Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1503

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 27 1946

AUTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

c

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 27 FEBRUARI 1946

No. 1503

x

• COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. can der Valk; F. de Vries;

H. W. Lanibers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers.

Assistent-Redacteur: A. de TT’it.

BERICHT.

Aan abonné’s van ons weekbial wordt beleefd verzocht – voorzoover zij dit niet reeds deden – hun abonnements-
geld voor het jaar 1946, ten bedrage van f 26 voor het
binnenland en f28 voor het builenland (voor boekhan-
delaren resp. f 20,40 en f 23), vôér 15 Maart a.s. te voldoen
op girorekening no. 8408 of op onze rekening bij de heeren
R. Mees & Zoonen, alhier. Na dien datum zullen wij over
het betreffende bedrag, verhoogd met incassokôsten, per
kwitantie disponeeren.

INHOUD:
B1z

Fouten in de rantsoeneering

bronnen van de zwarte
markt door Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan……….
131

Economische problemen in en om de vergadering der
Vereenigde Volken door
Prof. Dr. J. Tinbergen….
133

De plannen voor de belastingheffing van ondernemin- gen door W.
J. de Langen ………………….
134

Sociale zekerheid II door
Mr. Jr. A. W. Quine ……
136

Het voor/ntwerP op de bedrijfschappen ddor
Prof.
Dr.

N

J.

Polak …………………………
188

A a n t ee k e n i n g en:

Een Engelsche stem over Nederland…………
141

De toekomst van Duitschiands financiën ……..
141

Mededeelingen van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam…
142

Geld-

en

kapitaalmarkt………………………
142

Statistieken:

Bankstaat van De Nedèrlandsche Bank ……..
142

Verkeer en

vervoer……………………….
143

Uitputting van het bouwland tengevolge van den
oorlog………………………………..
143

DEZER DAGEN

herdenken wij de gesneuvelden van den slag in de Javazee
en
met hen de mannen van de marine; de koopvaardij
en de zeesleepvaart, die onder gingen bij het zware werk
het vaderlandsch belang te dienen. Een geweten zonder
rimpel is hun eerlijk deel. 1-let is zielig, dat in deze zelfde
week ook de pöstzegels met de beeltenis van de Ruyter
moesten worden geblokkeerd. Zooals ,,P.T.T.-nieuws”
meldt, door het gedrag van een ander soort Neder1anders

die bij de geldblokkeering, ook volgens zichzelf, geld teveel hadden. Tot hun troost kan dienen, dat het juist

uitgekomen ontwerp op de vermogensaanwsbelasting hen
een nieuwe bes’emming voor het te veel aanwezige vermo-gen duidelijk doet zien. Doch ook voor anderen dan Ontoe-

laatbaar verkregen aanwas is het tarief pittig, de helft is voor den Staat. Dit is kenmerkend voor een zeevarende
natie, eeuwenlang opgevoed met het devies: één hand voor
den man, één hand voor het schip.
Niet typeerend voor Nederlandsche tradities is het ge-
knoei met rantsoentoewijzingen margarine, dat in Rotter-
dam uit de wikkels is gedaan. liet is geen beste boter, die
dè betrokkenen op het hoofd hebben. Hun kwalijk gedrag
geeft diegenen voet, die onder de schijnbaar bevestigde
theorie: ,,men floemt geen koe bont, of er is een vlekje aan”,
zich verzetten tegen zelfstandige regelingsbevoegdheden
voor het bedrijfsleven. Al moet worden erkend, dat een zoo
zwart schaap gelukkig een witte raaf is.

Eén witte raaf is er in het nieuws: de Argentijnsche
presidentsverkiezing is zonder bloedige incidenten verloo-
pen. Nu is het wachten op een vreedzamen afloop van de
telling en den uitslag.
Bont gaat het reeds toe in Britsch-Indië. Voor de on-
lusten begonnen, had het Engelsche kabinet reeds be-
sloten, dat een drietal ministers met kabinetsbevoegdheden den Onderkoning zouden gaan bijstaan hij de onderhande-
lingen over den Status van Britsch-lndië. Sir Stafford
Cripps reist ten tweeden male: al doende leert men. Ook
de minister van Marine gaat mee.

Over de birtnenlandsche problemen van Groot-Brittan-
nië zijn belangwekkende gegevens ter beschikking gekomen.
Ongeveer anderhalf millioen jnenschen, die eind Juni 1945
werkten, deden dit eind December niet: Daaronder bevin-
den zich gedemobiliseerden, die hun overgangsverlof ge-
nieten en personen, die zich na het beëindigen van de
oorlogsnoodzaak hebben teruggetrokken. De ,,Essential
Works Order”, de arbeidsplicht voor bepaalde bedrijfstak. ken, wordt zoo snel mogelijk ingetrokken, zoodat het aan-
tal werkenden nog verder kan terugloopen. Relatief on-
gunstig is echter, dat meer dan 27 pCt. vanalle werkenden
nog bezig worden gehouden met militairen dienst of oor-logswerkzaamhedon. Dit is meer dan cie Regeering begin
December had geraamd.

Daartegenover geeft de Amerikaansche President weer
meer dan het bedrijisleven had geraamd. Een nieuwe loon-
en prijspolitiek is in de Vereenigde Staten aangekondigd,
die waarschijnlijk binnenkort tot titel kan krijgen: rem-
oefeningen op een zelf aangelegd hellend vlak. De eenige
oplossing bij deze politiek van loons- en prijsverhooging
is de snelst mogelijke opvoering van de productie van
verbruiksgoederen, teneinde de thans stijgende prij’.en te
drukken. Potentieel kunnen de Ver. Sfaten dat. Hoewel
ook zij wel wat in den oorlog hebben ingeboet. Volgens
,,Readers Digest” van December 1945 werd tusschen
1941 en 1945 het nequivalent van 7 pCt. van de ijzerreserve

en 25 pCt. der in de Ver. Staten thans bekende petroleum-
reserves verbruikt.

)

Naaml. 1/cnn.

Flollandsche

Belegging- en

Beheer- Mij.

Anno 1930 Heerengracht 320 -. A’dam

Beoordeeling en Beheer
van vermogens, pensioen-
en spaarfondsen, belegde
reserves,effectenportefeuil-
les ten behoeve van onder-
nemingen, stichtingen, ver-
eenigingen, particulieren.

Commissarissen
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens,

Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groneveld;
A. C. Leeuwenburgh.

DE BANK

GEEFT

VOORLICHTING

OP HET GEBIED

VAN DEN IN-

TERNATIONA LEN

HANDEL EN HET

INTERNATIONAAL

BETALING S-

VERK EER

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING
193
VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

R. MEES & ZOONEN

A01720.

Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen. Amsterdam (alleen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

HET NEDERLANDSCHE BEHEERSINSTITUUT, Pr.

Hendrikkade 33, tmsterdam C, vraagt voor leiding ge

vende functie:

Drs. Economie,

of vergevordrd assistent-accountant

Administratieve krachten

H.B.S.-opleiding, minstens M.O. Boekhouden, com-

mercieel geschoold. Leettijd 30-40 jaar.

Bij den Accountantadienst van de Gemeente Rotter-
dam kunnen worden geplaatst:

le, 2e en 3e assistenten

Salaria naar bekwaamheid. Na gebleken geschiktheid
volgt te zijner tijd aanstelling in vasten dienst.
Sollicitaties véôr 1 Maart as, te richten aan Burge-
meester en Wethouders van Rotterdam, Kamer 328,
Raadhuis.
Op de enveloppe te vermelden: .,Soll. Ass. ‘Accoun-
tant”.

De SCHEEPVAART VEREENIGING ZUID, Pieter

de Hoochweg 110, Rotterdam, vraagt voor spoedige

indiensttreding een

adjunct-secretaris

Ervaring op sociaal economisch terrein en bekendheid

met de scheepvaart strekken tot aanbeveling. Bij voor

kcur academische opleiding.

Gegadigden, niet ouder dan 35 jaar, worden verzocht

hun sollicitatie onder vermelding van uitvoerige bijzon-

derheden en verlangd salaris aan bovenstaand adres in

te zenden.

MAAKT GEBRUIK van de rubriek ,, Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.

N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ.

[OR

RNHEM’

Koninklijke

N ederlan dsch e

Buekdrukke rij

HA.M. Roelants

Schiedani

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

N EDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

FINANCIERING van HANDELSTRANSACTIES

IN BINNEN- EN BUITENLAND.

BANKPAPAPIER, ACCREDITIEVEN EN

REISCHEQUES VOOR UW

BUITENLANDSCHE REIZEN

Alle correspondentie betreffende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Neder/andsche Boekdrukkerij H. A. N. Roelants,
Lange Haven 141. Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)

27 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

131

FOUTEN IN DE RANTSOENEERING –

BRONNEN VAN DE ZWARTE MARKT.

De gebreken van elk stelsel van rantsoeneering treden
sterker op den voorgrond, naarmate de rantsoenen ruimer
zijn en dus verder van het volstrekte bestaansminimum verwijderd. In fig. 1 stelt de kromme lijn de frequentie-
verdeeling voor van het verbruik van een bepaald artikel per eenheid, zooals zich dit bij een gegeven prijs van het
artikel en een gegeven inkomensverdeeling zou ontwik-
kelen, indien dit gebruik geheel vrij gelaten ware. Zoolang
de rantsoenlijn links ligt van A en de frequentiekromme
niet of nauwelijks snijdt, zijn er geen of slechts zeer weinig
personen, die als rantsoen meer toegewezen krijgen dan
zij bij Vrij gebruik zouden consumeeren, en ook het ver-schil tusschen de grootte van het rantsoen en die van hun
ondersteld vrij gebruik is gering. Naarmate het rantsoen
toeneemt en de lijn A opschuift in de richting van B,
neemt èn dit aantal personen èn het verschil tusschen
rantsoen en hun gemiddeld Vrij verbruik toe. Een steeds

FIGUUIt 1.

Prequent.ieki’omrne Qan het gebruik per eenheid.

talrijker groep van de bevolking komt dus voor een steeds
grooter wordend deel der gerantsoeneerde artikelen voor
de keus te staan, ôf ,,de bonnen te laten verloopen”, ôf
met de bonnen, of met de daarvoor gekochte goederen,
den weg in té slaan naar de zwarte markt, waar allen, die,

TABEL II.

uit hoofde der rantsoeneeririg, minder ontvangen dan hun
vrij verbruik als even zoovele potentieele koopers aan-
wezig zijn, voorzoover zij niet door wet, moraal oT fatsoen
daarvan weerhouden worden. Een derde mogelijkheid zou bestaan in een verhooging van het reëele verbruik
der minst draagkrachtigen – het is evenwel duidelijk,
dat een tijd als de tegenwoordige, die tot rantsoeneering
dwingt op grond van de algemeene schaarschte, al zeer
weinig geschikt is om op eenigszins groote schaal tot ver-
ruiming van consumptie over te gaan.
Gedachten als de bovenstaande moeten wel bij ieder
opkomen, die kennis neemt van de jongste gegevensover
de samenstelling van het distributiepakket, zooals deze
zijn gepubliceerd in de. Mededeelingen van afdeeling 4
van het Centraal Bureau voor de Statistiek van December
en Januari ji. In Tabel T geven wij een samenvatting van
de calorische waarde van het distributiepakket voor
personen van verschillenden leeftijd, zwaren en langdurigen
arbeid enz., aan deze Mededeelingen ontleend.

TABEL 1.

Aantal caloricên per persoon per dag

Leeftijdsgroep enz.

30 Dec.’45—
1
1
4-11
Nov. ‘l 2-9 Dec. ’45

5 Jan. ’46

0— 1 jaar

. . .
1748
1914
2005
2— 4
1820 1986
2076
5-14
2378
2544
2020
15-20

.
2605
2772
2788
21 jaar en ouder.

2257 2429
2444
as.

en jonge
moeders
3164
3312
3327
langdurige

arbeid
2633
2804 2819
zware

arbeid .
. .
3023
3282 3297
zeer zware arbeid
3639
4129
4144

Hetgeen onmiddellijk opvalt is de zeer hooge en boven-
dien sterk stijgende calorische waarde van het voedings-
middelenpakket voor de leeftijdsgroepen beneden 15 jaar.
Een rantsoen van 1748 calorieën is voor kinderen beneden twee jaar i’eeds buitensporig hoog, maar werd desondanks
nog verder verhoogd met ruim 250 calorieën; het zeer
matige rantsoen voor de personen van 21 jaar en ouder
van 2257 calorieën stijgt met nog geen 200 calorieën.
Ter betere waardeering van deze getallen, geven wij

in Tabel II eenige standaardwaarden uit de literatuur,

Normaal verbruik aan calorie0n
volgens

j”

.
Rijnberk
1)

Schl.11-Iieisler’)

Saltet

‘)
I

es
,
l’slanlijk

Vrouwelijk
Manlijk
Vrouwelijk

1
2
3
4

5
6
7
8
9
10
11

0
2005
870
870

1

399 340
320 870
918 1087
4,30
1
1

,, ,,
,,

1366
715
680 966

2
1

2076

1160
1060

1117 1057
.1160
.1
3

1
.

,, ,,

,,
,,
1160 1178 898
6,22
4
,,



1213
.

,,
,,
1213

5
2620


1487
1083
1487
6
,,

1450

1450

1487
7
,,

,,

,,



1487
8
,,

,,

,,

1411
,,
1487
9
1487
1670
950 20,11
10
,,

.

1740

1740


,,
1740
11
,,

,,

,,

1784 1730
1810
1784 12
,,

,,

,

,,


,,
,,
1784
83

,,

,,

1784
14
1

2320

2030

2106
2175)

15

2788

,,


1900
1

1900
2175
16

,,

,,

,,

.


,,
,,
2175
2175
613
5,63
17

I

1


2155

2175

18

,,


,,

•-
19

– –
20

,,




24 enouder
1

2444

2900

1

2320

j

2843 (M)
2450

2610
166

) Prof. Dr. G. van Rijnberk. Physiologische brieven, 1924 1, blz. 183.
) Prof. Dr. R. H. Saltet. Voordrachten over gezondheidsieer, 1913, blz. 167.
3)
Scbtiil—Heisler. Nahrungsmitteltabelle 5e Aufi., 1917, blz. 56.
‘) Gemiddeld voor jongens en meisjes.

rr

132

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Februari 1946

FIGUIUR II.

MOEN

‘iU..îîii.i.a.iÏÏU1USUNS

.:…….u.a.Nr.RuaUUuUu


..u..u.uua:uauUUIUIUUU

••uauuIUa:.u•uIIUUUl.muulU


.R..u.uUu.m..uIIUUIU

I…u:..aIuIuuuuu.uauu
IURU•lUUUU•SUUUUUINNUUl


:……..ml.IIa.UUuI•uuU

afkomstig van erkende deskundigen, als Rijnberk en
Saltet en ontleend aan het bekende tabellenboek van
Schâll Ileisler. Neemt men uit deze gegevens telkens de

hoogste waarden, allen berekend voor normaal, dus niet
gerantsoeneerd verbruik (kolom 8 van Tabel II), dan
blijkt, dat de rantsoenen voor de leeftijdsgroep beneden
twee jaar meer dan 1000 calorieën, dus meer dan 100 pCt.
boven het normale verbruik liggen; voor de leeftijdsgroep
2-4 jaar rond 900 calorieën of ruim 75 pCt.; voor de leef

tijdsgroep 5-14 jaar rond 950 calorieën of meer dan

55 pCt.,
De beteekenis van deze anomalieën voor de geheele
rantsoeneeringblijkt uit Tabel III. Hier is voor een groep
van 100 personen, met een leeftijdsopbouw volgens de

laatste volkstelling (31 Dec. 1930), uilgerekend, wat zij
aan calorieën toegewezen krijgen volgens de rantsoenen
van Dec. ’45—Jan. ’46 en daarnevens, welk deel daarvan
meer is dan het normale verbruik volgens de physiologische

standaardwaarden ‘).

TABEL Iii.

Aantal calorieên per 100 pers.
van gem. leeftijdsopbouw p. d.
Sterkte in
%

Volgens rant-
Daarvan
Leeftijdsgroep
van de geheele
bevolking
soen

30

Dec.
meer
1
45-5 Jan. ’46
dan normaal

0— t jaar

. . . .
4,30
8.602
4.674
2— 4
6,22
12.913 5.585
20,11
52.688
19.124
15.696
3.451
45-17…….5,63
18-20

,,
3,75 10.455

21

jaar en ouder
59,99
162.000

Totaal

………..
100,00
262.354
.

32.834
=
12,4
%

Hieruit blijkt ons, dat van de rond 262.000 calorieën
niet minder dan 32.800 of 12,4 pCt. worden besteed voor
een verbruik boven, het physiologische normale verbruik.

Een achtste deel der gedistribueerde levensmiddelen komt
dus voor rekening van overtollig verbruik. Men moet hier

immers nog bij in aanmerking nemen, dat voor aanstaande
en jonge moeders afzonderlijke aanvullingsrantsoenen
worden gegeven (zie Tabel 1) en dat het kortweg onmoge-
lijk is, een rantsoen van 2000 calorieën aan een kind van
0 tot 4 jaar te voeren, zonder dat dit tot ernstige stoor-

‘)
Het getal 8602 is dus 4,3 x 2005; 4674

4,3
x
1087
enz.
Het verbruik voor de 21-jarigen en ouderen is aangenomen op 2700
cal. p. p. en p. dag, hetgeen op grond van Tabel 1 stellig niet te laag is.

nissen in de spijsvertering leidt. Hetgeen hier wordt aan-
getoond klopt trouwens geheel met de algemeen bekende
ervaring, dat de groote gezinnen met jonge kinderen op

hun rantsoenen overhouden.
Er is nog een andere methode om zich een duidelijk
inzicht te verwerven in de situatie der rantsoenen. Men kan namelijk de calorische waarden, welke per eenheid
van verbruik uit deze rantoenen voortvloeien, vergelijken
met die, welke uit vroegere budgetonderzoekingen bekend
zijn. Dit is geschied in Tabel IV. Als uitgangspunt voor
deze vergelijking hebben wij gekozen: le. de door ons be-
werkte arbeidersbudgets, verzameld in Februari-Maart
1917 én 1918; 2e. het Amsterdamsche onderzoek naar den
toestand van ondersteunde werkloozen in 1935, waarin
ook 37 budgets van gezinnen van niet-werkloozen zijn

opgenomen.
Beide onderzoekingen, die van 1917-1918, zoowel als
die van 1935, zijn gebaseerd op hetzelfde stelsel van
eenheden om het verbruik van kinderen beneden 21 jaar
en van vrouwen op dat van den volwassen man te herleiden.
Stelt men dit laatste 100, dan is het verbruik van de vrouw
aangenomen op 90; dat van 0-, 1- en 2-jarigen op respectie-
velijk 15, 20 en 30; dat van 8- tot 14-jarigen stijgt voor elk
jaar met 5 punten, dus tot 90 voor de 14-jarige; voor
15 jaar en ouder wordt met een verbruik van 100 gerekend.
Deze herleiding heeft geen physiologischen grondslag.
Vergelijkt men haar evenwel met de door Rijnberk gegeven
normen voor de calorische waarden voor de voeding,
welke vrijwel overeenkomen met die van Atwater en van
König, dan ziet men, dat de Amsterdamsche coëfficiënten
niet al te veel daarvan afwijken en in elk geval ge-
middeld hooger liggen. De in Tabel II gegeven normen
van Rijnberk komen immers neer voor de 0- en 1-
jarigen op 30, 2-3 j. op 40; 6-9 j. op 50; 10-13 j. op
60, 14-17 j. op 80, terwijl Rijnberk de voeding van de
vrouw eveneens op 80 waardeert en die van het. 14-17
jarige meisje op 70. In fig. II zijn deze waarden grafisch
voorgesteld, terwijl ter vergelijking mede zijn opgenomen
de verhoudingsgetallen voor de calorische waarden der
rantsoenen van de week 30 December ’45-5 Januari ’46.
Het Amsei’damsche eenhedenstelsel geeft dus voor een
willekeurige groep gezinnen in totaal een grooter aantal
eenheden, dus een klenere calorische waarde per eenheid
dan de normen van Rijnberk; zij liggen dus aan den veili-
gen kant. Desalniettemin blijkt, dat de rantsoenen van Dec.

1945—Jan.1946, toegepast op gezinnen van de samen-
stelling B (zie Tabel IV), een gemiddelde geven van 3433
calorieën per eenheid en voor gezinnen van de sarnenstel-

27 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

133

TABEL IV.

Gezinnen
Verbruik per
eenheid

bJ3


Bron
Tijdvak
o
_
‘5
0
0
’55) —5)
uE

Arbeidersbudgets ge-
3

Febr-Maart ’17
1

A
1

28
1

.5,2

1

3,60 2970
3,3
387
402
durende de crisis II’)
,,

’18
1

B
28
5,2
1

3,72
3020

1
2,9
155
393
Toestand van onder-
Oct. ’34-Maart

C

3)

4
1

3,3
3178
3,15
659
497
steunde werkloozen
t)

D
8)
1

78
5,3
1

3,90
2711
2,24
241
322
Berekend volgens
30Dec. ’45-5 Jan. ‘461
E
1
Volgens geval B
3433
3,85
278
360
rantsoenen
1

F
,,

,,

D
3300
3,75
271
1

350
1)
Uitgave Directie van den arbeid 1919, No. 22 lis.
1)
Statistische Mededeelingen van het Bureau v. Statistiek der Gemeente Amsterdam No. 105, 1937
8)
C hcef t betrekking op gezinnen van niet-wcrkloozcn; D op gezinnen van werkloozen.

ling D (zie Tabel IV) van 3800. Deze waarden liggen dus niet alleenhooger dan die voor Febr.—Maart 1917 en ’18,
ni. 2970 en 3020, maar ook hooger dan die voor de 37
werkende gezinnen in 1935, nl. 3178.
Een bevredigenden indruk maken ook de verbruikscijfers
per eenheid voor vleesch, suiker en vooral voor melk;
deze worden overigens alleen ter oriëntatie gegeven.
Tegen de vergelijking der calorische waarden kan men
als bezwaar aanvoeren, dat zij betrekking hebben op gezin-
nen van 5,2 en 5,3 personen en dus grooter dan het gemid-
delde gezin in Nederland, dat, blijkens de laatste volkstel-
ling, niet meer dan 4,6 personen omvat. Daarom is ook het
calorisch verhruik per eenheid uitgerekend voor de geheele
bevolking. Honderd personen, volgens de gemiddelden
leeftijdsopbouw van 1930, geven volgens het Amsterdam-
sche herleidingsstelsel 82,23 eenheden en volgens de
coëfficiënten van Rijnberk, aannemende, dat de maximum
waarden reeds bereikt worden op 18-jarigen leeftijd,
76,49 eenheden. Het calorisch verbruik volgens de rant-
soenen van Dec. 1945-Jan. 1946 is. voor deze 100 personen
246.970, waarbij voor 21-jarigen en ouderen gerekend is
met een dagrantsoen van 2444 calorieën; alle toeslagen
voor aanstaande en jonge moeders, langen en zwaren ar-
beid, zijn dus buiten rekening gelaten
2).
Per eenheid komt
men dan tot waarden van 3003 respectievelijk 3230 calo-
rieën per eenheid per dag.
Dit zijn dus ils gemiddelden alleszins bevredigende, ja,
vrij hooge waarden, waarin een zekere mate van aanster-king na de hongerperiode is verdisconteerd.
AFeen dient men te bedenken, dat de alleenwonende
man van dit gemiddelde niets bespeurt; hij blijft op een-
heidswaarde van 2444. Als het echtpaar zonder kinderen
het gezamenlijk rantsoen verdeelt volgens de Amsterdam-
sche coëfficiënten (1 : 09), komt den man op 2573; als zij
deelen volgens de coëfficiënten van Rijnberk (1 : 0,8) op
2716. Ook deze waarden zijn nog aan den lagen kant en
niet voldoende bij eenige lichaamsbeweging. Een belang-
rijk deel van de in de ,productie werkzame personen is
dus nog benèden den norm.

Bekijkt men na deze uiteenzettingen opnieuw de fre-
qu’entiekromme van fig. 1, dan is de werkelijke toetand
vrij duidelijk; het gemiddeld rantsoen ligt vrijwel op de
hoogte van het gemiddeld verbruik, zooals zich dit bij vrijen
koop en bij de gegeven prijzen en inkomens zou ontwik-
kelen. De verdeeling der rantsoenen is zeer eenzijdig:
eenerzijds een teveel, anderzijds een tekort. De drang
naar de zwarte markt (propensity to black marketing) is
op of nabij zijn maximum.
Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan.

‘) Dit verklaart het verschil met de 262.354 cak per 100 personen
volgens Tabel III.

ECONOMISCHE PROBLEMEN IN EN OM DE

VERGADERING DER VEREENIGDE VOLKEN.

De bijeenkomst van de Vereenigde Volken, die op 9
Januari begonnen is, heeft, zooals men weet, in de eerste plaats tot taak gehad om de organisatie te vestigen. Door de zgn. Voorbereidende Commissie was een rapport uit-
gebracht, waarin voorstellen belichaamd waren omtrent
de te scheppen organen, hun bevoegdheden, hun werk-wijze en hun werkprogramma voor den eerstkomenden
tijd en de vraag was dus, in hoeverre de ,,Assemblée”
zich hiermede kon vereenigen.
Daarnaast wilde men de gelegenheid geven tot het
bespreken van die concrete onderwerpen, die zoo ui’gent
werden geacht, dat bespreking niet kon worden uitgesteld
tot de tweede helft van deze eerste Vergadering, welke
men zich voorstelt dit jaar nog te houden. Daar de organi-
satie zich, zooals bekend is, met vele andere dan alleen
economische vraagstukken heeft bezig te houden en een
aantal urgent geachte kwesties binnen deze andere ge-
bieden ter sprake werden gebracht, hebben de werkzaam-
heden van de ,,Assemblée” op economisch gebied zich ook
vrijwel beperkt tot de organisatorische. Hierbij zijn de
voorstellen van de Voorbereidende Commissie vrijwel in
hun geheel aanvaard.
Deze voorstellen houden, zooals men weet, in de eerste
plaats in, het in het leven roepen van een ,Economischen
en Socialen Raad, tot welks stichting dan ook besloten is.
Daar Nederland in den Veiligheidsraad vertegenwoordigd
is,
1
was te verwachten, dat het niet ook in den Economischeri’
en Socialen Raad zou worden gekozen.’ Wel is België in, dezen laatsten Raad vertegenwoordigd. Het is echter zeer’
goed mogelijk, dat in de commissies, welke de Economische
en Sociale Raad zich voorstelt te vormen, wel Nederlanders
zullen wordefi benoemd. Men wil zich hierbij nI. niet be-
perken tot de landen, die in den Raad vertëgenwoordigd
zijn.

Overeenkomstig de voorstellen van de Voorbereidende
Commissie, zullen een aantal commissies worden ingesteld.
Wat betreft de zuiver economische onderwerpen, zijn dit
de volgende:

Een commissi& voor algemeen- economische en werk-
gelegenheidsvraagstukken (,,Economic and Employ-
ment Commission”).
Een statistische commissie.
Een demografische commissie.
Een vootloopige commissie voor vervoers- en verkeers-
vraagstukken.
Een fiscale commissie.
Omtrent de taak, die men zich voorstelt, dat deze com-
missies hebben uit te voeren, ‘vinden wij in het rapport
van de Voorbereidende Commissie nog een aantal nadere
details.
Van bijzonder belang is de Commissie r’oor Algemeen’.
Economische en JVerkgelegenheidsoraagstukken.
Deze com-
missie ‘moet den Raad adviseeren over:

134

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Februari 1946

a.
Algemeene economische kwesties;
b. Economische kwesties, die een gezamenlijk onderzoek
en gezamenlijk optreden van meer dan één commissie
of speciale instelling verlangen. Met het woord speciale
instellingen (,,Specialised Agencies”) geeft men aan
de afzonderlijk georganiseerde internationale economi-
sche instellingen, waarvan thans reeds bestaan het Internationale Monetaire Fonds, de Internationale
Bank voor Herstel en Ontwikkeling en de Internationale
Voedsel- en Landbouworganisatie.
In het bijzonder zal het de taak zijn van de Commissie,
den Raad te adviseeren over:
De bevordering van volle bezetting van het productie-
apparaat over de geheele wereld (,,World-wide full
employment”) en de coördinatie van de maatregelen,
die de afzonderlijke landen op dit gebied nemen.
Het voorkomen van economische instabiliteit.
Urgente vraagstukken van economisch herstel.
De ontwikkeling van kapitaal-arme gebieden.
Voor het werk van de Commissie zal het noodig zijn,
dat er nog een aantal ondercommissies worden ingesteld.
In den Engelschen tekst worden deze laatste aangegeven
als ,,Committees”, terwijl de Economische Commissie
zelve wordt aangeduid als ,,Commission”. Men stelt voor

de instelling van:

.1. Een ,,Employment Committee”.
Een ,,Balance of Payments Committee”.
Een ,,Economic Development Committee”.
Wat de
Statistische Commissie
betreft, deze heeft tot
taak om den Raad te adviseeren en nauw samen te werken
met de andere organen van de Vereenigde Volken en met
de speciale instellingen, wat statistische aangelegenheden
betreft. Als haar taak wordt speciaal genoemd:
•a. Medewerking aan de coördinatie van de nationale
statistieken en verbetering van hun vergelijkhaarheid.
b. Medewerking aan de coördinatie van de statistische
werkzaamheden der speciale instellingen.
c. Medewerking bij de ontwikkeling van de centrale sta-tistische diensten van het Secretariaat.
d. Adviseeren van de leden en de organen van de Ver-

eenigde Volken over algemeene kwesties, betrekking
hebbende op de verzameling, interpretatie en versprei-
ding van statistische voorlichting.


e. Bevordering van de verbetering der statistieken.
De Demografische Coninissie
dient de onderzoekingen
te verrichten omtrent en den Raad te adviseeren over:
a. Den groei der bevolking en de factoren, die dezen be-

palen.
•b. De doelmatigheid van maatregelen ter beïnvloeding
van deze factoren.
Den invloed van bevolkingsieranderingen op de eco-

nomiche en sociale omstandigheden.
Algemeene vraagstukken van bevolking en migratie.
De Voorloopige Commissie voor Vervoers- en Verkeers-
vraagstukken dient zich bezig te houden met:
A. De ontwikkeling van internationale samenwerking en
de coördinatie van de werkzaamheden der speciale
instellingen op deze gebieden.
b. Het overnemen van zoodanige functies van het Volken-
bonds-Secretariaat als nuttig geacht wordt door de
Vereenigde Vélken.

De
Fiscale Commissie
verricht onderzoekingen en advi-

seert den Raad over:
Internationale belastingvraagstukken.
Het uitwisselen van inlichtingen tuss.chen de verschil-
le’nde Staten over de technische vraagstukken van het
openbare financiewezen en hun invloed op sociale
en economische toestanden.
Fiscale maatregelen, van nut voor de voorkoming van
depressies of inflatie.
•d Het overnemen van de functies, van den Volkenbond,,
• – voorzoover gewenscht. door de Vereenigde Volken.
Met dezen opzet en de programma’s heeft de Vergadering

der Vereenigde Volken zich, zooals gezegd, kunnen ver-
eenigen. Reeds is de Economische en Sociale Raad zijn
werkzaamheden begonnen.

Was er, zooals ook reeds opgemerkt, niet heel veel ge-
legenheid tot het in de ,,Assemblée” bespreken van urgente
economische vraagstukken, eenige aanwijzingen, omtrent
wat men in de naaste toekomst in de eerste plaats zal
*enschen aan te pakken, vindt men toch wel in de rede-
voeringen, die door de gedelegeerden zijn gehouden en
in de besprekingen tusschen gedelegeerden, die meer in-
formeel plaatsvonden. Daarbij bleek, dat in de eerste
plaats veel belangstelling bestond voor de kwesties van
credietverleening, vooral door de Vereenigde Staten, ten
behoeve van den wederopbouw van de verwoeste gebieden.
Danibaar voor hetgeen reeds tot stand gekomen is op dit
terrein, meent men niettemin in vele Europeesche landen,
dat een verdere credietverleening door de Vereenigde
Staten dringend gewenscht is. Niet alleen zal het uiterst
moeilijk zijn om den meest efficiënten wederipbouw tot
stand te brengen, zonder zoodanige credieten, doch boven-
dien meent men, dat het ook in het belang van de Ver-
eenigde Staten zelf is, wanneer een verdere credietver-leening plaatsvindt. De Vereenigde Staten toch hebben
sterke behoefte aan opdrachten voor hun industrieele
apparaat. Zoodanige opdrachten zullen in de huidige
situatie door de Europeesche landen slechts kunnen wor-
den verstrekt, indien zij verbonden zijn met een crediet-
verleening door de Vereenigde Staten.
Een tweede vraagstuk, dat naar voren kwam, is dat
van de reguleering der grondstoffenmarkten. De klacht
werd vernomen, dat de prijzen der zeer noodzakelijke
grondstoffen, die in de afgeloopen maanden door de Euro-
peesche landen moesten worden betaald, hooger zijn dan
met een goede regulatie dezer markten overeenkomt.
Eén der vraagstukken., waarvan mag worden aangeno-
men, dat het zeer binnenkort veel aandacht zal trekken,
is dat van de ,,full employment”. Iedereen is zich bewust
van de noodzakelijkheid, dat in de toekomst massale
werkloosheid moet worden voorkomen. Over de middelen,
die men daartoe wil aanwenden,. worden in de Europeesche
landen andere opvattingen gehuldigd dan in de Vereenigde
Staten. Terwijl de Europeesche landen meenen behoefte
te hebben aan de maatregelen van conjunctuurpolitiek,
die door de moderne economische wetenschap zijn ontwik-
keld, en waarbij een zekere taak ook aan den Staat is
toebedeeld, meent men in de Vereenigde Staten te kunnen
volstaan met het streven naar een vrijer internationaal
handelsverkeer. Aldus geformuleerd is de tegenstelling
vat te absoluut en te eenvoudig gesteld en er zijn natuurlijk
zoowël in de Vereenigde Staten als in Europa uiteenloo-
pende opvattingen. Ook in de Vereenigde Staten vindt men
aanhangers van de moderne conjunctuurpolitiek.
Al deze zaken zullen breedvoerig ter sprake komen in
verband met de voorstellen van de Engelsche en Amen-
kaansche Regeeringen om te konen tot een internationale
handelsconferentie. Wij zullen ongetwijfeld gelegenheid
hebben, in verband met de voorbereiding der conferentie,
terug te komen op deze zoo gewichtige vraagstukken.

J.T.

DE PLANNEN VOOR DE BELASTING-

HEFFING VAN ONDERNEMINGEN.

In ons belastingrecht wordt één van de moeilijkste problemen gevormd door de belastingheffing van de
N.V.
1).

Naast elkaar staan ondernemingen toebehorend aan:
a. één persoon of een firma
2
). (Verder wordt van de
firma gesproken).

‘) N.V. met inbegrip van de commanditaire vennootschap op
aandelen, die verder niet afzonderlijk genoemd wordt. ‘) MCt inbegrip van de G.V. niet op aandelen.

27 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

135
1

1

een besloten N.V.
een publieke N.V.
Zij, die onder a. vallen, worden voor de volle wiüst in de
inkomstenbelasting aangeslagen; de aandeelhouders van
groep c. daarentegen worden daarin alleen betrokken voor
hetgeen de N.V. uitkeert. Dit verschil moeten wij als een

gegeven feit in aanmerking nemen, terwijl wij er verder
van moeten uitgaan, dat geen van beide rechtsvormen in
onze maatschappij gemist kan worden. Waar wij verder
in het civiele recht omtrent reservering en uitkering
geen bindende voorchil en kennen, waaraan alle onder-
nemingen zijn onderworpen en onze inkomstenbelasting
zwaar treft, is het bedoelde fiscale verschil van grote
betekenis, en wel ten gunste van de N.V. en haar aandeel-
houders. –

Er is dus onvermijdelijk een groot fiscaal onderscheid,
maar economisch kunnen geen scherpe scheidslijnen tussen
de drie groepen getrokken worden, terwijl een .juridische
grens tussen de overgangsgroep b. en groep c. altijd kunst-
matig is.

Ziehier de elementen, die het probleem of de problemen
doen ontstaan. Een zo goed mogelijk evenwicht, in fiscaal
opzicht, te bereiken is verre van eenvoudig. Men heeft
daarbij doorlopend alle drie groepen in het oog te houden,
hetgeen moeilijk is. Ik meen nu t6 moeten betwijfelen, of
minister Lieftinck in zijn nota van 22 Januari
fl1.
de beste
oplossing heeft gekozen, hetgeen mij aanleidingeeft tot
een beknopte beschouwing. Voorop wordt gesteld, dat de

uitwerking van de nog slechts schetsmatig. aangegeven
ministeriële plannen de hieronder volgende bedenkingen
in zekere mate zal kunnen opvangen.

In de eersIq plaats bestaat het gevaar, dat niet een goed
evenwicht zi ontstaan tussen de twee groepen van onder-
nemingen in N.V.-vorm en de andere. Zulk een evenwicht
wordt ook door den Minister beoogd; terecht schrijft hij,
dt ,,bij de keuze, welke rechtsvorm voor een bepaalde
onderneming de meest gewenschte is, vragen van fiscale
lasten zoo weinig mogelijk een rol moeten spelen”. Daar

mede is het lot van de venootschapsbelasting bezegeld,
schrijft Prof. van Berkum in het nummer van 6 Februari
jl. Deze gevolgtrekking is onjuist; het causale verband
ontbreekt. Zelfs is de omgekeerde conclusie beter ver-
dedigbaar: dan moet er een niet te lage belasting op .(de
winst van) de N.V.. zijn, want anders is de voorkeur voor
de N.V. te groot. (Met het oog op die te grote voorkeur
stelt de Minister dan ook verderop in zijn nota een – niet
altijd – verrekenbare belasting naar de winst, de winst-
gerechtigdenbelasting, voor; een middel, dat echter waar-
schijnlijk niet voldoende effect zal hebben, waarover
hieronder meer).
Ook de conclusie, die de Minister op dat punt in zijn nota
van 22 Januari trekt, is niet gaaf. hij schrijft terecht, dat
de bestaande vennootschapsbelasting – lees: het geldende
tarief van de vennoôtschapsbelasting – tezamen met de
andere heffingen van de N.V. te zeer de ondernemers-activiteit belemmert; de keuze van de rechtsvorm valt
daardoor thans in het nadeel van de N.V. uit, en
daarom
moet de vennootschapsbelasting worden afgeschaft. Neen,

dwingend volgt hieruit niet meer dan dat de vennoot-
schapsbelasting moet worden
oerlaagd
3).
Er mag hierbij
ook even gewezen worden, dat in ‘s Miniters betoog, dat
gericht is op de afschaffing van de belasting over de winsi
van de N.V., nI. de ,,extra-belasting, welke afhankelijk is
van den rechtsvorm, waarin de onderneming wordt ge-
dreven”, beter niet geschreven had kunnen zijn over ,,de
door den bezetter ingevoerde vennootschapsbelasting”.
Deze woorden zijn immers slechts formeel juist; de belas-
tingheffing over de winst van de N.V. is een zuiver Neder-
landse instelling, ingevoerd als het door vrijwel allen ten-
slotte aanvaarde resultaat van een langdurig zoeken naar

‘)
Een niet door den Minister voorgestelde afschaffing van de
onciernemingsbelasling zou mi., naast de vèl voorgestelde afschaf-
fing van de vermogensbelasting II, nog niet voldoende verlichting
brengen.

een redelijk ,,evenwicht”. Dit.was onder vigueur van de
dividend- en tantièmebelasting niet bereikt en de dam van
de wet op de richtige heffing tussen groep a. en groep b.
was niet zwaar genoeg gebleken.

Wat krijgen we nu? Bij de N.V. de ondernemingsbe-
lasting, een overwinstbelasting en een met de inkomsten-
belasting van de aandeejhouders verrekenbare belasting
van de winst, die dus in tal van gevallen geen druk van
betekenis zal uitoefenen. Geen inkomstenbelasting bij de
aandeelhouders van alles, wat in de N.V. gereserveerd
wordt.

Ei

t nu de firma: ook ondernemingsbelasting (zeg 12 pCt.
van de bedrijfsopbrengst plus
I
pCt. van het bedrijfs-
kapitaal), ook overwinstbelasting (van hoge winsten,
percentage onbekend) en dan nog de inkomstenbelasting,
die voor hoge winsten wel ongeveer 60,5 pCt. zal blijven,

naar wij uit de nota mogen afleiden. Dit totaal ) zal
zeker belemmerend of zelfs fnuikend zijn voor de onder-
nemersactiviteit.

Hier is geen evenwicht en wij moeten verwachten, dat
de toeloop naar de N.V. groot zal worden. Zo groot, dat
ei’ een reactie op zal moeten volgen, zodat geen waarborg

wordt verkiegers voor een rustige ontwikkeling van ons
belastingstelsel, die toch zeer gewenst is.
De druk van de winstgerechtigdenbela.sting – de voor-heffing van de inkomstenbelasting, die naar de winst van
de N.V. wordt geheven – zal deze drang niet in toom
kunnen houden, vooreerst niet, omdat haar tarief niet
anders dan matig kan zijn, matig in vergelijking met de

zware inkomstenbelasting van de hogere winsten. Nodig
lijkt dus een verlichting van de druk bij de natuurlijke
personen. En aangezien naar mijn overtuiging de onder-

nemingsbelasting door zijn zakelijke trekken inferieur is
aan de inkomstenbelasting, is afschaffing van de eerstge-
noemde bij de natuurlijke personen aangewezei. Een
verdei’e verbetering van het evenwicht zal worden ver-kregen door de handhaving van een niet te zware, niet-
verrekenbare belasting over de winst van de N.V.
Hiermede kom ik aan het tweede punt. Door de af-
schaffing van een niet-verrekenbare belasting over de
winst van de N.V. wordt een bate voor de ShaLkist prijs-
gegeven, welke opoffering niet noodzakelijkerwijze voort-
spruit uit het doel de ondernemerslust niet te doven.
Deze zal, wat de N.V. betreft, voldoende in stand blijven
bij een matige niet-verrekenbare winstbelasting. Ook al
staan daar de door den Minister gewenste ,,niet te hooge”

overwinstbelasting en de ondernemingsbelasting naast.
Op het handhaven van de ondernemingsbelasting wordt
hieronder teruggekomen.
De handhaving van de niet-verrekenbare winstbelasting
heeft bovendien bijkomstig de volgende voordelen. Zij
vergemakkelijkt het laag houden van de overwinstbe-
lasting; deze is een m.i. theoretisch juiste heffing, maar
in de praktijk moeilijk uitvoerbaar, speciaal ten aanzien
van de firma, omdat zij voor een juiste toepassing de
vaststelling van een passend (vrij) ondernemersloon voor
elke onderneming afzonderlijk zou vereisen. Die is in de
praktijk niet te doen, zodat aan de uitvoering wel vrij
ernstige onbillijkheden zullen blijven kleven. Dit argu-
ment voor het laag houden van de overwinstbelasting telt
niet, zodra men zich losmaakt van de gedachte – die de
laatste tijd nogal eens tevoorschijn komt en ook aan den
Minister niet vreemd blijkt te zijn -, dat van alle onder-
nemingen, onverschillig of zij door natuurlijke personen
of rechtspersonen worden gedreven, zoveel mogelijk de-
zelfde belastingen moeten worden -geheven. Vandaar

reeds een uniforme ondernemingsbelasting, en vandaar
nu het voorstel voor een unifoi’me overwinstbelasling.
(Vandaar stamde ook de unilorme vermogensbelasting,

4)
Waarbij nog komt de vermogensbelasting over het bedrijfs-
,kapitaal. In de vergelijking met de druk op de rechtspersonen laat
ik ze buiten beschouwing, omdat- daartegenover bij de N.V. tSe ver-
mogensbelasting van den aandeelhouder over zijn aaisdenbezit
staat.

186

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Februari 1946

die de Minister nu – terecht – de deur uitwijst). Maar
de belastingheffing van natuurlijke en van rechtspersonen
is
nu eénmaal in totaal genomen niet gelijk en
kan
ook
niet gelijk zijn, en daarom is het ook geenszins nodig, dat zij in gewichtige onderdelen gelijk zou moeten zijn. Zo is
bijv. de overwinstbelasting bij de N.V., waar de bepaling
van een redelijk ondernemerslopn voor de directie reeds
door de aandeelhouders geschiedt, veel gemakkelijker
uitvoerbaar dan bij de ondernemingen van natuurlijke
personen; ook is voor de progressie, die de . overwinst-
belasting aan het totaal van de heffingen verschaft, bij
de N.V., die overigens slechts door proportionele belastin-
gen wordt getroffen, meei plaats dan bij de natuurlijke
personen, wier winsten reeds aan een sterk progressieve
inkomstenbelasting zijn onderworpen.

Een verder voordeel van de handhaving van een matige
vennootschapsbelas’ing is, dat zij het gemakkelijker zal

maken de ondernemingsbelasting af te schaffen. Van op-
gedrongen Teutoonse producten gesproken! Zonder aarzelen
noem ik een goed geregelde belasting van de winst voor
de N.V. superieur aan de bestaande ondernemingsbelasting.
Ten aanzien van de natuurlijke personen is boven reeds gezegd, dat de druk van de ondernemingselasting naast
die van de zeer zware inkomstenbelasting en naast die
van de vermogens- en ovewinstbolasting overmatig is.
Nu m’n derde chapiter. Bij wijze van voorheffing van
de inkomsenbelasling zal een belasting naar de winst
van de N.V. geheven worden. Voor de van reserves ver-
zadigde, oudere N.V., die ongeveer het bedrag van haar
winsten pleegt uit te keren, betekent deze voorheffing
geen afzonderlijke last. Zij, d.w.z. haar aandeelhouders,
worden van een zware last bevrijd. De Staat biedt hen
een prachtig geschenk aan. Is dat nodig ter wille van de
ondernemerslus? Een deel wel, maar niet alles. Naast
deze oudere, sterke N.V. staat de nieuwe N.V., die nog
niet voldoende reserves heeft gevormd, en de onfortuin-
lijke N.V., die hare reseives door verliezen teniet zag gaan. Voor deze en hare aandeelhouders betekent de voorheffing
wel degelijk een werkelijke, afzonderlijke last, want hie
bestaat het voornemen reserves te vormen en in stand
te houden, zodat een verrekening met de inkomstenbe-
lasling van de aandeelhouders niet zal kunnen plaats
vinden.

We zien dus een bevoorrechting. van de oude, sterke
N.V. boven de jonge en zwakke.
Dat lijkt maar zo, werpt men mij tegen, want de oude
NV. heeft haar fiscale plicht al gedaan, die de nieuwe
nog moet volbrengen; de oude N.V. heeft immers ove”
de door haar opgebouwde reserves reeds vroeger winst- o
vennootschapsbelasting betaald, of de fiscus heeft, indien
de reserves uit oudere winsten voorispruiten, daarop nog
een claim (herleide overgangsreserve).

Deze tegenwerping houdt echter geen steek, voorzover
het gaat om reserves ouder dan 1939, wat wel het grootste
gedeelte zal zijn. Want die reserves zijn nog niet belast
en dienen in de eerste plaats om toekomstige. verliezen
op te vangen – in welk geval zij ook nooit belast zullen worden -, terwijl de fiscus ze verder alleen zal treffen,
indien zij mochten worden uitgekeerd, wat veelal ad
calendas graecas het geval zal zijn.
Hieraan kan tegemoet gekomen worden, ôf door de
jonge N.V. ook eerst zonder belastingheffing een ,,over-
gangsreserve” te laten opbouwen, die met toekomstige
verliezen verrekend mag worden of pas bij latere uitkering
getroffen zal worden, M door de herleide overgangsreserve
van de oudere N.V.’s thans te belasten, hetzij ineens, hetzij
naar gelang zij nieuwe winsten maken, die de plaats van
de oude belastingvrije winsten kunn’en innemen. Maar in elk geval kan de gewroken tegenstelling tussen
de jonge en zwakke N.V.’s enerzijds en de sterke oude
N.V.’s anderzijds voorkomen worden, wanneer niet een
verrekenbare belasting naar de winst wordt ingevoerd,
maar de niet-verrekenhare heffing blijft gehandhaafd.
Erkend moet worden, dat de beoogde voorheffing een
rem zal aanleggen aan de te verwachten voorkeur voor
de N.V. boven de firma, maar het gevaar bestaat, dat zij dit niet
zal
doen op de meest rechtvaardige manier, en zij
zal ook niet voldoende zijn.
Er is een aparte, niet te kleine druk op de N.V. nodig
om al te grote toeloop naar deze rechtsvorm te voorkomen.
Dit is evident voor ieder, die herhaaldelijk in de praktijk
te maken heeft met de vraag: welke rechtsvorm zal ik
of zullen wij aan onze onderneming geven? Deze voorkeur
vindt zijn oorzaken volstrekt niet allen in fiscale voorde-
len – de besj5aring in inkomstenbelasting bij reservering
en de mogelijkheid de uitdelingen te nivelleren, waardoor
de werking van de progressie in de inkomstenbelasting
wordt verzwakt. -, maar eveneens in de niet-fiscale voor-
delen, die ik hier niet zal opsommen, maar die, z6als de er-
varing leert, gewoonlijk zwaar wegen en een extra fiscale
last aanv€ardbaar doen zijn.

Ik mag eindigen met het, na het vorenstaande overigens
overbodige, woord van onzen groten en wijzen revolution-
nair met de daad op fiscaal gebied Pierson
5
):
,,Oude
belastingen zijn altijd beter dan nieuwe”. De uitwerking
naar verschillende zijden, die de verrekenbare winstbe-
lasting zal hebben, is niet aanstonds geheel te overzien.
Die van de belasting naar de winst kennen we. Wij hebben
hier dus met een experiment te doen. Maar dit is niet het
ogenblik voor een experiment, waartoe wij allerminst
gedwongen worden. In een urgentieprogram past naar mijn
gevoelen de vervanging van een niet-verrekenbare door
een verrekenbare wins tbelasting niet.

W. J. DE LANGEIt

‘) Derde druk II, blz. 502.

SOCIALE ZEKERHEID

II’).

Een zeer belangrijk punt isdat der uitvoeringsorganen.
Het rapport wijdt, zooals vanzelf spreekt, aandacht aan
de verbrokkeling der huidige drganisatie en de wensche-
lijkheid van unificatie, een vraagstuk, dat trouwens
te onzent reeds lang aan de orde is geweest. De aan-
dacht trekken de conclusies, die het rapport geeft ten
aanzien van de bestaande uitvoeringsvormen. Voorop
wordt gesteld, dat hier vraagstukken van wijder strekking
in het geding zijn, nl. de verhouding van Overheid tot
bedrijfsleven.

Te bespeuren valt een duidelijke continuïteit in den
wensch van zeggenschap van belanghebbenden in de
uitvoeringsorganen. De belangrijkste pogingen, om tot
unificatie te geraken door het instellen van nieuwe publiek-
rechtelijke organen: eenerzijds Talma’s Raden van Arbeid,
anderzijds de Bedrijfsraden, zijn mislukt. Aldus bleef
men bij een dulistische oplossing. ,,Het conflict was
tot op heden slechts voorloopig beëindigd met een wapen-
stilstand”, aldus het rapport. Ten aanzien van het vraag
stuk: centralisatie of decentralisatie wordt terecht ge-
concludeerd, dat de oplossing veelal gevonden is in ge-
centraliseerde leiding bij gedecentraliseerde uitvoering.
De decentralisatie zelf, aldus de vierde conclusie, is bij
de openbare organen op territoriale basis geschied, bij
de particuliere organen bedrijfstaksgewijze.
Hoe lost nu het rapport ,,het conflict” op? Allereerst wordt de band met de bedrijfsorganisatie doorgeknipt. ,,Zoolang de verplichte sociale verzekering zich tot de
arbeiders bepeî’kte, was er aanleiding de vraag te stellen,
in hoeverre de uitvoering der sociale verzekering in het
raam der bedrijfsorganisatie behoorde te geschieden.
Wanneer daarentegen de verzekering tot allerléi andere
groepen der bevolking wordt uitgebreid, dan zal een
meer omvattend administratief orgaan in ieder geval
noodzakelijk zijn”.

‘) Het eerste gedeelte van dit artikel werd opgenomen in
,,E.-S.B.” van 13 Februari 1946.

tv.

27 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

137

Radicaal wil de Commissie breken met het dualislische
stelsel. In plaats daarvan brengt zij naar voren de ge-
dacht.e van nieuwe publiekrechtelijke territoriale organen.
,,Sociale Raden” genoemd, waarin belanghebbenden en
Overheid vertegenwoordigd zijn, welke met de uitvoering
der geheele sociale verzekering worden belast en daartoe
een ruime mate van zelstandigheid zullen bezitten. Ge-
dacht wordt aan een ambtelijk voorzitter; of daarnaast
nog andere vertegenwoordigers der Overheid zijn gedacht,
blijkt uit het rapport niet. Verder zullen slechts repre-
sentatieve organisaties het recht verkrijgen om leden
van den Socialeri Raad an te wijzen. Uitdrukkelijk zegt
het rapport, dat de Sociale Raden niet, zijn gedacht als een zuiver ambtelijk, bureaucratisch instituut, doch als
instellingen, waarin Overheid en particulier initiatief
tot één organisch geheel zijn samengesmolten. Een ver-
gelijking dringt zich hier op met het voorontwerp van
wet op de bedrijfschappen, hetwelk ook uitgaat van de
gedachte, dat Overheid en bedrijfsleven tezamen de orga-
nen zullen constitueeren. De territoriale structuur vindt
in het rapport krachtige verdediging: ,,De instituten
van bedrïjfsvereenigingen en bedrijfsraden zijn ont-
sproten aan den wensch naar bedrijfsorganisatie en niet
in de eerste plaats gericht op de meest doelmatige or-
ganisatie der sociale verzekering”, aldus het rapport.
Nu de sociale verzekering tot practisch de geheele be-volking wordt uitgebreid, is voor een veelheid van uit-
voeringsorganen geen plaats meer. De voordeelen van
territoriale organen, ten aanzien van persoonlijk contact
met de verzekerden, zijn evident, vooral bij de ziekte-
verzekering en de werkloosheidsuitkeering. Bovendien
verkrijgt men de mogelijkheid van nauwe samenwerking
met de organen der arbeidsbemiddeling en der volks-
gezondheid, die eveneens territoriaal zijn ingedeeld.
Belanghebbenden zullen dus met één orgaan te maken
hebben. Voorzoover bepaalde groepen van belanghebben-
den niet georganiseerd zijn, zullen de overheidsvertegen-
woordigers voor hun belangen waken. Aan het beginsel
,,centralisatie in de leiding, decentralisatie in de uit-
voering”, wil de Commissie vasthouden voor bepaalde
takken der verzekering, zooals invaliditeit en ouderdoms-verzekering, zal de beslissing omtrent uitkeeringen echter

moeten blijven bij het centrale orgaan, al spreekt het
rapport zich niet definitief hierover uit.
Alle bestaande fondsen zullen tot één fonds vereenigd
moeten worden, hetgeen o.a. door het wegvallen van
het strikt actuariëele principe wordt mogelijk gemaakt.
Voorgesteld wordt dit sociale verzekeringsfonds te doen

beheeren door een zuiver administratief-technisch lichaam
(gewijzigde Rij ksverzekeringsbank) onder contrôle van
den Centralen Socialen Raad. Dit laatste lichaam is ge-
dacht als overkoepeling der Sociale Raden en zou op
overeenkomstige wijze worden samengesteld als deze
laatste. Het stelt de algemeene richtlijnen voor de uit-
voering vast en oefent financieele contrôle uit op de
Raden (wat deze laatste functie betreft, gelijkt de Cen-
trale Sociale Raad dus op den vroegeren Verzekerings-
raad)
2)

Belangrijke beschouwingen wijdt het rapport aan de
particuliere risicodragers en de vrijwillige verzekering.
Het zal geen verwondering wekken, dat in het stelsel der
Commissie voor particuliere risicodragers, zooals wij die
aantreffen bij de ongevallenverzekering, geen plaats meer
is. Het rapport ,,acht de zienswijze, dat tusschen ambte-
narij en particulier initiatief een onoverbrugbare kloof
zou gapen, heden ten dage een overwonnen standpunt”.
In de Sociale Raden zullen ,,Overheid en particulier ini-
tiatief in vruchtbare wisselwerking als een harmonisch
geheel de belangen der gemeenschap behartigen”. Het
bekende rapport der vakgroep variaverzekering,

uitge-

t)
In het licht van den thans geprojecteerden Sociaal-Economi-
sotien Raad, zal de Centrale Sociale Raad hier zeker mee dienen te
worden gecoördineerd.

bracht naar aanleiding van het rapport der Staatscom-
missie-van Bruggen (inschakeling van kleine zelfstan-
rligen) wordt door de Commissie bestreden. De Commissie
,,acht zelfs geen der aangevoerde argumenten steek-
houdend”! Inusschen blijft voor de betreffende maat.-
schappijén de mogelijkheid bestaan tot het afsluiten van
aanvullende verzekeringen, een en ander in samenwerking –
met de Sociale Raden.

Alvorens van de sociale verzekering af te stappen,
vermelden wij nog enkele hoofdpunten van het rapport
betreffende de onderscheidene takken van verzekering.
Bij de ouderdomsverzekering verwerpt de Commissie
het zgn. ,,retirement-pension”, d.w.z. een stelsel, waarbij
de verzekerde, door op den pensioengerechtigden leeftijd
e blijven doorwerken, zijn latere pensioenaanspraken
verhoogt. Bij de ongevallenverzekering wordt de vraag
besproken, of in een sluitend s
1
elsel van sociale zekerheid
een specifieke ongevallenverzekering nog wel zin heeft.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Overal ter
wereld worden slachtoffers van bedrijfsongevallen gun-
stiger behandeld dan de tegen andere eventualiteiten
verzekerden. Intusschen wil de Commissie, in navolging
der Engelsche regeeringsvoorstellen, de uitkeeringen
niet langer doen samenhangen met de mate der arbeids-
ongeschiktheid, doch met het opgelooperi letsel. De tijds-
limiet van 6 weken zal dienen te vervallen, evenals die
van 6 maanden bij de ziekte-uitkeering. De invaliditeits-
pensioenen zullen belangrijk vei’hoogd moeten worden,
er meerdere aanpassing bij de ziekte-uitkeering. (Het
plan-Beveridge kent slechts één ,,disability benefit”
voor ziekt.e en invaliditeit beide). Bij de werkloosheids-
verzekering vinden wij vermeld, dat ten aanzien van de
zelfstandigen deze verzekering op moeilijkheden stuit,
al is Nieuw Zeeland er toe overgegaan, wat bij het sterke
verzorgingskarakter (gecombineerd met ,,means test”)
der daar geldende wetgeving begrijpelijk is. Voor deze
groep zou een scholingsuitkeering op haar plaats zijn.
Op het voetspoor van het Beveridge-plan pleit de Corn-
missie, niet- zonder aarzeling, voor een onb
e
p
e
rk
en

uitkeeringsduur der werkloosheidsverzekering, waarbij
zij er intusschen van uitgaat, dat massale werkloosheid
zal kunnen worden voorkomen en de Overheid tea aan-
zien van de plaatsing actief zal optreden.

Wij wezen er in den aanvang reeds op, dat het Rapport-
van Rhijn zich niet bepaalt tot de sociale zekerheid in
engeren zin, doch ook minirnumloonen en kindertoeslagen
in zijn gezichtskring betrekt. Het laatste onderwerp
vormt zelfs de eerst.e der ,,pillars of security” van Beve-
ridge en is in diens plan uitvoerig behandeld. Ook het
minimumloon is feitelijk inhaerent aan de sociale zeker-
heid: ook een normale werker moet van een minimum-
bestaan verzekerd zijn. ,,Social insurance should be a
part of a policy of a national minimum”, aldus Beveridge.
Over de uitwerking der minimumloongedachte bevat
het rapport betrekkelijk weinig. Slechts vinden wij ver-
meld, dat het minimumloon zoodanig zal dienen te worden
bepaald, dat de werknemer van de op dit loon gebaseerde
sociale verzekeringsuitkeering nog juist zal kunnen rond-
komen. Dit houdt dus in,. dat het minimumloon zelf
hoven het bestaansminimum ligt. Uit het rapport blijkt
niet, of de Commissie zich één nationaal minimum denkt,

dan we1 gedifferentieerd naar gemeenteklassen. Ook
over een splitsing naar gelang van mannen, vrouwen en
jeugdigen treffen wij niets aan. De passage over het
rekening houden met prestaties bij de loonvorming lijkt
ons in dit verband wéinig ter zake, aangezien dit punt
buiten de quaestie van het minimumloon staat. Dit
laatste bedoelt toch uitsluitend het afsnijden van on-
‘oelaatbare bonen, waarbij er van wordt uitgegaan, dat• ondernemingen, die het minimumloon niet kunnen be-
talen, beter kunnen verdwijnen dan ten koste van
haar werknemers te blijven bestaan. Overigens zij er op
gewezen, dat, naar gelang voor meer bedrijfstakken over-

138

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERiCHTEN

27 Februari 1946

heidsloonregelingen (resp. door de Overheid gesanction-
neerde regelingen) tot stand komen, de noodzaaic van
een- algemeen minimum zou afnemen, ware het niet,
dat juist met het oog op tal van zgn. ,,randbedrijven”
een algemeen minimum noodzakelijk blijft.
Uit hetgeen over de wijze van vaststellen der minimum-
bonen wordt opgemerkt, blijkt intusschen, dat het rapport
denkt aan het vaststellen van normen per bedrijfstak.
Deze taak wenscht het nI. op te dragen aan de bedrijfs-
raden. Bij de goedkeuring der betreffende verordeningen
zou de Overheid zich moeten laten voorlichten dooi’ een
,,Hoogen Raad van Bedrijven”, welke tevens zou moeten
zorgdragen, dat de arbeidsvoorwaarden in de verschil-
lende bedrijfstakken met elkaar harmonieeren
3).
Deze

suggestie van een speciaal adviescollege voor loonvraag-
stukken begrijpen wij niet goed, temeer nu dit geheel
samengesteld is gedacht uit vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven. Daarnaast vinden wij de suggestie van
contactcommissarissen tusschen de Overheid en de ver
schillende bedrijfstakken, welke zoowel op sociaal als op
economisch terrein zouden werkzaam zijn. In de thans
geprojecteerde bedrijfsorganisatie zal deze taak toekomen
aan de voorzitters der bedrijfschappen, zoodat aan spe-
ciale commissarissen geen behoefte meer zal bestaan.
In het verleden zijn op economisch gebied in verschil-
lende bediijfstakken contactcommissarissen met succes
opgetreden.

Ten aanzien van de kindertoeslagen stelt het rapport
enkele wijzigingen in de kinderbijslagwet voor, nl. los-
maken van den band met het verdiende loon (dit is in-
tusschen door het K. B. van 22 September 1945 reeds
bereikt, waarbij de kindertoeslag op f 0,40 per dag per
kind werd gebracht), uitkeering vanaf het tweedekind
en eventueele verhooging der bedragen. De premieheffing
wil het rapport op werkgevers en werknemers samen laten
rusten. Een gedeeltelijke uitkeering in natura (zooals in
Engeland bestaat naast de ,,Family allowances Bill”)
wordt afgewezen.

Tenslotte een enkele opmerking over de financiering
der voorstellen, waarop hoofdstuk 8 licht laat vallen.
De vraag ,,Can we afford it?” werd in Engeland herhaal-
.delijk gesteld en ook hier te lande zal menigeen zich
afvragen, of de financiering van de vèaande voor-
stellen voor ons land mogelijk zal zijn. He1 rapport blijft
hier betrekkelijk vaag, omdat de Commissie niet over
de noodige gegevens kon beschikken. Toch worden enkele
hoofdpunten naar voren gebracht, o.a. de overweging,
.dat het sociale zekerheidsstelsel slechts het na,akte be-
staan van den verzekerde en zijn gezin bewaart, waaruit
de gevolgtrekking wordt gemaakt, dat deze minimum-
voorziening recht op prioriteit kan laten gelden bij de
financieele uitgaven. Overigens wordt er op gewezen, dat tegenover de nieuwe uitgaven andere lasten zullen
wegvallen, zooals hijv. groote bedragen aan werkloozen-

steun. Ook voor belanghebbenden zelf zal in vele gevallen
van een- verschuiving der uitgaven sprake zijn, zoo bijv.
bij de nieuwe onder de verzekering te brengen groepen,
.die thans vrijwillig verzekerd zijn. De vraag, wat wij ons
sociaal kunnen veroorloven, hangt af van de ontwikkeling
van het maatschappelijk inkomen. Te dien aanzien is het

rapport optimistisch gestemd, al worden hiervoor geen
cijfers verstrekt. In ieder geval zullen met de. invoering
van het sociale zekerheidsstelsel gepaard moeten gaan
zeer drastische maatregelen tot het voorkomen en be-
strijden der massawerkloosheid. Immers, slaagt men
daarin niet, aldus het rapport, dan wordt de geprojec-teerde voorziening onbetaalbaar en onuitvoerbaar. In
dit verband wordt een financieele politiek bepleit, die
rechtstreeksche beïnvloeding van de conjunctuur ten
doel heeft. Daarvoor zou de begrooting in 2 deelen dienen

3)
Ook de hier voorgestelde organen zullen in het kader der thins
nagestreefde bedrijfsorganisatie nader onder het oog dienen te
worden gezien.

te wrden gesplitst, ni. een gewone begrooting over de
jaarlijks terugkeerende uitgaven en een buitengewone
begrooting voor het reguleeren der conjunctuur. Ook
de belast ingpolitiek krijgt hier een taak om den opgang
der conjunctuur te remmen en in tijden van neergang
het economisch leven te stimuleeren. Wij wezen er reeds
op, dat de uit belastingen te halen staatsbijdrage voor
de sociale zekerheid moet worden gezien als correctie
in de verdeeling van het maatschappelijk inkomen. De
belastingen gaan aldus dienen tot het verkrijgen van
een meer rechtvaardige sociale orde.
Intusschen erkent ook de Commissie, dat niet alle
voorgestelde maatregelen dadelijk zullen kunnen wotden ingevoerd. Men zou kunnen beginnen met het vaststellen
van minimumloonen. Zoodra het productieproces weer
op gang is gebracht zal de sociale verzekering dienen te worden uitgebouwd. In dit verband valt er op te wijzen,
dat ook volgens het Beveridge-pla,n de staatsbijdrage
geleidelijk zou worden opgevoerd. –

Het rapport der Commissie-van Rhijn is de grondslag
voor de op dit gebied te nemen maatregelen, welke op
het oogenblik in studie zijn. In de troonrede van 20 No-
vember 1945 w’ordt gezegd: ,,Op den grondslag van een
reeds in Londen tot stand gekomen rapport wordt een
herziening der sociale verzekering uitgewerkt, die deze
van arbeidersverzekering zal doen uitgroeien tot een
algemeene volksverzekering, in de eerste plaats teneinde
te komen tot een betere verzorging
ïoor
den ouden dag”.
Met belangstelling wachten wij af, tot welke concrete
voorstellen op het terrein der sociale zekerheid dit zal
leiden. In hoeverre hierbij ook aan de ,,economische
zekerheid”, waarover wij in den aanvang spraken, aan-
dacht zal worden gewijd, zal dienen te worden afgewacht.
Naschrift:
Na het samenstellen van dit artikel versche-
nen, als afzonderlijke uitgave, de bijlagen, behoorende bij
deel T en deel II van het rapport. Men vindt hierin een
schat van gegevens betreffende de geldende voorzieningen
in Nederland, Engeland, de Vei’eenigde Staten, Canada,
Nieuw-Zeeland en Australië, alsmede de bestaande plannen
in enkele dezer landen.
Tenslotte zij vermeld, de kort geleden bij het Engel-sche Lagerhuis ingediende ,,National Insui-ance Bill”, die in verschillende opzihten verder gaat dan het plan,
vervat in het, najaar 1944 aan het Lagerhuis gezonden,
,,White Paper”. Er zal later nog gelegenheid zijn, op het.
nieuwe wetsontwerp terug te komen, waarvan de be-
spreking thans te veel plaatsruimte zou vergen.
Mr. Ir. A. W. QUINT.

HET VOORONTWERP

OP DE BEDRIJFSCHAPPEN.

Het zwaartepunt in de door Minister Vos ontworpen
Organisatie ligt bij het bestuur van het bedrijfschap.
De grote meerderheid der bestuursleden wordt aange-
wezen door organisaties van ondernemers en arbeiders
1)

in de betrokken bedrijfstakken; de benoeming van ten
hoogste een derde van het aantal bestuursleden, die
echter slechts adviserende stem zullen hebben, ka.n wordesi
voorbehouden aan door de Ki-oon aan te wijzen lichamen
en aan de Kroon zelf. Voorzitter van het bestuur is een
commissaris, die door de Kroon wordt benoemd.
Men herkent in deze constructie onmiddellijk een
poging om evenwicht te bevorderen tussen groepsbelang
en algemeen belang. Vertrouwensmannen van bedrijfs-
genoten, toegerust met vakdeskundigheid, gedrongen tot
.nel handelen, hebben hier
,
samen te werken met ver-

‘) Het ontwerp van wet spreekt van ,,werknemers en onder

nemers”, de Memorie van Toelichting van ondernemers en werk-
nemers’. Uiting van neutraliteit of voorkeursvolgorde van twee
verschillende ontwerpers?

27 Februari
1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
S
139

trouwensmannen van vele bedrijfstakken overkoepelende
lichamen (zoals een Nijverheidsraad, een Middenstands-
raad, of ruimer gezien een Sociaal-Economische Raad)
en met een vertegenwoordiger van de centrale Overheid,

die voor het algemene welzijn hebben te waken en de
doeleinden der algemene regeringspolitiek tegen mogelijke
groepsbelangen moeten beschermen. Aan individuele belangen is geen aandacht geschonken.
De bestuursleden worden benoemd door die organisaties
van bedrijfsgenoten, welke door de Kroon daartoe zijn
aangewezen. In zijn inleidende brief deelt de Minister
mede, dat in iedere branche slechts één representatieve
vertegenwoordiging – hetzij een enkele vereniging,
hetzij een federatie van verenigingen – van ondernemers

en één van werknemers kan worden erkend. De stem van
de dissidenten gaat dus verloren, dringt niet door tot hel
bestuur van het bedrijfschap, althans niet langs de weg
der vertegenwoordiging. In de discussies wordt die stem niet vernomen, althans niet met het gewicht der vakdes-
kundigheid.

Men denke niet, dat een stelsel van evenredige ver-tegenwoordiging hier zou kunnen baten. FIet bedrijf-
schap omvat een aantal verwante bedrijfstakken, die
nog niet eens allemaal door een bestuurslid kunnen worden
vertegenwoordigd, zodat elke branche tea hoogste één lid
van het bestuur zal kunnen aanwijzen. In deze situatie
mag men niet verwachten, dat enige branche iemand tot
bedrijtschapsbestuurder zal aanwijzen, die op het punt
van de bedrijfsbelangen iets anders wil dan de meerder-heid der bedrijfsgenoten. De afwijkende wensen kunnen
dus slechts tot uiting komen door binnenkamerse voor-
lichting.

• Die voorlichting zal wel noodzakelijk zijn, want hel
bestuur van het bedrijfschap heeft grote macht over de

bedrijfsgenoten. liet kan besluiten nemen – in art. 23
wordt zelfs gesproken van ,,verordeninge’n” en ,,overige
besluiten” – met betrekking tot:

de voortbrenging en verdeling van goederen;
de prijzen van goederen en diensten;
de mededinging;


• de in-, aan-, uit- en doorvoer;
de vestiging, uitbreiding en stillegging van bedrijven;
de mechanisatie en rationalisatie van bedrijven;
de normalisatie van voortbrengselen en bedrijfsmiddelen;
• de financiering en winstuitkering van ondernemingen;
de administratie van ondernemingen;

de lonen en andere arbeidsvoorwaarden;
de vakopleiding, omscholing en herscholing en de vast-
stelling van de getalsverhouding van werknemers in on-
dernemingen en bedrijven;

de verruiming van de werkgelegenheid en de bestrijding
van werkloosheid;

de voorziening in de gevolgen van werkloosheid;
vaste organen van overleg tussen werkgevers en werk-
nemers in een onderneming; fondsen en andere instellingen in het belang der werk-
nemers.

Zelfs kan het bestuur een bedrijf verplichten tot in-
levering van enig product of bedrijfsbestanddeel.
Tegenover die grote macht vormt de commissaris een
tegenwicht. Hij kan de uitvoering van een bestuursbesluit
dertig dagen opschorten door het, mits binnen drie dagen

nadat het besluit is genomen, aan den Minister ter schorsing
of vernietiging voor te dragen. En de Minister kan eL n
besluit, al dan niet op voorstel van den commissaris,
schorsen of vernietigen, wegens strijd met de wet of met
het algemeen belang. Bepaalde besluiten behoeven zelfs
de – uitdrukkelijke of stilzwijgende – goedkeuring
van den Minister. Door deze tegenwichten wordt het al-
gemeen belang beschermd, indien het bestuur een daar-
mede strijdig groepsbelang boven het algemene zou laten
overwegen.

De Minister is daarvoor niet al te zeer bevreesd. In de

Memorie van Toelichting geeft hij als zijn mening te kennen,
,,dat van vele vooraanstaande ondernemers en arbeiders,
waar deze geroepen zouden worden tot een publiekrechte-

lijke functie,wel kan worden verwacht, dat zij, in. gevallen,
waarin bedrijfsbelang en algemeen belang met elkaar in
strijd zijn, het algemeen belang in zeer vele gevallen zullen
laten prevaleeren”. Konden wij dit optimisme van dezen
bewindsman delen, dan zou het vraagstuk veel van zijn
moeilijke en netelige kanten verliezen. Maar onze ervaring
is anders. Zeker, wij kennen ook die hoogstaande en
maatschappelijk vooraanstaande personen, die eigen- en
groepsbelang bij het algemeen belang vermogen achter
te stellen. Maar brengt de groep dezulken naar voren ter
vertegenwoordiging van haar gi’oepsbelangen? Midas
hoort nu eenmaal liever Pan dan Apollo.
Dr. J. F. de Jongh, wiens recent proefschrift ,,De
organen der sociaal-economische ordening” denkbeelden
en voorstellen bevat, die grote overeenkomst vertonen met
de hoofdlijnen van het voorontwerp, maakt ten deze
enkele frappante opmerkingen. Zo schrijft hij over de
leiders der groepen: ,,willen zij het contact met de groep
niet verliezen, dan moeten zij, althans tot op zekere hoogte,

de groepsbelangen soms laten domineren”. En verderop:
,,bij het optreden van de vertegenwoordigers dier groepen,
zowel in het openbaar als in de adviesorganen der Over-heid, bleek maar al te vaak, dat ook deze vertegenwoor-
digers zich niet of onvoldoende van het groepsegoisme
konden of wilden distanciëren”. (Beide citaten blz. 80
van het proefschrift).

Zeker, ook Dr. de Jongh toot enig optimisme: hij
neemt een evolutie ten goede waar. Naast de mogelijkheid,
dat leiders, die hun groep in maatschappelijke houding
vooruit zijn, die groep medetrekkert en opvoeden tot
groter sociaal besel
2
), constateert hij een ,,veredeling” van
het eigenbelang ,,in dien zin, dat @eeds meer het verder-
liggende eigen-belang, het , ,welbegrepen” eigen-belang,
tot drijfveer wordt. Dit nu pleegt in de meeste gevallen
een veel geringere divergentie van het algemeen belang
te vertonen dan het eigen-belang op korten termijn”.
(Blz. 81). Wij ondei’schrijven deze uiting gaarne, maar
merken op, dat dit welbegrepen eigenbelang meestal het
beste wordt onderkend in de best geleide bedrijven, die
geenszins representatief zijn voor de groep. Integendeel:
in ons tweede artikel (,,E.-S.B.” van 20 Febr. 1946, blz. 124)
hebben wij uiteengezet, hoe juist het best geleide bedrijf,
tegen het gi’oepsbelang in, zijn *elbegrepen eigenbelang
kan behartigen, dat in zulk een geval met het algemeen
belang parallel kan gaan. Is het nodig, voorbeelden te
geven van het te hoop lopen van de groep tegen den
vernieuweuden concurrent, wiens moderne impuls later
door de gemeenschap (op enkele verouderde, verschrom-
pelde bediijfsgenoten na) werd gepi’ezen?

Die vernieuwing is zé gewichtig, van zulk een vitaal
belang, dat belemmerende maatregelen daartegen funest
zouden zijn. Zijn het tegenwicht van dért commissaris
tegen een kortzichtig groepsbestuur en het vernietigings-
recht van den Minister tegen een tyrannieke verordening
voldoende tegenwicht?

De commissaris is het belangeloze, maar tevens ondes-
kundige element in het bestuur van het bedrijfschap.
Als ondeskundige op vakgebied is hij wat dat betreft de
mindere van de bedrijfsgenoten, die deel uitmaken van
het bestuur. Tenzij hij een man is van grote bekwaamheid
en diep inzicht zal hij onder de invloed geraken van de bestuurders. Zijn dagelijkse werkzaamheden liggen bij
het bedrijfschap; hij heeft derhalve niet per se een brede
gezichtseinder buiten dd sector van het economisch
leven, dat door het bedrijfschap wordt bestreken. Evenals

‘)
De Jongh geeft implicite toe, dat dat nog maar een moge-
lijkheid is. De oorlogsomstandigheden waren .
i.
ongunstig.
Wel
heeft men objectieve figuren zien optreden, figuren van formaat,
maar zijn die er niet altijd
geweest? Zal men die in de eerste plaats
uitkiezen ter vertegenwoordiging van de groep? Zullen dat niet
de leden worden, aangewezen door de algemene lichamen?

140

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Februajl
1946

de bedrijfsgenoten zal hij het algemeen belang zien uit de
gezichtshoek van de bedrijfstakken, waaraan hij is ver-
bonden.

De Minister en zijn ambtenaren, van wie wel een brede
blik mag worden verwacht, daar zij het gehele economisch
leven als een geheel van samenhangende sectoren hebben
te zien, zullen niet in staat zijn, alle verordeningen en
besluiten, die de verschillende bedrijfschappen uitvaardigen,
nauwkeurig en grondig te onderzoeken op strijd met. wel
of algemeen belang. Appelanten zullen vaak niet tijdig
gereed zijn om den Minister op bedenkelijke verordeningen
of besluiten attent te maken: zij nemen van die verorde-
ningen eerst kennis, nadat zij zijn uitgevaardigd en dan
kosten studie en overleg met collega’s en raadslieden vrij
veel tijd. Het zal moeilijk zijn, bij verrassing uitgevaardigde
besluiten te toetsen en er is dus veel kans op, dat ook dit
tegenwicht weinig effectief blijkt. Ware het niet beter, de zaak om te keren en de verorde-
ningen te laten uitvaardigen door den Minister, waarbij hel
bestuur van de bedrijfstak het ontwerp zou kunnen
maken, zijn deskundigheid en voortvarendheid effectiel
daarbij gebruikend, terwijl de Minister verplicht was.
het ontwerp te (doen) toetsen aan het algemeen belang?
Dit zou ook het voordeel medebrengen, dat er alleen ver-ordeningen zouden tot stand komen, indien het algemeen
belang dat eiste, wat iets anders is dan dat het algemeen
belang er niet kennelijk door wordt geschaad. Indien hel
positief dienen van het algemeen belang het criteiium was
en bovendien de ontwerpen, alvorens tot verordening te
worden verheven, aan openbare critiekwerden onderworpen,
zou men beter tegenwicht vinden tegen het gevaar, het-
welk van de zijde van het groepsbelang dreigt. De bedrijf-
schappen zouden dan tot taak hebben de voorbereiding
van de verordeningen en de uitvoering ervan, voorzover
de Minister die aan hen zou opdragen.
Tegenover deze gedachte zullen velen stellen, dat de
jarenlange practijk van de Nederlandse bestuursregeling
heeft uitgewezen, dat een stelsel met verordenende be-
voegdheden van sectororganen onder toezicht van een
met vernietigingsrecht toegerust centraal orgaan perfect kan functionneren. In tal van publicaties over dit onder-
werp, ook in het vermelde proefschrift van de Jongh,
wordt de opzet van het gemeentebestuur als voorbeeld
gesteld. Inderdaad, de overeenkomst is frappant. Een
bestuur,, bestaande uit leden, die door de betrokken
groep worden aangewezen, vertoont overeenkomst mei
de gemeenteraad, met dit verschil, dat de gemeenteraad
alles in het openbaar behandelt. De door de Kroon be-
noemde commissaris, die het bestuur presideert, besluiten
ter schorsing of vernietiging aan den Minister kan voor-dragen, met de uitvoering der besluiten is belast, daarbij
met grote macht is toegerust, en die het bedrijfschap
naar buiten vertegenwoordigt, lijkt in vele opzichten op
den burgemeter. Het dagelijks bestuur van ten hoogste
vijf leden, bestaande uit den commissaris en enige door het bestuur uit zijn midden aangewezen personen, doel
denken aan het college van B. en W. Het schorsings- en
vernietigingsrecht van den Minister en de eis van mi-
nisteriële goedkeuring voor besluiten, waarbij heffingen
worden opgelegd, tonen eveneens grote gelijkenis met het
gemeenterecht. Waar dit voor de gemeenten jarenlang
zo bevredigend heeft gewerkt, schijnt het voor de hand te
liggen, op het gebied van bedrijfsleven dezelfde organisatie
te scheppen.

Er is echter een zéér groot verschil tussen gemeenten en bedrijfschappen. Wat de gemeentebesturen besluiten
heeft slechts gelding en ook slechts invloed binnen de
gemeente. Een verordening, door Middelburg uitgevaar-
digd, heeft geen werking in Groningen of Maastricht,
ook niet indirect. De gemeentebesturen zijn baas in
eigen huis, maar ook niet daarbuiten. Dat is met bedrijf-
schappen anders. Als het bedrijfschap voor metalen
de voortbrenging, de invoer en/of de prijzen van machines

en onderdelen daarvan zodanig regelt, dat het gehele
verdere bedrijfsleven daardoor wordt belast, dan grijpen
de verordeningen van die ene bedrijfstak diep in in de
toestanden in andere sectoren van het economisch leven.
Als een bedrijfschap, waaronder de productie van bepaalde
noodzakelijke levensbehoeften ressorteert, de rationali-
satie van de voortbrenging daarvan tegenhoudt en
daardoor de daling van de kosten van het levensonderhoud
belemmert, dan ondervindt het gehele maatschappelijk
leven, daaronder begrepen alle andere bedrijfstakken,
de invloed daarvan. Er zijn haast geen belangrijke rege-
lingen denkbaar, welker werking zich bepaalt tot de
enkele sector, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;
daarvoor is de economische interdependentie te groot. Dââ-om kan de autonomie, die in het gemeentelijk be-
tuursysteem zo lange tijd gunstig heeft gewerkt, niet
p het gebied der bedrijfschappen worden overgeplant.
Dââ’om dienen verordeningen niet te worden uitge-
vaardigd dan nadat zij aan het algemeen belang zijn
getoetst.
Moet alles dan weer over den Minister lopen, moet
dat weer worden een ordening van bovenaf met alle
daaraan verbonden ,,arn’tenarij, ondeskundigheid en

trage gang van zaken”? Wij zeiden reeds, dat de orga-
nisaties der bedrijfsgenoten kunnen voorbereiden en
uitvoeren. Tot die uitvoering kan worden gerekend het
maken van regelingen op ondergeschikte punten, waar-
van de regeling aan die organisaties is opgedragen. Voorts
kunnen die organisaties vruchtbaar werkzaam zijn tot
het tot stand brengen van vrijwillige samenwerking.
Dan kan iedere groep zich organiseren zoals zij zelve
wil, behoeft er geen bindend schema daartoe te worden gevolgd. Maar het uitvaardigen van bindende verorde-
ningen raakt steeds het algemeen belang en moet dus
centraal geschedèn, na openbare behandeling, althans
publicatie van het ontwerp met gelegenheid voor belang-
hebbenden om hun mening daarover kenbaar te maken.
De Minister kan die behandeling overlaten aan een ad-
viescommissie, teneinde de ,,willekeur van de ambtenarij”
uit te sluiten. De toetsing van de voorstellen aan het
positieve algemeen belang en de afwijzing van piellut-
tige, bemoeiallige en te ver gaande oniwerpen, zullen
na een eerste overvloed de lust ‘tOt het maken van druk-
kende reglementeringen wel doen bekoelen en de werkelijk
ernstige voorstellen doen overblijven. De wal keert ten
slotte het schip. Alleen op deze wijze kan zowel dienen van enkel en
alleen het algemeen belang, alsook matiging in het ver-
ordenen worden verkregen. Overmaat van bindende
bepalingen leidt te licht tot het gemeengoed worden van
de overtuiging, dat overtreding geen zonde is, en wat blijft er dn van de moraal. en van de orde over? Voor
die overmaat behoeft géén vrees te bestaan, als alle ver-
ordeningen tevoren positief aan het algemeen belang
moeten worden getoetst, wèl als zij verhindend worden,
zo het algemeen belang er niet door wordt geschaad of
de Minister niet binnen een maand ervan is overtuigd
(art. 55), dat het algemeen belang erdoor wordt bedreigd.
In allerlei gevallen, in ons vorige artikel
3)
onder 2b en 8

vermeld, zijn in het laatste geval besluiten ie verwachten,
die het algemeen belang oppervlakkig gezien niet schaden,
maar die het algemeen belang evenmin vereist. De veel-
heid van zulke besluiten leidt zo licht tot dwingelandij, en
tot overtreding als verzet daartegen of zelfs als sport.
Tot dwingelandij leidt ook een te grote macht, vooral
als degene, die daarmede is toegerust, niet capabel is
om hem goed te hanteren. De bedrijfschappen krijgen
volgens dit voorontwerp zeer grote macht. Men zie slechts
hierboven het lijstje van aangelegenheden, waarover zij besluiten kunnen nemen. Daaronder zijn er, die tot dus-
verre tot de competenties van de centrale regering he-
hoorden, zoals de in- en uitvoer, de vestiging, de werk-

‘)
Zie ,,E.-S.B.” van 20 Februari 1946, blz. 125.

27 Februari 1946

ECONOMISCH-STAflSTISCHE BERICHTEN

141

verruiming en de voorziening in de gevolgen der werkloos-
heid. Daaronder zijn er. ook, waarvan velen het gemeen-
schappelijk belang niet gemakkelijk beseffen, zoals finan-
ciering en winstuitkering. Daaronder zijn er zelfs, waar-
van men zich afvraagt, of er enig groepsbelang hij is
betrokken, zoals de aanvoer en de doorvoer.
En het is’zéér de vraag, of voor zulk een macht, die,
gelijk wij zagen, ingrijpt in de verhoudingen in andere bedrijfstakken, de bedrijfschappen wel voldoende met
inzicht en belangeloosheid zijn toegerust. Eenzijdigheid,
zowel van blik als van belang, is daar zeker nieuitges1oten.
Belemmering van de vrnieuving evenmin. Zelfs de des-
kundigheid is nog onzeker, gezien het grote aantal be-
drij fs takken, door één bedrijfschap omvat.
Voorzover er verordeninen nodig zijn dienen zij van
de Regering te komen. Laat men het uitvaardigen
ervan over aan deze kunstmatig geconstitueerde bedrijf-
schappen, die de nadelen hebben va’i organisaties van
bedrijfsgenoten zonder de voordelen, dan is het gevaar
groot, dat verordenen zich tot ordenen gaat verhouden
als verspreken tot spreken, verdwalen tot dwalen, ver-
gaan tot gaan.
p

AANTEEKENINGEN.

EEN ENOELSCIIE STEM OVER NEDERLAND.

Het bekende Engelsche weekblad ,,Tiie Economist”
publiceert in zijn nummer van 16 Februari ji., onder den
titel ,,Rebuilding 1

lolland”, een overzicht van den weder-
opbouw, zoowel in economisch als in politiek opzicht,
van ons land. De schrijver vafi dit artikel beperkt zich niel
tot generalisaties, doch blijkt merkwaardig goed ingelicht
te zijn over de ontwikkeling van ons land sinds de be-
vrijding en over de huidige situatie. Nederland heeft, zoo
wordt gezegd, sinds het dieptepunt in Mei 1945, een bui-
tengewone verandering ondergaan, en het is werkelijk
opvallend, hoe snelde Nederlanders tot een meer normaal
en ordelijk bestaan zijn teruggekeerd. De voedselpositie is
buitengewoon verbeterd, t.a.v. vis – in het voorjaar
t.a.v. groenten – is er reeds weer sprake van een surplus.
Het transportsysteem wordt met den dag beter. Textiel
en schoenen komen weer in ruimere
mate
beschikbaar
(schrijver weet precies te vertellen, hoeveel paar schoenen
wij in de Vereenigde Staten hebben gekocht en hoeveel wij
er zelf denken te produceeren), de industrieele productie
toont een voortdurend stijgende lijn en het droogleggen
der geïnundeerde gebieden is reeds bijna voltooid. Ook de financieele situatie is aanzienlijk verbeterd als gevolg van de geldsaneering.
In verband met deze gunstige ontwikkeling begint de
zorg voor de primaire levensbehoeften op den achtergrond
te geraken en trekken problemen van wijdere strekking de
aandacht der Nederlanders: de Indonesische kwestie,
problemen van binnenlandsche politiek en van de wereld-
politiek als geheel. Over de moeilijkheden op Java en hel standpunt der Nederlanders ten opzichte hiervan, is ,,The Economist” zeer goed ingelicht. Ook de politieke situatie
in het binnenland wordt helder uiteengezet, waarbij ge-wezen wordt op het streven naargroorepolitiekeeenheid,
dat in de Partij van den Arbeid (Labour Party!) tot uit-
drukking komt.

De weg naar volledig herstel is echter niet zonder hin-
dernissen. Het centrale probleem is de kolenvoorziening.
Met veel moeite werd in November 1945 een productie
van 24.000 ton per dag bereikt – de vooroorlogsche
productie bedroeg ongeveer 40.000 ton per dag – en
sindsdien is weer een daling ingetreden. De Nederlandsche
autoriteiten spreken derhalve ,,as seriously as Mr. Shin-
well” over de bedreiging van den wederopbouw door
daling van de kolenproductie.
Een tweede moeilijkheid van direct belang is de finan-ciering van den internationâlen handel, nu het Nederland-

sche productie-apparaat nog niet op volle toeren draait
en dringend importen noodig heeft. Weliswaar zijn ver-
schillende leeningen in het buitenland verkregen, maar
deze dekken de behoeften van den wederopbouw slechts
gedeeltelijk, en bovendien roepen ze een ,,long-term pro-
blem of repayment” in het leven.
Het zijn de problemen op langen termijn, die Nederland
de meeste zorgen baren. De rijkdom van het land berustte
vÔôr den oorlog op twee pijlers: Nederlandsch-Indië en
den handel met Duitschland; beide zijn wankel geworden.
Wat Indië betreft: verre van winsten uit de overzeesche
gebiedsdeelen aan te trekken zal Nederland zich integen-deel opofferingen moeten getroosten voor den wederop-
bouw in deze gebieden. En Duitschland? De Nederlanders
spreken reeds over een fundamenteele verandering in hun
economische structuur: industrialisatie, met overneming
van de vroegere Duitsche afzetmarkten. Weliswaar be-seffen zij zeer goed, dat andere landen – Zweden, Zwit-
serland, Tsjecho-Slowakije, de Vereenigde Staten en En-
geland— ,,a much better start in the race” hebben, maar hun energie wordt hierdoor niet verzwakt. De waarheid
is, dat niets het verlies van de grootste afzetmarkt van
Continentaal Europa kan compnseeren, en dat de Neder-
Ianlers dit vermoedelijk spoediger zullen voelen dan eenig
ander land. Nederland in 1939 was rijker, maar daarom
nog niet gelukkiger; Nederland in 1946, zoo besluit ,,The Economist” zijn waardeerende beschouwingen, heeft nog
een moeilijken weg voor zich, ,,but the nation is marching
strongly and in step”.

DE TOEICOMST VAN DUITSCHLANDS FINANCIËN.

Eenige bijzonderheden over Duitschiands financiën
ontleenen wij aan ,,The Banker” van Januari 1946
1).

Wat het bankwezen betreft, is er een groot verschil
ontstaan tusschen de Russische en de westelijke zônes. De
Russen hadden reeds véér de overeenkomst van Potsdam
alle bestaande banken – en verzekeringmaatschappijen
– gesloten. Ze vervingen deze door nieuwe banken,
waarover niet veel bekend is; ze schijnen voornamelijk
op locale basis besparingen op te nemen, terwijl geen lee-
ningen van beteekenis aan het.bedrijfsleven worden ver-
strekt. In de westelijke zônes daarentegen zijn de oude
banken gehandhaafd, terwijl de Engelschen voor hun zône
in Hamburg een soort centrale bank hebben opgericht.
Dit onderscheid hangt samen met een ander probleem, waarover evenmin eenstemmigheid bestaat. Wat moet er
met de Duitsche staatsschuld gebeuren? De Russen zijn
de opvatting toegedaan, dat met den val van het Rijk
ook de staatsschuld vervallen is, terwijl in de westelijke
zônes deze schuld niet als vervallen, .doclf slechts als op-
geschort wordt beschouwd. Over de verdere afwikkeling
bestaat voorts, ook tusschen de westelijke mogendheden
geen overeenstemming. In het algemeen zijn er betreffen-
de dit probleem drie opvattingen te onderscheiden:
Handhaving van de staatsschuld, op grond van de
overweging, dat vervallenverklaring ervan, via een on-
gunstige uitwerking op hét bankwezen voor het land als
geheel, verdere chaos zou veroorzaken; wanneer een zekere
prijsstijging werd toegelaten, zou, al dan niet met behulp
van renteverlaging, op den duur althans gedeeltelijk aan

den dienst der staatsleeningen kunnen worden voldaan.
Vervallenverklaring van de staatsschuld, op grond
van de overweging, dat het Rijk als volledig bankroet kan worden beschouwd, terwijl in de toekomst groote
uitgaven voor wederopbouw, besettingskosten e.d. noodig
zullen zijn.

Handhaving van een gedeelte der staatsschuld alsfinan-
cieele ,,veiligheidsklep” voor de toekomst, m.a.w. Duitsch-
lands financieële positie mag in de toekomst, niet sterker
zijn dan die van de andere West-Europeesche landen.
‘) L. G. Newton: ,,Tlie future of Germanv’s Finances” in
,,The
l3ankei

” van Januari 1946.

142

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Februari 1946

Eén van de onderwerpen, waarover tusschen de vier
bezettende mogendheden wel overeenstemming bestaat,
vormen de belastingen. Reeds zijn de belastingen eenmaal
verhoogd en een verdere aanzienlijke verhooging staat
binnenkort t.e wachten. 1

liermede wordt tweeëi’lei doel
beoogd: reductie van de verschillende locale budget-
deficits – budgetten voor een zône als geheel bestaan
tot nu toe nog niet – en eliminatie van althans een deel
van het enorme koopkrachtsurplus.
Dit koopkra.chtsurplus vormt een verder groot financieel
probleem. Symptoom hiervan is de Berlijnsche zwarte
markt, die ondanks vele razzia’s hardnekkig blijft voort-
bestaan. Berlijn is echter, wat dit betreft, niet, representa-tief: elders beteekent de zwarte markt weinig, in de eerste
plaats, omdat de Duitscher nog steeds erg gedwee schijnt
te zijn en zich meestal wel houdt aan de bepalingen van
den bezetter; in de tweede plaats schijnt het gebrekkige
personenvervoer bezoek aan boeren en markten op eenigs-
zins omvangrijke schaal te verhinderen.

Men heeft nog geen beslissing genomen inzake de vraag,
wat er met de overvloedige geldeirculatie moet gebeuren;
in elk geval dient, alvorens stappen kunnen worden ge-
daan, volledige overeenstemming tusschen de vier bezetters
te worden bereikt.
Bij al deze

problemen staat echter éin ding wel vast:
de ,,Big-Six”-banken zullen niet in hun oude glorie her-
rijzen. Het tegengaan van een excessieve concentratie an
economische macht, zooals het Duitsche bankwezen dat
te zien heeft gegeven, maakt een essentieel onderdeel uit
van de economische ontwapening van Duitschiand.

Mededeeliugen van de Kamer van Koophandel

en Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam.

Te Rotterdam aangekomen zeevaartuigen gedurende de
5e week, van 27 Januari t/m 2 Februari 1946, onder-
s’heiden
flr
de landen va,n herkomst.

Aantal

L
an
d
e
n
:eevaar-

Ne.to m
3

tuigen

2,83 m
3
=lreg.t.

Europa

.

.

•1

België

………………3′

6877

Duitschland ……………3

3998
Frankrijk

……………4

13285
Groot Brittannië en Ierland

31

70401
Nederland

…………..1

1

1545
Nederland (met vrijstelling

van inklaring) ………….

. 3

2455
Noorwegen …………..•

4

15549
Portugal

.- …………….-

1

721

Zweden ……………….1

6564

Azië

Britsche gebieden

Afrika
Britsche gebieden
Fransche gebieden

Amerika

Canada•

……………..1
Chili

………………….1
Cuba

………………..1
Nederlandsche gebieden

2
-Peru

……………………1
Vereenigde Staten ………10

A ustralië

Britsche gebieden

1

1

17844

Totaal

………………..
1

71

33t054

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De situatie op de geldmarkt kenmerkte zich deze week
door een zeer geringen omvang van zaken bij prijzen,
welke practisch gelijk waren aan de in het voorgaande.
overzicht vermelde koersen. Driemaands papier werd
verhandeld tegen
13/16
pCt. viermaands promessen tegen
1 pCt. en halfjaarspapiei tegen
1/16
pCt. De langere
termijnen gaven iets hoogere noteeringen te zien; zoo werd
voor October en November papier
/16
pCt. geboden.
Sedert de scherpe daling in de discontokoersen van mid-
den Januari 1941 zijn de prijzen voor het kortloopende
papier wel eenigszins gestegen. Driemaands promessen
kwamen van
7
/
8
pCt. op 1
3
/
36
pCt., maar het langer loopende
papier werd steeds tegen practisch gelijkblijvende dis-
conto’s verhandeld. Het verschil in prijsverloop wordt
voornamelijk veroorzaakt door de mogelijkheid, om de
inschrijvingen op de 3 pCt. Grootboekschuld 1946 met.
schatkistpapier te betalen, dat tegen Agentsprijzen wordt
overgenomen. Het ingeschreven bedrag is van dien om-
vang, dat gemakkelijk met het aan kortloopend papier
uitstaande bedrag kan worden betaald.
Op de Amsterdamsche effectenbeurs krimpt de handel
geleidelijk verder in. Het aanbod van spaarcertificaten
is sterk a(genomen, zoodat dit ongetwijfeld aantrekkelijke
beleggingspapier Vrij snel is geklasseerd.
De staatsleeningen vertoonden per saldo een kleine

koersstijging t.o.v. de noteeringen aan het einde van de
voorafgaande week. De stijging beperkte zich tot 3/

‘/4
pCt. De 3
1
/
pCt. leeningen kwamen dan ook op /16

pCt. en de 3 pCt. 1936 op
1029/16,
althans wat de groole
coupures betreft. In gemeénteleeningen ging bijzonder weinig om; een groot aantal fondsen bracht het niet tot
een noteering. De pandbriefkoersen ondergingen wel
eenigermate den invloed van de in gang zijnde conversie-beweging, maar op de overige categorieën va’n obligatie-
leeningen was van dien invloed nog niets te bespeuren,
eerder was het tegendeel het geval. In hoeverre de markt
hier juist oordeelt, met name t.a.v. staatsfondsen, is âan
gerechten twijfel- onderhevig..

STATISTIEKEN.

DE NEDEJILANDSCHE DANK.
(Voornaamste posten In duIzenden guldens)

Binnénl. wissels 1

Data
Mt
,
nt
,
muntmate-
riaat en
deviezen
)

lopen marhlpapier,
beteeningen, coor
-I
1
schotten alh
Rijk
1
en diverse
rekeningen
‘)

I
Totaal
1

activa
1

Totaal
opeischb.
schulden

18 Febr. ’46
1
5.377.386
203.771

1
5.654.300
4975382
1-1

’46

1
5.383.257

1
231.423

1
5.687.720 5.009.423
4

,,

’46

1
5390.718
233.755

t
5.697.513 5.025.108
28

Jan. ’46
1
5.286.506 218.455

1
5.578.003
4.985.638
21

,,

’46

1
5.258.117

1
221.197
1

5.552.356
4.987.096
14

’46
5.255.404

1
228.714 5.557.164
4.987.684
7

,,

’46
1

5.253.251

1
210.958
5.537.255
5.066.246
31

Dec. ’45
1

5.252.839

1
212.949
1

5.538.844
5.166.065
6

1Iei

’40
1

1.173.319

1
248.256
1

1.474.306 1.424.016

Banhbit jet-
Saldi
J3anhassig-
Schatkist-
pape’
Data
ten
in om
natiën
en
,-

djvese
Saldol3ijkI
RIC

(DIC)I
rechtstr. loop
RIC
rehensngen
onder-
pbracht.

18 Febr. ’46
2.194.786e)
2.780.463
346.716 C1,800.828
t


1-1

,,

’46
2.148.409′)
2.860.962
346.018
C1.914.895l

4

’46
2.119.729
2.905.251
340.202
CI 940.2421

28 Jan. ’46
2.025.037
2.960.293 260.350
C2.I 16.4831

21

,,

’46
1.945.521
3.041.407
233.104
C2.169.716J

14

,,

’46
1.854.851
3.132.690 237.375
C2.263.8681

7

,,

’46
1.763.990
3.202.122
238.870
C2.343.283
1
31

Dec. ’45
1.712.915
3.343.151 150.464
C2.492.9781

6 Mei

’40
1.158.613
255.174 10.230
C

22.962!

‘) De posten ,,Correspondentcn in het buitenland” en Buiten-
landsche betaalmiddelen (cxci. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder de
buitenlandsche portefeuille, in onze.n slaat samengevat als ,,deviezen”.
‘) waarvan nieuwe uitgifte (1.846.12!.
f1.890.118.

1820

1025 2632
12403 12443
6005
22730 9614 128143

27 Ftbruari 1946

ECONOMISCH-STATIS

TJSCHE BERICHTEN

143

VE1KEER
EN
VERVOER IN NEDERLAND.

Aug.

Sept.

1

Oct.
Nov.

1

Dec.
Omschrijving

Eenheid

1945

j

1945

1945

1945

1

1945

11

11,

’14

15

16

215

288

262

343

377 530

584

584

662

607
‘138

188

164

203

225
465

431

396

417

456
39

67

65

74

77
50

135

129

140

111

2

9

15

22

24
‘148

412

933

41

1288
59

262

576

718

770

107

133

,

166

146

104
1.069

‘1.213

1.514

‘1.342

952
291

302

425

349

274
272

340

291

232

207
92

‘116

169

‘123

78
147

166

212

‘180

132
76

119

‘188

215
2,0

5,6

17

21
3,3

8,3

13

15
193

227

271

270

223
39

54

57

’59

49 32

44

52

49

46
25,8

31,5

30,7

33,0

‘ 35,1
‘1.034

1.391

1.931

2.192
1.918

2.549

3.681

4.364

139

136

130

127

‘117

104

96

1.41

99

77
337

375

433

420

363

t

100.000 inwoners (in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag rcsp.
29, 29 en 54), 93 in de gemeenten met 20.000- <100.000 inwo-
Isers en 126 in de overige gemeenten.

De ernstigo verkeersongevallen.

In de periode Augustus tot en niet December 1945 bedroeg in
ons land het aantal verkeersongevallen, tengevolge waarvan per-
sonen zijn overleden resp. ernstig gewond, 510 resp. 6700, met 541
overledenen en 2052 ernstig gewonden. In de overeenkomstige
periode van 1938 ivaren de cijfers van cle ernslige ongevallen 320
resp. 1819 en van de. slachtoffers 336 resp. 1966.
In de maand December ‘1945 was liet aantal ernstige verkeers-
ongevallen n het geheele Jand 376 (December 1938: 336), wo. 74
(39) niet doodelijken afloop. Als gevolg hiervan werden 77 (42)
personen gedood en 363 (312) ernstig gewond. In December 1945
bedroeg in de gemeenten niet meer dan 100.000 inwoners het aantal
verkeersongevallen met doodelijk gevolg en die tengevolge waarvan
personen ernstig zijn gewond, 01 resp. 136. In Amsterdam 3 resp.
26, in Rotterdam 6 resp. 23 en in ‘s-Gravenhiage 6 resp. 49. In de
gemeenten met minder dan 100.000 inwoners hadden in December
1945 in totaal 611 ongevallen plaats, wo. 53 met doodelijk letsel,
166 waarbij ernstig letsel en 66 waarbij licht letsel is Ontstaan. 326
met uitsluitend materieele schade en 528 met lichamelijk letse1
en materieele schade. Bij deze 611 ongevallen waren o.a. betrokken’
• 15 trams, 474 vrachtauto’s, 18 autobussen, 284 personenauto’s,
53 motorrijwielen, 105 rijwielen, 60 wagens met trekdier, 21 hand-‘ wagens, 87 voetgangers. Hierbij zijn alleen geteld de twee objecten,
welKe liet eerst met elkander in botsing kwamen.

m

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.

UITPUTTiNG VAN HET BOUWLAID TENGEVOLGE VAN DEN OORLOG’)

Voorloopige raming van den oogst 1945

Beteelcic
opperva te

Opbrengst per Isa
‘)
Totale
opbrengst
,
.
1945
1930/1939
1945
in % van
1945
1930/1939
Qzanen:
Wintertarwe

…………………………………..
.

Isa
51 792
kg
3 060
kg

2004

65,5
x

1000

kg
103 784
Rogge
67404
2792
1 717
61,5

.
115 731
‘Winterkerst

.

………………………………

216 120
7 023
2 259 3 003
1 016
1 991
45,0
66,3
219 555
’13 986
Haver
40 729
2955
t 961
66,4
79 851
Zomercerst

…………………………………..
……………………………………..
Peuruc
lvhtcn:
‘147 541
2 399
1 769
73,7
,

261 042
Veidboonen

…………………………………..
Erwten
……………………………………….
’16 125
2327
2 102
90,3

33 888

Zomertarwe

……………..
,

………………….

32 683
7 831
2 583
2114
‘1 839
1 396
71,2 66,0
60 ‘117
10931

…………………………………….

HandeLsgewassen:
34 686
2 433 2 063
1168
690
750
33,4
64,2
23 938
1 824

Stamhoonen

……………………………………

9 425
757
646 85,3
6 086

Koolzaad

…………………………………….
Blauwniaanzaad

……………………………….
Lijnzaad

…………………………………….

Rnol-, bol. en
wortelgewassen:
9 425
5 156
4 258
82,7
40 129
Gerepeld

vlas

…………………………………

133 722
18 760
15 157
80,8
2 026 771
Consumptie-aardappelen

………………………
Irabrieksaardappelen

………………………….
38 526 26 047
15 606
59,9
601 243

‘) Uit ,,Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek”, Nieuwe Serie (No. 10) van actuecle cijfers, 17 Januari
6946, ‘) Kadastrale maat.

Indexcijfer zeevaart (inhoud)

maand-gem.
1938 = 100
Binnengekomen geladcn zeeschepen ……..
Totaal

……………………………..aantal
B.R.T. inhoud ………………………..1000
Idem te Rotterdam …………………..aantal
B.R.T. inhoud ……………………….1000
Idem te Amsterdam …………………
….aantal
B.R.T inhoud …………………………1000
Indexcijfer intern, binnenvaart (laadverm.) maand-gem.
1938

100
Binnengekomen gel. schepen op riv.en kanalen aantal
Laadvermogen
.
……………………….1.000 t.
Indexcijfer vervoer wilde binnenvaart maand-gem.

(gecorrigeerde cijfers)

………………..1938 = 100
Vervoer wilde binnenvaart ……………….1.000 t.
waarvan uit: Zuid-Limburg

……………..1.000 t.

Rotterdam

………………1.000 t.

Amsterdam

………………1 .000 t.
Wilde binnenvaarlprestatie
.
…………….1 milI. T.K.M.
Eigen vervoer te water …………………1 .000 t.
waarvan uit: Rotterdam ……………….1.000 t.
Amsterdam ……………..1 .000 t.
Vervoer door de beurtvaart ……………..1.000 t.
waarvan uit: Rotterdam ……………….’1.000 t.
Amsterdam ……………..1.000 t.
Tramwegen vervoerde reizigers …………..1 milI.
Interlocale autobusdiensten afgelegde k.m 1.000
Vervoerde reizigers ……………………1.000
Indexcijfer verkeer op de
rijkswegen
…….maand-gem.
1938 = 100
Slachtoffers verkeersongevallen ………
Overledenen

……………………..
..aantal
Ernstig gewonden

…………………..aantal

In December 1945 kwamen in ons land 456 geladen en ledig
zeeschepen binnen met een totalen inhoud van 703.910 B.R.T
Hiervan voeren er 319 (353.560 B.R.T.) onder Nederlandsche vlag
dus 70 pCt van het aantal en 49 pCt van den inhoud. Voor d
vertrokken, geladen en ledige zeeschepen varen deze cijfers al:
volgt: totaal 374 schepen (684.970 B.R.T.) waarvan 239 (64 pCI
onder Nederlandsche vlag met 319.180 B.R.T. inhoud (47 pCI)
In de vaart Nederland-buitenland over rivieren en kanaler
kwamen in December 1945 totaal 972 schepen, met 608.500 tol
laadvermogen, ons land binnen. Het aandeel, dat hiervan over der
Rijn te Lobith binnenkwam, bedroeg 436 schepen (45 pCi) me
350.960 ton laadvermogen (58 pCt). Voor de vertrokken scheper
waren deze Cijfers: totaal 828 schepen (556.620 ton), waarvan 40
(49 pCt) langs Lobith met 328.740 ton (59
pci).
Het totale goederenvervoer door de wilde binnenvaart, bedroe in December 1945 in 1000 ton: 952; in 1000 ton maakten hiervar
deel uit: steenkolen, turf ed. 342 (36 pOt), aardappelen 27 (3 pCt)
granen 85 (9 pCI), meel en bloem 36 (4 pCt), mesistoffen 77 (8 pCt)
aarde, klei ed. 79 (8 pCt), kalk, cement ed. 50 ( 5 pCt), kunst
steen 50 (5 pCt) en hout 34 (4 pCt).
Van de in December 1945 35.1 millioen door de tramweger
vervoerde reizigers, bedroeg het aandeel in de sleden Amsterdam
Rotterdam en Den Haag resp. 7,7, 10.7 en 7.1 millioen of resp 22, 30 en 20 pCt van het totaal.
Het indexcijfer van de aantallen getelde voertuigen aan 14 tel
punten, op basis van het maandgemiddelde Augustus 1933-Jul
1939 = 100, bedroeg in December 1945 voor de personcnauto’t
68, autobussen 43, vrachtauto’s cd. 185, molorrijwielen 84 er
rijwielen 45 (in deze Cijfers is het militaire verkeer begrepen).
In December 1945 hadden in ons land 376 ernstige verkeers ongevallen plaats, waarvan 157 in de gemeenten niet meer dar

VA
N
VE LLE

ROTTERDAI
I
I

,
J
HOLLAN DIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN NV

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGE N
rijnkindsche

betonbouw maatschappij n.v.

spoorsingel 64 – delft – telef 1846

K “
NZ

N.V. KONINKIUKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

100 JAAR GELEDEN

start e ons bedrijf als uitgeverij en
boekhandel, spoedig uitgeb’

eid met
een drukke’ij. Na bijna 100 jaar
s:onden wij in meni oprichtaisvoor
een nieuw begin. Wij hopen, dat
ons bedrijf, niet in de laatste plaats
door zijn pexiodieken, andermaal
een periode van 100 jaar de econo-
mische en geestelijke belangen van
land en volk mag dienen

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS

N.V. Louis Dobbelmann

Rotterdam

KOFFIE

THEE

J uist nu
bieden de Watson machines behoorende tot
het Hollerith-systeem, U de mogelijkheid op
otficiënte en snelle wijze dit administratieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze atdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is ritogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren.

,,W AlSO N” Bidrijismachine Maatschappij H.Y.

Frederikoplein 34. AmsterdaniC – Telefoon ere: 33406, 33656, 31856

Alle correspondentie betreliendè advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdruklcerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Te!. 69300, toestel 6)

Druk Roelants, Schiedain.

Auteur