Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1509

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 10 1946

777

,,,

‘UDEN

conomisch-_rStatisti s
*
che
Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 10 APRIL 1946

No. 1509

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris J. H. Lubbers
Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Abonnements prijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-
nonien het Economisch- Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland /
26*
per jaar. Oc’erzeesche gebiedsdeelen’
en buitenland f
28
per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
van het kalenderjaar. Losse zummers 75 cent.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (1
4
/.).

Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro
8408.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants,’ Lange Haven
141,
Schie-
dam (Tel.
69300,
toestel 6).

INHOUD:’

Blz.

Problemen bij de deblokkeering van de Nederland-
sche dollar-activa door
G. A. Surie …………
227

Ordening en handelspolitiek door
Dr. J. Ii. Spiegelen-
beg………………………………….
229

De havens van Rotterdam en Amsterdam (Ii) door
C.

Verwey

……………………………..
232

Unificatie der sociale verzekering door
Dr. G. F.
Fortanier …………………………….. . .

234

Een bedenkelijk wetsontwerp dooi
Mr. H. van Maanen
235

De strijd om de Japansche textielindustrie dooi’
D,
Pl’.

T. ICroeze

……………………………
236

B o e k b e s p r e k i n g e n

Dr. H.W. J. A. Vredegoor, Monetaire vraagstukken,
bespr. door Prof. Dr. J. Tinbergen ……….
237

,,Annuaire Statistique de la Société des Nations”
1942/’44, bespr. door
Prof. Dr. J. B. D. Deiksen
238

Ontvangen boeken en brochures………………239

Geld- en kapitaalmarkt ………………. . …… 239

Statistieken:

Ban kstaten

…………………………….239

DEZER DAGEN

is de drang om er eens uit te zijn’zoo groot, dat mén een
economische manifestatie voor een kermis aanziet. Zooveel
menschen in Nederland hadden .tijd en geld, over, dat een
groot deel dergenen, die werkelijk-ter Jaarbeurs moesten
zijn, hun tijd en geld’ verloren zagen gaan.

• Men wil zich zoo gaarne uiten na een tijd van repressie.
Daarvoor zijn en komen er – naast de Jaarbeurs – nog
kansen genoeg. Naast de reeds aangekondigde i’eeks ver-
kiezingen, heeft de Regeei’ing een extra-verkiezing van een
kamer totO grondwetsherziening voorgesteld. En daartoe
blijft de keuze niet beperkt.Né,ast economische enpolitieke, manifestaties tot uiting der gevoelens, zijn, er nog muzikale
zooals die van het Concertgebouworkest, dat voor Dene-
marken en Zweden de lof trompet gaat steken.

De loftrompet én de vlaggen in top – een nationale
manifestatie en geen plaatselijke keuze -, dat geldt als
de Nieuw-Amsterdam, het vlaggeschip der Nederlandsche
koopvaardijvloot, na zivaren oorlogsdienst, voor het eerst
weer de thuishaven binnenvaart met als passagiers een
groot aantal repatrieerenden uit Indië.

Manifestaties zijn geen feesten. Die groep Jaarbeursbe-
zoekers, die dit nog niet had begrepen uit het besluit van de Regeei’ing, om dit jaai’ ‘op vierdagen dooi’ te werken,
kunnen misschien tot dit inzicht komen, als zij de quaestie
internationaal bezien.

De interffa,tionale manifestaties, die wij op het oog
hebben, zijn – het spreekt vanzelf – de vei’gadei’ingen
van de Volkenbonden Senior en Junior. ‘ Met de één en
twïntigte vergadering van den Volkenbond vaart ook eén.
schip, waarvan veel werd verwacht, de thuishaven binnen. hia,ar nu voor sloop. En het einde is droevig; want volgens
de berichten, is men bevreesd, dat iemand zich zou uiten,
nl. een vertegenwoordigei’ van een der Baltische. Staten
over het verlies dei onafhankelijkheid. Opgewekter var
aanschijn is de vergadering der Verbonden Volken; de
ministei’-president van Iran is zelfs in de gelegenheid ge-veest zijn dank jegens den premier van Rusland te uiten.
Ei’ komt nu weer i’uimte in de koppen der bladen vrij.
Misschien voor generaal Franco?

Spanningen op economisch gebied, manifesteeren zi’ch
te over. Zoo bevat de ,,Satui’da,y Evening Post” van 30
Maart ji. een scherp artikel tegen de OPA., de Amen-
kaansche prijsbeheerschingsinstantie, die door zijn princi-
pieel-verkeerde politiekvan prijsstop vooi’ ,,oude” producten
1
het tei’ hana nemen van de pi’oductie van eenvoudige;
goede consumptiegoedei’en zou belemmeren. in ons land
krijgt de directeur-generaal van de prijzen gi’ijze hai’en
van hetzelfde probleem. Hij behoeft het echter niet alleen
op te lossen. Volgens de memol’ie van antwoord van den
minister van Financiën heeft hij 77 ai’nbtenai’en in den
ang van referendanis en hooger, met een totaal salaris van
t
512.558 tot zijn steun. 1

fier is geen sprake van inflatie.

Maar dIs die ei’gens is, is het uit. Dat ondervindt thans
Hongarije, waar de pengö sedei’t 1 Januari tot 1/34-ste
van zijn toenmalige waarde is gedaald. De officieele koers
van 1 $ is 1 millioen pengö,’ de zwarte koers 18 tot 22
millioen pengö pei’ dollar. Even naargeestig is het in
Griekenland gesteld, w’aa,r de Nationale Bank uitverkoop
houdt van gouden sovereigns tegen een prijs van 135.000
drachmen perstuk.

S

Nciaml. Venn.

Hou andsche

Belegging- en

Beheer

Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320

A’dam

Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-les ten behoeve
van
onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.

Commissarissen’
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J.
H. Gispen; Mr.
J.
E. Scholtens.

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

DE BANK

VERLEENT CREDIE-

TEN EN VERRICHT

OP GOEDKOOPE

EN SNELLE WIJZE

BETALINGEN VIA

HET BANKGIRO-

VERKEER

ROTTERDAMSCHE

BAN KVEREENIGING
193
VESTINGEN
IN NEDERLAND

Mr. Dr. in de Rechten
met praktijk op sociaal, economisch en
administratief
gebied,
43 jaar, goed bekend met statistiek, uitstekende referenties, thans
een eervolle positie bekleedend, zag zich gaarne opgenomen in
het bedrijfsleven. Brieven onder no. 430 bureau van dit blad’,
postbus 42, Schiedam.

.Groote l3edrijfsorganisatic in Amsterdam vraagt

ECONOOM

die, na studie van dè techniek van het vak, dc leiding
der Econ. Afd. (Kostprijsberekening, prioriteiten etc.)
op zich kan nemen. Brieven met inlichtingen omtrent
levensloop etc. onder letters KSG Nijgh & Van Ditmar,
Amsterdam C.

HET
MINISTERIE VAN HANDEL EN NIJVER-

HEID zoekt voor spoedige indicnsttreding

Hoofd van de afdeeling

Indische Zaken

Zij, die in Nederl.-lndië een leidende functie hebben

bekleed, kunnen zich met vermelding leeftijd, levens-

loop, Indische ervaring en referenties schriftelijk ven-

den tot de Afd, Personeel, Bezuidenhout 30, Den 1-laag.

GEVRAAGD door NEDERL. VESTIGING van een
INTERNATIONAAL concern

een energieke kracht

(leeftijd tot 30 jaar)
die behoorlijk administratief onderlegd is, belangstel-
ling heeft voor organiseerend werk, represcntabel is en
een interessant vak wil leeren.
Minimum-eisch: Diploma 5-j. HBS, HHS of daarmee
gelijkstaande opleiding.
Geboden wordt: Behoorlijke belooning gedurende de
opleidingsperiode.
Gunstige vooruitzichten om zich bij gebleken ge-
schiktheid een uifstekende positie te verwerven.
Brieven onder no. 429 bureau van dit blad, postbus 42,
Schiedam.

Burgemeester en Wethouders van Rotterdam roepen

sollicitanten op voor de functie van

Directeur

van het gemeentelijk

Energiebedrijf

lelast met de algemeene leiding. Gegadigden moeten

hij voorkeur econoom of jurist zijn. Salarisgrenzen

f
8855—f
10545
per jaar. Een nieuwe salarisregeling is

ontworpen. Sollicitaties te richten aan Burgemeester
en

Wethouders van Rotterdam.

R. MEES & ZOON EN

A01720

Rotterdam, s-Gravenhage Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (o!Ieen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

Koninklijke

Nederldndsche

Boekdrnkkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

ijispen

culemborg
amsterdam
rotterdam


DE NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

VERLEENT HARE BEMIDDELING

BIJ

HET

CERTIFICEEREN

VAN

DO L LA RTEG 0E DEN

IN

DE

VEREENIGDE

STATEN

AiL

i;

II
#.
,iI,#n
an K,ninl,iiiin Nlprlprl

4~
rhp
Rr1dr,,i,k,rii 1

1
A 14 Rr,pIAnrç

Lange Haven 141.
Sc1ieem
(Tel, 69300, toestel 6).

10 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

227

PROBLEMEN BIJ DE DEBLOKKEERING VAN
DE NEDERLANDSCHE DOLLAR-ACTIVA.

Bijna iedereen in Nederland weet, dat op 10 Mei 1940
President Roosevelt een decreet had .onderteekend, ten-
gevolge waarvan alle activa in Amerika, die op naam ston-
den van Nederlanders of Nederlandsche instellingen, be-
vroren werden, doch van de maatregelen, die de Vereenigde
Staten tijdens den oorlog op dit gebied hebben.uitgevaar-
digd, is gedurende de bezetting zeer weinig tot ons door-
gedrongen. De weinige berichten, die via Zwitserland
Nederland hebben bereikt, waren onvoldoende om zich
een helder beeld te vormen van het ingewikkelde stelsel
van ,,General-Rulings” en ,,General Licenses”, dat in de
oorlogsjaren werd opgebouwd, met de bedoeling om den
vijand alle wegen af te snijden, die deze probeerde in te
slaan om buitenlandsche koopkracht te verwerven.
Om te kunnen begrijpen, waarom de onderhandelingen
in de Vereenigde Staten over de deblokkeering van Ne-derlandsche activa aldaarzoo moeizaam verloopen zijn,
is het noodzakelijk zich te verdiepen in het geheele com-
plex van maatregelen, die tijdens den 6orlog zijn uitge-
vaardigd om de blokkade nog effectiever te doen zijn.
Reeds
vbbr
dat de Vereenigde Staten aan Duitschland den
oorlog hadden verklaard, t.w. op 10 April 1940 (inval in
Noorwegen) werd op grondvan een machtigingvan den Pre-
sident uit het jaar 1917 de zgn … freezing-order” uitgevaar-
digd. Deze ,,freezing-order” werd allengs van toepassing
verklaard voor alle landen, die door Duitschland bezet
werden, totdat in Juni 1942 de activa van alle overige
Europeesche landen op grond van deze ,,order” in prin-
cipe geblokkeerd werden.
Ten behoeve van de ,,neutralen” werden echter azon-
derlijke ,,General Licenses” verstrekt, die het mogelijk
maakten het financieele verkeer met die landen open te
houden.
Toch bleek deze maatregel nog onvoldoende, aangezien
de Duitschers door druk op de neutralen via deze landen
toch probeerden door de mazen van het net heen te glip-
pen. In dit licht zal men dan ook de afkondïging op 20 October 1948 van de ,,General Ruling No. 17″ moeten
zien, niettegenstaande de Amerikaansche autoriteiten
thans hieraan bevoegdheden ontleenen, welke verre uit-
gaan boven het oorspronkelijk gestelde doel. Hierover
later meer.

De inhoud van ,,General Ruling No.
17″.

In ,,General Ruling Nr. 17″ worden de voorwaarden
gegeven, waaraan moet worden voldaan, indien men wil
beschikken over de effecten, welke liggen in de depôts op
naam van banken en financieele instellingen, welke ge-
vestigd zijn in een van de ,,blocked countries”.
In het algemeen kan men zeggen, dat er geen koop,
verkoop of incasso van dividenden en coupons kan plaats-
vinden, zonder dat de Amerikaansche depôthouder nauw-
keurig op de hoogte is van de vigende gegevens:

1.

naam, adres, nationaliteit, van al degenen, die een
belang hebben bij de fondsen, op het tijdstip, dat
deze fondsen in het depôt werden gedeponeerd, of
op 8 April 1940, welke van deze beide tijdstippen
het laatste is;

EI.

dezelfde gegevens op den datum, dat de transactie
of het incasso plaatsvindt;

III. wanneer tusschen het onder 1 genoemde tijdstip en
den datum der transactie een andere persoon belang-
hebbende is geworden, dan moet de depôthoudende
Amerikaansche bank op de hoogte zijn van den
naam, het adres en de nationaliteit van al degenen, die in eenigerlei vorm belang hij het effect hebben
gehad.

Ingeval van- aankoop moet de Amerikaansche bank op de hoogte zijn van den naam, het adres en de nationaliteit

van al degenen, die tengevolge van de transacties eenig
belang zullen krijgen in het betreffend effect.
Er zijn nu op grond van ,,General Ruling Nr. 17″ drie

vormen denkbaar, waaronder transacties ten aanzien van
effecten kunnen plaatsvinden, t.w.:

A. Indien de bovenstaande gegevens in handen zijn
van de. Amerilaansche depôthouderide bank, kan de
transactie worden uitgevoerd op grond van een bijzondere
of algemeene ,,license”, zonder dat daarin aan ,,General Ruling Nr. 17″ wordt gereféreerd.
In dat geval moeten de gegevens echter op formulieren
aan de ,,Treasury” worden verstrekt. Indien de boekingen,
die uit de transacties voortvloeien, niet geschieden op de
rekeningen van de werkelijke eigenaren (,,beneficial
owner”), moet den naam, het adres en de nationaliteit
van den werkelijken eigenaar op een afzonderlijk memoran-
dum worden vastgelegd.

B. Indien de buitenlandsche bank aan de depôthou-
dende Amerikaansche bank schriftelijk heeft verzekerd.
(has certified), dat niemand anders dan een ,,national”
van, het land, waarin de buitenlandsche bank gevestigd
is, noch iemand wiens naam voorkomt op de Amerikaan-
sehe zwarte lijst, sedert 8 April 1940 of den datum, waarop de fondsen aan het depôt zijn toegevoegd (welke van beide –
het laatste is),
eenig belang
heeft, heeft gehad of ingeval
van aankoop zal hebben, bij deze effecten en daarenboven
bereid is:

te allen tijde op verzoek aan den consulairen of diplo-
matieken vertegenwoordiger van de Vereenigde Staten in
het betreffende land, en

in ieder geval binnen een jaar na het beëindigen
van den oorlog aan het ,,TreasuryDepartment”teWashing-
ton, een geverifieerde opgave te verstrekken van de ge
gevens 1, II en III,

valt de transactie niet onder de bepalingen van de
,General Ruling Nr. 17″ en kan dus ongeacht deze ,,Ru-
iing” op grond van een ,,general” of ,,specific license”
worden uitgevoerd.

C. Indien de gegevens 1, II en III niet te verkrijgen
zijn, kan de transactie of het incasso slechts’plaatsvinden,
indien de opbrengst op een General Ruling Nr. 6-account” wordt geboekt.
,,General Ruling Nr. 6″ is een

besluit, waarbij voor-
schriften werden gegeven voor de behandeling van fondsen,
welke na 7 Juni 1940 van het Eurbpeesch continent uit
naar Amerika werden gezonden. Het waren dus fondsen,
welke eventueel door toedoen van den vijand naar het
destijds ,,neutrale” Amerika waren gezonden, zoodat de
grootste voorzichtigheid was geboden.
Behalve allerlei voorschriften, ten aanzien van de be-
handeling der stukken, werd voor deze fondsen een
,,General Ruling Nr. 6-account” ingesteld. Dit was een
soort verzame]rekening, waarop dergelijke fondsen en de
opbrengsten van die fondsen voorloopig gèboekt moesten
worden, zoodat zij op deze wijze feitelijk dubbel geblok-
keerd varen. Voordat er een vergunning werd verleend
om een overboeking van een ,,General Ruling Nr. 6-ac-
count” naar een gewone ,,blocked account” mogelijk te
maken, werden zeër nauwgezette onderzokingen naar den
oorsprong, belanghebbende of belang gehad hebbende
personen en het feitelijk eigendom der vermogensbestand-
deelen ingesteld. Uiteraard was dat bij -de gebrekkige
verbindingen met Europa vaak niet mogelijk, zoodat
men de zaak dan maar liet zooajs het was.
,Deze ,,General Ruling Nr. 6-account” -is dus feitelijk
een zeer onaantrekkelijk alternatief, zoodat het niet te
verwonderen is, dat men eerder geneigd is de vereischte
gegevens te verstrekken dan alles op een ,,General Ruling
Nr. 6-account” te laten boeken. Aanvankelijk heeft men
in Amerika het standpunt ingenomen, dat deze ,,General

28

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April
1946

1

Ruling Nr. 6-account’-reg1ing ,,heel geschikt” was, om

te voorkomen, dat tengevolge van de invoering van
,,General Ruling Nr. 17″ het incasso van dividenden en

COUOflS zou worden uitgesteld en uit dien hoofde een
enorme achterstand hierin zou ontstaan. Later heeft men
echter ingezien,dat dit alternatief voor de bezette,;blocked
count..’i s” zeer, onrechtvaardig was, aangezien zij, zoolang
zij bezet waren, niet in de omstandigheid waren de ge-
vraagde gegevens te verstrekken. Om aan deze ,,blocked
nationals” tegemoet te komen, heeft men het aan de hand

van een algemeene vergunning mogelijk gemaakt, dat de coupons en dividenden
tot eind
1945
1)
onveranderd op

de gewone ,,hlocked-account” werden gecrediteerd. Indien
v66r dien datum cle gegevens T, II en III niet in hun bezit

zijn, zullen de incassoprovenuen der vervallen coupons
en dividenden op een ,,Generai R.uling Nr. 6-account”
geboekt moeten worden.
Ten aanzien van de dollarsaldi, is de bepaling gemaakt,
dat de ,,Secretary of the Treasury” gemachtigd is, aan de
afgifte van een ,,license”de voorwaarden te verbinden,dat
hem een geverifieerde opgave wordt verstrekt van• de
namen, adressen etc., vad ieder, die een dollarrelening
of depôt hij een bank in een ,,blocked country” heeft
onderhouden sedert h.et inwerkingtreden van de ,,Ruling”

(20 October 1943).
Eenerzijds heeft d,e bonafide eigenaar er dus belang bij,
dat zijn naam etc. aan de Amerikaansche autoriteiten
wordt opgegeven, doch anderzijds zijn aan het verstfekken
van deze gegevens ernstige consequenties verbonden.

Primaire doeleinden oan de ;,nuling Nr.
17″.

Volgens de officieele verklaring van

het ,,Treasury
Department” is het de bedoeling aan de
hand
van deze

,,Ruling” te voorkomen, dat vijandelijk eigendom (van
,,axis naticnals and axis sympathizers”) zich achter den
naam van een ,,blocked national” verschuilt en devijand
langs dezen weg probeert de beschikking te krijgen over
vrije valuta
2).
Ten aanzien van de door Duitschiand ei
Japan bezette gebieden was dit niet mogelijk, doch via
dè neutrale landen was er nog een kleine kans, voorzoover
de autoriteiten in die landen niet consciëntieus meewerk-
ten (eventueel den vijand zelfs steunden -. Spanje?). om
vijandelijke beschikkingen over de onder een neutralen
naam in Amerika liggende verrnogenshestanddeelen tegen

te gaan.
De vier belanrijkste neutralen: Zweden, Zwitserland,
Spanje en Portugal, hadden nI. een General License”, op
grond waarvan zij over hun in Amerika liggende vermogens-
hestanddeelen konden beschikken, zij het onder voorwaar-
den. Alhoewel op grond van die ,,General License” een vrij
scherpe cont.rle werd uitgeoefend, om na te gaan, of bij
de plaatshebbende beschikki ngen uitsluitend de belangei
van deze neutrale ,,natiorcals” betrokken waren, maakt,
de invoering van General Ru]ing Nr. 17″ het mogelijk
van deze neutrale ,,nationals” alle gegevens aangaand
het ,,heneficial ownership” der onder hui3 naam liggende vermogensbestanddeelen te weten te komen. Voorzoover het tengevolge van de voorschriften van ,,General Ruling
Nr. 17″.den vijand onmogelijk wordt gemaakt zijn machts-
positie in Europa te misbruiken om lang dezen weg de
voor hem zoo schaarsche Vrije valuta te verkrijgen, kon
men daar vrede mee hebben.

Secundaire doeleinden oan le ,,Ruling Ni’.
17″.

Alles wijst er momenteel op, dat de doeleinden, die de
Amerikaansche Regeering met deze ,,Ruling” wil h-
reiken, veel verder gaant dan de hovenvermelde en zich

Inmiddels
is
hierin, blijkens de medecleeling van De Neder-
landselie Bank, voorzien door een afzonderlijke voorloopige blok-
keing van cle fl5
31
December
1945
ontvangen ophrengst’en.
Deze opbrengsten behoeven niet
op
een ,,Ruling Nl’. 6-aceount”
gebracht te worden.
‘) In den tekst van hei officieele commOntaar werd clillals volgt
uitgeciru kt General Ruling Nr.
17
Coflsti tutes
a
further measure
to
prevent axis nationals and axis sympatluzers trom cloaking
their securities holdlings and financial tn3nsaetions in the United
States”.

ook uitstrekken op het gebied van den oorlogsbuit.

Vrij veel Duitscia vermogen ligt ônder Zwitserschen,
Zweedschen en Neclerlandschen naam in deVereenigde Sta-
ten. Voorzoover het de neutrale landen betreft, is er wat
voor te zeggen, dat de Vereenigde Staten willen verhin-
deren, dat de vijand na den oorlog zoo maar weer de be-
schikking zou krijgen over zijn ‘vermogensbestanddeelen

in de Vereenigde Staten.
Daarentegen is het tegenover een medegeallieerde mo-
gendheid, die ongelukkigerwijze bezet gebied geweest is,
wel zeer onrechtvaardig, indien de Vereenigde Staten haar
op deze wijze en deel van den voor haar herstel zoo brood-
noodigen oorlogsluit zouden ontnemen. Dit, terwijl de
overweging, dat de ex-vijanden op deze wijze de beschik-
king zouden krijgen over vermogensbestanddeelen in de

Vereenigde Staten, ten aanzien van Nederland ongegrond
is, daar hier te lande het gezamenlijke vijandelijke eigen-
dom op grond van art. 3 van Besluit E 133 aan den Neder-‘
landschen Staat is vervallen en dus de vijand nimmer
hierover het beschikkingsrecht zal kunnen verkrijgen.

De huidige situatie.

Voor de afkondiging van het amendement van de
General License No. 95″
3),
was de situatie zoo, dat

volgens ,,General Ruling Nr. 17″ elk Nederlandsch bezit
in de Vereenigde Staten, waarover men wilde beschikken,
moest worden gecertificeerd en de gegevens 1, II en III
vdôr Mei 1946 aan het ,,Treasury Department” in Washing

ton moesten worden opgegeven.
Op grond van deze ,,gegevens” zouden de
Arne,’ikaan-

sche
autoriteiten uitmaken, of het Nederlandsch of vijan-delijk bezit was en dus al of niet zou worden vrijgegeven.
Door middel van ,,General Ruling Nr. 17″ was het
derhalve mogelijk alle onder Nederlandschen naam in
Amerika liggende activa, die
op 10 Mei 1940 Duitsch bezit waren, dooh eerst thans
‘op grond van Besluit E 13 weer Nedei’landsch hèzit
zijn;
op 10′ Mei 1940 Nederlandsch bezit waren, en welke
tijdens de bezetting al of niet onder druk van den
vijand in handen van den vijand zijn geweest, doch
nu weer Nederlandsch zijn of worden via Rechts-
herstel;
op 10 Mei 1940 Duitsch bezit-waren, doch tijdens de
bezetting in Nederlandsche handen zijn overgegaan;
op 10 Mei 1940 Nederlandsch bezit waren, en welke
door den vijand tijdens de bezetting, al of niet onder
dwang van den vijand,, zijn verworven, doch thans op
grond van Besluit E 133 weer Nederlandsch bezit zijn;
er uit te ziften en deze als vijandelijk eigendom te be-
schouwen, die dan later als oorlogsbuit verbeurd konden

worden verklaard.
In de rege]ing, die thans met België, Frankrijk, Noor-
wegen, Finland en Nederland is getroffen, is de procedure
der ,,certification” (zie onder Bvan ,,Gen. Ruling Nr. 17),
hoewel in principe gehandhaafd, tbch eenigszins gewijzigd
in haar uitvoering. De Amerikaansche autoriteiten hebben
aan een bepaalde instantie in de desbetreffende landen
(in Nederland De Nederlandsche Bank) het recht gedele-
geerd het certificaat uit te schrijven en de gegevens T,
II en ITT (zie boven) te controleeren. In dit certificaat. moet worden verklaard, dat geen land, genoemd in de
,,freezing-order” of onderdaan daarvan, anders dan in een
General License No. 95″ genoemd land (J’rankrijk,
België, Noorwegen, Finland of Nederland)
4)
sedert 10
Mei 1940 (of andere voor het betreffende land van toe-

‘) Bij dii amendement is Nederland toegevoegd aan di6 landen,
wier activa overeenkomstig Gen. Lie. No.
95″
niet meer worden beschouwd als aan een ,,hloekecl-country” te behooren, zooclra de
aangewezen (Nederlandsche) instantie de ,,eertifieation’ heeft
afgegeven.
)
l’Iet is duidelijk, dat deze lijst suecessievelijk uitgebreid zal
worden tot alle niekvijanclelijke landen; voorloopig ëchter mag
liet certificaat niet worden afgegeven, wanneer bijv. een Zwitser-
sche of Zweedsehe Maatschappij gedurende dIen oorlog eenig belang
in het betreffende object heeft gekregen.

pssing zijnde peildatum), eenig belang heeft gehad in
het betreffende bezit. –
Door in principe de ,,certification”-procedure te aan-
vaarden, hebben deze landen den eersten stap gedaan op
den weg, die wel eens zou kunnen leiden tot het verlies
van den hun toekomenden oorlogsbuit, die in hun – zich
in Amerika bevindend – bezit is begrepen.
Men zal zich afvragen,waarom het zoalangheeftgeduurd,
voordat de regeling met Nederland, die, zooals bekend,
volkomen gelijk is aan de regelingen met bijv. België en
Frankrijk, tot stand is gekomen en in het bijzonder,
waarom er zoo lang onderhandeld is.
Het allerbelangrijkste motief is echter wel, dat het t.a.v.
Nederland om zeer groote bedragen gaat, die eventueel
betwist kunnen worden. Ten eerste waren v66r den oorlog
vrij aanzienlijke bedragen Duitsch vermogen via Neder-
landsche instellingen, of zelfs via investaties in Neder-
landsche ondernemingen, indirect in Amsrika belegd.
Doch ook tijdens den ôoriog zijn tengevolge van de op-
heffing der deviezengrens tusschen Nederland en Duitsch-
land allerlei verschuivingen in het ,,beneficial ownership”
opgetreden ;in ieder geval in aanzienlijk grootere mate dan
in België en ]’rankrijk. Een zeer letterlijke toepassing van de bovengenoemde
verklaring zou dientengevolge tot een groote onrechtvaar-
dighèid leiden, t.a.v. Nederlandsche verkrijgers te goeder
trouw, welke bijv. tijdens den oorlog Amerikaansche
fondsen hebben verworven, waarvan later blijkt, dat hèt
stuk op 10 Mei 1940 toebehoorde aan een Ddtscher, welke
eventueel in Nederland woonachtig was. Daar de ,,certi-
fication” zich ook zal uitstrekken tot de Nederlandsche certificaten van Amerikaansche aandeelen, zouden dan
vele certificaathouders wel eens een onaangename ver-
rassing kunnen beleven. –
Ook t.a.v. het Joodsch bezit, dat veelal via Lippmann
& Rosenthal in handen is gekomen van Duitschers, doch
dat via rechtsherstel weer in handen van de oorspronkelijke
eigenaars terugkeert, zouden de Arilerikaansche autori-
teiten het standpunt kunnen innemen, dat dit na 10 Mei
1940 vijandelijk bezit is geweest en derhalve niethehoefd
te worden gehonoreerd.
1-let is; echter te hopen, dat onze onderhandelaars er
tenslotte in geslaagd zijn de Amerikanen er ‘ante over-
tuigen, dat althans de categorieën b. en c.,
in ieder geoal
als
Nederlandsch bezit moeten worden erkend, zoodat hiervoor de bovengenoemde verklaring toch mag worden afgegeven

Conclusie.

Uit het bovenstaande blijkt, dat, nu de Nederlandsche
Regeering het prïncipe der ,,certification” . heeft
aanvaard, omtrent de aangelegenheid inzake den
vijandelijken eigendom op korten termijn geen Over-
eii’iemming met de Amerikaansche autoriteiten kon
wöien bereikt. Omtrent de vraag, wat het lot zal
zijn van de saldi, waarvoor geen ,,certification” kan
worden verstrekt,
zal
te zijner tijd dus
na4er
moeten worden onderhandeld-

Het voordeel van deze nieuwe regeling boven de oude
is, dat thans de Nederlandsche instanties het zelf in
de hand hebben, de aanvragen

tot vrijgave der dollar-
activa voorloopig te beperken tot die bedragen, waar-
van zij zeker weten, dat zij aan de gestelde voorwaarden’
voldoen en welke noodig zijn voor de financiering van onzen Amerikaanschei import.

1-loewel thans deblokkeering in principe mogelijk is,
zijn er nog allerlei belemmeringen, die een algeheele
– déblokkeering van alle thans aan Nederlanders toebe-
hoorende Amarikaansche vermogensbestanddeelen in
den weg staan.

Men doét verstandig er rekening mede te houden, dat
het nog wel lang kan duren voordat het geheele deblok-
keeringsproces is afgeloojen.
G. A. SURIE.

ORDENING EN HANDELSPOLITIEK.

De economische politiek van vele landen staat in het teken van
ordening,
van een door de Overheid bewust
,,richten” der economische krachten op bepaalde, door
haar geforinuleerde doeleinden. Weliswaât’ geniet dit streven nergens ‘algemene instemming, dit zelfs niet –
zoals men misschien zou verwachten – in de huidige
fase van schaarste-economie. Er zijfl nu eenmaal altijd
(en zeker juist nu) individuen, wiel belangen beter zouden
gedijën zônder contrôle
1). Maar wat het zwaarst is, moet
het zwaarst wegen. En dat zijn, naar het inzicht van velen
– en daaronder thans in verschillende landen ook velen
dergenen die het regeringsbeleid bepalen -, de belangen
van de grote massa der bevolking.
Ook hierover zijn laatstbedoelde personen het eens,
dat de behoorlijke behartiging van deze belangen – al-thans nu, in de overgangsfase na de oorlog – een inten-
sieve bemoeienis van de Overheid met het economisch
gebeuren, dus ,,ordening” in de hierboven aangeduide
zin, vereist
2
).

Dit brengt consequenties mede vooi’ alle sectoren der
economische politiek in de ruimste zin, ook voor de
handels-
politiek.
Geen land toch kan duurzaam geheel zichzelf
bedruipen, dan ten koste van veel wat het leven levens-
waard maakt. Ieder land – het een in mTeerder&inate dan
het ander – staat derhalve voor de noodzaak, bepaalda goederen dooi’ invoer uit het buitenland te verkrijgen,’ èn voor de daaruit voortvloeiende noodzaak, bepaalde
eigen goederen in ruil daarvoor naar het buitenland uit
te voeren. rreneinde nu zeker te zijn, dat het een en het
ander op zodanige wijze geschiedt als in overeenstemming
is met de doeleinden dei’ eigen nationale ordening, is het
noodzakelijk, dat de Overheid zo al niet zèlf de vereiste
ini en uitvoertransacties verzorgt,-dan toch op zijn minst
nauwkeurig toeziet op, respectievelijk, waar nodig, leiding
geeft aan het optreden van particuliere im- en exporteurs.
Deze noodzaak is evident, ook al bestaat er geen enkele
reden om aan te nemen, dat de stPevingen van de parti-
culiere un- en exporteurs, indien deze zouden worden
vrijgelaten, in het algemeen in meerdere mate in dishar-
nionie zouden zijn met het algemeen belang dab die van
de particuliere producenten. Immers, de noodzaak van
overheidstoezicht is zowel in het ene als het andere geval
reeds gegeven met en door het feit, dat niemand in die
mate als juist de Overheid het totale overzicht heeft over
doeleinden en middelen, dat nodig is, opdat deze middelen
op dn meest efficienté wijze worden dienstbaar gemaakt
aan de doeleinden ‘dei’ ordening.
Ziedaar het verband tussen or,dening en handelspolitiek.
Wij zeggen ,,het verband tussen” en
niet
,,het probleem
van het verband tussen” ordening en handelspolitiek.
Want ,hier ligt geen probleem, althans geen probleem,
dat zich leent voor een algemene behandeling. Wat er in
algemene zin te zeggen valt over het verband tussen orde-
ning en handelsp.olitiek, werd hierboven gezegd. Wat er’ verder in’dit verband nog aan problemen’zouden kunnen
rijzen, zijn niets anders dan feitelijke detailkwesties,
waarvan de beantwoording van geval tot geval in con-,
creto zal moeten uiteenlopen’.

Zo zullen de doeleinden der ordening moeten worden

‘)
Dit behoeft overigens niet het enige motief te zijn. Er is nl
ook reden, zich terdege te.realiseren, cht een teveel aan ordening”
juist in de huidige fase hct herstelprocs wel eens eerder zou kunnen
vertragen dan bevorderen,
fl1.
wanneer die ,,ordening” zou leiden
tot een vdrstikking van het particuliere initiatief. Dit punt ver-
dient te meer de aandacht, gezien de neiging tot apathie en arbeids-
moeheid (daaronder begrepen ondernemingsmoeheid), waarvan op
het ogenblik’velen bevangen zijn, juist nu gemeenschappelijke in-,
spanning tot het uiterste meer ‘nodig is dan ooit.
‘) Een bevestiging hiervan vindt men buy, in het recente artikel
rganisatie van het cconomich leven na het herstel” van Prof.
Dr. N. J. Polak (dien men toch kwalijk tot de principiële oi’denaars”
kan rekenen) in de ,,E.-S.B.” van ‘O Fehruari’jl. Ook bij stelt zich
daar op het standpunt, dat cle noodzaak van planmatige overheids-
leiding’ op economisch gebied thans nog buiten discussie is en dat
er eerst aanleiding zal bestaan tot een eventuele controverse op dit punt, zodra het productie- en woningapparaat weer op peil zal zijn
gekomen.

-1
77

230

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1946
geconcretiseerd. Als dit is gebeurd, zal vervolgens moeten
word’en vastgesteld, wat, ter verwezenlijking van de
doeleinden der ordening, door eigen, zuiver nationale
inspanning kan en wat dus per saldo door ruiltransacties
met het buitenland moet worden verkregen, resp. wat men
het buitenland in ruil voor dat laatste aan eigen prestaties
kan leveren. Vragen van algemene, principiële betekenis
doen zich hierbij echter niet meer voor. En ook de vraag
tenslotte, op welke wijze de Overheid het best het ver-

eiste toezicht op de ruiltransacties met het buitenland
kan organiseren, is veel meer een kwestie van doelmatig-
heid dan van principe.

**
*

In het licht van deze overwegingen hebben wij met
zeer bijzondere belangstelling den boek van 139 bladzijden
druks over ,,Ordening en handelspolitiek” ter hand ge-
nomen. Wie zou kans zien, over dit onderwerp zulk een
lijvige, algemeen gehouden verhandeling te schrijven?
Edoch, de schrijver ervan blijkt bij nadere kennisneming
er naast zijn eigenlijke onderwerp allerlei nevenproblemen
bij te hebben gehaald, te oordelen naar het resultaat met
geen andere bedoeling dan een schijn van rechtvaardi-
ging te geven aan hetgeen voor hem als gewenst voorop
stond, nl. dat de handelspolitiek uitga niet van vrij-
handel maar van interventie, waarbij de volstrekte vrij-

handel weliswaar in thedrie wordt erkend als te zijn één
der uitersten van interventie,, maar deze voor praktische
toepassing onvoorwaardelijk wordt verworpen op geen
andere gronden dan dat deze de heilzaamheid van in-
ternationale arbeidsverdeling en specialisatie in principe
vooropstelt en aldus onvoldoende rekening zou hoiïden met
allerlei ,,driften en normen en eigenschappen van beperkt-
heid van den mens”, die zich juist tegen die. arbeidsver-
deling zouden verzetten en om interventie zouden vragen.
Zo dijde het proefschrift, waarop de heer J. G. M. Dell-
gaauw op 29 November 1945 aan de Katholieke Econo-
mische Hogeschool te Tilburg promoveerde tot doctor in
de economische wetenschappen, uit tot ,,een sociaal-
economische, -psychologische en wijsgerige studie”, waarin
terloops ook enkele bladzijden worden gewijd aan het
eigenlijke ondei’werp: ,,Ordening en handelspolitiek”.

1

Id de schrijver zich in mindere mate laten afleiden
door zijn psychologische en wijsgerige interessen en zich
meer bepaald tot het economische aspect van zijn onder-werp (hetgeen men toch van een
economisch
proe(schrift
mag verwachten), dan zou hij wellicht – ondanks een
mogelijke, confessioneel bepaalde vooi’ingenomenheid tegen
publicaties uit die boek in aanraking zijn gekomen
met het ,,Plan van den rbeid”, het bekende rapport,
samengesteld onder auspiciën van een Commissie uit
N.V.V. en S.D.A.P. en gepubliceerd in 1935, tien jaar
eerder dus dan het onderhavige proefschrift. Hij zou dan
tot de ontdekking zijn gekomen, dat zijn pleidooi voor een
stelsel van ,,geordende ruil” in wezen ‘reeds in dat tien
jaar oudere Plan (blz. 80-88) werd ontwikkeld, en dat
op een, bij alle beknoptheid, inderdaad reeds afdoende
en ook op zichzelf veel overtuigender wijze.

Het betoog van het Plan is ons persoonlijk ook daarem
sympathieker, omdat het uitdrukkelijk vooropstelt (blz.
81), dat de grondstelling van den vrijhandelaar (nl. dat
het algemeen welzijn het meest wordt bevorderd, indien
elk land’ zich binnen het kader van een internationale
arbeidsverdeling toelegt op die werkzaamheden, waartoe
de aanwezige bronnen en bekwaamheden dit land relatief
het meest geschi’kt maken) nog steeds als onaantastbaar

moet worden aanvaard. Dr. Delfgaauw daarëïgen trekt,
op allerlei mystieke gronden, van leer tegeff’1et principe
der internationale arbeidsverdeling en specialisatie. Hij
meent, dat bij aanvaarding van dit principe (het is nog
maar een
principe,
hetgeen dus ruimte laat voor allerlei
praktische modificaties) geen voldoende recht zou worden

gedaan aan bepaa1de fundamentele ,,driften en normen”
van den mens. Uit’gangspunt voor de handelspolitiek mag
dan ook z.i. niet zijn vrijhandel – immers ‘vanouds het

handelspolitieke complement bij uit’nemendheid der
internationale specialisatie -, maar moet zijn interventie,

,,waarbij alle gradaties, van volstrekte vrijhandel tot vol-
strekt staatsmonopolie toe, mogelijk zijn” (blz. 103).

**
*

Wij kunnen den heer Delfgaauw hierin niet volgen.
Hij dwaalt,wanneer hij meent, dat de principiëlevrijhande-
laar daarom
in principe
voor vrijhandel zou zijn, omdat
hij den mens gedreven acht van een allesoverheersend
streven naar specialisatie en ruilverkeer. Voor niemand
zal dit streven een doelstelling om zichzelfs wil zijn; hij
zal het echter erkennen als een
middel
tot zijn doel (een
maximale bevrediging zijner behoeften te verwezenlij ken)
op het moment, dat hij tot de ontdekking komt, dat hij
per saldo voor zichzelf een grotere behoefteiibevrediging
kan verwezenlijken, indien hij zich niet tot, taak
stelt, alles zelf te doen, maar – waar dit doelmatig is –
in ruilverkeer met anderen een deel van zijn eigen pres-
taties uitwisselt tegen die van anderen. En bij het be-

palen van zijn standpunt t.a.v. de door zijn land te voeren
handelspolitiek zal hij naar analoie daarom
in principe
voorkeur hebben voor vrijhandel, omdat en voorzover bij
vrijhandel een ruimere behoeftenbevrediging voor de volks-
huishouding als geheel zal kunnen worden bereikt.

In de woorden ,,en voorzover” – gepaard aan het feit,
dat de eng-materialistische interpretatie van de term
,,behoeften” in de economie een reeds lang overwonnen standpunt is – ligt reeds opgesloten, dat hij de vrijhandel
niet â tort et It travers zal bepleiten. Hij zal integendeel
een open oog hebben voor het feit, dat aan internationale
(gelijk aan interpersonele) specialisatie niet slechts voor-
delen, maar ook bezwaren (kunnen) zijn verbonden, en,
doordat de ruil, c.q. ‘dus de internationale handel, fungeert
als het onmisbaar sluitstuk op de internationale speciali-
satie, zullen deze bezwaren z.i. dan tevens moeten worden
erkend als schaduwzijden van de internationale handel
3).

Juist daarom zal de vrijhandel door hem niet worden
beschouwd en bepleit als het üitsluitende richtsnoer, maar wèl als het meest wenselijke
uitgangspunt
voor
de handelspolitiek. Wanneer – om maar een enkel
voorbeeld te noemen – de bestaanszekerheid van een belangrijk deel der volkshuishpuding tengevolge van
onereuze concurrentie van de zijde van het buitenland
ernstig in gevaar zou worden gebracht, dan zal hij de
laatste zijn, zich te verzetten tegen afweermaatregqlen,

tenzij er naar zijn stellige, niet op wereldvreemdheid be-
rustende overtuiging andere wegen – bijv. redelijk inter-
nationaal overleg, leidend tot ingrijpen van de buiten-
landse Overheid in haar land – openstaan om het gevaar
af te wenden. Dit vdorbeeld is gemakkelijk met andere te
vermeerderen.

Men zal echter bij den principiëlen vrïjha,ndelaar geen
gehoor vinden, wanneer men deze en dergelijke bezwaren
van de internationale handel – of juister: van de onge-
breideldevrijhandel – zou willen exploiteren om de
mensen
principieel
stelling te doen kiezen vôdr interventie
en tégen vrijhandel. Veeleer zullen zij hem sterken in zijn overtuiging, dat de wertld in beginsel geen behoefte heeft
aan meer interventie, maar juist aan
meer n’rij’heid,
vrijheid
met name ook in het internationale handels- (en betalings-)
verkeer, omdat interventie op dit gebied betekent ver
sterking of althans accentuering van het internationaal bestaande wantrouwen, çlat op ‘den duur slechts tot de

‘)
Deze dingen zijn onder ,,insiders” zozeer gemeengoed geworden,
dat het eigenlijk overbodig moest zijn,. ze nog eens naar voren te
brengen. Dat liet toch in feite nog niet geheel overbodig is, bewijst een boek als dat van Dr. Delfgaauw. Wij verwijzen ten deze voorts
naar ons artikel ,,De toekomst van dc wereldhuishouding” (e
Economist, November 1940), waarin wij deze kwestie uitvoeriger
behandelden.

10 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

231

t,

ondergang van ons allen kan leiden
4
). Daarom: geen ge-

bondenheid, maar vrijheid
als uitgangipunt.

Vrijhandel is het, wat het dragende beginsel van de
handelspolitiek moet zijn, -in de toekoihst meer dan ooit.
Systematische interventie zou op den duur ten verderve
voeren, juist ook medetomdat de handelspolitiek uit
haar aard niet mag worden beschouwd als een zuiver

nationale aangelegenheid., maar zij meer dan enige andere
sector van de economische politiek medebepalend zal zijn
voor de geest, waarvan de internationale betrekkingen
in de toekomst zullen zijn doortrokken, èn omdat tenslotte

deze
geest
beslissend zal zijn voor de toekomst van de
menselijke beschaving, ja zelfs – in het licht van de
dreiging der atoomenergie – voor het al of niet voort-

bestaan van de mensheid zèlf.

**
*

Men zal wellicht, oppervlakkig oordelend, geneigd zijn
op te merken, dat bovenstaande ontboezeming in het
kader van een bespreking van de dissertatie van den
heer Delfgaauw niet geheel en al ter zake is. Te onzer
rechtvaardiging moge dienen, dat o.i. een wijzen, op de
fundamentele betekenis van de vrijhandel
juist nu
zo

dringend gewenst is, nu men in brede kringen nog slechts
– en dat niet alleen voor het heden of de zéér nabije
toekomst – oor heeft voor ,,ordening”, ,,interventie”
en wat dies meer zij. Een boek als dat vn Delfgaauw
nu zou in dit opzicht een schadelijke werking kunnen
hebben, omdat en voorzover het vanuit deze zelfde, o.i. in beginsel geïaarlijke mentaliteit werd (althans
schijnt te zijn) geschreven. Het heeft daartegenover,
zij het ongewild, de verdienste, dat het ons dardoor
tegelijk, een aaigi’ijpingspunt bood om de kwëstie vrij-
handel-interventie hier nog eens principieel aan te snijden..
1-let is vooral tegen de geest, die dit boek ademt, dat wij
ons geroepen voelden, protest aan te tekenen.
Hoewel dit artikel dus niet direct een boekbespreking
wil zijn, moge toch op enkele speciale punten uit het
betoog van Dr. Deifganuw nog iets nadér worden ingegaan.
Herhaald zij, ter voorkoming van misverstand, nog even
hetgeen in de aanvang reeds, omkleed met redenen, werd
gezegd, nl. dat in de tijd, waarin ordenjng beslist nodig
is bij de liquidering van de directe materiële gevolgen
van de oorlog, ook de noodzaak van overheidsingrijpen
in het handelsverkeer met het buitenland buiten discussie
is. Dat echter ook bij de nadere uitwerking van dit in-
grijpen reeds belangrijke meningsverschillen mogelijk
zijn, moge nu worden geïllustreerd- aan de hand van een
drietal punten uit het betoog van Dr. Delfgaauw.
Allereerst een o.i. aanvechtbaar punt in zijn betoog,
dat vooral daarom van belang is, omdat het bij hem uit-
mondt in een gevaarlijke suggestie voor de praktische
handelspolitiek in het kader van de geleide econ,omie.

In een geordend e
conomisch leven – aldus betoogt
schr. op blz. 102 – hebben ,,de organen van het maat-
schappelijk leven het recht èn de plicht de internationalè
handel…. aan bepaalde voorwaarden – te binden en te
beperken”. Accoord, behoudens dat wij niets voelen vooi’

een
plicht
tot
beperking
van de internationale handel
in het algemeen,
éventueel wel in bijzondere gevallen, bijv.

wazi’ het geldt het tegengaan van invoer van goederen,
die worden geacht sëhadelijk te zijn voor de volksgezond-
heid (in de ruimste zin), resp. het tegengaan van uitvoer
van goederen, die belangrijker geacht worden voor de
binnenlandse voorziening. Wanneer – – aldus betoogt
Dr. Delfgaauw verder – in een goed geordend economisch
leven een nationaal plan bestaat, dat allerlei concrete
doeleinden voor ogen heeft, zal daarmee tevens de om-
vang en de inhoud van de internationale handel bepaald zijn. ,,Van een vrij internationaal ruilverkeer kan (onder

‘)
Men vgl. in dit verband het pteiiooi van Prof. Dr. J. Tinbergen
in zijn recente boek ,,International Economic Cooperation” voor
de vorming van een internationaal orgaan voor economische politiek.

die omstandigheden, Sp.) geen sprake zijn”. Tot zover
weer accoord. Schr. is echter beslist ontspoord, wanneer
hij (op blz. 117) als zijn mening uitspreekt, dat de meest-
hegunstigingsclausule als

,,wapen” van handelspolitiek
in een geordende economie dkltrom zou moeten worden
verworpen, omdat deze clausule ,,het onmogelijk (zou
maken), de import zowel kwantitatief als kwalitatief te

regelen”.

Dat begrijpen wij niet. Zèlfs indien, in het kader der geleide economie, de internationale handel in principe
geheel in particuliere handen zou worden

gelaten, dan
nôg zou het benutten van de op een bepaald moment
eventueel, dank zij de meestbegunstigingsclausule, ont-
stane mogelijkheid, om bepaalde goederen uit bepaalde
landen voordeliger te betrekken, dan andere of dezelfde
goederen uit dezelfde of andere landen, niet behoeven
te leiden tot een doorbreking van de doeleinden van het

nationale plan.
Mits
de Overheid zich maar op zijn minst

een
uetorecht
voorbehoudt tav.
iedere
invoer- en
iedere

uitvoerpost.

Wij kunnen Dr. Delfgaauw voorts niet volgen, van-
neer hij zegt dat dus (uit hoofde van de vermeende
onmogelijkheid om bij hantering van. de meestbegun-
stigingscla.usule in een geordende economie ,,de import
zowel kwantitatief als kwalitatief te regeen”) ,,eer ge-
ordend economisch leven de tenden.z naar bilaterale
verdragen nog aanzienlijk (zou) versterken”. Dat is logisch
beslist onhoudbaar: verwerping (op zichzelf reeds Onjuist
gemotiveerd) van de meestbegunstigingsclausule wil nog
geenszins zeggen, .dat men dan zou môèten vervallen in
bilaterale verdragen. Ook in een wereld met nationaal
,geordende” economieën, maar zènder de meestbegun-
stigingsclausule zouden wel degelijk multilaterale handels-
verdragen mogelijk zijn. En niet alleeti in principe mo-gelijk, maar ook in de hoogste mate gewenst, omdat de
ordening der ecohomische betrekkingen te effectiever
zal zijn, naarmate zij, wat al haar componenten betreft,
wordt bezien en geconcipieerd voor een groter aantal

landen in onderling verband.

Onze laatste opmerking heeft betrekking op het laatste –
hoofdstuk van de onderhavige dissertatie, waarin de Schr.
het heeft over ,,de uitvoerders van de te voeien handels-
politiek”. Schr. bepleit (blz. 132), met de Overheid als
laatste, coördinei’eride instantie, een belangrijk aandeel
van ,,het bedrijfsleven” in het concipiëren, en, vooral,
bij het uitvoeren van in het bijzonder de handelsverdrags-
politiek, want ,,het bedrijfsleven kent de behoeften van
zichzelf (! Sp.) het beste, en weet ook dikwijls goed,
waar en in welke kwa,ntiteiten en kwaliteiten bepaalde artikelen in het buitenland te verkrijgen en te verkopen
zijn”. –

Veel méér dan op het op dit punt te kort schietende
overheidsinzicht een belangrijke stem-in-het-kapittel voor
het bedrijfsleven te baseren, ligt het o.i. in ,,een goed
geordend economisch leven” in de lijn der dingen, dat
de Ovei’hei’d juist op het punt van de
exploratie
der buiten-

landse markten zèlf een grote mate van activiteit ont-
plooit, veel meer dan dat zij ten deze bij gebrek aan eigen
feitelijk inzicht atgaat op de meer of minder betrouwbare
– inlichtingen van het (belanghebbende) bedrijfsleven.
Oak in ons land is op dit punt nog veel te verbeteren en
te moderniseren: meer ontwikkeling van het instituut

der ,,handelsattaché’s”, e’entuel te verbinden aan diplo-
matieke of consulaire posten, zij aan de Regering van
onze huidige ,,geleide economie” dringend aanbevolen.
Zij streve echter daarnaast onvermoeid naar bevor&ering
èn praktische realisering van de vrijhandelsgedachte!

Dr. J. H. SPIEGELENBERG.

232

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1946

DE HAVENS VAN ROTTERDAM EN

• AMSTERDAM

II’).

Wij laten thans allereerst bijzonderheden volgen van
de vernielingen in de Amsterdamsche haven aangericht, alsmede van de nog beschikbare outillage
2
).

De sluizen in het i”joordzeekanacci en door de bezetters tot zinken gebrachte schepen, dokken, en;.

Van de vier in grootte va.rieerende sluizen, die het
kanaal met de zee verbinden., werd, de grootste – de
Noordersluis – door de Duitschers vernield; de drie

overige bleven. geheel intact. De afmetingen der op één na
grootste sluis zijn: lang ± 222 m, breed 24,6 m., diep
0,6 m. Even buiten de pieren te IJmuiden brachten de
Duitschers een stoomschip tot zinken, waardoor de toe-
gang gedeeltelijk werd versperd. r1i,otlw,ens in Mei 1940
hadden de Duitschers reeds een groot Ned.erla.ndsch
schip tusschen de beide pieren tot zinken gebracht, zij

het, dat gedeeltelijke opruirningswerkzaamheden in de
daarop volgende oorlogsjaren werden verricht. l)oor
een en ander bleef een vaargeul ter breedte van ± 99 m beschikbaar. Verder Oostelij 1e, tusschen de spoorbrug
0])
het traject Amsterdam-Zaandam (l-Iembrug) en de
petroleumhaven, werd het casco van twee nog in aanbouw
zijnde schepen van resp. 9.000 en 3.000 bruto register ton
tot zinken gebracht. Zoodoende- werd, de eigenlijke toe
gang tot Amsterdam’s haven zoowel voor alle zeega.and
als voor een groot deel van het bïnnenlandsch vervoer
te water onmogelijk gemaakt. A(gezien. van beide laatst-genoemde schepen, werden vier drijvende dokken, waar-
onder één van 25.000 ton, twee drijvende graaneleva-
toren – waardoor de toegang tot de houthaven werd
versperd -, een aantal drijvende icranen en bokken, rivier-

schepen, enz. (in totaal een zestigtal van allerlei type)
tot zinken gebracht.
Vaste kranen.

/

De kranen op de kadeterreinen hadden ontegenzegge-
lijk het ergst van de vernielzucht der bezetters te lijden. Slechts ± 93 van de 357 vaste kranen bleven onbescha-
digd.

Loodsen en pakhuizen.

Door het opblazen der kranen liepen loodsen en pak-
huizen min of meer aanzienlijke schade op. Bovendien
werden aommige loodsen, als gevolg van de door de be-
zetters aangebrachte veranderingen, voor het oorspron-
kelijk doel onbruikbaar. Overigens werd slechts één loods
door brand tengevolge van een bomaanval totaal vernield.

Spooraansluiting.

Door het opblazen der kranen en door opzettelijke
vernieling werd de spooraansluiting in het havengebied
ernstig beschadigd.
Petroleunchaoen.
Reeds in Mei 1940 werd het grootste gedeelte der tanks
en der installaties door en ten behoeve der geallieerden vernield. Wat nog restte of gerepareerd was, werd ver-
volgens in September 1944 door de bezetters vernietigd.
De tankfundeeringen en de haven zelve bleven echtei’
intact.

Har’enbekkens.

De nieuwste haven, de Coenhaven, werd geheel door
de bezetters vernield. Met uitzondering van twee gedeelten
ter lengte van ca. 700 in werden in dit complex alle kade-

muren door middel van zeemijnen opgeblazen. Niet
fninder dan 2.400 in kadeterrein voor zeeschepen

‘)
liet eerste gedeelte vin clii artikel werd Opgenomen iii
,,E.-S. 11.” van 3 April 1946.
1
1 Bijzonderheden ontleend aan de gegevens gepubliceerd door
den Dienst Gemeente u:cndelsinrichtingeii, Amsterdam.

en ± 1.800 in kadeterrein voor binnenlandsch verkeer te
water gingen, zoodoen.de
verloren. Alle meer- en navigatie-
boeien werden door de havenautoriteiten zelve op een bepaalde wijze, t.w. door onder de waterlijn een gat te
horen, enz., tot zinken gebracht. Op deze wijze werd
voorkomen, dat de Duitschers deze boeien on.herste]baar

zouden beschadigen, dan wel wegvoeren.
Afgezien van de vernielingen aan de laad- en los-
inrichtingen, werden ook de scheepsbouw- en reparatie-
werven ernstig door moedwillige vernieling getroffen.
Op drie van de vier groote werven vernielden of bescha-
ciigden de bezetters hellingen met de zich daarop be-
vindende schepen, alsmede kranen, machinerieën, drij-
vende bokken, enz., terwijl een groot aantal machinerieën,
alsmede. mgteriaalvoorra.den, werdén weggevoerd.

Onderstaande tabel geeft een duidelijk overzicht
van de outillage, waarover Amsterdam’s haven op 10
Mei 1940 en op 10 Mei 1945 beschikte, alsmede van de
sedei-t de bevrijding verrichte herstelwerkzaamheden,
resp. van de outillage, waarover dank zij deze laatste

op 1 Januari jl. wederom kon worden beschikt.

10 Mei ’40 10 Mei ’45 1 Jan. ’46

14.500 In
11.600 in

41.600 in
14.500

,,
6.400

,,
11.600

9.200 m
.6.600 m
6.600 in
9.200

,,
6.300

,,
6.600

95
95 95

11.850 in 11.850 in
11.850 in

94
i3
14

184
66
76
79
14
38

357
93
128
43

20
31

10Mei1940

10Mei1945

1 Jtrn: 1946
Loodsen en p&chicizen.
Totaal

in

gemeentelooclsen
(binnen

het

liaventerritoir)
belegbare

oppervlakte: 114.000 m’
52.000 in’

03.000

in’
Totaal in particuliere loodsen
(binnen

het

haventerritoir)
.

belegbare

oppervlakte:
98.000

,,
72.000

,,

84.000

Waarvan gereed voorgebruik:
212.000
fl1′
124.000 in’

177.000 in’
Totaal in gemeentelijke pak-


huizen

helegbare

oppervl.:
149.000

,,
82.000

130.000
Totaal

in

particuliere

pak-
huizen

belegbarc

oppervl.:
195.000

,,
195.000

,,

195.000

Vaarvan gereed voor gebr.:
344.000

,,
277.000

,,

325.000 Tanhopslagcapaciteit voor mi-
nerale oliën:
Pctroleumhaven: 185.000 in’
2.700 in’

20.000

111′
Op

den

Noordelijken’ Oever
van het IJ:
75.000

.,
18.000

,,

18.000 Tankopstagcapaciteit voor eet-
bare

otiën:
22.300 in’ 22.300 in’

22.300

in’
Drijvende graanelevatoren:
7
3

4
Opslagcapaciteit

van

graan-
èilo:
18-20.000 t.
18-20.000 t. 18-20.000 t.

Zooals uit bovenstaand overzicht blijkt, is sedei’t
de bevrijding hard gewerkt aan herstel van hetgeen door
bezetters en door oorlogshan.delingen gedurende d achter-
liggende jaren werd vernield. Een eeresalutit aan Am-
sterdam is hier alleszins op zijn plaats! Onjuist ware het
te denken, dat Amsterdam’s haven onherstelbare schade
heeft geleden. Er zijn ook hier ernstige en volkomen zin-

boze verwoestingen aangericht, maar een gcoot gedeelte
van het haventerritoir, en dit geldt met name voor het
Oostelijk deel der haven, is, met uitzondering der kranen
en dei’ hierdoor aan de kadeterreinen veroorzaakte schade, goeddeels ongeschonden. De verbindingen met het achter-
land, d.w.z. naar

het Oosten over de Zuiderzee en naar –
het Zuiden via het Arnsterdam-Rijnkanaal, waren tot
den Rijn aan het eind van den oorlog, volledig intact.
Daar de versperringen in Rijn en Maas inmiddels zijn

Lengle kadeterreinen voor zee-
schepen
Onbeschadigcl:
Waarvan gereed voor gebruik:
Lengte kadeterreinen voor bin-
nensche pen:
Onbesehadigd:
Waarvan gereed voor gebruik:
Aanlegplaalsen voor zeeschepen:
Aan boeien en meerpalen:
Totale lengte dezer aanlegpiaat-
sen:
Kranen op den wat.
Aan cle gemeente in eigendom toebehoorende kranen:
Aan particulieren in eigendom
• toebehoorencle kranen:
Andere particuliere kranen:

Totaal:
Drijvende kranen:

10 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

233

opgeruimd, isAmsterdam wederom te water va,na,f Straa.ts-
burg bereikbaar. Vermelding verdient in dit verband de
geprojecteerde en in vergevorderdeti staat van uitvoering
verkeerende nieuwe verbinding tusschen Amsterdam
en den i3oven-Rijn; na vQltooiing zal dit kanaal tot de
meest moderne scheepvaartka,nalert in Europa behooren.
Onmiddellijk na de bevrijding werden de opruimings-
werkzaamheden der tot zinken gebrachte vaartuigen
met kracht ter hand genomen; dan.k zij het ruimen der
beide wrakken te Ijmuiden door de Koninklijke Marine
en het wegbaggeren, van de zandbank, had men in Ja,-
nuari reeds de beschikking over een vaargeul. ter breedte
van, 90 meter, met een minimum waterstand van 9 m
bij L.W. Daar het normale getij te IJmuiden circa 1,20 m

bedraagt, kunnen derhalve schepen met een diepgang
van 31 voet bij gunstig getij veilig te IJmuiden binnen-
loopen en naar Amsterdam opstoomen. Den laatsten tijd
kwamen dan ook reeds enkele schepen thet een diepgang
van meer dan 9 meter in Amsterdam aan.
Zooajs uit bovenstaande tabel blijkt, zijn vier van de
zeven drijvende graaneleva.toren intact. Behalve de beide
in de houthaven tot zinken gebrachte eieva,toren, werd
een derde ernstig beschadigd; de noodzakelijke reparaties
zijn echter in vollen gang. De resteeren,de vier elevatoren
zijn voldoende voor den huidigen, omvang der graan-
aanvoerén. Bovendien bleven de silo’s en molens te Zaan-
dam onbeschadigd.
De outillage voor het verwerken van kolen verkeert,
hoewel beschadiging niet geheel kon worden voorkomen,
over he geheel in goedèn staat. Vrijwel alle drijvende
kranen staan ter beschikking; van de zes groote wal-
kranen zijn twee in goed bruikba,ren toestand, terwijl een

derde gerepareerd wordt.
Wat den opslag voor minerale oliën betreft, had mén
bij de bevrijding nog slechts de beschikking over een
opslagcapa,citeit van ± 20 millioen liter. Sedert werd
een drietal tanks, tezamen opslag biedend voor ca. 22,7
millioen liter, gerepareeFd, zoodat de huidige opslag-
capaciteit ± 43 milijoen liters bedraagt. Los hiervan
is er gelegenheid tot opslag voor circa 21.000 ton plant-
aardige oliën en traan.
Ook de herstelwerkzaamheden aan de scheepswerven
zijn met kracht ter hand genomen. Drie gegraven droog-
dokken, – w’aa,rvan één mer een capaciteit van 3.000
ton – zijn wederom in bedrijf gesteld. Een drietal drij-
vende bokken, welker capaciteit varieert van 2.500 tot
7.500 ton, lieten de bezetters ongemoeid .Een vierde dok (600 ton) werd inmiddels gerepareerd, terwijl de
herstelwerkzaamheden aan een dok van 1.700 ton nog
nier afgeloopen zijn. Reparaties kunnen, zij het op eenigs-
zins kleiner schaal dan weleer, wederom worden uit-
gevoerd, zoodat Amsterdam ook in dit opzicht paraat is.
Kwamen gedurende de eerste vijf maanden van 1945
geen zeeschepen te Amsterdam binnen, na Juni wijzigde
het beeld zich betrekkelijk snel, t.w. Juni 2, Juli 25,
Augustus 52, September 91, October 89, November 110,
Deçember.jl. 101 schepen. In totaal losten sedert de be-
vrijding 470 zeeschepen, metende 454.927 reg. ton, hun
lading te Amsterdam. Hiervan, vervoerden 14
1
7 stukgoed,
92 arriveerden in, ballast, 69 loten hout, 36 kolen en
cokes, 13 granen en zaden. De resteerende 113 schepen
hadden diverse lading aan boord en liepen de haven
binnen voor rea,ratiedoeleinden, dan wel om te bunkeren.
Een zelfde beeld van hev/edienden vooruitgang toont
de goederenbeweging in Amsterdam’s haven:

Coederenberveging Le Arnsterdaln in
1945
per zeeschip.
Periode ‘in ‘1945

Aanvoer

Uitvoer in tonnen van
1.000 kg.
Augustus

20.444 ton

180 ton
Sel)tefflher

95.922
,,

1.920
October

197.646

t. t 15
November

117.187
,,

.963
December

87.812 ..

6.391

Totaal ‘1/8-3’1/12’45

519.011 ton

11.569 ton

Zooals vanzelf spreekt, blijven deze cijfers nog aan-
zienlijk bij die van véÔr den oorlog ten achter.
Wij laten in dit verband enkele vergelijkende cijfers
volgen van het goederenverkeer in Amsterdam’s haven,
gedurende de jaren 1937/39. Tèrwiji de invoer, ongetwijfeld
mede als gevolg van den zich toespitsenden politieken
toestand in Europa en het daarmede verband houdende
streven naar voorraadvorming hiev te lande, eenige stijging
laat zien, toont de doorvoer in de jaren 1938/39, ver-
geleken met 1937, een niet onbelangrijken achteruitgang:

Jiavenver/ceer.
In to,s,se,e van
1.000
hg
Aanvoer Ier zee, langs rivieren en kanalen en spoorwegen

invoer
doorvoer
aanvoer
1937
3.563.801
1.816.072
5.379.873
1938
3.451.542
1.647.887
5.099.429
1939
3.696.547 1.239.977
4.936.524

massagoed
stukgoed
totaal aanvoer
kolom
1-2
1937
2.784.736 2.595.137
5.379.873
1938
2.675.288
2.424.141
5.099.429
1939
2.789.662
2.146.862
4.936.524

invoer
doorvoer
aanvoer
Aug. t/m Dec.
1945
639.416
271
639.687

massagoed
stuk goed
totaal aanvoer
kolom
‘1-2
Aug. t/m Dec.
1945
366.697
272.990
639.687

Ter illustratie ‘van
den groei der scheepvaartbeweging
in Amsterdam’s haven laten wij volledigheidshalve nog
eens onderstaande vergelijkende cijfers
volgen:

In nsillioenen netto register tonnen

1885

1.008
1890
991
1900
1.813
1906
1.886
1913
2.627
1919
1.286
1929
5.686
1935
4.178
1939
3.991

Het is onjuist en leidt Lot misvattingen,, de cijférs van
Amsterdam’s goederen- en scheepvaartverkeer te toetsen
aan die van Rotterdam en daaruit conclusies te trekken,
ten aanzien van de beteekenis der Amsterdamsche haveh
in het economisch bestel van ons land.
Met niet genoeg nadruk en niet vaak genoeg kan erop
wordën gewezen, dat elk der beide havens een
eigen functie vervult en als zoodanig niet gemist kan
worden.
Welke zijn deze welhaast primaire functies? Anster-
dam, van oudsher handelscentrum, heeft het aandjn gegeven aan een aantal reederijen, die, dank zij den
eigen handel, met succes de geregelde lijnvaart uitoefenden.
De grootste onder deze lijnreederijen, de Koninklijke
Nederlandsch’e Stoomboot Maatschappij, is te Amster-
dam gevestigd! Zoo domineert in Amsterdam het lijn-
vaartbedrijf onder Nederlandsche vlag. De eigen handel
levert het onmisbaar aliment voor de lijribedrijven en
deze stellen den handel wederom in staat zich te ont-
plooien. Vruchtbare wisselwerking! Dat de ondernemings-
zin in de achterliggende jaren geenszins verloren ging,
bewijst de dezer dagen, ondei’ auspiciën dci’ firma Vinke
&’
Co., Amsterdam, aldaar opgerichte Nederlandsche
Walvischvaart Reederij. Natuurlijk ontbreekt ook de
,,tramp” niet irt het beeld, dat Amsterdam’s haven nor-
maliter toont, maar het is nochtans de lijnboot, die in
dit beeld domineert.
En Rotterdam? Wij moeten ons in onze analyse èn
in onze schuchtere poging tot het leveren eener pi’ognose,
thans meer dan ooit een hachelijke onderneming, zooals
vanzelf spreekt, goeddeels laten leiden dooi’ de historische
ontwikkeling en zien dan, dat Rotterdam groot werd
door den ,,tramp”, de vrachtvaarder, die ertsen, granen en

n,

234

ECONOMISCHLSTATISTISCHE BERIÇHTEN

10 April 1946

hout in groeiende hoeyeelheden voor het achterland aan-
voerde en kolen uitvoerde! Men versta ons wel. Ook Rotter-
dam heeft zijn eigen, aanzienlijken handel en wij denken
hier oa. aan de grantermijnmarkt, die in de aan den
tweeden wereldoorlog voorafgaande jaren zoo zeer tot, de
uitbreiding van den graanhandel in de Maasstad heeft
bijgedragen, aan den fruithandel, die al mede v66r den oor-
log voortdurend aan beteekenis won, aan den handel in
vetten, meststoffen e.d. Voorts wordt een waarlijk niet gering gedeelte der hndelsgoederen van Amsterdam te
RottQrdam aangevoerd, gedeeltelijk, zooals zulks o.a. het
gevd is met thee, tabak, rubber enz., zelfs te Rotterdam
opgeslagen. Nog eens, men sla de beteekenis van Rotter-
dam’s handel niet te laag aan, zoomin als he.t juist ware den
omvang van het Rotterdarnsch lijnbedrijf zoo voor de
korte als groote vaart te onderschatten. Wij wezen reeds
op het netwerk van lijnen, dat Rotterdam’s haven met
vrijwel alle deelen der wereld ‘ierbindt. Bedrijven als
Holland-Amerika-Lij n, Rotterd4msche Lloyd, Vereenigde
Nederlandsche Scheepvaart Mij., Van Nievelt Goudriaan’&

Co.’s
Scheepvaart Mij,,bm slechts enkele namen te noemen,
droegen in het verleden en zullen zulks ook in de toekomst doen,’in belangrijke mate bij tot den groei der wereldhaven
Rotterdam.
Niets is dan ook minder juist dan Rotterdam het stempel
van kruier op te drukken! Maar toch, Rotterdam was
vôôr den oorlog en zal zulks dank zij zijn uitzonderlijk
gunstige geografische ligging 66k in den tijd, die komt,
zijn — poort van Europa!
Kortzichtig ware het kunstmatig te trachten een wij-
ziging te brengen’ in wat, dank zij geografische ligging,
historisch is gegroeid. Natuurlijk sluit dit een gezond
streven naar expansie allerminst uit. Wanneer de handel
zich zal hebben hersteld van de gevolgen van den jongsten
oorlog, wanneer de huidige baaierd zal hebben plaats gemaakt voor meer geordende verhoudingen in intér-
nationaal-politiek, -monetair en -economisch opzicht,
zal Nederland zijn aloude functie van tusschenschakel
0
1
)

internationdal commercieel gebied èn vrachtvaarder, zooal
niet van Europa dan toch van tal van Europeesche en
overzeesche landen, wederom, wij twijfelen hieraan niet, met succes hervatten. Dan zullën Amsterdam èn Rotter-
dam, harmonisch samenwerkend, met volledig begrip
vQor elkanders begrenzingen en mogelijkheden een waarde-
volle bijdrage leveren voor het herstel van Nederland’s
welvaart, een doel, dat ver uitgaat boven plaatselijk
voordeel en belang!
C. VERMEY.

UNIFICATIE DER SOCIALE VERZEKERING.

Onder de belangrijke problemen, waarvoor het Neder-
la.ndsche volk uit eigen kracht een oplossing zal dienen
te vinden, behoort ongetwijfeld het scheppen van een-
heid in, en tusschen, de verschillende sociale verzekeiings-
wetten.
Een zeet groot deel van ons volk is als werkgever, als
werknemer of in ambtelijk verband betrokken bij de
ziekengeld-, de ziekenfonds-, de ongevallen-, de invalidi-
teits-, de ouderdoms- en de kinderbijslagverzekering;
millioenen guldens worden door werkgevers, werknemers

en Overheid opgebracht om honderdduizenden, die, door
omstandigheden buiten hun schuld, niet, of niet vol-
doende, in hun levensonderhoud kunnen voorzien, dat-
gene te verschaffen, waarop zij als werkers of ex-werkers
van het bedrijfsleven recht kunnen doen gelden.
l

Iela.as moet worden geconstateerd, dat voor de be-
la.nghebbetiden de betreffende wetten een geweldigen
doolhof vormen, waarin slechts een kleine kring van in-
S

gewijde uitvoerders den weg weet.
Deze doolhof is gevolg van het feit, dat de sociale verzekeringswetten in verschillende tijdvakken, van
verschillende sociaal-economische structuur, zijn tot

stand gekomen en bovendien, dat de bepalingen
j
welke
personen onder deze wetten vallen en welke rechfen daar-aan kunnen worden oi’itleend, herhaaldelijk zijn gewijzigd
en aangevuld.
De . roep’ om meer eenheid en vereenvoudiging, reeds
vôör 1940 veelvuldig aangeheven, is sinds de bevrijding
zeer sterk geworden. De minister van Sociale Zaken
heeft daartoe een commissie ingesteld, welke reeds in
ruime mate de betreffende kringen uit de maatschappij
heeft gehoord.
Het komt mij voor, dat met dezen roep ideeën naar
voren worden gebracht, die, gehuld in het kleed van ,,ver-
eenvoudfging”, in wezen een aantasting vormen van
diepere waarden.
Ik heb hierbij het oog op de organen, welke met de uitvoering dezer wetten zijn en zullen worden belast.
Zullen dit zijn staatsorganen Öf zullen dit — mede — zijn
organen, welke voortgekomen, zijn uit het initiatief van
de maatschappelijke groepen, welke belarighebbend zijn bij de uitvoering?
Tot goed begrip van de huidige situatie zij vermeld,
dat de Ziektewet, de Land- en Tuinbouwongevallenwet
en de Kinderbijslagwet voor het overgroote deel, de
Zee-ongevallenwet en het Ziekenfondsenbesluit geheel
worden uitgevoerd door particuliere organen.
Is dit groote onderdeel der unificatie nu een probleem,
dat kan worden opgelo9t,van de studeerkamer uit, waarbij
uitsluitend normen van administratieve techniek en van
efficiency den toon aangeven?
Ik acht het te betreuren, dat dit de lijnen zijn, waar-
langs het betoog gaat van de dissertatie van den heer
Mr. M. G. L. van Schouwenburg, onlangs gepromoveerd
aan de Leidsche Universiteit
1).

De heer Vati Scliouwenburg ziet deze zaak aldus: de
arbeiders zijn een ,,eenvoudige klasse van menschen” en
het stelsel van uitvoering zij derhalve: eenvoudig. Dit
brengt’ mee een monopoliestelsel. 1-Jij wil de particuliere
organen afschaffen en de uitvoering uitsluitend door
staatsorganen doen geschieden.

G,’onden

ook in het buitenland bestaat veelal staatsuitvoering;
het algemeen belang van het Nederlandsche volk zou
dit vereischen;’ ,


bedrijfsgewijze i.tîtvoering is inetficient, want de par-
ticuliere organen moeten overal in het land

vaak

in dezelfde plaatsen — kantoren hebben met ieder
een eigen buitendienst en eigen geneeskundigen.
Mijn antwoord hierop is dit: het Nederlandsche volk
vertoont in zijn levens- en maatschappijbeschouwingen
een sterke verscheidenheid. Men kan dit al of niet be-
treuren, mi. dient men dit als een realiteit te aanvaarden.
Iedere poging om hierin, los .van de werkelijkheid, een
eenheid van bovenaf op te leggen, is in strijd met de grond-
slagen der democratie en derhalve tot mislukking voor-
bestemd. Of nu in het buitenland, waar het historische groeiproces der sociale verzekering een ander
s
verloop heeft gehad en waar de bevolking een andere ‘geestelijke
structuur vertoont, terzake wel uniformiteit mogelijk is,
kan voor ons land bezwaarlijk leiddra.ad, zijn.
1-Jet is mi. een Voorname vorm van maatschappij-orga-
nisatie, wanneer de uitvoering van overheidsregelingen

—7
daar waar dit gebleken is mogelijk te zijn
_2)
gelegd wordt bij de betrokkenen’zelve. In ons land is sinds jaren
groeiende een sterk organisatieleven van werkgevers en
werknemers. Na Mei 1945 is ook hierin de polsslag van
den tijd versneld. Deze groei komt van onderaf op, stoelt
op de wortels van ons geestelijk volksbestaan en vindt
zijn bereikbare eenheid aan den top in een overkoepelend

‘)
,,Uniîicatie der sociale verzekering’ door Mr. ‘Al. G. L.
van Schouenburg, 9 November i945j
‘) De voorziening van het bedrijfleven van arbeidskrachten
is er een voorbeeld van, dat een centrale overheidsinstantie met
dirigeerende bevoegdheden
01)
practische gronden niet kan worden
gemist.

rl

10 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

235

orgaan. Zooals in den aanhef is aangegeven, vindt in ons
land sinds tientallen jaren de uitvoering van de sociale
verzekeringswetten plaats door organen, voortgesproten

uit het initiatief van de bedrijfsorganisaties. Een van
bovenaf
opgelegde
regèling wordt door ons volk maar
moeizaam aanvaard. Met een aan het volk
S
ter uitvoering
oQergedragen
regeling wordt verantwoordelijkheidsgevoel
gewekt, waardoor betrokkenen uitstijgen boven -het
niveau der ,,belanghebbenden” en bovend,in erin kun-

nen slagen de regelingen omtrent uitkeeringen, enz.,
aan te passen aan de speciale omstandigheden van de
verschillende bedrijfstakken.
Wanneer deze bedrijfsorganen dan van bovenaf worden
gestim

uleerd om datgene gezamenlijk te doen, wat niet
de kern, doch den buitenkant raakt (ik denk aan me-

dischen contrôledienst, rechtspraak in eersten aanleg),
dan wordt daarmede de noodzakelijke en.bereikbare eff i-
ciency verkregen. –

De heer Van Schouwenburg ziet de organisatie concreet
als volgt: territoriale overheidsorganen (met een directeur
en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers),
welke de kortdurnde uitkeeringen verzorgen (hieronder:
ziekte- en ongevallenuitkeeringen voor de eerste zes

maanden, kinderbijslag- en werkloosheidsuitkeeringen,
alsmede ziekenverzorging), daarboven één centraal over-
heidsorgaa,n voor de langdurende uitkeeringen (hieronder:
invaliditeits-‘, ongevals- en ouderdomsrenten). Aan den
top, een Raad van Toezicht, waarin voornoemde vertegen-
woordigers zitting hebben.’

Ik stel hiertegenover: behoud van het bestaande dug-
listische stelsel, met dien verstande, dat een aantal kort-
durende uitkeeringen als regel door bedrijfsorganen (waar

noodig met de bestaande territoriale organen als aan-
vulling) en .langdurende uitkeeringen door een centraal
overheidsorgaan dienen te geschieden
3).

”Vanneer ik mij in het voorgaande genoopt gevoelde
principioele bezwaren aan te voeren tegen het in deze
dissertatie voor de uitvoering gepropageerde overheids-
stelsel op monopoliebasis, dan is er daarnaast zeker
reden voor de erkenning, dat de heer Vn Schouwenburg
waardevolle gegevens over dit onderwerp heeft verzameld
en gerangschikt. Nain I

loofd,stuk 1 vroegere unificatie-plannen in ons land te hebben vermeld
(o.a.
Treub, T’alma,
Van ‘IJsselsteyn, Rapport N.V.V.’, Commissie Van Rhijn
e.a.), komt de schrijver in Hoofdstuk II tot een overzicht
van geünificeerde regelingen in het buitenland (Roemenië,
Engeland, Beveridge-rapport), om vervolgens in Hoofd-

stuk III de verschillende gebieden iïa te, gaan., waarop
unificatie zich moet richten: kring der verzekerden, ver-
zekerde risico’s, prestaties der verzekering, premiebetaling,
uitvoeringsorganen en rechtspraak.

Uit zijn conclusie zij het volgende vermeld: beperking
tot verzekeing der loonarbeiers, want uitbreiding met
andere groepen zou de unificatie in gevaar brengen; ver-
zekering van alle loonarbeiders (van 15-65 jaar) zonder
loongrens; speciale regeling voor zeelieden en’ mijn-
arbeiders; geen verschil tusschen ziekten en ongevallen voor de eerste zes maanden; geen verschil tusschen on-
gevallen binnen en buiten het bedrijf; nauwe a.neen-
sluiting van uitkeeringen bij invaliditeit en ongeval bij
het bestaan van abeidsongeschiktheid van meer dan 2/3; invaliditeits- en ouderdomsuitkeering vn 50 pCt. van het
dagloon; premies, op te brengen’ door werkgevers, door
werknemers en door den Staat, gedifferentieerd voor
‘ziekte-, werkloosheids- en éngevallenverzekering, uniform
voor de’ andere takken; alIeensprekende rechter in eerste
instantie en daarboven de Centrale Raad van Beroep.
Deze studie van den heer Van Schouwenburg is ge-
schreven in helderen stijl en geeft blijk van groote kennis

‘)
Het bestek van dit artikel’ laat slechts ‘toe algemeene
lijnen te trekken, concrete uitwerking is 01) deze plaats niet mo-
gelijk.

van deze moeilijke materie. Den geïnteresseerde zij nadere
kennismaking aanbevolen.
Dr. G. F. FORTANIEI’t.

EEN BEDENKELIJK WETSONTWERP.

Op 7 Maart jl. werd door den minister van Verkeer en Energie het ontwerp ingediend. van een ,,Buitengewone

Havenwet 1946″. houdende , tijdelijke maatregelen ter
verzekering van een doelmatig gebruik van tot zeehavens
behoorencie werkkrachten en hulpmiddelen”. Wij meen’en
er goed aan te doen voor dit ontwerp eenige aandacht
te vragen, daar het ons om verscheidene redenen beden-
kelijk voorkomt.

Bedenkelijk in de eerste plaats om zijn woordenkeus, die
suggereert, dat onze huidige zeehavencapaciteit dreigt
achter te blijven bij den aanvoer. De voornaamste bepa-
ling der wet spreekt van maatregelen gericht op ,,een zoo
doelmatig mogelijk gebruik van voor de haven beschik-
bare werktuigen en tot het bedrijf behoorende inrich-
tingen”. Wie dit leest krijgt den indruk, dat zonder deze
maatregelen de’kans bestaat op verspilling of zelfs stag-
natie tengevolge van inefficiënte werkmethoden. Deze
indruk wordt bevestigd door de bewoordingen waarin
de Memorie van Toelichting is vervat. Deze spreekt ni.
van: , ,onderling huipbetoon…. bij het verwerken van het tegenwoo.rdige havenverkeer”, van: ,,het belang van een zoo vlot mogelijk functionneeren van het havenverkeer”,
van de onontbeerlijke bevoegdheid om in dit verband:
,,het verrichten van bepaalde diensten te kunnen voor-
schrijven”, ook al omdat ,,het voorrecht over onbescha-
iigde hulpmiddelen te kunnen beschikken…, verplich-
tingen oplegt”. Waarom echter deze suggestie? Eenmaal
aanvaard moet zij tot een volkomen’ verkeerde beoordee-
ling van de strekking der ontworpen wet lei4en. De Mi-
nister weet toch mét ons, dat juist het omgekeerde, het
geval is en de capaciteit den aanvoer aanmerkelijk over-
schrijdt?

Bedenkelijk in de tweede plaats, omdat het kernartikel
dezer wet in uiterst vage termen is vervat. I’et geeft nI.
den Minister de bevoegdheid aan havenondernemingen of
-instellingen aanw’ijzingen te geven ter zake van de uit-
oefening hunner functie en bep6rki den inhoud dezer aan-
wijzingen slechts in zooverre, dat zij een doelmatig gebruik
der totale havenoutillage moeten bevorderen en, voor-
zoover voorschrijvende dat men iets zal hebben te doen,
bovendien geen verplichtingen’mogen opleggen die buiten
het normale kader van de betrokken onderneming of in-
stelling zouden vallen.

Men beseffe wel, wat dit alles in feite beteekent. Indien
de toestand werkelijk was, zooals de bewoordingen van
wet en Memorie van Toelichting ons suggereeren, dan zou
onze onrust misschien voorbarig zijn. Immers, omtrent
de vraag, welk havengebruik doelmatig geacht moet wor-
den, zal in tijden van een accuut tekor.t aan capaciteit
niet
veel verschil van meening mogelijk zijn. Het probleem
is dan véér alles van wiskundig-economischen aard; door
middel van exacte berekeningen zl nauwkeurig en on-
aanvechtbaar bepaald kunnen worden, wat ,de eenige
juiste weg is. Een vage rechtsgrond levert dan geen ge-
vaar op (al blijft dit steeds verwerpelijk) ; men zal algemeen
hetzelfde voorstaan en de mogelijkheid is verre van denk-,,
.heeldig, dat deze eenstemmigheid ieder ingrijpen van
hoogerhand overbodig maakt. Maar de toestand is helaas
anders; er is in plaats van een tekort een teveel’). En als
er een teveel is dan bestaan er omtrent de vraag, wat nu

‘)
Wanneer wij van .,,teveel” spreken, hebben wij daarbij uit-
sluitend de verhoudingen van het oogenblik en van de naaste
toekomst op het oog; dit is immers de spanne tijds, die de on-
derhavige wet krachtens artikel 7 in eersten aanleg vil over.,
bruggen; Omtrent de verdere ontwikkeling van deze verhoudingen
wil hiermee niets gezegd zijjl; met name wil niet – ook niet
implicite – gepraejudicieerd zijn op-de vraag, in hoeverre en in
welk tempo naar herstel van verwoeste complexen dient te worden
gestreefd. ,

•. ‘-‘:

236

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1946

eigenlijk doelmatig zou zijn, de. meest uiteenloopende
rneeningen . ,,Survival of the fittest” zeggen de liberale
diehards; ,,den aani,roer uitsmeeren over alle betrok-
kenen na er een ,,closed shop” van te hebben gemaakt”,
willen anderen; weer anderen pleiten voor een gedwongen
sluiting van de minst rendabele ondernemingen; oog weer
anderen zijn desnoods” bereid een steunfonds op te
zetten; en talrijk zijn de lieden, die nog weer andere
plannen koesteren. Slechts in één opzicht stemmen zij allen
overeen en wel in hun eerlijke overtuiging, dat geen voor-
stel doelmatiger is dan dat van hen zelf.
1-let onrustbarende nu in deze situatie spruit hieruit
voort, dat nagenoeg alle denkbare systemen zonder eenig
interpraetatief kunst- of vliegwerk binnen het kader
dezer wet uitvoerbaar moeten worden geacht. Wellicht
zal deze of gene ons willeittegenwerpen, dat de uitvoerende
macht toch rekening zal moeten houden met de wijze,
waarop het hij algemeenen maatregel van bestuur voor
te schrijven hooren van groepen belanghebbenden ge-

regeld zal zijn; en niet te vergeten met den rechter. Wij
voor ons vermogen hiervan echter niet veel te verwachten.
Wij kunnen nI. moeilijk aannemen, dat een bij A.M.V.B.
te regelen materie meer dan zijdelingschen invloed zal
uitoefenen op de dragwijdte van de eigenlijke wetsarti-
kelen. En omtrent de mogelijkheid, dat de rechter een
aanwijzing onverhindend zou bevinden, zijn wij sceptisch
gestemd – tenzij ervan kwade trouw of aperte tinnegieterij
sp.rake zou zijn; maar zulk een veronderstelling lijkt ons
absurd. De quaestie is ni., dat er voor deze materie niet
alleen geen absolute maatstaven bestaan, maar zelfs niets,
dat daar ook maar eenigermate op lijkt; hoogstens uiterst
relatieve, waarmee men misschien zou kunnen vaststellen,
of een bepaalde aanwijzing passend of niet passend geacht
mag worden in een eenmaal (als doelmatig) aanvaard
systeem. Of het systeem zelf werkelijk doelmatig geacht
mag worden zal als regel niet beantwoord kunnen worden
door de wetenschap, wier gezaghebbende beoefenaars.

juist op dit punt zoo dikwijls diametrdal tegenover elkaar staan – het is trouwens veeleer een quaestie van politieke
doelstelling dan van zuivere economie. En eenmaal aan-
genomen, dat het strijdpunt in wezei in deze sfeer ligt,

wat kan een onpartijdig rechter dan beter
,
doen dan zich

ten aanzkn van het uitgangspunt – het aanvaarde sy-
‘steem – te refereeren aan de keuze, die is gedaan door een
op regelmatige wijze benoemden en ongetwijfeld bona
fide gezagsdrager? Naar onze meening: niets.
De beteekenis vandit alles is echter niet meer of minder,
dan dat de minister van Verkeer en Energie practisch
onbeperkte zeggenschap zou krijgen over den gang van
zaken in een ganschen bedrijfstak; en dat nog wel in een
tak van bedrijf, die door zijn internationale betrekkingen
een kunstmatig ingrijpen in zijn iiatuurlijk gegroeide struc-
tuur minder dan eenig andere kan verdragen. Wij kunnen
daarvan, gelijk van we]ke dictatuur ook, weinig goeds
verwachten en meenden daarom een waarschuwend
woord tegen dezen legislatieven wolf in zijr redactioneele
schapevacht niet achterwege te mogen laten.
MR. T-T. VAN MAANEN.

DE STRIJD OM DE JAPANSCHE TEXTIEL-

INDUSTRIE.

Vormt de schaarschte aan levensmiddelen in groote
deelen van Europa en Azië ongetwijfeld een zeer nijpend
probleem, dat om spoedige oplossing vraagt, direct daar-
naast staat echter het even moeilijke vraagstuk van, het
opheffen der wereldtekorten aan, manufacturen. In ons
eigen land worden, vij nog dagelijks aan deze schaars’chte herinnerd., terwijl wij van zeer nabij kunnen constateeren, hoe moeilijk het is dezen nood op korten termijn afdoende
te lenigen. ‘Want hoewel de nijverheid in Brabant en
Twen,te’na den oorlog redelijk intact bleek te zijn, komt

er toch heel wat bij kijken, alvorens de spinnerijen en

veverijen weer op volle toeren kunnen draaien.
Veel sterker nog spreekt dit gebrek aan ma,nufacturen
in Indië, waar de in lompen en jute-zakken gehulde
paupers reeds een somber stempel op het straatbeeld in
menige Europeesche stadswijk drukken. En hoe zal deze
textielschn,n,rschte in het soms nog onbereikbare binnen-

land wel niet doorvreten.

Dit vacuum te vullen is geen gemakkelijke opgave
en zeker niet nu Java en Sumatra voorloopig onrusti
g

blijven. Op basis van het zgn. ,,Sitsenplan” zijn de auto
riteiten weliswaar theoretisch in de gèlegenheid het eerste
halfjaar 1946een quantum van rond 340 millioen yards

aan manufacturen te koopen (ca. 40 pCt. van, een nor-
male halfja,arlijksche behoefte), doch wij mogen al blij
aijn als momenteel een 100 millioen yards werd verkregen.
Nu zijn de huidige tijdsomsta,ndigheden ook wel uiterst
ongunstig om zich in, het, onder de ,,Combined Pro-
duction, and Resources Board” te Washington ressor-
teeren,de artikel ,,textiel”, in den ruimsten zin, des woords,
te dekken. De wereldvoorraden, in, garens zijn zeer gering,
zooda,t de mogelijkheid,

via de inheemsche weverijen,,

een deel van het tekort aan manufacturen aan te zuiveren,
zeer weinig perspectieven biedt, afgezien nog yan het
feit, dat de politieke situatie het spoedig hervatten van
deze productie zeer twijfelachtig maakt.
En wat het gereede goed betreft, het weinige, dat nog

voorradig is, stamt geheel uit de Europeesche sfeer. T

let

zijn immers meest legervo’orradn, degelijke, •doch dure weefsels, die ter ‘beschikking staan; artikelen,, die aller-
minst geschikt zijn om de eerste n,00den van, een ,,on the
margin of consumption” levende Aziatische bevolking te
lenigen.

In, dit tijdsbestek is het wegvallen van de eertijds
zoo goedkoop produceerende Jaansche nijverheid wel
zeer sterk merkbaar. Zooals bekend, was Japan v66r den
oorlog het belangrij kste textielexporteerende land. Is

het daarom niet verklaarbaar, dat sommigen onwillekeurig de oplossing zoeken in, de richtingvan een wederinbedrijf-

stelling van de Japansche machinerie?
Met opzet spreken wij hier niet over een doen herleven
van de Japansche manufacturenexporten zonder meer.
Ook het produceeren op Japansche machines buiten,
Nippon, is immers mogelijk. In, het kader van de Indische
wed,eropbouwplannen, bijv. past een voortzetting van het
uit de dertiger jaren stammende streven naar industrialisa
tie, met name dus een uitbreiding der op Java reeds aan-
wezige spinnerijen en weverijen. Het al of niet gewenschte
van het opvoeren van, dit industrialisatietempo laten wij

hierbij gemakshalve in’ het midden.
Dit alles in het oog houdend en tevens de mogelijkheid
van, het indienen eener herstelbetalingsclaim in natura

in aanmerking nemen,d, kan, men, zich ook de figuur
denken van een, vervangen der goedkoope. Japa.nsche
importen in Nederin,n,dsch-In,dië door een textielproductie
op Java, met behulp van uit

Japan overgebrachte fa-

l)rieksinstallatieS.
Nu zal de uitvoering van, een dergelijk project den noo-
digen tijd vêrgen. Wij. moeten nl. in de orde van grootte
van een 8 d 9.000 weefgetouwen en een 350 tot 400 mil-
lioen spindels denken, willen, wij enkele groote groepen
als eenvoudige ongebleekte, geverîde en bontgeweven
katoenen weefsels zelf op Java produceeren. Een der-
gelijk groot apparaat is niet in een handomdraaien, ge-

installeerd. – –

1

let behoeft geen, betoog, dat een direct inschakelen

van het bestaande apparaat in, Japnn veel doeltreffender’
en sneller zou werken. 1-lerstelbetalingen dus in den, vorm

vn,n leveringen in eindproducten in plaats van in pro-
ductiemiddelen.
Het ziet er inderdaad naar uit, dat hier de weg van
den minsten weerstand zal worden gevolgd. Sedert begin
1946 komen n,l. steeds meer ymptomen van de door de

10 April 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

237

Amerikaansche hezettingsautoriteiten getoonde interesse
voor textielaangelegenheden tot ons. Op het oogen.blik
maakt een geallieerde missie, bestaande uit vijf Amen-
kajien, en drie vertegenwoordigers van Engeland, Britsch-
Indië en China, een studie van de Ja.pansche textiel-
industrie, terwijl tegelijkertijd een ,,Textile Operation
Group” (,,to develop export and import policies for the
Japanese textile industry”, zoals de opdracht luidt)
Generaal Mac Arthur’s hoofdkwartier adviseert inzake
maatregelen, die in de Japansche textielceritra Osaka en
Nagoya moeten worden getroffen.
Evenals in Duitschiand staan de geallieerden in Japan voor de enorme taak het economisch leven in het over-
wonnen land op korten termijn te herstellen; ook-daar is
het bekende motto: ,,to prevent unrest and disea.se”,
het ,nichtsnoer voor hun handelen. Een dankbaar object
van ,,reha,bilitation” vormt de arbeidsintensieve, ,,lichte”
vredesindustrie ,,textiel”. Door deze belangrijke nij-
verheid wederom in bedrijf te stellen worden vele arbeids-
krachten van de straat gehaald en, in het normale pro-
ductieproces ingeschakeld. Zij zullen weer in staat zijn
door actief werken in hun levensonderhoud te voorzien,
terwijl het tand dbor den export in, de gelegënheid is levens-
middelen en kunstmeststoffen in te voeren.
In dit licht bezien wordt het verklaarbaar, dat Japan
volgens recente berichten 340.000 ton Amerikaansche
ruwe katoen te verwerken krijgt (van 1 April tot 31
December 1946). Van dit quantum komt 150.000 ton ter
beschikking van de door eigen heerschers geëxploiteerde
– inheemsche bevolking, die reeds twee jaar lang geen
kleedingbonnen heeft kunnen honoreeren; 50.000 ton is
bestemd voor industrieele doeleinden (ca.nvas, garens
voor nettenfabricage, e. d.); dé rest, 140.000 ton, komt
in den vorm van reliefgoederen aan de gebieden ten
goede, die het meest onder het oorlogsgebeuren geleden
hebben. Indonesië is dus zeker gerechtigd hier een deel
van te ont’angen.

Bij deze transactie snijdt het Amenikaansche mes

aan ‘twee, zod men wil zelfs aan drie kanten. Niet alleen
zien de Amerikaansche hezettingsautoriteiten kans op
deze wijze een deel van de Japansche millioen.enmassa een
bestaan te verschaffen, tegelijkertijd vinden zij een middel
in de wereldtextieltekorten te voorzien; tenslotte juichen de Amerikaansche ,,cotton growers” hij het vooruitzicht,
dat er een aardige bres in de katoenvoorraden wordt
geslagen.

Theoretisch mogen de antipoden der ,,katoenboeren”, de Amerikaan.sche textielfabnikanten, enkele bezwaren
opperen nu zij hun landgenooten de Japansche industrie
weer op de been zien helpen (zij het natuurlijk onder
sterke contrôle), in de practijk zullen de beide textiel-
produceerende gebieden, the South en the New England States, weinig last hebben van het op de Azia.tische be-
hoeften aan eenvoudig en goedkoop goed ingestelde pro-
ductieprogramma. 1-lun fabricageproces is veeleer op fijne
en gecompliceerde weefsels afgestemd.
Mocht de invloed van dezen remmenden factor dus
niet hoog worden aangeslagen, des te heviger zal de op-
positie zijn van de twee Aziatische rivalen der Japansche
industrie, India en China.
– Britsch-lndië koestert reeds geruimen tijd grootsche
plannen met betrekking tot de uitbreiding van haar om-
vangrijke industrie. Eind 1945 beraadslaagde men te

Bombay over de mogelijkheden de productie met 50 pCt.
tot 7.200 millioen yards per jaar op te voeren. Of het
nu het moment is een dergelijke vergrooting van het
apparaat binnen een geprojecteerden tijd van vijf jaren

uit te voeren, valt te bezien; een na-oorlogsperiode leent
zich nu eenmaal niet voor de goedkoopste investeeringen.
Ook de noodzakelijkheid, om blijvende textielimporten

toe te laten als compensatie voor den altijd noodigen
export van het Britsch-Indische katoensurplus, zal deze

soep wel niet oo heet doen eten, als ze is opgediend. rfoch
kan men er op rekenen, dat India een herleven van de
Japansche textielindustrie met lede oogen zal aa.nzieii. In nog sterkere mate geldt dit vooi’ het door oorlogs-

geweld zoo zwaar geteisterde China. Als één land recht
heeft op een aanzienlijke herste]betaling in productie-
middelen is het China. En er zijn teekenen, dat het zich
die kans niet zonder meen zal laten ontglippen, gezien de
aandacht, die men den laatsten tijd ook daar aan in-
dustrialisatieplannen besteedt.
Hoe in dit alles de geruchten over een gedecimeerde Ja-
pa.nsche katoenindustrie passen,, is ons, eerlijk gezegd,
nog niet recht duidelijk. In ieder geval contrasteert het
verhaal, dat ruim drie-vierde van het productie-apparaat
ten offer geal!en zou zijn aan, de Japansche oorlogs-
inspanning, zoo sterk met de plannen, om 140.000 ton
aan manufacturen te exporteeren, dat wij er voorloopig
de voorkeur aan geven eerst de nauwkeurige inventani-
satie van de Japansche industrie af te wachten. In Europa
heeft het maken van schrot uit textielma,chines in de
periode 1939-1945 weinig toepassing gevonden, zoodat het straks wel eens zou kunnen blijken, dat de vermeldë
geruchten uitsluitend de tendens hebben het potentieel
der industrie in het oog van de wereld te verkleinen, ten-
einde zoodoende het wegsieepen van machines te voor-
komen.

In ieder geval mogen wij constateeien, dat de strijd
om de Japansche textielindustnie ontbrand is. Met span-
ning zullen zoowel de aanstaande consumenten (wo.
Indonesië), als de ,,oude” concurrenten (wo. Engeland
en Nederland) en de ,,nieuwe” producenten (wo. zoo
mogelijk ook Java) het verloop van dit gevecht gadeslaan.

Dr. W. T. KrtOEZE.
Batavia, 4 Maart
1946.

BOEKBESPREKINGEN.

Dr. H. W. J. A. Vredegoor,
111onetairc Qraagstukken,
Am-
sterdam, Elsevier 1945.

Dit vij lijvige boekwerk bevat beschouwingen over monetaire vraagstukken, die zich hebben voorgedaan
gedurende den oorlog en die in de toekomst nog te wachten
zijn. 1-lierbij is in de eerste plaats gelet op de binnenland-
sche aspecten dezer vraagstukken. In het centrum staan
de oorzaken, die geleid hebben tot het ontstaan van zw’e-
vende koopkracht en de verlangens van de houders dezer
koopkracht om hun saldi een uiteindelijke bestemming
te geven.
Bij het bespreken van de oorzaken van deze koopkracht
wijst de schrijver o.a,. op de moeilijkheid om door belasting-
heffing alle irikomensdeelen af te roomen, die in oorlogs-
tijd niet voor besteding in aanmerking komen. Hij demon-
streert deze moeilijkheid met een aantal gegevens uit de
budgetstatistiek, die aantoonen hoe uiteenloopend de
besteding van hetzelfde inkomen in verschillende gezinnen
kan zijn. Dr. Vredegoor maakt een onderscheid tusschen
,gevaarlij ke” en , ,ongevaarl ijke” zwevende koopkracht,
waarbij hij er in het bijzonder op wijst, dat zwevende
koopkracht in handen van personen met lage inkomens
veel dringender gebruikt wordt voor aanschaffingen op de
zwarte markt dan zwevende koopkracht in handen van
personen met hoogere. inkémens.
Komende tot een bespreking van wat er na den oorlog moet geschieden met de liquide saldi, wijst hij er op, dat
daarmede alleen dan goederen zullen kunnen worden ge-
kocht, indien tezelfder tijd voor een even groot bedrag aan dôn ontstaand inkomen wordt bespaard. Er is toch
immers in beginsel na den oorlog juist evenveel productie
als er inkomen w’ordt verdiend en niet meer. Niettemin
zou, naar de meening van den schrijver, het monetaire
probleem zich na den oorlog ook zonder heffingen of geld-
zuivering automatisch oplossen. De liquide saldi zullen

;

238

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1946

langzamerhand afvloeien of in staatsfondsen worden be-
legd. Zoo zal bijv. de vrees voor rentestijging, die gedurende

én kort na den oorlog één der oorzaken was, waarom liquide
saldi niet in obligaties werden omgezet, langzamerhand
verdwijnen.. Dit zal zoowel gebeuren, wanneer de rente
stijgt – dan toch is het feit eenmaa,l geschied -, alsook,
wanneer de rente niet stijgt. Er is aanleiding, aldus de

schrijver, om dit laatste te verwachten, gezien de omstan-digheid, dat besparingen en investeeringen toch ongeveer
aan elkaar gelijk zullen zijn en de liquiditeitsvoorkeur zal
afnemen. Dr. Vredegoor geraa:kt op dit punt in conflict
met Cassel, die een hoogen rentestand voorzag, doch meent,
dat de redeneering van Cassel, hetzij ontoepasselijk, hetzij,
onjuist
is.
Zooals de lezers van de ,,E.-S.B.” weten, aöht Dr. Vrede-
goor den invloed van een vermogensheffing en ook van de
geldzuivering op het in.flatiegevaar betrekkelijk gering,
omdat, naar zijn meening, vermogensbbstanddeelen niet
licht voor loopende uitgaven zullen worden besteed en
er bovendien ook nog een gedeelte van het loopende in-
komen niet besteed, k9j worden. Hij acht in den strijd tegen
het inflatiegevaar de handhaving van de prijst en rant-
soeneeririgsvoorschriften, primair, evenals de toeneming
van de. productie. We acht hij een vermogensheffing om andere redenen toch ‘zeer gewenscht, L’om te komen tot

verlaging van de staatsschuld.
Ofschoon wij liet niet met alles, wat door den schrijver
wordt betoogd, eens zijn – wij zijn bijv. niet zoo zeker,

dat .vermogenssaldi niet aangewend aouden worden -,
achten wij het betoog toch in vele opzichten belangwekkend
en van beteekenis. Wij onderschrijven ook een groot
gedeelte van de opvattingen, die
6
schrijver heeft omtrent
de& taak van de Overheid in het economisch leven, in het
bijzonder, dat deze zich op den duur vooral zal moeten
concexitreeren op de cortjunctuurpolitiek. Dr. Vredegoor
heeft op duidelijke wijze het verschil in het licht gesteld
tusschen de zwevende koopkracht als vermogensbestand-
deel en als inkomensbestanddeel en heeft op systematische
wijze het verschil tusschen ‘tijdelijke en duurzame be-
sparingen beschouwd.
Tegen den uiterlijken vorm van het boek hebben wij
twee bezwaren: in de eerste plaats gebruikt de schrijver vaak zeer lange zinnen en in de tweede plaats ontbreekt
elke samenvatting, hetgeen den lezer dwingt het dikke
werk bijna geheel te lezen, alvorens hij weet,wat de schrijver
eigenlijk betoogt. Niettemin is het boek zeer helder’ ge-
schreven en bevelen wij het gaarne aan.
J. T.

.4nnuaire Statistique de la Socié:é des Nations
1942/’44.

17e jaargang, Genève, 1945.

Voor allen, die zich met economisch-statistisch onder-
zoekingswerk bezighouden, is het statistische jaarboek
van den Volkenbond een onontbeerlijke bron van infor-

matie. De verschijning in de reeks van den 17en jaargang,
welke betrekking heeft op de oorlogsjaren, zal door velen

met instemming zijn begroet. 1

let spreekt vanzelf, dat
de samenstelling van dit deel, verschenen in Augus-
tus 1945, op groote moeilijkheden stuitte. De beëindiging
van de vijandelijkheden in Europa maakte het in een
aantal gevallen mogelijk nadere gegevens te verzamelen.
Ofschoon cijfers voor de laatste phase van den oorlog
dikwijls nog ontbreken, verschaft deze uitgave toch stel-
lig een schat van hoogst belangrijke gegevens.
Het eerste gedeelte ‘bevat demografische gegevens,
waaruit blijkt in welke mate de oorlog den loop van ge-
boorte-, sterfte- en huwelijkscijfers heeft beïnvloed.
Het is bekend, ‘dat in Nederland gedurende den oorlog
de huwelijks- en geboortecijfers zijn gestegen. Dit ver-

schijnsel blijkt zich ook in andere bezette landen te heb-ben voorgedaan, doch niet overal; o. a. niet in Frankrijk.
Wel, maar in veel mindere mate, in België. Over verliezen

aan menschenlevens bevat deze u’itgave uiteraard nog

zeer onvolledige gegevens.
Het tweede gedeelte, handelende over de financieele
en economische gegevens, bevat zeer belangrijke tabellen
over de overheidsuitgaven, w. o. de oorlogsuitgaven;
de overheidsschulden, het nationale inkomen, vobrts
over het geld- en credietwezen, indexcijfers van prijzen,
productie, enz. Voor een meér ged,etiIleerde behandeling
zullen ,,Money and Banking”
1942/44,
,,the World Econo-

mie
Survey”
1942/44, en andere door den Volkenbond

uitgegeven jaarboeken geraadpleegd kunnen worden. Zoo-
als bekend, ‘zijn voorts in de afleveringen van het
,,Monthly

Bulletin of Statistics”
gedurende de laatste maanden van

1945 voor verschillende landen nog een aantal belangrijke
gegevens gepubliceerd, w. o. ook voor Nederland.
In het bijzonder van belang is, dat het jaarboek in staat
stelt een vergelijking te maken tusschen de voornaamste
landen, wat betreft gegevens als de oorlogsuitgaven, de
staatsschuld, de bankbiljettencirculatie, het prijspeil, enz.
De talrijke, ‘met groote zoi’gvuldigheid opgestelde, voet-
noten, stellen den lezer in staat de onderlinge vergelijk-
baarheid der cijfers na te gaan, hetgeen niet steeds be’-
teekent, dat de cijfers dan ook vergelijkhaaF zijn. De
berekening van een gegeven a’Is het nationale inkomen
stuit onder normale omstandigheden reeds op theoretische
complicaties, die in oorlogstijd nog veel grooter worden. Bovendien leidt het volgen van de eene of de andere be-
rekeningswijze in tijden van oorlog en daarna, wanneer
de inkomensvorming’ tengevolge van prijsstijgingen,
schijnwinsten, zwarte markten en andere verschijnselen in meer of minder sterke mate verwrongen is, veelal tot zeer uiteenloopende uitkomsten voor de grootte van het

nationale inkomen.
Het jaarboek bevat gegevens over het nationale inko-
men van een achttal landen, nI. de Vereenigde Staten,
Zuid-Afrika, Argentinië, Canada, Palestina, het Vereenigd
Koninkrijk, Australië en Nieuw-Zeeland. De cijfers om-
vatten een of enkele vredesjaren en vervolgens de oorlogs-
periode. Dat niet meer landen zijn opgenomen, is hieruit

te verklaren, dat voor de meeste landen, w.
,
o. ook Neder-

land, gegevens over het nationale inkomen gedurende
den oorlog niet zijn verstrekt of niet konden worden
samengesteld. De in het Jaarboek opgenomen tabellen
sluiten nauw aan bij de opstellingen, zooals zij in de ver-
schillende landen in de oorspronkelijke publicaties gege-
ven zijn en zijn dientengevolge onderling niet altijd goed
vergelijkbaar. Het zou aan de hand van de beschikbare
publicaties ook niet wel dQenlijk zijn geweest een grootere

mate van vergelijkbaarheid te bereiken, dan xeeds ge-
boden wordt. De aan de tabellen toegevoegde noten
verschaffen de voor de interpretatie der gegevens noodza-
kelijke informatie. De toelichting is even*el tanrelijk be-
knopt en zal daarom vermoedelijk alleen voldoende zijn voor hen, die met dit speciale gebied reed,s eenigermate
vertrouwd zijn. Het meest uitvoerig zijn de tabellen over
het nationale inkomen van Engeland, ,die alle ontleend
zijn aan het bekende ,,Annual Budget White Pa per”,
,,An

analysis of the sources of War Finance and Estimate of
the National Income 5nd Expenditure in the Years 1938

to 1943″.
Tenslotte volgen hier een tweetal tabellen met cijfers,

ontleend aan het jaarboek 1942/44.

Oorlogsuitgavon, resp. uitgaven voor do nationale verdediging.
(in millioene
n
)
.

1940
1

1943
‘1944

Vereenigde Staten (dollar)
6.301
87.039
88.000*)
&r. Brittannië (pond sterling)
3.220
4.950
5.125
Sovjet-Rusland (roebel)
56.000
124.700)
137.000
Canada (Canadeescile

dollar)
752
.
4.625
4.450*)
Australië (Austr. pond sten.)
170 544
505*)
Britsch-Indië (Rupees)
748
3.136)
4.566*)
Zweden (Kronen)


2.069
2.122
2.030*)
Zwitserland (Zwitsersche fns.)
1.158 1.203

.
1.330

‘) geschat.

10 Apri1 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

239

Bintienlanrische schulden (in niiliiarden)

193
1943
1944

Vereenigde Staten (Dollar) (a)
48,5
203,0
235,0
Gr. Brittannië (Pond sterling)
8,1
18,5 21,1
Canada (Canad. Dollar)
3,2
11,2

Japan (Yen)
22,0 75,0

Duitschland (Rijksmark) (b)
51,0
274,0
345,0
België (Belg. Francs)
40,0
116,0
159,0
Finland (Mark)
4,2
46,4
61,2
Frankrijk (Francs)
483,0
1.333,0
1.610,0
Nederland (Guldens)
4,2
10,3
12,5
Zwe1en (Kronen)
3,6 9,8

1
10,9
Zwitserland
(Zwits.
Francs) (c)
3,1
7,3 8,8
Oetreft resp. VI 1940, VI 1944 en III 1945
betreft resp. III 1940, III 1944 en VII 1944
niet inbegrepen cle schulden van de Federale Spoorwegen
(3.300 millioen).
T. 13. D. DERKSEN.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES

BOEKEN.

Oligarchische clausules in statuten 9an naamlooze oennoot-
schappen.
Proefschrift door G. J. Boelens. J. F1. Kok
NV., Kampen, 1946. 152 blz. Distributiewetgeoingin Nederland
door Mr. Dr. D. 1-1.
Peei’eboom’ Voller, 287 blz. f 7,-. N. Samsom
NV.,
Alphen a. d. Rijn. 1945.
Het mode,’ne geidwezen
door Drs. S. Korteweg en Dr. F. A. G.
Keesing. N.V. Noord-Hollandsche., Uitgevers Mij.,
Amsterdam, 360 blz. f 11,- geb. 1945.

Principes der bedrijj.iorganisatie
door Drs. J. Slikboer.
Nederlandsche Uitgevers-Mij. N.V., Leiden, 1946.
144 b]z., f490.

BROCHURES.

Planologische problensen bij den herbouw ean het centrum
oan een groote stad.
Openbare les, gehouden op 24
Januari 1946 door Ir. L. H. J. Angenot. Den Haag,
M Nijhoff, 1946, 28 blz.’
Coinmercial policy in the post-war world.
Report of the
economic and financial committees. League of Nations,
1945, 124 blz. £ 5/-; $ 1.25. Official No.: C.31, M.31.
1945, TJA. April 1945.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De maandultimo ging, zonder eenigen invloed op de
geldmarkt uit te oefenen, voorbij. Het geldaanbod is nog
altijd zoo ruim, dat aan de vraag naar bankpapier ten be-
drage van niet minder dan f 79 millioen zonder eenige
moeite kon worden voldaan. Door de betaling van verval-
lend schatkistpapier nam de ruimte op de geidmarkt, on-
danks delovengenoemde onttrekking van middelen, per
saldo nog met f 26 millioen’toè. De handel in schatkistpa-
pier is door het geringe aanbod bij vrij groote vraag vrijwel
tot stilstand gekomen, terwijl de prijzen nog eenigszins
afbrokkelden. Juli-promessen werden gezocht tegen JpCt.,
terwijJ ooit achtmaands papier, dus de schatkistpromessen
met den langsten looptijd, welke nog in circulatie zijn, tegen
een disconto van 1 pCt. werden gevraagd. Een spoedige
hervatting van de afgifte van schatkistpapier door den
Agent, welke het marktbeeld zou kunnen veranderen, kan,

zooals reeds eerder werd opgemerkt, ondanks de telkens
opkomende geruchten, moeilijk op rationeele gronden
worden verwacht.

De nieuwe regeling van den effectenhandel, waarbij ook
aandeelen tot den handel zullen worden toegelaten, vormt
nog steeds een onderwerp van bespreking, maal’ zal wel-
licht spoedig haar beslag krijgen. Een speciale moeilijkheid
zal doôr de Regeering gewenschte vrijwillige ‘liquidatie
van Amerikaansch effectenbezit nog opleveren. Om ver-
koop van Amerikaansche effecten vrijwillig te doen plaats
vinden, zal men den huidigen houders een aantrekkelijk
aequivalent moeten bieden. Om monetaire redenen kan
vrij geld hiervoor niet in aanmerking komen. Misschien is
het mogelijk een speciaal type staatsfondsen te creëeren,

dt in de plaats kan komen van het tegen de huidige hoogd
koei’sen te i’ealieeren Amerikansche effectenbezit. Wordt
het vrijwillig karakter gehandhaafd, dan zal de Overheid
vermoedelijk een inbreuk moeten maken op haar tot nu
toe gevoerde rentepolitiek.
De obligatiekoersen op de Amsterdamsche beui’s bewo-gen zich ongeveer op hetzelfde niveau als de vorige weëk.
De 2 pCt. spaarcertificaten noteerden fractioneel hooger,
evënals de 3 Ct11937,.welke aan het einde der .week op

1025
/16
kwam. De koei’sstijging der integralen zette zich
niet voort, maar sloeg in het tegendeel om, hoewel uitein-
delijk ,t.o.v. de vorige week slei3hts een koersdaling van
1
/
8
pCt. tot stand kwam.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHII BAI’K.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)

Munt
Wissels, prom. enz.,
1
nsuntma’te-
open

marktpapier,
1

Totaal
Totaal
Data

i
riaal en

1
beleenin gen,

voor-
i
opeischb.
deviezen
schotten a/h Rijk en
1
activa
schulden
diverse

rekeningen

‘1 April ’46
5.348.116
200.211
5.627.463
5.01 9.973
25 Mrt. ’46
5.348.076
209.759
5.630.970
4.993.212
18

,,

’46
5.345.079
225.905
5.644.120
4.992.491
11

,,

’46
5.339.312
240.848
5.653.297
4.993.006
4

,.

’46
5.324.032
246.603
5.643.777
4.960.831
25 Febr. ’46
5.363.395
1

207.132
1

5.643.669
4.960.193
18

.
,,

’46
5.377.386
203.771
5.654.300 4.975.382
11

,,

’46
5.383.257
231.423
1,
5.687.720
5.009.423
6 Mei

’40
1.173.319 248.256
1.474.306
1.424.016

Geb lok-
Bankbiljet-I Saldi
Data

ten in om-

in

Saldo Rijk ke de
Bankassig-

RIC (D/C)

sa

natiën en
diverse
ldi

loop

RJC

van rekeningen
banken

1April’46 2.468.178
1
) 2.551.679 C1.699.64 180.983

275.238
25 Mrt. ’46 2.389.867
2
) 2.603.233 C1.806.063 154.743

305.514
18 ,,

’46 2.366.028 2.626.375 C1.845.572 124.677

319.360
11

,,

’46 2.348.172 2.644.706 Cl .888.395 106.534

328.058
4

’46 2.330.31,6 2.630.486 C1.902.540

350.618
25 Febr.’)6 2.250.450 2.709.478 C1.806.459

351.408
18 ,,

’66 2.1 94.786 2.780.463 Cl .800.828

346.716
11

.,

’46 2.148.409 2.860.962 01.914.895

346.018
6 Mei ’40 1.158.613

255.174 C

22.962

10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte

f2.175.418.
f2.096.247.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten
In
millloenen franos)

0

,

n
0

Data
.:
bo
,aC
Cd

0
Id
o

+.
olo
n
e
0

28 Maart1946

.
33.095
4.657
1.999
218 626
49.410
21

1946
33.095
3.791
1.603 225
595.
50.759
14

,,

1946
33.095
3.873 1.736
259
556
50.650
7

1946
33.096
4.059 1.664
257
520
,
50.999
28 Febr. 1946
32.728
4.575 1.736
392
515
49.894
21

,,

1946
32.738
4.509 1.277
392
500
49.796
14

,,

1946
32.754
4.139
1.560
509
473
50.277

Rekening-
courant saldi

0
5)

Data
‘s.
a
0

a

.13
0 0

28 Maart 1946

651 155.729 72.838

4

3.129

846
21

1946

653

155.784 72.854

4

3.155

846
14 ,,

1946

653

155.885 73.242

3

2.843

851
7 ,,

1946

653

156.309 73.570

5

2.914

856
28 Febr. 1946

653 155.649 73.143

3-

2.672

861
21

1946

653

155.019 72.634

‘2

2.945

864
14 ,,

1946

653

155.497 72.915

5

3.132

872

‘)
ï
j

yn
10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
hlrwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde’ rekeningen en niet aangegeven.
oude biljetten;

A.

MMM

VA
N

ROTTE RO

i
.

N.Y. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOIJTINDUSTRIE

Boekelo Hengtlo
ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

Verkrijgbaar in den
boekhandel:

Full Employment

in de Nieuwste Engelsche Literatuut.

(o.a. de inzichten van BEVERIDGE

en KËYNES).

Openbare les van

H. W. Lambers, ec. drs.

Prijs f 0.95

Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam.

rijniandsche

betonbouw maatschappij n.v.

spoorsingel 64 – delft – telef 1846

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

ThEE

• ,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN.

J uist nu
bieden de Watson machines, behoorende tot
het Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze dit administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
•Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze atdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
• Het is ifiogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer, Watson machines (Hollerith.systeem) te leveren,

,,W A T S Oh” Dedrijismachine Maatschappij N.V.

Frederikoplein 34. Amsterdatn.0 – Telefoon nrs: 33406, 33656, 31856

Hiygen
&
Wessel c.v.

VERWARMING

VENTILATIE

LUCHTBEHANDELING

Amersfoort

Amsterdam

Apeldoorn

Rotterdam

Le:uwarden

BOVENBERGSTRAAT7

ARNHEM

Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roe/anls,

Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)

Druk
Roelants, Schiedam.

Auteur