed, afgetreden.

Ook verder was dit een week van vèistrekkende be-
sluiten. De Regeering, toen nog niet dernissionair, besloot
de werkzaamheden in de twee groote havens in elk gevl
te doen plaatsvinden. Ook in de Ver. Staten deed de

Regeering andere dan puui bemiddelende gehiiden hooren,
toen een staking ook het spoorwegvervoer tot stilstand
dreigde te doen komen. President Truman heeft de Ame-
rikaansche spoorwegen overgenomen. De Amerikaansche
Regeering beschikte véér den oorlog reeds over de groot-
te credietinstelling, de ,,Reconstruction Finance Cor-
poration’; in den oorlog zijn daar groote industrieele
complexen bijgekomen. De Ver. Staten nationaliseeren zich
zelf. ,,Ce nest que ie proiiisoire qui dure”.

Groot is ook de beteekenis, mede voor Nederland,
van de voorstellen tot zelfstandigheid van Bi-itsch-Indië,
die de Britscije Regeering thans maar zelf heeft gedaan.
Eerst Egypte, nu Britsch-Indië. Groot-Brittannië de-

imperialiseert even snel als het demobiliseert en als het
binnenslands ilationaliseert. Slechts op één punt heeft
Engeland de klok teruggezet. De groote Engelsche spooi-
wegmaatschapp ijen, die traditioneel de buitenklokken
der stations- twee minuten deden .voorioopen, hebben
deze gelijk gezet. Maai ook dat èen standpunt, dat in
overeenstemming is met de wrerkelijkheid en met de
mondigheid van de massa.

lntusschen maakt men in Fra,nkrijk de klokken luidens-gereed, want de tocht van Léon Blum naar de. Ver. Staten

om geld en hulp schijnt te zullen slagen. I-let zal noodig
zijn, want de politieke storm beteekent economische
windstilte. Met goeden moed zijn echter de eerste Fran-
sche boerderijen door Nederlandsche immigranten in
gebruikgenomen. Goeden moed vertoont ook de Belgische
Regeering, die een scherp program tot beteugeling van de prijsopdri,jving en den z,arten handel heeft ter hand
genomen. ,Ook op dit gebied kan – President Truman,
als hij wil, nog krachtig optreden, want de berichten over
de Ver. Staten doen op dit pui%t aan niet goede Europee-
sche ooïlogstradities denken.

De ministers der Groote Vier hebben Parijs verlaten,
naar thans verluidt met een niet-openlijk acoord. Ook
in den Veiligheidsraad wordt het mogelijk de zaak ,onder
ons” te houden. Zoo keeren de normale
oorooi.lo
,
sche
gebruiken weer; in Iran begint een burgeroorlog.
– Regelmatig als de klok blijven de berichten over de
voedselsituatie. Tusschen de Ver. Staten en Groot-
Brittannië is een overeenkomst tdt stand gekomen, waarbij

Groot-Brittannië begint uit eigen deel vooiloopig 200.000
ton graan door te geven. Een internationale voedselcon-feientie is thans Weer bijeen. Veel papier en weinig pap.

if

Bij het MINISTERIE VAN HANDEL EN NIJVER-
HEID kunnen direct worden geplaatst:

een econoom

(met belangstelling voor algemeen economische vraag-
stukken).

een economisch geograaf

Schriftelijke sollicitaties te richten aan de afdeeling
Personeel, Ministerie van Handel en Nijverheid, Bezui.
denhoutscheweg 30, ‘s-Gravenhage.

-‘T
.

..

çr

.

-_.

.

,- – ,

DE BANK

VOORZIET HAAR

REKENINGHOUDERS
GRATIS VAN ZEGEL-
VRIJE CHEQUE-FOR-
MULIEREN IN BOEK-

JES VAN HANDIG

FORMAAT

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING
193
VESTINGEN
IN NEDERLAND

Naami. Venn.

Holiandsche

Belegging- en

Beheer – Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320 – A’dam

Beoordeeing en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve var onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.

Commissarissem
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld; A. C. Leeuwenburh.

Ik zoek werkkring

bij groote onderneming of bedrijfsgroep. Heb ervaring bij gr.
ondern. in leidende functie (om. als Directeur buiteni. vestiging),
hen vertrouwd m. vele overheidsvoorschriften, accountant N.I.V.A.
Brieven onder no 480, bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

De Vakgroep Detailhandel in ijzerwaren en gereed-schappen, verwarmings- en sanitaire artikelen vraagt, wegens militairen dienstplicht van den secretaris, een

pl.verv. secretaris

In verbi,nd met steeds toenemende werkzaamheden is vaste aanstelling voor de toekomst niet uitgesloten.
Soli, moeten zich bereid verklaren zich event, aan
een psychotechnisch onderzoek te onderwerpen.
Brieven aan de Vakgroep, Stationsweg 43, Leiden.

DE ALGEMEENE KUNSTZIJDE UNIE NV. vraagt
voor haar financieele afd. een

jong jurist

of

economisch doctorandus

Uitvoerige sollicitaties, zoo mogelijk onder bijvoeging
van pasfoto, worden ingewacht ten kantore harer.
Per-
soneelafdeeling, Velperweg 62, Arnhem. Persoonlijk
bezoek alleen na oproep.

Annonces voor het volgend nummer dienen uiterlijk 27 Hei

as. in ons bezit te zijn.

R. MEES & ZOONEN

A01720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam
(a!leen assuruntiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSIJRANTIËN

Koninklijke

N ederlandsche

Boekdrukkerij

H. A.M. Roelanis

Schiedam

gispeil,

culemborg
amsterdam
rotterdam

.
s
.

D. EFFECTENHANDEL

herleeft
1

Met het geven van advies en het uitvoeren

van

effectendrders

belast

zich

gaarne

de

N EDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

70 kantoren in’Nederland

De Spaarbank A° 1820 te Schiedam,

wenschi over te gaan tot aanstelling van een

DIRECTEUR

wiens taak behalve de algemeene dagelijksche leiding
vooral ook de propaganda voor het sparen en in het
bijzonder de bevordering van het jeugdsparen zal om-
vatten.
Gegadigden voor deze functie, die naast de noodige
financieele ervaring ook ervaring, althans levendigc be-
langstelling in laatst genoemde richting hebben, gelie-
ven zich (hand-) schriftelijk in verbinding te stellen met het bestuur van voornoemde Spaarbank, onder verstrek-
king van zoo volledig mogelijke inlichtingen en korte
weergave vaii levensloop.

Voor hel vervolg van de rubriek ,,Vacatures zie pag.
.i,iD

‘-”1

-•’

,-..

22 Mej 1946

«

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

827

DE RIJKSBEGROOTING VOOR 1946;

Het lang verbeide stuk is eindelijk verschenen. Onze minister van Financiën -heeft wel niet zoo vroolijk met
de. begrooting •gezwaaid als zijn Britsche ambtgenoot
deed, toen hij de begrooting in het befaamde koffertje
bij het Lagerhuis ging aanbieden, maar toch is er alleszins
reden tot vreugde. Vreugde, omdat het scherm, dat tijdens
de bezetting het financieele beheer verborgen hield, is
opgehaald. 1-let oudste recht van het Parlement, het
begrootingsrecht, kan weer worden uitgeoefend en deze
uitoefening vindt haar steun in de critiek der publieke
opinie, welke zich vrij over de regeeringsvoorstellen kan
uitspreken.

Doch er is meer reden tot vreugde. Dit staatsstuk geeft,
als zoovele andere, welke ons, sinds de bevrijding, van het

Departement van Financiën hebben bereikt, blijk van
het feit, dat onze financieele Generale Staf onder de
krachtige en doelbewuste leiding van den minister van
Financiën niet is gaan neerzitten bij den door den be-
zetter en zijn handlangers achtergelaten desolaten boedel,
doch dat zij zich aanstonds heeft gezet aan de taak orde te scheppen in den financieelen chaos, de groote vraag-
stukken, welke om een oplossing vroegen, heeft aangevat
-‘ en met een getemperd optimisme is aangevargen met het
ontwerpen en uitvoeren van een plan voor de saneering
van ‘s lands financiën.
Behalve over een getemperd optimisme (een minister

van Financiën mag nooit onvrdeeld optimistisch zijn!),
moet Professor Lieftinck wel beschikken over een groote

dosis koelbioedigheid, en onverschrokkenheid. Wie de
totaalcijfers van deze begrooting beziet en ze vergelijkt
met de begrootingscijfevs van de jaren véÔr 1940, duizelt
van de verschillen. Wij laten hier ter vergelijking de totalen
over 1939 en van de begrooting van 1946 volgen:

Totalen
1939 1946

in millioenen guldens

Uitgaven Gewone dienst
746
‘2.231

11

Kapitaal

,,

555
751
Buitengewone uitgaven
.
2.386

1.301
5.368

Indien de minister van Financiën een lichte duizeling bij het aanschouwen dezer cijfers heeft gehad, hij heeft
zich er snel van hersteld en hij heeft met deze astronomi-

sche cijfers allereerst gehandeld naar de regelen van de
statistiek, die immers is: ,,l’art de grouper les chiffres”.
In de bovenstaande berekening van het totaal komt deze
groepeering reeds eenigszins tot uitdrukking. De uitgaven
zijn onderverdeeld in die van den gewonen dienst en die
van den buitengewonen dienst, welke laatste dan weer is
onderscheiden in kapitaalsuitgaven en in de uitgaven
van afloopend karakter, voortvloeiende uit de bijzondere
omstandigheden. Terwijl de cijfers dan nog indrukwekkend
blijven, verliezen zij die ontzaglijke afmeting, welke aan
een beheersching daarvan zou doen wanhopen.

Hoof di rekken.

Hoe is nu.in
hoofdtrekken de oplossing van het finan-
cieele vraagstuk gezien? Dit immers is naar mijn meening

de groote verdienste van de ons voorgelegde begrooting,
dat zij voor een belangrijk deel van het financieel probleem
een oplossing geeft en dat zij voor het overige den weg
aanwijst, waarlangs de oplossing zal moeten worden ver-
kregen. Verschillende facetten hiervan wil ik in het kort
toelichten.

Een eerste. zorg voor den minister van Financiën
is
steeds, dat de Overheid in staat moet zijn haar betalingen
te verrichten, zQnder het geidstelsel in gevaar te brengen.
Met deze zijde van het vraagstuk heeft de Minister zich
aanstonds bziggehouden, zooals blijkt uit de kasbegroo-
ting, die gepubliceerd is in de Nota betreffende den toe-
stand van ‘s Rijks financiën (12 December 1945, Kamer-
stukken no. 124, 2 en 5).

Ook thans bevat de millioenennota een dergelijke kas-
begrooting, maar nu is deze verscholen in het interessante
gedeelte ,,Verkort Nationaal Budget 1946″.
Wat de overheidsfinanciën betreft, is de sluitpost daar-
van het bedrag ad f1,8 milliard, dat geraamd is wegens

door de Overheid op te nemen leeningen. Dit bedrag
wijkt af van het totaal nadeelig saldo der Rijksbegrooting,
dat op f2,2milliard is gesteld en daarbij moeten nog worden
geteld 1 0,4 milliard wegens het nadeelig saldo van het
Landbouwcrisisfonds en,f 0,2 milliard wegens de nadeelige
saldi der lagere publiekrechtelijke lichamen. Maar tot
dit’ totaal der geraamde nadeelige saldi ad 1 2,8 milliard
hebben bijgedragen de aflossingen op vroeger gesloten
leeningen, en de bijdragen
aan
de Overheid in den weder-
opbouw, welke niet in het bedrag van 1 1,8 milliard zijn
begrepen.
Aannemende, dat het verschil van 1 1 milliard door deze
laatste posten wordt verklaard, is de kaspositie van de
Overheid dus verzekerd, indien de geraamde inkomsten

zullen wordën ontvangen, de geraamde uitgaven niet
zullen worden overschreden en tenslotte f 1,8 milliard zal kunnen worden geleend. Ik laat hierbij tijdelijke moeilijk-
heden, tengevolge van het later binnenkomen der ont-
vangsten dan het doen van de uitgaven, buiten beschouwing.
Een consequentie van den èisch, dat de Overheid haar betalingen moet kunnen verrichten, zonder dat het geld-
Stelsel in gevaar komt, is, dat de gewone dienst, zoo niet
over één jaar, dan toch over een reeks van jaren gezamen-
‘lijkin evenwicht is.

Be
D minister van Financiën heeft er terecht naar ge-
streefd, om aan dezen eisch terstond te ‘Voldoen. Van den
eisch van het budgetair evenwicht gaat een sterke prikkel
uit om de overheidsuitgaven niet meer te doen bedragen
dan noodzakelijk is, hoewel uiteraard over de noodzake-
lijkheid van bepaalde uitgaven verschil van meening kan
bestaan. Indien de gewone uitgaven door de gewone
inkomsten moeten worden gedekt, wordt de financieele
wetgever gesteld voor de gevolgen van zijn uitgavenbeleid.
Worden de uitgaven sterk uitgezet, dan moeten ook de
inkomsten worden vermeerderd en dienen dus de belas-
tingen te worden verzwaard.
Wanneer de gewone dienst een aantal jaren op hetzelfde
peil is geweest, kan men om redenen van conjunctuur-
beïnvloeding geen bezwaar zien in tijdelijke tekorten. Doch,
indien de overheidstaak zoo bovenmatig is uitgezet als
in den oorlogs- en na-oorlogschen tijd bijkans onvermijde-
lijk was en is, wanneer Rijksdiensten als paddestoelen uit
den grond schieten, is het zaak zoo spoedig mogelijk terug te keeren naar de regelen van het conservatieve financieele
beleid, om door het natreven van het budgetair evenwicht
den ongebreidelden groei van overheidsapparatuur en
overheidsbemoeiing te rëmmen en in te perken.
Zooals reeds in de Aanteekening, welke in ,,E.-S.B.”
van 24 April jl. is verschenen, is opgemerkt, is tegen-

over de 1 2.31 millioen aan uitgaven van den gewonen
dienst aan middelen geraamd f 2.394 millioen, waarvan de
belastingen f 2.206 zouden moeten opbr.engen. In dit
totaal van f 2.206 millioen is echter begrepen f 492 millioen
wegens achterstand en navordering van vroegere jaren.
Ook al laten de middelen een overschot van 1 163 millioen,
dat ten bate van den buitengewonen dienst is gebracht, zoo dekken dus in wezen de ontvangsten over 1946 de
uitgaven daarvan niet ten volle. Het is dus duidelijk, dat
wij er met den gewonen dienst nog niet zijn, maar dat
ook deze zou moeten worden, verminderd, wil men tot
een werkelijk sluitend budget geraken.

Begrooting en bedrijfsleven.

Trouwens, zelfs indien de gewone dienst werkelijk sloot,
moet de zware belastingdruk, welke dit vereischt, reeds

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Mei 1946


reden zijn om naar vermindering van de uitgaven te
streven. Over 1939 bedroeg de totale opbrengst der rijks-
belstingen f645 millioen; thans is aan belastingopbrengst
voor den gewonen dienst niet minder geraamd dan 11.714
millioen (12.206 millioen —f492 millioen).
Het is duidelijk, dat het oveïgroote deel der belastingen
moet worden gedragen door het economisch leven. In het

verkorte nationale budget komen de uitgaven voor be-
1astingn tot uiting in het budget der gezinshuishoudingen

met 11,2 milliard en in ht budget der bedrijfshuihou-
dingen met 11,1 milliard. Volgens deze raming drukt dus
op de bedrijfshuishouding en rechtstreeks niet minder dan
f 1,1 milliard aan belastingen, terwijl dan de burgers als consumenten beschouwd nog 11,2 milliad hebben op te

brengen.
Het budget voor de bedrijfshuishoudingen vermeldt
voorts nog een post ,,overige betalingen, aan Overheid’ van f 0,4 millioen. Wat deze post precies omvat, wordt
niet vermeld. Ik weet niet, of hierin ten volle begrepen
zijn de bedragen, welke het bedrijfsleven aan de o?gaiui-
saties, waarin het van overheidswege ‘is ondergebracht, zooals bedrijfsgroepen en vakgroepen, heeft te betalen.
Het is voldoende bekend, dat deze bijdragen zeer aan-
zieiilijke sommen uitmaken en in totaal een zware be-
lasting van het bedrijfsleven ‘vorderen. Ik neem aan,
dat de sociale lasten van de ondernemingen zijn onder-
gebracht in den post ,,belooning der Productiefactoren”.
Weliswaar is het standpunt overwonnen, dat de over-
heidsuitven onproductief zouden zijn. Bij de nood-
zakelijkheid, waarin wij helaas door de schaarschte aan
goëd,eren verkeeren, dat de Overheid zich intensief met
het bedrijfsleven moet bemoeien en voor de collectiviteit
daarvan of voor bepaalde bedrijfstakken hier en in het
buitenland moet optreden, is zij ook een productiefactor

geworden. Doch evenals de ondernemer streeft naar
rationaliseering en verlaging van zijn kostprijs door ver-
mindering van den druk van verschillende kostenfactoren,
moet ook de Overheid trachten dit kostenelement sterk
te verlagen. Alle theorie ten spijt, zijn de door het be-
drijfsleven te betalen belastingen en bijdragen aan be-
drijfsorganisaties voornamelijk , overhead costs”, waarvan
het nut voor elk bedrijf in het algemeen niet is aan te
toonen. Voor een deel zijn zij rechtstreeks veroorzaakt door de overorganisatie van het maatschappelijk leven,
vooC een ander deel zijn dergelijke lasten en andere kosten
indirect veroorzaakt, immers, noodzakelijk om de wrijving
door de overoiganisatie in het leven geroepen, uit. den
weg te ruimen of te verminderen.
De overheidsbemoeiing moet worden gezien als een
dienende factor in het geheel van het economisch leven.
De Regeering stelt zich tot taak, ‘om het economisch leven
in Nederland weer op gang te brengen, de ai’beidsproducti-
viteit te doen stijgen en 4aardoor het nationale inkomen
te doen toenemen. Naar mijn meening valt deze taak
uiteen in een.positief en in een negatief gedeelte. Positief
moet de Regeering noodgedwongen allerlei maatregelen
nemen, welke in betere tijden aan het vrije spel der maat-
schappelijke krachten konden worden overgelaten. Ne-
gatief is de taak, om zich te onthouden van elk,en maat-
regel en eIken last, die niet strikt noodzakelijk is en daar-
door het bedrijfsleven slechts onnuttig zou bezwaren.
In andere gedeelten van de millioenennota, evenals in
andere regeeringsstukken, wordt terecht de nadruk ge-
legd op de noodzaak van een veigrooting van den export.
Ons economisch achterland is grootendeels gesloten en ook
indien de deur daarvan weer wordt opengezet, zal dit de
eerste-jaren slechts op een kier zijn. De economische betrekkingen met Nederlandsch- indië zijn een groo t
vraagteeken. Flet bedrijfsleven moet dus nieuwe afzet-
markten veroveren. Ook al zijn sommige concurreerende
landen met zeer lage kos,tprijzen voorgoed of tijdelijk
uitgeschakeld, de vedijver om de nieuwe qîzetgebieden
zal hevig zijn. Wil Nederland daarin het aandeel ver-

werven, dat de goede eigenschappen van zijn onder-nemers en arbeiders rechtvaardigen, dan zal het, ook wat de prijzen betreft, moeten kunnen concurreeren.
En dus moeten de overheidslasten, die op de bedrijven
drukken, worden verminderd. .

De buitengewone dienst

• In welke mate ons land nog de gevolgen van den oorlog
heeft te dragen, wordt wel bijzonder duidelijk door
.
den
buitengewonen dienst der begrooting. Terecht zijui de uitgaven van afloopend karakter, voortvloeiend uit de
bijzondere omstandigheden, in een afzonderlijke afdeeling
van de begrooting ondergebracht. Van de voornaamste
van deze buitengewone iitgaven is in de Aanteekening
in ,,E.-S. 13.” van 24 April jl. reeds een overzicht ge-

geven.
De pacificatie van Indië en de liquidatie der oorlogs-
voering zullen naar raming in 1946 niet minder dan netto
610 millioen gulden “orderen. Als bijdrage van de Over-
heid in de kosten van wederopbouw, schadevergoeding
e. d. is gerekend op een uitgave van f 932, millioen.
De abnormaliteit van de onder den buitengewonen dienst
geraamde uitgaven blijkt ook uit den post, welke ‘tot een
gelijk bedrag onder de uitgaven en de middelen voorkomt,
– nI. die voor, den aankoop van grondstoffen en producten,
Fesp. voor de opbrengst wegens verkoop daarvan, waar-voor niet minder dan t 275 millioen is geraamd. T-let is te vreezen, dat ook volgende jaren nog buiten-
gewone uitgaven zullen hebben te dragen, doch in de
onderbrenging in deze afdeeling zit reeds een sterke sti-
mulans; om de uitgaven als abnormaal te beschouwen
en deze zoo spoedig mogelijk te doen ophouden.
Eén van het standpunt der overheidsfinanciën gunstige
factor blijkt niet uit de cijfers. De te verwachten op-
brengsten uit de vermogensaanwasheffing en de vermo-
gensheffing zijn niet onder de geraamde middelen opge-nomen. Zoolang de grondslagen van deze heffingen niet
door den wetgever zijn vastgesteld, heeft het geen zin
hun opbrengsten te schatten, doch wel staat vast, dat zij in belangrijke nate een tegenwicht zullen vormen
voor de buitengewone lasten, welke het Rijk ook in de
komende jaren zal hebben te dragen. Worden zij tot
schulddelging aangewend, dan zullen zij den zwaren last
van de leeningschuld verminderen. Op schadeloosstelling,
uit Duitschland te ontvangen, is niet gerekend. Zonder
dat hierdoor eenige claim wordt prijsgegeven, getuigt het
van wijs inzicht voorloopig geen inkomsten uit dien hoofde

te ramen.
Een gunstige factor kan wellicht nog vormen de af-
wikkeling van het hier te lahde in beslag genomen vijan
delijk vermogen; voor een groot deel zal dit aan credi-
teuren moeten worden uitbetaald, maar het is niet uit-
gesloten, dat tenslotte nog een batig saldo overblijft.

Tot den buitengewonen dienst behoort ook de afdee-ling van de kapitaalsuitgaven, welke ten deele een nor-
maal karakter’ draagt. De f 751 millioen, welke hierop
zijn geraamd, bevatten ëchter als bijzondere posten 153
millioen wegens credietverleening aan particuliere be-
drijven en t 213 millioen wegens voorschot aan de Maat-
schappij tot Financiering van het Nationaal Flerstel, ten
behoeve van aanvullende herstelfinanciering. Zooals bekend, stelt de Regeering zich op het standpunt, dat
voor de bijdrage in de oorlogsschade in beginsel dè waarde
per 9 Mei 1940 als basis zal moeten blijven gelden. Dit
maakt in zeer veel gevallen aanvullende credieten noodig,
willen de bedrijven werkelijk hun dooi’ verwnesting of roof
geteisterde apparaat herstellen. In de millioenennota
wordt de mogelijkheid geopperd, dat de Herstelbank een
leening zal kunnen opnemen, om daaruit deze credieten
of een deel daarvan te kunnen verstrekken. Zoolang deze
leening niet is gesloten, moet het Rijk de ‘Hets’telbank
tot de uitvoering van haar taak in staat stellen en daartoe

22Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

329

dient deze onder de kapitaalsuitgaven opgenomen post.
Voor de aanschaffing van inaterieele uitrusting van
leger en vlpot is f 191 millioen geraamd.

,,JVationaal budget”.

1

let is niet de eerste keer, dt getracht wordt het eco-
nomisch leven in een samenhangend en in zichzelf sluitend
overzicht weer te geven, zooais thans is geschied, doordat
de millioenennota de begrooting in samenvattende cijfers
plaatst in een nationaal budget
1).
In de geschiedenis der
economië staat een dergelijk schema vrijwel in de begin-
periode.. 1-let ,,tahleau économique” van den physiocraat
Quesnay gaf een heredeneerde voorstelling van het ont-staan en de verdeeling van het maatschappelijk product.
In de 20ste eeuw vinden wij dergelijke schematische be-

rekeningen bij Major Douglas, den Canadeeschen prediker
van het ,,social credit”. -.

Wij hebben den indruk, dat dit nationaal budget theo
retisch beter gefundeerd is dan de twee daaraan herin-

nerende schema’s van Quesnay en Douglas. Als een
an
de eerste producten van het Nationaal Planbureau ver-
dient dit schema toejuiching. I

Iet laat duidelijk de eigen-
lijk vanzelfsprekende verbondenheid tusschen de over-
lieidshuishouding en het economisch leven ën de con-
sumptiehuishoudingen zien en legt ook het noodzakelijk
verband met de kapitaalmarkt en de economische be-
trekkingen met het buitenland.

Naast deze reëele beteekenis is een dergelijk schema
aantrekkelijk, omdat het zoo prachtig sluit! Wij zien de
milliarden keurig zoowel aan de debetzijde als aan de
ci’editzijde der onderdeelen van het budget verschijnen.
liet klopt als een bus. Maar dit ,,tabufair evenwicht”

mag ons niet uit het oog doen verliezen, dat zeer veel
van de posten op ramingen berusten, die misschien dooi
de ervaring zullen woden bevestigd of weerlegd, maar
die zich voor een deel ook aan contrôle zullen onttrekken,
althans voorloopig!

Het zou interessant zijn van het
Planbureau meer gedetailleerd te vernemen, hoe het
de verschillende posten heeft berekend. 1-Jet is duidelijk,
dat het Centraal Planbureau in de richting wil gaan van
een nationale boekhouding, zooals die door zijn mede-

werker Ed. van Cleeff een aantal jaren geleden is bepleit
2
).
Wij gelooven, dat die arbeid, mits deze de groote lijnen
in het oog houdt, op den duur zeker zijn vruchten zal af-

werpen. Juist wanneer de Overheid zich in zijn bemoeiing
met het economisch leven bepaalt tot toezicht en in-
grijpen op de strategische punten, bestaat bij haar be-
hoefte aan samenyattende betrouwbare cijfers. Vatten wij tenslotte de indrukken, welke de kennis-
neming van de Rijksbegrooting 1946 ons gaf, samen.
Het budget geeft een duidelijk beeld van den toestand
der staatsfinanciën, •die gekenmerkt wordt dooi de vol-
gende verschijnselen:

al te hooge uitgaven van den gewonen dienst, met
als gevolg:

een zware belastingdruk;

hooge uitgaven, voortvloeienclë uit de liquidatie
van de oorlogsgevolgen en de nog steeds buiten-
gewone omstandigheden, waarin het Koninkrijk
verkeert.

Doch tevens legt deze begrooting getuigenis af van
den vasten wil om de moeilijkheden te overwinnen, van
inzicht in de verbondenheid van de staatsfinanciën met
het algemeene economische leven en van de bekwaam-
heid, welke noodig is om ht gestelde doel te verwezen-
lijken.

‘s-Gravenhage, Mei 1946.
Dr. D. SÏMONS.
‘) Zie ook ,,E.-S.B.’ van 24 April 1946.
‘) Zie Ed. van Cleeîf, artikelen over een ,,nationale boekhou-
ding” in ,,cle Economist”, Juli/Augustus en November 1941.

NEDERLAND, GEZIEN DOOR HET OOG

VAN EEN BILGISCH ECONOOM.

liet is stellig niet van belang ontbloot, oii eens te ver-
nemen, hoe een vreemdeling, specialist op economisch

gebied, Nederland gezien heeft in het voorjaar van 1946.
De Nederlandsche lezer zal er ongetwijfeld geen enkele
openbaring in aantreffen, want hij kent veel beter het land,
waar de vreemdeling slechts doorheen getrokken is. Maai’ toch: er zijn dingen, die men voorbij ziet, wanneer m’en te

dicht geplaatst is bij het bestudeerde object. Er zijn
feiten, die men als natuurlijk aanvaardt, omdat men ei’
getuige van was, hoe zij ontstonden en zich ontwikkelden,
terwijl zij in werkelijkheid bijzondere kanten vertoonen.
In het bevrijdè Nederland ontwaart het oog van den

econoom allereerst enkele uitwendige factoren; .daarna
raadt de beschouwer een aantal fundamenteele elementen,
die minder duidelijk zichtbaar, maar niettemin zeer be-
langrijk zijn.
Wat het uitwendige aspect betreft, allereerst het volgen-
de. Er is iets, dat ons aanstonds treft. Nederland maakt,
ondanks zijn verw.oestingen, den indruk van een jeugdig
land, zijn lange en briljante geschiedenis ten spijt. Hierin
verschilt het met den aanblik, die bijvoorbeeld J’rankrijk
oplevêrt, waar men, in het algemeen gesproken, slechts
oude en vervallen gebouwen aantreft, omdat men er in de
laatste twintig jaar slechts weinig heeft gebouwd. In
Nederland ziet. men dadelijk, dat cle bouwwerken er,
tenminste voor de helft, van na 1919 dateeren, terwijl die
verhouding in België slechts 40 pCt. vertegenwoordigt,
hetgeen overigens nog heel eervol is. Die indruk van
jeugd wordt ook veroorzaakt door de Nederlandsche be-volking, waarin lieden onder de dertig duidelijk de over
;

– hand hebben. Het jeugdige van het land vinden wij ook
in zijn bouw’stijl en in zijn steden, die er frisch en fleux’ig
uitzien. Dit alles weerspigelt de demografische en ècono-

mische evolutie uit he-t tijdperk tusschen twee oorlogen.
Dit jeugdige land vertoont zich, aan den vreemdeling
als me.rlcwaardig goed toegerust, de verwoestingen van den
oorlog ten spijt. Zijn groote bruggen hebben, zelfs gedeelte.
lijic vernietigd, nog een machtig aanzien en wat zijn wegen-
net betreft, dat vijftien jaar gelede» nog niet beantwoordde
aan de eischen van het moderne economisch leven, dit
ontrolt zich thans als één der schoonste van Europa.
1-let is beter dan het Belgische, waarin een groote, leidende
gedachte ontbreekt en waar men volhard heeft bij gepla-
veide wegen,die thans een anachronisme zijn,datgeld kost.
Dit jonge land is ook een zeer ordelijk en methodisch
land. Dat blijkt uit den uiterlijken aanblik van zijn groote
steden en uit de wijze, v’aarop de bevolking zich gedraagt.
Dat blijkt eveneens uit de discipline, waarmede de voor-
schriften worden nageleefd, namelijk met betrekking tot
de prijzen.

Die prijzen zijn in ‘t algemeen lagêi’ dan in België,’
maar toch moet men zich, wat dat betreft, hoeden voor
een onjuiste interpretatie. De vreemdeling, die lelgië
bezoekt en in restaurants leeft, wordt getioffen door het
feit, dat men ei’ wel alles kan krijgen, wat men wil, maas’
tegen buitensporige prijzen. 1-lij stelt zich voor, dat alle
prijzen in België op dat peil staan en dan vergist hij zich.
Het restaurantwezen in België is het laatste, dat ge-
zond gemaakt zal worden, en het is begrijpelijk, dat
het nog niet gebeurde, w’anneer men het hier toegepaste
stelsel in aanmerking neemt. De restaurants krijgen indes’-
daad geen enkele toewijzing, . noch in vleesch, noch in
aardappelen, eieren, vet, melk of suilcer, terwijl toch deze
artikelen gex’eglenienteerd en g’erantsoeneei’d’ zijn. Volgens
de wet kan cle restaurateur tot heden slechts visch of ge-
vogelte geven, terwijl de prijs van dit laatste artilel
bijzonder hoog gehouden is, juist wegens de vraag, die
van het hotelwezen uitgaat. En in sommige opzichten
lijkt de houding van de Overheid paradoxaal. Eind 1045
hebben de Eerste Minister en diens ambtgenoot van

T

lull

330

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Méi 1946

Economische Zaken om de prijzen te doen dalen denkost-
prijs van koffie vastgesteld, zooals deze door café’s en
restaurants met melk en suiker kon worden geleverd.
Die prijs werd gesteld op’S franken of 30 cents. En toch
konden op dat oogenhlik de caféhouders en restaurateurs
wettig nog geen gram koffie of suiker, noch een deciliter

melk koopen! –
De Belgische prijzen zijn dus niet zoo hoog, als men in
Nederland meent. De index van het ,,Instituut vôor
Econbmische en Sociale Onderzoekingen” te Leuven
toont aan, dat voor voedingsartikelen, rekening houdend
met de aanvulling, die op de vrije markt gekocht moet
worden, men thans den coëfficiërit 2,5 in vergelijking met
1936-1938 bereikt heeft, terwijl de bonen op 2,8 staan.
Wat textielgoederen betreft, waarvan de prijzen na de
bevrijding slecht zijn geregeld, is men thans op gemiddeld
3, met kans op een verlaging tot 2,75.
Maar laat ons op Nederland terugkomen. Dit jeugdige
land heeft verwoestingen ondergaan, waarvan de statis-
tiek den ernst aantoont.
Rotterdam treft den vreemdeling stellig het meest,
hoewel deze, ook al heeft hij de stad vroeger gekend,
eenige moeite zal ondervinden, wanneer hij de uitgebreid-
heid van de ramp wil bepalen. Het centrum van de stad’
lijkt hem een zandwo estijn, waarvan men zich afvraagt,
of zij wel ooit bebouwd is geweest. Buiten Rotterdam
zijn het Den Haag en dan Arnhem, die den diepsten indruk
maken. Maar de rest van het land vertoont minder ver-
spreide verwoestingen, in tegenstelling met wat men in
België ziet, waar bijna geen stad is, die niet min of meer

ernstig is getroffen.
Het zwaar beschadigde Nederland heeft een aanvang
gemaakt met de herstelwerken. Dat staat voor den econoom
als een paal boven water. Deze activiteit is zonder twijfel
het’duidelijkst tot uitdrukking gekomen in de drooglegging
van den Wieringermeerpolder, waar thans reeds een
nieuwe oogst opschiet, ondanks de .totale verwoesting der
boerderijen, die daar gebouwd waren. Deze groenende oogst
lijkt het symbool van den levenswil van Nederland. Maar
men moet toegeven, dat in andere deelen des lands de
resultaten der krachts’inspanning minder duidelijk aan den
dag treden, hetgeen ongetwijfeld toegeschreven moet
worden aan het gebrek aan rateriaal. Alles wat met weinig
materiaal gedaan kon worden, de opruiming, de nivellee-
ring van terreinen, de voorloopige gereedmaking, gaat
zichtbaar vooruit, maar deigenIijke herbouw openbaart
zich nog niet aan het oog van’ den vreemdeling.
Toch bewijzen enkele kenteekenen, dat er niets veronacht-
zaamd wordt. Daar gaat, op dezen al wat warmen lentedag,
langs de helling van een pas herbouwde brug, een tank-
wagen, die den nieuwen aanplant komt besproeien. Daar
zijn boscharbeiders bezig op het slagveld van Arnhem,
om boomen, die door granaatscherven zijn getroffen, te
omzwachtelen. Dat alles is veelbeteekenend en doet veel
goeds verwachten voor den dag, waarop de materialen in
voldoende mate zullen worden verdeeld.
**
*
Achter deze uiterlijke verschijnselen zoekt de econoom naar de fundamenteele factoren. Hem blijkt, dat de oorlog
niet alleen een ernstig materieel verlies voor Nederland
heeft opgeleverd, maar ook, dat hij de voorwaarden voor
zijn economisch bestaan heeft omvergeworpen.
Nederland heeft in de eerste plaats zijn aloide markten
geheel of gedeeltelijk verloren. Duitschiand is voor langen
tijd als economische mogendheid verdwenen. Zijn koop-
kracht zal eerst na tal van jaren herwonnen worden en
dat berooft’, Nederland van een belangrijk afzetgebied en
van een bron van handel en werkzaamheid voor zijn havens.
Groot:Brittannië blijft stoïcijns volharden in zijn politiek,
die het noopt zijn aankoopen tot een minimum te beperken
en zich de fijnere landbouwproducten, die Nederland het
tot heden leverde, te ontzeggen. Tenslotte is Nederland
eveneens verstoken van de Indische markt.

Dit alles is ernstig, vooral op een oogenb1k, waarop de
economische balans van Nederland behoefte heeft aan
alles, . dat zou kunnen bijdragen om het ev,enwicht te
herstellen. Nederlandsch-Indië zod het, behalve grond-
stoffen, een overschot van deviezen hebben kunnen leve-
ren, dat het in staat zou hebben gesteld het bedrijfskapi-
taal van het moederland te herstellen. Deze inkomsten,
die België het geluk had intact te houden, worden thans
in Nederland wel zeer gemist.
1-let deficit van de economische balans verplicht ook
Nederland een harde politiek te voeren. Terwijl het eerder
bevrijde België belangrijke vorderingen heeft kunnen
krijgen en, merkwaardigerwijze, crediteur van de Ver-
eerligde Staten op de Lend and Lease-rekening is kunnen
worden, moet Nederland zich thans in groote schulden
stken tegenover het buitenland en zich tegelijkertijd’
tevreden stellen meteen betrekkelijk lagen levensstandaard.
Nadat bovendien Nederland zijn steenkoolproductie
in Limburg had zien terugloopen, zonder dit deficit door
invoer te kunnen compenseeren, kon het zijn industrie
niet meer zôô voôrzien, dat de activiteit toeneemt, en kon het evenmin zijn binnenlandsche markt voorzien en tege-

lijkertijd exporteeren.
De onmogelijkheid van bevoorrading uit cle Nederland-
sche pakhuizen treft natuurlijk den buitenlander, ‘die
onderdaan is van een land, dat, eerder bevrijd, zijn voor-
raden reeds aanmerkelijk heeft kunnen aanvullen. Het
gebrek aan fietsbanden is het duidelijkste teeken van
schaarschte in een land, waar iedereen zou willen fietsen.
1-let gebrek aan textielgoederen is eveneens zichtbaar,
hoewel het publiek op straat dit nog niet verraadt. Men
gevoelt trouwens ook het gebrek aan huishoudelijke goe-
deren en dat van die tallooze hulpmiddelen, die in het
moderne legen onmisbaar zijn.
• Het is een feit, dat de behoeften enorm zijn. Men merkt
het in België, waar de vraag het aanbod steeds overschrijdt,
hoewel op belangrijke gebieden ‘de op de binnenlandsche
markt gebrachte productie die van voor den oorlog te

boven gaat.
De uitputting van Nederland, die den toerist wellicht
niet in het oog valt, openbaart zich echter wel aan dén
econoom. Maar deze hoedt zich er wel voor naar een tijde-
lijken toestand te oordeelen en den menschelijken kant
over het hoofd te zien.
De menschelijke factor is voor Nederland allereerst een
dichte bévolking, die een bijzondere waarde vertegen-
woordigt op een oogenblik, waarin zich in heel Europa een groote arbeidscrisis doet gevoelen. De toetand van
Nederland is des te meer hoopge’vend, omdat het gaat om
geschoolde, kundige en nijvere arbeiders. Deze kenmerken-
de eigenschappen kan men met het bloote oog ontdekken,
wanneer men de activiteit gadeslaat, die het land thans
ontplooit, in weerwil van tijdelijke, maar verlammende

moeilijkheden.

Dan is ‘er nog het feit, dat Nederland in wezen een rijk
land is, dat over reserves beschikt en het crediet recht-
vaardigt, dat het nodig heeft. Iedereen zal moeten toe-
geven, dat Nederland een ideale debiteur is, waarvan
men weet, dat hij een goed’ gebruik zal maken van het
.kapitaal, dat men hem toevertrouwt. En inderdaad,
men mag aannemen, dat de terughouding thans veeleer
moet komen van de Nederlandsche Regeering, die zich niet
overmatig in de schulden zal willen steken, en niet van -de
Regeeringen, die credieten zullen kunnen verleenen.
De rijkdom van Nederland openbaart zich op het ge-
bied deronroerende goederen, die de meest betrouwbare
weerspiegeling zijn van het kapitaal. Zij openbaart zich
ook in de ruimte der buitenlandsche beleggingen en wel,
in Amerikaansche waarden, die het lafld door de moeilijke
periode heen zullen helpen. Zij openbaart zich tenslotte in
de Indische investeeringen, waarvan verwacht mag worden,
dat men het grootste deel ervan terug zal krijgen.
‘In liet oog van den econoom kan Nederland’s toekomst

22 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

331

geen ongerustheid baren. Het land is piet op zand ge-
vestigd, zooals de aanblik van den bodem zou doen ver-
moeden, maar op een rot. FIet zal zich evenwel hebben
aan te passen; het zal met name moeten trachten zich
schadeloos te stellen voor het uitvallen van den Duitshen
afnemer. Het zal er ook rekening mee moeten houden, dat de verruiming der markten en de verlaging’der tol-

slagboomen, waarop men in den oorlog gerekend had, -zich
waarschijnlijk niet zoo spoedig zullen verwezenlijkèn,
indien ze tenminste ooit werkelijkheid zullen worden.
Daarom moet men het als èen blijk van gezond ver-
stand beschouwen, dat er een politiek gevoerd wordt,
krachtens welke Nederland en België, dat zich in een vrij-
wel overeenkomstigen toestand bevindt, besloten hebben
het plan tot economische aaneensluiting te verwezenlijken,
dat te Londen door de beide, in- ballingschap levende,
Regeeringen was opgevat. Wanneer hij Nederland bereist,
geeft de econoom zich rekenschap van de enorme moge-
lijkheden, welke geboden worden door een verbond, dat
17 millioen inwoners omvat en dat beschikt over de midde
len, die Nederland en België naast elkaar zouden plaatsen.
Daarin schuilt een economische macht van de eerste orde,
die het levenspeil zou kunnen verheffen op een wijze,
waarvan alleen de omvang, nog onzeker is.
Ziehier de overwegingen van een econoom, na reizen
te hebben ondernomen, die hem in staat stelden den ernst
der geleden schade te meten, maar ook de mogelijkheid
tot herstel van Nederland. Moet er aan toegevoegd worden,
dat de balans’ van dit onderzoek duidelijk positief is en
zeer bemoedigend, ondanks de huidige moeilijkheden?
FERNAND BAUDHUIN.
Leuven, Mei 1945.

Professor aan de Universiteit
van Leuven (België).

MIDDENSTANDSVRAAGSTUKKEN IN

ZWITSERLAND.

De Zwitsersche wettelijke maatregelen betreffende de
vestiging van warenhuizen, eenheidsprijsmagazijnen en
filiaalondernemingen hebben in kringen van Nederlandsche
belanghebbenden steeds de aandacht getrokken ‘). Fliertoe
was gereede aanleiding; zij immers vormden, als rem tegen,
het grootbedrijf in den detailhandel, het complement van
de Nederlandsche naatregelen, belichaamd in de Vesti-
gingswet Kleinbedrijf 1937, die in positieven zin de basis
vormt voor versteviging van den middenstand in zijn
strijd tegen overbezetting – vooral door ondeskundigen –
en tegen de grootbedrijven.
Temeer baart het verwondering, dat het vervallen van deze maatregelen per 31 December 1945 tot dusver hier
vrijwel onopgemerkt voorbij schijnt te zijn gegaan. Gaan
wij na, wat er gebeurde en hoe het mogelijk was.
Tegen het einde van 1944 was het zgn. .Warenhuisbesluit
nog met een jaar verlengd tot 31 December 1945. Op 20
December van het afgeloopen jaar Werd nu in de ,,National-
rat” door de motie Gijsler de Bondsraad uitgenoodigd een’
nieuwe ordening ter handhaving van het prestatievermogen
van, den detailhandel voor te bereiden. Deze motie, waar-
tegen zich ook de minister van Economische Zaken kantte,
werd met 89 tegen 50 stemmen verworpen. Ht Warenhuis-
besluit werd dus niet verlengd, een nieuwe regeling werd
afgewezen en he gevolg hiervan is dus, dat geen wette-
lijke beperkingen meer bestaan op het vestigen en uit-
breiden van warenhuizen,, filiaalbedrijven enz.
Inmiddels loont het de moeite de diepere oorzaak van
dezen gang van zaken nate gaan.

Het FVarenhuisbesluit oan
1933.

De totstandkoming van het Warenhuisbesluit in 1933 ontmoette destijds reeds vrij veel tegenstand, omdat het

‘)
Vgl. Dr. E. J. Tobi: ,,Het ontwerp van een vestigingsregeling
voor den detailhandel in Zwitserland” in ,,E.-S.B.” van 8 De-
cember 5943.

in strijd geacht moet worden met Art. 31 van de Zwitser-
sche Grondwet, waarin de erkenning van vrijheid an
handel en bedrijf verankerd ligt. Het werd aanvaard als
noodmaatregel met tijdelijk karakter. Aanvankelijk gold
het Besluit tot 31 December 1935, doch het werd telkens
verlengd, nl. in 1935, 1937, 1939, 1941 en het laatst in
1944. Typeerend is een passage 3Jit het advies inzake het
Bondsbesluit 1937 ter verlenging van het Warenhuis-
besluit, uitgebracht door de Adviescommissie voor Econo-
mische Wetgeving. Deze luidt: ,,Die Kommission weist
insbesondere daraufhin, dasa der Staat auf die Dauer
Ober die Zweckmëssigkeit der verschiedenen Betriebs-
formen nicht bestimmen könne,. dasz die Ereiterungs-
verbote umgangen werden, dasz’ Sie die technische Ent-
wicklung hintanhalten und überdies unliebsame Wirkungen
auf das Baugewerbe haben, dasz ferner die Anwendung
der Bedürfnisklausel monopolartige Verhâltnisse für die
bestehende Betriebe schaffe und den Eintritttüchtigen
Nachwuchses ins Erwerbsleben behindeie”.
Men ziet dus een aarzelende totstandkoming, een tijdelijk
karakt’r, cx’itiek bij verlenging. Er
is
evenwel meer.
Reeds bij de verlenging van 1935 is in het Besluit, in
A’tikêl 6, de bepaling opgenomen, dat de Bondsraad
groote ondernemingen van, het verbod van opening of
uitbreiding dispensatie verleenen kan, indien, deze zich
met de organisatie van de belanghebbende kleinhandelaren
contractueel verstaan hebben omtrent deze kwesties.
Alen ziet hier dus reeds het op zichzelf gezonde

beginsel,

dat de Overheid terugtreedt, daar, waar het bedrijfsleven
zelf een regeling treft. –

Bij de redactie van 1937 wordt een verdere stap in
deze richting gezet. In Art. 6 worden dan, nl. de voor-
schriften van het Bondsbesluit over de opening van nieuwe
en de yergrooting of verplaatsing van bestaande filialen
niet van toepassing verklaard op de kleinhandelsverkoop-
plaatsen van verbonden, van coöperaties en hun leden-
coöperaties, welke v66r 1 Mei 1935 zulke verkooppiaatsen
exploiteerden. Voorts werd de zooeven genoemde dispen-
satiebepaling in dien zin gewijzigd, dat groote onderne-
mingtrt met. vereenigingen van detailhandelaren overeen-
komsten, kunnen afsluiten, waardoor ‘speciale scheids-
gerechten ter doorvoering van de vergunningsprocedure worden ingesteld. Dergelijke overeenkomsten behoeven
de goedkeuring van, den Bondsraad. Deze wijziging brengt dus:
.1. groote vrijheid voor de coöperaties;
2. vervanging van een volledige contractueele regeling
door de mogelijke instelling van een scheidsgerecht.
Derhalve wederom verzwakking van den overh’eids-invloed ten gunste van een regeling in vrijheid door het
bedrijfsleven.

In de verlengingsbesluiten van 1939 en 1941 werden
deze artikelen niet gewijzigd. In 1941 liet de Minister zich
in de ,,Botschaft des Bundesrates an ‘die Bundesversamm-
lung” – te vergelijken met een Memorie van Toelichting
– zich nog zeer gunstig uit over de werking van het
Warenhuisbesluit; hij twijfelde er niet aan, of bij het weg-
vallen van het Wai’enhuisbesluit – zou de betrekkelijk –
gunstige positie van den middenstandskleinhandel in
korten tijd weer verdwijnen en een bedreiging door de
groote bedrijven ware. te vreezen. In 1945 was de opinie
van den minister van Economische Zaken, blijkens een
dooi’ dezen, bewindsman aan de kantonale Regeeringen
gericht schrijven, feitelijk geheel veranderd. In dit schrij-
ven
2)
wordt geconstateerd, dat de maatregelen tegen de
warenhuizen altijd sterken tegenstand, ontmoet hebben op
gi’ond van de beperkingen van den grondslag van de
bedrijfsvrijheid. De Minister wijst er dan, verder op, dat
de ,,Migros-Genossenschaftsbund”, het ,,Verband der
Schweizerischen Waren- und Kaufhëuser” en het ,,Ver-
band Schweizeiischer Filinlunternehinuhgen”, alsmede

‘)
Het werd afgedrukt in de ,,Schweizerische Detaillisten Zeitung”
van 15 Februari 1946.

,

332

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Mei 1946
het , ,Verband Schweizerischer Konsumvereine”
zich
alle
bereid verklaard hebben met de organisaties van het
kleinbedrijf op geheel vrijwillige basis over een overeen-
komst tot beteMgefing van den onbeperkten concurrentie-strijd te onderhandelen. toor het aannemen van de l)Oven-
genoemde motie Gijsier acht de Minister zijn standpunt
gerechtvaardigd.
In aansluiting hierop zij vermeld, dat de Migrôs-organi-
satie in 1944 erkend is als coöperatie, hoewel hieraan toe
te voegen is, dat het,,ZentraJkommittee des Internationalen
Genossenschaftsbundes” het verzoek om opneming ‘an de
,MigrosGenossenschaftsbund”, op grond van zijn oorsprong
en ontwikkeling als persoonlijk werk van den heer Dutt-
weiler, heeft afgewezen.
-Men kan zich moeilijk aan den indruk onttrekken, dat
de zorg van de Zwitsersche Regeering voor de bedrijfs-
vrijheid en het daaruit voortvloeiende streven de regeling van het warenhuisvraagstuk aan het bedrijfsleven zelf oer
te laten, een overwinning van de groote bedrijven beteekent.
Teneinde de beteekenis van het vervallen van het Waren-
huisbesluit in het licht te stellen iij kort op enkele karakte-
ristieken daarvan gewezen. FIet bevatte een totaal verbod
van opening of vergrooting van eenheidsmagazijnen,
teFwijl voor opening of vergrooting van warenhuizen een
vergunning was vereischt. Voor ôpening en vergrooting
van filiaalza,ken was eveneens een vergunning noodig.
FIet gold slechts voor filïaalbed,rijver in den levensmiddelen-
handel, voorzoover deze meei’ dan 3, en den schoenhandel,
den textielhandel en den meubelhandel, voorzoover deze
meer dan 2 filialen hebben. 1-let overnemen van een tot dusver zelfstandig bedrijf, alsmede verplaatsing van het
bedrijf werd met opening gelijkgesteid; als vergrooting
werd aangemerkt:
elke ruimtelijke vergrooting;

het opnemen van nieuwe groepen waren of hand-
werkbezigheden;

het toevoegen van een filiaal aan een warenhuis enz.

Vraagt men zich thans af, of de Zwitsersche midden-
stand nu geheel onbeschermd staat in den strijd om het
bestaan, dan is dit ook weer niet het geval.

Andere ooerheidsniaatregelen.

Op 16 Februari 1945 nam de Bondsraad een ,,Beschluss
über den Fâhigkeitsausweis fOr die Eröffnung von Be-

trieben im Gewerbe” aan. Een raambesluit, dat voor
afzonderlijke takken van het ambacht mogelijk maakt,
de opening van ‘een bedrijf afhankelijk te stellen van een
bewijs van bekwaamheid. De aanwijzing van den bedrijfs-
tak en regeling der details geschiedt bij beschikking van
het Ministerie van Economische Zaken. Men denkt hier
even aan de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937, maar er zijn
zeer groote verschillen, waarop niet diep’ kan worden
ingegaan Het Besluit geldt bijv. niet voor den detail-
handel, hoewel hierop in belanghebbende kringen sterk
was aangedrongen.
Voorts komt een bedrijfstak slechts dan in aanmerking
voor toepassing van het Besluit, wanneer aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
de maatregelen moeten in het algemeen belang zijn;
de betreffende bedrijfstak moet dqor oorlogsinvloeden
in zijn bestaan bedreigd worden;
er moeten passende maatregelen tot zelfbehoud
genomen zijn, zonder dat deze tot behoud van het bestaan
hebben geleid.

Hieruit blijkt wel reeds voldoende het groote vei’schil
met de bovengenoemde Nederlandsehe Wet.

Tot heden is het Besluit nog slechts van toepassing op het
schoenmakersambacht, nl. bij Beschikking van 28 Decem-
ber 1945. Pogingen om ‘het op nog meei’ bedrijfstakken
toegepast te ki’ij.gen, mislukten tot dusver, hoewel buy. ook
het kappersbedrijf hierop sterk heeft aangedrongen
3).

,,Schweizerische Gewerbe Zeitung”, 23 Februari 19,6.

Een andere overheidsmaatregel is het Bondsraadbesluit
van 1 April 1941, waarbij de zgn. ,,Kriegswirtschaftliche
Bewilligungspflich.t” werd ingevoerd. Zooals de naam reeds zegt, draagt dit Besluit een. oorlogskarakter. Het
werd, ingevoerd met het oog op scha,arschte aan voor het
levensonderhoud belangrijke goederen. FIet Ministerie van
Economische. Zaken is ook met de uitvoering van dit
besluit in zooverre belast, dat dit Departement de ver-
schillende beroepen aanwijst, ‘vaarop het van toepassing
zal zijn, terwijl de ,,Kriegswirtschaftâmter” met de be-
handeling van de verzoeken om een vestigingsvergunning
belast zijn. De bedoeling was te vehinderen, dat de nog

beschikbare materialen over steeds meer bedrijven zouden
moeten worden verdeeld,, zoodat tenslotte, geen enkel
bedrij( meer voldoende zou ontvangen, waardoor voor de
werknemers werkloosheid zou gaan dreigen. Geklaagd

werd, dat weliswaar het ,,Eidgenossische Kriegswirt-
scliaftsamt”
d)
het Besluit verstandig toepaste, dat even-
wel het ,,Eidgenossische Kriegsin,dustrie und Arbeitsamt”
zich l)ractisch niet eraan hiëld.
Zoo werden van 1 Januari tot 31 Augustus 1945 405
nieuwe vestfgingen toegestaan, verdeeld. over 17 bedrijfs-
takken, terwijl slechts 6 verzoeken werden afgewezen
5).

Dit Besluit komt in zijn doelstelling sterk overeen met het
Besluit Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf 1941, ‘dat
evenwel door de met deuitvoering ervan belaste ministers van I’Iandel en Nijverheid en van Landbouwen Visscherij

in overeenstemming met de bedoeling wordt toegepast.

Vrijaillige samennerkzng.

Zeer belangrijk blijft de mogelijkheid, dat de midden-
standsorganisaties met die der grootwinkelbedrijven vvij-
willige overeenkomsten omtrent opening.van nieuwe be-drijven sluiten, zooals onder gelding van het Warenhuis-
besluit voorzien werd en die van belangrijken invloed zijn
geweest op het doen afloopen van het Besluit.
Vervolgens dient te worden gewezen op de reeds jaren-
lang voor het ambacht bestaande ,,Meisterprüfung” en de
nog eerst enkele jaren geleden voor den detailhandel
i ngvoerde ,,T-1 öhere Fachprüfungen”. Het deelnemen aan
deze proeven van bekwaamheid is evenwel geheel vrij-
willig; zij moeten dus worden beschouwd als een voorbeeld
van de in middenstandskringen levende neiging om
door verhooging van vakbekwaamheid en vermeerdering
van kennis zelf de weerstandskracht in den strijd om het
bestaan te vergrooten. Deze examens werden in 1940 voor
het eerst gehouden, tot dusver slaagden 600 candidaten.
Bij het in den herfst van 1945 te Zürich afgenomen examen
waren 90 deelnemers. Dit zijn wel andere getallen dan voor
ht Middenstandsexamen hier te lande gelden. Dit jaar
nemen daaraan nl. 89.000 candidaten deel.
In dit kader moet ook gezien worden de Stichting van
de ,,Schweizerische Fachschule für den Detailhandel”
in November 1945, die, breed opgezet, de organisatorische
samenvatting is van al het streven naar vakopleiding in
den kleinhandel volgens uniforme grondslagen en een ge-
meenschappelijk programma. Het valt buiten het bestek
van dit artikel hierop uitvoerig in te gaan. Toch dient

vermeld, dat het plan alle opleidingsphasen, ook v.an
leerlingen en bedienden, alsmede die van vakleeraren omvat, alsmede het verstrekken van leermiddelen, het oprichten van
onderzoek- en mfeningsseminaria enz. Wanneer men dan
tenslotte. in de toonaangevende middenstandsbladen leest, hoe mèt alle krachten bij voortduring erop gewezen wordt,
dat de middenstanders het in hun strijd tegen alle vormen
van bedreigende concurrentie hoofdzakelijk moeten hebben
van verhooging van eigen kracht en inzicht, instede van
hun heil te zoeken in allerlei overheidsmaatregelen, die
belemmeringen, verbodsbepalingen, belastingma,atregelen
nz. inhouden, welke gericht zijn tegen bedrijfsvormen, die

‘)
De naam herinnert aan het Nedet

landsche Rijksbureau voor
Voedselvoorziening in Oorlogstijd.
) ,,Schweizerische Gewerbe Zeitung”, 29 September 1945.

_’

-—:

•::–.

-;

Vt

22 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

333

vooruitstrevend zijri en hij een belangrijk deel van het

publiek groote waardeening vndep, dan komt men tot de
volgende conclusie.
In Zwitserland kan momenteel niet gesproken worden
van een actieve middensta,ndspolitïek. De moeilijkheden
voor kleinharidel en ambacht zijn dezelfde als in Neder-
land; evenwel is Zwitserland op den weg naar overheids-
leiding in het bedrijfsleven niet zoover gevorderd als

Nederland. Men staat in Zwitserland thans op het stand-
punt, dat de middenstand in de eerste plaats zichzelf
moet helpen en de invloed van d aloudeleuze van bedrijfs-
vrijheid is daar nog zeer gröot.
De Zwitsersche middenstand is het in het bijzonder
met de vestigingspolitiek niet eens en streeft naar nieuwe

overheidsmaatregelen. Flet zal interessant zijn het verdere
verloop dezer kwestie te volgen.
Drs. H. DE VOS.

STIJGING EN DALING

OP DE MAATSCHAPPELIJKE LADDER.

De perticale sociale ,nobiliteit

Flet in den Lite] genoemde onderwerp – in een minder
fraaie vaktaal: het vraagstuk der verticale sociale mobili-

teit – heeft in ons land, tot dan de recente verschijning
van een uitvoerige studie hierover’), weinig belangstelling
getrokken. Dit had gegronde redenen. I-Iet was; als vraag-
stuk, voor ons niet van groot belang. Een starre afschei-ding tusschen verschillende standen . en klassen kenden
wij. over het algeeen niet. Zoowel een’ democratische
als een individuajistische karaktertrek in ons volk brachten
mede, dat begaafde personen van lager gewaardeerde
maatschappelijke kringen uit, konden opstijgen tot leidende
functies, en zelfs tot de hoogste leidende functies, waar
zij naar hun verdiensten werden gewaardeerd. De gelei-
delijkheid in de ontwikkeling – eveneens behoorend bij
een karaktereigenschap van ons volk: een zekere bedacht-

zaamheid, die van al te snelle verandering afkeerig is
gaf ook aan de stijging, en in verband daarmede aan de
daling, op de maatschappelijke ladder een geleidelijk en
beperkt karakter. De toenemende welwaart verhoogde
het algemeene levenspeil en deed groote groepen uit de
arbeiderskiasse stijgen tot meer welvaart en maatschap-
pelij k aanzien, waardoor mkatschappelij ke verschillen
kleiner werden. Een zekere neiging voor traditie en voor
geldende maatschappelijke overtuigingen beteekend e een
rem op sterke maatschappelijke bewegelijkheid. De con-
stateering, met welke Sorokin zijn boek ,,Social Mobility”
aanvangt: ,,Our society, is a mobile society par excellence;
an intensive shifting of individuals from position to p0-
sition and a great circulation of social objects in hori-
zontal and in vertical directions are probably the most
important characteristics of contemporary Western so-
ciety” -, geldt dan ook slechtsbetrekkelijk voor ons land,
zooals het meeste, dat over dit onderwerp in het buiten-
land is gepubliceerd.
Toch is ook voor Nederland dit onderwerp van belang,
een belang, dat in de naaste toekomst waarschijnlijk zal
toenemen. Een maatschappij, in welke de maatschappe-
lijke positie niet meer bepaald is door traditie erf groeps-
verband., do’or stand en de maatchappelijlce positie
van het gezin, maar w’aar d.e nadiuk valt op individueele
ontw’ikkeling, die door het onderwijssysteem bevorderd
wordt, moet ook de noodige gelegenheid geven tot stijging
in maatschappelijke positie. Onnoodige belemmering
hiervan wekt teleurstelling bij diegenen, bij w’ie aan-
wezige capaciteiten ontwikkeld zijn; zij leidt tot sociale spanningen. En bovendien, onze maatschappij heeft het
hard noodig, dat de beste capaciteiten tot ontwikkeling
komen en toegang geven tot de verantwoordelijke posi-

‘)
Dr. F. van Heek: Stijging en daling op cle maatschappelijke ladder”, Leiden, Brui
1945,
435
bie.

ties. Onder de omstandigheden, die dit te’genhouden,
behoort niet alleén een bemoeilijking van de opstijging,
maar niet minder het ontbreken van voldoende prikkels
om zich, op jeugdigen leeftijd, in te spannen om’hoogerop
te komen, bi,jv. door te hooge belooning voor ongeschool-

den arbeid, onvoldoende leerlingenstelsels, enz. Moet
eenerzijds de mogelijkheid van en de prikkel tot maat-
schappelijke stijging bevorderd w’orden, anderzijds is het
een maatschappelijk belang, dat deze stijging een geleide-
lijke blijft, dat al te snelle en al te omvangrijke stijging,
die ongewenschte personen op den voorgrond brengt en
een symptoom van maatschappelijke en moreele ver-
va,rring is, voorkomen blijft. School en beroepsleven,
vereenigingswezen en politiek, vurvullen een selecteerende

werking. Het is van groot belang, dat de selectie, velke
zij uitoefenen, ,volgens deugdelijke normen plaatsvindt
en, in omvang en kwaliteit, past bij de werkelijke behôef-
ten der maatschappij. De bewegelijkheid en onrust onzer
maatschappj in haar huidige cnitieke stadium geven aan
dit vraagstuk der mobiliteit een actueele beteekenis.
Hoe staat het nu in Teite met deze vèrticale mobiliteit?
Deze vraag brengt ons bij het genoemde boek, dat aan-
leiding gaf tot bovenstaande beschouwingen. Dr. van
Heek behandelt in het eerste deel S’an zijn boek de metho-
den en de belangrijkste gegevens van verschillende on-
derzoekingen op dit gebied in verschillende landen tijdeiis
de l)ei’iOde van het ,,hoogkapitalisme”; het tweede deel
bevat de resultaten van een eigen onderzoek in Enschede.

]Vlaaistaacn aoor cle pe,ticale beneging.

1-let constateeren vn stijging en daling vereischt maat-
staven voor de beoordeeling der ,,hoogto” van de verschil-
lende maatschappelijke lagen. De schrijver vindt deze in de
maatschappelij lee waardeering van de beroepen, zoodat
het hier gaat om de verticale b’oepsmobiliteit. Een
oordeel hieromtrent kan alleen uitgesproken worden op
grond van statistische gegevens. En deze zijn, vooral
wat ons land betreft, maar zelden in voldoenden omvang
aanwezig om een positief oordeel uit te spreken. Ut de
beschikbare gegevenS blijkt, dat, waar stijging geconsta-
teerd wordt, de afstand daarvan (de hoogte der stijging)
over het algemeen niet groot is; hetzelfde geldt voor de daling. Uit de lajere lagen der bevolking blijken slechts
weinig eminente figuren voort te komen. Het sterkst
valt de geringe mobiliteitsafstand op bij het proletariaat;
ook uit de agrarische bevolking w’ordt slechts geringe stij-
ging geconstateerd. Grooter is deze uit de groep van ste-
delijke ambachtslieden. Ook in Nederland blijkt een ge-
ringe stijging van de laagste lagen der maatschappe-
lijke hiërarchie uit naar academische beroepen; de meeste
verticale mobiliteit toont nog de faculteit der godgeleerd-
heid, de geringste die der rechtseleerdheid; betrekkelijk
hoog is het percentage studeerenden uit het onderwijzers-
milieu. Daarentegen blijkt er een vrij groote stijging te
zijn over korten afstand, uit de arbeidersgroep naar die
van het lagere kantoorpersoneel; het sterkst is deze hij
vrouwen,vooral naar de groep van winkelpersoneel.
Van grooten invloed op de stijging df daling is, naar
vanzelf spreekt, het gezin, waaruit de betrokkene stamt.
Over het algemeen bepaalt het de plaats op de maatschap-
pelijke ladder, waarop ook een volgende generatie zich
zal bevinden. Alleen bij den middenstand is dit vaak
anders. De positie van het gezin maakt het vaak mogelijk
een betere opleiding aan de meer begaafde kinderen te
geven, maar maakt het niet mogelijk om daling dci minst
begafden te voorkomen. Bovendien
iS
het streven tQt maatschappelij lee stijging in den middenstand groot.
1-let gezin is verder van grooten invloed door de opvoe-ding, welke de kinderen daar krijgen; de invloed van het
gave en van het onvolledige gezin is merkiTaar in de stij-
ging of daling der kinderen.
Van beteekenis is verder de school, in haar functie

van selectie-apparaat. Het geringe percentage der leer-

334

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Mei 1946

lingen van de lagere school, dat middelbaar of voorbe-

reidend hooger onderwijs volgt, is echter niet alleen een
gevolg van begaafdheidsselectië, maar niet minder van de
sociale positie der ouders, die niet alleen van groote be-
teekenis is voor de geestelijke ontwikkeling, maar ook
beslissend voor de economische mogelijkheid om de kin-

deren een verdere opleiding te doen volgen. De hoogere
welstandsklassen zijn, in verhouding tot hun grootte,
ongeveer tien maal zoo talrijk vertegenwoordigd onder de
scholiren van het midde]baai’ onderwijs als de laagste.
Van groote beteekenis is de. invloed der stad; in de
stedelijke bevolking doet zich de stijging en daling ster-
ker voor dan op het platteland. De oorzaak hiervan is
o. a., dat in de steden he.t aantal instellingen, die dienen
als kanalen voor sociale stijging, grooter is, terwijl de strijd om het bestaan feller is en de mogelijkheden tot
psychisch en physiek verval veelvuldiger. Is echter de be-
langrijkste oorzaak —door den schrijver niet genoemd – niet deze, dat de arbeid op het land weinig mogelijkheid
tot maatschappelijke stijging, maar wel werkgelegenheid
voor meer en voor minder bekwamen biedt, dat het ge-
heele leven er meer door traditie en zeden gebonden is
en dat zij, die door bijzondere bekwaamheden uitmunten,
hun arbeid vaak in stedelijke omgeving vinden, waar het
leven in allerlei opzichten door concurrentie beheetscht
wordt?
De structuur, van het bedrijfsleven is van grooten
invloed op de’ mogelijkheid tot stijging. Waar het groot-
bedrijf overheerscht, bestaat geen mogelijkheid voor de
vestiging van nieuwe, kleine ondernemingen, tenzij in
cie kleine, locale, verzorgende bedrijven. Specialiseering
op één bepaalde soort van bedrijvigheid belemmert even-
eens de môgelijkheid tot stijging. I-letzelfde is het geval,
wanneer in een industïiecentrum de groep der geschoolde
arbeiders betrekkelijk zwak is vertegenwoordigd.

1

let is duidelijk, dat veranderingen in de economische
structuur en conjunctuur en hevige maatschappelijke be-
wegingen een gi’ooten invloed uitoefenen op de stijging
of daling. Door ontbreken van voldoende gegevens hier-
omtrent kon dit punt – in dezen tijd van veel belang –
slechts met enkele opmerkingen worden aangeduid.
Van belang is het onderzoek over den invloed van den
godsdienst. Over het algemeen blijken de leden van de
verschillende kleinere hervormde kerkgenootschappen –
Remonstranten, Doopsgezinden, enz. – zeer sterk ver-
tegenwoordigd te zijn in de groep der zelfstandige bedrijfsf
hoofden. De Katholieken daarentegen toonen een relatief
grooter aantal onzelfstandige beroepsbeoefenaren in ht
bedrijfsleven, en, althans in ons land, een laag percentage
in de hoogere vrije ber6epen. Als reden hiervan wordt
aangenomen, dat cle katholieke bevolking zich nog slechts
gedeeltelijk aan de orde der hoogkapitalistische maat-
schappij heeft aangepast en daardoor een geringere eco-
nomische activiteit toont. In het algemeen wijzen de gegevens op een uitstefven
of een sterke, maatschappelijke daling van families, nadat
hun leden een zekeren tijdsduur deel hebben uitgemaakt
van de hoogere lagen der maatschappelijke hiërarchie.
Slechts enkele. families, wiel’ beroepen hooge moreele
eischen stellen (zooals predikanten of rechters), of clie
een bijzondere waarde hechten aan familiecontinuïteit
(landelijke grootgrondbezitters, eigengeërfde boeren) blij-
ven eeuwenlang in een zelfde maatschappelijke positie.
Waar een snelle stijging is geweest, volgt gewoonlijk later een snelle daling.

Conclusies.

De algemeene conclusie van den schrijver is, dat sociale
stijging en daling over langen afstand in de onderzochte
peiiode veel geringer is geweest dan veelal wordt aan-genomen, terwijl de algemeenheid van sociale stijging
over korten afstand groot is, vooral in de onderste lagen
der sociale hiërarchie; de algemeenheid der daling is veel

geringer. De studie der factoren, die de mobiliteit be-
invloeden, vereischt, dat al deze factoren in onderling
verband worden geziefi.
Op het eerste, algemeene deel, waaruit wij enkele con-
clusies overnamen, volgt een uitvoerig onderzoek naar de
verticale mobiliteit in Enschede. Zooals de schrijver op-
merkt, zijn de uitkomsten van dit onderzoek niet repre-
sentatief voor het geheele land. Immers, Enschede ver-
keert in ,een uitzonderingspositie door zijn geïsoleerde
ligging, zijn traditionalistisch volkskarakter, de eenzijdige
ontwikkeling van zijn economische structuur, de over-
heersching van de groote onderneming en een vèrgaande
specialisatie van den arbeid met weinig geschoolde ar-
beidskrachten.
De ontleding van de factoren, die in dit milieu de mo-
biliteit beïnvloeden, leidde tot een uitvoerige beschrijving
van de Enschedesche gemeenschap, waarin vooral het

ontstaan en de aard der fabrikantengemeenschap een
groote plaats inneemt. De deskundigheid van den schrijver stelde hem in staat de vele gegevens, welke zijn uitgebreid
onderzoek hem verschafte, te verwerken tot een ver-handeling, die men nft belangstelling leest. Het weer-
geven van conclusies zou hier te ver voeren. De waarde
van dit betoog is o.i. vooral gelegen in het geheel der
beschrijving, die de verschillende, de mobiliteit beïnvloe-
dende, factoren in ondérling verband beschouwt en daar-
door een beeld geeft van het sceiaal-economisch leven
in deze ,,katoenstad”.

Wij hopen, dat op deze gedegen studie ook nog eens
een geschrift moge volgen, dat, minder algemeen dan het eerste en meer algemeen dan het tweede deel van het be-
sproken boek, onderzoekt, hoe het mét de mobiliteit in
Nederland gesteld is. Wanneer daarin de gegevens, be-trekking hebbende op dezen tijd, mede verwerkt zullen
kunnen wörden, zou dit den belangrijke bijdrage kunnen
zijn tot de vorming van een beeld van de structuur van ons maatschappelijk leven en van de wijze, waarop dit door de gebeurtenissen van dezen tijd is beïnvloed.
Mr. 1. .BIERENS DE HAAN.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Van de door den Agent geboden mogelijkheid tot aan-

koop van schatkistpapier is in de afgeloopen twee
weken druk gebruikgemaakt, waarbij vooral jaarspapier
werd afgenomen. Het gevolg is geweest, dat de saldi
der banken bij De Nederlandsche Bank tot t 89 millioen
verminderden, blijkens den jongsten weekstaat, zoodat het overschot aan op de geldmarkt belegging zoekende
middelen practisch is verdwenen. Men rekent er blijkbaar
op, dat bij eventueele nieuwe consolidatieleeningen, welke
zoow’el voor vrij als voor geblokkeerd geld zullen worden
uitgegeven, door de banken met schatkistpapier kan
worden betaald. In verband met de groote vraag naar
jaarspapier waren de kortere termijnen overwegend aan-
geboden. Bij zeer geringen handel bedroegen de markt-disconto’s aan het einde der afgeloopen week voor drie-
maands promessen
17/16
pCt. en voor zevenmaands pa-
pier 11 tot
19/16
pCt. Het marktdisconto voor de kortere
termijnen lag ongeveer j pCt. boven de officieele afgifte-
prijzen van den Agent en voor driemaands promessen
zelfs
/16
pCt.
FIet is begrijpelijk, dat bij deze omstandigheden voor
onderhndsche geldieeningen aan provinciën en gemeen-
ten geen belangstelling is voor leeningen met een looptijd,
korter dan een jaar. Immers volgens overheidsvoorschrif t
moeten de rentetarieven
1/
pCt. boven het officieele
disconto voor schatkistpapier van overeenkomstige ter-
mijnen liggen. Op schatkistpapier is thans een hooger
rendement te maken. De mogelijkheid voor éénjaars-
leeningen staat weliswaar open, maar een aantal geld-
gevers heeft zich op het standpunt gesteld, dat hiervoor

1

22 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

tenminste 2 pCt. moet worden bedongen in plaats van

17
4
pCt. FIet is de vraag, of deze strijd zal worden gewon-
nen na de nederlaag hij het schatkistpapier.

liet is mogelijk, dat in de huidige situatie op de geld-
markt spoedig verandering komt, doordat in de komende
week vrij groote bedragen aan schatkistpapier komen te
vervallen.

De aandeelenhandel ter heurze van ‘Amsterdam is 01)
10 Mei jl. hervat. Nadat aanvankelijk slechts binnenland-

sche bank- en industrieele aandeelen tot de noteering
waren toegelaten, is dit aantal categorieën thans uitge-
breid met binnenlandsche hypotheekbanken, scheeps-
verbandmaatschappijen, assurantiemaatschappijen, pet’ro –
leummaatschappijen, scheep vaartmaatschappijen en de
groep , ,Divei”sen”, alsmede de Grootboekinschrijvingen.

De handel is nog niet zeer omvangrijk, zoodat de koersen
nog moeilijk een juist beeld van de waardeeringen der
beleggers kunnen bieden. Nadat aanvankelijk. de advies-
koersen blijkbaar een aanknoopingspunt hadden gevonden
aan de laatste beursnoteering in September 1944, is
daarna een over het algemeen vrij sterke daling gevolgd. Daar zoowel de monetaire situatie als de positie van ver-
schillende ondernemingen zeer
,
sterk is veranderd sedert
September 1944, is er ook weinig reden, dat het huidige
koerspeil nauw zal aansluiten bij de noteeringen van bijna
twee jaren geleden.

Voor de nieuwe fondsen werden slechts bied- en laat-
koersen geadviseerd. Aandeelen Koninklijke noteerden
365 bieden en 400 aten terwijl de laatst tot stand ge-

komen beurskoers 361 bedroeg. De advieskoersen voor
scheepvaartaandeelen waren in verhouding tot de oorlogs-
koersen zeer laag: lndustrieele fohdsen waren iets beter,
met name Unilever, welke tegen 260 werd verhandeld. De
staatsfondsen hebben over het algemeen een koerspeil be-
reikt, dat ongeveer overeenkomt met een rente van 3 pCt.

RECTIFICATIE.

In de aanteekening over de nieuwe Engelsche begi’ooting in ons blad van 24 April ji. is op blz. 269 een fout geslopen.
In tabel II is nI. de term ,,Estate duty” vertaald met
Belasting op grondbezit”; dit moet zijn ,,Belasting op nalatenschappen”. –

DE TWENTSCHE BANK i.v.

MAANDSTAAT OP 30 APRIL 1946

Kas,

Kassidrs

en
Kapitaal

……..
f

40.000.000,-
‘Daggeldlceningen
f127.965.247,94
Reserve

……….
..

11.200.000,—
Ned.schatk.papier
,, 452.210.000,—
Bouwreservc

….
..
2000.000,-
Ander

Overheids-
Deposito’s op

ter-
papier

……….
.r,

1.384.705.—
mijn

…………
..55.422.249,66
Wissels

……….
..
710.37,25
Crediteuren

……

78.592.162,27
Bankiers

in

B1
Te

bet.

wiesels
,;

100.000,—.
nen-

en

Buitenl.
,,

32.105.279,66
Overl.

saldi

en,
Eff.

en

Syndicat.
,,

1.202.994,96
and,

rekeningen

..,,
13.479.904,79
Prol.

en

Voorsch
Res.

v.

verleende
tegen

Effecten

..,,
11.824.995,80
pensioenen

……

].131,774,7Ô
Debiteuren

……
..

62.215.380,19
Deelnemingen

(mcl.
f
701.926.091,42
Voorschotten)

……
7.675.315,92
Gebouwen

.

…..
3.500.000,-
Bel,

reserve

voor
verleende

pens
…..
1.331.774,70

f
701.926.091,42

Groote industrieele onderneming in het Oosten des
lands vraagt voor haar personeelsdienst een

assistent

met groote ambitie voor

psychologisch werk

Eenige ervarirg op psychotechnisch gebied is ge-
wenscnt. Leeftijd niet ouder dan 40 jaar.
Uitvoerige sollicitaties met opgave van tegenwoordige
werkkring, opleiding, leeftijd en verlangd salaris, als-
mede onder bijvoeging van een pasfoto in te zenden
onder no. 476 bureau van dit blad, postbua 42, Schiedam

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE DANI{.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)

Iunt,
Wissels, prom. enz.,
muntmate-
open marktpapier,
Totaal Totaal
Data
riaat en
beleenin gen,

voor-
opeischb.
deviezen
schotten a/h Rijk en
acliva schulden
diverse

rekeningen

13 Mei ’46
5.369.627
185.003
5.632.160
5.120.447
6

,,

’46
5.36t217
173.651
5.619.397 5.111.464
29April ’46
5.376.956
204.156 5.660.257 5.132.640
23

’46 5.389.988
194.335
5.663.459 5.135.376
15

,,

’46
5.377.225
191.264
5.647.624
5.119.322
8

,,

’46
5.372.706
192.750
5.644.602
5.104.366
1

,,

’46
5.348.116
200.211
5.627.463
5.019.973
25 Mrt. ’46
5.348.076
209.759
5.630.970
4.993.212
6 Mei ’40
1.173.319
248.256 1.474.306 1.424.016

Bankbiljet-
Saldi
Geblok-
keerde
Ban.kassig-
Data
ten
in
om-
Saldo

Rijk
RIO (D/C)
salds
naliën en
diverse
loop
RIO
van,
rekeningen
banken

13 Mei ’46
2.527
6121)

2.592.725
01.772.493
89.297
177.941
6

,,

’46
2.539.114
1
)
2.572.231
01.228.280
513.676
174.169
29April’46
2.521.384
2.611.090 C1.383.880 524.223
195.499.
23

,,

’46 2.494.898 2.640.417
C1.407.699 529.482 195.862
15

,,

’46
2.478.225
2.640.969 C1.525.058 426.295
196.248
8

’46
2.477.634
2.626.595
01.573.190
326.700
208.081
1

,,

’46
2.468.178
2.551.679
01.699.624
180.983
275.238
25 Mrt. ’46
2.389.867
2.603.233
01.806.063
154.743 305.514
.6 Mei

’40
1.158.613
255.174
0

22.962
1

10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte f2.248.730.
1 11,689.4144
,

GEVRAAGD: een

SOCIOGRAAF

en een

WERKTUIGKUNDIG INGENIEUR

en een

CIVIEL-INGENIEUR & ARCHITECT

leeftijd tusschen 30 en 40 jaar. Salarieering op particu-
liere basis. Slechts zij, die over – ruime ervaring be-
schikken worden verzocht hun uitvoerige sollicitaties inte zenden aan het Economisch Technologisch Insti-
tuut Overijssel, Veerallee A 21, Zwolle”.

Bij kleinere bankinstelling te Amsterdam wordt, ter
assistentie der Directie, voor spoedige indiensttreding
gezocht

jurist procuratiehouder

Leeftijd 30-35 jaar. Vereischten: kennis van het bank-
vak in het algemeen en in het bijzonder van ‘secreta.
riaatswerkzaamheden, behoorlijke kennis van Fransch
en Engelsch.
Brieven met volledige bijzonderheden onder no. 479
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam,

DEZE R,UBRlEK voor het oproepen van so!!icitanter voor
1

leidende, crimmercieele en organisatorische functies!

e

1

$

31 Mei as.

van gen drie nieuwe
leergan gen
aan

ter opleiding, van hoogere functionarissen in het be- drijfsleven; drie leergangen, waaraan naar uit eenige
enquêtes gebleken is, de dringendste behoefte bestaat:

• Sales-promotion
os, bouw van commercieelc ondernemingen; verkoopsplanning; marktanalyse; omzetcon-
ccntratie; keuze der distributiekanalen; psy-
chologie
van
den verkoop; reclame.

• Bedrijfspsychologie,
o.a. keuze en scholing
van
personeel; pro-
ductieverhooging met psychologische midde-
len; opvoering productieve gcestcshouding; verminderen vermoeidheid, ziekte en onge-
vallen; arbcidsvreugdcverhooging;. objects-
psychotcchniek; practische oefeningen in het
afnemen van tests in het psychotechnicum.

• t4oderne bedrijfsadministratie,
os. bidgcttcering; actueele resultatenover-
zichten; calculatie; planning der bedrijfs-
administratie, bedrijfsstatistiek; methodische-
en technische hulpmiddelen; rekeningstel-
sels; resultatcnanalysc, enz. voor groote en kleine bedrijven uit elke bedrijfstak.

Nadere bijzonderheden
over
de arbeid der Stichting,
ook
over
het nieuw gehuisveste Psychotechnicwn
vindt U in de brochure AB .
ES, die U gaarne gratis
toegezonden wordt door de

NEDERL. STICHTING VOOR ORGANISATIE

Nieuw Hoofdkantoor: Achter St. Pieter 23-25,
Utrecht, Teldfoon 1 6
484
en 1
2
328.

Telefonische aanmeldingen op toestel 81 van 1 64 8 4.

VA
N
k[ÊÏT[E

ROTTEROt

rij niandsche

betonbouw maatschappij n.v.

nieuwe pldntage 29

delft

tel. 2685

,,HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

THEE

J
uist
nu
bieden de Watson machines, behoorende tot
het Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze dié administratieve voorlichting te geven, welke voor den wederopbouw an het Nederlandache
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze atdeeling Organisatie is paraat om U een alleazins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is sfiogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren

,,W AlSO N” Redrijfsmachine Maatschappij H.Y.

Frederiksplein 34. Amstordam-C

Telefoon nrc: 33406, 33656, 31856

~FK
N”
,
N
Z~

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N DS CH E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hen gelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek
van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

STORK

HENGELO

.-

MODERNE

LAND- EN

SCHEEPS-

INS
TALLATIES

N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.

IMM

RNHEM

Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. H. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 ‘toestel 6)

•Druk Roelants, Schiedam.

Auteur