Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1510

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 17 1946

.cr..4

‘AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

c

Berichteh

ALGEMEEN
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 17 APRIL 1946

No. 1510

COMMISSiE VAN REDACTIE.:

J. F. ten Doesschate; N. J. Poia/c;

J. Tinbergen; H. M. H. A. oan der Valk; F. de J’rïes;

H. 1V. Lainbers (Redacteui-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.
Assistent-Redacteur: A. de J’Vit.
Administratie: Pieter de iloochstraat 5, Rotterdam (14
7
.).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

INHOUD:

Bis.

1

De Belgische begrootingen voor
1945
dbor
Prof: Dr
J.

E.

Mertens

……………………………..
243

Winstdeeling en verbreiding van priva.ateigendom door
Di.

Th.

f1.

Mulders

……………………..
244

L’impôt

de

so1idajité

nationale

frar.çaise

door
A.

Th.

E.

Kastein

……………………….
246

Argentinië als producent van granen en oliehoudende
zaden gedureide den tweeden wereldoorlog door
Dr.

R.

L.

Beukenkamp

…………………….
249

Boekb esprek.ing

A.

L.

Bowley:

,,Studies

in

national

income”,
bespr: door Prof. Dr. J. B. D. Derksen …………
252

Boe kaankondigingen

Drs. Jan B. L. Verster: ,,De Nederlandsche Ieder-
industrie tot
1939″
met kaarten en grafieken . .
253

,,Holland

Shipping

and

Trading”

…………..
253

Aan t e e k e n i n g e n

l)e toekomst van den buitenlandschen handel

der Vereenigde

Staten

……………………..
253

Mededeelingen van de K. v. K. voor Zuid-Holland
254

Ontvangen boeken en l)rochllres

……………….
255

Geld- en kapitaalmarkt

……………………..
255

Statistieken:

Bankstaten

…………………………….
255

DEZER DAGEN

treft vooral de achtergrond der verschijnselen. 1-Jet plan
voor den herbouw van Rotterdam is na jaren van intense
voorbereiding openbaar gemaakt. Zoo grootsch zal Rotter-
dam worden, dat men den achtergrond van het ontbrekende
achterland haast niet zal zien.
Een plan op nationale schaal laat nog even op zich
wachten. De onmisbare achtergrond, de begrooting, is
zoojuist verschenen. De vertraging in de verschijning
wordt door den vorm, verklaard; het is een nationalé
boekhouding geworden. Ieder weet, dat ook in het particu-
liere bedrijfsleven thans jaarstukken te laat verschijnen

door aciitertand in de boekhouding ei overwerkte accoun-
tants. De achtergrond?
Het budget ‘is technisch zoo samengesteld, dat de
eerste gewone begrooting
,

na den oorlog met een batig
saldo’sluit. Een kans voor toekomstige researchwerkeis
om zich belachelijk te maken. Als de Amerikanen het maar
niet verkeerd begrijpen. De kans daarop is echter niet groot,
want Minister Lieftinck blijkt in de ,,Commercial eh Fi-
‘nancial Chronicle” van
21
Maart jI. den Nederlandchen
adhtergrond forsch en heldér te hebben geschetst.
Achter onze begrooting, met een post van f
175
mil-
lioen voor politieke gevangenen, verheft zich de Engelsche.
Daar zal men voor den identieken oorlogsnasleep, de Duit-
sche bezettingszône, in
1946 £ 80
millioen moeten uitgeven.
En op den achtergrond staat de vermaning aan het Engel-sche volk om hard te werken.

Cijferen, bezoeken afleggen en confereeren, het zijn alle
noodzakelijke phasen, willen plannen in vervulling gaan.
Het Prinselijk Paar heeft voor het Nederlandsche volk
beleefdheid.sbezoeken gebracht in Scandinavië. En uit
Indië kwam een delegatie op bezoek, vol beleefdheid en
evenzoo ontvangen, doch vooral met de bedoeling om
spijkers met koppen te slaan. Daarvoor ook gingen Neder-
landsche ministers naar Londen en komen Belgische
ministers naar-ons land. Bij het laatstgenoemde bezoek,
zie men de drastische toespraken van. den Belgischen Minister-President als achtergrond. Hij doet krachtige
‘,roorstellen om het uit den teugel loopen van de Belgische
economie tegen te gaan. In ons budget wordt de term
besparingen nog genoemd, bij cle inflatiebestrijding;

Minister-President van Acker denkt voorloopig nog slechts
aan bezuinigen.

,,L’accuratesse, c’est la politesse des rois”. Het was
e’chter niet de afwezigheid van een koning, dQch het tijde-
lijk ontbreken van een geheele Regeering, waardoor in
Nederland het Belgische antwoord over de invoering van
den zomertijd te laat schijnt te zijn ontvangen. Het is
toch niet duidelijk, wat er van den tijd terecht moet komen.
Greenwich, het centrum van het vermaarde tijclsymbool, wordt verplaatst naar Susseç. –

Het andere Greenwich, in de Vereenigde.Staten, zal zelfs waarschijnlijk nooit een wereldcentrum worden.
Zoo onheusch zijn UNO-clelegaties met een woningprobleem
daar ontvangen, dat zij zelfs over emigratie naar Europa
denken. Tusschen de bedrijven door is de Iraansche quaestie
via den achtergrond achter de decors vèrdwenen.
,,Background of the American Food Shortage”, daarop
geeft de ,,Saturday Evening Post” van
6
April jl. een
merkwaardigen kijk., De autoriteiten hadden op ‘groote werkloosheid en afnemend verbruik gerekend. In plaats
daarvan wordt het verbruik aan voedingsmiddelen, dat

in den oorlog op 110 was gekomen,’ het vöoroorlogsche gemiddelde gesteld op 100, thans geschat op
115.
Daar

naast is de oogst van het voornaamste veevoeder maïs
ongunstig geweest. This;… . caused an unexpectecily

heavy use of wheat”. Thans echter hebben de autoriteiten
den ernst der situatie ten volle ingezien.

r

1

Alk

N.V.
KONINKLIJKE

NEDERLAN D S C H E

ZOIJTINDU S T R IE

Boekelo ‘ Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutznur; (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

.qispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H.
A.
M. Roelanis
Schiedam

Esso
,

p


j •’. •, ,a.’eJ.

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE

!VScI ikb(IVC &l’ft(Iltf!

met ‘oede ervaring en refenties, 28 jaar, 5-j, H. B. S., Engelsch,
Duitsch, Boekhouden te Amsterdam, zag zich gaarne als zoodanig
geplaatst bij late klas firma. Brieven onder no. 432, bureau van
ckit blad, postbus 42, Schiedam,

—.

Pt([UïtIllMLJ

De HOLL. MIJ. VAN LANDBOUW vraagt een

leider voor haar

admin. contrôledienst

voor coöp. landbouwvereenigingen. De aangesloten
vereed. zijn gevestigd in Nd- en Zd-I1olland en
W-Brabant. Zij dienen periodiek bezocht te worden.
Br. met uitvoerige inlichtiigen inzake levensloop, op-
leiding, verl. salaris etc. te richten aan de HolI. Mij.
van Landbouw, Anna Paulownastraat 20, Den Haag.

Bankinstelling te Amsterdam vraagt voör haar hoofd-
kantoor

een jong

economisch doctorandus

met eenige practische ervaring.
Gegadigden wordt verzocht in hun brieven melding
te maken van leeftijd, .burgerlijken staat, aard der op-
gedane ervaring en genoten salaris.
Brieven onder A 13, Alg. Adv. Bureau Rouma & Co.,
Amsterdam-C.

• R. MEES & ZOONEN

Ao 1 720
Rotterdam, ‘s.Gravenhage Delft, Schledam

Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

ÂMSTERDAMSCHE

BANK N.V.

KAPITAAL
t 55.01O.5

RESERVCS t 31.501000

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘a-Grevenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DOHDRECHT.BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrljving van toe-
komstige lasten — blijvende sociale voldoening

Vraagt
,U
eens welgedoc

urnentaerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

BEDRIJFSCHAP
op
het gebied van den landbouw en voedsel-
voorziening vraagt voor zijn Ju,-. Aldeeling

EEN IGE JURISTEN

leeftijd tot 35
leer.
Sollicitaties binnen
14 dagen na verschijning van dit blad.
Brieven onder No. A 1 35 Advertentie-
bureau Van Maanen, N.Z. Voorbargw. 288,
Amsterdam.

De Algemeene Werkgevers-Vereeniging te Haarlem zoekt
voor dpocdige indiensttreding een medewerker voor haar
secretariaat, bij voorkeur een

Meestér in de Rechten

of Delftsch Ingenieur

met eenige jaren practijk op sociaal gebied, in staat om,
na eenigen tijd van inwerken, dc voorkomende vraagstuk-
ken zelïstandig te behandelen en daarover onderhandelingen
tevoeren.
Sollicitaties, uitsluitend schriftelijk, met volledige gege-
vens Omtrent persoon en loopbaan, te richten aan het adres:
Schotersingel 9 te Haarlem.

Maakt gebruik

van onze speciale rubriek ,,Vacatures” voor het

oproepen van sollicitanten voor leidénde functies.

Alle dorrespondentie betreffende advertenties gelieve U tè richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. N. Roe!ants,

Lange Haven 141. Schiedam (Tel, 69300, toestel 6).

‘t

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

243

”’:1

DE BELGISCHE BEGROOTINGEN

VOOR 1945,

‘In een vorig artikel
1)
hebben wij het verloop van de
jongste begrootingswerkzaamheden in België geschetst
en de evolutie der begrootingen van 1938 tot 1946 uit-
eengezet.
Dit en een volgend artikel zullen wij wijden aan een
meer gedetailleerd onderzoek van de begrootingen voor
1945 en 1946, alsmedè aan de vergelijking tusschen de laatste normale begrooting van voor den oorlog, nl. die
van 1938, en den huidigen toestand.
De, begrootingsontwerpen voor 1945 en. 1946 zijn nog
niet bij het Parlement in stemming geweest en hebben,
tengevolge van de ontbinding van het Parlement op 9
Januari 1946, in principe althans, een groot deel van hun
waard,e verloren.. Nieuwe ontwerpen zullen moeten worden
ingediend bij het nieuwe Parlement, maar ze zullen waar-schijnlijk gelijkloopend zijn met die, welke reeds werden.
neergelegd.
Inderdaad moet men, wat de begrootingen vooi’ 1945
betreft, geen wijzigingen in de diverse cijfers verwachten,
daar alle uitgaven reeds zijn gedaan. Deze begrootingen
zijrt slechts de weerspiegeling van een toestand, die geen
veranderingen meer zal kunnen. ondergaan. Ten hoogste
zal er sprake zijn van eenige lichte wijzigingen in de uit-
gaven betreffende de wedden der staatsbedienden..
De begrooting voor 1946, daarentegen, zou door de
nieuwe Regeering kunnen worden. gewijzigd. Bepaalde
uitgaven, die ten laste van dit budget zullen vallen, heeft
men er niet in kunnen aanbrengen, o.a. de uitgaven,
die voortvloeien uit het statuut der politieke gevangenen
en der krijgsgevangenen, en die, welke voortkomen uit de
herziening der wedden van de staatsbedienden. Wat
ook de invloed zij van deze eventueele wijzigingen, het
huidig ontwerp geeft. ons toch een betrekkelijk getrouw
beeld van den waarschijnlijken toestand van de openbare
financiën van het land in 1946.
Wij hebben er echter wa.arde aan gehecht de aandacht
op het feit te vestigen, dat het slechts
onuver pen
betreft,
die nog wijzigingen
kunnen
ondergaan.
Ook nog een ander punt verdient onze aandacht.

E.rira-budgetaire uitga9e7f en schatkist Qoorschotten.

Tengevolge van den oorlog en de moeilijke omstan-
heden, waarin de economische activiteit zich. heeft ont-
plooid, heeft de Staat in. 1945-1946 aan een aantal
belangrijke
extra- b udgetaire uitgaQen
vn heel specialen
aard het hoofd moeten bieden, waarvan de voornaamste
waren de
schatkiswoorschotten,
welke verstrekt werden

aan de geallieerde expeditielegers, aan de O.M.A. en aan
de zending Kron.acker.
De 000rschouen, Qerstrekt aan dê geallieerde expedte-
legers,
zijn bestemd om de soldij van geallieerde strijd-
krachten., welke in het land verblijven, te betalen. Deze
bedragen, die per einde 1945 fr. 5.704 millioen beliepen,
zullen worden terugbetaald, naar gelang. deze troepen
zullen vertrekken.
De ,,Dienst poor Onderlinge Hulpoerleening (Mutual
Aid)”
of
,,O.M.A.”,
heeft tot doel, vanuit financieel
oogpunt, de ,,Mutual Aid”
en
,,ReQerse Lend-Lease”-

accoorden, welke door de Belgische Regeering met de
Regeeringen van Groot-Brittannië en de Vereenigde
Staten werden afgesloten, uit te voeren. De Staat heeft
aan de O.M.A. een voorschot gegeven op de sommen, ver-
eischt tot het betalen van alle aankoopen, bestellingen of
vorderingen van de geallieerde strijdkrachten in België,
tot 2 September 1945 voor de Amerikaansche strijd-
krachten en tot 8 November 1945 voor de strijdkrachten.,
welke onder Britsch commando staan. Per 20 December

‘)Zie
,,De overgang van oorLogs- naar vredesfinanciën in België”
in ,,Economisch-Statistische Berichten, no. 1502 van 20 Fe-
bruari 1946, blz. 115-117.

1945 beliepen deze voorschotten fi’. 16.640 millioen..
Deze uitgaven zijn gedeeltelijk gecompenseerd door tegn-
prestaties van Groot-Brittannië, de Vereen.igde Staten
en Canada.
Voor het overschot vormen zij een gedeelte van de

eigen deelneming van België aan de geallieerde oorlogs-
inspanning.
De zending Kronacker,
tenslotte, zorgde en zorgt nog
gedeeltelijk voor de aankoopen in het buitenland, welke
zeetransport vereischen: De Staat financiert deze aan-
koopen langs schatkistvoorschotten, welke per 31 October
1945 fr. 7.235 millioen beliepen. Deze voorschotten woi’den
geheel of gedeeltelijk terug ontvangen, wan.neer de in-
gevoerde waren op de binnen.landsche markt worden
verkocht.
In feite heeft de groote meerderheid van deze ver-
schillende schatkistvoorschotten en extra-budgetaire ope-
raties, waarvan sommigen, zooals wij juist aangaven, hooge bediagen vertegenwoordigen,, geen enkele be-
trekkin.g met de normale budgetaire uitgaven en. ont-
vangsten. Slechts in de mate, waarin bedoelde uitgaven
of voorschotten niet werden of zullen worden gecom-
penseerd door tegenprestaties, recuperaties of terugstoi’-tingen, verschijnen zij op de begrootin.gen bij hun liqui-datie, en dan nog enkel voor het bedrag van het nadeelig
saldo. Dit is o.a. het geval voor het verschil tussohen den
aankoopprijs in het buitenland en den verkoopprijs in
het binnenland van de door de •zendin.g Kronacker inge-
voerde goederen.
Gezien het tijdelijk karakter van deze schatkistvoor-
schotten en de onmogelijkheid om op dit oogenblik het
batig saldo, dat zij zullen laten en dat men in de begrooting
zou moeten opnemen, juist te bepalen, zullen wij ons
hoofdzakelijk beperken tot de budgetaire verrichtingen
in eigenlijken zin.

De begrootingen ç’oor
1945.

In zijn redevoering voor de Kame”, op 16 Mei 1945,
had de heer Eyskens, minister van Financiën, een eerste
raming van de totale uitgaven en ontvangsten van den
Staat voor 1945 gegeven de uitgaven schatte hij op fr. 50
millïard, tegen fr. 16 milliard aan ontvangsten, zoodat een
tekort van ca. fr. 34 milliard kon worden verwacht.
Deze vooruitzichten zijn grootendeels door de feiten
bevestigd.
De algemeene begrooting voor het dienstjaar 1945 ziet
er als volgt uit: Ir. 27,4 milliard.voor gewone en excep-tioneele uitgaven, Ir. 21:5 milliarct voor uitgaven voort-
vloeiende uit den oorlog en fi’. 0,6 milliard voor buiten-
gewone uitgaven, dus in totaal fr. 49,5 milliard. De voor-
ziene ontvangsten beloopen Ir. 16,3 millïai’d, waarvan
fi’. 15,8 milliard aan gewone en exceptioneele ontvangsten,
fi’. 474 mïllioen aan ontvangsten voortvloeiende uit den oorlog en fr. 12,6 millioen voor buitengewone ontvang-
sten.
Zooals voorzien, schommëlt het totaal-deficit tusschen fr. 33 en. 34 milliard.
De begrooting voor 1945, ofschoon zij de eerste is, clie

sinds de bevrijding van het land werd opgesteld, is in feite
in den vollen zin van het woord een
oorlègsbegrooting.
Het aanzienlijke bedrag van de uitgaven voortvloeien-
de uit den oorlog levert hiervan het bewijs. Zulks was
trouwens voorzien door mi’nister Eysens, die er rekening
mede had gehouden bij de uitwerking van zijn financieel
plan in Mei 1945. De grootte van het tekort voor 1945
heeft de verwezenlijking
van
de monetaire plannen niet
in de war gebracht, doch gewijzigd. ,,Wij hebben”, verklaarde de heei’ De Voghel, minister
van Financiën, in den Senaat op 27 September 1945,
,,niet kunnen ontsnappen, noch aan de gevolgen van
den oorlog en van zijn verlenging langen tijd, nadat ons grondgebied bevrijd was, noch aan de verbmn.tenissen,
die wij vrijwillig en welbewust hadden aangegaan ten

244

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946

opzichte van onze geallieerden, om hen te helpen in de
mate van onze middelen, en zelfs op risico van onzen
financieelen toestand in gevaar te brengen, opdat zij
zoodoende de overwinning zouden behalen, waaraan wij
onze bevrijding en onze onafhankelijkheid te danken
hebben. Het was onmogelijk op een andere wijze te.han-
delen. Het hegrootingstekort was clan ook onvermijdelijk. De zeer aanzienlijke uitgaven waren dus gerechtvaardigd
en ongetwijfeld 7.ult 1.5 ze goedkeuren. U weet immers,
dat ze onvermijdelijk waren.. Zij waren trouwens voorzien
door mijn voorganger in, het plan, van geldzuivering, dat
hij U ill Mei jl. heeft voorgelegd.”
De cijfe?3
van de
gen-‘one en exeeptioneele uitgaoen
en

van, de
buitengenone uitgaQen,
nI. resp. fr
. 27,4 milliarcl
en Ir. 593 millioen, vragen weinig commentaar. Echter
valt het belang aan, te stippen van den last der openjare
schuld en van de uitgaven voor het leger.
Daarentegen dient onmiddellijk de aandacht gevestigd
te worden op de uilga yen «’elke uit den oorlog poortoloeien..

Deze bedragen fr. 21,5 millia,rcl, dus meer dan tweevijfden
von de gezamenlijke uitgaven. De voornaamste posten
zijn:
Ravitailleering

……..5.611 millioen Ir.
Openbare Werken ……3.058
Economische Zaken . . . 3.025
Landsverdediging ……2.082
Volksgezondheid ……..2.103
Oorlogsgetrbffenen

1.877
Verkeerswezen,

……..1.511

Binnenlandsche Zaken, .. 1.422

1

let meerendeel van deze credieten heeft betrekking
op de hulpverleening aan oorlogsslachtoffers en aan nood-
lijdenden, alsmede op den wederopbouw en de bevobr-rading van het land.
De uitgaven (mcl. de administratieve uitgaven), in
verband met de bevoorradings- en de prijzenpolitiek,
in
den,
vorm hetzij van directe toelagen aan de binnen-
landsche productie, hetzij van verliezen. op de importen,
komen voor onder de rubriek ,,Uitgaven voortvloeiend
uit den oorlog” enbeloopen fr. 5.611 millioen voor het
ministerie van Ravitailleering en fr. 3.025 millioen voor
het ministerie van Economische Zaken. Indien men re-
kening houdt, met een aanvullend bedrag van ca. Ir. 3
milliard voor goederen,’ welke zijn, geleverd door de ge-allieerde militaire autoriteiten gedurende de eerste maan-
den na de bevrijding, welk bedrag niet op de begrootingen
voorkomt, constateert men, dat de ravita,illeerings- en
prijzenpolitiek aan het land in, 1945 fr. 11 12 milliard
zal hebben gekost. Dit cijfer stelt het belang i
n
, het licht
van de inspanning, welke werd gedaan om het welslagen
der prijzenpolitiek te vei’zekeren en om te vermijden,
dat tijdelijke schaarschteverschijnselen heel het prijzen-
systeem zouden meeslepen naar een hausse.
De verschillënde maatregelen,
genomen
om de ‘ellende,
welke voortvloeide uit den oorlog, te verzachten en om
rechtvaardige vergoedingen toe te staan aan hen, die
zich voor het land hebben opgeofferd, vormen het groot-
ste gedeelte van, de Ir. 4 milliard, welke voorkomen onder
de uitgaven voortvloeiende uit den oorlog voor de mi-
nisteries van
Çrolksgezondheid
en der Oorlogsgetroffenen.
De herstelling van materieele vernielingen eischte
eveneens hoogst belangrijke bedragen. Men vindt ze
terug in de uitgaven voortvloeiende uit den oorlog voQr
de ministeries van, Openbare Werken (fr. 3.058 millioen)
en van Terkeerswezen (Ir. 1.511 millioen). 1

Jet totaal
der begrootingsuitgaen voor den wederopbouw in eigen-
lijken zin beloopt fr. 4.280 millioen voor den openbaren
en privaten sector, waarvan Ir. 1.500 millioen bestemd
voor den landbouw en Ir. 1.200 millioen voor nood-
woningen.
• De laatste belangrijke çategorie van uitgaven, voort-
vloeiende uit den oorlog, is die, welke betrekking heeft op het leger: n,l. Ir. 2.082 millioen. De reden hiervan is

te vinden in het feit, dat de oorlog voortduurde tot in
Mei 1945, en dat elgië, buiten zijn bijdrage tot de ge-
allieerde oorlogsinspanning, in den vorm van prestaties
van goederen, en diensten ingevolge de
,,Reoerse Lend-
Lease”
en
,,Mutual
Aid”-accoorden, zich heeft inge-
spannen om zijn militaire bijdrage te verhoogen, door

het aantal van zijn soldaten, in actieven dienst, welke
an de zijde der geallieerden streden, te vermeerderen,
door deel te nemen aan de bezetting van Duitschland
en door het leger weder op peil te brengen. 1-Jet geheel
van de budgetaii’e uitgaven voor het ministerie van
Landsverdediging beloopt Ir. 7.622 millioen, dus een
weinig minder dan een zesde van het totaalcijfer dci’
begrootingen. Bij dit bedrag dient men nog ongeveer Ir. 3
milliard (raming) te voegen voor het materieel door
Groot-Brittannië ten laste van
,,Mutual Aid”
afgestaan (bedi’ag, dat niet op de begrooting voorkomt )en ca. f1′. 950
millioen voor vergoedingen aan de gezinnen van de miii-
ciens, welke som werd ingeschreven op de begrooting
van het ministerie van Binneniandsche Zaken. Zoodoen.de

wordt de financieele last van de inspanning, welke dooi’
het land in 1945 voor het leger werd gepresteerd, gebracht

op ca. ‘Ir. 11,5 milliard hij ,een begrooting, die in totaal
fi’. 49,5 milliard bedraagt.
De zeer zwai’e budgetaire lasten voor 1945, vooral die,
welke vooi’tvloeien uit den oorlog, konden, uiteraard niet
door de ontvangsten worden gedekt. De Rijksmiddelen-
begrooting voor 1945 voorzag slechts Ir. 15.802 millioen
aan gewone en exceptioneele ontvangsten, fr. 474 millioen voor ontvangsten voortvloeiende uit den oorlog en Ir. 12,6
millioen voor buitengewone ontvangsten, dus een totaal
van fi’. 16,3 milliard. Gelukkigerwijze werden deze ra-
mingen vooi’bijgestreefd; Men verwacht nu een totale
ontvangst van Ir. 22,4 milliard. Op 31 December 1945
beliepen de fiscale ontvangsten alleen fr, 20.158 millioen,
waarvan fr. 15.428 millioen voor het dienstjaar 1945
(tegenov’ ramingen van fr. 11.465 millioen) en Ir. 4.730
millioen voor het dienstjaar 1944. Het gunstige saldo
van de budgetaii’e ontvangsten en het feit, dat de be-
grootingsontwerpen geen rekening houden met uitgaven
van ca. fr. 3 milliard vooi’ dooi’ de geallieerde militaire
autoriteiten gedane -leveringen en van Ir. 4 â 5 milliard
aan prestaties van België ten laste van
,,Mutual Aid”,
zonder compensatie door Engelsche tegenpi’estaties, wij-
zigen de budgetaire verwachtingen in dien zin, dat het
begrootingstekort in eigenlijken zin van ongeveer Ir. 33,2
milliard zal worden tei’uggebracht tot Ir. 27 milliard, terwijl het verschil tusschen de totale ontvangsten en
uitgaven waarschijnlijk een kleine Ir. 35 milliard zal
beloopen.

Leuven, 10 Maart 1946. ProF. Di’.
S.
E. NERTENS.

WINSTDEELING EN VERBREIDING

VAN PRIVAATEIGENDOM.
Motieven voor «’instdeeling.

Het vraagstuk omtrent de rechten van de arbeiders,
ten aanzien van de in het bedrijf behaalde resultaten
(winstdeeling), is niet nieuw. De eerste maatregelen, die
dienaangaande te onzent zijn genomen, da,teeren reeds
van de tachtiger jaren der vorige eeuw, toen zij door
enkele sociaal voelende ondernemers werden getroffen ter
verbetering van de sociale verhoudingen binnen’ het be-
drijf. Het zou evenwel nog veertig jaren duren, alvorens de winstdeeling in het centrum der belangstelling kwam
te staan. Dat dit het eerst in Duitschland geschiedde, kan
vooreerst als een uitvloise1 van de revolutie van Novem-
ber 1918 worden gezien. Naast den toenemenden invloed,
dien men aan de arbeiders heeft willen geven, hetwelk
het sociale mot,ief der desbetreffende maatregelen is te noemen, werd aldus echter tevens gepoogd een stijging

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

245

der productie te bewerkstelligen, welke zoo noodzakelijk was om een door den oorlog Verarmd land weer op gang

te brengen en de voorwaarden te vinden om de herstel-
beta]ingen te verrichten.

De ervaring heeft evenwel geleerd, dat het verband,
dat op deze manier tusschen prestaties en bonen wordt
gelegd, te zwak is om een opvoering der prestaties op groote
schaal te verkrijgen. Er bestaat geen directe relatie
tusschen de grootte van de prestatie van den enkeling en
het bedrijfsresultaat van de geheele onderneming. Men kan
in het algemeen echter wel zeggen, dat trage werklieden
hij ondernemingen, die winstd.eeling toepassen,° impopulaif
worden. De percentages, waarmede de bestaande bonen
bij de invoering van premieloonsystemen werden verhoogd,
bedragen als regel een veelvoud van de cijfers, die de pro-
ductiestijging aangeven bij de toepassing van het systeem
der winstdeeling. Deelneming in de winst mag dan ook niet
worden gezien als een loonsysteem, maar als een aanvul-ling daarop, te meer, omdat de loonsystemen alle meer op
een kwantitatieve dan op een kwalitatieve verbetering
van de arbeidsprestaties zijn afgestemd.
1

let is dan ook niet te verwonderen, dat, terwijl in
vroeger jaren winstdeeling mede op grond van economi-

sche overwegingen werd voorgestaan, men haar thans met
sociale argumenten gemotiveerd vindt.
Zoo wordt ook in het boekje van Romme en Van den

Brink , ,Verbreidjng van privaateigendom”, winstdeeling
op sociale gronden bepleit. Bij deze winstdeeling zal echter

steeds bedacht moeten worden, dat de reactie, welke zij
op economisch gebied veroorzaakt, niet van dien aard
zal mogen zijn, dat de maatschappelijk-economische orde
daardoor in gevaar wordt gebracht. In het onderhavige
artikel willen wij de diverse economische facetten van dit
probleem nader belichten en daarmede tevens de meer
genoemde publicatie ci’ïtisch beschouwen. Een kort résumé
van hetgeen volgens , ,Verbreiding van privaateigendom”
wordt beoogd, moge hieraan vooi’afgaan.

Verbreiding oan 1?1-9aateigcndom.

tJi tgaande van cle sociale wenschelij kJieid van vermogens-
vorming door den arbeider, om gevrijwaard te zijn tegen
armoede in den tijd, dat hij niet meer door eigen arbeid in zijn onderhoud zal kunnen voorzien, is door Romme
en Van den Brink onderzocht, of zulks mogelijk is en of
het systeem van vistdeeling hieraan dienstbaar is te
maken.

Toorgesteld wordt voor een bedrijfstak een arbeiders-
winstfonds te vormen, waar n elke arbeider, die tot dezen
bedrijfstak behoort, dee!gerechtigd kan worden. Het
fonds bestaat uit rechten op ni3t uitgekeercie winst. Om
aan het beginsel ,,gelijke prestatie, gelijk loon” zooveel
mogelijk recht te doen wedervaren, wordt het wenschelijk
geacht

den arbeider een recht te geven op de totale winst
van de gezamenlijke ondernemingen in denzelfden bedrijfs-
tak. De winstverschillen, die er tusschen de verschillende
ondernemingen bestaan, zullen immers slechts voor een
garing deel aan de prestaties van de uitvoerende arbeiders
zijn toe te schrijven. Een zekere preferentie zal echter

gegeven moeten worden aan arbeiders, die behooren tot
ondernemingen, welke op een bijzondere wijze in de totale
winst hebben bijgedragen. Door deze winstparticipatie
hoopt men het looncontract zooveelmogelijk te verzach-
ten met elementen uit het maatschapscontract.
De Arbeiderswinstbank fungeert als spaarbank, terzake
van de tot uitkeering gekomen winst. In het algemeen
mag slechts gedisponeerd worden:
voor kapitaaldoeleinden;
voor de voorziening in bijzondere nooden;

hij overlijden of bij het bereiken van den pensioen-
gerechtigden leeftijd.

Terwijl de arbeider dus een recht heeft op de winst,
wordt het in het algemeen niet wenschelijk geacht, hem in
het verlies te laten bijdragen, wanneer de vorming van een

bescheiden vermogen hierdoor illusoir wordt gemaakt.
Slechts wanneer het arbeiderskapitaal een belangrijlc deel
uitmaakt van het totaal eigen kapitaklvan de onderneming,

mag verlangd worden, dat het arbeiderkapitaal mede-
draagt in het kapitaalrisico.

De schrijvers geven toe, dat winstdeeling in hoofdzaak de zgn. ,,fluctueerende” inkomens treft, de ,,vaste rente”-
inkomens daarentegen vrijlaat.’ Zij wijzen er op, dat dit

slechts in den aanvang zich zal voordoen. Door de daling
van. de winstkansen van het kapitaal met fluctueerende
rente zal het aanbod van het kapitaal met vaste rente

toenemen. Een kunstmatige correctie is dus niet noodig;
het economisch organisme bewerkt een spontane aan-
passing. –

Bezwa,’en c’a,a winstdeeling.

Als bron, waaruit de middelen ontleend worden om tot
vermogensvorming voor den arbeider te komen, wordt

derhalve de winst gezien. Dit- waarde-overschot boven
de kosten varieert van bedrijf tot bedrijf. Door de lcop-
peling van het arbeiderswinstfonds aai een geheelen be-
drijfstak worden weliswaar de verchi]len in de winst-

aandeelen, vooral in zooverre zij niet door ongelijke
arbeidsprestaties zijn veroorzaakt, binnen eenelfde bran-
che gedeeltelijk, weggenomen. De grootQ divergenties, die

voorkomen tusschen de bedrijfstakken onderling, blijven
evenwel bestaan. Een arbeiderswinstfonds heeft bij de
bestaande loon- en prijsverhoudingen slechts iets te bieden
voor die bedrijfstakken, die een ‘goede rentabiliteit be-
zitten .Branches met gerenommeerd slechte winstkansen
zullen niets Icun-nen uitkeeren.

Winstdeeling verbetert daarom slechts de loonsvoor-
waarden in die bedrijfstakken, waar van oudsher reeds
gunstige bonen voorkwamen. Ingevolge de betrekkelijke
onbeweeglijkheid van den arbeid weerspiegelt zich nl. de
gunstige economische situatie in een bepaalde branche
ook in de betaalde bonen. Terwijl de bedoeling moet voor-
zitten om boonsverschillen, die in geen enkel verband staan
met de al of niet hoogere prestaties, te verlcleinen, worden
door de voorgestelde maatregelen de bestaande verschiiieii verder aangekweekt.

Overigens mag men betwijfelen, of de arbeiderswinst-
fondsen in het algemeen groot genoeg zullen zijn om in
merkbare mate uitkeel-ingen toe te laten, met name in
-tijden van depressie en of zij deze tijden zullen overleven.
Men kan deze bezwaren ontgaan door de fondsen der
diverse bedrijfstakken onder te brengen in een ,,holding-
company”. Hiermede erkent men echter, dat de ,,solidari-
teit in den bedrijfstak”, welke men ook in de Arbeiders-
winstbank tot uitdrukking wil brengen, met genoemd mid-
del niet wordt gediend. –

Verder doet zich de vraag voor, hoe te handelen bij
kleine bedrijven, eenmanszaken en landbouwbedrijven,
waar men gedeeltelijk te doea heeft met niet uitbetaaiden
arbeid en waar men overigens bezwaarlijk te werk kan

gaan volgens het systeem: belasting van hetgeen verkregen
wordt, na aftrek van een normale rente voor het geïnves-
teerde kapitaal. Wellicht aou men een aanslagsysteem

kunnen invoeren, waarbij de te betalen bedragen afhan-
kelijk worden gesteld van de algemeene situatie in den
bedrijfstak. Het

putten uit overschotten komt dan slechts
zeer globaal tot uitdrukking.
De bezwaren, aangaande de onto’ereikendheid van de
winst in een aantal branches, kunnen worden ondervangen
door de prijzen te verhoogen om aldus fondsvorming voor
alle soorten van bedrijfstakken mogelijk te maken. Eén
van de grondpeilers van het geheele betoog van Romme
en Van den Brink komt dan echter te vervallen, ni. ‘dat
dei’gelijke fondsen geen kost- én prijsverhoogingeii met
zich brengen en wel, omdat er slechts van cle overschotten wordt afgeroomd.

Winstdeeling zal dus in vele gevallen beiden tot ver-
hooging van den kostprijs der producten. Men moet zich.

246

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946

realiseren, dat, op deze wijze het concurrentievermogen
van onze nijverheid ten opzichte van het buitenland, welke door oorlogshandelingen toch reeds zooveel heeft geleden,
wat tot uitdrukking komt in een sterk gedaalde efficiency
van den arbeid, verder wordt verminderd. Teneinde een benadeeling van de nationale industrie te oorkomen, zal
steeds zooveel mogelijk getracht moeten worden om
internationaal tot een ‘Vergelijk te komen.
De bonen in het Westelijk halfrond, die op een veel
hooger niveau liggen dan de in ons wereiddeel uitbetaalde
bonen, geven het belang aan, dat de arbeid heeft in een
rijkelijk met kapitaalgoecieren gezegende maatschappij.
In een dergelijk geval staat de arbeid in een gunstige
hoeveelheidsverhouding tot het kapitaal en is de producti
viteit van het kapitaal laag, die van den arbeid daaren-
tegen relatief hoog. Een lage grensproductiviteit van het
kapitaal wordt niet verkregen door de verhouding, waarin
het kapitaal en de arbeid in het productieresultaat deelen,
ten gunste van de laatste categorie te wijzigen, maar door
de voorwaarden voor de lage grensproductiyiteit, nI. een

verhoogde aanwending daarvan, te scheppen. Met een
autoritaire verlaging van de kapitaalrente bereikt men
juist het tegendeel.

Volgens de schrijvers zal door de daling der winstkansen
van het kapitaal met fluctueerende rente het aanbod van
kapitaal met vaste rente toenemen. De hier geconstateerde samenhang tusschen de verschillende vormen van kapitaal
binnen een bepaalde markt, dient ook te worden uitge-
breid tot het verband, dat’ ei’ bestaat tusschen de kapitaal-
markten onderling. Met name za,l er tegen gewaakt moeten
worden, dat Nederlandsch kapitaal naar het buitenland
verdwijnt, of dat ons land geen liuitenlandsch kapitaal
kan verkrijgen door de relatief lage vergoeding van hL
kapitaal te onzent. Wij zouden hier de bedrijfstakken
kunnen onderscheiden in de branches, welke in hoofdzaak
de binnenlandsche markt voorzien en daarin dergelijken
invloed hebben, dat zij de prijzen autonoom kunnen vast-
stellen en de branches, die een product fabriceeren, dat een
internationale markt heeft. De eerstgenoemde onder-
nemingen zullen bij verplichte winstdeeling er niet zelden
op uit zijn om haar vroegere positie te handhaven door
een prijsverhooging van haar producten. Bij de tweede soort
van ondernemingen is deze mogelijkheid beperkt. Hier
vindt inderdaad bij gelijkblijvende prijzen een wijziging
plaats van het aandeel in het productieresultaat, dat aan de kapitaalverschaffers en aan de arbeiders toevalt. Dit
heeft evenwel zijn verdere consequenties op het gebied van
het internationale kapitaalverkeer en op de mogelijkheid
voor onze industrie om over buitenlandsch kapitaal te
beschikken.

De Overheid kan het er derhalve op aanleggen om het
bedrijfsleveiï permanent overschotten te laten behbjen om
daaruit fondsen te kunnen vormen. Dit zal dan moeten
geschieden via ingrijpende maatregelen op het gebied der
prijspolitiek. Op deze wijze beïnvloedt men dan indirect
de bebooning van de arbeiders en het deel, dat hen als
winstaandeel toevloeit. Er bestaat echter geen rechteven redige verhouding tusschen de hoogte van de winst en de
belooning van de arbeiders en wel, omdat uit de ontvangsten
van het bedrijf ook de vergoedingen voor de medewerking
van de andere productïefactoren moeten worden geput.
Bij een politiek, die er op gericht is om de levensvoor-
waarden van de arbeiders te verbeteren
5
zal men er dan
ook goed aan doen om rèchtstreeks de vergoeding vast
te stellen, die aan de arbeiders moet toekomen. Dit geldt
reeds voor de loonvaststelling, maal’ is in nog veel sterkere
mate van toepassing op de vergoeding aan den arbeider, in den tijd, dat hij geen arbeid meer kan verrichten, aan-
gezien dit bedrag min of meer een minimum bedrag vei’-
tegenwooi’digt. Daarom heeft bijv. een algemeene pen-
sioenregeling verre de voorkeur boven een winstpartici.
patiesysteem, zelfs als dit laatste door tal van prijs-
politieke maatregelen wordt ondersteund.

Nu zou men inderdaad kunnen opmerken, dat er van
en algemeene pensioenregeling momenteel nog geen
sprake is, weshalve met het minder. probate middel, de
winstdeeling, genoegen wordt genomen, of althans er mede
wordt begonnen. Het komt ons echter voor, dat de nieuwe
tijd openstaat voor betrekkelijk radicale middelen op het
gebied der sociale verzekering, waarbij het weinig oppor-
tuun is te achten om met lapmiddelen te komen aandragen.
Overigens, mogen ook de moéilijkheden, betreffende de

verdeeling van de winst tusschen de winstbehalende on-
derneming eenerz.ijds en de gezamenlijke ondernemingen
in de bedrijfstakken anderzijds, niet worden onderschat,
terwijl vervolgens ook de berekening van het aandeel van

iederen individueelen arbeider dikwijls niet eenvoudig zal
zijn en de arbeidsvrede daarbij eerder geschaad dan b-

vorderd zal worden.

Conclusie.

Nu alles er op wijst, dat wij naar een periode van meer
systematische loon- en prijspolitiek gaan, gelooven wij, dat
er meer doelmatige middelen voor aanwending vatbaar
zijn dan het door Romme van Van den Brink aangeprezen
middel om tot verbetering van de sociale verhoudingen
te lconien.,
Alles zal er op gezet moeten worden om vooral door
een fijn vertakt loonsysteem er voor zorg te dragen, dat
ongelijke arbeid ook ongelijk betaald wordt en daardoor de productie wordt gestimuleerd.
Een stijging der prestaties zal voorts slechts verkregen
worden, wanneer de arbeid door het kapitaal wordt ge-
steund. Ei’ dient daarom voor gewaakt te worden, dat door
een willekeurige wijziging in de verhouding, waarin kapitaal
en ai’beid in het productieresultaat deeldn, de attractie,
om kapitaal in ons land te beleggen, wordt verzwakt.
Behalve dat de productiefactoren complementair zijn,
kunnen zij tot op zekere hoogte echter tevens als elkanders
concurrent optreden. Op den duur zou dit kunnen leiden
tot uitstooting van arbeid, nl. wanneer geen afzetgebied
gevonden wordt voor de zich steeds uitbreidende pro-
ductie. De feiten vn vÔôr den oorlog hebben geleerd, dat
men ook op dit terrein internationaal tot een vergelijk
moet komen.
Onze – loon-‘ en prijspolitiek zal dientengevolge nauw voeling moeten houden met hetgeen ei’ in het buitenland
geschiedt. De opvatting, dat dit vooi’ een probleem als de
winstdeeiing niet noodig is, omdat deze noch de bestaande

loonverhoudingen, noch de bestaande prijsverhoudingen
aantast, is zeker onjuist.
Dr. TH. H. MULDERS.

L’IMPÔT DE SOLIDARITË NATIONALE

FRANÇAISE.

Op 18 Februari 1946 sloot de termijn van inlevering
van de aangifte voor deze nationale belasting. Dan zullen
alle natuurlijke personen in Frankrijk, die een .vermogen
van 200.000 frs. of meer bezitten, een volledige opgave
hebben moeten verstrekken over den omvang van hun vermogen en de samenstellende bestanddeeleri ervan,
terwijl bovendien een overzicht wordt verlangd van den
vermogensaanwas sedert 1 Januari 1940. Daar ons land
binnenkort voor problemen van gelijken aard zal komen
te staan, is het wellicht dienstig, het
J:’ransche
stelsel aan
een beschouwing te onderwerpen, om zoo mogelijk de daar
gemaakte fouten te vermijden en de eventueele goede
vondsten voor navolging in overweging te nemen.
De aangifte bestaat uit 11, overzichten, verdeeld over 9
bladzijden. Het was duidelijk, dat de gemiddelde Fransch-
man deze niet zonder hulp van een deskundige zou kunnen
invullen; zelfs voor den deskundigen belastingadviseur
bleven er nog zooveel vragen open, dat de belasting-
administratie een zeer uitvoerige toelichting (,,commen-

17 April 1946

ECONOMISCWSTATISTISCHE BERICHTEN

247

taire pratique”) het licht heeft doen zien en bovendien
in alle groote plaatsen ,,bureaux de renseignements” heeft
geopend. Men kan gerust aannemen, dat zeker 90 pCt.
van de belastingplichtigen hun licht hij een belasting-
consulent zullen hebben moeten opsteken. DeRegeering
heeft gemeend in de eerste plaats door de tarieven voor
het opstellen van deze aangiften vast te stellen (1 °/®
over de eerste 500.000 frs. van het brutovermogen, Q50

0
/00
over de volgende 1.500.000 frs. en verder 0,25
°
/o)
dezen gang aan. te moedigen, omdat hierdoor het aantal
onjuiste aangiften natuurlijk aanzienlijk beperkt wordt.
Bovendien heeft zij als het ware den belastingplichtige
ertoe gedwongen door deze kosten in mindei’ing te brengen
van de te betalen vermogensheffing. De Staat betaalt
hier dus den bijstand, dien de particulier moet inroepen
om aan zijn fiscale verplichtingen te kunnen voldoen 1
Na deze inleidende opmerkingen wil ik overgaan tot
de bespreking van het systeem der belasting.

De belasting bestaat uit 2 blangrijk verschillende
componenten, nI. de vermogensheffing en de belasting
op de verrijking. Voor de eerste is het slechts noodig het
vermogen per een bépaalden dag te kennen, voor de
laatste echter ook het vermogen op den begindatum,
waarbij de verschillen in waardeering natuurlijk moeten
worden geëlimineerd. Men zou dus kunnen concludeeren,
dat men tot 2 vermogensinventarisaties zou komen, nl.
per 1 Januari 1940 (begindatum) en per 4 Juni 1945 (eind-
datum). Toch is dit onjuist. De Fransche wetgever heeft
als fictie aangenomen, dat de belastingplichtige op 4 Juni
1945 is overleden en op dienzelfden dag weder is opgestaan
om zijn eigen memorie van successie op te stellen. Op 4
Juni 1945 wordt hij geacht de inventarisatie van zijn
vermogensbestanddeelen te doen plaatsvinden. Hij moet
er echter onderscheid tusschen maken, of hij de goederen al
of niet reeds op 1 Januari 1940 bezat (éléments anciens et
éléments nouveaux). Hiermede zijn dus automatisch
de oude bezittingen hergewaa.rdeerd per 4 Juni 1945. De
belangrijke vraag is echter, op welke basis de waardeering
per 4 Juni 1945 dient te geschieden. Naar mijn meening
is deze vraag lang niet in alle gevallen voldoende opgelost.
Onroerende goederen dienen te worden geschat op de ver-
koopwaarde per 4’Juni 1945. Men moet hier den gangbaren
marktprijs. aanhouden, doch wie kent deze voor de ver-
schillende objecten? Er zijn eenige methoden van waar-
deering gepubliceerd, die echter ook de moeilijkheden

van een juiste interpretatie inhouden. Eén dezer methoden
sluit aan bij de prijsvaststelling van onroerend goed tijdens
de bezetting, nI. de netto-opbrengst, gekapitaliseerd op
basis van 2 pCt. (immeubles de luxe),van 4 pCt. (immeubles
atteints de vétusté’s) of van 3 pCt. (voor de overige
categorieën). Voor roerende goederen is de waarde in
principe vastgesteld op die bij regelmatigen verkoop
binnen 2 jaar, dus v66r 4 Juni 1947. Het meerendeel der
roerende goederen is echter bëstemd om in het bezit van
den belastingplichtige te blijven. Hiervoor moest dus
een andere basis worden gevonden. Men gaat daarbij uit
van de verzekerde waarde, opgenomen in brandpolissen.
De waarde per 4 Juni 1945 wordt nu verkregen, door deze
te stellen op 120 pCt. van de verzekerde waarde, wanneer
de overeenkomst véör 1 Januari 1941 is afgesloten of op
60 pCt. van de verzekerde waarde in het tegenovergestelde
geval. Is deze methode niet toepasselijk, omdat men bijv.
niet verzekerd is, dan kan men uiteindelijk zijn toevlucht
nemen tot een schatting, dieevenwel, voor den meubilairen
inventaris van den belastingplichtige, niet lager mag zijn
dan 5 pCt. van de waarde van zijn roerende en onroerende
goederen tezamen.

Voor effecten is de beurskoers per 4 Juni 1945 beslissend.
Is er geen noteering ter beurze aanwezig, dan is de waarde
gelijk aan den reëelen verkoopsprijs. Voor buitenlandsche
fondsen, in vreemde munt genoteerd, dient de koers per
4 Juni 1945 te worden omgerekend in francs, naar den
wisselkoers van 27 December 1945 (zulks in verband met

de devaluatie). Hier zit een mate van rechtvaardigheid
in, maar in vergelijking met andere bepalingen is deze
omrekening een grove onbillijkheid. De Fransche Staat
corrigeert hier nl. een vermogensaccres, dat door de han-
delingen van den Staat zelve tot uitdrukking is gekomen.
Het zou derhalve logisch zijn, dat dan ook een vermogens-
vermindering, die door toedoen van den Staat is veroor-
zaakt, zou worden weggenomen. Dit is echter niet het
geval. De foiidsen van genationaliseerde instellingen
(banken, industrieën enz.) worden nI. gewaardeerd naar
hun waarde op 4 Juni 1945, terwijl de koersen nadien,

door de aankondiging der nationalisatie of door de over-
neming door den Staat, belangrijk zijn gedaald. Men vraagt
zich inderdad af, waarom voor fondsen, in vreemd geld
genoteerd, de datum van 27 December 1945 werd gekozen,
terwijl de datum van de hoogste waarden in de gevallen
van nationajisatie wordt gehandhaafd.
Wanneer men de verschillende waardeeringsperikelen
voor den belastingplichtige overziet, dan ontkomt men niet
aan de gedachte, dat de straffen, gesteld op te lage waar-
deering, uitermate zwaar zijn. Allereerst wordt de door
te lage aangifte te weinig geheven belasting, met het
dubbele bedrag vermeerderd, alsnog geheven, terwijl de
belastingplichtige verstoken wordt van de vastgestelde
gunstige betalingsregeling. Een veel ernstiger straf is ech-
ter, dat, wanneer de te lage waardeering een
,,nieuw”

(verkregen tusschen 1 Januari 1940 en 4 Juni 1945) ver-mogensbestanddeel betreft, de Staat een voorkoopsrecht
heeft van dit bestanddeel tegen de aangegeven waarde.
Deze straf is op zijn plaats, wanneer er sprake is van een bewuste overtreding; zij mag echter mi. niet worden toe-
gepast, wanneer de belastingplichtige blijkt te goeder
trouw te laag te hebben gewaardeerd, te meer, waar van
een constanten verkoopsprijs zeker in veel gevallen geen
spoor te bekennen is.
Ten aanzien van de schulden, die op het brutovermogen in mindering mogen worden gebracht, krijgen we dezelfde
vragen als boven behandeld. Men dient ze te waardeeren
per 4 Juni 1945, doch eveneens te splitsen in twee groepen,
de oude en de nieuwe. Maar hier komt nog een ander
vraagstuk om den hoek kijken, nl. het bewijs van het
bestaan van de schuld. Is er een authentieke acte aan-
wezig, dan bewijst deze, behalve de schuld zelf, den datum,
waarop de verplichting is ontstaan. Bij een onderhandche
acte of eenig andergeschrift, waaruit de schuld blijken kan,
moet nog bewezen worden, dat deze ontstaan is véér 4
Juni 1945. Hiertoe kan een verklaringvan den schuld-
eischer worden overgelegd, al zal hier niet spoedig genoegen
mee worden genomen. Met een verplichting, die alleen
mondeling is aangegaan, wordt in het geheel geen rekening
gehouden. Hierdoor wordt dan zoowel het netto-vermogen
als de vermogensaanwas grooter, zoodat er voor den be-
lastingplichtige alles aan gelegen is, voldoende bewijs

bijeen te brengen.
De categorie ,,élémerits anciens” omvat behalve de goe-
deren, die reeds op 1 Januari 1940 tot het vermogen

behoorden, nog 3 groepen van goederen, nl.:

le. de goederen, die tusschen 1 Januari 1940 en 4 Juni
1945 zijn verkregen door schenking of door erfrecht;

2e. de goederen, verkregen door besteding van liquide
middelen, die op 1 Januari 1940 tot het vermogen

behoorden;
3e. de goederen, verkregen als wederbelegging van ver-
mogensobjecten, vervreemd na 1 Januari 1940.

Alle overige, goederen zullen dus worden beschouwd
als ,,éléments nouveaux”. Toch is er naar mijn oordeel
nog één categorie goederen, die onder de ,,biens anciens”
had behooren te zijn geplaatst, nl. die goederen, die de
belastingplichtige door oorlogsgeweld is kwijtgeraakt en
die derhalve niet meer onder de activa per 4 Juni 1945
zijn opgenomen. Flierdoor wordt nl. de vermogensaanwas

ten onrechte vergroot.
Om nu den
zuiveren
vermogensaanwas te kunnen vast-

248

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946

stellen, dient men, behalve met de hierboven behandelde
activa en ‘passiva,. ook nog rekening te houden met een
serie handelingen, die ten aanzien van het vermogen
kunnen hebben plaats gevonden in het tijdvak van 1 Ja-nuari 1940 tot 4 Juni 1945. In de eerste plaats noet men
hier denken aan gegeven schenkingen, betalingen van
premies van lijfrente- of tijdelijke, verzekeringen, kosten
uitgegeven ter vermeerdering van do waarde van reeds
op 1 Januari 1940 aanwezige activa e.d. FIpt totale ,,nieu-
we” bezit wordt met deze bedragen vermeerderd, waarna
het bedrag clér ,,nieuwe” schulden wordt afgetrokken.
Om nu den netto-vermogensaanwas te verkrijgen, moeten
iog drie posten in mindering worden gebracht:
de bedragen, ontvangen uit de te gelde making van
,,oud” bezit of daarmede gelijkgestelde goederen. Hier
zouden dus ook de door oorlogsgeweld teniet gegane
goederen kunnen worden ondergebracht, eventueel de
uitkeering wegns oorlogsschade;

de bedragen, die men samenvat onder den naam ,,forfaits”. Hieronder dient te worden verstaan het be-
drag, dat de fiscus in overlég met den belastingplichtige
heeft vastgesteld, ten aanzien van dat deel der activa,
waarvan het bestaan op 1 Januari 1940 niet of zeer moeilijk
is vast te stellen of te bewijzen. 1

her wordt in het bijzonder
gedacht aan liquide kasmiddelen e.d. Zou de belasting

plichtige wel in staat zijn de hoeveelheid liquide middelen
per 1 Januari 1940 aan te toonen, dan zijn er geen moeilijk-
heden. Is het bedrag per 4 Juni 1945 gelijk aan dat op 1
Januari 1940, dan vallen deze gelden geheel onder ,,oud
bezit”. Is het bedrag’grooter, dan wordt het surplus onder
,,nieuw” bezit geboekt. Is het bedrag geringer, dan wordt
het bedrag per 4 Juni 1945 (het laagste) beschouwd als
,,oud” bezit en wordt het verschil in een aparte tabel
vermeld en van den vermogensaanwas afgetrokken.
1-leeft echtei’ de belastingplichtige geen overzicht
meer van zijn bezit aan kasmiddelen per I. Januari 1940,
dan neemt men aan, bij wijze van

accoord, dat dit gelijk
geweest is aan het netto-inkomen over 1938 of 1939,
al naar het voordeeligst uitkomt, met een minimum van
50.000 frs. voor ongehuwden en 100.000 frs. voor gehuw-
den. Aangezien deze methode tot onbillijkheden zou
kunnen leiden, wanneer, met de bekendheid van zijn kas-
middelen opi Januari 1940, men tot een geringeren aftrek
zou: komen, dan wanneer men den juisten toestand niet
kent, heeft de fiscus bepaald, dat
ieder
de toepassing
van deze gunstige bepaling kan vragen. Men nëemt dan
zijr kasmiddeleri per 4 Juni 1945
01)
onder het nieuwe
bezit en vraagt de toepassing van deze gunstige bepaling
tot het daarvoor in aanmerking komende bedrag. Wanneer
de belastingplichtige na 1 Januai’i 1940 is gehuwd, mogen
hij en zijn echtgenoote ieder apart van deze bepaling ge-bruik maken: Heeft cle belastingplichtige over 1938 bijv.
90.000 frs. ntto-inkomen genoten en zijn echtgenoote
10.000 frs., dan is de gezamenlijke aftrek 90.000 .frs. +
50.000 frs. (minimum) = 140.000 £rs.

Ten aanzien van het fondsenl?ezit heeft de fiscus een
andere fictie ingevoerd. Wanneer men zijn effectenbezit
per 1 Januari 1940 niet meer kan reconstrueeren of het
bewijs ervan niet kan bijbrengen (door het verloren gaan
van de aankoopnota’s), dan mag men de waarde ervan
stellen op 30 maal ‘de netto-opbrengst over 1938 of 1939
naar keuze. Er is hier dus gerekend met een rendement
van 3,33 pCt., hetgeen nièt onaanvaardbaar lijkt. Toch
blijkt deze bepaling voor den belastingplichtige niet gun-
stig te zijn. Er is nl. geen rekening gehouden met de alge-
meene stijging van de koersen, in deze oorlogsjaren. Gaf
bijv. een fonds met een waarde per 1 Januari 1940 van
1.000 frs. 30 frs. dividend .over 1939, dan is dus het fictieve
bedrag der oude waarde 900 frs. Zou nu de )eurswaarde
per 4 Juni 1945, 1.880 frs. bedragen, dan zou dus een
verrijking hebben ‘plaats gevonden van 980 frs. Naar
mijn meening had men het fictieve bedrag ‘nog moeten
vermenigvuldigen ‘met den. cëfficiënt van de gemiddelde

stijging der beurskoersen
van
4 Juni 1945 ten opzichte
van die van 1 Januari 1940. In het gegeven voorbeeld
zouden dus de 900 frs. nog moeten zijn vermenigvuldigd met
den factor 1,88. De oude waarde zou dan dus 1.692 frs.
hebben bedragen en de verrijking per saldo 188 frs., het-
geen te verwaailoozen zou zijn geweest;

tenslotte heeft de Staat gemeend hen, die in deze
oorlogsjaren het geheele bedrag van hun, inkomen naar
waarheid eh getrouw hebben opgegeve’b en daarover dus
reeds hun inkomstenbelasting hebben betaald, in het bij-
zonder te moeten’heloonen, door een aftrek toe te staan van de helft van de’netto-inkomsten over de jaren 1940

tot en met 1944. Bij voorb,aat heeft de belastingadministra-
tie verklaard, dat zij onder geen voorwaarde eenige ver-
betei’ing op de aangegeven netto-inkomens over deze jaren
aanneemt. Heeft men dus te weinig inkomen opgegeven,’
dan ‘draagt men daar thans de lasten van. De Staat is hier
dus van de fictie uitgegaan, dat de Fransche burger de
helft van zijn netto-inkomen heeft gespaard en dat deze
aanwas van het vermogen derhalve onaangetast moet
blijven. Ik kan mij echter niet aan,de gedachte onttrekken,
dat de Staat hier een beetje al,te goedgeefsch is geweest.
Neemt men aan, dat men van zijn netto-inkomen gemiddeld
20 â 25 pCt. aan inkomenstenbelasting heeft moeten betalen,

50 pCt. heeft gespaard, dan zou men dus hebben moeten
leven van 25 30 pCt., hetgeen naar mijn meening voor het overgroote deel van de belastingplichtigen niet het
geval is geweest.

Heeft men nu aan de hand van bovenvermelde gegevens
het netto-vermogen en den belastbaren vermogensaanwas
vastgesteld, dan kan men’ tot de becijfering van de te be-
talen vermogensbelasting overgaan. ‘Voor de belastbaar-heid van den vermogensaanwas heeft men een minimum
aangenomen van 50.000 frs. (gehuwden 100.000 frs). Dit
bedrag is te allen tijde vrij en wordt dus’ op den netto-
aanwas in mindering gebrac,ht. Op
gelijke
wijze is de
eerste 200.000 frs. van het’ vermogei (voor gehuwden
400.000 frs.) van heffing vrijgesteld Toch ligt op dit
terrein wederom een inconsequentie. Voor de bepaling
van den vermogensaanwas ,worden echtgenooten als
één
persoon aangemerlt;. bij’ de berekening van de heffing
over het vermogen wordt iedere echtgenoot
geacht
de
helft te bezitten van het gezameulijke vermogen. Waarop
in het eerste geval de echtgenooten, tezamen, in het tweede
geval gescheiden worden behandeld, is duidelijk, als men
even het verschil in progressie voor’de vermogensaanwas
belasting en de vermogensheffing beziet (vermogensaan-
wasbelasting: 5 pCt. over de eerste 150.000 frs., 10 pCt. over de volgende 150.000 frs., 20 pCt. over de volgende
200.000 frs., 25 pCt.. over de volgende 500.000 frs. enz.;
vermogensheffing: 3 pCt. over de eerste, 500.000 frs., 4 pCt. over de volgende 500.000 frs. enz.). Toch had het mij juister
geleken de wijze van behandeling uniform te doen zijn,
ook al was dit dan natuurlijk voor den belastingbetaler
naar den qngunstigen kant uitgevallen.
Wil men in een korte omschrijving het oordeel over
deze maatregelen samenvatten, ,dan komt men tot de
conclusie, dat de Fransche belastingadministratie hiermede
een knap stukje werk heeft verricht, op sommige momenten
ec.ter in belangrijke mate onrechtvaardig is geweest,
waartegnover aan den anderen kant een zeer groote mate
van goedgeefschheid staat, terwijl tenslotte omtrent
vele punten dubia bestaan, waardoor de belastingplich-
tige vooi’.een bron van groote moeilijkheden is geplaatst.

Lessen voor Nederland.

Kunnen wij uit het bovenstaande voor de te ,onzent
te nemen maatregelen nog-iets leeren ? M.i. ja.
Tot nu toe heeft de .belast’ingadministratie van den
Nederlandschen belastingplichtige alleen de, invulling van
liet buitengewoon aangifte,biljet gevorderd, waarmede een
volledig overziçht van het vermogen van den belasting-
plichtige per 1 Septenber 1945. is verkregen. Kan men

,.,-.

.

:” ‘/”

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

249

nu aan de hand van deze gegevens, in verband met vroegere
aangiften, terstond den vermogensaanwas gedurende den
oorlog bepalen? Neen. Ook hier zullen op het verschil
tusschen het vermogen op 1 Mei 1940 en op 1 September
1945 cqrrecties moeten worden toegepast, die aan den
fiscus op het oogenblik niet bekend zijn. Een enkel voor-
beeld moge dit aantoonen. Een belastingplichtige heeft
bijv. op een onroerend goed in 1928 een hypotheek van
f10.000 verleend. In de crisisjaren is executie.van het
onderp,and onmogelijk gebleken zonder ernstige schade; rente werd niet betaald. De waardeering dezer hypotheek
is tot 1940 niet hooger geweest dan 10 pCt. In den oorlog
wordt, behalve betaling van achterstallige rente, overge-
gaan tot integrale aflossing dezer hypotheek. Nu kan men
redeneeren, dat hier een vermogensaanwas heeft plaats
gehad van f 9.000, doch dit is in hooge mate onbillijk.
Evenzoo zullen er op effectenportefeuilles belangrijke
winsten sinds 1 Mei 1940 zijn geboekt. Ook in ons land
zal men dus tot een herwaardeering van het vermogen
van 1 Mei 1940 per 1 September 1945 moeten komen en
dan is het gewenscht, dat daaromtrent duidelijke en pre-
ciesç richtlijnen worden gegeven, opdat den belasting-
plichtige op dat terrein alle voetangels en klemmen wor-
den onthouden. In het buitengewoon aangiftebiljet zijn
reeds inlichtingen gevraagd omtrent niet aan vermogens-
belasting onderworpen vermogensbestanddeelen, die in
den oorlog zijn verkregen en die derhalve een vermogens-
aanwas beteekenen, zooals aangekochte roerende goede-
ren, voldane premiën en koopsommen van lijfrentever-
zekeringen, gedane schenkingen enz. Ook zijn de vor-
deringen wegens door oorlogshindelingen teniet gegane
vermogensobjecten niet vergeten. Echter zal de fiscus ook
in ons land een groote mate van soepelheid aan den dag
moeten leggen. Vele belastingplichtigen, die thans een ver-
mogen bezitten, zullen op 1 Mei 1940 geen of althans een
vermogen beneden f 16.000 hebben bezeten, waarvan de
aantoonbaarheid lang niet altijd even gemakkelijk zal zijn.
Ook hier zullen dus bepaalde veronderstellingen moeten
worden ingevoerd, die den belastingplichtige zullen dienen
te ontlasten van onbewijsbare feiten en omstandigheden.
Alleszins voor overname vatbaar acht ik ook de aan den
Nederlandschen belastingplichtige toe te keiinen gedachte
van spaarzin. Wie regelmatig zijn vermogen over de 5
jaren heeft zien toenemen, omdat zijn uitgaven geringer
waren’dan zijn inkomsten (waarbij vooral in het oog dient
te worden gehouden, dat vele uitgaven voor kleeding,
reparaties, noodzakelijke vernieuwingen niet hebben
plaats gevonden), moet anders behandeld worden dan
degene, die bijv. in 1944 zijn slag heeft weten te slaan en
aan zijn verniogen een bedrag van f 100.000 of meer
heeft toegevoegd. De ideale toestand zou zijn verkregen,
wanneer men den vermogensaanwas per jaar zou kunnen
vaststellen en progressief belasten. Dat dit onuitvoerbaar
is, zal ieder duidelijk zijn.
Tenslotte moge ik nog een opmerking maken. Van
harte hoop ik, dat de Nedorlandsche belastingautoriteiten
erin zullen slagen een voor ieder leesbaar aangifteformulier
op te stellen. Men gebruike liever iets meer papier om
duidelijk, zoo noodig met voorbeelden voorzien, te belich-
ten, wat van den belastingplichtige wordt gevraagd.
Laat de noodkreet van Georges Duhamel (zie ,,Vrij Neder-
land” van 9 Februari ‘1946) voor Frankrijk waar zijn;
moge er echter bij ons geen sprake zijn van ,,het ontraad-
selenvan onontwarbare teksten en het afbeulen met on-
menschelijke rekenarij”.

A. Til. E. KASTEIN.

ARGENTINIË ALS PRODUCENT

VAN GRANEN EN OLIEHOUDENDE ZADEN

GEDURENDE DEN TWEEDEN

WERELDOORLOG.

Algemeen.

De ontwikkeling van de agrarische productie van Argen-
tinië gedurende den tweeden wereldoorlog is van groote
beteekenis, niet alleen voor de wereidhuishoucting als
geheel, nu het probleem van de voedselschaarschte in het
middelpunt der belangstelling staat, maar ook voor Neder-
land in het bijzonder, daar in de jaren vôér 1940 in ons
land een belangrijke invoer van agrarische producten uit
Argentinië plaatsvond,. Met name geldt dit voor lijnzaad en
maïs, waarvan de import gedurende de jaren 1930-1940
gemiddeld voor 99 pCt., resp. 84 pCt. uit Argentinië
afkomstig was, doch ook onze import van tarwe, haver,
gerst en rogge kwam voor een belangrijk deel uit. Argen-
tinië.
Alvorens echter nader in te gaan op den invloed van den
tweeden wereldoorlog op de agrarische productie en export
van Argentinië, wordt hier een kort overzicht gegeven van
de economische structuur van dit land vôér 1939.

Argentinië als agrarisch exportland ç;6r
1939.

Argentinië ontwikkelde zich
in
de jaren 1900-1939 tot
één der belangrijkste exportlanden van agrarische produc-
ten. In deze ontwikkeling beteekende de eerste wereld.-
oorlog – als gevolg van de duikbootacties – slechts een
tijdelijke onderbreking. In 1928 bereikte de Argentijnsche agrarische export een
hoogtepunt. Daarop volgde de conjunctuuromslag van
1929, waarbij, zooals bekend, speciaal de wereldmarkt-
prijzen van agrarische grondstoffen een scherpe daling
vertoonden. De diepe depressie na 1929 had een ongunsti-
gen invloed op de welvaart van Argentinië met zijn een-
zijdige economische structuur en zijn groote afhankelijk-
heid van den export. Desondanks stond. Argentinië in dc
jaren 1935-1939 als exportiand van maïs, lijnzaad en
r’undvleesch op de eerste plaats; het bekleedde voorts de
tweede plaats als exportland van tarwe en wol, terwijl het
als exportland van schapenvleesch op de derde plaats
kwam. Zoo nam Argentinië gedurende de jaren 1935-1939 van den wereldexport van lijnzaad gemiddeld 85 pCt., van
den wereldexport van maïs gemiddeld 63 pCt. voor zijn rekening; voor tarwe bedroeg het overeenkomstige per-
centage 20.
Gezien het feit, dat gedurende dc periode 1900-.–1939
de waarde van den export van granen, Iijnzaad en dierlijke
producten nimmer daalde beneden 93 pCt. van de waarde
van den totalen export, kan men wel zeggen, dat de wel-
vaart van Argentinië vôôr den tweeden wereldoorlog ten
volle werd bepaala door de wereldmarktprijzen der ge-
noemde producten.

FIGUUR
I.

Cern Wdclde distributie oan den Arg’cntijnschen export.
1935-1939
(Percentage van de totale Waarde):

I
I
‘) Denemarken, Noorwegen, Zweden.
‘) Inci.
West-Indië.
‘) Inel. exports ,,to orders”

VEREENIGD KONIPKRIJK
VEREENIGDE STATEN
NEDERLAND
BEL 131E
DUITSCHLAND, OOSTENRIJK
8RAZILIË
FRANKRIJK
SCANOINAVIC
‘)
ITALIË
ZUID-AMERIKA EX-BRAZILIË
CANADA
JAPAN-
SPANJE

ANDERE LANDEN’)

1.701.9

56.3

31.1
11.7
2.5
0.8
1.4
0.3
0.2
8.8
5.6
0.7
2.5

2.353.0

89.9

36.9
22.3
7.3
2.7
2.8 1.8
2.5
20.9
9.3 3.5
8.1

2.192.3

93.7

35.6 24.3
6.7
3.0
2.9 0.8
7.3
19.8
6.5
3.1
10.2

1.789.0

94.6
33.6 28.5
9.8
3.0
4.5
2.4
4.5
18.2
5.9 3.4 8.9

1.464.6

92.4

32.5
37.1
6.8 4.6
1.0
1.2
1.0
14.9
5.9 2.0 7.0

1.427.6

75.0

38.1
17.7
6.6 3.9
1.4
1.3

12.1
5.4 1.4
5.3

‘•


r’

‘°r’

250

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946

Zooals uit lig. 1 blijkt, vormden vooral het Vei’eenigd
Koninkrijk, voorts vijf andere Europeesche landen, de
Ver. Staten en Brazilië in de jaren 1935-1939 de belang-
rijkste koopers van Argentijnsche producten; zij absor-
beerden tezamen ongeveer 85 pCt. van de totale Argen-

tij nsche exportwaarde.

De gevolgen van den oorlog.

Het begrip wereldmarkt verloor door het uitbreken van
den oorlog zijn beteekenis en dit bracht vooi’ Argentinië
moeilijk oplosbare problemen met zich. Met name
de export ondervond hiervan de gevolgen, en wel op

tweëerlei wijzer
1. door het uitvallen van enkele belangrijke afnemers,
als gevolg van Duitsche bezetting dezer landen. Gedeelte-
lijke compensatie werd verkregen door uitbreiding van den
export naar andere landen, t.w. de Ver. Staten, de Unie
van Zuid-Afrika, Spanje, Zweden, Zwitserland, en enkele

Zuid-Amerikaansche landen. Dit wordt geïllustreerd
door de cijfers vitn tabel 1:

trad in plaats van niet gezouten huiden, eipoeder in plaats
van versche ieren, kortom, onder invloed van den oorlog

ontwikkelde Argentinië een agracische veredelingsindustrie.
Daarnaast blijkt ook de waarde van den export van dè
niet-agrarische producten gedurende de oorlogsjaren voort-

durend te stijgen,.
De geschetste ontwikkeling in: Argentinië is sympto-
matisch voor dezelfde tendens, die zich zonder invloed van den eersten wereldoorlog in de wereldhuishouding
manifesteerde en welke in het kort kan worden aange-
duid als: industrialisatie der agrarische landen (naast

agrarisatie der industrielanden).
De stijging van de .exportwaarde stelde Argentinië. in
staat groote bedragen aan buitenlandsche valuta te accumu-
leeren. In Augustus 1944 bedroeg, volgens opgave van den

Argentijnschen minister van Financiën, ‘de in Engeland
geblokkeerde sterlingrekening ajleen al 800 millioen pesos,
overeenkomend met £ 60 millioen; daarnaast beschikte
Argentinië op dat oogenblik over 1.931 millioen pesos in goud in de Ver. Staten. Ook de gedwongen vermindering

Tabel 1
1).
Totale .vaarde van de Argentijnsche e’rporten ende distribitie daarvan, naar landen van bestemming.

1

Gem.

1940

1941

1942

1943

1944 *)
1

1935-’39
1

darde
(millioeflefl pesos)
…………..
Percentage van alle exporten naar vermelde
landen
Daarvan Vereenigd Koninkrijk
………………..
Vereenigde Staten
………………….
Neutrale landen …………………….
Spanje
…………………………
Zweden
Zwitserland

……………………..
Unie van Zuid Afrika
………………..
Zuid Amerika
…………………….
Brazilië

…………………………
Chili
…………………………..
S ndc,rc. U,nrlpn

‘) ,,Argentina’s agricultural experts during world war II”, Pa

2. door de ongunstige ontwikkeling der verschepings-
mogelijkheden. VéÔr 1940 werd vrijwel de goheele Argen-
tijnsche export verladen in schepen van andere dan Argen-
tijnsche nationaliteit. Tabel 2 geeft een beeld van de
vermindering van het scheepvaartverkeer als gevolg van

den oorlog:

vel P. Egoroff, ,,Food Research Institutc, Stanford University”.

van den import heeft bijgedragen tot de accumulatie van

deze saldi.

De export van maIs, tarve en oliehoudende zaden.

Mais:
De export van dit voedergraan bij uitn.emendheid
onderging een sterke reductie, daar de övergebleven im-

Tabel
2
1)

Gem.

1

1940

1941

1942

1943

1944
1934-’38

Aantal schepen in Argentijnsche ‘havens .

2.800

1.995

.

1.589

. 1.335

1.334

1.485

In millioenen netto ton
……………….
10.0

6,7

4,6

3,1

2,8

3,3

‘) ,,Times of Argentifla”, Buenos Aires, 8 Januari 1945, blz. 9.

Het feit, dat Argentinië in Augustus 1941 16 Italiaan-
sche schepen (waarvan 8 in bruikleen) en in Mei 1942
3 Duitsche en iets later 4 Deensche schepen kon koopen,
veranderde deze situatie slechts in geringe mate; slechts
5 pCt. van de normale verschepingen van vöôr den borlog

kon door de’ze vloot worden vérscheept.

Veranderingen, in de samenstelling van het totale export-

volume.

Hoewel het totale Argentijnsche exportvolume als ge-
volg van den oorlog sterk afnam, was het geenszins het

geval t.a.v. de totale waarde van den export,. ,zooals lig. 2
toont: (zie blz. 251 bovenaan eerste kolom).
Vergeleken met de periode 1935-1939 ondergingen
zoowel de kwantiteit als de waarde van den export van

granen (vooral tarwe en maïs) een vermindering, terwijl de
waarde van den export van dierlijke producten, vooral

vleesch, doch ook zuivelproducten en eieren, toenam.
Groote hoeveelheden . rund- en vnrkensvleesch werden
,,ontbeend” geëxporteerd, hetgeen de waarde per gewichts-
eenheid aanmerkelijk verhoogde; export van plantaardige
olie trad in plaats van dien van oliehoudend zaden; leer

portlanden véér alles de schaarsche scheepsruimte wilden
benutten voor dekking van de menschelijke consumptie.
Hierdoor liep het aandeel van de waarde van den mzïs-
export ‘in de totale Argentijnsche exportwaarde, dat in de jaren 1935-1939 21 pCt. bedroeg, na 1941 terug tot

minder dan. 1 pCt.
Aangezien de maisproduceiiten de bebouwde opper-
vlakte niet evenredig inkrompen, ontstond een belangrijk maïs-surplus, temeer, daar alle oorlogsoogsten door goed weer begunstigd werden (uitgezonderd in het droogtejaar

1943):

Tabel
3
1);
Productie, voorraden en export van mais –
(in millïoenen,ton).

1940

1941

1942

1943

1944

Productie . . .

7,9

10,4 .

1,0,2

9,0

1,9

8,7
Voorraden . .

10,4

16,5

17,1

3,5

8,8
Export

6,1

1,9

0,5

0,2

0,2

0,5

1)
Ontleend aan Argentijnsehe statistieken.

Het maisprobleem was ongetwijfeld één der moeilijkste

-‘-

ww.çe.

.r— – -,

1

r

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

251

FIGUUR
II.

Quantiteit en waarde van Argentijnsche exporten. in groepen.

KWANTITEIT
GEM. 935-
,
39

1940

’94’

1942

‘943

1944

)

2

4

6

8

10

12

14

16
MILLIOEN TON

WAARDE
GEM.
1935- ’39

1940

1941

1942

‘943

1944

0

.4

.8

1.2

1.6

2.0

2.4
BILLIOEN PESÔS

VERKLARING

PLANT- DIER-

NIET
AARDIG LIJK AGRARISCH

economische v,raagstukken, waarvoor de Argentijnsche
Regeering zich gedurende den oorlog zag geplaatst. Reeds
in 1940 zag de Regeering zich gedwongen maatregelen

te nemen ten behoev van de – mnisproducenten. In
Augustus 1940 nam de Regeering den geheelen maïsoogst over tegen een prijs, die boven den marktprijs lag. Inkrim-
ping van het bebouwde areaal werd zooveel mogelijk
bevorderd.

In Juni 1943 vond een regeeringswisseling .plaats, die een volkomen wijziging van de landbouwpolitiek mede-
bracht. De nieuwe Regeering ijverde voor uitbreiding van
11et maïsareaal en beloofde hoogere prijzen voor den oogst.
Per radio en pers werd propaganda gemaakt voor het
gebruik van maïs als veevoeder, als grondstof voor de
alcoholfabricage en als brandstof. In dit verband dient te
worden opgemerkt, dat de importen van steenkool, pe-troleum en benzine door den oorlog sterk waren terug-
geloopen.
1

let is bekend, dat de Argentijnsche Electriciteits
Mij., de meeste vleeschfabrieken e.a., groote hoeveelheden

maïs hbben verstookt en dat vele ,,apartment houses”
ermede zijn verwarmd. Voorts – en dit is van groot

belang voor onze agrarische veredelingsindustrie – is de
varkensstapel van Argentinië met behulp van, maïs als
veevoeder aanzienlijk uitgebreid en wel van 1,4 millioen
stuks vôôr 1940 tot 3,5 millioen stuks in 1945.
Ondanks al deze pogingen om een uitweg voor het rnaïs-
surplus te vinden bleven groote voorraden bestaan. In
den loop van 1941 en 1942 werd derhalve overgegaan tot vernietiging van maïs op groote schaal.

Tarwe:
T.a.v. den tarwe-export, die v66r den oorlog
gemiddeld 17 pCt. van de totale exportwaarde van Argen-

Tabel
5
1)

tinië voor zijn rekening nam, rezen minder ernstige pro-
blemen dan t.a.v. den export van maïs. Terwijl in de jaren
1935-1 939 gemiddeld de helft van de totale tarwepro-
ductie werd geëxporteerd, bedroeg de export van dit
product gedurende den oorlog gemiddeld 80 pCt. van het
vooroorlogsch exportkwantum.
Tabel
4
1).
Productie, 000rraden en exporten Qan tarwé
(in m’illioenen ton).

Gefli. 1940
1941
1942
1943
1944

Productie
6,6 3,6
8,2
6,5
6,4 6,8
Voorraden
7,4
6,9
8,4
9,8
10,8
11,8
Exporten
3,3 3,7 2,5 2,3
2,1
2,6

‘) Ontleend aan Argentijnsche statistieken.

Een gunstige factor voor handhaving van den tarwe-
export was, dat Argentinië reeds véÔr den oorlog ongeveer
30 pCt. van het voor den export beschikbare tarwesurplus
aan Brazilië placht te verkoopen; 25 pCt. werd door Enge-
land opgenomen en een zelfde percentage door België,
Nederland en Italië tezamen.

In 1940 kostte de export niet de minste moeite, als
gevolg van voorraadvorming door verschillende Europee-
sche landen; de export van tarwe moest zelfs tijdelijk aan
exportvergunningen worden gebonden om de dekking der
binnenlandsche behoefte niet in gevaar te brèngen. In de
daaropvolgende jaren deden zich soortgelijke moeilijkheden
voor als bij den maïsexport, die echter vnl. dank zij een
grooten export naar Brazilië en Spanje minder ernstige
gevolgen hadden.

Doordat echter de productie van tarwe minder sterk
afnam dan de export, ontstond ook hier het probleem der
surplusvoorraden.

Ook hier greep de Regeering in door aankodp van-gedeelten van den oogst; de tarwehandel werd onder
strenge overheidscontrôle geplaatst en geheel gemonopo-
liseerd. 1

let grootste probleem was een bestemming te

vinden voor de onverkoopbare voorraden. In de periode
December 1944 tot November 1944 werd volgens opgave
van het Argentijnsche Ministerie van Landbouw 1,4 mil-
lioen ton tarwe als brandstof gebruikt; groote hoeveel-heden werden tot veevoeder bestemd; 200.000 ton erd

als onderdeel van het ,,relief”-werk van de U.N.R.R.A.
sedert Augustus 1944 verscheept, doch zelfs al deze maat-
regelen tezamen brachten geen oplossing. In 1944 werd
ongeveer 400.000 ton tarwe als verloren beschouwd,.
door bederf tengevolge van gebrek aan opslagruimte. Wel een schrille tegenstelling met de huidige situatie,
nu van een tekort van 5 millioen ton tarwe sprake is.

Lijnzaad:
Als gevolg van het wegvallen van de Euro-
peesche markt werd gedurende den oorlog de met lijnzaad
bebouwde oppervlakte sterk ingekrompen. Daarentegen
nam de productie van lijnzaadolïe sterk toe: in 1942 was
zij bijna 10 maal zoo groot als gemiddeld vÔôr den oorlog.
Gedeeltelijk werd deze structuurverandening teweeg-
gebracht door de verhoogde vraag naar olie van de zijde
der Ver. Staten., Zweden en Zwitserland, doch vnl. door de
binnenlandsche vraag naar brandstof ter vervanging van
steenkolen en stookolie.

Ook de export van lijnzaadolie nam sterk toe ten koste
van dien van lijnzaad, mede in verbn,nd met cle noodzaak
de schaarsche scheepsruimte zoo

efficient mogelijk -te

Lijnzaad
995
;
39

1940
1941
1942
1943

j
1944

3.002
-3.075
2.87k 2.730 2.474
2.284
1.702
1.080 1.720 1.600
1.348
1.573
Bebouwde oppervlakte (1.000 ha)
…………
Zaadproductie

(1.000 ton)
…………….
1.503
752
665 315 646 275
Export van zaad

…………….
Olieproductie
6
12
23
55
*
Olie-export
6
10
34
35
25

‘) Ontleend aan Argentijnsche statistieken. *) Geen gegevens beschikbaar.

252

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946
benutten. Tabel 5 geeft een illustratie van bovengeschetste

ontwikkeling: (zie onderaan bis. 251)
De sterke daling van den export van lijnzaad hangt
samen met het feit, dat vöôr den oorlog ongeveer twee-
derde van het geëxporteerde.kwantum naar Europa ging.
Een belangrijk surplus bleef daardoor tijdens den oorlog
bestaan, zoodat de Regeering besloot het gebruik van
stook- en gasolie te binden aan dat van lijnzaad. voor
stookdoeleinden. Op deze wijze trad de Argentijnsche
industrie als belangrijksten kooper van lijnzaad op.

Conclusie.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat het brandstoffen-
probleem in het economisch leven van Argentinië een
centrale plaats inneemt. Dit probleem bestaat ook thans
nog, hoewel sinds het einde van den oorlog de vraag naar
de’agrarische producten van dit land grooter is dan ooit
tevoren. FIet is bepalend voor de vraag, in hoeverre Argen.-
tinië in staat zal zijn het voor den export beschikbare

surplus v,an granen en oliehouden.de
aadert ook inderdaad

te exporteeren. Schrijver dezes kon herhaaldelijk waar-
iemen, dat de export van tarwe, maïs en lijnzaad af-
hankelijk werd gesteld van den import van stookolie.
In verband met de huidige wereidvoedselsituatie is het
te hopen, dat voor deze moeilijkheden spoedig een oplossing

al worden gevonden.
Wahington.

Di’. ït. F. 13E UKENKAMI.

BOEKBESPREKING.

A. L. Bowley.
Studies in national incomc,
National 1-
-slitute of Economic and Social Research, Economie
and Social Studies I. Cambridge University Pi’ess,

1944.

De samenstelling van dit wei’k was oorspronkelijk op-
gedragen aan een Commissie van de ,London School of
Ecorjomics”, welke tot taak had rapport uit te brengen
over het nationale inkomen van Engeland. De leiding
van het onderzoek was’ opgedragen aan Professor J3owley
niet den bekenden economist IE. S. Booket’ als secretaris.
liet uithi’eken van den oorlog is oorzaak geweest, dat men
het onderzoek aanmerkelijk heeft moeten beperken. liet *ork, zooals het tenslotte is gereed gekomen, bestaat uit
vier hoofdstukken en, een uitvoerige hibliographie. i)e
verantwoordelijkheid voor het geheel wordt gedragen

dooi’ Bowley. 1

let eerste hoofdstuk, handelen.d over dc
definitie van het nationale inkomen en o.i. het belangrijkste
van het boek, is van cle hand van di’. M. J. Elsas.
Aan het tweede hoofdstuk, handelend over de grootte en samenstelling van liet pationale inkomen van Groot-
Brittannië in het tijdvak 1924-1938, werkten mede
3ooker en Campion, de tegenwoordige directeur van het
,,Central Statistical Office”. Aan het derde hoofdstuk,
gewijd ‘aan de Census van de industrieele productie,
werkte dr. A. Newman mede. Het viei’de hoofdstuk han-
delt over de brekening van indiccs van het reëelo. inkomen.
Doel van het, eerste hoofdstuk is een overzicht te geven

van de uiteenloopende definities, die door de verschillende
schrijvers en in officieele publiaties over dit onderwerp
vorden gebezigd. Deze af%vijkingen komen voort uit yerchi1 van inzicht ten aanzien van het opnemen in de
definitie van belangrijke posten, zooals de rente van de
staatsschuld, de niet in geld .uitgedrukte diensten der huis-

vrouwen, het verbruik van eigen producten door de
boeren. Daarnaast zijn er een groot aantal punten, waar
verschil van inzicht mogelijk is, zonder dat dit altijd
tot een grooten invloed op de einduitkomst behoeft te
leiden. Terwille van de internationale vergelijkhaarheid
van gegevens over het nationale inkomen, is het wel
gewenscht, dat er op dit tei’rein wat meer eenheid komt.
In dit opzicht kan het werk van Bowley c.s. stellig een
stap voorwaarts beteekenen tot het bereiken van een

zekere standaardistie. De schrijvers zijn van de origi-.
neele gedachte uitgegaan de belangrijkste auteurs en
officieele instanties, die over het nationale inkomen
hebben geschreven, een vragenlijst voor te leggen beti’ef-
fende alle punten, die zich bij de definieering van het
nationale inkomen voordoen. De lijst omvat in totaal
67 vragen. Aan de hand van de gepubliceerde. geschrif ten
(dus
niet
door de vragenlijsten werkelijk uit te zenden)
is voor eiken auteur de, reeks van zijn antwoorden opgesteld.
De questioiinaire omvat vragen als die naar de geografische –
begrenzing van het nationale inkomen, de al of niet om-
vatting van het inkomen uit het buiteniand,,waai’bij bijv.

de ovei’makingen aan familieleden nog weer een afzon-
derlijk punt ‘voor verschil van opvatting kunnen zijn.
Dan zijn er vragen, verband houdende niet het belasting-
stelsel, met name naar het al of niet opnemen van de
indirecte belastingen in de waarde der pi’oductie, vragen
over de waardeering van productie, welke gesubsidieerd
wordt, de waardeering der door de Overheid geleverde

diensten op ‘het terrein van het bestuur en he
.
t ondei

wijs, het al of niet aanbrengen van correcties voor uit
prijsbewegingen voortvloeiende schijnwin,sten. Voorts vra-
gen beti’effende de behandeling van de schadevei’zekering,
de definitie van besparingen, de behandeling van de
afschrijvingen, het al of riiet meei’ekenen van de diensten
dooi’ dc duurzame corisumptiegoederen bewezen, en’z.
Aan de bespreking van de resultaten ontleenen we, dat
in Rusland de definitie van het nationale inkomen nog
steeds beperkt blijft tot de goederenproductie. Diensten
van de overheidsambtenaren worden als ,,onproductief”
beschouwd en blijven buiten het nationale inkomen,
zoodat de gegevens voor Rusland niet vergelijkbaar zijn
met die van andere, landen. Van de schrijvers, die ,,ge-encuêteci’d” werden, noemen we Bowley, Loi’d Stamp,
Colin Clark, Copeland, Fabricant, Feilner, Flux, Kuznets,
Lindahi, Pigou; voorts de officieele publicaties van Ca
nada, Duitschiand, Japan, Nieuw-Zeeland en andei’c
landen. 1-let is jammer, dat men het helangi’ijke werk,
dat in Nederland op het Centraal Bui’eau vooi’ de Sta-
tistiek is verricht, daarhi,j ovei’ liet hoofd heeft gezien,
ofschoon de ‘eerste publicatie op dit gebied nog einde
1939 is verschenen en derhalve in Engeland bekend
moet zijn geweest. Vei’dei’ mist men in dë vi’a’geniijst
een opsomming van punten, die juist in oorlogstijd,
wanneei’ dooi’ de oorlogsuitgaven het nationale inkomen

groc Le vei’anderingen ondergaat, zich zullen voordoen.
Ook had de geheele behandelingswijze misschien iets
overzichtelijker kunnen zijn, met name leenen zich de
antwoorden” voör een tabellarisch overzicht in
,
meer-

dere mate dan in het boek wordt toegepast. liet tweede
en dei’de hoofdstuk, i’esp. handelend over het nationale
inkomen van Engeland en de Engelsche industrieele
census, zullen wel in cle eerste plaats dooi’ Engelsche sta-
tistici in details bestudeerd worden. Toch is het ook
voor anderen van belang om kennis te nemen van de
methoden, volgens welke men in Engeland een post als
bijv. het looninkomen beneden de belastinggrens heeft
berekend. Hoofdstuk III is van belang, o.a. omdat hierin
de problemen worden bespi’oken, die zich’ bij de bereke-
ning van een index van de industrieele productie voor-
doen. Bijzonder lezenswaard is het vierde hoofdstuk,
dat een grondige behandeling geeft van de problemen,
verbonden aan de berekening van een index van het
reëele inkomen. Van de uitvoerige bibliografie wordt
erkend, dat deze niet volledig is. Aan de Nederlandsche
publicaties over het nationale inkomen is hierbij echter
wel heel weinig aandacht besteed. Een en ander neept
niet weg, dat de ,,Studies in national income” een zeer
nuttig werk vormen, dat door de studerenden en de spe-
cialisten op dit terrein met vrucht kan worden geraad-‘
pleegd, vâoral nu er een sterk toegenomen belangstelling
is voor internationaal vergelijkbare gegevens over het

nationale inkomen,
J. B. 13. DERKSEN.

1

1

BOEKAANKONDIGINGEN.

D,’s. Jan B. L. Verste,, De
iTederlandsche
Lederindustrie

tot
1939,
met kaarten en grafieken.
Uitgave van Uit-

geversmaatsclappij ,,C. Misset” NV., Doetichem,
onder auspiciën van het .Economisch Technologisch
Instituut te rrilb
tlrg

Na een gedetailleerd historisch overzicht wordt in dii,
l)oek de ontwikkeling van de Nederlandsciie ledernijverheid
tusschen de beide wereldoorlogen aan een uitgebreid onder-
zoek onderworpen,. waarbij ‘ruimschoots gebruik wordt
gemaakt van het beschikbare statistische materiaal.
De afzonderlijk bijgevoegde ,,kaarten en grafieken”
sluiten nauw aan bij den tekst en zijn met zorg samen-
gesteld. –

Holland Shipping and Trading,
exportbiad ter behartiging
van de Nederlandsche belangen in het buitenland.

lIet is een onaan’echtbare stelling, dat onze welvaart
in hooge mate afhankelijk is van een intensieve ontplooiing
van het wereidhandeisverkeer en van de mate, waarin
ons land zich daarin weet in te schakelen. Dit gold in de
jaren, die achter ons liggen, en dit geldt ook voor de
toekomst. Het is voor het herstel van onze welvaart van
het grootste belang, dat verloren gegane internationale
contacten weer worden hersteld, dat onze export weer op
peil wordt gebracht en dat het buitenland weer op groote
schaal van onze diensten gebruik maakt.
1

Jet nieuwe tijdschrift ,,Holland Shipping and Trading”,

uitgegeven door van Kouteren’s Uitgevefsbedrijf te Rot-terdam, waarvan het eerste nuhimer op 1 April jl. is ver-
schenen, kan hiervoor belangrijk werk verrichten. Het
stelt zich ten doel, met medewerking van den Economischen
Voörlichtingsdienst te Den •Haag, de Vereeniging De Amsterdamsche Haven” te Amsterdam, de ,,Stichting
Havenbelangen” te Rotterdam en andere instanties uit de kringen van handel en bedrijf, door een deskundige
en systematisch geleide publiciteit in het buitenland
ruime bekendheid te geven aan al wat in Nederland wordt
gepresteerd op economisch gebied.
Zooals vanzelf spreekt neemt in dit inleidende nummer
de feitelijke publiciteit nog een geringe plaats in. De
verdere nummers kunnen met belangstelling worden tege-
moet gezien.

AANTEEKENINGEN.

DE TOEKOMST VAN DEN EUITENLANI)SCSIEN IIANJ)EL
DER VEREENIODE STATEN.

In verschillende Amerikaansche kringen heeft men
voor het bereiken van ,,full employment” zijn hoop ge-
steld op een omvangrijk exportprogramma. Zoo ver-
klaarde een zegsman van de ,,Foreign Economie Admi-
nistration” het vorige jaar, dat de Amerikaansche expor-
ten, die vôôr den oorlog normaliter $ 3 milliard per jaar
bedroegen, moesten worden opgevoerd tot $ 14 milliard
per jaar.
Dit plan werd door Prof. Dr. J. Anton de Haa.s, hoog

leeraar aan de Harvard Universiteit, in een redevoering
te Cincinnati op.i Februari jl., onder den titel ,,Foreign
Trade and American prosperity”, aan een uitvoerige
critiek onderworpen. Prof. de Haas, vroeger hoogleeraar
aan de – toenmalige – Handelshoogeschool te Rotter-
dam, is ook bij de lezers van ons blad geen onbekende.
Eenige maanden geleden bracht hij voor het eerst na den
ooi’log veer een bezoek aan ons land; voor een tweetal
beschouwingen van zijn hand verwijzen wij naar de
,,E.-S.B.” van 6 en 13 December 1945
1).

De te Cincinnati gehouden redevoering van Prof. de

) 9 Prof. Dr.- J. Anton de haas, ,,Overgangsproblemen in de
Vereenigde Staten” in ,,E.-S.B.” van 6 December 1945, blz. 272,
en ,,Opleiding van bedrijfsleiders in de Vereenigde Staten” iii
,E.-S.B.” van 13 December 1945, blz. 296.

253

1-
laas wordt gekenmerkt door een duidelijk besef van
de vele moeilijkheden, die de w’ei’eld nog heeft te over-
winnen; speciaal woi’dt begrip gevraagd vooi’ de moeilijke
situatie, waarin de kleine landen verkeeren, clie er niet
zoo goed voorstaan als de Vereenigde Staten. Van deze
i’ede bevat de ,,Commercial and Financial Chronicle”
van 14 Februari jI. een volledig verslag,
waaraan
wij het
volgende ontleenen.

Da A,ne,ikaansc)te cxpoi’t çchu,’
1940.

In de jaren vôôr 1940 werd in de Vereenigde Staten
de beteekenis van den internationalen handel voor de
nationale welvaart niet hoog aangeslagen. De voornaam-
ste reden hiervoor was, dat het beschikbare statistische
materiaal aantoonde, dat van cle totale productie des
lands slechts 10 pCt. werd geëxporteerd. Dit percentage
geeft echter een grof gemiddelde, dat cle beteekenis van
den export niet voldoende belicht.
rFleedt
men meer
in bijzonderheden, clan blijkt, cat verschillende bedrijfs-
takken in het geheel niet zouden kunnen bestaan zonder
export. In 1938 werd van de productie van naaimachines
35 pCt. geëxporteerd, van cle productie van tractoren
28 pCt.; van de lijnzaadproductie ging 49 pCt., van de
katoenproductie 31 pCt. naar het bûitenlancl. Echter,
deze en dergelijke cijfers geven de beteekenis van den
export nog niet voldoende veer. De producten moeten
worden ingeladen, vervoerd, uitgeladen; een omvangrijke
administratie is noodig en ook financiering en verzekering vragen ai’beid. Wanneer men voorts in aanmerking neemt,
dat export een noodzakelijken tegenhanger vindt in
importen, die ook weer voor velen werkgelegenheid
scheppen (mits de ingevoerde producten ,,non-competi-
tive” zijn), dan is het begrijpelijk, dat de beteelcenis
van den internationalen handel voor de Amei’ikaansche
volkshuishouding veel grooter is dan men op het eerste
gezicht zou denken.

Toekomstaspecten.

Waarom is dan de noodige bescheidenheid t. a. v. de
toekomstige ontplooiing van den internationalen handel
onvermijdelijk? De oorzaken hiervoor liggen buiten de
grenzen der Vereenigde fttaten. De oorlog heeft in vele
landen van Europa en Azië een enorme schade aan het
productie-apparaat veroorzaakt; de industrieele installa-
ties en: het transportsysteem hebben zwaar geleden. Ne-derland en Rotterdam zijn daar bewijzen van. De grond-
stoffen- en energievoorziening baren in deze landen
groote moeilijkheden. De wederopbouw vereischt im-

porten; voor betaling hiervan dienen de exporten der
betrokken landerf zoo hoog mogelijk te worden opgevoerd.
Gemakkelijk zal dat niet gaan, daar de landen, die vroeger
de afnemers vormden van de producten der Europeesche
industrie, in den oorlog tcit industrialisatie zijn overgegaan.
Dit geldt bijv. voor Britsch-Indië, de Zuid-Amerikaansche
Staten en Australië.
Deze ontwikkeling doet een ernstige concurrentie op
de verschillende exportmarkten verwachten, die wel ver
van het ideaal van internationale economische samen-
werking verwijderd is. Verwerkelijking van het export-
plan van $ 14 milliard zou deze concurrentie ten zeerste
verscherpen. ,,Our question may therefore have to be
rewritten. Not: How much may we succeed in exporting?
But: How much can we afford to export?”.

D000ering aan het expo,tprogram,na onaoordeel ig.

Ook afgezien van het bovenstaande zal de bedoelde
exportexpansie vermoedelijk onvoordeelig blijken te zijn.
De exportmogelijkheden der Vereenigde Staten worden

nu eenmaal beperkt door de betaalcapaciteit van de af-
nemers n de bereidheid van de zijde der Vereenigde
Staten om betalingen te ontvangen. Tariefverlagingen.
van de zijde dei’ Vereenigde Staten zouden in dit opzicht
een gunstigen invloed hebben, doch aangezien desbe-

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

254 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 April 1946

treffende overeenkomsten op grond van de ,,Reciprocal
Trade Treaties Act” slechts gesloten kunnen worden
met landen, die een min of meer gestabiliseerde valuta
bezitten – onder de huidige omstandigheden nog eenigs-
zins een utopie -‘ zijn deze voorloopig onmogelijk. De

,,capacity to take payment” der
•Vereenigde Staten
wordt hierdoor beperkt en dit levert groote moeilijkheden
op voor de verwerkelijking van het groote exportpro-
gramma. Eventueele betaling in goud zou een toevloed van dit metaal naar de Vereenigde Staten veroorzaken,
maar wat zouden de Amerikanen met dit goud moeten
beginnen?
Doorvoering van het grootscheepsche Amerikaansche
exportprogramma zou dus ongezonde financieele relaties
met de rest van de wereld tot gevolg hebben. Gelukkig
echter zijn er enkele omstandigheden, die, ook afgezien van
de vraag, of het voordeelig is of niet, het bereiken van
een exportcijfer van $ 14 milliard wel zullen verhinderen.
In de eerste plaats zal het prijsniveau in de Vereenigde
Staten in de nabije toekomst vermoedelijk niet onaan-
zienlijk stijgen, vnl. als gevolg van het blijven bestaan van goederenschaarschte bij het voortduren van conflicten tus-
schen werkgevers en. werknemers; de exporten zullen
door de prijsstijging worden belemmerd.
Voorts zullen de landen, die in theorie de beste export-
markten voor de Vereenigde Staten voi’men, nog langen
tijd allerlei invoerbeperkende maatregelen handhaven.
Dit geldt met name voor de West-Europeesche landen,

die nog tal van wederopbouwproblemen hebben op te
lossen; ook echter voor de Zuid-Amerikaansche staten,
die in den oorlog een eigen industrie hebben opgebouwd.
Vervolgens moet rekening worden gehouden met de
chaotische monetaire omstandigheden, waarin vele landen
verkeeren. Verschillende valuta’s zullen devalueeren en

de export van de Vereenigde Staten zal hiervan den terug-
slag ondervinden.
Er zijn dus omstandigheden genoeg, die het ,,export-
enthousiasme” kunnen doen bekoelen. In zekeren .zin
is dit te betrëuren: een welvarende werel,d met een vrij

internationaal handelsverkeer ware boven alles te pre-
fereeren. Maar we moeten rekenen met de wereld, zooals
die zich in het heden aan ons voordoet, en dat is een wereld,
waarin in practisch alle landen een sterke mate van re-guleering van het economisch leven door de Overheid
nog niet kan worden gemist. Ter illustratie wijst Prof. de
Haas op het plan voor een ebonomische Unie tusschen
Nederland en België .,,When a meal which costs in Brussels
about S 8 in American money can be bought in Holland
for $ 1,50, than we need know no more of comparative

price levels to see that they are so far apart that a union
between the two countries in which tariffs would become
a thing of the past is today utterly impossible.” Indien

de overheidsbemoeiing met de vaIutmarkt zou wegvallen,
zouplotseling een catastrophale aanpassing plaatsvinden.

Een pleidooi voor geleide economie.

Het geloof in de deugden der vrije mededinging ver-
dient de volle sympathie. Toch. zijn er bepaalde critieke
perioden, waarin een groote mate van ,,control and plan-
ning” de eenige hoop op redding vormt. De geweldige
prestaties der Vereenigde Staten op industrieel gebied
tijdens den oorlog werden pas mogelijk door allerlei
restrictiemaatregelen, door rantsoeneering en prijsbeheer-
sching. Als een volk voor een omvangrijke taak staat,

moeten de individuen en deel van hun onafhankelijkheid opgeven ten bate van het algemeen belang. Dit geldt des
te meer voor landen, die cle gevolgen van den oorlog
aan den lijve hebben ondervonden. Volstrekte afschaffing
der restricties zou ook volstrekte ongelijkheid van kansen
beteekenen.. Gezien vanuit Amerikaansch standpunt,
,,with our weilfed if not overfed bod.ies” klinkt dit mis-
schien dwaas, maar voor andere landen is dat niet het

geval.

Internationale economische samenwerking de aangewezen
weg; beteekenis der kartels in dit verband.

Door omstandigheden buiten hun macht zijn vele

landen gedwongen den internationalen handel aan allerlei
restricties te onderwerpen. Internationale coördinatie
van economische politiek is derhalve beslist noodzakelijk:
,,we are indeed one world”.

Er zijn twee methodes van beheersching van het eco-
nomisch leven: door de Overheid en door het voor dit
doel georganiseerde bedrijfsleven. Wat het laatste betreft
bestaan er in de Vereenigde Staten vele vooroordeelen.

Alleen al het woord ,,kartel” is voldoende om een hui-
vering langs de ruggegraat van den gemiddelden Amerikaan

te doen loopen; hij beschouwt kartels veèlal
als een dui-
velsche uitvinding der Duitschers.
De waarheid is echter, dat kartels het eerst ontstonden
in Engeland en België, dat zij in practisch alle landen
(behalve de Vereenigde Staten) onder overheidstoezicht
staan en volledig worden getolereerd. En terecht; voor
de noodzgkelijke reguleering van het economisch leven
is de Overheid vaak minder goed toegerust, zoodat het
georganiseerde bedrijfsleven hier een belangrijke taak
heeft te vervullen. Natuurlijk hebben kartels zich wel eens

schuldig gemaakt aan anti-sociale actie, maar dit geldt
evenzeer voor het ongeorganiseerde particuliere bedrijfs-
leven. ,,From the point of view of the stabilizing of inter-
national economic relations, it must be recognised that
these combines may, under propei control, be used as
effective instruments in the building of
a
world in which
not cut-throat competition but a spirit of international

economic cooperation will prevail”. Slechts internationale
economische samenwerking is in staat om een hernieuwden
chaos te voorkomen.

Mededeelingen van de Kamer van Koophandel

en Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam.

PRODUCENTEN IN DUITSCJ1LAND.

Bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor

Zuid-Holland te Rotterdam liggen voor belanghebbenden

ter inzage lijsten van in bedrijf zijnde ondernemingen in

Duitschland, met opgaaf van de thans door haar ver-

vaardigde producten.

Hierbij wordt nadrukkelijk de aandacht er op gevestigd,

dat dit niet beteekent, dat het afsluiten van handels-

transacties met deze firma’s reeds mogelijk zou zijn.

Te Rotterdam aangekomen zeevaartuigen gedurende de

18e week, van 24 t/m 30 Maart 1946, onderscheiden

naar de landen van herkomst.

Aantal

Landen

1
Zeevaar-

Netto in

tuigen

2,83 m = 1 reg.t.

Europa

592-
Denemarken

…………….
-1 .304
-14.831
15.397

België

…………………..t

Groot-Brittannië en Ierland
.

…3

37
58.937

Dultschland

……………….7
Frankrijk

…………………7

Nederland

………………..
2
2.952
Nederland (met vrijstelling van
inklaring)

………………
7
25.865
Noorwegen

………………
4
7.963
-1
720
Spanje (Middellandsche Zee
.
-1
1.948
2
3.857
Amerika

Portugal

……………….

t
12.037

Zweden

……………….

14.299
Argentinië

………………

11.684
Canada’ …………………1
Mexico ……………….1
Nederlandsche gebieden
2
30.116
Vereenigde Staten
6
81.780

Totaal

………………….
1

83

1

284.282

FIW1773M
I
T..

17 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

255

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

BOEKEN.

l’Vorld Economic Surey,
1942/44. Economie, Financial

and Transit Departmen.t,.League öf Nations, Genève,
1945. Ser. L.. o. N. P. 1945. II. A. 4 – 299 blz. In-

gen.aaid 10/-; $ 2,50. Gebonden in linnen band 12/6;
• $ 3,00.
Internationaal belastingrecht.
Een, studie naar aanleiding
van literatuur en verdragen, over de uitschakeling
van ‘dibbele belasting. Proefschrift door P. Verloren
an Themaat. Uitg. H. J. Paris, Amsterdam, 1946.
240 blz.
De’ administratie als hulpmiddel bij het bedrijfsbeheer
door

Drs. M. J. van der Ploeg. N. Samsom N.V., Juli
1944. 153 blz.,
f
5,25*.

Socialistische belastingpolitiek
door H. J. Hofstra. N.V.
De Arbeiderspers, Amsterdam, 1946. 294 hlz. 1 650.
The future population of Europe and the Sooiet Union:
Population pro jections,
1940-1970. eague of Na-
tions, Geneva. Ser. L. o. N. P. 1944, II. A. 2 – 315
blz. – Ingenaaid 12/6; $ 2,75. Gebonden 15/-;

$ 3,50.
I’Veerstandsoernro gen en financieele reorganisatie oan onder-nemingen
door Dr. J. L. Mey Jr., Elsevier, 1946.
147 blz.
Food Rationing and supply,
1943/44. League of Nations.
Ser. L. o. N. P. 1944. II. A. 3. – 101 blz. – Prijs
4/6; $ 1,00.
BEOCIITJRES.

Géschrift X van de Vereeniging voor Administratief Recht.
Ad,ninistratieoe rechtspraak op economisch terrein.
• Prae-adviezen, uitgebracht door Mr. E. Bloembergen
en Mr. H. E. R. E. A. Frank voor de algemeene ver-
gadering op 29 Maart 1946. Uitg. H. D. Tjeenk
Willink & Zoon N.V., Haarlem. Prijs 1 1.50.
Geschrift XI van de Vereeniging door Administratief
• Recht.
lVietigheid en oernietigbaarheid oan beschik-
kingen.
Rapport van de commissie, ingesteld door het
Betuur der vereeniging ter n’dere bestudeering van
het onderverp .,, De rechtsgevolgen van formeel
onjuiste of onbevoegd genomen (verrichte) besluiten en handelingen”. Uitg. H. D. Tjeenk Willink & Zoon
NV., 1

laarlem. Prijs f 0,50.
Qoerheid en bedrijfsleoen.
Eenige beschouwingen over het
voorontwerp van wet op de bed.rijfschappen door Mr. Dr. E. Brongersma. Uitgeverij Het Spectrum.
55 blz.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De weeksta,at van De Nederiandsche Bank gaf een
opmerkelijke vermeerdering van den buitenlandschen
wisselvoorraad te zien, ni. met niet minder dan 1 25 mil-
lioen. ‘Waarschijnlijk kan dit grootendeels op rekening
worden geschreven van binnenkomende buitenlandsche
renten en dividenden. De bankbiljettencirculatie nam h’iaar
weinig toe, terwijl het saldo van het Rijk met 1 127 mil-
lioen verminderde. De saldi van anderen en van de banken stegen ctaarentegen aanzienlijk. De Schatkist moest groote
bedragen aan vervallend papier aflossen, waardoor bo’en-
genoemde mutaties in bela.ngrijké mate werden veroor-‘
zaakt. De saldi van banken bereikten dan ook het vrij
hooge peil van f327 millioen, waardoor de ruimte op de’ geidmarkt in voldoende mate wordt getypeerd. Het valt
dan ook niet te verwonderen, dat de koersen nog iets
verder afbrokkelden, zoodat driemaands promessen tegen

1/16
pCt. werden gezocht en ha.lfjaars promessen tegen

1/16
pCt. Ook van de zeven- eb achtmaands promessen werd het disconto nog lager; thans werden zij gevraagd
tegen
/8
pCt.
De Amsterdamche Beurs vertoonde zeer weinig ver-‘
anderingen t.o.v. de voorafgaande week. De koersfluctua-

ties beperkten zich over het algemeen tot
1
/
8
pCt. per dag

bij overigens geringen .handel.
De conversiebeweging heeft aich thans ook uitgestrekt
tot de scheepshypotheekba,nken, daar de Eerste Neder-
landsche Scheepsverb’and Mij thans uitstaande 31 pCt.
pandbrieven in 3 pCt. stukken wenscht te converteeren,
welke laatste evenwel in 1958 weer 3f pCt. rente zullen
gaan dragen. Deze concessie is begrijpelijk, wanneer men
bedenkt, dat de pandbrieven van scheepshypotheek-
banken in normale tijden altijd iets minder goed in de
markt liggen dan de pandbrieven van hypotheekbanken
met een even hoog rentetype. Door deze renteconcessie kan
hieraan tot op zekere hoogte tegemoet worden gekomen.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE fliNK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

1
Muni,

Wissels, prom. enz.,

Data


muntmate-
open marhtpapier,
beleenin gen,

voor-
1
1
Totaal
opeischb.
1
riaal

,
deviezen
schotten a/h Rijk en
1
aclsva

1
schulden
diverse

rekeningen

8April’46
5.372.706
i92.750
5.644.602
5.104.366
’46
5.348.116
200.211
5.627.463
5.019.973
25 Mit. ’46
5.348.076
209.759
5.630.970
4.993,212
18

,,

’46
5.345.079
225.905
5.644.120
4.992.491
11

,,

’46
5.339.312
240.848
5.653.297
4.993.006
4

’46
5.324.032
246.603
5.643.777
4.960.831
25 Febr.’46
5.363.395 207.132 5.643.669 4.960.193
18

,,

’46
5.377.386
203.771
5.654.300
4.975.382
6 Mei ’40
1.173.319 248.256
1.474.306 1.424.016


Geblok-
Banisassig-
Bankbiljet-
Saldi
Saldo

Rij
keerde
natiën en
Data
ten in om-
in
RIC

(DIC
saldi
diverse
loop
R/C
van
rekeningen
banken

8April’46

2.477.634
1
)
2T.595

c1.573.190

326.700

208.081
1

,,

’46

2.468.178
2
)
2.551.679

C1.699.624

180.983

275.238
25 Mrt. ’46

2.389.867

2.603.233

C1.806.063

154.743

305.514
18

’46

2.366.028

‘2.626.375

C1.845.572

124.677

319.360
11

’46

2.348.172

2.644.706

C1.888.395

106.534

328.058
4

’46

2.330.316

2.630.486

Cl .902.540

350.618
25 Febr.’16

2.250.450

2.709.478

ci.806.459

351.408
18

,,

’46

2.194.786

2.780.463

C1.800.828

346.716
6 Mei

’40

1.158.613

255.174

C

22.962

10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte

t 2.185.722.
12.175.418.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen franes)
cl
Zo
Data

‘5
0
dl

E-e0.
0
0

II April 1946
33.453
5.159
2.525
166 664
49.082
4

,,

.1946
32.989 5.413
2.719
161
629
48.948
’28 Maart 1946
33.095
4.657
1.999
218 626
49.410
21

1946
33.095
3.791
1.603
225
595
50.759
14

1946
33.095
3.873
1.736
259 556
50.650
7

,,

1946
33.096
4.059
1.664 257
520
50.999
28 Febr. 1946
32.728
4.575
1.736
392 515
49.894

Rekening-
courant saldi
1
Data
1
Cd
P.
cd
0
cd
0)

0

.5
111.0)

Ii
April 1946
653
156.810
73.477
‘6
3.598
846
4

,,

1946
653

1156.618
73.673
4
3.196
842
?8 Maart 1946
653
155.729
72.838
4
3.129
846
21

,,

1946
653

1155.784
72.854

4
3.155
846
14

1946
653
155.885
73.242
3
2.843
851
7

1946
653

1156.309
73.570
5
2.914
856
28 Febr. 1946
653

1155.649
73.143
3
2.672
861

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 miilioen frcs.
‘) Deze Post omvat: oude biljetten over te boeken’ op tijdelijk
onbeschlkbare of geblokkeerde rekeningen en ‘niet aangegeven oude biljetten.

11

HAV BANK. SCHIEDAM

Levensverzekez’ zing en Lzjfrente

VA
N
NI E L L

E

ROTTE ROA

Verkrijgbaar in den boekhandel:

Full Employment
,

in de Nieuwste Engeische Literatuur.

(o.a de inzichten van BEVERIDGE

en KEYNES).

Openbare les van

H. W. Lambers, ec. drs.

Prijs f 0.95

Uitgever: H. A. M. Roelcznts te Schiedam.

Nederlandsch Indische Handelsbank, U.

Amsterdam – Rotterdam –
‘s.Gravenhago

Alle Bank- en Effectenzaken

Uw foekomst is veilig

met een polis van de

Algem. Friesche Levensverzekering-Mij

of de

Groot-Noordhollandsche

LEEUWARDEN
van 1845
AMSTERDAM
Burmaniahuis

v. Brienenhuis

;t
4w
&Oat
p4knas”
eaor IuAmUcke do&

PATRUSPOORTCLAZEN’ TELECRAAIPLATEf
IUANOMETEUCLAZENI PEILCLAZEN SOLIEGLAZEN
REFLEXCLAZEN . WATERMETEECLAZEN ENZ

Pie1erman
WESTVEST 17 . SCHIEDAM . TELEFOON 69269
VAN DIJK & Co.

EENDRACHTSWEG 11

ROTTERDAM

Makelaars en Comrnissionncrirs in Effecten

Effecten – Coupons – Vermogensbeheer

Telefoon 20845 – 21889 -.
40631

Beurs
Nis
6

Telefoon 24178

24378

Thans is verschenen:

RUSSISCH LEERBOEK

voor Nederlanders – door L. Zlatogorow

Prijs
f 7.90
(plus
1
0.25 porto)

Nog slechts een beperkt aantal

exemplaren beschikbaar.

LINGUAPHONE INSTITUUT N.V.

Telefoon 31749

Postgiro 32865

N.Z. Voorburgwal 112-114


Amsterdam-C.

Verzendt per

VAN GEND & LOOS

Vervoer in één hand

door ‘t geheele land

maximum service, minimum
kosten

Alle “o»espondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Neder!andsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange

Haven 141, Schiedam (Te!. 69300, toestel 6)

Druk
Roelants,
Schieclam.

Auteur