Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1514

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 15 1946

/

AU TEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Verwoesting en ontwrichting

Economi
h
St
*
atiSti
s
*
che

Berichteh
,

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR
HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN. VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 15 MEI 1946

No. 1514

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. oan der.Valk;. F. de Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (14′.).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

BERICHT.

De vele administratieve werkzaamheden, waarmede
de banken rèeds belast zijn, maken het noodzakelijk het
aantal administratief te verrichten handelingen zoo veel
mogelijk te beperken.
Derhalve doen wij een dringend beroep op leden en
abonné’s, die de over
146
verschuldigde contributie,
resp. abonnementsgelden, nog niet voldeden, deze thans
direct over te maken op giro no.
8408,
dan wel op onze
rekening bij de heeren R. Mees en Zoonen te Rotterdam. Mochten wij op
15
Juni a.s. nog geen remise hebben
ontvangen, dan zullen wij door tusschenkomst van onze
bankiers disponeeren, hetgeen wij echter, zooals hier-
boven vermeld, indien mogelijk, willen voorkomen.

Dit nummer heeft een omvang van 20 bladzijden. In verband met de bepalingen omtrent het papierverbruik
zal dit door den omvang van een volgend nummer moeten
worden gecompenseerd.

INHOUD:

blz

De beteekeiis van de oorlogsschade voor Ro±terdam
door Mr. W. F. Lichtenauer ………………
307

West-Zeeuwsch-Vlaanderen. Wederopbouwprobleinen
van een buitengewest in Nederland door J. Willenas
309

De economische gevolgen der partieel uitroeiing der
Joden in Nederland door
Dr. S. Kleere/coper
met
naschrift van
Prof. Dr. N. J. Polak ……….
311

Walcheren na den oorlog door
Jr. M. de Vink ….314

De gevolgen van den oorlog voor het toerisme door
jV. ç’an der Zwaal ……………………….
317

De invloed der verwoestingen in Limburg door
Dr. Th. L. M. Thurlings ……………..
……..
319

De invloed van de oorlogslancielingen in de Betuwe
op de nationale productiecapaciteit door
J. H.
an StuyQenberg ..
321

DEZÉR DAGEN

zes jaar geleden kwamen, als een dief in den nacht; dè Duitsches . ons land binnen. Alweer een jaar is het ge-
leden, dat, ook in deze dagen, hun smadelijke aftocht

plaatsvond: En thans, in deze elfde dagen, vertoefde’
Mr. Wiiiston Chui’chill als een triumphator in ons laiid.

Wij herdenken vijf jaar ver’oesting- en ontwrichting
en een jaar herstel. Over den algemeenen toestand en
het herstel is reeds veel gepubliceerd, vooral ter voor-
lichting van de Angelsaksische landen: Verschillende
instanties zijn in dezen actief gewéest met vliegende blaad-
jes en brochures. Voor bijzondere bedrijfstakken noemen
wij het zeer geslaagde ,,Our farmers fight for the future”
en ,,They had 7 months”, een treffend beeld van de aftake-
ling van het Nederlandsche spoorwegnet door de Duit-
schers uit wraak over de spoorwegstaking.

Een bepaalde zijde bleef echter telkens over. En wel:
de consequenties op langere,p termijn, die de vefwoesting
en ontwrichting van bepaalde_streken en bedrijfstakken
heeft voor het nationale economisch leven.
Z66
groot is

de verwoesting en zéô beperkt de plaatsruimte, dat we
waren gedwongen een keuze te doen. Niet alle verwoeste
gebieden zal men in dit nummer behahdeld vinden. Er
ontbreken zelfs zeer groote. We hebben vooral die gevallen
willen behandelen, welke of typeerend kunnen worden
geacht voor een gansche reeks van schadegevallen, dan

wel in het vergeetbQek dreigen te raken.

Niet alleen verwoesting is belahgiijk; ook dq conse-
quenties van de desorganisatie moeten onder de schade-
posten worden opgenomen. We zien dan nog grootendeels
af van de moreele ontwrichting, zooals deze zich laat-
stelijk weer uit in het onverantwoordelijk spelen met wel-
en niet- bereidverklaring tot werken bij de havenstaking.

Beïnvloed door dit alles – verwoesting, ontwrichting,
moreele verzwakking -, moet de Nedeïlandsche stem-
gerechtigde weldra een keuze doen voör den opbouw op
langen termijn. Het dilemma wordt merkwaardig goed
samengevat in de slotwoorden van ,,The Voyage”, het
laatste jyist in Nederland binnengekomefl boek van
Charles Morgan :,,What shali we do with it? Shall we
make a plaîi?”. ,,Not ftow”, Barbet answered”. Aan ‘den
lezer de wijsheid om uit te maken, of Barbet gelijk had.

Iets wijzef scheen men, deze week, ‘gezien de berichten,
in het buitenland te worden. Victor Emanuel trad af als
Koning van Italië. In de Vereenigde Staten werd de
leening aan Groot-Brittannië door den Senaat goedge-
keurd en het werk in de kolenmijnen voörloopig hervat.

Voorloopig, edhter, want de beide partijen zijn het nog
in het geheel niet eens. Dat geldt ook voor de conferen-
tie van Simla, waar men over de Britsch-Indische kwestie

weer onverrichterzake uiteen is gegaan. Er is echter een
communiqué uitgegeven, dat men het toch niet opgeeft.
Dit teekent eveneens de stemming ,van de -conferentie
der vier ministers te Parijs, waar weinig wil hakken, doch
waar men het woord mislukken niet wil hooien.

Deceptus sum, at non defetigatus”, zei Terentius.

,,Ontnuchterd, maar onyerdroten’, het is een goede geest om tegenover ontwrichting en getalm te stellen.

0

K “
NZ-

N.V.
KONINKLIJKE

N E D E R L A N DSCH E

LO
U T 1 N D U S T R 1 E

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERU

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic ioda.

gispeIl

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke

Nederlandsche –

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

t

SS0

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM CLE

1f

TIRmTM’tMr1MlnhlTwl

Jonge man.’

25 jaar, I-{,B.S.-A en eenige jaren economie gestudeerd hebbend,
zonder praktijk-ervaring, maar met werklust, zoekt passende
werkkring. Br. onder no. 466 bur. v. d. blad, postbus 42.Schiedam.

)
Centraal BwFau c

&’vor
de Stati,stiek

• De Directeur van het C.B.S. te ‘s-Graven’hage
• roept sollicitanten op ‘voor de ftmctie van

LEIDER DER WERKGROEP
FINANCIEELE STATISTIEKEN

in den rang van HOOFDCOMMIES.

Bij voorkeur ch(s) In de economische weten-
schappen. Eenige jaren praktijk in het bank-
weren. Vlot stylist.
Salartsgrenzen: gehuwd f 4038,— – £ 5166,—;
• ongehuwd
.f 3804,— – t 4554,—.
Sollicitaties binnen 7 dagen.

BEDRIJFSGROEP HOUTVERWERKENDE AMBACH-
TEN vraagt voor spoedige indicnsttreding een

Econoom

als adjunct-secre’aris. ‘Sollicitaties met uitvoerige in-
lichtingen, referentiën ed. te richten aan het Secre-
tariaat, Laan van Meerdervoort 53b, Den Haag,

‘HET ALGEMEEN

PSYCHOTECHNISCH LABORATORIUM

onder leiding van
Drs. J. Slikboer en G. de Groot

belast zich met ‘t beoordeelen en selecteeren van
personeel, alsook met het geven van adviezen
inzake de keuze van s t u’d ie en b er o ep.

Individueel onderzoek met het oog op aanleg,
bekwaamheden, karaktereigenschappen, opvoedings- moeilijkheden en andere speciale vragen.

Nieuwe Binnenweg 175

Rotterdam – Tel. 37908

Heerengracht
435-437 – Amsterdam-C. –
Tel. 33746

Nederlandsche Spoorwegen

Op
het secretariaat wordt gevraagd een

ursd reonoinie

voor het verrichten van economisch
researchwerk. Wiskundig-statistische er-
varing en bedrijfs-economische kennis
gewenscht. Leeftijd ca. 25-30 jaar.
Brieven met uitvoerige inlichtingen vôôr
3 Juni e.s. aan de Tweede Afdeeling
van den Algemeenen Dienst, Moreelse-park, Utrecht,

R•: M E E S & ZOONEN

Ao 1720

Rotterdam, ”s-Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING
,
VAN ALLE ASSURANTIËN

AMSTERDAMSCHE

BANK N.V.

KAPITAAL
0
501e

RCSCRVtS 31.500.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

AOMINISTRATIEKANTOOR OORDRECHT . BEUEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pers one es-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving ‘van toe-
komstige lasten – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens walgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

oor het vervolo vn rh’ riihripL
Vrtt,,rpc”
7ito
re, .94

pro
py

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

DE BETEEKENÏS VAN
DE OORLOGSSCHADE VOOR ROTTERDAM.

Op 14 Mei 1940 vèrwoestten Duitsche vliegers het hart
van de stad Rotterdam. Een bebouwde oppervlakte van
158 ha ging verloren; met inbegrip van straten, pleinen en
andere open ruimten omvatte het getroffen gebied 258 ha.
Blijkens een mededeeling, welke Burgemeester en Wet-
houders op 29 Maart 1946 aan den Gemeenteraad hebben
gedaan ‘), veroorzaakte deze wandaad het verlies van
omstreeks 11.000 panden, bevattende 24.978 woningen,
13 bankgebouwen, 12 bioscopen, 2 schouwburgen, 19 con-
sulaten, 4 dagbiadbedrijven, 31 fabrieken, 1.319 werk-
plaatsen, 22 feestgebouwen, 21 gemeentelijke gebouwen
(behalve scholen), 24 kerken, 10 inrichtingen van liefdadig-
heid, 527, café’s en logementen, 31 groote magazijnen,
2.320 winkels, 4 rijksgebouwen, 62 schoolgebouwen, 13
ziekeninrichtingen, 26 hotels, 287 assurantiekantoren, 1.150
andere kantoren, 4 stationsgebouwen, 675 pakhuizen en
veemen en verder nog tal van groote en kleine gebouwen,
als garages, autobusbedrijven, bodehuizen en bodedien-
sten, transportagenturen, expeditiebedrijven, bevrach-
tingskantoren, enz. Later werden door oorlogshandelingen
nog kleinere schaden veroorzaakt; slechts het bombarde-
ment van 31 Maart 1943, op het Westen der stad, had
no den omvang van een groote ramp, doordat rond 3.000
woningen daardoor geheel of gedeeltelijk werden ver-
woest. –
Alles bij elkaar genomen, gingen door oorlogsgeweld in
deze zwaar beproefde stad .ongeveer 28.000 woningen ver-
loren, overeenkomende met 17,2 pCt. van het aantal van
166.760, dat op 9 Mei 1940 binnen de toenmalige grenzen
van de gemeente Rotterdam aanwezig was.
Wanneer wij ons eerst tot de woonruimte beperken, dan
wil het bovenstaande zeggen, dat meer dan 100.000 men-
schen door bombardementen hun woningen hebben ver-
loren, hetgeen in de meeste gevallen beteekent, dat mede
hun inboedel en kleeding een prooi van de vlammen werden.
De. groote meerderheid van deze verliezen werd in 1940
geleden. Op dien enkelen noodiottigen dag in Mei werden
zeker meer dan 80.000 personen dakloos, die ongeveer
38.000 aangiften wegens huisraadschade bij de Schade-
enquête-commissie indienden. Teneinde eenigszins een
indruk te geven van den omvang van de geleden verliezen,
worde ter vergelijking medegedeeld, dat de aangiften
wegens huisraadschade na den nachtaanval op 3 October
1941 voor een aantal van 3.082 schadegevallen een totaal
verlies van f 550.500 besomden.
Degenen, die in 1940 hun huisraad etc. verloren, waren
nog betrekkelijk gelukkig, omdat het toen nog mogelijk
was voor geld behoorlijke artikelen aan te schaffen. De
Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon
heeft daartoe in 1940 in goederen en geld uitkeeringen
gedaan tot een totale waarde van bijna f 3,3 millioen
(exclusief kosten) en de Commissie Kleeding en Dekking
van de Stichting Rotterdam 1939 in geld tot een bedrag
van ruim f 2 millioen. Deze eerste noodvoorziening gold
als een voorschot op de latere uitkeeringen van de Schade-
enquête-commissie.
Toch is reeds toen zeker niet alle verloren huisraad
hernieuwd. Lang niet alle slachtoffers hebben zich immers
opnieuw ingericht. Aan het einde van 1940 werd gescb.t,
dat ongeveer 25 pCt. van de getroffenen was geëvacueerd.
Velen van dezen en ook menigeen, die in Rotterdam is
gebleven, hebben zich met een noodvoorziening tevreden
moeten stelle,n. In de tienduizenden gevallen
van
samen-
woning, welke thans in Rotterdam aanwezig zijn (welke natuurlijk ten deele ook voortvloeien uit nieuwe gezins-
vormingen), is uiteraard menigmaal nog geen sprake van
een voldoende inrichting. Daarbij kwam, dat de enorme
vraag aanleiding was, dat ook minderwaardig goed werd
aangeboden, waarvoor velen pasten. De vrees voor nieuwe

‘ Verzameling 1946, voigno. 37.

307

rampen, tenslotte, deed talrijke personen van herinstal-
latie-afzien. Het is dan ook een feit, dat thans nog ten
name van oorlogsslachtoffers uit 1940 aanzienlijke be-
dragen geblokkeerd zijn op huisraadschadehoekjes, welke
vroeger of later als koopkrcht tevoorschijn zullen komen.
Desniettemin zijn in 1940 door de oorlogsslachtoffers
enorme bedragen besteed, welke hebben geleid tot groote
omzetten in de niet-getroffen zaken.
In 1943 was de toestand begrijpelijkerwijs reeds veel
minder gunstig. Na den bovenvermelden aanval op 31
Maart 1943 zijn bij de Schade-enquête-commissie meer dan 12.000 aangiften ingediend, waarvan alleen wegens
huisraadschade tot een totaal bedrag van f 17 millioen
(hetgeen uiteraard niet wil zeggen, dat het geheel is ge
honoreerd). Teneinde een indruk te geven, wat toen nog
kon worden gedaan,..zij het volgende medegedeeldover de praestaties van verschillende onderdeelen van de Stichting
Centrale Voorziening te Rotterdam, welke bij de levering
van goederen aan oorlogsslachtoffers haar bemiddeling
verleende. De Textielstichting Rotterdam verwerkte na
de ramp ongeveer 100.000 vergunningen en wist,voor
bijna f 1,5 millioen goederen naar Rotterdam te doen
leveren. De commissie ,,De Meubeibranche” liet in 1943
voor Rotterdam meubelen blokkeeren tot een totale in-
koopwaarde van f 1,9 millioen. In dat jaar leverde zij
6.347 éénpersoons- en 8.200 tweepersoons bedden en
matrassen af. De Stichting tot Voorziening van Rotterdam
met Goederen voor de 1-luishouding bereikte in 1943 een
omzet van f 863.900 (inkoopsprijs winkelier). De Com-
missie De Schoenenbranche” verstrekte na de ramp
12.334 paar schoenwerk aan ge.dupeerden en verleende later in het jaar nog haar medewerking bij de distributie
van 5.875 paar schoenwerk, waarmede althans aan het
grootste gedeelte van de rond 9.500 aanvragen kon worden
voldaan.

1-Toe indrukwekkend deze cijfers op zichzelf ook zijn,
dit neemt niet weg, dat uit deze latere oorlogsjaren nog
vele gerechtvaardigde wenschen onvoldaan zijn. Sedert
den wapenstilstand zijn de verschillende voorzienings-
commissies nog onverpoosd bezig geweest den gedupeerden
zooveel mogelijk goederen toe te voeren, doch thans is
de tijd aangebroken, dat dit werk ook voor hen ter hand
wordt genomen door de gewone distributiediensten,
waarbij ten hoogste in bepaalde gevallen nog van een
prioriteit voor oorlogsslachtoffers sprake kan zijn.
Wanneer wij in het kader van deze beschoving stil-
zwijgend voorbijgaan aan de droevige en onmetelijk groote
sociale en moreele ellende, welke uit den door den oorlog
geschapen woningnood in Rotterdam voortvloeit, een
nood, waarin de nieuwe bouw en de noodwoningen natuur-
lijk bij lange na nog niet hebben kunnen voorzien, dan
blijft nog als ernstig gevolg over de belangrijke economi-
sche schade, welke daardoor wordt veroorzaakt. Talrijke
personen, wier aanwezigheid uit zakelijk oogpunt in de
stad noodzakelijk is, kunnen daarin geen of slechts vol-
komen onvoldoende behuizing vinden. Het spreekt van-
zelf, dat deze omstandigheid een rem op het zakenleven
beteekent en het bestaan van de ambtenaren, die bij de
toewijzing van woonruimte slechts zeer weinig te verdeelen
hebben, bijzonder moei]ijk maakt. Dit laatste element
moge secundair zijn in het kader van den algemeenen
woningnood, het is desniettemin aanwezig en het is billijk
hier een eeresaluut te brengen aan de mannen, die onder
deze moeilijke omstandigheden hun plicht doen en daar-
voor slechts weinig waardeering oogsten.

Van den woningnood is het slechts één stap naar het
tekort aan bedrijfsruimte, dat door den oorlog is veroor-
zaakt. Naar een verantwoorde schatting is in het ver-
woeste stadsdeel 1.622.288 m
2
bedrijfsruimte verloren
gegaan, waarvan ruim de helft op den beganen grond. Flet spreekt vanzelf, dat in .dat gemis slechts zeer ten
deele kon worden voorzien door nieuwen bouw of door
noodgebouwen. Toorzoover deze laatste tot stand kwamen,


308

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

bieden zij den betrokken bedrijven uiteraard slechts een
schamele vergoeding voor de verloren ruimte. In de
oorlogsj aren, toen de beschikbare hoeveelheden goederen
steeds afnamen, deed zich dat gemis nog niet zoo sterk
gevoelen, doch bij herleving -van de mogelijkheden voor
den handel wordt dit bezwaar steeds meer voelbaar.
Nemen wij in de eerste plaats de winkels, waarvan er
alleen in Mei 1940 ongeveer
2.320
verloren gingen. Enkele
konden zich vestigen in nieuwe gebouwen (bijv. de Beurs),
andere konden onder eigen architectuur noodwinkels
bouwen (vooral in Blijdorp en Dijkzicht), ruim 400 andere
konden van de Gemente uniforme winkeltjes huren en
tenslotte is ook woonruimte in winkels omgezet. Het tijd-
vak voor uitbreiding van deze noodvoorzieningen is thans
vrijwel afgeloopen, omdat nu vooral ruimte moet worden
gelaten aan den nieuwen bouw. Ongetwijfeld zullen daar-
door de eerstkomende jaren zeer meilijk zijn voor een
groot aantal winkeliers, die met een nijpend gebrek aan ver
koop- en opslagruimte te kampen zullen hebben. Een vrij
winkelhuis is dan ook een zeer begeerd object en uiterst
zeldzaam. Het streven van het Nederlandsch Beheers-
instituut, om zoo weinig mogelijk bestaande zaken te liqui-
deeren, doch deze te behouden voor het Nederlandsche
bedrijfsleven, brengt mede, dat ook uit dien hoek slechts

betrekkelijk weinig ruimte ter beschikking is gekomen.
De weder-ontplooiing van den Rotterdamschen midden-
stand zal dan ook ongetwijfeld heel wat bezwaren mede-

brengen.

In haast nog sterkere mate doen zich dezelfde moeilijk-

heden gevoelen voor industrie en ambacht. Hieraan is
ten deele tegemoet gekomen doôr semi-permanenten
bouw van werkplaatsen, welke de Industriestichting

Rotterdam ter

hand heeft genomen, terwijl zij ook reeds een begin van uitvoering heeft kunnen geven aan defini-

tieve verzamelgebouwen voor de industrie. Ongetwijfeld
ligt in die richting nog een ruim arbeidsveld open, terwijl
daarnaast dringend behoefte bestaat aan den bouw van
een aanzienlijk aantal eigen fabrieksgebouwen. Reeds vÔér den oorlog was industtialisatie in Rotterdam een
eisch des tijds en de nadeelige invloed, welken de ge-
volgen van den oorlog voorloopig nog zullen hebben op
het havenverkeer, maakt de behoefte daaraan te dringender. 1-let is dus een stadsbelang van de eerste orde, dat de bouw
van fabrieken en werkplaatsen met energie ter hand wordt
genomen en dat van overheidswege met voortvarendheid
wordt gewerkt aan het beschikbaar stellen van industrie-
terreinen. Veel meer dan de winkelstand kan de nijverheid
uitwijken. Dit is in de eerste plaats natuur]ijk een nadeel
voor Rotterdam, doch ook voor de industrie zelf, omdat
deze zich niet voor niets vestigt in een groot centrum van
leven en bedrijf als Rotterdam en niet zonder zakelijk
nadeel noodgedwongen elders een onderkomen kan zoeken.
Reeds véér den oorlog kon men niet geheel tevreden zijn
met den gang van zaken te dien aanzien en de noodtoe-

stand van de laatste jaren heeft een vertraging mede-
gebracht in de verdere voorbereiding, welke niet genoeg
kan worden betreurd. 1-Jet is te hopen, dat alle betrokken
instanties, ook van rijkswege, zullen inzien, dat thans
periculum in mora bestaat.

De grooté groep- van verwoeste kantoren baart al even-
zeer zorg. In de eerste plaats is een benauwend gedrang
ontstaan in de weinige gespaarde groote kantoorgebouwen,
terwijl voorts het proces van verzakelijking van de woon-
wijken, hetwelk de vorige generatie heeft geschapen,
daardoor aanmerkelijk is versneld. Ook voor verschillende
kantoren geldt, dat zij desnoods elders hun heil kunnen
zoeken, met name ook in de kleinere steden in de omgeving.
oor de ontplooiing van Rotterdam als zakencentrum
is deze toestand bedenkelijk. Gelukkig zijn thans verschil-
lende groote gebouwen in aanbouw, aan de exploitanten
waarvan de Overheid de verplichting oplegt voorloopig
een groot deel van de daardoor ter beschikking komende
kantoorruimte aan anderen te verhuren. Daardoor zal

ongetwijfeld te meer in een behoèfte worden voorzien,
omdat onderzoelçingen hebben uitgewezen, dat ongeveer
80
pCt. van alle gedupeerde bedrijven in huurruimten
waren gevestigd, zoodat de eigenaren in den regel niet
in aanmerking komen om zich door eigen bouw opnieuw
te installeeren. Door de nieuwe bankgebouwen e.d. zal nu
voor deze groote groep exploitatieruimte ter beschikking
komen.

In alle behandelde rubrieken doet zich in meerdere of
mindere mate het verschijnsel voor, dat een aanzienlijk
gedeelte van de betreffende ondernemingen was gevestigd
in de ouderwetsche localiteiten, met eèn betrekkelijk lage
huurwaarde, waaraan de oude ,,city” van Rotterdam zoo
rijk was. Voor vele van deze ondernemingen geldt, dat haar
exploitatie-uitkomsten ook geen hoogen huurlast toelieten.
De eigenaardige moeilijkheid is nu, dat men geen ,,krotten”
kan herbouwen. Voor degenen, die zulke behuizingen
intusschen voor hun bedrijven goed genoeg achtten en
daardoor het hoofd boven water konden houden, is dat een
schrale troos-t. 1-Jet eenige redmiddel, dat te hunnen be-
hoeve kan .worden aangegrepen, is de nieuw te bouwen ruimten zoo doelmatig in te richten, dat zij met iierfecte
in stede van met goedkoope ruimten zullen kunnen con-
curreeren. Het plan voor den bouw van verzamelgebouwen
voor grossiers is, evenals van dat voor industiiegebouwen,
een uitvloeisel van dezen gedachtengang.

1

Jotels, café’s en restaurants leverden uitraard in de
oude binnenstad eveneens een dankbare prooi voor
de vlammen. Vooral in de eerste rubriek zijn zeër gevoelige
verliezen geleden. Rotterdam was nooit rijk -aan goede
hotels en lijdt thans bepaald onder een zeer ernstig tekort.
Wil de stad haar plaats als economisch centrum met eere

innemen, dan
moeten
vreemde zakenlieden hier een hun
passend onderdak kunnen vinden. Ook hier ligt een
zeer ernstig probleem, waarvoor de oplossing onmogelijk
vroeg genoeg kan worden gevonden. Café’s, restaurants
en feestgebouwen zijn evenzeer in grooten getale verdwe-
nen. Niet voor alle inrichtingen behoefde zulks te worden
betreurd, doch ongetwijfeld is ook veel waardevols ver-
dwenen. Noodvoorzieningen hebben in deze rubriek
menige niet ongelukkige oplossing gebracht. Verschillende
plannen voor de nieuwe stad wekken het vertrouwen,
dat in dit opzicht veel goeds zal worden geboden.
Een bijzondere rubriek wordt voorts in Rotterdam ge-
boden door de pakhuizen en veemen,waarvan er niet minder
dan 675 in en buiten het havengebied verloren gingen.
Ten deele is in dit gemis door krâchtig initiatief nog
tijdens den oorlog voorzien, doch er zal veel meer noodig
zijn, wil Rotterdam met gerustheid een opleving van het
verkeer, waaraan wij gelukkig niet behoeven te wanhopen,
tegemoet zien: Nog gedurende den oorlog trof de Algemeen
Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de Bouw-
nijverheid voor deze rubriek een bijzondere financieele
regeling, waarvoor hem ongetwijfeld warme hulde moet
– worden gebracht. Deze gunstige regeling, bedoeld als een
bijzondere stimulans in het algemeen belang van den
opbouw van deze panden, is ook na den oorlog gehandhaafd
en vormt een gunstige uitzondering op de regelingen,
welke overigens niet zoo aantrekkelijk zijn als de belang-
hebbenden voor den wederopbouw noodig achten.

De huisvesting van bedrijven is zeer gewichtig en kan
ook niet voldoende worden bevorderd. Zulks is te meer het
geval, omdat het groote tekort aan bedrijfsruimte als het
ware alle elasticiteit heeft ontnomen aan den voorraad
onroerend goed voor zakelijke doeleindeY in Rotterdam.
Het gevolg daarvan is, dat het moeilijker dan ooit is ge-

worden in onze stad allerlei min of

meer officieele bureaux
onder te brengen, welke in een centrum van nationale
beteekenis mede thuis behooren. Allerlei organisaties van
het bedrijfsleven en ook zuiver ambtelijke instellingen
z uden tot nut van onze stad en haarmnvoners hier kunnen
zijn gevestigd, ware het niet, dat elke schijn van reserve
aan ruimte ontbreekt. Zulks is mede een nadeel voor het

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

309

algemeen landsbelang, omdat daardoor een decentralisatie,
welke begeerenswaardig is, in meer dan één geval moat
uitblijven en daardoor voor bepaalde diensten een zeer
zeker ongewenschte toestand ‘is ontstaan. Helaas moet ook
hier weder gelden, dat ,,â l’impossible nul n’est tenu”.
Naast de huisvesting levert ook de outillage en de be-‘
voorrading van de getroffen bedrijven een probleem van
de eerste orde op. Op 14 Mei 1940 waren vrijwel alle onder-

nemers zeer overvloedig bevoorraad met het oog op den
tijd van schaarschte, welke terecht werd voorzien.. Zij vol-
deden daarmede aan de eischen van de natuurlijke taak
van den handel. Een zeer groot gedeelte van dezen voorraad
is met de binnenstad verloren gegaan. Zoo heeft de Textiel-
stichting Rotterdam alleen voor haar branches berekend,
dat de waarde van den, gezamnlijken voorraad van de 731
verwoeste textielhedrijven f 21,7 millioen had bedragen.
De 72 grossiers droegen in dit verlies meer dan f 5 millioen
bij, de 219 winkeliers bijna f 5 millioen, de 10 ,,grootbe-drijven” bijna f 4,5 millioen, de 48 fabrikanten ruim f 2,5
millioen. De overige schade in deze groep kwam voor reke-
ning van gemergde bedrijven, ambachtslieden, marktkoop-lieden en venters, die alles bij elkander ook nog tusschen de
f4,5 en f 5 millioen aan goederen kwijt raakten. te Textiel-
stichting is erin geslaagd voor ongeveer de helft van deze
hoeveelheden herbevoorrading voor de getroffen Rotter-
damsche textielbedrijven te verkrijgen. Op zichzelf was
dit een mooi resultaat, doch de uitkomst steekt voor de
betrokkenen toch wel droevig af bij hetgeen zij op zakelijk
gebied hadden kunnen praesteeren, indien zij niet ge-
troffen waren. Daarmede is tevens hun groote achterstand
bij hun gelukkiger collega’s aangegeven. Wel ontvingen zij
over het geheele verlies een rijksbijdrage ter waarde van
den historischen inkoopsprijs van het vernietigde, doch
daardoor kon het nadeel natuurlijk niet ten volle worden
goedgemaakt. Deze achterstand. doet zich dubbel gevoelen
nu het op herbevoorrading aankomt; het probleem van de
vervanging is vo.or de getroffenen nog zwaarder dan voor
den middenstand als geheel. Het hier gegeven voorbeeld
van de textielbranche is uiteraard symptomatisch voor
het geheel.

Soortgelijke overwegingen gelden voor de verloren
bedrijfsoutillage. De machines van den fabrikant, de werk-
tuigen van den ambachtsman, de inventaris van den
winkelier, zij konden tijdens den oorlog slechts zeer ten
deele worden vervangen. Daar de meeste getroffenen
voorloopig nog klein behuisd waren, betrof het bovendien
in de meeste ge’allen, waarin nog iets mogelijk was,
slechts een gedeeltelijke herinstallatie. Ook de verliezen
van dezen aard, welke lang niet naar vervangingswaarde
werden vergoed, eischen dus thans nog omvangrijke voor-
zieningen, menigmaal zelfs voor slachtoffers uit 1940.
De gedupeerde ondernemers staan mitsdien thans vrijwel
over de geheele linie voor de problemen van tekort aan
liquiditeit en van abnormaal hpoge eischen ter zake van
investeering in vast goed en voorraden, vergeleken bij
degenen, die in den oorlog betrekkelijk normaal konden
voortwerken. Bij de algemeene prijsstijging is zulks voor hen een ernstige belemmering, welke een last legt op hun
geheele bedrijfsvoering. Meer investeering in onroerend
goed en bedrijfsinrichting, naar verhouding minder midde-

len beschikbaar voor herbevoorrading. Dit verschijnsel
is nu door de macht der feiten vooral geconcentreerd in
het handelscentrum Rotterdam, dat dus in zijn geheel
met denzelfden achterstand heeft te kampen tegenover
de niet of lichter getroffen andere groote steden van
ons vaderland. Voegt men. daarbij het boven beschreven
gebrek aan behoorlijke werkruimten, dat al evenzeer
een rèëele belemmering is op den weg naar het herstel, dan is het wel duidelijk, dat de stad voor een moeilijke
taak staat.

Een geheel afzonderlijke rubriek wordt nog opgeleverd
door de schade, welke in de haven is geleden. In 1940
was deze naar verhouding gering, verschillende bombarde-

menten in den loop van den oorlog voegden daar reeds het
één en ander aan toe, doch de groote klap werd daar toch
eerst aangebracht door het atavistische vandalisme,
dat de Germanen in September 1944 demonstreerden.
Ten deele – met name voor pakhuizen en veemen – valt
deze schadesamen met de hierboven beschrevene, doch
het overgroote gedeelte is toch van gèheel eigen karakter.
Gemeente en particulieren leden naar de prijzen van
Mei 1940 een totale schade van f 67,7 millioen, waarbij dan
de, enorme vernielingen aan de scheepswerven nog niet
eens fijn medegerekend. Ook de schade aan eigen-
dommen van den Staat en van de Spoorwegen vallen
nog buiten deze cijfers
2).

In deze cijfers treft vooral het enorme overwicht van
de koeibloedig aangebrachte vernielingen ‘door den be-

zetter en zijn schaamtelooze rooverijen boven de gevolgen
van het eigenlijke wapengeweld.

Het geheel eigen.karakter van deze verliezen maakt het
onmogelijk op de beteekenis daarvan dieper in te gaan
binnen het kader van dit algemeene overzicht, zoodat met
de vermelding van deze overigens welsprekende cijfers
moge worden volstaan
2).

Bij dit alles komen dan nog de verliezen op cultureel
gebied.

Ook in dit opzicht is veel aanpassing vertoond. Kerk-
diensten zijn en worden gehouden in bioscopen,. loodsen,
gymnastieklokalen, vergaderzalen. Een statistiek van de
verhuringen van localiteiten in het beuisgebouw heeft
uitgewezen, dat de godsdienstige samenkomsten facile
prfncipes waren. Ook in de andere categorieën heeft men
zich ,,tant bien que mal” gered. Intusschen stijgt ook in dit
opzicht de nood, nu het bedrijfsleven zich weder opricht
en een einde moet komen aan allerlei noodbestemmingen.
Gelukkig nadert de nieuwe stadsschouwburg, aanvankelijk
als noodgebouw bedoeld, doch ten slotte uitgewerkt als
een doelmatig gebouw van langeren levensduur, zijn vol-
tooiing. Het aloude Leeskabinet vond een waardige be-
huizing in een gebouw, dat door den gemeens’chapszin
van een vooraanstaand stadgenoot uit de vorige generatie
te gemeenen nutte was bestemd. Een fraai kerkgebouw
bleek goede eigenschappen als concertzaal te bezitten.
Zoo zijn er véle eindjes aan elkander geknoopt.

Met het constateeren van dit laatste feit is mede aan-
gegeven, in welke richting Rotterdam de oplossing zocht
van de ernstige moeilijkheden, wêlke de oorlogsramp voor
deze stad heeft medegebracht. Hoe zwaar de geleden ver-
liezen ook zijn en hoe belemmerend deze, tezamen en in
onderling verband, ook mogen wezen bij den tocht naar
hernieuwde welvaart, zij kunnen op den duur een stad
niet tegenhouden, welke sterk is door de kloekheid harer
burgers.
Mr. W. F. LICHTENAUER.

) Een specificatie der cijfers in tabelvorm moet ‘wegens ruimte-
gebrek in een volgend nummer plaatsvinden.

ReU.
Men vgl. C. Verme v:,, De havens van Rotterdam en Amster-
dam” in ,,:E.-S. B,” van 3 April 1946.

WEST-ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
WEDEROPBOUWPROBLEMEN VAN’ EEN

BUITENGEWEST IN NEDERLAND.

Inleiding.

De meest kenmerkende trek van West-Zeeuwsch-
Vlaanderen, het Land van Cadzand, wordt wellicht weer-
gegeven’in het i’efrein van het Zeeuwsch-Vlaamsche volks-
lied, dat aldus eindigt:
Dat is ons eigen landje
Maar deel van Nederland.
Dit Zuidelijke eilandje Nederland, begrensd door den
breeden

mond der Wester-Schelde, de oude zee-arm de
Braakman en het buurland België, heeft door zijn voor-
namelijk verkeerseconomisch isolement ten opzichte van

‘”

Jr

310

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

het overige Nederland de typische eigenaardighedn en
moeilijkheden van een ,,buitengewest”, maar is anderzijds
toch ook onmiskenbaar eén deel van Nederland, delend
in het wel en het wee van het geheele Vaderland.
Reeds in normale tijden was dit voor de ongeveer 25.000

bewoners van dit vruchtbare landbouwgebied niet altijd
een even gemakkelijke positie. Ook toen was er vaak al het
gevoel, dat men in een vergeten uithoek woonde, waar
,,Holland” geen belangstelling voor toonde en waarvan,
naar men ‘meende, bovendien de speciale problemen door
de ,,heeren in den. Haag” bij tal van mâatregelen veelal
over het hoofd weiden gezien. Dit alles geldt thans des
te sterker, nu dit zoo zwaar gehavende gebied voor de

talrijke problemen van zijn wederopbouw staat.
Komt men met de huidige wederopbouwproblemen in
aanraking, kent men dit land, dati moet men inderdaad
toegeven, dat de speciale belangstelling çn behandeling,
die dit gebied thans nadrukkelijk vraagt, geen uiting van
een economisch minderwaardigheidscomplex is, maar
dat hier wel degelijk speciale problemen aanwezig zijn.
Vraagstukken, die om een oplossing vragen, niet enkel ter

rechtvaardige genoegdoening van de streek zelve – hoe
belangrijk op zichzelf ook -, maar ook in het belang van den opbouw van ons geheele Vaderland.
De bedoeling van dit artikel is dan ook, om in kort be-
stek eenige van deze algemeene problemen, die de opbouw
van een geïsoleerd randgebied als West-Zeeuwsch-Vlaan-
deren stelt, naar voren te brengen. De door ons te behande-
len vraagstukken zijn in drie groote groepen samen te

vatten:
Wederopbouw van een agrarisch gebied;
Wederopbouw van een geïsoleerd gebied;
Wederopbouw van een grensgebied.

Wederopbouw tan een agrarisch gebied.

West-Zeeuwsch-Vlaanderen is een overwegend agrarisch
gebied met uiteraard het verzorgend detail- en amba,chts
bedrijf en eenige verwerkende industrieën (in het bijzonder
valt hier de vlasverwerkende industrie te noemen). Vrijwel
de eenige industrie, die nietaan de streek zelve gebonden
was voor afzet of grondstofvoorziening, was de grooté koek-, banket- en suikerwerk-industrie van Van Melle
te Breskens, die thans, daar ze vrijwel geheel ver
woest is, misschien dit gebied verlaat. Verder was er eenig
toeristenverkeer, vnl. naar de badplaats Cadzand aan den
Scheldemond. en het obde schilderachtige stadje Sluis.
alsmede wat doorgaand toeristenverkeer van de Belgiscli
kust naar Walcheren. I-Ioofdzaak is dus het herstel van he
agrarisch bedrijf en de daarmede samenhangende handels-
en industrieele activiteit van deze streek. 1

let gaat hiei

niet enkel om herstel van het bestaan van ongeveer 25.00(
menschen, maar tevens om het herstel van een belangrijk
agraisch productiegebied voor Nederland. Iti 1939 was hel
gebruik van den bodem als volgt:
8.800 ha. gi’a,angewassen
3.400 ,, peulvruchten
3.500 ,, handelsgewassen
4.500 ,, knol- en woi’telgewassen
1.100 ,, groenvoedergewassen
Totaal bouwland.: 21.300 h.
Totaal grasland:

6.000
Totaal tuingrond:

550

Een ‘voorooi’logsche veetelling geeft de volgende cijfers:

± 14.000 stuks rundvee
9.000

varkens
6.000

paarden
2.000

schapen
97.000 ,,

pluimvee

Het gaat hier dus om een belangi’ijk productie-actief
voor Nederlands goederenvoorziening. Veel werd hier ver-
woest en vernield en dientengevolge moet er ook veel
worden hersteld. Het probleem is hier thans: een Aug her-

stel, voor Nederlands voedselvoorziening en voor liet be-
staan van deze streek, en een rendabel herstel. Dit btee-kent een snelle aanvoer van de herstelmiddelen, die een
overwegend agrarische streek als deze vrijwel zelf niet kan produceeren en een wijze van financiering van het
herstel, waardoor de vaak moeilijke rendementspositie
van den Nederlandschen landbouw niet blijvend of voor
langen tijd, ook in dit gebied, ‘ernstig wordt gehandicapt.
De goede wederopbouw van dit agrarisch gebied is dus
vooral afhankelijk van aanvoer der materialen, en ook
vakarbeid, uit andere gebieden; een afhankelijkheid, die
in West-Zeeuwsch-Vlaanderen vaak pijnlijk wordt onder-
vonden, omdat het aan dezen aanvoer nog al eens schort en
men er zelf veelal zoo bitter weinig aan kan doen. Doch ook de financiering van het herstel is een probleem. Een
overwegend agrarisch gebied heeft over het algemeen naar
verhouding vrij weinig gemakkelijk te realiseeren geld-. en
kapitaalmiddelen, omdat het meeste in grond opstallen
en andere bedrijfsactiva is geïnvesteerd. De financiering
moet dan ook voor, een belangrijk deel van buitenaf
komen en mag anderzijds ook niet blijvend een te grooten
last i’oor het betrokken gebied worden, omdat anders van
een rendé.bele economisché activiteit in de toekomst,
vooral op agrarisch gebied, geeo sprake meer is. Een veel
gehoorde klacht uit dit gebied is dan ook, dat het herstel
,,veel te duur is”, dat men het niet kan betalen en met
dergelijke hooge lasten nooit uit zal kunnen komen, waarbij vooral het euvel van het provisorische of gebrekkige herstel

nog een extra-belasting beteekent.
Samenvattend geldt dus in het bijzonder ten aanzien
van h’et herstel van deze agrarische streek:
Dat spoedig herstel voor West-Zeeuwsch-Vlaanderen
zelve en voor het geheele land zeer gewenscht is.
Dat dit gebied voor een groot deel zichzelf niet kan
helpen ‘en dus aanvoer van materialen en vakbekwame
arbeidskrachten noodzakelijk is.
1)

Dat de financiering van het herstel, ook met het
oog op de toekomstige rendabiliteit van dit gebied, bij-

zondere voorziening en e’fficiënten wederopbouw vereischt.

I’Vederopbouw e’an een geïsoleerd gebied.

Vrijwel de eenige aanvoerwegen van het Land van
Cadzand loopen over de Wester-Schelde via Vlissingen-
Breskens en over België via Antwerpen. De moeilijkheden
van aanvoer naar ‘het veel besproken Walcheren zijn al enorm groot, en als dat bereikt is, is dat dan nog slechts
het uitgangspunt van het vervoer naar, Zeeuwsch-Vlaan-
dei’en. De aan- en afvoer via België biedt bij de nog be-
staande internationale verkeershindernissen en deviezen-
moeilijkheden zooveel problemen, dat deze in het algemeen
enkel nog voor den individueelen smokkelaar (of zwart-handelaar), in het groot of het klein, rendabel genoeg is.
Wij zagen hierboven al, dat juist voor dit gebied de aan-
voer van buiten van bijzondere beteekenis is en de verkeers-
hindernissen leggen daarmede nog eens bijzonder den
nadruk op de wederopbouwmoeilijkheden van dit gebied.
Niet enkel, dat de aanvoer vaak zeer traag en moeilijk
gaat, maar deze wordt daardoor ook nog éxtra duur. Dit
laatste, de kostprijs van het vervoer, biedt ook nog bij-
zondere problenien voor den handel in deze streek, die met
de belangrijke schade aan gebouwen etc., de thans alge-
meene verarming in deze streek, toch al vele moeilijkheden
heeft. Immers, voorzoover het gaat om goederen met vast-
gestelde prijzen, bijv. consumptiegoederen voor den detail-
handel, die elders uit ,,Holland” moete,n worden aange-
voerd, beteekenen de bijzondere kosten van het vervoer,
dat de vastgestelde marges ten eenenmale onvoldoende
zijn om nog eenige winst mogelijk te maken. De pl’ijs-vaststelling is nl. veelal niet regionaal gedifferentieerd, zoodat de handel in dit gebied ten volle de nadeelen en
kosten van dit isolement te dragen krijgt. Ook de moeilijk-

‘)
Voor het bouwplan 1946 zullen 2.500 bousvakarbeiders nooêig
zijn. In W.
Z.
VI. zijn er slechts circa 150.

.,r

15 Mei 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

311

heden van het veelvuldig, noodzakelijk contact met ,,den
1-laag” zijii voor deze streek, nog sterker dan voor de vèle

andere randgebieden onder het stelsel van een hoofdzake-
lijk Centraal geleid economisch leven, bijzonder groot,
kostbaar en tijdroovend. Zoolang de verkeersisolatie zoo
sterk blijft, en daar ziet het voorloopig nog wel naar uit,
zou in deze cle eenige mogelijkheid zijn eep decentralisatie
en localiseering van zooveel mogelijk regelende bevoegd-
heden.

Samenvattend, is dus hier het algemeene probleem, ook
voor heel Nederland, om bij een centraal geleide economie en wederopbouw de moeilijkheden van de verkeershinder-nissen t.o.v. de geïsoleerde randgebieden zooveel mogelijk
op te vangen door een efficiënte en soepele toepassing en
uitvoering der te nemen maatregelen ten aanzien van die
afgelegen streken, waarvan de wederopbouw en het herstel
een landsbelang is.

T’Vederopboua Qan een gi’ensgebied

West-Zeeuwsch-Vlaanderen had in normale tijden altijd
nauw en veelvuldig contact op economich gebied met
België. Veel landbouwproducten, zooals suikerbieten,
vlas, aardappelen, stroo werden daarheen vervoerd, vele
consumptiegoederen door de bevolking in België aange-
schaft. Een ontwikkeling, die bij de altijd vrij gebrekkige
verbindingen met ,,den overkant” zeer begrijpelijk was.
Thans loopt dit contact, officieel althans, nog vrij stroef.
De afvoer, van belangrijke hoeveelheden landbouwpro-
ducten, die normaal altijd naar België gingen, waar ook nu
aldaar veelal goede afzet voor mogelijk is, en die door de vervoersmoeilijkheden haast niet naar ,,Holland” kunflen
worden getransporteerd, stagneert nu vaak in ernstige
mate, met als gevolg: bederf, kwaliteitsverlies en groote
schade voor producenten, handelaars en ook., voor ons
geheele land. Tal van uitvoercontacten, die vFoeger
plaatselijk goed er(snel werkten, worden nu door een meer
centrale Organisatie van den uitvoer buitén werking
gesteld, met als gevolg, dat er per saldo ‘vaak van uitvoer
in het geheel niets komt. Deze gang van zaken, hoe onver-
mijdelijkwgllicht ook, is nu niet direct bevorderlijk voor het
gevoel in deze streek, dat het herstel van Zeeuwsch-Vlaande-
ren op alle mogelijke manieren wordt bevorderd. Ook het
vergelijken van de eigen nog vaak zeer gebrekkige goederen-
voorziening en den toestand in het buurland, waarbij men
uiteraard hoofdzakelijk ziet ,,wat voor oogen is”, kan wel
eens tot minder vleiende conclusies en tot nog minder
gewenschte daden ten opzichte van den wederopbouw in
Nederland leiden.

Een ander belangrijk aspect is, dat de wederopbouw in
het eveneens verwoeste deel vlak over de grens om zoo
te zien aanmerkelijk meer gevorderd is dan in de eigen
streek.

Al deze moeilijkheden zijn uiteraard niet gemakkelijk
op te lossen, maar het bestaan hiervan moge toch in alle
opzichten een aansporing zijn, om met den wederopbouw

van dit Nederlandsche’ grensgebied ten volle ernst te
maken en elke onnoodige stagnatie of gevoel van vergeten
te worden met alle macht te voorkomen..

Slot beschouwing.

Het herstel van Nederland,, na 5 jaar uitbuiting en ver-
nieling, is een enorme taak. Wie ziet, met welke tallooze
moeilijkheden wij nationaal en internationaal te kampen
hebben, kan niet anders dan met respect op het resultaat
van een jaar wederopbouw terugzien. De opbouw van
West-Zeeuwsch-Vlaanderen biedt hierbij nog tal van bij.
zondere moeilijkheden; moeilijkheden, die, zeer begrijpelijk,
soms pllatselijk niet altijd in het grootere verband en
daarmede niet in hun werkelijken omvang worden gezien.
Vele economische vraagstukken, die zich hier voordoen, zijn
inhaerent eenerzijds aan de bijzondere ligging en speciale
structuur van dit gebied, anderzijds hangen zij nauw samen
met de moeilijkheden, die een gecentraliseerde overheids-
leiding op dit gebied voor de ,,uithoeken” met zich brengt.

Er is ongetwijfeld in het Land van. Cadzand al veel
gedaan, hard gewerkt en veelomvattende wederopbouw-
plannen worden of zullen worden uitgevoerd.

Dit artikel is geenszins als klachtenlijst bedoeld, de opzet
was slechts om eenige van de belangrijkste opbouwpro-
blemen voor West-Zeeuwsch-Vlaanderen in het grooter en
algemeen verband naar voren te brengen. Maar wie dit
thans zoo geteisterde en geschonden gebied vergelijkt met
ae schoone vruchtbare land,streek van vÔér den oorlog
kan niet anders dan den wensch uitspreken, dat hier door
de betrokkenen al het mogelijke, zelfs het schier onmoge-
lijke, worde gedaan om ook dit deel van Nederland zoo
goed en spoedig mogelijk uit zijn isolement en verval te
halen.
J.

DE ECONOMISCHE GEVOLGEN

DER PARTIEELE UITROEIING DER JODEN

IN NEDERLAND.

Zooals algemeen bekend mag worden verondersteld,
hebben de Duitschers tijdens de bezetting van Nederland
ongeveer 80 pCt. vkn de Joodsche bevolking den dood
ingedreven: Het ligt voor de hand, om te vragen, welke
de economische gevolgen zijn geweest van deze bijna

volledige uitroeiing van een groep der Nederlandsche be-
volking. Uit den aard der zaak Ïi
g
t een deel van deze
gevolgen op het gebied der imponderabilia. Het is on-
miskenbaar waar, dat het verdwijnen van geschoolde
Joodsche arbeiders, Joodsche intellectueelen en kunste-
naars ook op economisch gebied zijn nadeelige gevolgen
zal. hebben. Deze gevolgen kunnen onmogelijk in cijfers
worden uitgedrukt.

VooFzooveï’ de vermoorden behooren tot den tussclin-
handel kan men conciudeeren, dait, zoo er al economi-
sche gevolgen zijn, deze voo!’ de Nederlandsche bevolking
gunstig moeten worden geacht. Het ligt immers voor de
hand
;
dat deze plaatsen niet gemakkelijk kunnen worden
aangevuld en dat het wegvallen van de Joden de tendentie
zal hebben, om de voor den oorlog bestaande moordende
concurrentie te mitigeeren. Dit geldt ook voor het

verdwijnen van de Joodsche industrieelen en van het
Joodsche kleinbedrijf, te meef, daar de Duitschel’s er
VOO!’
hebben gezo!’d, dat Nederlanders zouden kunnen op-
treden als e!’fgenamen van hun Joodsche medeburgers.
Door het benoemen van behee!’ders heeft men de bedrij-
ven ten deele weten te behouden en door gedwongen
ariseering zijn belangrijke organisaties vrijwel ongeschon-
den in de handen van Ariërs van Nederlandsche hationali-
teit overgegaan. In dit geheele complex van verschijnselen
ligt een motief besloten, op grond waarvan men kan con-
cludeeren, dat in velerlei opzicht de onderdrukking de!’
Nederlandsche Joden voor ht Nederlandsche volk voor-
deel heeft opgeleverd.
Wij noemen mede in dit verband het optreden van de
,,bewai’iërs”. Het spreekt vanzelf, dat cijfers hierover niet
beschikbaar zijn, maar het mag van algemeene bekendheid
worden verondersteld, dat van de rnillioenen die door Joden aan Nederlanders ter bewaring zijn gegeven, om zoodoende
de goederen te beveiligen voo!’ roof door de Duitschers en
NSB-ers, slechts een gering percentage weder bij de
rechthebbenden of hun erfgenamen is teruggekomen.
Ook door de uiterst trage behandeling van het probleem van het rechtshe!’stel, o.a. Van de door Lippmann, Rosen-
thal, (niet te verwarren met de bonafide bankiersfirma
Lipmann, Rosenthal & Co.) in beslag, genomen Joodschë
vermogens, blijft tenslotte een, voordeel over vôor’ niët-
Joodsche Nederlanders tegenover Joden. Dëze uiterst
trage gang van het rechtsherstel toch brengt mede, dat
Jobdsche zakenlieden, die zeer aanzienlijke bedragen

312

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

,,gedeponeerd” hebben bij Lipmann,. 1osenthal, tot op

heden hiervan nog fiiets teruggekregen hebben, tengevolge
waarvan hun niet-Joodsehe concurrenten, na vijf jaren
voorsprong onder de Duitsche bezetting, nu nog, na een
jaar Nederlandsche vrijheid, ten aanzien van de finan-
ciering een zeer belangrijken voorsprong op hun Joodsche
concurrenten hebben verworven
1).
Zelfs door de recon-

structie, door de Joden zelf tei hand genomen, verwerft de Nederlandsche gemeenschap een niet onaanzienlijk voor-
deel. Zooals bekend mag worden verondersteld, hebben de
Joden in den meer dan deplorabelen toestand, waarin d
terugkeerenden uit de concentratiekampen verkeerden,

en den economisch even zeer wanhopigen toestand, waarin de onderduikers zijn geraakt, aanleiding gevonden, om met Jaodsche hulp uit het buitenland het teconstructiewerk zelf
ter hand te nemen. Zij zijn hierin op zeer genereuse wijze

gesteund door het American Jewish Joint Distribution
Committee en de British Jewish Relief Unit, welke in-
stellingen, behalve de financiën, die zij ter beschikking
stellen voor het lenigen van den ergsten nood, ook op onbe-
krompen wijze voor de financiering van de reconstructie
van geroofde en verwoeste sociale instituten zorg
dragen. Dit heeft tengevolge dat zeer aanzienlijke
bedragen dollar- en sterlingvaluta’s ten •gunste van
de Nederlandsche betalingsbalans kunnen worden ver-
kregen, zoodat ook hier van een direct voordeel voor het
Nederlandsche volk kan worden gesproken. Overweegt
men nu verder, dat een instituut als de HARK meent
geroepen te zijn, om op angstvallige wijze toe te zien, dat
bijv. niet één of andere Jood bij vergissing een uit
dezen hoofde geïmporteerd stukje textiel meer krijgt dan
een niet-Joodsche Nederlander, dan kan ook hier het be-
staan van een zekeren zeer vergaanden ertlust niet worden

ontkend.

Ten aanzien van de in beslag genomen Joodsche gemeen-
schapsgebouwen geldt iets dergelijks, alsnede van de
synagogen. Het is duidelijk, dat het geringe aantal over-
gebleven Joden niet meer in staat is, de synagoge-
gebouwen en andere Joodsche publieke gebouwen te
bevolken. FIet gevolg ervan is, dat er belangrijke ruimte
ter beschikking van niet-Joodsche instanties komt. Ook
ten aanzien van de particuliere huizen geldt, dat zelfs de
.Overheid zich niet ontziet, om de Joden ten bate van de
Nederlandsche economie lasten op te leggen, op een wijze,
• die slechts zeer zwak kan worden verdedigd. 1-let springt
in het oog, dat verschillende niet-Joodsche beheerders belastingen ten laste van Joodsche eigendommen in dé
bezettingsjaren niet hebben betaald. Zich houdende aan
de letter der wet, claimen de ontvangers nu deze belastin-
gen bij de Joodsche eigenaren, die hun eigendommen heb-
ben gerevindiceerd, ook over de jaren, dat deze eigenaren
in de concentratiekampen vertoefden en de baten van
deze eigendommen aan niet-Joodsche bezitters te kwader

trouw zijn toegevloeid. –

In het algemeen kan worden gezegd, dat de Overheid
niet afkeerig is van baten, die voortvloeien uit de af-
braak der Joodsche gemeenschap. Tengevolge van het uit-
-roeien van de overgroote meerderheid der JQden valt de
Nederlandsche Schatkist een belangrijke bate ton uit
hoofde van de successiebelasting. Erfenissen, die normali-
ter zouden zijn overgègaan van ouders op kinderen, gaan
nu over in een verder verwijderde linie met een
adequate verhooging -van de successierechten: een direct
voordeel dus voor de Nederlandsche Schatkist, een voor-
deel, ontstaan door nameloos leed en de economische

1)
Overigens moèt worden geconstateerd, dat de houding van de Regeering met betrekking tot rechtsherstel (welke op zichzelf veel
erger is, dan in dit beknopte artikel kan worden uiteengezet), de
verduistering, gepleegd door de hewariërs,en de cliicanes, die worden
gemaakt ten aanzien van hetop hun juiste bestemming terug bren-
gen van cle Joodsche oorlogspleegkinderen, alle drie terug gaan op
een zelfden geestelijken habitus: de wensch, om op te treden als erf-
genaam van de vermoorde Joden met voorbijziefl van de meest
elementaire rechten van de geringe rest der overlevenden

ruïne van haar Nederlandsche onderdanen. Van een ge

neigdheid tot leniging van dit leed doôr noemenswaardige
specifiek Joodsche nadeelen ten laste van de Schatkist
te laten komen, is tot dusver niet gebleken. Integendeel
heeft men zich met den.slagzin: Joden zijn Nederlanders
als andere Nederlanders, onttrokken aan de verplichting
tot vergoeden van de specifieke en uiterst belangrijke na-
deelen, die de Nederlandsche Joden hebben getroffen,

zelfs tot een bedrag, dat ten naaste bij gelijk kan worden
gesteld aan de voordeelen, die de Nederlandsche volks-
gemeenschap bij deze catastrophe ten deele ongewild,
ten deele ongewild maar welwillend ontvangen, en
zelfs ten deele geheel ongewild, heeft gehad. Hoe goed
de leuze ,,Joden zijn Nederlanders als andere Ne-
derlanders” door sommigen ook gemeend moge zijn,
in feite is zij neergekomen op een discriminatie,
met dien verstande, dat de buitensporige nadeelen, die de
Joden in den bezettingstijd hebben geleden, en de zoo

groote voordeelen, die Nederland en de Nederlandsche
gemeenschap uit dien hoofde hebben gehad, niet worden
gecompenseerd, veel erger nog, dat iedere
poging
zelfs,
om tot een dergelijke compensatie te komen, tot dusver

vergeefs op zich heeft laten Wachten
2).

Een zeer sterk sprekend staaltje hiervan vindt men ook.
in de politiek, die gevolgd werd door de levensverzekering-maatschappijen. Zooals bekend mag worden verondersteld,
bepaalt art. 1 van de verordening 54, 1943, dat Joodsche
verzekeringen per 30 Juni 1943 beëindigd waren. De
afkoopwaarde, resp. j van de premiereserve, moest worden
gestort bij Lipmann, Rosenthal. Uithoofde van deze bepaling
alleen reeds treedt de levensverzekeringmaa,tschappij
op als mede-erfgenaam van haar Joodschen verzekerde, in

plaats van, zooalshaar functie is,de nabestaanden schadeloos
te stellen yoor het verlies bij overlijden, tenzij er bereidheid
bestaat, om goed te maken, hetgeen dooi’ de Duitsche
ontrechting is bedorven. Wij zullen nogzien, dat van deze
geneigd,heid tot dusver zeer onvoldoende is gebleken,
doch willen eerst dit onderwerp iets verder uitwerken.
Vele Joden hebben ten tijde-van de dreiging der Duitsche
terreur hun premiebetalingen voorloopig stopgezet.
Als regel hebben de verzekeringmaatschappijen hiervan
een dankbaar gebruik gemaakt, om de polis eens en voor
goed te royeeren. Een zeer nauwkeurige schatting omtrent
deze materie is moeilijk, omdat stafistische gegevens
ontbreken, doch men is aan den veiligen kant, wanneer
men taxeert, dat het voordeel, datde levensverzekering-
maatschappijen uit één en ander genoten hebben, ongeveer
7 millioen guldens bedraagt. Er is geen sprake van, dat men tot dusver heeft kunnen waarnemen, dat de maat-
schappijen bereid zouden zijn, om ten minste het bedrag
van de winst ten bate der benadeelde Joodsche verzekerden
af te staan. Fletgeen tot dusver bekend is geworden
omtrent eventueele restituties, doet concludeeren, dat
in ieder geval gepoogd wordt om een belangrijke winst
voor de toch al sterk gegroeide reserves der Nederlandsche levensvarzekeringmaatschappijen -voorgoed te behouden.

Hierbij moet dan nog rekening worden gehouden met
het feit, dat de functie• van de levensverzekeringmaat-
schappijen, goed opgevat, zou mede brengen, dat het on-
tijdig eveilijden van een zeer groot aantal Joodsche ver-
zekerden tengevolge zou hebben, dat zij zich uit dien hoofde
belangrijke verliezen zouden getroosten. In feite is hetdus
zoo, dat niet alleen de verliezen, uit hoofde van de
enorme sterfte onder de Joden op cle resteerende Joodsche
gemeenschap worden afgeschoven, maar dat zelfs de

‘)
Men heeft de leuze ,,Joden zijn Nederlanders als andere Neder-
landers” en de daarmede gepaard gaande resignatie ten aanzien
van Joodsche
recovery
getracht te motiveeren met het argument,
dat men zoodoende het in Nederland dreigende antisemitisme
wind uit de zeilen tracht te nemen. Dit is een logica als van den
man, die bang is om in het water te vallen en daarom reeds bij voor-
baat er in springt. Uit vrees voor antisemitisme past men een poli-
tiek toe, die onder schoon klinkende leuzen wezenlijk als een anti-
semitische verschijnt.

t-

:-

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

313

Le

winsten, dié geheel of ten deele, uit hoofde van ontrechting zijn ontstaan, aan deze bijzonder benadeelde groep worden
onthouden. In werkelijkheid is hier sprake van een directe
discriminatie.

Van de 200.000 tengevolge van den oorlog overleden
Nederlanders waren 105.000 Joden. Van de overige 95.000
worden de verplichtingen uit hoofde van de polissen
zonder eeruig bezwaar nagekomen.
Intusschen valt het niet te ohtkennen; dat hier en daar
ook wel van meetbare nadeelen voor het Nederlandsche
volk kan vorden gesproken. Van oudsher was de diamant-
industrie een belangrijke tak van de Nederlandsche nijver-
heid, en juist in dezen tijd zou een floreeren van de diamant-
industrie belangrijk kunnen bijdragen tot de verbetering
van de Nederlandsche valutapositie. Van dezen tak van
bedrijvigheid moet worden gezegd, dat zij door de Duit-
schers onherstelbaar werd beschadigd. Natuurlijk is weder-
om het vervaogen van een Joodschen werkgever door een
niet-Joodschen werkgever op.zichzelf economisch irrelevant,
met dien verstande, dat het toch altijd voor den niet-
Joodschen Nedei’lander een voordeel blijft, dat hij aan de
uitroeiingspolitiek van de Duitschers te danken heeft.
Belangrijk is echter, dat kort voor den oorlog zeer be-
langrijke Nederlandsche diamantindustrieelen zijn uit-
geweken naar Amerika en, mede gezien den gang van zaken
in Nederland, er niet aan denken, om weer naar de lage
landen terug te keeren. Gezien de bijzondere capaciteiten en de ver doorgevoerde specialisatie van de industrieelen
in quaestie moet hier gespröken worden van open plaat-
sen, die niet vervulbaar zijn. Wellicht nog belangrijker is
het, dat van de Joodsche arbeiders in de industrie, arbei-
ders van zeer groote vakbekwaamheid, een zoodanig groot
gedeelte is uitgeroeid, dat van een vervullen van deze
plaatsen naar menschelijke berekening geen sprake kan
zijn. 1-liet schijnt een vaktraditie, die door geslachten is
doorgegeven, een
Vol
Ve spelen. Zoo is het bijv. de Antwerp-
sche concurrentie, ondanks oogluikend toegestane belasting-
ontduiking en andere middelen van unfai/e concurrentie,
nooit gelukt, om een zoodanigen arbeidersstand te kweeken,
dat de kern van de Amsterdamsche diamantindustrie
kort worden tenondergebracht. De dood van de overgroote
meerderheid van de Amsterdamsche JQods.che diamant-
bewerkers heeft dus wel degelijk een vacuum doen ont-
staan, dat niet kan worden aangevuld en dat zelfs zoo be-langrijk is, dat men na globale taxatie kan zeggen, dat-de
Amsterdamsche diamantnijveheid de dubbele productie
zou kunnen bereiken van de tegenwoordige, wanneer zij slechts weer de beschikking had over
haar
oude bekwame

vakarbeiders. 1

let nadeel voor de Nederlandsche valuta-
positie, dat hieruit voortvloeit, is evident. Bij het conplu-
deeren tot dit evideute nadeel moet echter onmiddellijk
worden geconstateerd, dat de diamantindustrie ook inder-
daad een uitzondéringsgeval voorstelt. Bij alle andere
branches, waar de uitroeiing der Joden ten bate van niet-
Joodsche concurrenten heeft plaatsgevonden (bonthandel
en -bewerking bijv.), kan men niet spPeken van onvervul-
bare plaatuin en kan dus van een nadeel roor Nederland
moeilijk, gesproken worden.

Natuurlijk is het duidelijk, dat onder de goederen, die
door de Duitschers zijn geroofd, naast Nèderlandsche
goederen ook Joödsche goederen zijn geweest. Het nadel,
dat door dezen goederenroof ntstond, is voor de Neder

landsche economie hetzelfde, onverschillig, of dit Joodsche
of niet-Joodsche goederen aangaat, behalve wanneer dc
Joodsche eigenaars van de geroofde goederen zijn gedood.
In dit geval staat tegenover de vermindering van het
Subsistenzmittelfonds weer een vermindering van het
aa.nta.l monden, dat uit dit fonds moet worden gevoed,
en dan is dus het nadeel, dat de Nederlandsche economie
lijdt tengevolge van vermindering van di beschikbare
goederen gecompenseerd door den dood van de oor-
spronkelijke eigenaars dier goederen.
In verband met het bovenstaande

k9men wij tot de

volgende conclusies en samenvatting:


– De nadeelen voor Nederland, die als gevolg van de
Duitsche onderdrukking van de Joodsche bevolkingsgroep zijn ontstaan, liggen- voor een groot deel, hetzij op moreel
gebied, hetzij op het gebied der economische imponderalilia.
Nadeelen op moreel gebied zijn: het moreele bederf,
dat ontstond in den kring der bewariës en in het algemeen
in de geprikkelde hehzucht der erflustigen. Op imponde-
rabel economisch gebied liggen de nadeelen in het ver-
dwijnen van creatieve geesten, zooals men ze hier en
daar kan veryachten in den kring van intellectueelen en

kunstenaars, en verder in het inboeten van een zekere
vakbek*aamhëid, die

echter alleen in de diamantindustrie-
tot een meetbaar economisch gevolg heeft geleid. Verdere
economische gevolgen kunnen alleen als vo.ordeelig voor Nederland worden gezien en het is wel erg, om te moeten
concludeeren, dat de Nederlandsche samenleving zeker
niet alles in- het werk heeft gesteld, om deze voordeelen
zoo klein mogelijk te doen zijn.

S. KLEEREKOPER.
I%Taschrif t

Dit artikel van Dr. Kleerekoper zal vermoedelijk bij
menig lezerreactie opwelcken. Teneinde een omvangrijke
polemiek, waarvoor het papier ontbreekt, te vermijden,
willen wij in een kort redactioneel onderschrift enkele op-
merkingen maken naast en tegenover des schrijvers betoog.
Het was onze bedoeling, in dit speciale nummer een beeld
te geven van de ontwikkeling van het economisch leven
tengevolge van de door de oorlog aangerichte verwoestin-
gen. De aanblik van een Amsterdamse wijk, vroeger vol
leven en levendigheid, vol geest en bedrijvigheid, nu ver laten, vervallen, vol onbewoonde woningen, Ongebruikte
winkelruimten, alle zonder glas, vele zelfs zonder luiken,
me-t gapende hiaten, waar het hout der huizen aan de kachel
ten offer is gevallen en wat er overbleef is afgebroken of
ingestort; die troosteloze aanblik van een typisch deel
van onze hoofdstad, dat in onze gedachte eigen functies
in het locale, en nationale bestel vervulde, gaf ons aanlei-
ding, aan de ontwrichting van dat deel der Nederlandse
samenleving aan artikel tè doen wijden. Dr. Kleerekoper
leert ons thans, dat hier vrijwel geen ontwrichting, slechts verschuiving, persoonswisseling is te constateren, behou-
dens op enkele punten; zoals de diamantindustrie en het.
werken der prominente beoefenaren van kunst en weten-
schap. Deze praemisse leidt hem zelfs tot de stelling, dat cle
onderdrukking en de partiële uitroeiing van de Joodse
Nederlanders voor het Nederlandse volk voordeel zou
hebben opgeleverd.
Tegenover schrijvers mening, dat er in de meuite be-
clrijfstakken slechts persoonswisseling heeft plaatsgevon-
den, staan wij sceptisch. Die gedhchte ont,kent het per-soonlijk element -in de bedrijfsleiding, waardoor zowel
naam en traditie als vernieuwing en groei, en voorts de
,,sfeer” van het bedrijf, de intieme relatie met medewerkers
en zakenvrienden en de informatie omtrent markten en
marktpersoneel worden onderhouden. Wij zijn ervan-over-
tuigd, dat in tal van branches die typische groot- en klein-
handelszaken, vol van dynamiek, open xoor nieuwe snufjes,
nieuwe methoden, nieuwe branches zelfs, node zullen wor- –
den gemist. Zeker, er zullen cQncurrenten zijn, die zich van gevaarlijke, mededingers bevrijd achten, maar daar, waarde
gevaarlijkste mededingers de vitaalste vakgenoten zijn, is
hun wegvallen veelal een verlies voor het geheel. Zo kan
ook het uitsterven van die grote gtoep geoefende en in c1
bedrijven geheel ingeleefde magazijn- en vinkelbedienden
niet anders dan remmend werken op de distributie, zodra
assortiment en verkopersdiensten weer van betekenis
worden. En men v.eronachtzame ook niet de betekenis
van de handel in ,,ongeregelde goederen”, enerzijds voor
de calculatie van fabrikant en grossier, die de opbrengst van de restanten aan. de normale. prijszetting ten goede
doen komen, anderzijds voor het budget van de weinig
– koopkrachtigen.

314

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

Maar laat ons eens met Dr. Kleerekoper medegaa.n en aannemen, dat er, afgezien van enkele bepaalde sectoren
in – het economisch leven als geheel geen ontwrichting
heeft plaatsgevonden, doch slechts” persoonswisseling.
Mag men dan zeggen, dat die voor het Nederlandse volk
voordeel heeft opgeleverd? Enkele verschuiving kan noch
voordeel, noch nadeel brengen. Het Nederlandse volk
omvat toch mede de Nederlanders van Joodsen bloede. Wij
nemen aan, dat Dr. Kleerekoper bedoeld heeft voordeel
voor het ,,arische” deel van het Nederlandse volk. Door dit
tezeggen maakt men dezelfde generaliseringsfout, die de
antisemieten steeds maken, indien zij een misslag van een
bepaalden Jood aan alle afstammeliigen van Jacob aan-
rekenen. Zeker, er zijn profiteurs geweest. Er zijn vrienden
en gewezen medewerkers, die zich in de bedrijven hebben
genesteld, er zijn bewariërs, die zich de hun toevertrouwde
goederen hebben toegeëigend, er zijn concurrenten, die’
hun voorsprong uitbuiten. Maar het Nederlandse volk mag
men ten deze geen blaam aanwrijven. Het heeft reëler on-
schuld dan Pilatus. Naast de – overigens begrijpelijke –
bittere uitingen
,
van Dr. Kleerekoper past de dankbare

waardering voor talrijke duikouders, bewariërs, zaakwaar-
nemers mde letterlijke betekenis, die met inzet van de eigen
persoon, met gevaar ook voor hun gezin en hun gehele
bëzit, persoon en goed van de Joodse landgenoten, die zich
aan hen, hadden toevertrouwd, hebben beschermd. Ook
voor de velen, die – in tegenstelling tot het ,,morele

bederf van de geprikkelde hebzucht” – het odium van
,,Judenknecht” te zijn, op zich hebben geladen door in het
openbaar of op Duitse bureaux op te komen tegen het on-recht ,,hun medeburgers van Joodse afkomst aange

laan”.
Erkend wÖrde ook de morele winst, blijkende uit de her-
haalde stappen der Kerken en het van moed getuigende wekelijkse gebed voor de Joden: voor de eerste maal in
de geschiedenis heeft de Christelijke kerk de Joden
tegen vervolgingen beschermd. Neen, het Nederlandse vôlk
heef t niet geprofiteerd van deze slachting.
Natuurlijk blijft de vraag open, of er nog onvervulde
morele verplichtingen zijn. Er is alle aanleiding, die vraag
met kracht aan te pakken. Naar de indruk, die wij hebben
opgedaan, te oordelen, geschiedt zulks ook, al vordert de
beantwoording langza,am.Dat kbn ook niet anders, gezien
de zéér gecompliceerde chaos, waarin de bezetter de Joodse
aangelegenheden heeft achtergelaten. Het complex Lipp-
mann Rosenthaj, Grundstückverwaltung, Omnium, enz.,
is in behandeling, het onroerend-goedprobleem met al
zijn hypothecaire voetangels en klemmen evenzeer, de
kwestie van de afgekochte polissen dito. Dat die op allerlei
wijzen door bezetters en hun_handlangers vertroebelde
aangelegenheden nog. niet geregeld zijn, wekt begrijpelijk
ongeduld en verbittering, maar mag niet worden gezien
als voordeel voor het Nederlandse volk, noch als ongun-
stige discriminatie van het Joodse deel daarvan. En dat,
zolang men geen kijk kan hebben op de toegebrachte
schade, de verdeling ervan en haar gevolgen, er ook geen
sprake kan zijn van een regeling voor vergoeding of tege-
moetkoming, is begrijpelijk.

Tegenover scheip en formeel optredende belasting-
ambtenaren stelle men een stap bij hun superieuren: het
Departement van Financiën staat in het algemeen sympa-
thiek tegenover pogingen om de hardheden van belasting-
wetten in dergelijke gevallen weg te nemen. Zulk een
binnenskamers onderhoud met resultaat is doorgaans

beter dan openbare verbittering door generalisatie van
extreme gevallen.
Wij zijn ervan overtuigd, dat het Nederlandse volk in
zijn geheel het verlies van zovele zijner leden van Joodse
afkomst als een pijnlijk verlies gevoelt en dat voor het
overigens door ,het oorlogsgeweld vrijwel gespaarde
Amsterdam de vele gapingen in het Zuidoosten van de

oude stad een zware wonde zijn, niet alleen om de uiterlijke
aanblik.
P.

WALCHEREN NA DEN OORLÔG.

Veel is reeds gesproken en meer nog geschreven over de
ramp, welke Walcheren heeft getroffen gedurendé de
oorlogsjaren, een ramp, welke begonnen is met het bom-
bardement van Middelburg op 17 Mei 1940 en die culmi-
neerde in de inundatie en de daarmede gepaard gaande
verovering van het eiland in den loop van Octobér en begin
November 1945. Hiertusschen liggen de tallooze bom-
bardementen en andere oorlogshandelingen, waaronder
Valcheren heeft geleden.
Het is dan ook genoegzaam bekend, welke schade Wal-
cheren heeft geleden.
Veel minder is bekend omtrent de voortdurende economi-
sche impasse, waarin Walcheren is geraakt en waaruit dit
eiland tot eiken prijs zal moeten worden verlost. Want
evenals een ziek lichaamsdeel schade doet aan het geheele
lichaam, evenzoo lijdt een land schade van een provincie
of een streek, waar de welvaart tot in de diepste vezelen is aangetast.
V66r den oorlog waren de drie voornaamste bestaans-bronnen op Walcheren: de landbouw, de industrie en het
vreemdelingenverkeer.

De landbouw.

De beteekenis van den landbouw op Walcheren v66r
de inundatie blijkt zeer duidelijk uit het percentage,
dat het landbouwareaal vormde van het totale oppervlak
van het eiland: 82pCt. van dit’oppervlak was in gebruik
voor den verbouw van agrarische producten. In aanmer-
king genomen de niet onbelangrijké oppervlakten, welke
op Walcheren worden ingenomen door woesten grond,
zooals stranden, duinen, vroonen (natuurlijke duinweiden)
en bosch, stelt dit percentage wel voldoende in het licht,
welk een belangrijk element d landbouw in de Walcher-
sche samenleving vormde.
Hoewel nog geen juiste cijfers ter beschikking staan,
wordt omtrent de vooroorlogsche productie in het geïnun-
deerde gebied eenigszins een indruk verkregen door de volgende, op bekende gegevens gebaseerde, ramingen.
Zoo bedroeg de jaarproductie voor 1940 gemiddeld yoor:

Granen

………………..18.700

ton
Peulvruchten …………….6.00
Aardappelen …………….13.650
Bieten (suiker- en voeder-) .

78.000
Uien

…………………..2.270

Voorts was er nog een Vrij belangrijke teelt van handels-
gewassen. –
Detuinbouw, hoewel in opkomst, was in het geïnundeerde
gedeelte van Walcheren slechts van belang voor de directe
voorziening van het eiland.
Van groote ,beteekenis was echter de veeteelt. Over-
wegend vond men op Walcheren den gemengden bedrijfs-
vorm. Niet minder dan 45 pCt. van het landbouwareaal
werd ingenomen door weiland tegen 51 pCt. bouwgrond
en 4 pCt. tuingrond.’De extreme gevallenvan 6f uit-
sluitend bouwbedrijf 6f uitsluitend veebedrijf kwamen
slechts sporadisch voor. –
Vlak voor de inundatie waren in het geïnundeerde ge-
deelte aanwezig 4.700 stuks melkvee, 200 stdks mestvee en 4.400 stuks jongvee.
Zonder dieper op deze cijfers in te gaan, wat buiten het
bestek van dit artikel zou vallen, kan toch zeker hieruit
worden afgelezen, dat een zeer belangrijk stuk landbouw-
gebied te gronde is gegaan. En dit te gronde gaan zal hier
in den meest letterlijken zin moeten worden opgevat.
Immers,niet alleen, dat de behuizingen van de landbouwers
voor een groot deel zijn verwoest of zwaar beschadigd,
de schuren en stallen vernietigd, de landbouwwerktuigen en
machines verloren gegaan en het vee en de paarden weg-
gevoerd, maar het rieest essentjeele voor den boer en zijn
bedrijf: de grond, is leyenloos uit het water tevoorschijn
gekomen. Daarmede is het geïnundeerde Walcheren’, dat is

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

315

6/7
van het geheele eiland, landbouweconomisch voor jaren
voor de Nederlandsche volkshuishouding uitgeschakeld.
Niet dat men stil zit op Walcheren. De worsteling om het
herstel van de dijken, een strijd, waarbij men langs den
rand van het technisch mogelijke is gegaan, is beëindigd.
Walcheren is behouden en weer droog. Reeds zijn 6.000 ha
van demeest ontzilte gronden ingezaaid met hoofdzake-
lijk gerst en klaver. Werkt het weer mee, d.w.z. komt er
niet te langdurig warm weer en valt er geregeld wat regen,
dan is van deze 6.000 ha. wel eenige oogst te verwachten.
Het lager geworden zoutgehalte, dat vrijwel overal be-
neden de 10 gram per L. bodemvocht en dikwijls zelfs
beneden 5 gram is gedaald, maakt dezen plantengroei weer
mogelijk. Het in het tweede jaar optredende structuur-
verval, als gevolg van de verdringing van het calcium in den grond door het natrium uit het zeewater, doet echter
voor het volgende oogstjaar een daling van de opbrengst
voorspellen. Eerst daarna zal een geleidelijke stijging van
de oogstopbrengsten inzetten, waarna tenslotte na 6-8
jaar weer de normale productie kan zijn bereikt. Deskun-
dige voorlichting omtrent grondbewerking, onkruidbestrij-
ding, bemesting, aanwending van gips en te verbouweji
gewassen, waarborgt. dat het herstel van de gronden
zoo snel mogelijk zal verloopen.
Het zal echter duidelijk zijn, dat in dezé periode van
herstel de landbouweconomische beteekenis van Walche-
ren voor ons land uiterst gering zal zijn en dat de econo-
mische waarde vooralsnog zeker niet zal opwegen tegen de economische inspanning, welke Nederland zich zal moeten
getroosten om dit verdronken land weej tot zelfwerk-
zaamheid en tot productie te brengen.
Hierbij dient tevens in aanmerking te worden genomen,
dat de landhouwtechnische structuur van de bedrijven op
Walcheren zoodanig was, dat niet volstaan kan worden
met een eenvoudig herstel van den ouden toestand. Her-
verkaveling van de landerijen met daarmede gepaard gaande vernieuwing en verbetering van het wegennet
en het waterloopenstelsel, verplaatsing van vernielde of
beschadigde boerderijen en zelfs herziening van de bedrijfs-
grootten, is dringend geboden. Ook vÔÔr den oorlog werden
dergelijke herzieningen overwogen, doch in verband met
de daaruit voortvloeiende aantasting van het unieke
Walchersche landschap bleven zij onuitgevoerd.
Nu alle plantengroei is gedood en men voor de taak is
gesteld een geheel nieuw landschap op te bouwen, dienen ook deze verbeteringen te worden uitgevoerd.

Dit beteekent echtervoor ons land een krachtsinspanning,
die vele malen grooter is dan het uitsluitend herstel van het
verloren gegane zou hebben gevergd. Deze krachtsinspan-
ning zal men, zich echter moeten getroosten, tenzij men
Walcheren aan armoede en pauperisme ten prooi wil laten.
V66r den oorlog verkeerden nI. vele landbouwbedrijven

als gevolg van den slechten cultuurtechnischen toestand
van den grond ende te kleine bedrijfsgrootte in een voort-
durende zorg om hun bestaan. Zouden deze zorgen worden
verhoogd met de lasten van den wederopbouw, dan zou
dit een volkomen ontworteling van den Walcherschen land-

bouw beteekenen. Slechts door financieele, technische en so-
ciale hulp van oerheidswege is deze ramp te voorkomen.
Zoo is bij den minister van Landbouw en Visscherij
bepleit om in den Noord-Oostpolder een voldoende hoeveel-
heid land te reserveeren ten behoeve van gedupeerde
Walchersche grondgebruikers, teneinde dezen de gelegen-
heid te bieden vrijwillig naar den Noord-Oostpolder te
emigreeren. Met de hierdoor in Walcheren vrijkomende
gronden hoopt men dan de 461 te kleine bedrijven (van
de in totaal 1.300) zoodanig te vergrooten, dat behoorlijk
rendabele bedrijven ontstaan.

Slechts op deze wij ze zal op Walcheren een sterke land-
bougemeenschap kunnen worden opgebouwd.

De ndustrie.

Bezien we thans’de moeilijkheden,waarmede de industrie

op Walcheren te kampen heeft, dan blijkt alras, dat hier
het zwaartepunt geheel anders is gelegen. Hier heeft niet
de inundatie tot de moeilijke omstandigheden geleid,
zooals bij den landbouw, terwijl evenmin 4e vernieling
van het productie-apparaat de directe oorzaak van de
impasse is, waarin de Walchersche industrie thans verkeert.
Uiteraard hebben de oorlogshandelingen zeer zware

schade toegebracht aan de fabrieksgebouwen, terreinen,
machines en werktuigen. Doch van veel meer beteekenis
dan deze schade, hoeveel millioenen deze ook mag beloopen,
is de omstandigheid, dat de fabrieken gelegen zijn in een
gebied, dat op de meest intense wijze frontgebied is geweest.
Na de bevrijding verkeerde Walcheren
in
dezelfde
geïsoleerde positie als een eeuw geleden. De Sloedam en de
Kreekrakdam waren opgeblazen. Spoorwegmateriaal was
vrijwel niet aanwezig en kon door de vernieling der dammen
en doordat de brug bij Vlake was opgeblazen niet worden
aangevoerd. Auto’s varen door het in Noord-Frankrijk
verslagen en in wanorde door Zeeuwsch-Vlaanderen en
Walcheren terugtrekkende Duitsché leger voor een zeer
groot deel meegenomen en voorzoover nog auto’s waren verstopt, doken deze in den meest letterlijken zin ondrin het ‘zeewater, dat Walcheren overspoelde.

De waterwegen waren in deplorabelen toestand; de slui-
zen in het kanaal door Walcheren aan beide zijden ver-
nield; tallooze groote en kleine schepen in de haven’van
Vlissingen tot zinken gebracht, die thans nog, door het
gebrek aan bergingsmateriaal, de scheepvaart ernstig
belemmeren; de kaden en de geheele havenoutillage
één groote puinhoop. Een klein gedeelte van den kademuur
is intusschen hersteld, maar voorloopig kan de Mij.
,,Zee-
land” zijn dagelijksche bootdiensten op Engeland nog niet
van Vlissingen uit ondernemen, doch heeft daarvoor tijde-
lijk ligging gekozen in Rotterdam.

Radicale vernieling van industrie heeft zich in “Walcheren
echter vrijwel niet voorgedaan. Uitschakeling van bedrijven is dan ook niet te verwachten, behoudens dan van tijdelijken
aard gedurende de periode van herstel. Eerder leeft de
gedachte bij de belangrijkste industrieën tot vergrooting
vah hun capaciteit teneinde de concurrentiemogelijkheden
met het buitenland, waar de industrieën zich Ujdens den
oorlog hebben kunnen moderniseeren, te verbeteren.
Vooralsnog zullen deze bedrijven echter hun handen wel
vol hebben om de moeilijkheden, waarin zij door den oorlog
zijn geraakt, te overwinnen.

Denkt men op Walcheren aan industrie, dan geldt de
eerste gedachte Vlissingen en onmiddellijk daarop rijzen
voor het oog de groote fabriekscomplexën en de hellingen
en kranen van de Koninklijke Maatschappij ,,deSchelde”,
één van de groote scheepswerven en machinefabrieken
van ons land. Het heet in de wandeling, dat ,,De Schelde”
er goed is afgekomen, doch een speciale bommenkaart
toont de plaatsen aan van honderden bominslagen. Voor millioenen schade is er aangericht, welke de fabriek zelf
reeds heeft hersteld. Maar erger is, dat de stad dusdanig
yan’het oorlogsgeweld heeft geleden, dat het als woonstad
voor de arbeiders veel heeft ingeboet. Dit beteekent,
dat duizenden geëvacueerden nog niet naar Vlissingen kunnen terugkeeren, waardoor de industrie en speciaal
,,De Schelde” een sterk , tekort heeft aan arbeiders
en de wederopbouw door gebrek aan arbeidskrachten
slechts moeizaam op gang kan komen; een vicieuse cirkel,
welke niet eenvoudig is te verbreken. Het bpuwen van
woningen is in deze gehavende stad niet alleen een nood-
zakelijkheid om dakloozen weer aan huisvesting te helpen,
maar allereerst geboden om het economische leven weer
op gang te brengen en Vlissingen de functie van eerste
industrie- en hâvenstad van Zeeland terug te geven.
Tevens dient rekening te worden gehouden met de nieuwe

mogelijkheden, welke de sterk ont*ikkelde verkeerstech-
niek aan Vlissingen biedt. Hoewel als haven bij’ iiitstek
gunstig gelegen aan de monding van de Schelde, heeft
Vlissingen steeds te kampen «gehad met ‘de slechte ver-

3.16

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
15 Mej 1946

bindingen met het achterland en deweinige gedifferentieerd-
heid van het industrieele leven. Het ontbreken van ge-
schikte retourvrachten bemoeilijkte vershepingen naar

Vlissingen.
Nu allerwege een decentralisatie op industrieel gebied
merkbaar is en door hét uitvallen vad Duitsche industrieën
zich nieuwe industrievestigingsmogelijkheden voordoen,
komt voor Vlissingen de zoo lang verwachte kans om zich
te ontplooien. Ieder, die eenigszins met de sociaal-economi-
sche structuur van Zeeland op de hoogte is, zal deze ont-
plooiing toejuichen. De sterk eenzijdige oriënteering op den landbouw heeft in Zeeland een tekort aan bestaans-
.bronnen tot gevolg gehad, dat weer aanleiding is geworden
tot een groote emigratie van het agrarische bevolkings-
overschot naar gebieden buiten Zeeland. Hoewel een derge-
lijke levenskrachtige stroom van het platteland uitgaande voor de groote stedelijke centra zeer bevruchtend en ver-
nieuwend werkt en daarom onontbeerlijk is,is deze stroom
z66 krachtig geweest, dat hij in Zeeland tot een kwalita
tieven achteruitgang van de Zeeuwsche bevolking heeft

geleid.
Nu dit inzicht in Zeeland begint baan te breken en men
erop uit is nieuw kapitaal en arbeid voor Zeeland te interes-
seeren, is het noodzakelijk, dat in snel tempo de mogelijk-
heden worden geschapen om deze beide factoren, kapitaal
en arbeid, in Vlissingen naar behooren te ontvangen.
Ook hier geldt, evenzeer als bij den landbouw, de eind-
conclusie,dat het oog van de Overheid bij de hulp, welke
zij aan Walcheren biedt, in de eerste plaats gericht moet zijn
op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. Dan zal
Walcheren ook op industrieel gebied sterker uit den strijd
tevoorschijn komen dan het dezen is ingegaan.

Het 9reemdelingen’erkeer.

De basis van het vreemdelingenbezoek aan Walcheren
was de recreatiemogelijkheid, welke het eiland in zoo ruime mate bodd. Zwaarder nog dan den landbouw en de industrie

heeft de oorlog echter de recreatie in Walcheren getroffen
en langduriger ook zal hier de periode zijn van herstel en

wederopbouw.
Bij de ramp van 17 Mei 1940 verloor Middelburg vrijwel
alle historische gebouwen. en door de vernietiging van een
groot gedeelte van de oude binnenstad isde Middeleeuwsche
sfeer van het Zeeuwsche Brugge onherroepelijk verloren
gegaan. Onder de gestaag terugkeerende bombardementen
van Vlissingen is ook deze stad verworden tot een have-
boze plaats, terwijl bij de bevrijding de Boulevard met het
badcentrum nagenoeg totaal is vernield. Voorloopig is
Vlissingen als ontspanningsoord voor badgasten van elders
uitgeschakeld. Domburg is gedeeltelijk in puin geschoten;
de nog overgebleven hotels en pensions zijn meest alle be-
schadigd en voorts in bezit genomen door vluchtelingen uit
Westkapelle en van dedoor het water vernietigde boerde-
rijen. Ook Zoutelande vertoont vele wondë plekken; de
duinen geschonden, omgewoeld en met obstakels bezaaid;
de bosschen bij Domburg zwaar gedund en verwaarloosd.
En, alsof dit nog niet genoeg was, is tenslotte het geheelé
liefelijke Walcherensche polderlandschap met zijn meidoorn-
hagen en bekoorlijke erfbeplantingen door de zee wegge-
vaagd, die, na opnieuw bedwongen te zijn, niets anders dan
ëen grauwe slikkerige vlakte val ruïnes heeft achtergelaten
Veere, een lichtpunt in. de troostelooze woestenij van
Walcheren, is bijna onbeschadigd uit den strijd gekomen
en ook het in opkomst zijnde b&dplaatsje Vrouwenpolder
kan zijn recreatieve functie hervatten.
Hoewel het niet uitgesloten is te achten, dat, zoodra de
huisvestingsmogelijkheden dit weer toelaten, veel vreemde-lingen uit nieuwsgierigheid een bezoek aan het Walchersche
oorlogstooneel zullen willen brengen – het in oprichting
zijnde oorbogsmuseum zal wellicht stimuleerend hierop werken -, valt toch wel te verwachten, dat het geruimen
tijd zal duren, voordat d recreatiemogelijkheden op het
eiland weer zoover zullen zijn hersteld, dat opnieuw van
een geregelden stroom van badgasten sprake zal kunnen
zijn. Ook het massale bezoek van buitenlanders aan de
Middelburgsche markt op de Donderdagen. gedurende de
zomersche vacantiemaanden – waarbij de smalle straatjes
vaak een tienduizend extra bezoekers kregen te verwerken
– zal zeker voor langen tijd van de baan zijn. Of het uit-
blijven van deze haastige ,,sighteing”, georganiseerd door
de Belgische badplaatsen, een groote veriiespost zal zijn,
valt echter te betwijfelen. De rust en intimiteit van het
eiland, welke juist de aantrekkelijkheid van dit recreatie-
oord bij uitnemendheid uitmaakten, zullen hier zeker bij
winnen.

Bij het herstel van de recreatiemogelijkheden in Val-
che.ren moet en wordt ook reeds rekening gehouden met
de wenschelijkheid een beter publiek aan te trekken dan
het hierboven gesignaleerde bezoek. Met name Vlissingen
heeft in zijn herbouwprogramma den bouw van een mo-
dern, goed geoutilleerd badeentrum opgenomen, waarbij
ook aan de stichting van een golflinks aandacht is besteed.
Deze goed opgezette plannen in combinatie met het prach-
tige stratid, het eenige zuidplijke strand in ons land,
dat men hier aantreft, wettigt de goede verwachtingen,
die men van de toekomstige ontwikkeling van het vreem-
delingenverkeer hier koestert. Ook Zoutelandé en Dom-
burg zullen doör een goed gebruik te maken van de door de
verwoestingen ontstane mogelijkjieden in de toekomst
ook zeker aan aantrekkelijkheid winnen.
Voor het nieuw op te bouwen landschap in den vernielden
polder, worden met de uiterste zorg plannen ontworpen,
welke een waarborg zullen zijn, dat de recreatieve functie
van het polderland van Walcheren weer ten volle zal
worden hersteld. 1-loeveel ook vernield moge zijn, veel
is er ook nog over, dat aan het nieuwe landschap, al zal
dit ook van het oude verschillen, weer het typische Walcher-
sche karakter zal verleenen. De hooge blanke duinen van den Dishoek en van Zoutelande,de vuurtoren van West-
kapelle, de in oude glorie te herstellen Lange Jan van
Middelburg, het fijne silhouet van het stadhuistorentje
van Veere naast het donkere massief van de kathedraal,
zullen als vanouds weer de overal herkenbare vaste punten
in het Walchersche landschap zijn.
Rekening houdende met de steeds toenemende recreatie-
behoefte in ons land, de verbetering van het verkeer en
de gunstige ligging van Walcheren voor de Zuidelijke
provincies met haar sterk groeiende bevolking,en niet het minst de zeer gunstige bereikbaarheid voor buitenlanders
door den aanleg van een nieuw, modern vliegveld, mag
worden verwacht, dat het herstellende Walcheren groote
mogelijkheden in zich zal dragen voor een sterken opbloei
van het vreemdelingenverkeer. –

Conclusie.

Resumeerende moet dus worden geconstateerd, dat de
landbou’ en het vreemdelingenverkeer ii de eerstkomende
jaren vrijwel geheel hun economische en sociale beteekenis
voor ons land hebben ingeboet. Na het herstel wacht
beiden echter een veelbelovende toekomst.
De industrie is in veel mindere mate uitgeschakeld,
doch hier geldt, dat de zeer goede toekodistmogelijkheden,
welke zeker aanwezig zijn, slechts zullen kunnen worden
gerealiseerd, indien de Overheid haar volle medewerking
verleent bij het wegnemen van de groote belemmeringen,
welke de industrieën thans ondervinden door den deplo-
rabelen toestand, waarin Walcheren, als gevolg van de
oorlogshandelingen, is komen te verkeeren.
Dat de moeilijke omstandigheden, waarin de drie hier-
besproken .bestaansbronnen verkeeren, tevens een aan-
zienlijken terugslag op den middenstand doen gevoelen,
spreekt wel vanzelf. Wat dit voor gevolgen kan hebben
voor den toch voor den oorlog reeds al zeer zwken
middenstand van Middelburg, laat zich moeilijk voorspel-
len. Daar de ramp van 17 Mei 1940 in Middelburg juist
zeer vele winkelbedrijven heeftgetroffen, welke thans .voor

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

317

buitensporig hooge herbouwkösten worden geplaatst,
is de vrees gerechtvaardigd, dat deze overbelaste midden-
stand den zwaren economischen druk van de na-oorlogsche
jaren in een geteisterd gebied niet zal kunnen doorstaan.
De zwakste bedrijven zullen ongetwijfeld het loodje leggen.
De te vele vroeger aanwezige kleine, slecht gedreven winkel-
tjes en zaakjes zouden den cynicus met eenig recht kunnen
doen spreken van een gelukkige natuurlijke saneering.
De meer sociaal ingestelde toeschouwer zal echter geneigd
zijn om in een dergelijk verloop van zaken een falen van
de gemeenschap te zien, welké niet alleen moreel, doch
zeker ook economisch een verlies beteekent.
Mogen deze en de andere geschetste gevaren tijdig
worden onderkend.
Ir. M. DE- VINK.

DE GEVOLGEN VAN DEN OORLOG

VOOR HET TOERISME.

Het toeristenverkeer is, als zooveel andere takken van
het economisch léven, afhankelijk van twee hoofdfactören materie en organisatie. De afgeloopen oorlogsjaren hebben
op beide factoren ernstige -nadeelige gevolgen gehad,
zoowel direct als indirect. Op materieel gebied (gebouwen,
inrichtingen en landschapschoon) en in organisatorisch
opzicht (arbeidskrachten, verkeersapparaat) zijn groote
verliezen geleden, welke het na-oorlogsche •toerisme in
blangrijke mate dreigen te belemmeren.
Gelukkig zijn er enkele compenseerende krachten werk-
zaam, zooals het tekort aan deviezen voor vâcantiereizen
naar het buitenland, de bijzondere drang om er uit te trek-
ken, de lagere eischen van het publiek, waardoor althans
het binnenlandsche toerisme reeds nu gunstig wordt be-
invloed. Daarnaast wordt er energiek gewerkt aan het
herstel van geleden materieele schade en opheffing van de
desorganisatie. Op langeren termijn gezien zullen deze
wederopbouwwerkzaamheden in beteekenis toenemen,
terwijl de genoemde compenseerende factoren, welke op
het oogenblik eei rol spelen, van steeds geringer belang
worden.

Materieele schade.

De voornaamste centra van het toeristenverkeer zijn:
de kuststrook (ihclusief de ‘Waddeneiianden); de Veluwe
met daarbij aansluitend in het Westen de Utrechtsche
heuvelrug en het Gooi, in het Oosten de Achterhoek en
Twente; Zuid-Limburg. Ook de steden in Noord- en Zuid-Holland, en wel vooral Amsterdam en Den 1

laag, trekken
veel vreemdelingen (waaronder een groot percentage
buitenlanders). Recreatiegebieden van geringere beteekenis
zijn gelegen in Friesland (meren en bosschen); Drente
(Hondsrug); Land van Nijmegen; Midden- en Oost-
Brabant.
De vermelde toeristencentra zijn ten deele gelegen in
streken, waar de oorlog rake klappen heeft uitgedeeld.
De kuststrook is, met uitzondering van Noordwijk en een
gedeelte van Scheveningen, vrijwel over de geheele lengte
ten offer gevallen aan den aanleg van Duitsche verdedi-
gingswerken (afbraak en inwendige vernielingen van hotels,
pensions en zomerhuizen ; vernietiging van strandboulevards
en natuurschoon), tetwijl het rechtstreeksche oorlogsgeweld
eveneens zijn tol heeft geëistht (Zeeuwsch-Vlaanderen,
Walcheren, Hoek van Holland). De Veluwezoom met zijn
vele groote hotels is tijdens den slag om Arnhem ernstig
getroffen. Nijmegen en omgeving, Midden- en Oost-
Brabant, waar zich langdurige gevechten hebben afge-
s.peeld, moesten zware scha.de incasseeren.
Vele hotel-, restaurant- en café-bedrijven’) zijn door de
oorlogshandelingen verwoest of zoo ernstig beschadigd,
dat herstel op korten termijn (materiaal-schaarschte)
onmogelijk is.

‘) In het vérvoig horeca-bedrijven te noemen.

Maar ook in de deelen van ons land, waar geen of ge-
ringe krijgsverrichtingen hebben’ plaatsgehad, is de mate-
rieele inrichting van de hotels, café’s, restaurants en pen-
sions zeer sterk achteruitgegaan. De omstandigheden
waren oorzaak, dat de ondernemers hun bedrijfsinventa-
rissen met geen mogelijkheid 6p peil konden houden.
Eenerzijds vorderingen door den Duitschen bezetter van

bedden, dekens, lakens, keukeninrichtingen, meubilair
e.d. afzonderlijk of zelfs van geheele inventarissen; ruwe
behandeling van inventaïissen door ingekwartierde mili-
tairen (‘van beide partijen!); diefstallen; meer dan gewone
slijtage en breuk tengevolge van een doorloopend volledige
bezetting van de capaciteit. Daar staat tegenover, dat er
vrijwel nog geen gelegenheid heeft bestaan om nieuwe
materialen aan te schaffen, terwijl het verrichten van
onderhouds- en herstelwerkzaamheden eveneens met
groote bezwaren gepaard ging. Als resultaat van vijf jaar
oorlogseconomie verkeeren de stoffeering, het meubilair,
de voorraden linnengoed, serviesgoed en glaswerk in de
meeste bedrijven dan ook in een deplorabelen toestand.

Wat er van de met zorg opgebouwde wijnvoorraden is
overgebleven, is treurig. Voor de in dit opzicht gespecia-
liseerde restaurateurs beteekent dit een verlies, dat slechts
na verloop van decennia kan worden goedgemaakt.
Werden in het bovenstaande de economische, in geld
waardeerbare materieele schaden in het kort weergegeven,
daarnaast dient gewezen te worden op de voor het.vreem-
delingertverkeer eveneens zeer belangrijke vernietigingen
en beschadigingen van natuurschoon en waardevolle bouwwerken, welke schade een meer ideëel karakter
draagt en niet in geidwaarde kan worden uitgedrukt.
Deze ideëele schaden zullen ten deele onherstelbaar blijken
te zijn en voor het overige zal het jaren duren, voordat de
getroffen streken weer in hun ouden luister zijn terug-gebracht en hun aantrekkelijkheid hebben herwonnen.
Voor het toerisme moet in ieder geval gerekend worden
op een blijvenden verliespost, welke vermoedelijk het
buitehlandsch bezoek voorloopig nog ongunstig zal be-
invloeden.

Anderzijds kan niét uit het oog worden, verloren, dat
Nederland als gewezen oorlogsterrein en als land, dat door
zijn houding tijdens de bezetting cle oogen van de wereld
op zich heeft gevestigd, een zekere aantrekkingskracht
heeft verworven voor die volken, welke onze vrijheid
hebben helpen heroveren. De in ons land aanwezige
soldatenkerkhoven en de plaatsen, waar de strijd heeft
gewoed, zullen voor de eerste tien jaren, en misschien nog
daarna, door talrijke vreemdelingen worden bezocht.

Desorganisatie.

De verwarring, veroorzaakt door den oorlog, doet zich
sterk gevoelen ten aanzien van de personeelsvoorziening.
Er is een ontstellend gebrek aan geschoolde arbeidskrachten,
waardoor het voor de exploitanten van de horeca-bedrijven
uiterst moeilijk is, de interne Organisatie van hun zaken
goed te doen functionneeren.
Tengevolge van de gedwongen tewerkstelling van
arbeidskrachten in het buitenland is bedienend en keuken-
personeel voor de hotels, café’s en restaurantsverloren
gegaan. Meestal zijn zij terechtgekomen in andere bedrijfs-
takken en wel voornamelijk in de industrie,’ wat voor de

scholing zeer nadeelig is geweest en vaak aanleiding blijkt
te zijn tot een permanentverlatenvan den horeca-werkkring.

De opleiding van nieuw personeel heeft, vooral in de
laatste oorlogsjaren, toen de jeugd moest onderduiken,
grootendeels stilgestaan. Daarbij komt, dat ook thans tal
van jongeren aan het bedrijfsleven worden onttrokken door
oproep in militairen dienst.

Een derde oorzaak van het huidige personeelstekort
is gelegen in het ontbreken van het vrij belangrijke con-

tingent werknemers van buitenlandsche nationaliteit,
dat vôèr den oorlog o.a. in de seizoenbedrijven werd in-
geschakeld. De in de horeca-bedrijven werkzame vreemde-

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

lingen accentueerden het min of meer internationale

karakter van de branche.-
Naast de desorganisatie op sociaal gebied stagt de voor
het vreemdelingenverkeer niet minder belangrijke tech-
nische desorganisatie van het Nederlandsche veïkeers-
apparaat. De transportmidde]en, welke de vacantie-
gangers naar de ontspanningsoorden moeten brengen, zijn
ernstig gehavend uit den oorlog tevoorschijn gekomen.

Floewel er al reeds een grote stap in de goede richting is
gedaan, hebben toch zoowel de spoorwegen en de auto-
bussen, als particuliere verkeersmiddelen (auto’s, motor-
rijwielen en fietsen) ten opzichte van den vroegeren toe-
stand een gevoelige aderlating ondergaan.

Çonipenseerende factoren.

Na in het voorgaande een summier overzicht gegeven te hebben van de ongunstige gevolgen van den Tweeden
Wereldoorlog, waarvoor het na-oorlogsche toerisme zich
ziet gesteld, zullen nu enkele woorden worden gewijd aan
de regenereerende factoren, welke kenmerkend zijn voor
het herstel vn het vreemdelingenverkeer.
Ondanks alle geleden verliezen en bestaande moeilijk-
heden en beperkingen zal het binnenlandsche vacantie-
bezoek in het komende zomerseizoen zich op een buiten-
gewoon hoog peil bewegen. Immers: de deviezenschaarschte –
maakt het vooïloopig onmogelijk om vacantiereizen naar
het buitenland te ondernemen. De categorie Nederlanders,
die vroeger haast vanzelfsprekend haar vacantie in den
vreemde ging doorbrengen, zal ook thans nog haar heil op
de binnenlands
che ,,markt” zoekén. Welke consequenties
dat zal hebben voor ons toerisme, valt af te leiden uit
het bedrag van ongeveer veertig millioen gulden, dat dnze
lndgenooten in het buitenland aan vacantiegenoegens
uitgaven. Daartegenover stond een bedrag van circa vijf
en een half millioen gulden per jaar, dat door buiten-
landsche toeristen in Nedérland werd verteerd, een cijfer, dat in de eerstkomende jaren wel niet bereikt zal worden.
De teekenen wijzen er op, dat de rèislust van de Neder-
landers in het aanstaandé seizoen zeer groot zal blijken
te zijn, ondanks bezwaren, ten aanzien van voeding, ver-,
voer en accomodatie. Na de ontberingen van de afgeloopen
jaren treft men overal een sterken drang nazi” verandering,
rust en ontspanning. Het is te hopen, dat deze vacantie-
behoeften zoo goed- mogelijk kunnen worden bevredigd,
daar herstel van arbeidskracht en werklust van niet te
onderschatten beteekenis zijn voor den nationalen weder-
opbouw van het economisch leven.
Aangezien we

tijdens de Duitsche bezetting geleerd
hebben met vele beperkingen genoegen te nemen, zullen
de vacantiegangers hun eischen, wat betreft reisgelegen-
heid, onderdak, voeding en service, kunnen aanpassen aan
de vele tekorten, welke op deze gebieden nog bestaan.
Men trekt er, het koste wat het wil, op uit. De ongunstige
positie, waarin de .verkeersmiddelen en de horeca-be-
drijven tengevolge van den oorlog zijn komen te verkeeren,
wordt door-deze mentaliteit waarschijnlijk meer dan ge-
compenseerd. Gebrek aan logiesruimte zal in vele gevallen
worden verholpen door het onderdakhrengen van vacantie-
gangers bij familie en particulieren.

FVederopbou.

Naarmate dé mogelijkheid tt het maken van plezier-
reizen over de

grenzen in toenemende mate geopend ‘zal
worden en het publiek hoogere eischen zal gaan stellen
aan hetgeen ons eigen land heeft te bieden, zullen de
factoren, die den wederopbouw beheerschen, een voor het
toerisme steedsrooter rol gaan spelen. Hoe sneller
dus de gevolgen van den oorlog weggewerkt kunnen worden,
des te sterker zal het na-oorlogsche vreemdelingenverkeer
staan. De herbouw van verwoeste en zwr beschadigde
horen,a-bedrijven zal in een zoo snel mogelijk tempo moeten
geschieden. Te vreezen valt, dat de schaarschte aan bouw-
rnaterialen: het voortduren van financieele onzekerheden
op belastinggebied, het uitblijven van definitieve schade
vergoedingen, alsmede de abnormale herbouwkosten,
nog langen tijd een ongunstigen invloed op het tempô van
den wederopbouw zullen uitoefenen, terwijl toch de op-heffing van deze remmende factoren evenveel middelen
vormt om den ondernemingszin te stimuleeren.
De tekorten aan de verschillende inventarisgoederen
zullen eveneens snel moeten worden ingehaald. De productie
van textiel, aardewerk en glaswerk, keukengerei en
meubilair komt in onvoldoende mate ten goede aan de
horeca-bedrijven, wellicht tengevolge van het eerst lang

zaam op gang komen der productie en prioriteiten van

andere belangen. –
Ook het personeelsprobleem moet worden aangepakt.
Het aa’ntrekken van buitenlandsche werknemers is weder-
om mogelijk en gewenscht. Deze aanvulling van het per-
soneelstekort dient slechts ter ove’brugging van seizoen-
tekorten en ter voorzièning in bijzondere functies. De
oplossing van het personeelsvraagstuk moet in ieder geval,
geheel of gedeeltelijk, worden gevonden in het opleiden
van een nieuwe generatie jonge arbeidskrachten. In vak-
kringen wordt thans aan de inrichting van het lagere en
hoogere vakonderwijs volle aandacht besteed, waarbij de
grootste moeilijkheden gelegen zijn, in het vinden van een
behoorlijke huisvesting en van bekwame leerkrachten.
Tenslotte: vreemdelingenverkeer vergt verkeersmiddelen
van allerlei aard. In normale tijden wil men, voor zijn

genoegen op reis zijnde, zich snel en comfortabel kunner verplaatsen. De belangen van het toeristenverkeer hangen
nauw samen met het vervoersapparaat, dat dus zoo snel
mogelijk op peil dient te worden gebracht. De spoorwegen
zijn al een eind in de goede richting. Een enkel voorbeeld:
het massale jaarbeursbezoek heeft, mede dank zij de trein-
verbindingen, een redelijk goed verloop- gehad. Vacantie-
houdend Nederland zal dientengevolge dan ook niet tever-
geefs een beroep doen op de vervoerprestaties van den trein,
ofschoon men voorloopig verschillende ongemakken op den koop toe moet nemen.
Het luchtverkeer is nog te veel ingesteld op de zakelijke
behoeften, zoodat het voorloopig niet voor toerisme in
aanmerking komt. De autobus en de auto zullen nog geen groote rol spelen
in het vacantieseizoen 1946. Het materiaaltekort is aan-
zienlijk en vele oudè wagens zijn van dubieuze hoedanig-
heid…. Om een evenwichtige verdeeling over de diverse verkeersmiddelen te verkrijgen, zal het automateriaal in sterke mate aangevuld dienen te worden.
Op ‘rijwielgebied zijn de vooruitzichten niet best te
noemen. Het ontbreken van een fiets, het vacantievervoer-
middel voor den korten afstand bij uitstek, belemmert
ernstig de verplaatsbaanheid van den toerist. Misschien
zou het opvoeren van de binnenlandsche productie hier de
.gewenschte oplossing kunnen brengen.

Toekomswerwachtin gen.

Met zekerheid kan worden voorspeld, dat de onmoge
lijkheid tot vacantiebezoek aan het buitenland het bin-
nenlandsche toerisme sterk zal begunstigen. Er is daar

naat eeii omstandigheid, welke waarschijnlijk ook op
langeren termijn een intensiever bezoek aan onze recrea-
tiegebieden tot gevolg zal hebben: met name het streven.
om
een steeds grooter deel van ons volk in het genot van
vacantie met behoud -van loon te stellen. Bij den weder-
opbouw en uitbreiding van den horeca-bedrijfstak dient
hiermede terdege rekening te worden gehouden. De sociale
vooruitgang zal het- contingent toeristen ‘met kleine
beurzen snel doen groeien, zoodat vele hotels en pensions
zich zullen moeten bezinnen op het verschaffen van een
prettig, maar

vooral goedkoop onderdak. Een winstgevende
exploitatie zal dan slechts mogelijk zijn, indien het stelsel
van de vacantiespreiding, waarover tot nu toe alleen
veel gepraat en geschreven is, in de praktijk wordt toege-past. De jaarlijksche onkosten kunnen op deze wijze ver-

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

319

déeld worden over een grooter aantal maanden, waarin de
seizoenbedrijven geëxploiteerd worden.
Ten aanzien van de komst van buitenlandsche gasten
naar Nedérland lijken de vooruitzichten minder gunstig.
Hun bezoek concentreert zich voornamelijk in de groote
steden in het Westen des lands en aan de kust, al zullen
tijdelijk ook andere gebieden aantrekkingskracht uitoefenen,
zooals hierboven in een ander verband reeds is aangestipt.
Bevordering van dit vreemdelingenverkeer is een lands-
belang van de eerste orde, het brengt deviezen binnen.
De landen, welke sterk geleden hebben van den oorlog,
zullen echter dezelfde gedragslijn volgen als ons land:
voorloopig geen buitenlandsche betaalmiddelen beschik-
baai’ stellen ten behoeve van plezierreizen.
De reizigers uit de landen, waarvoor deze overweging
niet geldt (Noord- en Zuid-Amerika, Zwitserland en Zwe-
den), zullen wij met alle kracht naar ons land toe moeten
trekken. Men realiseere zich daarbij terdege, dat het rela-
tief geringe bezoek van buitenlanders voor een belangrijk
deel is te wijten aan een tekort aan attracties, amusement
en vertier. Als Nederland iets minder degelijk wordt en zijn
ontspanningscentra wat meer op internationaal peil weet
te brengen, kan dit de inkomsten uit buitenlandsche
bron voor de ,,vreemdelingenindustrie” sterk beïnvloeden in gunstigen zin. Niet alleen de hotels en de bedrijven van
andere branches, die de buitenlanders iets hebben aan te
bieden (souvenirsl) zullen daarbij wel varen, ook onze
geheele nationale economie is ten zeerste gebaat met een
zoo groot mogelijken deviezenstroom. Nederland moet zoo spoedig mogelijkweer paraat zijn denvreemdelingte bieden,
wat hij wenscht. De horeca-bedrijven zullen zeker niet
achterblijven als deviezenverdieners hun onzichtbare
export van diensten op te voeren. –

N. VAN DER ZWAAL

DE INVLOED DER VERWOESTINGEN

IN LIMBURG.

Limburg behoort tot de zwaar getroffen provincies. Weliswaar is Zuid-Limburg Vrij ongeschonden uit de
strijd tevoorschijn gekomen, – al bestaat er-een kwade
kans, dat de toeristen, die hun vacantie in Valkenburg
gaan doorbrengen, planken in plaats van glas in de ramen
zullen aantreffen – grote verwoestingen zullen zij in de
glorieuze driehoek Sittard-Ma.astricht-Vaals niet vinden –
doch Midden: en Noord-Limburg, die maanden lang het
toneel van strijd zijn geweest, moeten inderdaad als zèer zwaar getroffen worden aangemerkt.

Bombardementen en beschietingen hebben er grote
schade aangericht. Huisraad, machines en gereedschappen werden geroofd. Grote uitgestrektheden akkerland werden
tot mijnenveld, tankgracht en loopgraaf. Prikkeldra,ad-
versperringen werden aangelegd, waar eerst land- en tuin-
bouw werden beoefend.

Er is in het afgelopen jaar hard gewerkt aan de weder

opbouw van Limburg. Vele woningen waren verwoest
doch voorzover er nog hersteld kon worden heeft de be-
volking, nadat zij uit haar evacuatieballingschap was
teruggekeerd, de huizen weer bewoonbaar gemaakt.
Grote moeilijkheden moesten worden overwonnen, en niet
altijd waren de regelingen, welke van boven af getroffen
werden, bevorderlijk voor een snelle voortgang van d
wederopbouw. Nog zeer veel moet er verricht worden,
alvorens dit geteisterde gewest zich weer in een zekere
velvaart zal kunnen verheugen.

Ook ten aanzien van het productie-apparaat kan worden
geconstateerd, dat reeds veel bereikt werd, doch dat nog
veel meer te verrichten is. De consequenties te bespreken
van de verwoestingen en van de plunderingen in dit deel van Nederland, is de opzet van dit artikel.
In Midden- en Noord-Limburg houden landbouw en
industrie elkaar ongeveer in evenwicht, als men de mate

van werkgelegenheid als maatstaf aanneemt. Rond Venlo
ligt een belangrijk tuinbouwdistrict, gla.scultuur in de

onmiddellijke omgeving der stad, grove tuinbouw in de
verder verwijderde gebieden. Deze tuinbouw exporteerde
een belangrijk deel van haar productie, in het bijzonder
naar het nabijgelegen Ruhrgebied. Het glasdistrict is
vrijwel geheel veiwoest en. met de wederopbouw is slechts
in geringe mate voortgang gemaakt. Ook het gebied
van de grove tuinbouw heeft zwaai’ geleden. Door het
graven van lo&pgraven en tankgrachten is op vele plaatsen
de humuslaag bedolven met de onvruchtbare zandgrond
van de onderbodem. Ook zijn er tuinbouwgronden, die
door de aanwezigheid van landmijnen nog niet in productie
konden worden genomen. Dit alles geldt uit den aard der
zaak ook voor vele landbouwgronden, die een aanmerkelijk
deel van de Limburgse bodem innemen..

Rond Roermond en ook op zekefe afstand van Venlo
werd vroeger een belangrijke pluimveeteelt gevonden.
De eiermijn van Roermond was de grootste van Europa. Ook Venlo bezat een zeer belangrijke eiermijn, d.ie voor
die van Roermond niet veel onderdeed. Ook de pluimvee-
teelt vond, behalve op de binnenlandse markt, in hét
buitenland een groot afzetgebied. De pluimveestapel is
door de ‘oorlog grotendeels uitgeroeid.
De eigenlijke landbouw, die vaak in combinatie met de
pluimveeteelt, söms ook met de grove tuinbouw wordt
uitgeoefend, draagt grotendeels het kaiakter van gemengd
bedrijf. De akkèrbouwproductie staat ten dele, zoals op de
za,ndgronden gebruikelijk is, in dienst van de veeteelt. Het voornaamste veèlteeltproduct, boter, vond groten-
deels afzet op de binnenlandse markt. De veestapel ging
in de oorlog voor een groot deel verloren en dit verlies is
nog verre van a.angezui,verd. Momenteel is pl.m. 40 pCt. van de verloren rundveesta.pel vervangen door van elders aangevoerd vee. Een ernstige moeilijkheid is, dat bijna de
helft van dit nieuwe vee van het zwartbonte slag is en
daardoor in Limburg met zijn roodbonte vee niet gemakke-
lijk voor fokdoeieinden kan worden gebruikt.
Hoe ernstig de verliezen zijn, in de winter 1944-45
aan de- Limburgselandbouw toegebracht, blijkt uit onder-staande cijfers voor Noord-Limburg, in Juli 1945 gepubli-
ceerd door het Militair Gezag, district Noord-Limburg:

In
September 1944
Geroofd
aanwezig

Paarden ……………..
8.400 5.200
Rundvee

…………..
26.500
16.300
Varkens …………….
45.500
3.200
Pluiinvee

……………
400.000
340.000

FIet totale verlies aan gereedschappen en ‘landbouw-
werktuigen werd in Juli 1945 berekend voor de geëvacuer-
de gebieden op 95 pCt., voor geheel Noord-Limburg op
75 pCt.

De industrie van Noord- en Midden-Limburg was
grotendeels op de binnenlandse markt gericht. Dit geldt
met name voor de dakpannen- en gresbuizenindustrie van
dit géwest. Het geldt voor de kunstnijverheid,welke zich kort
voor de oorlog in Tegelen en enkele omringende plaatsen heeft ontwikkeld. Het geldt ook voor de ijzergieterijen en
machinefabrieken, die in deze hoek van Limburg te
vinden zijn.
De electro-chemische industrie, diè in de omgeving van
Roemond wordt aangetroffen, is daar juist ontstaan
1)

om bij het voorzien van de Nederlandse markt bepaalde
handelspolitieke moeilijkheden te ontgaan.
Een typische exportindustrie was de ,,Nedinco” te Venlo,

een filiaal van een Duitse bewapeningsindustrie, na het
verdrag van Versailles op Nederlandse bodem, op
geringe afstand van de Duitse gfens, gesticht. Deze onder-
neming vervaardigde precisie-meetinstrumenten, kijkers,

‘).
Ongetwijfeld was de verkooppolitielc van de Stroom’verkoop
Maatschappij mede van invloed.

-,Ç-
IT
75

820

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1941

onderdelen van zoeklichten en andere appar

aten voor
militaire doeleinden en nam na 1933 in verband met het
Duitse bewapeningsprogramma een grote vlucht. Van
grote betekenis is ook de gloeilampenindustrie in Venlo,
onderdeel van het Philips-êoncern.

Met deze opsomming is de Midden- en Noord-Limburgse
industrie geenszins- uitgeput. Wij willen er ons echter als

tot de voornaamste takken van bedrijf toe beperken.

De kleiwarenindustrie is zonder al te grote kleerscheuren
uit de strijd gekomen en heeft weer ëen redelijk productie-niveau bereikt. De metaalwarenindustrie daarentegen heeft
nog zeer te kampen met het ontbreken van belangrijke
machines, die door de Duitsers werden weggevoerd. De
electro-cheihische industrie in de omgeving van Roermond
en de (Duitse) bewapeningsindustrie in Venlo hebben in
de frontmaanden grote schade opgelopen.

Het transportapparaat vertoont als gevolg van de oorlog
ook menig hiaat. De bevaarbaarheid van de Maas is in-
middels hersteld, doch in het landtransport zijn de ver-
woestingen nog zeer goed merkbaar. De spoorlijn van Venlo
naar Nijmegen werd door de troepen van Montgomery
geheel afgebroken, de spoordijk tot een verharde weg
gemaakt. De wederopbouw van deze lijn moet nog ter

hand genomen worden. De vegen, vooral die in de Peel,
hebben zwaar te lijden gehad en
verkeren
nog steeds in
een desolate toestand. Daarbij komt, dat de voor Noord-

Limburg belangrijke weg tussen Venlo en Horst, die de
enige rechtstreekse ‘verbinding vormt tussen’ Venlo en

Flelmond,tot voor kort door de geallieerde troepen als auto-
park en reparatiewerkplaats werd gebruikt. Het burger-
verkeer was daardoor gedwongen grote omwegen te maken
over vaak zeer slechte wegen. De voorraad transport-
middelen was in de fronttijd vrijwel geheel verloren ge-gaan. Alle -autobussen werden weggevoerd, van de 650
vrachtauto’s 600,- van de 875 luxe- en bestelauto’s 800,
van de 500 motorrijtuigen 425. Al deze cijfers hebben uit-
sluitend betrekking op Noord-Limburg, en werden be-

rekend door het Militair Gezag, district Noord-Limburg.
Weliswaar is reeds een groot aantal auto’s aan Limburg
toegewezen, doch dit getal is in de verste verte niet vol-
doende voor de huidige behoefte. Het spoorwegverkeer is
nog steeds zeer traag. Alle goederentransport met Noord-
Nederland moet de lange weg over Eindhoven—den Bosch
—Nijmegen afleggen. Ook het personenvervoer is zeer
tijdrovend, al werd door de opening van de Moerdijkbru
en het tot stand brengen van een autobusverbinding
tussen den Bosch en Geldermalsen een aanmerkelijke ver-
betering bereikt.

De ingrijpende bemoeiing van de Overheid met het
economisch leven brengt mede, dat de industriëlen van
het Zuiden herhaaldelijk zich genoodzaakt zien naar het
Noorden te tijgen, waar de regeringsbureaux gevestigd
zijn. Reizen per spoor is te tijdrovend. Voldoende personen-
auto’s zijn echter niet aanwezig. Men verneemt dan ook de klacht, dat bij de toewijzing van auto’s te veel op de histo-
rische regionale verdeling en te weinig op de thans be-
staaflde behoeften wordt gelet. Ook wordt het verwijt
gehoord, dat het Noorden, dat het dichtst bij het vuur zit,
zich het best verwarmt.

Hiermede wordt dan niet altijd het bestaan van corrup-
tie en fraude gesuggereerd, doch ook de psychologische
waarheid tot uitdrukking gebracht, een besef, dat schrijver
dezes deelt, dat het persoonlijk en herhaaldelijk contact
met den ambtenaar vaak meer effect oplevert, dan het
minder intensieve contact, dat de Zuidelijke ondernemer
thans heeft.

Wat zijn nu de ‘consequenties van de hierboven in het
kort geschetste verwoestingen en berovingen?

In het algemeen kan men deze vraag beantwoorden
met: geringere kapitaalvoorraaci, geringer inkomen, sterk
verhoogde investeringsactiviteit in de eerstkomende
jaren. Men kan ook zeggen: geringere verzorging van de

binnenlandse markt en een geringer deviezensaldo, als’
gevolg van geringere export.
De goed.erenhonger op de nationale markt is vooralsnog

niet verzadigd, zodat het afzetprobleem niet in de eerste
plaats aan de orde komt. Voorlopig kan Limburg zich
bezig houden met het moeiijjke vraagstuk van het weder
op dreef brengen van zijn productie. Dat betekent het op-
ruimen van mijnenvelden, het verwijderen van prikkel-
draadversperringen, het dempen van loopgraven en tank-
grachten. Dat betekent ook het voorzien van land- en tuin-
bouw van de nodige gereedschappen, het herstellen
van het verwoeste glasdistrict, het weder op peil brengen
van de veestapel. In de sector industrie betekent dat het
herbouwen vn hetgeen verwoest werd, de nieuwe aanschaf
van die machinerieën, die verloren gingen. –

Dit alles wil zeggen, dat een getroffen gebied en dus ook Noord-Limburg een aanmerkelijk deel van zijn

koopkracht
moet aanwenden voor investeringsdoeleinden. Weliswaar
komt een deel van de wederopbouwkosten ten laste van de
Nederlandse gemeenschap, maar vooreerst zijn er bij de
financiering van de wederopbouw allerlei liquiditeitsmoei-lijkheden, die vooralsnog vaak met eigen middelen moeten
worden overwonnen en in de tweede plaats betekent
wederopbouw veelal niet uitsluitend herstel in oude vorm
en gedaante, doch wordt geheel terecht de gelegenheid
aangegrepen, om het nieuw geschapen apparaat zo veel
mogelijk aan de nieuwste inzichten te laten beantwoorden.
Wat er meer wordt geïnvesteerd dan als werkelijke reparatie
aan te merken is, komt uit den aard der zaak ten laste

van de opdrachtgevers zelf, doch ook de werkelijke schade wordt niet vergoed op basis van vervangingswaarde, terwijl.
bedrijfsschade in het geheel niet voor vergoeding in aan-
merking komt. Men make zich geen te florissant beeld
van hetgeen aldus wordt tot stand gebracht. Het hoge
prijsniveau van heden schrikt menigeen af. Vaak behelpt

men zich, doch dit behelpen zelf betekent veelal geringere
productie. Geringere productie, geringer inkomen, geringere
)esparingen, vooral bij de huidige kosten van levens-
onderhoud en als gevolg van een en ander nog jarenlang
gebrek aan’kapitaal en een geringe productie. Men ziet, in
welke vicieuze cirkel vele bedrijven terecht dreigen te
komen, indien niet een nationale credietverlening hierin
uitkomst brengt. De schaarste aan arbeid, de hoge lonen,
zij versterken het noodiottige karakter van deze cirkel nog meer. Vele bedrijven werken met een onvolledige
personeelsbezetting, waardoor de efficiency van de pro-
ductie schade lijdt.

Een principiële consequentie van de verwoesting van
duurzame aard moet worden genoemd. De getroffen
bedrijven kunnen ookop lange termijn afzetgebieden ver-loren zien gaan, doordat hun later in de markt komen hen
afnemers doet verliezen aan de in stand gebleven bedrijven.
Hiertoe is niet eens nodig, dat het bedrijf zelf verwoest of
beroofd is. Het uitvallen van hulpbedrijven of in het al-
gemeen de ontwrichting, aangericht door de vernielingen
in de gehele streek, kunnen dit gevolg reeds hebben.
Geringere verzorging van de binnenlandse markt is een’
euvel, dat wij kunnen zien als de keerzijde van het boven

aangevoerde beeld. De Noord- en Midden-Limburgse
industrie werkt, gelijk gezegd, grotendeels voor de
binnenlandse markt. Zelfs de bewapeningsindustrie, van
oorsprong een Duitse onderneming, zou goed op de Neder-
landse behoefte kunnen worden gericht. Voorzover
land- en tuinbouw afzet vonden op de binnenlandse
markt, zullen ook de verwoestingen en plunderingen, door
deze takken van voortbrenging geleden, zich op de binnen-
landse markt ‘doen gevoelen.
Voor de industrie kan men de verwoestingen direct als

een netto verlies aanmerken; ten aanzien van de tuin-
bouw dringt zich het
onbehaaglijke
gevoel op, dat men
te maken heeft met de gedeeltelijke verwoesting van een
bedrijf, dat door het afsnoeren van de afzetgebieden toch
reeds tot inkrimping was genoodzaakt. De afzet. in Duits-

15 Mëi 1941

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

321

land, waarop Noord-Limburg voor zijn’ tuinbouw groten-
deels aangewezen is, ondervond reeds in de jaren voor
1940 grote moeilijkheden. Wordt de reagrarisering van
Duitsland inderdaad doorgevoerd, dan
zal
ongetwijfeld
voor het bevolkingsoverschot o.a. een uitweg gezocht
worden in die meest arbeidsintensieve vorm van landbouw:
de tuinbouw. De Nederiand5è tuinbouw, en niet alleen die
van Noord-Limburg, zal daarvan de kwade gevolgen
ondervinden. Een verdringing van de vele Nederlandse
tuinbouwbedrijven op de binnenlandse markt is dan te
verwachten en zulks te meer, daar dat andere belangrijke
afzetgebied, Engeland, in de oorlogsjaren zijn land- en
tuinbouw aanmerkelijk heeft uitgebreid.
Nieuwe afzetgebieden te vinden zal dan ook de taak van
de Noord-Limburgse tuinbouw zijn. In dit verband zij
gewezen op het nog vrijwel geheel ontbreken van een
groentenconservenindustrie in dit deel van Nederland.
De pluimveeteelt, die eveneens in niet gèringe mate
exporteerde naar Duitsland, zal met overeenkomstige
moeilijkheden te kampen krijgen. Ook hier dringt zich de
gedachte van een conserveringsindustrie, die verder ver-
wijderde. afzetgebieden zou kunnen bestrijken, op.
Vatten wij ons betoog samen, dan kunnen wij er op
wijzen, dat de wederopbouw van Limburg ter hand is
genomen, dat deze echter nog vele jaren zal kosten, dat
grote moeilijkheden met de kapitaalvoorziening te ver-
wachten zijn en dat voor zekere takken van voortbrenging
niet alleen het probleem van wederopbouw, doch ook dat
van heroriëntering aan de orde is gekomen.

Dr. Th. L. M. THURLINGS.

DE INVLOED VAN DE OORLOGS-

HANDELINGEN IN DE BETUWE OP. DE

NATIONALE PRODUCTIECAPACITEIT’).

Inleiding.

Nadat de verstarring van den geallieerden opmarsch
sinds de invasie in het vroege voorjaar van 1944 was
ingetreden, slingerde het front in ons land zich dwars
door het Geldersche rivierkleigebied. Het liep – globaal –
van Hedel langs den Zuidelijken oever van Maas en Waal
tot Druten, boog vervolgens naar het Noorden om, de
Betuwe doorsnijdend, tot den Rijn, zette zich langs den Zuidelijken Rijnoever tot Arnhem voort en verloor zich
tenslotte in het Oosten van de Betuwe tusschen den
Rijn en de Waal.

De oorlogshandelingen, die in dit gebied gedurende den
winter 1944/’45 plaatsvonden, hebben er diepe sporen
achtergelaten. Onder andere werd een deel van de agra-rische en industrieele productiecapaciteit van het rivier-
kleigebied vernietigd. Om een inzicht te krijgen in de quantitatieve economische verliesposten, welke in dit
gebied nioesten worden geïncasseerd, zal in de eerste plaats
een overzicht worden gegeven van de belangrijkste takken
van productie, die in deze streek wordei aangetroffen, en
de positie, die zij innemen in het kader van de nationale
economie. Bij ieder zal worden vastgesteld, welk deel van

‘)
De gegevens betreffende den tuinbouw, die in dit artikel
w
zijn vererkt, zijn voor een groot deel ontleend aan Ir. H. Burginans, De Oologsschade in den Tuinbouw, Mededeelingen van den Direc-
teur van den Tuinbouw, Juli-September 1945 en aan den Tuin-
bouwgids 1945.

het pl’oductieverrnogen is uitgeschakeld tengevolge van de
oorlogshandelingen, die er plaatsvonden. Tenslotte zal
worden. nagegaan, welke consequenties daaraan verbon-den zijn ten aanzien van de voorziening van ons’volk met
de voorbrengselen, waarin de Betuwe een belangrijk
aandeel leverde.

De fritiueelt.

Haai groote bekendheid dntleent de Betuwe aah de
fruitteelt. Deze wordt vooral uitgeoefend op de vrucht-

bare hooge gronden, in de nabijheid van de dorpen. De
fruitteelt in het rivierkleigebied bevindt zich thans in een proces van emancipatie uit het boerenbedrijf; zij
wordt meer en meet gespecialiseerd uitgeoefend. Deze
ontwikkeling gaat gepaard met een sterke rationalisatie:
de enkelvoudige beplanting vervangt de gemengde, ‘de
hoogstam maakt geleidelijk plaats voor den struikvorm,
de zwartgehouden ondergrond (eventueel met onderteelt van klein fruit) verdringt het weiland in den boomgaard.
Aan snoei, bemesting en een doelmatige ziektebestrijding
wordt veel meer dan voorheen aandacht geschonken.

In 1940 bedroeg de totale oppervlakte pit- en steenvruch-
ten in ons land bijna 50.000 ha. Hiervan, kwamen in de
ambtsgebieden van de Rijkstuinbouwconsulenten te Gel-
dermalsen en Opheusden 13.000 ha voor. Tabel T geeft
een, globaal .overzicht van de samenstelling dezer arealen voor de voornaamste ‘pit- en steenvruchten, benev,en9 het
aandeel, dat de genoemde consulentschappen daarin
hadden.
Het aandeel in de fruitproductie blijkt belangrijk grooter
te zijn dan het aandeel in de productie van akkerbouw

gewassen
2).
Vooral de groote beteekenis van de kersen-‘
teelt in deze streken wordt duidelijk geïllustreerd, hoewel
eveneens, blijkt, dat de Betuwe niet op een monocultuur
van ‘kersen berust.

Daar de plantopstand van de boomgaarden blootstond
aan vernietiging door granaattreffers of inundatie, is de
schade aan de fruitteelt Vrij belangrijk. Het is gebleken,
dat vooral kersen weinig betand zijn tegen cle gevolgen
van .inundatie en zich slechts moeilijk herstellen Van gra.
naatschade. Het regeneratievermogen van appelen en peren

is véel grooter. Tabel II geeft,een geschat overzicht van
de vernietigde oppervlakten beplant met verschillende
pit- en steenvruchten in de beide consulentschappen:

TABEL H.

Vernietigde opperolakte pit- en steenoruchten in de Rijks-
tuinbounoconsulentschap pen Celdermalsen en Opheusden.

Vernietigd areaal

I

in pCt. van

in pCt.

de 2 cons.-
aantal ha.

in pCt.

het Rijk

schappen

Appêlen .

430

48

1,4

6,0
Peren . . . .

110

12

0,9

4,2
Kersen . .

.225

25

5,5

12,0
Pruimen

135

15

4,5

10,0

Totaal

..
1

900

1

100

1

‘ 1,8

1

7,0

De procentueele vermindering in de ‘voorziening van de
genoemde fruitsoorten is grooter, ‘dan de relatieve terug

gang van hun arealen. In de eerste plaats zijn de boomgaar-
den langen tijd, ook na de bevrijding,, onvoldoende onder-

2)
De bespreking der akkerbouwgewassen moest door ruimte-
gebrek achterege blijven.

Eed.

TABEL I

Samenstelling en grootte oan het areaal pit- en steenoruchten in
1940

Het lUk

Rijkstuinbouwconsulentschappen

___________________

Geldermalsen en Opheusden

•,
Rijkstuinbouw-
consulentschappen
Aantal ha.
in pCt.
Aantal ha.
in pCt.

.
in pCt. van het Rijk

30.000
60
7.100
54

24
12.000
24
2.600

.
20
23
Appelen

………….
Peren

……………
Kersen
4.000
8


1.900
15
48
Pruimen
4.000
8
1.400
11
, ‘

35

Totaal
50.000
1

100
13.000
1

100

.

26

.

MMV
:’

:.

322

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Mei 1946

TABEL III.

Sanenstelling en grootte oan het areaal boornlcweekerjproducten in
1940.

Het Rijk

Op’heusden
Opheusden jn

Aantal ha.

in pCI.

. Aantal ha.

in pCI.

pCt. van het Rijk

Vruchtboomen

566

24

58

60

11
Laanboomen

248

11

39

40

16
Over, producten
1)
.

1.532

65

Totaal

…………
1

2.346

1

100

1)
Onderlaen, boschplantsoen en sierheesters

houden en moesten belangrijke cultuurtechnische maat-

regelen achterwege blijven. Dit wreekt zich in lagere
opbrengsten bij het nog bestaande areaal, vooral bij de
aanplantingen, die voordien goed konden worden verzorgd
(en dus relatief het grootste deelvan de productie leverden),
omdat de vermindering van de natuurlijke afweerkracht

tegen ziekten juist bij deze boomgaarden het sterkst op-
treedt in geval van verwaarloozing. Bovendien kan het
vroegere peil van de verzorging thans niet worden bereikt;

in de beide consulentschappen zijn bijv. 192 van de in 1944
aanwezige 427 motorsproeimachines verdwenen of nooit
hersteld. Verder is een deel van de aanplantingen min of
meer beschadigd. In het consulentschap Opheusden, dat
in dit opzicht het meest te lijden heeft gehad, ongeveer
700 ha. Neemt men tenslotte nog in aanmerking, dat het
rationa1ia.tieproces in de fruitteelt door de oorlogsgebeui’-
tenissen ernstig is geremd, dan zal het duidelijk aijn, dat er ditjaar van een normalen oogst nog geen sprake is.
Wanneer wij den oogst-1946 op 80 pCt. van den normalen
stellen en ISekening houden met de productievermindering
door vernietiging van een deel der oppervlakte, kan glo-
baal de hoeveelheid fruit, die daardoor minder ter beschik-

king komt, worden berekend. Zij bedraagt bij de appelen
4,5, bij de peren 2,0, bij de kersen 0,94 en bij de prl.iimen 1,2 millioen kg, totaal 8.64 millioen kg, .d.w.z. een kg per
hoofd van de bevolking. Gemiddeld bedroeg het verbruik
van pit- en steenvruchten per hoofd van de bevolking in
de periode 1936-1939 ruin 15 kg. Tengevolge van de
oorlogshandelingen in dit, gebied zal ieder dus 7 pCt.

minder pit- en steenvruchten kunnen consumeeren dan
vôôr 1940. Op het eerste gezicht valt dit wel mee. Mep moet
er echter rekening mee houden, dat de fruitteelt ook in
andere cleelen van ons land schade heeft opgeloopen.
Verder moet in aanmerking worden genomen, dat d.e ge-
dwongen vermin.dering van de consumptie op een oogen-blik komt, waarop de goederenvoorziening in ons land op
een uiterst laag niveau staat en er een groote behoefte
aan fruit bestaat, te meer, daar het verbruik van zuid-
vruchten en bananen, dat in de reeds genoemde periode
11,5 kg per hoofd bedi’oeg, practisch weggevallen is. In

.dit licht krijgt de vermindering van de fruitproductie
een anstiger karakter. Daar komt nog bij, dat een deel
van de ‘productie van het kleine fruit, die in de Over-
Betuwe niet zonder belang is, eveneens is weggevallen. Betrouwbare gegevens omtrent den omvang van de aan
deze teelten toegebrachte schade stonden ons niet ter

beschikking.
Boomlcweekerij, groenten- en bloernenteelt.
Opheusden
is
het belangrijke centrum van de Betuwsche
boomkweekerij; er worden bijna uitsluitend vrucht- en

laanboomn gekweekt. Tabel III geeft een inzicht in de
beteekenis van de Opheusdensche boomkweekerij in 1940.
Ongeveer de helft van de oppervlakte boomkweekerij-
producten . te Opheusden is door de oorlogshandelingen
vernietigd, 35 pCt. is herstelbaar beschadigd
3).
Dit betee-

kent, dat tenminste 5,5 pCt. van de totale landelijke
oppervlakte vruchtboomen en 8 pCt. van de laanboomen

‘)
In verschillende bronnen wordt als oppervlakte boomkweekerii-
producten van het Centrum Opheusden 150 ha vermeld. De inven-
tarisatie 1940 van het C.B.S. – opgenomen in den Tuinbouwgids
1945 – geeft 97 ha. Aan dit cijfer heb ik mij gehouden. Zou de
oppervlakte grooterzijn, dan is het verlies ernstiger dan tabel III
aangeeft..

97

1

100

1

1

4,1

is verdwenen. Het daardoor ontstane nadeel moet niet
worden onderschat, ivant er bestaat momenteel een groote
vraag naar déze producten, in verband met de noodzakelijke
herbebossching en heraanplant van de vernietigde bosschen
en boomgaarden, die vooral vertraging ondervindt dcor

het gebrek aan arbeidskrachten. In de Betuwsche boom-
gaarden is thans ongeveer 40 b
L
50 pCt. van de vernietigde

oppervlakte vruchtboomen weer ingeplant. Het is moeilijk
te zeggen, over welke periode dit een herstel van de pro-
ductie belooft. Bij inplant van struikvormen duurt de

tijd tot oogsten van eenig belang vier tot zes jaar. Bij
inpint van hoogstammen is dit tijdvak langer; het kan
dan worden gesteld op 10-15 jaar. Dit varieert met de vi’uchtensoort. Kersen geven na 10 jaar reeds een be-hoorlijken oogst; bij appels daarentegen duurt dit ten-
minste 15 jaar. Uit Opheusden kon daartoe geen plant-
materiaal worden betrokken; dit centrum zal eerst in 1947

weer eenigszins kunnen leveren.

Lent is een centrum van bloemencultuur, in 1940 kwa-
men daar 5,5 ha (2 pct. van het landelijk totaal) bloemen
onder glas voor en 4,5 ha (0,5 pCt.) bloemen in den vollen
grond. Aan deze bloementeelt is vrij veel schade toege-
bracht, ongeveer 15.000 m
2
glas is vernietigd, terwijl door

de evacuatie der bevolking veel waardevolle planten
verloren gingen. Dank zij de hulp der Aalsmeersche kwee-
kers is de glasschade daar thans voor 60pCt. van de vI’oe-

gere aanwezige oppervlakte hersteld
4).

De groenteteelt in het centrum Huissen is zwaar ge-
troffen. Hier werden in 1940 25 ha (3 pCt.) fruit (druiven)
onder glas, 31 ha (1,4 pCt.) groenten onder glas en 600 ha
(2,2 pCt.) groenten in den vollen grond aangetroffen.
Bijna 90 pCt.’ van het glas ging verloren, bovendien- werd ongeveer 30 pCt. van het ijzerwerk der kassen beschadigd.

De vermindering van het totale landelijke productie-vermogen van bloemen en groenten door de in Lent en
1-luissen aangerichte schade is niet groot. Het laat, zich
aanzien, dat de voorziening van bloeien en groenten in
de toekomst vrij ruim zal zijn; als gevolg van het gebrek
aan afzetmogelijkheden zijn voor enkele groentensoorten
reeds minimumprijzen afgekondigd. In dit verband vraagt
men zich af, of het wel juist is, om de reconstructie van Lent
en Fluissen te richten op een volled)g herstel van de pro-
ductiecapaciteit, die voorheen, aanwezig was. Omschake-
ling op een anderen tak van den tuinbouw ware te over-
wegen. De fruitteelt komt hiervoor in de eerste plaats in
aanmerking, omdat de economische vooruitzichten voor
deze teelt vrij gunstig kunnen worden beoordeeld.
De industrie.

1

Jet meerendeel van de inwoners van het Geldersche rivierkleigebeid vindt in andere takken van bedrijf, dan
de agrarische productie, een bestaan. In dit verband moet
in de eerste plaats op de industrie worden gewezen.
Voor ons doel kunnen wij volstaan met een beschouwing
van de vruchtenconservenindustrie en de steenbakkerijen,
omdat de overige industrieën ôf slechts in relatief geringe

mate door oorlogshanctelingen zijn getroffen
af
slechts

een klein deel van de betreffende productiecapaciteit
van ons land omvatten.

‘) Er bestaat momenteel een beperking van de bloementeelt tot
75.pCt. van de oppervlakte
in
1940.. De glasschade te Lent is dus bijna volledig hersteld.

15 Mei 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIcHTEN

323

De Qruchjenconse,rvnindst’rje.

Deyerduuizaming van vruchten op het iivierkleigebied
(te TieJ, Dodewaard, Hien, -‘ Oiisterhout eii Eist) vindt
bijna uitsluitend in gespecialiseerde bdïijven plaats, in
tegenstelling tot de rest van het land, waar iij veelvuldig
in combinatie met de Conserveering van anjere producten (groenten, vleesch) geschiedt. Het aandeel van de capaci-.
teit der fruitconservenindustrie, dat zich& in de Betuwe
bevindt, is niet nauwkeurig bekend, doch zal naar ruwe

schatting 40 ‘6I pCt. bedragen.
De conservenindustrie heeft vrij ernstige schade opge-.
loopen, -vooral door den roof van voorraden en verpak-.
kingsmiddelen. Een fabriek werd geheel vernietigd, een
andere, één der grootste, werd door verscheidene granaat-
treffers vrij iwaar beschadigd, doch de machines bleven
grootendeels behouden. Een derde fabriek raakte bijna
-alle motoren kwijt. –
De productiecapaciteit van de fruitpulperij heeft – zich
spoedig hersteld en thans haar normalen omvang weer1
bereikt. Met de jamfabricage is het nog niet zoover, doch’ de huidige capaciteit is echter groot genoeg, om in de be-
hoefte aan jam te voorzien..

De baksteenindust,ic.
Van het massaproduct de baksteenen is vrij nauwkeurig
bekend, welk deel door de steenovens langs. de groote
rivieren wordt geleverd. Tabel IV geeft daarvan een over-

-zicht.

TABEL IV.
Productie van balcsteenen, seizoen
1939/’40.
(in miii. stuks).

Gebied

der
1
Groote
rivieren
Het Rijk
groote rivieren
in pOt.
van het Rijk

1.134
.556
50
Metseisteen.
.
Straatklinkers
456

440
99

Totaal

…….
1.590
996
63

De capaciteit van de baksteenindustrie was grooter
dan de werkelijke productie van 1939, zij werkte in dat
jaar slechts op een bezetting van 80 pCt..
Hoewel de beschadiging van de vaste productie-instal-
laties der steenbakkerijen zwaar was, is de capaciteit
van de beschadigde ovens niet duurzaam vernietigd.
Het herstel is thanszoover gevorderd, dat verwacht kan

worden, dat aan het einde van dit jaar slechts 2 pCt. van
de capaciteit nog niet in bedrijf kan worden genomen.
– Als uitvloeisel van de oorlogsomstandigheden heeft deze
industrie nog met andere moeilijkheden te kampen, die
de opvoering van de productie ernstig belemmeren. In
de eerste plaats besVaat et een groot tekort aan arbeids-
krachten, werktuigen en gereedschappen. De financiering
van de nieuwe aankoopen der bedrijfsbenoodigdheden
stuit bovendien op moeilijkheden, omdat de financieele
reserves der steenbakkerijen, die tijdens de bezetting voor een groot deel stilgelegd werden, uitgeput zijn en de rijks-
bijdrâge in de oorlogsgeweldschade daartoe niet toereikend.
is. Vérder zijn de vooruitzichten op de kolentoewijzingen
niet rooskleurig. Daarom moet worden afgewacht, of het
mogelijk is, oin de steenen, benoodigd voor de uitvoering
van het programma yan den wederopbouw, te vervaar-
digen.

Het veilïngcvezen.

Enkele opmerkingen moeten worden gemaakt over het
veilingsysteem, dat, strikt genomen, geen handels-, doch
een prijsvormende functie heeft. Ontwrichting van het
veilingapparaat kan een vlot functionneeren van den fruit-
handel in gevaar brengen. Voor de uitoefening van hun
taak dienen de veilingen te beschikken over voldoende
fust, mijnklokken, aanvoer- en koelruimten.
De fustpositie is thans zorgelijk. Veel kisten zijn verloren
gegaan, aanvulling’heeft nog niet in die mate kunnen

plaatsvinden, dat een snellè yerhandeling van het late fruit
gewaarborgd is. Verheugend is daarom, dat de koeh
huizen, waarin een deel van den fruitoogst.kan worden
opgeslagen, niet veel schade hebben geledën. Ook de ge-
bouwen – hoewel niet onbeschadigd – en de mijntoestel
len zijn intact, uitgezonderd aarn de veiling te Ressen-
Bemmel, die bijna geheel verwoest is. Wanneer een ver-
betering in de fustositie bereikt kan worden, zullen de
veilingen hun functie in den kop van dit fruitseizoen weer
normaal kunnen vervullen, al zal hier en daar nog met
noodvoorzieningen moeten worden gewerkt.
Het verkeer.

Tenslotte zij nog met een enkel woord gewezen op de
belangrijke passieve functie, die de Betuwe heeft in het
vei’keer te land en te water. Zij wordt in Noord-Zuidelijke richting doorsneden door de spoor- en autoverkeerswegen
Utrecht—’s-Hetogenbosch en. Arnhem—Nijmegen. De.
bruggen over de in Oost-Westelijke richting stroomende
rivieren – onder normale omstandigheden hartaders
vopr het transport te water – werden grootendeels ver-
nietigd. Alleen de spoorbruggen te Nijmegen en Culemborg
en. de verkeersbrug te Nijmegen hebben den strijd in
bruikbaren staat overleefd. –
Het aanbrengen van noodvdorzieningen is met kracht
ter hand, genomen. Van groote beteekenis was daarbij
het behoud van de genoemde spoorbruggen, waardoor het
mogelijk werd, om een Noord-Zuid spoorwegvembinding
in het midden–des lands te openen, via Geldermalsen en
Nijmegen. Met behulp van autobussen tusschen Gelder-
malsen en ‘s-Hertogenbosch is sindsdien een meer directe
verbintding voor het reizigersverkeer ingesteld, die ccii
groote verbetering beteekend.e door de verkorting van den
reisduur Ook op het baanvak Arnhem—Nijmegen is het
verkeer inmiddels veer hersteld. –

De voorzieningen aan de rivierovergangen te Vianen,
Zaltbommel, Hedel en Arnhem hebben een bijna normale
hervatting van het autowegverkeer over de betreffende
routes mogelijk gemaakt. Het waterverkeer over de groote
rivieren, aanvankelijk belemmerd door de vernietigde
bruggen, kan thans eveneens weer normaal plaatsvinden,

Samenvatting.

Het is vooral aan het snelle en. met kracht aangevatte
herstel te danken, dat de zwaar beschadigde capaciteit
van de agrarische en industrieele productie op het rivier4
kleigebied ruim een jaar na de bevrijding weer in belang-
rijke mate op peil is gebracht. Uit een oogpunt van natio-
naal productievermogen en van de voorziening van ons
volk met de producten, waarin de Betuwe een belangrijk
aandeel leverde, is met name de schade, die’ aan de fruit-
teelt en de boomkweekerij is toegebracht, ernstig te noe-
men, vooral in de huidige omstandigheden:
J. H, VAN STUYVENBERG.

Bekendmaking
naar
aanleiding van art. 92 sub b

van het Besluit herstel rechtsverkeer.

Het Nederlandsche Beheersinstituut maakt beknd_
dat ieder, die zaken of bescheiden onder zich of onder;
zijn beheer heeft, welke toebehooren aan afwezigen in dén
zin van art. 84 van het Besluit herstel rechtsverkeer Stbl.
no. ‘E’lOO, verplicht is hiervan véôr 1 Juli 1946 mede-
deeling te doen aan -het Bureau (of aan den Vertegen-
woordigr) van het Nederlandsche Beheersinstituut,
waaronder de aangever ressorteert, of, indien voor den
afwezige een bewindvoerder is.benopmd, aan dien bewind-
voer.
der.

De mededeeling, welke door of namens den aangever
moet zijn onderteekend, dient- te bevatten den opgave
van naam, voornamen, adres en nationaliteit ‘van den
aangever en van de bovenbedoelde afwezigen, voor zoover
bekend, alsmedé’éen zoo nauwkeurig mogelijke en speci-
fieke omschrijving der zaken of bescheiden.

L

Wij vragen voor zoo

spoedig mogelijke
indiensttreding een

PERSONEELLEIDER

Leeftijd ten mihste 30 jaar, Middelbare
Schoolopleidiig en Eriraring in ‘personeel-
zaken, zooals selectiemethôdes, sociale
wetgeving, ‘,,personeél employment” en bij
voorkeur gewend in bedrijf te werken met
veel vrouwelijk personeel. Leiding kunneri
geven aan Personeelbureau, medische af-
deeling, sociale afdeeling en jDstiuctie-
afdeeling. –

Heeren, die meenen voor deze functie in
aanmerking te komen, gelieven uitvoerige
schriftelijke sollicitaties onder letter A 808
te zenden aan de Directie van N.V. Magazijn

rde
Bijenkoi

AMSTERDAM
Grote Instelling ti ‘s-Grsvenhagc vraagt

Economen’

(Dr,, of Dr(s) in de Economie) voor leidinggevende
functies. Leeftijd 30-40 jaar, verantwoordelijkheids-
besef. representatieve verschijning, vlotte omgangs-
vormen. Spoedige indiensttreding gewenscht. Brieven
onder no. 462 bur. van dif blad, postbus 42, Schiedam.

/
Bij bankinstelling te Amsterdam is gelegenheid tot
plsatsing van een

ervaren kracht

met grondige financieel-economische praktijkervaring in
het bankwezen, de journalistiek of soortgelijk beroep.
Goede stijl vereischt. Brieven onder no. 464 Bureau
van dit blad, postbus 42, Schiedam,

• VAN

DIJK

&’Co

EENDRACHTSWEG
11 – ROTTERDAM

Makelaars en CoMmissionnairs in Effecten

Effecten

Coupôns

Vermogensbeheer

TeIefon 20845,

21889’— 40631

Beurs Nis 6

Telefoon
24178

24378

V
,
&
NJ
VEi-LE

R
.
OTTERDAI

HAV
BANK.
SCHIEDAM

Levensverzek ei-ing en Lifreiz’e

-‘



t Qtar
4ia.’t
P

7
7
TGA

PATUUSPOORTCL
UAAFI’LATFr
MANOMEÎERGL,iZE
T•OLtECLA!,FTd
REFLEXCLAZEN •
RCLAZEN
EZ.

Qd

Pi
an.
WESTVEST 17 . SC
LEFOON 69269
,

Nederlandsch Indische’ Handelsbank, NV.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhago

Alle Bank- en Effectenzaken

Uw toekomst is veilig

met een polis’ van de

Algem. Friesche Levensverzekering-Mij

of de

Groot-Noordhollandsche

LEEUWARDEN’
van 1845 AMSTERDAM
B u r m anja huis’

v. Brienenhuis

ee

VAN GEND & LOOS

expediteert van huis ‘tot
huis

van dorp naar stad.

van
land’
naar laqd

EIW$fi

Li
tv
i

.,ur,ca,.Jr,ucu,,c LzUmCmJO ouv,Lruea, geHvc U
te r,cnten dan rsonInKnJKe I’-leoer,anascne DoeKoruKKerij
r7. A. M.
KOelantS
Lange Haven
141,
Schiedam (Tel.
69300
beste!
6)

Druk Roelants, Schiedam.

Auteur