Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1502

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 1946

AUTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

E

B

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, MJVERHEID, FINANCIÉN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INS’TITUUT

31E
JAARGANG.
.WOENSDAG 20FEBRUART1946

No. 1502

COMMISSIE VAN REDACTiE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; II. M. H. A. van der Valk; F. de V,ies;

H. 11′. Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-Secretaris: J. H. Lubbers

Assistent-Redacteur.. A. de. Wit.

Abonnementsprjs van het blad, n’aarin tijdelijk is opge-

nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p.p. in Nederland f 26 * per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen

en buitenland f 28 per jaar. Abonnementen hunnen ingaan

met elk nummer en slechts cvorden beëindigd per ultimo

van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch

Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reductie

op de verdere publicaties.

Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten

aan de Firma H.
A. M.
Roelans, Lange Haven 141, Schie-

dam (Tel. 69300, toestel 6).

BERICHT.

Aan de leden van het Nederlandsch Economisch In-stituut wordt beleefd verzocht – voorzoover zij dit niet
reeds deden – de contributie voor het jaar
1946,
ten
bedrage van f
30
voor het binnenland en f
33
voor
het buitenland, vôôr
15
Maart as. te voldoen op giro-
rekening no.
8408
of op onze rekening bij de heeren R. Mees & Zoonen, alhier. Na dien datum zullen wij over
het betreffende bedrag, verhoogd met incassokosten, per kwitantie disponeeren.

INHOUD:

RM

De overgang van oorlogs- naar vredesfinanciën in.
België door Prof. Dr. J. E.. Mertëns …………115

De koffiesituatie door
Dr. J. F. Haccoû ………….117

llartsiag van het verkeer door
Mi. TV. J. de Craaff .. 120

Organisatie van het economisch leven na het herstel
door Prof. Dr. N. J. Polaic ………………… 124

Mededeelingen van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam . . . .
126

Ontvangen boeken ………………………….
127

Geld- en kapitaalmarkt ……………………..
127

Statistieken:

Bankstaten

…………………………….
127

DEZER DAGEN

heeft in België de papieren stem gesproken. De Chr. Volks-
partij, d. w. z. de katholieken, en de communisten behaal-
den de groote winst. De.quaestie van den Koning op pa-
pier is hiermede niet simpeler geworden.
lntusschen draaien in Nederland de papiermolens ten behoeve van de verkiezingen, die, zooals bekend werd,
waarschijnlijk op
17
en
31
Mei zullen worden gehouden.
En ook nog voor eenige andere sectoren van het al dan
niet ambtelijk leven. Bijv. voor de bankbiljettencirculatie,
die blijft stijgen. Weliswaar is op de nieuwe grootboek-
emissie ingeschreven voor ruim f 1 milliard, doch dat zijn
papieren besparingen, daar zij vrijwel geheel uit geblok-
keerd tegoed zijn gekomen. Besparingen uit loopend in komen vormen het probleem, waarvan de oplossing nog
wacht.

Een reëele versterking van onze koopkracht in het bui-
tenlanrl beteekent de vrijlating van de Nederlandsche
saldi in de Vereenigde Staten. Het heeft even geduurd,
daar de Amerikanen, micro-economisch, zeer bevreesd
bleken voor eventueele bevoordeeling van vroegere vijan-
den. Twee ministers gaan thans daar spreken over Neder-
landsche belangen; een stevige vertegenwoordiging.
Naar New-York gaat de rei. Ook van Léon Blum,
die, als het doorgaat, de Fransche belangen gaat beplei-
ten. Onderweg kan hij denken over de Fransche interna-
tionale ha.ndelscijfei’s ov’er
1945,
die wij juist ontvingen:
het maandelijksche invoersaldo loopt in de papieren, n.l.
ruim
3,5
milliard frs.; in
1938
was de verhouding van

invoer tot uitvoer
3
op
2,
nu
5.op 1.

Naar New-York gaat ook de UNO. Althans, dat ligt
in de bedoeling. De organisatie als zoodanig zal er wel
komen: misschien ook de geest: In Londen heeft deze
zich zeker niet gevestigd. De ,,schermutselingen” geduren-
de de eerste zitting, zijn geëindigd met moreele overwin-
ningen van de Engelschen. Men kan het ook papieren of
Pyrrhus overwinningen noemen. Het was een Duitsche
kanselier, die eertijds het eerst een verdrag een vodje
papier noemde. ,,Spiegelt, spiegelt U dan echter, wie gij
zijt”,
zei Vondel.

Misschien valt het mee. Een Amerikaan met eei be-
geerte naar ,,head-lines” heeft officieus meegedeeld,
dat de atoombom ,,niets bijzonders was, zooiets als een
tientons bom”. En wellicht
is
van het atoomgeheim in-

tusschen ook weer minder over.
– Dwars door de bezorgdheid over nieuwe elementen,
doet een oude elementaire vijand zich met kracht gelden;
de hooge waterstanden hebben vooral het Oosten van
ons land ernstig getroffen: gelukkig ebt het weer af, wat
van de stakingsgolf als internationaal verschijnsel -nog
iliet kan worden gezegd, al is de staking irf de staalindustrie
der Vereenigde Staten geëindigd.
Maar hét element van dezen tijd is papier. Het papier-
verbruik is in de Vereenigde Staten sinds
1899
van
25,5
kg
per hoofd der bevolking gestegen tot
136
kg in
1943.

Papieren beschaving. –

PK
N
M
Z

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERLJ

Fabriek van:

ZOUtZUUT, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

‘natronloog, caustic soda.

14
q
.1 ‘l’r•,.., ‘

Esso
STAN DARD

AMERIKAANSCHE

PETROLEUM
CIE.’

GEBOUW PETROLEA

‘s-GRA VEN HAGE

R. MEES & ZOON EN

Ao 1720

Rotterdam, ‘s.Gravenhage, Delft, Schiedam

Vlaardingen, Amsterdam (a!leen assurantiën)

BEHANDELING VAN ALLE B’ANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

DE RAAD VOÖR HET RECHTSHERSTEL zoekt voor
spoedige indiensttreding een

HOOFD VAN

DE FINANCIEELE ZAKEN

van den Raad.
In aanmerking komen leden van de V.A.G.A. en het
N.LV.A.
Schriftelijke sollicitaties met’ uitvoerige inlichtingen
te richten tot den Secretaris van den Raad voor het
Rcchtsherstel, Ncuhuyskadc 94, ‘s-Gravenhage.

F1
==

41
I
De Directeur van het C.B.S. roept solLicitan-
ten op voor de functie van

Plv. Chef v. d. Afdeeling der

Gerechtelijke Statistieken

in den rang van

HOOFDCOMMIES.

Salarisgrenzen: ongehuwd f 3804—f 4554, ge
huwd f 4038—f- 5166 (toelagen inbegrepen).

Aanstelling boven het minimum is niet uit-
gesloten.

Voor deze plaats komt uitsluitend in aan-
merking een jurist in den leeftijd van 25-40
jaar, met speciale criminologische kennis en
belangstelling, tevens vlot stylist en in staat
leiding te geven aan personeel. Kennis en
ervaring op statistisch gebied strekken mede
tot aanbeveling.

Sollicitaties
BINNEN 14 DAGEN
na het ver-
schijnen van dezen oproep, o.a. vermeldende
volledige gegevens omtrent opleiding, I-suidi-
gen werkkring, referenties enz. en reden van
verandering van betrekking in te zenden aan
den Directeur van het Centraal Bureau voor
de Statistiek te ‘s Gravenh.age (zonder
straatnaam).

Groote Onderneming ‘ op Vevocrsgebied te Rotter-
dam zoekt

assistent der directie

hoofd van de administratie

Werk Omvat: contrôle op bèekhoud:ng, administratie
en personeel hoofdkantoor en bijkantoren, doorvoeren
van reorganisatie administratie en invoeren tijdstudies,
kostprijscalculatie, planning, assistentie beheer en
leiding geven ‘algemeene zaken.
Vereischten: grondige kennis boekhouden, admini.
itratie, moderne systemen en hulpmiddelen, vlot

stylist metruime kennis mod, talen, groot doorzet
tingsvcrmogen en overwicht. Universitaire studie en/of
• ‘ betangrijkc – iraktijkervaring str. tot aanbeveling.
U.tvoer.ige sollicitaties, omvattende om. levenaloop,
oplei4ing, salariaeischen, refcrentics, enz. onder no.
6484 Adi,. Our. J. Grijseels Jr., Nw. Binnenweg 166,
Rotterdam. Geheimhouding desgewenacht verzekerd.

Groot bedrijf in de Metaalindustrie in het midden
des lands zoejet een

secretaris, van de directie

– bij voorkeur Mr, in
1
de Rechten. Practijk als Bedrijis-jurist strekt tot aanbeveling. Brieven onder lett. A.Z.A.
aali Nijgh & van Ditmar, Rotterdam.

AMS TERDAMSCHE
BANK N.V.

143 BIIKANTOREN EN ZITDAGEN
KAPITAAL t 55,010Cm RESERVES t 31

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij., op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd to ‘s-Gravanhago

AOMINISTRATI(KANTOOR OORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s- Pen sioenverzekering
verschaft d,racte fiscale besparing – afschrijving ve,, toe-
komstige lasten – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens we gedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Koninklijke

Nederldndsche

Boekdrukke rij

H. A. M. Roelants

Schiedam

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Alle correspondentie betreffende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boëkdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven
141.
Schiedam (Tel,
69300,
toestel 6)

29 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

115

DE OVERGANG VAN OORLOGS- NAAR

VREDESFINANCIËN IN BELGIË.

Onder de landen, die de verwoestingen van den oorlog
en
4
e ellende van de Duitsche bezetting gekend hebben,
is België voorzeker het land, dat zich het snelst en op de
meest gelukkige wijze herstelt.
Talrijke factoren hebben tot dit resultaat bijgedragen:
een snelle bevrijding in de eerste dagen van September
1944, de herneming van het verkeer en van de economi-
sche bedrijvigheid van de laatste weken van 1944 af en
vooral een strenge en tevens moedige monetaire politiek.
FIet intrekken van de bankbiljetten en het blokkeeren
van de koopkracht, maatregelen die meerdere landen, en
ni. Nederland, rechtstreeks tot voorbeeld hebbeng ediend,
zijn ongetwijfeld, ondanks de tijdelijke en onvermijdelijke
verwikkelingen, die ze meebrachten, één van de funda-
menteele elementen van het nationale herstel.
Deze wil tot wederopbouw bleef echter niet beperkt tot het economische en monetaire domein. Hij rnanifesteerde
zich eveneens op het gebied van de publieke financiën.
De ontwerpen van de begrootingen voor 1946 leveren er
een duidelijk bewijs van. Dank zij de vasthoudendheid
van den minister van Financiën, die zich, ingespannen
heeft om systematisch en zooveel mogelijk het deficit te
verminderen, sluiten de begrootingen voor 1946 met een
tekort, dat slechts het derde bedraagt van dat van de
begrootingen voor 1945.

Op deze wijze realiseert zich geleidelijk de overgang van

oorlogsfinanciën naar vredesfinanciën. De budgetaire
saneering komt de geldzuivering en de herneming van de
economische activiteit aanvullen.
In onderhavig artikel willen wij een korte uiteenzetting
geven van het verloop der begrootingswerkzaamheden.
Terzeifdertijd geven wij een uiteenzetting van de evolutie
der ontvangsten en uitgaven vai4 den Staat van 1988 tot
1944. Een volgend artikel zullen wij wijden aan de uit-
voerige ontleding van de begrootingen voor de jaren 1945
en 1946.

Begrootingen en 900rloop ige credieten.

Gedurende de Duitsche bezetting werden de jaarlijksche
hegrootingen om evidente redenen niet meer gestemd, aangezien de Regeering zich te Londen bevond en het
Parlement niet meer bijeenkwam. Evenwel publiceerde
de Administratie jaarlijks begrootingen, welke de hand-
teekening droegen der secretarissen-generaal.
Na de bévrijding van het land, hielden de Regeering
Pierlot, die uit Londen naar België terugkwam, en de drie
Regeeringen, die deze opvoigden (nieuwe Regeering Pierlot
van October 1944, Regeering Van Acker van Februari
1945, en de tweede Regeering Van Acker van Augustus
1945), zich aanstonds bezig met het herstel van de wette-
lijkheid inzake de begrootingen en tevens stelden zij po-
gingen in het werk om de begrootingen aan het Parlement
voor te leggen.
In principe moeten de begrootingen van een dienst
j
aar
neergelegd zijn v66r 1 September en gestemd vôör 31 De-
cember van het jaar, dat aan het dienstjaar voorafgaat.
Ongelukkigerwijze kon deze gedragslijn niet geëer-
biedigd worden. Evenals in alle bevrijde landen, stootten
de opeenvolgende Regeeringen’ op ernstige moeilijkheden.
De verwarring, die door de bevrijding in het openbare en
administratieve leven was gesticht, de moeilijkheden om
de ontvangsten en uitgaven nauwkeurig te schatten op
een oogenblik, waarop de oorlog nog aan de grenzen van het
land woedde, en de noodzaak om bepaalde andere maat-
regelen te treffen (geldzuivering, economische herneming,
hulp aan de geallieerden, stemmen van speciale belastin-
gen, enz.) vertraagden onvermijdelijk de voorbereiding
en de neerlegging van de begrootingen.

Daarenboven duurde het onderzoek en de besprekingen van het plan en van de ontwerpen inzake geldzuivering en
speciale belastingen, die door minister Eyskens op 16 Mei
1945 werden neergelegd bij het bureau van de Kamer,
tot October 1945.

Een groot deel van de activiteit van den minister van
Financiën en van de Wetgevende Kamers was gewijd aan
deze belangrijke problemen.

Niettegenstaandé dit alles, werd de voorbereiding van
de begrootingen voor het dienstjaar 1945 methodisch
voortgezet. In Augustus 1945 waren reeds vier begrootin-

gen uitgedeeld. De andere begrootingen werden vervolgens
geleidelijk uitgedeeld, zoodat bij het begin van December
j.i. de uitdeeling van slechts één of twee begrootingen
értraging had ondervonden wegens moeilijkheden, ver-
band houdende met het drukken.
Tegelijkertijd waS

de uitwerking van de begrootingen
voor 1946 opgenomen en zeer actief voortgezet. Einde
1945 was dit werk practisch beëindigd. Op dit oogenblik houdt men zich met de publicatie van deze begrootingen
bezig, maar ongelukkigerwijze wordt deze weer vertraagd
door technische en materieele moeilijkheden.

Van zijn kant was het Parlement met het onderzoek
van zekere begrootingen voor 1945 reeds begonnen, ni.
die van het ministerie van Landbouw, Rijksschuld,
Koloniën, Openbaar Onderwijs, Rijkswacht, Justitie en
Buitenlandsche Zaken. Ter gelegenheid van een vraag om voorloopige credieten, werd door den minister van Finan-

ciën, den heer De Voghel, aan de Kamer een verklaring
afgelegd over het budgetaire probleem (20 December
1945) en tevens een uiteenzetting gegeven over den bud-
getairen toestand aan den Senaat (27 December 1945).
De Regeering was blijkbaar voornemens gelijktijdig het
onderzoek van de begrootingen voor 1945 en voor 1946
in den loop van de eerste maanden van 1946 aan te vatten.
Op deze wijze zou het mogelijk zijn om, door de neer-
legging en stemming van de begrootingen van 1947 véôr
31 December 1946, de wettelijkheid inzake begrootingen
te hernemen.

Tot zoover waren de begrootingswerkzaamheden ge-
vorderd, toen de ontbinding van de Kamers, uitgesproken op 9 Januari 1946, en de vaststelling van de verkiezingen
op 17 Februari 1946, een einde stelden aan de parlementaire
werkzaamheden. De bespreking van de begrootingen is
zoodoende tijdelijk geschorst. Zij zal niet kunnen worden
hernomen dan na de verkiezingen en de samenstelling van
een nieuwe Regeering. Ofschoon in principe de begrootings-

ontwerpen verouderd zijn, tengevolge van de ontbinding
van het Parlement, lijkt het toch waarschijnlijk, dat zij
door de nieuwe Regeering zonder noemenswaardige wijzi-
gingen zullen worden hernomen. De analyse van de
begrootingsstructuur is dus niet van alle belang ontbloot.
Bij gebrek aan regelmatig gestemde begrootingen en
in afwachting van hun stemming, hebben de Regeeringen,
die elkaar sinds de bevrijding opvoigden, een beroep moeten
doen op de techniek van de
Poorloopige credieten,
welke
door het Parlement gestemd werden. –

Voorloopige credieten werden verleend in Maart 1945
voor de periode Januari—Maart 1945 (fr. 10.206 millioen),
in December 1945 voor db periode April—December
1945 (fr. 39.405 millioen) en voor de periode Januari-
Maarl 1946 (fr. 11.803 millioen). Indien men niet véôr
1 April 1946 kan overgaan tot de stemming van de be-
grootingen voor 1946, iets vat heel onwaarschijnlijk lijkt,
zal de nieuwe Regeering zich verplicht zien om nogmaals
haar toevlucht te nemen tot voorloopige credieten.
Indien de begrootingen voor 1945 slechts een retro-
spectief karakter hebben, aangezien alle uitgaven gedaan
zijn, kan het zelfde echter niet worden gezegd betreffende
deze voor het dienstjaar 1946. Integendeel, het is wen-.
schelijk, dat de stemming van deze laatste begrootingen
tamelijk snel zou plaats hebben, opdat hen niet hun
reëele beteekenis zou worden ontnomen. Verder zouden
alle krachten dienen teworden ingespannen om te komen tot
een regelmatige stemming van de begrootingen voor 1947.

116

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIÇHTN

20 Februari 146

De laatste normale hegrooting:
1938.

De begrooting voor 1938 vormt het laatste vergelijkings-
punt, dat toelaat de evolutie van de ontvangsten, en
uitgaven van den Staat gedurende de oorlogsjaren te volgen.
Ongetwijfeld werd deze begrooting ook eenigszins beïn-
vloed door de oorlogsdreiging, die op Europa rustte. Zij
behoudt echter, over haar geheel gezien, een normaal

aspect.

Tabel 1.

Staatsonwangsten en -uitgaven in
1938.

(Definitieve rekeningen)
In rnillioenen fr.

Staatsontvangsten
Staatsuitgaiveti

A.

Gewone begrootingen
A.
Gewone uitgaven

Belastingen

……..
9.527
Staatsschuld
2.584
Diversen

……….
1.297
Pensioenen

……..
2.692
Compensatie-

en

uit-
Bestuursbegrootingen
5.572
zonderingson tvang-‘
Kwade posten en terug-
sten

…………….
284
betalingen
1.105

Totaal

…………
11.108
Totaal

…………
11.953

B.

Buitengewone begrooting
Buitengewone

Diversen

……….
.
35
uitgaven
……….
2.528
Leeningen

……….
1.757

Totaal

…………
1.792

Algemeen totaal
. . 12.900

C. Algemeen totaal
. .
14.481

Zooals uit bovenstaande tabel 1 blijkt, beliepen de
gewone uitgaven, in den sloop van het dienstjaar 1938,
fi. 11.953 millioen en de gewone ontvangsten Fr. 11.108
millioen, zoodat er een gering mali van fr. 845 millioen
resteerde. Daarentegen bedroegen de totale uitgaven en
ontvangsten resp. Fr. 14.481 en Fr. 12.900 millioen, zoodat
een mali van ca. Fr. 1.600 millioen geboekt werd. Ziedaar

het uitzicht van de Belgische begrootingen in vredestijd.

De publieke financiën gedurende den oorlog en de bezetting:

1940-1944.

De oorlog en de Duitsche bezetting moesten onver-
mijdelijk een geleidelijke verhooging van de openbare
uitgaven verwekken. Van hun kant vermeerderden de

ontvangsten tengevolge van de prijsstijging.
De uitgaven voor de periode 1940-1944 zouden van
geen groot belang meer zijn, indien zij juist niet een vol-
‘dongen feit en een uitgangspunt vormden, waarmee men
noodzakelijkerwijze bij de uitwerking van de begrootingen
voor 1945 en 1946 rekening moest houden.
Gedurende de periode 1940 tot Augustus 1944, moest

de Staat niet alleen het hoofd bieden aan
normale budgetaire

uitgaven,
maar ook aan
extra-budgetaire uitgaven
en aan.

schatkistvoorschotten.

De
extra-budgetaire uitgaven,
die voor deze geheele

periode Fr. 73 milliard beliepen, omvatten fr. 67 milliard
bezettingskosten, Fr. 5,8 milliard voor kosten van huis-
vesting en installatie van de Duitsche troepen, Fr. 160
millioen vergoedingen aan onderdanen van het ,;Reich”
en Fr. 180 millioen oorlogsbuit. De
schatkistvoorschotten,

ten beloope van Fr. 13,5 milliard, waren hoofdzakelijk be-
stemd voor de Nationale Maatschappij van Belgische
Spoorwegen (7 milliard), wier schatkist uit het evenwicht
was gerukt door de oorlogsomstandigheden, en • voor

• verbetering van de bevoorrading van het land door im-port (3,5 milliard). In den loop van deze zelfde periode
waren Fr. 2,3 milliard van deze voorschotten terugbetaald aan den Staat, zoodat een netto-saldo van Ir, 11,2 milliard
aan schatkistvoorschotten resteerde.
Tabel II geeft, per jaar, de vooi’naamste cijfers betref

fende de uitgaven en inkomsten van den Staat van Januari

1940 tot.einde Augustus 1944
1
).

) Vgl. de redevoering door Minister Eyskens voor de Kamer
uitgesproken op 16 Mei 1945 en de ,,Algemeene uiteenzetting be-treffende den financieelen toestand”, bijlage van het Ontwerp van
Wet. nr. 117. Dit laatste document is opgenomen in het ,,Tijdscbrift
voor Documentatie en Voorlichting” van de Nationale Bank van
België, XX6 jaargang, volumê 1, flr. 6, runt 1945.
Tabel IL

Financieele verrichtingen uitgevoerd door den
Staat.

Afgeronde cijfers in milliarden franken per kalenderjaar.

,bO
o

1940
1941
1942 1943
‘a

Uitgaven:
Budgetaire uitgaven

. . .

14,5
1

17,1

117,9
19,7
114,3

83,5
Extra-budgetaire
uitgaven

………..
4,6
16,3

18,6
19,7 13,8
73,1
Schatkistvoorschotten

.

2,4
3,2

2,6
2,2
3,3
13,5

Totaal

…………….
.21,5
36,6
1

38,9
1

41,6
1

31,4
170,1
Inkomsten:
Budgetaire ontvangsten..
8,5
14,5
16,3
17,2 11,8
68,3
Terugbetallngen van
schatkistvoorschotten.

1,0 0,9
0,2 0,2
2,3

Totaal

…………….
..8,5
15,5
17,2
17,4
1

12,0
70,6

Bruto

mali.

………….
.13,0
1

21,ill
23,5I
24,21
19,4
1

99,5

Uit deze tabel blijkt, dat in 1943 de eigenlijke budgetaire
ontvangsten en uitgaven resp. Fr. 17,2 milliard en Fr. 19,7
milliard en de totale ontvangsten en uitgaven van den
Staat resp. Fr. 24,2 niilliard en fr. 41,6 millird beliepen.
Indien men rekening houdt met de andere uitgaven,
die door den bezetter waren opgelegd, o.a. het clearing-
creditsajdo (fr. 63 milliard), de uitwisseling van de Reichs-
ki’editkssenscheine en diverse Duitsche betaalmiddelen,
die in Belgisch bezit waren, uitgaven, die hoofdzakelijk
gefinancierd werden door de Emissiebank te Brussel,

verkrijgt men het bedrag van wkt men zou kunnen noemen
de openbare uitgavert in den ruimen zin,
d.w.z. de uitgaven,

die door den Staat gedaan werden, en de andere uitgaven,
die aan de Belgische gemeenschap door den bezetter
werden opgelegd. Deze cijfers kan men, voor de periode
gaande van Mei 1940’tot aan de bevrijding in Augustus
1944, als volgt opstellen:

Tabel III.

Openbare uitgaven in den ruimen zin
Mei 1940-Augustus
1944.

In milliarden fr.
Mei-December 1940
…………..
17,7
1941

……………….
..
…. ….
44,2
1942

……………………….
56,4

1943

…. …………. ………..

64,7
Januari-Augustus 1944
……….
44,8

Mei 1960-Augustus 1944

……..
227,8
Deze cijfers
vergen
geen commentaar. Op het oogenblik van de bevrijding in September 1944, waren de Belgische
begrootingen en het bedrag van de openbare uitgaven in
den ruimen zin buitengewoon opgedreven tengevolge van
de eischen van den bezetter en de economische en (man-
cieele rooverijen, waaraan hij zich had schuldig gemaakt.
Er werd begroot, dat, op het bedrag van Fr. 228 millird
aan openbare uitgaven in den ruimen zin, ongeveer fi.
150 tot 155 millird of 66 pCt. een gevolg waren van de

Duitsche bezetting.
Om deze uitgaven te financieren, wendde de Belgische gemeenschap de volgende bronnen aan:
Fr. 65 milliard belastingen en diverse ontvangsten,
fr. 78 milliard uitgiften van leeningen,
fr. 84 milliard uitgiften van papiergeld.

1-
let moet ons dan ook niet verwonderen, dat de biljetten-
circulatie van de Nationale Bank van Fr. 30 milliard in
Mei 1940 verhoogd werd tot fi. 101 millird in het begin van September 1944, en het geheel van het chartaal- en
giraajgeld van Fr. 51 milliard tot Fr. 164 milliard, Aner-
zijds bereikte de openbare schuld (inbegrepen de activa.
der particulieren bij den postchèquedienst) Fr. 156 millird
tegen Fr. 66 milliard bij den inval. •Er dient eyenwel opgemerkt te worden, dat de toene-

20 ibruari ‘1 946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

117

ming van de
eigenlijke budgetaire uigaoen
betrekkelijk
gematigd was gebleven: deze uitgaven stegen van Ir.
14,5 milliard in 1940 tot fr. 19,7 milliard in 1943. In
feite was de verhoogig der ontvangsten veel grooter:
fr. 17,2 milliard in 1943 tegen fr. 8,5 milliard in 1940.
Het is dus klaarblijkelijk, dat het aanzienlijk financieel
deficit, dat zich gedurende den oorlog opgehoopt heeft,
niet het resultaat was van een gebrek aan evenwicht in de nationale uitgaven en ontvangsten, maar wel van de
eischen van den bezetter.
De aangehaalde cijfers toonen de uitgestrektheid aan van het budgetaire probleem, dat zich öp het oogenblik
van de bevrijding stelde.

De begrooting voor 1944, die onder de bezetting was op-
gesteld, beliep Ir. 20.573 millioen, en wel Ir. 16:372 millioen
voor gewone en exceptioneele uitgaven, fr. 3.624 millioen
voor de uitgaven,die uit den oorlog voortvloeiden, en
Ir. 577 millioen voor de buitengewone uitgaven. Deze
cijfers werden echter voorhijgestreefd. In October 1945
werden bijkomende credieten voor het dienstjaar 1944
voor een bedrag van Ir. 6.520 millioen gestemd.
Samenvattend ziet dé begrooting voor 1944 er als volgt
uit:

Tabel IV. – flegrooting 000r
1944
(met inbegrip oan de
bijkomende credieten).

In milhioenen fr.
Gewone en exceptioneele uitgaven

19.960
Uitgaven voortvloeiend uit den oorlog
…………….
6.727
Buitengewone uitgaven
…………………………
405

27.092

J)c oQergangsbegrootingen:
1945
en
1946.

De begroot.ingen voor 1945 en 1946 vormen overgangs-
begrootingen.

De bevrijding van het grondgebied liet aan de wette-
lijke autoriteiten toe hun volle vrijheid van handelen in-
zake begrootingen te hernemen. Zulks wil echter niet zég-
gen, dat het volledig mogelijk geweest is de ontwikkeling der hegrootingsuitgaven in toom te houden. Aangezien de

oorlog nog niet geëindigd was, moest de Staat in 1945
het hoofd bieden aan zeer aanzienlijke uitgaven: Ir. 27,4
milliard voor gewone en exceptioneele uitgaven en fr.
21,5 milliard voor de uitgaven, die uit den oorlog voort-
vloeiden, dus voor deze beide posten een totaal van Ir. 48,9
n7illiard. De buitengewone uitgaven van hun kant beliepen
slechts Ir. 593 millioen, zoodat de totale uitgaven op Ir.49,5
milliard gebracht werden.
Tegenover dit indrukwekkend cijfer van Ir. 49,5 milliard aan uitgaver, voorzagen de begrootingen voor 1945 slechts
een totale ontvangst van fr. 16,3 milliard. Het tekort
bedroeg dus Ir. 33 milliard, welke bedrag waarschijnlijk
een ,,record” zal blijven in de publieke financiën van België.
Het cijfer van de ontvangsten werd echter voorhijgestreefd.
De begrootingen voor het dienstjaar 1946 worden op
een duidelijke wijze gekenmerkt door een streven naar een
normalisatie van de publieke financiën. De gewone ont-
vangsten beloopen Ir. 28,2 milliard er’ de buitengewone
ontvangsten Ir. 18,3 milliard, dus een totaal van Ir.
46,5′ milliard. VTat de uitgaven betreft, deze bedragen Ir. 25,8 milliard voor de gewone begrootingen, Ir. 10,2
milliard voor de uitgaven, die uit den oorlog voortvloeien,

dus een totaal voor beidé genoemde posten van Ir. 36,1
milliard en daarenboven Ir. 21,6 milliard voor de buiten-
gewone uitgaven, zoodat wij een algemeen totaal krijgen
van Ir. 57,7 milliard.

Een volgend artikel zullen wij wijden aan een uitvoerige
studie van de begrootingen voor de jaren 1945 en 1946.
Deze voor 1946 dient echter met omzichtigheid geïnter-
preteerd te worden, daar de buitengewone ontvangsten
en de buitengewone uitgaven operatie’s dekken, welke be-
trekking hebben op de geldzuivering en de ,,muntsanee-
ringsleening”.

Als besluit willen wij echter onderlijnen, dat de inspa,n
ning om te komen tot een herstel klaarblijkelijk is. Het totale tekort; voor het dienstjaar 1946 bedraagt slechts
fr. 11,2 milliard tegen Ir. 33 milliard in 1945, terwijl de

gewone en exceptioneelè uitgaven, alsmede de uitgaven
voortvloeiend uit den oorlog, van’ Ir. 49 milliard terugge-
bracht zijn ‘op Ir. 36,1 mil]ia.rd.

Leuven, 12 Februari 1946.

Prof. Dr..T. E. MERTENS.

DEKOFFIËSITUATIE.
Nu het gordijn is opgelicht; kunnen wij zoo geleidelijk
weer een inzicht krijgen in de positie der verschillende
stapelartikelen.’ Voor den oorlog was de kofliepositie
zoodanig, dat er feitelijk sprake was van een belangrijke
chronische overproductie. Deze werd veroorzaakt, door-
dat de politiek van het steunen
van
den prijs door Brazilië
had geleid tot uitbreiding van den aanplant daar en elders

en doordat deze uitbreiding weer een grootere stabiliteit
in de totale wereldproductie van jaar tot jaar had be-

vorderd. De koffie is wel het klassieke voorbeeld om aan
te toonen, welke gevaren aan een geleide economie zijn
verbonden en voorstanders van een dergelijke politiek
doen zeker goed het koffievraagstuk eens grondig te
bestudeeren.
In de oorlogsjaren is er wel het een en ander veranderd,
dat de bestudeering ten volle waard is. Aan den eenen kant
werden zeer belangrijke verbruikers geheel of gedeeltelijk
afgesneden. Duitschland en Frankrijk, die tezamen ruim
6 millioen balen verbruikten, werden geheerafgesneden;
overig Europa, met een verbruik van in totaal ruim 5
millioen balen, kreeg als consument een te verwaarloozen
beteekenis. De Vereenigde Staten waren de eenige groote
markt, welke open bleef en aangezien het grootste ge-
deelte van den koffie-export uit Zuid- en Midden-Amerika
komt, dreigde de koffiemarkt door ernstige moeilijkheden
te worden verstoord. Ter vermijding hiervan sloten
14 Amerikaansche kofliestaten op 28 ‘November 1940 met de Vereeriigde Staten te Washington een accoord,
dat ten doel had een voor producenten en consumenten
bevredigenden verkoop mogelijk te maken. De belangrijk-
ste taak van het Pan-Amerikaansche Koflie-Bureau werd
toen de verdeeling der exportcontingenten. De 15 ver-
tegenwoordigde landen – mci. de Véreenigde Staten –
hadden tezamen 36 stemmen, waarvan de Vereenigde
Staten 12, Brazilië 9, Columbia 3 en de overige 1 stem.
In dit accoord werd vastgelegd, dat de beslissingen konden
worden herzien, maar dat ieders aandeel ongewijzigd
bleef.’ Ondanks het leit, dat dus de grootste overblijvende
markt netjes was verdeeld en het verbruik in de Vereenigde
Staten, zelfs ten spijt van de rantsoeneering, welke tot
medio 1943 daar béstond, een stijging vertoonde (1938/39
13.800.000, 1944/45 ongeveer 17.000.000 balen hij een
invoer van 21.500.000 balen), hielden deAmerikaansche
producenten aanvankelijk een groot, later een kleiner

wordend surplus. Ook Groot-Brittannië en Canada werden
grootere kollieverbruikers, terwijl de gealliëerde legers
mede het verbruik bevorderden. Echter, indien men
bedenkt, dat de uitvoer van Brazilië naar andere landen
dan de Vereenigde Staten gedurende den oorlog tusschen
1 en 2 millioen balen, schommelde, dan beseft men, dat de
afzetmogelijkheden, ondanks het verdeelen der Amen-
kaansche markt,moeilijk bleven. Brazilië zette dan ook
de vernietigingspolitiek voort: tot 15 Augustus 1940
waren 70.141.000 balen vernietigd, tot:eind December 1944 78.693.000 balen.

Doch, terwijl in de jaren vôÔr dezen oorlog de productie in Brazilië zich steeds boven de 20 millioen balen bewoog,
deed zich tijdens den oorlog het verschijnsel voor, dat deze voortdurend verminderde. Wij ontieenen aan éen

overzicht in ,,I’Econornie, hebdomadaire ‘des questions
économiques, sociales et financières du monde entier”

118

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Februari 1946

het volgende overzicht in duizenden balen voor de pro-

ductie:

Brazilië Andere
Overige
Totaal

Amer. prod.
producenten

1940/41
20.833
10.900 5.000
36.733

1941/42
18.667
10.000 4.417
33.084

1942/43
12.780
10.300
?
23.080
1943/44 14.000 10.500
24.500

1944/45
8.500 10.800
?
19.300
1945/46
12.500
?

De stabiliteit der andere landen is een historische voort-
zetting van het vroegere, maar Brazilië levert een bijzonder
probleem. Immers, is deze vermindering een tijdelijk of
een duurzaam verschijnsel, of, anders gezegd, is hier sprake
van een toevalligen of desnoods causalen samenloop of
van een saneering? De oogst 1944/45 blijkt te zijn mis-
lukt door vorst in September 1943, ter’vijl men overigens
regelmatig de droogte voor den achteruitgang der oogsten
aansprakelijk houdt. Naar onze meening toont dit, dat
men te weinig rekening houdt met de wijzigingen, welke in de Braziliaansche koffie hebben plaatsgegrepen.
De voornaamste daarvan is wel, dat er een saneering is

begonnen. Reeds jaren geleden gingen in Brazilië stemmen
op, die een grondige saneering door het rooien van een
deel van den aanplant bepleitten en daartoe is dan ook wel
besloten, zij het dat dit niet tot uiting is gekomen in de
productiecijfers. Doch tijdens den oorlog is het effectief daartoe gekomen. Reeds in 1940 waren plannen daartoe
in studie en het resultaat blijkt uit onderstaand staatje:

Aantal
Aantal
produceerende
koffiestruiken koffiestruiken
begin 1938
in 1945
in mill. stuks
in mill. stuks

Sao Paulo
1.475,0
1.124,5

Minas Geraes
745,3
502,9

Rio de Janeiro

. . .
279,3 120,5

Espirito Santo
237,5
150,8

Bahia

…………
71,2
123,5

Pernambuco
66,1
46,2

Parana

…………
37,7 75,5

Overige Staten

. . . .
59,5
10,8

2.971,6
2.154,7

Wij zien dus, dat de belangrijkste koffiestaten van
Brazilië hun productiecapaciteit belangrijk hebben be-
perkt; Sao Paulo met 24, Minas Geraes met 321 en Rio
zelfs met 57 pCt. Hoewel Bahia en Parana de productie-
capaciteit hebben vergroot, is toch het resultaat, dat de
productiecapaciteit van Brazilië als geheel, op papier,
met bijna 27j pCt. is verminderd. Wj zeggen op papier,
omdat natuurlijk eerst de minst produceerende aanplan-
tingen zijn gerooid en deze hun productievermogen
reeds gedeeltelijk hadden verloren. Het behoeft geen
– betoog, dat een vermindering van het productievermogen
met meer dan
I
invloed moet hebben op de grootte van
den oogst. Maar aan den anderen kant kan het toch niet
deze vermindering verklaren. Immers, uitgaande van een
ervaringsdoorsneecijfer beteekent dit toch nog altijd een
productie, welke in doorsnee om de 24 millioen moet
liggen, mits de prijzen bevredigend’zijn. Hier echter ligt
een der oorzaken, welke een verklaring inhouden. Immers,
was aanvankelijk de prijs van het ,,agreement” bevredi-
gend, geleidelijkaan trad voor Brazilië een kostenstijging
in, welke niet in den prijs werd gecompenseerd en dus tot
een lager rendement voor de planters leidde. Bovendien
leidde de beperkte afzetmogelijkheid ongetwijfeld tot een
herorganisatie der productie in dien zin, dat men doel-
bewust den aanplant zal hebben gespaard, omdat afzet
toch niet mogelijk was, terwijl het wereldtekort aan kunst-
meststoffen mede invloed zal hebben geoefend. Voegen wij

daaraan dan minder gunstige weersomstandigheden toe,
dan is het beeld voltooid.
Bij de saneering moeten wij bedenken, dat deze, hoewel
groot op zichzelf, toch nog verre van radicaal is. Verge-
lijken wij den toestand bijv, met 1926, dan beschikken wij

voor de twee belangrijkste koffiestaten over materiaal:

Aantal produceerende struiken
in millioenen stuks

in 1926

in 1945
Sao Paulo

……..966,1

1.124,5
Minas Geraes ……235,0

502,9

Dus dan zien wij, dat in deze beide gebieden de productie-
capaciteit met 35 pCt. is vergroot; voor Rio hebben wij
geen gegevens voor 1926. Andere staten hebben na 1926
met de cultuur een begin gemaakt of haar uitgebreid.
Indien men nu bedenkt, dat de gemiddelde jaaroogst in’
1926/27 t/m 1930/31, ondanks den misoogst 1928/29, 19,4

millioen balen bedroeg, dan beseft men ook, dat er nog
geen reden tot juichen is. Het zou interessant zijn te weten,
hoe de leeftijden der aanplantingen zijn, doch daarover
zijn ons geen gegevens bekend.
Wat Brazilië – nog steeds verreweg de belangrijkste
producent van koffie – betreft, kunnen wij dus conclu-
deeren, dat er ongetwijfeld een begin van saneering is,
maar dat de positie daarom nu nog niet gezond is. Voor
1946/47 wordt een oogst van omstreeks 19 millioen balen
verwacht.

Ten aanzien van de andere producenten kunnen wij con-
stateeren, dat de andere Amerikaansche koffieproducenten
met hun productie in den moeilijken tijd op peil zijn ge-
bleven, hetgeen in feite zal beteekenen, dat in de toekomst
de productiecapaciteit veeleer zal blijken te zijn
vergroot.

In één opzicht hebben alle Amerikaansche producenten
zeker geprofiteerd: hun finantieele positie is, ondanks de
kostenstijging, belangrijk verbeterd en dit kan voor de
toekomst van beteekenis zijn. Deze versterking der finan-
tieele positie komt reeds in de uitvoeywaarde tot uiting.
In het slechtste oorlogsjaar (1942) bijv. bedroeg de
uitvoerwaarde van 7.280.000 balen uit Brazilië 1.966
millioen cruzeiros tegen in 1939 van 16.696.000 balen
2.234 millioen. Voor Brazilië wordt zij dan ook uitdrukke-
lijk vermeld en dit verklaart de sterkere positie van dezen
verkooper op de markt.
Over de buiten-Amerikaansche producenten zijn nog
geen exacte gegevens bekend. Voor Indië luidden de
eerste berichten slechts matig gunstig; op Java schijnt.
veel te zijn gerooid. De Buitengewesten waren echter als
productiegebied belangrijker en voor deze ontbreken de
gegevens.

Kunnen wij voor de voortbrenging dus samenvattend
conciudeeren, dat er in Brazilië wel een belangrijk begin
van saneering is en dat de finantieele positie der produ-
centen gunstiger is geworden, zonder dat wij echter reeds
van een evenwichtspositie met het’ vooroorlogsche verbruik
mogen spreken, hoe staat het nu met het
vereldQerbruik?
Te dezen aanzien kunnen wij 3 categorieën onderschei-
den. In de eerste plaats de groep Amerikaansche consu-
menten (mcl. de produceerende staten) met Groot-Brit-
tannië en Zuid-Afrika. In deze groep is het koffieverbruik
gedurende den oorlog toegenomen; het sterkst ongetwijfeld
in de Vereenigde Staten, waar sedert het begin der koffie-propaganda (1937) een toeneming van 40,6 pCt. is gecon-
stateerd. De vraag is, in hoeverre het vergroote verbruik
zich, indien er weer voldoende thee beschikbaar komt
(speciaal in Groot-Brittannië en Canada), zal kunnenhand-
haven. Daaromtrent valt thans weinig te voorspellen.
De belangrijkste markt is ongetwijfeld de Vereenigde
Staten, welke in 1937 nagenoeg de helft van de wereld-
consumptie voôr hun rekening namen. Het streven om het
de Amerikaansche huisvrouw geiiakkelijk te maken door
de koffie ,,kopklgar” in den handel te brengen, kan hier

20 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

119

mede van invloed zijn, hoewel dit streven na den vorigen
oorlog is mislukt.

Voor een tweede categorie landen – die, welke niet tot
de Amerikaansche en Europeesche continenten behooren –
valt weinig te zeggen. Wel zal hier het gevaar bestaan,
dat de pauperiseering (Japan) een factor ten ongunste
zal zijn en dat een stijging van den koffieprijs, behoudens
voor Egypte met zijn exorbitant hooge rechten, nadeelig
op den afzet zal werken. Voor Malakka o.a.. is mede een
vraag, in hoeverre de eigen productie is of zal worden
uitgebreid.

De derde categorie is het Europeesche continent. In
vele landen werd hier het verbruik van koffie nadeelig

beïnvloed dooi’ een politiek van hooge invoerrechten
(wij denken om exti’emen te noemen aan de Balkarilanden,
Hongarije, Italië en Lithauen). Doch na dezen oorlog is
‘in Europa een armoede ontstaan, welke o.i. ook op den
duur de vroegere neutralen zal aantasten. Duitschland
met een verbruik van bijna 3 millioen balen zal dooi’ zijn
verplichtingen bezwaarlijk nog op groote schaal tot
koffie-invoer kunnen overgaan, evenmin trouwens als
Italië met zijn ruim 600.000 balen invoer véÔr den oorlog.
Frankrijk en Nederland (tezamen ruim 34 millioen balen) hebben hun buitenlandsche betaalmiddelen eigenlijk voor
dringender aangelegenheden noodig. Gezien den geringen
invoer van koffie vÔÔr den oorlog in Rusland moet worden
aangenomen, dat de landen, die rechtstreeks tot zijn sfeer komen te behooren (700.000 balenj) en indirect sterk den
invloed zullen ondergaan (Balkan: 200.000 balen), als ver-
bruikers eerder aan beteekenis zullen verliezen, vooral
wanneer de koffie duurder zou worden, omdat zulks
steeds voor een groot gedeelte van deze landen een on-
gunstigen invloed had. In Denemarken en Noorwegen
zal het herstel uit de armoede vermoedelijk ook een
ongunstige factor zijn (ruim 700.000 balen). Dan blijven
over België, Zweden, Spanje, Zwitserland, Portugal en
Turkije. Voor België (ruim 800.000 balenj geldt eveneens,
dat het met groote moeilijkheden voor het herstel heeft
te kampen, maar aan den anderen kant ziet het ernaar
uit, dat de Belgische Congo een belangrijke steun zal zijn.
Echter, met het grootste optimisme kan toch stellig hier
geen toeneming van het verbruik worden verwacht. Ook
voor de overige landen ou het van een buitengewoon
optimisme getuigen, indien wij tot een dergelijke conclusie
zouden kômen. Voor Spanje toch (ongeveer 400.000 balen)
was vôér den oorlog eigenlijk reeds van een ,,armoede-
economie” sprake. Zweden en Zwitserland (tezamen
1,1 millioen balen) zijn eilanden temidden van een volko-
men verarmd continent.
Daarbij komt, dat juist voor koffie vei’vangingsmidde-
len bestaan, die, wel verre van de koffie te remplaceeren,
toch een imitatie geven, welke zeer bevredigend moet
worden geacht en dat men daarbij bovendien van een keus
van grondstoffen gebruik kan maken; grondstoffen
bovendien, welke in de verschillende landen reeds aan-
wezig zijn. Hoe onaangenaam ook voor de koffieprodu-
centen, komt het ons voor, dat het voor onze verarmde
samenleving een daad van wis beleid is de buitenlandsche
betaalmiddelen voor betere doeleinden dan het kopje
koffie te sparen. Temeer, omdat door een menging van
koffie met een der surrogaten het doel nog meer wordt
benaderd. Het is dan ook niet duidelijk, dat van overheids-
wege hier te lande het bereiden van surrogaat niet alleen
niet wordt aangemoedigd, maar zelfs is verboden. Juist
voor ons volk dient aan het potverteren zoo spoedig moge-
lijk een einde te komen en vermindering van den betrekke-
lijk duren invoer van Santos en aanmoediging der surro-
gaatproductie – eventueel met een menggebod – zou deviezen sparen en althans hier een verbruik geven,
dat meer in overeenstemming met de werkelijkheid is
1).

In elk geval, maken wij ten aanzien van het verbruik
de balans op, dan kunnen wij bezwaarlijk optimistisch
zijn. Wij vreezen, dat het zwaartepunt nog meer naar de

Vereenigde Staten zal blijken te zijn verlegd en dat Europa
bescheiden verbruiker zal worden. Doch dit beteekent tevens, dat het ei’ vooi’ ëen toekomstig evenwicht nog
minder goed uitziet.

De Amerikaansche producenten deelen, naar het ons

voorkomt, deze vrees. .Althans op de laatste bijeenkomst
te Mexico-City heeft men zich zeer ernstig met deze

problemen bezig gehouden. De resoluties, welke daar
werden aangenomen, bewijzen dit. Wel hield men zich ook met de tegenwoordige situatie bezig in die bespre-
kingen, welke beoogden de prijscontrôle in de V. S. te doen
opheffen, opdat daar – evenals elders – een betere
prijs zou kunnen worden gemaakt, wa,ai’door bevorderd
zou worden, dat Amerika ook de betere kwaliteiten,
welke daar thans onvoldoende zijn, weer in grootere
hoeveelheid zou krijgen. Ook werd de wensch tot breedere
internationale samenwerking met nadruk uitgesproken.
Doch gedurendè een grbot gedeelte van den tijd hield
de conferentie zich bezig met de toekomst en wel met de
bevordering van het verbruik. Dit langs twee wegen: in de eerste plaats door het laag houden van den prijs
door het opheffen van kunstmatige verhoogingen. Een
resolutie sprak de wenschelijkheid uit, dat de Amen-
kaansche koffielanden in handelsverdragen met Euro-
peesche landen zouden stipuleeren, dat deze geen in-
voerrechten of accijnzen van koffie mogen heffen en
dat de eigen kolonial koffies niet mogen worden begun-
stigd. Voorts spraken i:le gedelegeerden uit, dat het
onwenschelijk was, dat de koffie-exportèerende landen
heffingen op het product leggen, anders dan ten behoeve
van het product zelf. Tenslotte kwam in dit verband ook
de vrachtverlaging en een unificatie der vrachten ter
sprake. De eerste wenschelijkheid heeft een zeer reëele
basis; de heffingen op koffie waren in verschillende landen wel buitengewoon hoog, terwijl koloniale voorkeur zoowel
in het Britsche Empii’e als in Frankrijk, België en
Portugal voorkwam. Daarnaast, en dit is de tweede
wijze, wei’d de noodzakelijkheid van uitbreiding der internationale koffiepropaganda tot Europa betoogd.
Er zou, aldus werd besloten, door een commissieeen bezoek
aan Europa worden gebracht, teneinde de vestiging van
een propagandabureau voor te bereiden. Men wenschte,
teneinde de reclame te financieren, een heffing in te stellen
van 10 dollarcents per haal geëxporteerde koffie (i.p.v. de
bestaande 5 cts. pel’ in de Vereenigde Staten geïmporteerde
haal). Tenslotte besloot men om de noodige gegevens
omtrent techniek en economie der koffie (dus ook omtrent
het koffieverbruik) te verzamelen en uit te wisselen.
Hoe goed de bedoelingen ook zijn en hoezeer de planters
zich thans weer iets bijzonders kunnen veroorloven, het
is wel zeer de vraag, of thans de omstandighedën in vele
verbruikslanden niet te zeer ten ongunste zijn veranderd,
dan dat het resultaat zelfs van een intensiever propaganda
dan thans wordt gedacht meer zou kunnen zijn dan het
verti’agen van den achteruitgang. Immers, nemen wij aan,
dat alle koffieproducenten zouden medewerken, dan zou
bij een vereldverbruik door niet-productielanden van
25 millioen balen de opbrengst der heffing $ 24 millioen
per jaar bedragen. Dit lijkt veel, maai’ de theeproducentea
weten, wat een intensieve propaganda kost; v66r deten
oorlog werd voor thee in de Vereenigde Staten alleen aari
propaganda ongeveer 1 millioen dollar uitgegeven, in
Groot-Brittannië ongeveer £ 90.000. En men heeft
thans in de koffie niet in de eerste plaats met lauwheid
of onwil te kampen, maar met onmacht door armoede en
valutaschaai’schte. .Wij namen hiér om de gedachten te
bepalen een verbruik van 25 millioen balen, maar dit
cijfer mag dan ook niet anders worden gezien. Nog af-

‘)
Hier te lande bestaat voor het koffiesurrogaat een productie-
monopolie der Overheid. Bij geruchte vernamen wij, na het schrijven
van dit artikel, dat de Regeering de productie weer zal doen her-
vatten. Men kan hier ambtenaren sparen door zich verder met
deze productie niet te bemoeien!

120

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Februari 1946

In dagelijks weerkeerende rhythmiek vullen de reizigers-
stroomen de stations en treinen; zij vertoonen iederen dg
op denzelfden tijd gelijke spitsen en varieeren ook overigens
van dag tot dag. slechts weinig in om’ang. Er is een on-
miskenbare, voortdurende regelmaat, ondanks het feit,
dat deze stroomen telkens van dag tot dag door grooten-
deels andere personen worden gevormd. Groote aantallen
reizigers wisselen elkaar af en niettemin behoudt het ver-keer uiterlijk nagenoeg hetzelfde beeld.
Aan welke ongeschreven wetten gehoorzamen al deze
individueele, voor ons anonieme reizigers?
Onze maatschappij is een levend organisme en het
verkeer is daarin het meest zichtbare teeken van leven.
Het is er – bijzondere gevallen daargelaten – echter niet
omzichzelf. Geen voertuig en geen persoon beweegt zich
langs den weg of door de stad, of deze beweging beduidt
een onderlinge betrekking tusschen menschen of tusschen
sociaal-economische eenheden in stad of land. Geen doel
in zichzelf, heeft het verkeer een uitsluitend dienende taak.
Hoe wisselend en veelvormig het economisch en maat-
schappelijk leven in stad en land ook is, toch is er een

Figuur I.
Op deze grafiek is van het interlocale verkeer opgenoi1Ien liet
de tram van Purmerend en Edam, van de intercommunale boot-
car (5.000 S 6.000 personen per dag), ontbreekt wegens het vertorl

A.r

groote regelmaat en duurzaamheid in de verschillende
levensverrichtingen. Een régelmaat en duurzaamheid, die
noodzakelijke voorwaarden zijn voor de instandhouding

der maatschappij. Het is de regelmatige voorziening
met

producten .van allerlei aard, het zijn de verrichtingen en
diensten door talloozen dag in dag uit vervuld, die de ver-
tchillende organen van de samenleving doen blijven
functionneeren en de verschillende afzonderlijke indivi-duen het bestaan mogelijk maken. Hieruit resulteert een
periodiciteit,. welke nauw samenhangt met de eigenschap-
pen en de economische functie van de menschen, die te-
zamen de samenleving vormen. Deze periodiciteit teekent
zich af in het verkeer en verleent dit zijn wetmatigheid.
De regelmaat van het verkeer vloeit logischerwijze voort
uit de eigenschappen van het economisch en maatschappe-
lijk leven, waarvan het tenslotte zelf niet meer dan een
uiting is.
Om den aard van het verkeer te doorzien enzijnbehoeften
te begrijpen zal dit dan ook nimmer geabstraheerd mogen
worden van dat geheel van maatschappelijke verschijnselen,
die tezamen het organisme van de levende, goed-function-
neerende samenleving vormen.
1)e citq.

Als gevolg van de scheiding tusschen woon- en werkt
plaats en van de inrichting van het maatschappelijk
leven, verzamelen zich gedurende bepaalde perioden groote
aantallen personen op bepaalde plaatsen. Onder deze
plaatsen zijn de centra der steden de meest belangrijke en
de meest bijzondere tevens. Zij stijgen in belang en zijn
specialer van aard, naarmat.e het een grootere stad betreft.
Zoo is derhalve voor het
personénoerkeer
de binnenstad
verreweg het belangrijkste stadsdeel. Zij is dit vooral
wegens de typische grootsteedsche functie van ,,city”,
welke zij vervult. De openbare gebouwen, banken, beur-
zen, verzekeringsmaatschappijen, de kantoren van den
groothandel, de warenhuizen, de groote winkels, de
confectie-ateliers en die der groote kleedingmagazijnen,
de couranten- en handelsdrukkerijen en vele andere werk-
plaatsen, de hotels en groote café’s, de restaurants, de
bioscopen en nog vele andere bedrijven en instellingen,
waarvoor een centrale ligging vereischt is, concentreeren
a.ich in de binnenstad op een verhoudingsgewijs zer klein
oppervlak. hier liggen de centrale organen van stad en
land, hier klopt het hart van het economisch, maatschap-
pelijk en cultureele leven en hier ook ontspringen de
elagaderen van het verkeer.

erkeer per spoor, per Z.S.M., G.S.M. ei1per ‘(iets, liet verkeer me en busdiensten, zoomede het verkeer per personenauto en touring
ii gaan van het giondmatei iaat der Amsterdamsche verkeerstelling
AANT
piRs.

gescheiden van de vraag, of propaganda ter opheffing van
onmacht veel doel heeft, leidt bovendien een dergelijke
heffing ertoe, dat, terwijl bij afnemend verbruikdemiddelen
ter bekostiging der reclame minder worden, zij juist dan grooer moeten zijn. Koffie – en dit versterkt de onmacht
– is geen goedkoope drank, maar juist Vrij duur. T-let
blijft voor ons een open vraag, of hier veel resultaat zal
worden verkregen en of niet meer succes zou zijn te ver-
wachten van het langs handelspolitieken weg bedingen
van voordeelen door internationalen ruil van overschot-
producten der consumenten tegen koffie; dan valt men
ongetwijfeld terug tot het vôôroorlogsche systeem, maar
dan ook heft men een onmacht op, terwijl dan de propa-
ganda aanvullend met succes kan werken. Echter, of er
voorloopig van overschotproducten sprake zal zijn en of
dan, bij den algemeenen goederenhonger, deze niet tegen
noodzakelijker goeceren zullen worden geruild, is een vraag,
welke voor ons eveneens nog open is.
De tijd van vrijheid in consumptie lijkt ons voor het na-
oorlogsche Europa helaas voorloopig voorbij; de welvaart

is in de afgeloopen jaren te zeer aangetast, dan dat aan een
herstel op korten termijn kan worden gedacht.
Dr. J. F. HACCOÛ.

HARTSLAG VAN HET VERKEER.

STAD IN

r. ‘.O0NWUI(
I4.A0 CNTU,,

OKIAG

ro

7

s

0

10

ii

12

13

14

is

Ir.

17

1
6

STAD UIT

11.000

2000

10000

eooz

0000

4000

2000

0

DID

INrSSLoc

• •

;:’

Ij
(•

<
llL’ ;J

/

UH

20 Pebivari
.
1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

121:

®

/• • (‘

È
EQ

BEDOEMBEVOLkING

“- IJ

.

.

/-

A

M
MP

£5
• ….• •

.

:.: ::::hbot4

Juist tengevölgè van de cityvorming zijn de meeste wôningen uit de, binnenstad verdwenën en woont het
meerendeel van hen, die in de City werken of haar om welke
reden ook bezoeken, in andere stadswijken, of zelfs andere
gemeenten. Tengevolge daarvan ontstaan vooral ‘bij aan-
vang en einde der werktijden zeer massale bewegingen de
binnenstad in, resp. uit. De city loopt vol en weer leeg,
vol en leeg, in dagelijks onveranderlijk weerkeerende
rythmiek. Hierin klinkt de hartsiag van het verkeer.

De voortdurende, pulseerende bewéging van het ver-
keer is door de gemeente Amsterdam in een zeer grondige
studie geanalyseerd (Grondslagen voor de stedebouw-
kundige ontwikkeling van Amsterdam, Het Verkeer,
deel 1, II en III). Van deze studie is in dit artikel een
dankbaar gebruik gemaajct. Het Amsterdamsche verkeer
zoekt zich in een dichten ochtendstroom van de buiten-
wijken over de bruggen van den grachtengordel en van
buiten de stad, via de spoor- en tramstati’ons, een weg naar
de binnenstad. Des avonds vloeit deze stroom weer terug
naar woonwijken en woongemeenten. Het mag — gezien de voorrame rol van de city al.s doel
van het verkeer – dan ook eigenlijk geen verwondering
wekken, dat er een treffende overeenkomst blijkt te
bestaan tusschen het verkeer, dat van andere plaatsen naar
Amsterdam komt en dat van de buitenwijken met, de
binnenstad. Figuur 1 geeft van beiden een diagram, dat
wij het cardiogram van het Amsterdamsche verkeer,
zouden kunnen noemen. De hooge ochtendspits naar de city en de•hooge avond-
spits uit de city komen bij het interlocale verkeer evenzeer
voor als bij het stadsverkeer- en op dezelfde tijd
,
bn. In de
tusschenuren is het verkeer betrekkelijk gelijkmatig. Om
begrijpelijke redenen ontbreekt bij het interlocale verkeer
echter
,
de middagspits.

• Eerste conclusie:. Het stadsverkeer en het spoorwegverkeer
worden ‘beid-dor dezelfde pulseerende beweging naar en
van het ‘stadscenrurn beheerscht.

Jdntiteit van het verkeer.

Het
principieel identiek
zijn van alle verkeer komt nog overtuigender tot uiting, wanneer wij de figuren
IIA
en
11
13
met elkander vergelijken en figuur J-J
A
met figuur
B
.

Figuur J I
A
werd vervaardigd haar een in 1930 door de
gemeente Amsterdam saméngestelde kaart en geeft de
spreiding aan van de Amsterdamsche beroepsbevolking
over de werkwijken; wij zien dus aangegeven, wââr de
Amsterdammer werkt. Duidelijk zien wij het hart van
de ‘stad met den grachtengordel domineeren.
De op figuur II
B
gereproduceerde kaart werd dezer-
zijds samengesteld en geeft aan, naar welke wijken de
spoorreiziger – niet-Amsterdammer – zich bègeeft. De
desbetreffende adressen werden door middel van een•
enquête in Februari 1943 vastgesteld en betreffen reizigers
op allesoorten b’illetten: retours en enkele reizen, zoo goed
als abonné’s en forensen. Het beeld, dat de figuur
IIA
en II
B
ons geven is volkomen identiek. En dit ondanks het
feit, dat de kaart van de gemeente Amsterdam alleen de
beroepsbevolking aangeeft en die van N.S. alle verkeer
(dus bijv. ook ;ontspanning). Bovendien ‘igt er tusschen
deze beide ,,momentopn’amen” een tijdsverschil van niet
minder dan 13 jaarl
1
S

Juist als de bewoner van de buitenwijken der stad ielf,
moet ook de per spoor van elders komende reiziger over-
wegend in het stadscentrum zijn: •
Ffuur III
A
geeft weer een beeld van het stadsverkeer,
ni. de beioepsbevolking thuis, op haar woonadressen.
De city is leeggeloopen en de buitenwijken’ liepen vol.
Figuur JIJ
B
geeft ons daarvan weer het pendant in een

122

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Februari 1946

overzicht uit welke wijken de Amsterdammer komt, die
zich per spoor op reis begeeft. Wij zien de buitenwijken
domineeren en opnieuw treft ons het identieke beeld van
stadsverkeer en intercommunaal verkeer. In de buiten-
wijken woont de beroepsbevolking en uit deze zelfde
buitenwijken komt ook de spoorreiziger.
De congruentie van de beide verkeersbeelden wordt op
slechts één punt verstoord: de Oostelijke en Westelijke
arbeiderswijken (Kattenburg en de Jordaan) toonen wél
aan het stadsverkeer. te contribueeren, doch niet aan het
spoorwegverkeer. De belangensfeer van de arbeiders-
bevolking blijkt minder ver te reiken dan die van de beter
gesitueerde bevolkingsgroepen: Hun verkeersbehoefte is
om die reden van anderen aard: zij reikt zelden buiten
de stadsgrenzen.

Op dit – voor N.S. overigens’ bijzonder belangrijke
verschil na is er .tusschen stadsverkeer en intercommu-
naal verkeer dus een treffende overeenkomst. Het verkeer

pulseert in onveranderlijke regelmaat ‘Van woonwijken en
woongemeenteri naar de stedelijke centra en van deze
centra weer terug naar de woonwijken en woongemeenten.
De gelijkheid van aard komt nog meer tot haar recht;
wanneer wij de desbetreffende verhoudingspercentages
vergelijken:

Van de buitenshuis Reisdoel der van
arbeidende beroeps-

elders komende
bevolking werkt:

reizigers:

In de city

48,46 %

51,21 % In de buitenwijken

46,30 %

43,36 %
Over het IJ ….

5,24 %

5,43 %

100 %

f00 %

Procentsgewijs richten de verkeer.sdrommen van
het stadsverkeer en die van het intercommunale verkeer

zich met gelijke dichtheid op de drie bestemmingen. In grootste dichtheid concentreert het verkeer zich daarbij

op de naar oppervlakte zoo beperkte riiimte van de city.
De binnenstad is voor plaatselijk èn voor intercommunaal
verkeer in gelijke overwegende mate het doelvan den tocht.

De eenheid van het oerkeer.

Uit een en ander moet wel volgen, dat de doeleinden,
waartoe de treinreizigers de stad bezoeken, in hooe mate
parallel loopen met die van de bewoners van de buitenwijken,
die naar de binnenstad trekken. (Aldus ook blz. 267, Deel II, Grondslagen ontwikkeling Amsterdam). De
afstanden mogen verschillen, doch van eenig verschil in
motieven of geaardheid kan geen sprake zijn.

• Wij moeten het personenverkêer derhalve zien als een
werkelijke eenheid,
onderworpen aan dezelfde wetmatige
tendenzen en naar doel en karakter ‘niet principieel te
scheiden. Het intercommunale verkeer reikt slechts iets
verder en is dienovereenkomstig minder compact; het is
een verlengstuk, een uitlooper van het stadsverkeer. Met
deze.nit meer dan gradueele verschillen houdt het onder-
scheid echter op.

Tweede conclusie: Er bestaat geen principieel Qer-
schil tusschen het stads Qerkeer en het intercommunale 7er-
keer. Beide spelen zich hoofdzakelijk af tusschen woonwijken
en citu en gehoorzamen aan dezelfde impulsen.

De toevallige topografische situatie en de ‘gebruiksmoge-
lijkheden der verschillênde verkersmiddelen bepalen,
voor het overige, of het verkeer zich als spoor-, tram-,
bus- of als individueel auto-, voetgangers- of rijwiel-
verkeer ‘afwikkelen zal.

– Bij de keuze van zijn verkeersmiddel laat het publiek
zich geheel leiden door de vraag, hoe het deafstandtusschen
huisadres en bezoekadres op de beste (dit kan zijn: snelste,

)

AM5TERD1

SPOORWEGVEQKEEQ

bE5TEMMMGSADESSEN

SPOORQEIZIGERS

.
a
4 REIZtGE

‘i:

1

io

3TADION

20 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
123

4

AM5TEQDAM

5TAD5VEPMEEP.

/
400

37
,

• ••••••••••

:r•.:…

_-‘

L-



75
19

AMSTEL

::’

gemakkelijkste of goedkoopste) wijze overbruggen kan.
De ligging van de stations en halten der openbare verkeers-
middelen ten opzichte van deze adressen is daarom bij deze keuze een factor van zeer beslissende beteekenis.
Het verkeersdebiet der verschillende verkeersrniddelen
laat zich dan ook niet volgens algemeene beginselen
scheiden: locale factoren en individueele overwegingen
spelen een doorslaggevende rol. Derde conslusie: Begeleidende omstandig/zeden als woon-
situatie ten opzichte can de Qerkeerswegen en van het reisdoel,
zoomede tijds-, gerieflijkheids- en kosten factor bepalen Qan
geval tot geoal de voorkeur Qan het publiek yoor het te bezigen
Qerkeersmiddel.

Het algemeen belang en de taak van de spoorve gen.

In het centrum van iedere bevolkingskern klopt een
grooter of kleiner hart van het ecorÇomisch en maatschap-
pelijk leven. Hier concentreert zich steeds het zakenleven
tezarn met de instellingen van bestuur, beheer en con-
trôle, die dit zakenleven bescherming en organisatori-
schen steun verleenen. In dit centrum komen steeds alle

draden samen, hier vibreeren leven en bedrijf en hierheen
richt zch ook de hoofdstroom van het verkeer.
De spoorweg als intercommunale verkeersonderneming
draagt daarbij zorg voor den aan- en afvoer van hen, die
van elders komen. Hij overspant grooter afstanden en
helpt betrekkingen te onderhouden van wijder dan slechts
plaatselijk bereik. Aldus is hij een deel van het maatschap-

pelijk organisme en is zijn verkeerstaak een belangrijke
functie in de ,,biologie” van de samenleving. De inter-
communale verbindingen zijn als slagaderen, waarin de
reizigersstroomen worden voortgestuwd. In deze stroomen
teekenen zich de pulseerende bewegingen af, welke het

economisch leven, in volmaakte periodiciteit tevoor-
schijn roept.

Bezien wij nog eens de grafiek van figuur 1. Het valt
op, dat de reizigersstroomen, welke aan het Centraal
Station aankomen (resp. vandaar vertrekken), betrekkelijk
gering zijn in verhouding tot het verkeer tusschen binnen-

stad en buitenstad. Het stadsverkeer is het 15-voud van
het verkeer van het C.S. (3
1
80.000 tegen 25.000 per dag in
iedere richting).

Het geheele intercommunale verkeer echter (per spoor,
tram, bus, boot, fiets, personenauto en motorrijwiel)
bleek bij de verkeerstelling te Amsterdam ruim
1/7
te zijn
van het verkeer van buitenwijk naar binnenstad (Het

Verkeer, Deel II, blz. 169). 58,5 pCt. van dit intercommu-
nale verkeer werd per spoor aan- en afgevoerd.
Door zijn economisch-sociale beteekenis en door zijn
aanzienlijken omvang is het intercommunale verkeer dus
een factor van groote beteekenis. Zijn meer of minder
goed functionneeren beïnvloedt het gansche maatschappe-
lijk leven. De betrekkingen tusschen een stad en haar
verder afgelegen relaties zijn van het grootste gewicht
en daarom vervullen de intercommunale verbindingen een
essentieele levensfunctie.
Waterwegen, spoor- en straatwegen vertegenwoordigen
dus een algemeen belang van eerste orde, ver uitgaande
boven de particuliere bedrijfsbelangen van hen, die deze
verbindingen als beroepsvervoerder exploiteeren. De
samenleving in haar geheel en daarbij weer zeer in het
bijzonder de rechtstreeks daarbij betrokken steden zijn
belanghebbendeh. De steden, de groote gemeenten vooraan,
behooren dan ook de verdedigers te zijn van het intercom-
munaal verkeer. Zij behooren aan de behoeften van dit
verkeer tegemoet te komen, eenvoudig omdat een goed
functionneeren hiervan een levensbelang voor hen en
daarmede ook voor de geheele natie is.

Wij zagen, dat het verkeervan buiten zich zeer over-

124

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

•20Fébruari 1946

AMTEPDAM

(i1

SPCORWEGVKR

4,

WOONADRESSEN
SPOORRElzIGE3.

REIZIGER

JO

7.,.

1.

1

/

,

……….. .’.

.

.
:•

____

• ; • . . . .

1..
..’

_____

• . •
;. 1

.

ç,__J-_,

.

.:

0
.9

(

AMSTeL :TATION

1
1
%

wegend richt op het stadscentrum: Ditzoo goed en ge-
makkelijk mogelijk te bereiken is wel de eerste behoefte,
waaiin het verkeer ‘heeft te voorzien. Dit impliceert de
wenschehijkheid van een in het hart van de city gelegen
spoorwegstation. De steden zelf zijn hierbij de voornaa’mste
belanghebbenden. De slagaderen van het verkeer ‘moeten
daar uitkomen, waar het hart van het economisch leven
klopt.

Vierde conclusie: J-Iet is een algemeen belang en een
stadsblang in het bijzonder, dat de spoorwegen tot in liet
hart der tsteden worden doorgeQoerd. Een goed function-
neerend organisme i’scht een spoorwegstation in het stads-
centrum:

Het is van belang dit te constateeren, want te dikwijls
is de verkeerspolitiek van gemeentelijke en andere Over-
heden gericht op het weren van den spoorweg uit de stad.
Wel verre van een storend en in de binnenstad 9nge-
wenscht ‘element te zijn; behooren spoorweg en station
juist dââr hun plaats te vinden. Het onderhouden en
uitbreiden van de zoo uiterst belangrijke betrekkingen
tusschen stad en’land wordt op deze wijze vergemakkelijkt
en bevorderd. Door den spoorweg uit de stad te weren
snoert de stad zich een hartsiagader af.

•Naast de gemeenten zullen zeer zeker ook de spoorwegen,
bewust van de eischen van het algemeen bëlang en van hun
in dat opzicht dieiiende functie, er voor moeten waken
dat de ‘spoorwegstations inderdaad in de brandpunten
van het ecönomisch en maatschappelijk leven gelegen
zijn: dat is pal in het hart van de groote steden.
In dit opzicht
loopen de belangen van de spoorwegen en. van de gemeenten
volkomen parallel; zij vallen samen met het ‘algemeen
belang.
Mr. W. T. DE G’RAAFF.

ORGANISATIE ‘VAN HET ECONOMISCH

LEVEN NA HET HÉRSTEL’.

In een vôrig opstel hebben wij geconstaterd, dat de
huidige tijd van moeizaam herstel uit armoede, schaarste
en desorganisatie een’ centrale planmatige leiding van het
economisch leven vereist, waarbij de Overheid de organi-
saties van het bedrijfsleven ‘slechts als adviserende en

uitvoerende instanties kan inschakelen. Ordening ,,v’an
bovenaf” is onontkoombaar. De uitvaardiging van voor-
schriften en de regeling van voortbrenging, invoer, distri-
butie en prijsstelling moet de Overheid in deze tijd aan
zich houden, zolang niet alleen vele goederen in absolute’
zin schaars zijn, maar zolang ook de economische pôhitiek
erop gericht moet zijn, ons productie-apparaat en onzé
huisvesting geleidelijk aan en harmonisch weer op te bou-
wen, hetgeen tengevolge heeft, dat de consumptie moet
worden gerantsoeneerd, de investering naar prioriteit ge-
regeld en de beschikbare productieve krachten geleid
naar die aanwendingen, welke binnen de richtsnoeren
zijn gelegen. Zolang het herstel van productie- en woning-
toerusting niet is voltooid, dient het economisch leven
vanuit een ceitraal oogpunt te worden bezien en gleid
en kan het geven van voorschiiften niet worden ovrge-
laten aan groepsbesturen, die uiteraard een min of meer
eenzijdige visie hebben en die ook geneigd zullen zijn, de
belangen van hun groep ,te behartigen, die nog vèelal
tegengesteld zijn aan de voor het algemeen welzijn nood-
zakelijke beperkingspolitiek.

Zodra echter het herstel is voltooid, het verbruik niet
langer behoeft te worden beperkt, aan de leden der samen-
leving zelve kan worden overgelaten, welk deel van hun’
inkomen.zij zullen verteren en welk deel besparen, en ook
bij de investeringen niet meer uit een centraal punt een
volgorde van urgentie behoeft te worden opgelegd, komt

20 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

125

-4

de organisatie van het bedrijfsleven in een ander licht.
De centrale leiding wordt dan miider noodzakelijk, de
marginale vraag en de grensproductiviteit der productie-
middelen hernemen hun beslissende invloed en het orde-
nende element, dat dân vooral heeft te waken tegen sto-
ringen, wordt door velen binnen de bedrijfstakken ge-
wenst. Wanneer dan elke bedrijfstak zorg draagt voor orde
en welvaart in eigen kring, zo is de gedachte, dan is ook

de gehele samenleving daarmede gediend, want zodra de
nijpende schaarste ten einde is, strekt niet langer de be-
hoefte van de ene bedrijfstak ten nadele van de andere,
zodat een grote mate van autonomie voor de bedrijfstak
toelaatbaar is.
Ziehier de grondgedachte van de organisatie van het
economisch leven door bedrijfschappen met verordenende
bevoegdheid, de zogenaamde ordening ,,van onderop”. De groep waakt zelve tegen ordeerstoringen, tegen on-
verlaten, die uit eigenbelang de solidariteit der bedrijfs-
genoten veronachtzamen en de gang van zaken verstoren.
Zodoende beschut de groep zich tegen aantasting van haar
bloei en daar het groepsbestuur deskundig is en dus in-
zicht heeft in de behoeften van de bedrijfstak bestaat er
grote kans – aldus moet de redenering worden voortgezet
-, dat zij met haar verzorging van de belangen der groep
tegenover het eigenbelang van dissidente enkelingen
tevens het algemeen belang behartigt. Willen wij deze redenering op haar deugdelijkheid on-
derzoeken, dan moeten wij nagaan, waarin die ordever-
storingen van dissidente enkelingen zoal kunnen bestaan.
Men kan die veelal rubriceren naar kenmerken van den
dissident. Zoals overal, vindt men de afwijkingen niet
bij de middelgroep of bij het representatieve type, maar bij
de extremen. Ook hier kunnen wij zulke uitersten als
dissidenten onderscheiden, aldus:

de slechtst geleide bedrijven, de producenten, die
eigenlijk submarginaal zijn, maar die zich in het leven
houden door bedenkelijke, ontoelaatbare praktijken als
het leveren van onderwicht of onderkwaliteit, het na-
bootsen van modellen, het ontduiken van bepalingen van
wetten en contracten, het camoufleren van hun voorwaar-
den door allerlei nevenbepalingen als leverings-, betalings-
en reclametermijnen, kortingen en boeten, opzegbaarheid
der koopcontracten onder bepaalde voorwaarden, e.d.;

de kapitaalkrachtigste ondernemingen, die, om hun debiet ten koste van hun collega’s te vergroten, een prijs-
concurrentie kunnen aanvangen, welke de gehele bedrijfs-tak met verlies doet wêrken, een toestand, die zij door hun
grote kapitaalkracht het langst kunnen volhouden;

-de bedrijven met de grootste overcapaciteit, die
daardoor het grootste belang -hebben bij vergroten
van debiet en dientengevolge meer dan anderen geneigd
zijn tot agressieve mededinging;

de best geleide bedrijven, die door nieuwe, kosten-
besparende productiemethodêi in staat zijn, betere of
goedkopere producten te leveren dan hun collega’s.

1

Jet groepsbelang, dat is de som r’an de eigen belangen
der gelijkgerichte enkelingen,
wordt door alle vier boven-
bedoelde uitersten aangetast. De groep zal dus de neiging
hebben, iich tegen alle vier deze strevingen te verzetten,
dus regelingen te maken en verordeningen uit te vaardigen,
teneinde die strevingen te belemmeren, althans in te per-
ken. Hoe verhoudt zich deze inperking tot het algemeen
belang? –
Wat punt 1 betreft, is het algemeen belang er natuurlijk
mede gediend, als al dergelijke bedenkelijke praktijken
worden belemmerd. Er zijn voorbeelden te over van recht-
streekse bemoeienis van de Overheid met medewerking
der bedrijfsgenoten ter voorkoming van zulke knoeierij.
Het Rijksbotermerk is wellicht het duidelijkste, zo niet
het oudste voorbeeld. Hier gaan algemeen belang en groeps-
belang hand in hand.
Bij punt 2 kan er twijfelbestaan. We kunnen hier drie.

gevallen onderscheiden, waarin deze moordende concur-
rentie wordt aangevangen, namelijk:

a.
j
in depressietijd tracht een enkel bedrijf door zeer
lage prijzen zijn debiet in een niet-elastische markt zoveel
mogelijk te behouden, hetgeen slechts mogelijk is ten koste
van de afzet van goed geleide bedrijven. In dit geval is
de ontketende prijsconcurrentie zeker niet in het algemeen
belang, vermoedelijk zelfs strijdig daarmede.
het bedrijf tracht door lage prijzen zijn debiet in
een niet-elastische markt te behouden of te vergroten, ten
koste van de afzet van achterlijke, noodlijdende bedrijven. Zulks komt aan leiders, arbeiders en financieel belangheb-
benden dier bedrijven niet zeer gelegen, maar het algemeen
belang wordt er niet door geraakt.
het bedrijf tracht in een elastische markt door prijs-
verlaging afzetvermeerdering te krijgen, teneinde een
,,tweede evenwichtspunt” van vraag en aanbod te bena-
deren. Dit geval is veelal een voorstadium van geval 4,
de toepassing van nieuwe productiemethoden, waaruit
goedkopere of betere producten zullen voortspruiten.
Zulk een prijsverlaging, hoe desastreus ook voor de be-
drijfsgenoten, die niet op modernisering zijn ingesteld of
daartoe de middelen ontberen, is zeker niet strijdig met,
veeleer bevorderlijk voor, het algemeen belang.
Het geval van punt 3 doet zich, evenals de gevallen 2a
en 2b, vrijwel steeds in depressietijd voor. Dan komt de
overcapaciteit tot uiting, dan leidt zij tot spanningen. De
bedrijfsgenoten zullen dan het symptoom ervan, de prijs-
concurrentie, trachten te bestrijden. Maar zij hebben
somtijds niet tijdig, in de hausseperiode, zorg gedragen
voor voorkoming van het euvel der overinstallatie. De
karteltechniek is ver genoeg ontwikkeld om preventieve maatregelen daartoe te nemen. Kartels, die in de opbloei
de expansie remmen (zonder redelijke uitbreidingen en
vernieuwingen te belemmeren) en in de depressie de con-currentie regelen, kunnen wegens hun stabiliserende wer-
king het algemeen belang ten zeerste dienen. Op de vraag,
of dat algemeen belang er zôzeer mee gediend kan zijn,
dat dwang tot aansluiting gerechtvaardigd is, komen wij
nader terug. Maar regeling, van de concurrentie op zichzelf,
zonder dat men zich aan de oorzaken ervan iets laat ge-
legen liggen, kweekt zorgeloosheici bij de bedrijfsgenoten
en daarmede is het algemeen belang zeker niet gediend.
Eindelijk punt 4: de moderne enkeling tegenover de
conventionele overigen. Hier ligt eigenlijk de allergrootste
moeilijkheid van het netelige vraagstuk der bedrijfs-
organisatie. Het is het conflict tussen vooruitgang en tra-
ditie, tussen uitstekendheid en alledaagsheid. Slechts de
enkeling steekt uit, de menigte is alledaags. Vooruitgang
brengt slechts de enkeling; de groep, zeker de georganiseer-
de groep, is traditioneel en traag in vernieuwing. Misken-ning is het lot van alle vernieuwers.
In ons geval zal vernieuwing het algemeen belang dienen.
Goedkopere en betere waar, als product van nieuwe, kosten-
besparende voortbrengingsmethoden, dient het gehele
economisch leven. Betreft het verbruikswaren, dan kan
met het door de prijsafslag bepsaarde inkomen een grotere
behoeftenbevrediging, dus ook weer een grotere productie
van andere waren worden verkregen. Gaat het om pro-ductiemiddelen, dan wordt de voortbrenging in andere.
sectoren goedkoper, dan wordt wellicht de mededingings-
kracht op de exportmarkt groter en in ieder geval worden
er productieve krachten gespaard om èn behoeftenbevredi-
ging, èn productie, èn werkgelegenheid te doen stijgen.
Deze vernieuwing belemmeren zou het algemeen belang
ten zeerste schaden. Hoogstens zou men een
geleidelijke
overgang tot de nieuwe methoden met het algemeen be–lang overeen kunnen brengen, mits het tempo niet te zeer wordt vertraagd.
Overzien wij nu de vorenbedoelde gevallen, dan zullen wij constateren, dat het in gevallen 1 en 2a waarschijnlijk is, dat het groepsbelang met het algemeen belang samen-
gaat tegenhet individueel belang, dat in de gevallen 2b

126

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Februa 1946

en 3 niet in het algemeen kan worden gezegd, of het alge-
meen belang meer met het groepsbelang dan wel met het
individueel belang zal harmoniëren, en dat het in de ge-
vallen 2c en 4 het meest waarschijnlijk is, dat het indivi-
duële streven het algemeen belang dient tegen het groeps-
belang in.

Zoals men ziet zijn de gevallen, naar rubriekaantal,
gelijkelijk verdeeld. Naar frequentie zal er een overwicht
zijn aan de zijde van de gevallen 1 en 2a, waarbij groeps-
belang en algemeen belang meestal zullen samenvallen.
Naar betekenis voor de economische ontwikkeling mag
men echter aannemen, dat de gevallen 2e en 4, waarbij
het individuële streven der dissidenten meer met het
algemeen belang harmonieert dan het groepsbelang, het
zwaarste wegen. Er is dus alle aanleiding om voor dat
groepsbelang op zijn hoede te zijn.
Gaan wij nu verder na, hoe in de verschillende gevallen
de orde in de bedrijfstak kan worden gehandhaafd, dan
vinden wij voor geval 1 nu reeds talrijke middelen ter
beschikking. Het gemene recht, dat zowel door straf-
bedreiging als door de aansprakelijkheid wegens onrecht-matige daden tegen aperte misbruiken, waakt; de Waren-
wet, die den leverancier verantwoordelijk stelt voor de
deugdelijkheid van zijn waar en de vervulling van de

verwachtingen, die benaming, verpakking en hoeveel-
heidsaanduiding opwekken; de wetten ter bescherming
van industriële en van geestelijke eigendom, het zijn
allemaal wapenen tegen de daar vermelde praktijken.
Bovendien geeft de wet op de verbindendverklaring van
ondernemersovereenkomsten de Overheid de macht,
indien het algemeen belang. zulks eist,
dissidenten te binden aan regelen, die bedrijfsgenoten hebben ontworpen en die
door den betrokken Minister deugdelijk zijn bevonden.
Voor de uitvoering dier regelen en het toezicht op de na-
leving ervan kan dan – zoals de praktijk van vôôr 1940
heeft bewezen.— in aanzienlijke mate van de deskundige
organen, door de bedrijfstak in het leven geroepen, worden

gebruik gemaakt.
Ook voor de gevallen 2a, 2b en 3 kan die verbindend-
verklaringsprocedure dienen. Zij heeft het grote voordeel,
dat de Overheid, wier positieve medewerking wordt ver

eist, zich op de hoogte stelt van de toestanden, welke het
ziekteverschijnsel hebben veroorzaakt, en niet blijft staan
bij het symptoom. Zo zal de Overheid scherp onder-
scheiden tussen de gevallen 2a, 2b en 3, al vertonen zij
allen hetzelfde uiterlijk: agressieve prijsconcurrentie van
enkelen om debiet van velen te veroveren. Zo kan in geval 2b de Overheid haar medewerking afhankelijk
stellen van de spoedige reorganisatie en vernieuwing van de achterlijke bedrijVen en in geval 3 van het tot
stand brengen van een zodanige contingentering, dat
overinstallatie op grote schaal in de opbloeifaze wordt
voorkomen.

In de gevallen 2e en 4 zal onthouding, of ten hoogste
temporegeling, de conclusie zijn van het onderzoek, het-
welk een onbevooroordeelde en doorgrondende interve-
niërende instantie instelt. Dn immers kan het vernieu-
wende streven, dat het algemeen belang dient, voort-
gang vinden.

Voor de gevallen, waarin groepsbelang en algemeen
belang kunnen samenvallen, blijkt de bestaande appara-
tuur voldoende. Zij heeft zelfs het voordeel, dat er geen
binding tot stand komt, zolang de overheidsinstantie,
de draagster van het algemeen belang bij uitnemendheid,
niet positief heeft geconstateerd, dat het algemeen be-
lang ingrijpen eist. En zij kan dat eerst constateren,
nadat zij alle belanghebbenden, die door de binding ge-
baat of geschaad kunnen worden,
ook die buiten de bedrijfs-
tak,
heeft gehoord. Voor de gevallen, waarin het indivi-
dueel belang het algemeen benadert en het groepsbelang tegenover deze beide staat is, indien er orgahisatie nodig
wordt geacht, een instantie vereist, die enkel en alleen

het algemeen belang heeft te dienen en dit ook vermag te
doorgronden.

Zulk een instantie zal ook gewenst kunnen zijn voor de
nog niet behandelde gevallen, waarin individuele en
groepsbelangen samenvallen, maar in disharmonie zijn
met het algemeen belang. Zulks kan zich voordoen in
gevallen van kartels en andere combinaties, binnen welke
pais en vrede heerst, terwijl zij hun monopoloïde positie

op de markt uitbuiten ten koste van de gemeenschap.
Ofwel, wanneer grote ondernemingen als feitelijke mono-
polisten de markt beheersen of in onvolkomen mede-
dinging een politiek voeren, die strijdig is met het alge-

meen belang. In zulke gevallen is van een orgaan van de bedrijfstak geen actie te verwachten, moet het algemeen
belang door zijn draagster bij uitstek, de Overheid, wor-
den behartigd.

Tot dusverre bepaalden wij ons tot de zogenaamde
economische sfeer. Daarnaast acht men een specifiek
sociale aanwezig, daar waar het de regeling van de arbeids-
voorwaarden voor de werknemers in de bedrijfstak be-
treft. hier komen conflicten tussen individuële belangen

van enkelen en groepsbelangen weinig voor, hier zijn
veelal belangen van verschillende groepen met elkancier
in conflict, terwijl het kan voorkomen, wanneer die groe-
pen dezelfde belangen hebben, dat het algemeen belang
wordt geschaad door verhoging van beloningen – van

kapitaal, leiding èn arbeid – ten koste van de afnemers
der producten. Ook hier dus kans op divergentie tussen

groepsbelang en algemeen belang met alle tevoren be-
lichte consequenties daarvan.

Zé zijn de verhoudingen. Ons rest thans na te gaan,
of en in hoeverre de ontworpen Organisatie bij die ver-houdingen aansluit. Een derde artikel moge daarop zijn
ingesteld.’
P.

Mededeelingen van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Zuid-Holland te Rotterdam.

Te Rotterdam aangekomen zeevaartuigen gedurende de
4e week, 20 Januari t/m 26
Januarit
1946, onder-
scheiden naar de landen van herkomst.

Aantal

Landen

zeevaar-
I
Netto m
3

tuigen 2,83m
3
=
lreg.t.

Europa

3302
255
Duitschland

……………2
3922
20821
Groot-Brittannië en Ierland
31
73106
1
438
Nederland (met vrijstelling

Frankrijk

……………7

4
6952

Nederland

……………

1
1029

België

……………….2
Denemarken

………….1

van

inklaring.)

………..

Spanje

Atlantische Oceaan
1
3607

Noorwegen

……………

Zweden

……………….
6
9094

Azië

Britsche Gebieden
……….
1
15990
1
14259

Amerika

.
Irak

………………….

Nederlandsche Gebieden
6
86644
Vereenigde Staten
5
63641

Totaal
……..1

69

1

303063

De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-
Holland te Rotterdam maakt belanghebbenden er op
attent, dat bij haar in beperkte mate verkrijgbaar is en

20 Februari 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

127

1′

eventueel ter inzage ligt op de afdeeling
Handels 000rlich-
ting, ajd.
3,
de nieuwe dienstregeling Qan den .Regeerings-
oliegdienst,
uitsluitend ten gebruike van regeeringspersonen,
ambtenaren en andere door de Overheid aan te wijzen
personen, geldig gedurende de maand Februari 1946. Zij vestigt er in het bijzonder de aandacht op, dat in de
adressen, tot welke verzoeken om passage, inlichtingen
enz. moeten worden gericht, wijziging is gebracht, alsmede,
dat het voortaan mogelijk zal zijn zekerheid te hebben,
omtrent het maken van retourvluchten, alvorens de heen-
reis te aanvaarden.

ONTVÂNGEN BOEKEN.

Hans Schorer.
Statistik. Grundlegung und Einführung in
die statistische Methode. Verlag A. Francke A.G. Bern 1946, 255 pag.

Edgar Salin.
Geschichte der Volkswirtschaftslehre. Verlag
A. Francke A.G. Bern 1944, 224 pag. –

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De storting op de inschrijving 24 pCt. spaarcertificaten
is zonder veel moeilijkheden aan de geldmarkt voorbij-
gegaan. De inschrijvingen op deze spaarcertificaten heb-
ben in totaal f 117 millioen bedragen volgens de officieele
mededeelingen. Een dergelijk bedrag was voor de geld-
markt niet moeilijk te verwerken, daar bijv. op 11 Fe-
bruari de saldi der banken bij De Nederlandsche Bank
nog f 395 millioen bedroegen. De prijzen zijn iets opge-loopen in de week tusschen 11 en 16 Februari, maar veel
te beteekenen had het niet. Bij kleine omzetten kwamen
voor d.riemaandsch promessen prijzen van
13/16
tot 14 pCt.
tot stand, halfjaarspapier noteerde
15/16
pUt. en voor
Novemberpapier werd 14 pCt. geboden. De rentestijging
beperkte zich dus over het algemeen tot
‘/16
pCt. Ge-
leidelijk stijgen de discontokoersen met name vöor het
kort loopende papier; wellicht zullen zij de officieele ver-
rekeningsprijzen voor schatkistpromessea bereiken, waar

mede op 1 Maart de grootboekinschrijvingen ad f 1.008
millioen kunnen worden voldaan. Bij een totaal van meer
dan f 8 milliard aaui uitstaand schatkistpapier, zal het
kortloopende papier meer dan voldoende zijn om de be-
taling op deze grootboekinschiijvingen te verrichten.
De 24 pCt. spaarcertificaten werden aan het begin van
de verslagweek voor het eerst verhandeld. Reeds aan-
stonds bleek er voldoende vraag naar deze effecten te
bestaan, niettegenstaande een te verwachten vrij groot
aanbod, zoodat de koersen boven pari werden vastge-
steld. Op 15 Februari j1. was de middenkoers 100
15
/
16
pCt.
liet is begrijpelijk, dat er voor dit beleggingspapier met korten looptijd betrekkelijk veel belangstelling bestaat.
liet aanbod nam geleidelijk af, zoodat de omzetten aan
het einde van de week niet groot meer waren. Bijzonder merkwaardig is de inhoud der vergunning,
welke door De Nederlandsche. Bank aan banken, spaar-
banken enz. is verstrekt, waarbij deze tot het bedrag
der aan hen toevertrouwde vrije gelden spaarcertificaten
mogen koopen. In de eerste plaats wordt door deze aan-
koopen van banken de geldcirculatie uitgebreid, terwijl
hiervoor, voorzoover valt na te gaan, allerminst aanlei-
ding bestaat. in de tweede plaats wordt in de algemeene
vergunning wel een maximum aangegeven voor den aan-
koop dezer effecten, nl. het bedrag der toevertrouwde
vrije gelden, maar dit is slechts schijn. Door den aankoop
van spaarcertificaten zullen de aan de banken toever-
trouwde middelen automatisch stijgen, omdat toch niet
iedere verkooper van deze stukken het provenu in con-
tant geld zal opnemen.

Het in vorige overzichten gesignaleerde conversie-
gevaar met het oog op de hooge obligatiekoersen heeft
zich thans voorgedaan. Een tweetal hypotheekbanken
heeft conversie van 34 pCt. in 3 pCt. pandbrieven aange-
kondigd. De kans op mislukking dezer conversies is gering,

daar de obligatiehouders uitsluitend kunnen kiezen tus-schen 3pCt. pandbrieven of geblokkeerde saldi met een
extra-blokkade tengevolge van het besluit Eïerstel Rechts-
verkeer, welke t. z. t. eventueel in nieuwe 3 pCt. Groot-

boekschuld kunnen worden belegd. Veel indruk heeft
dit op de beurs niet gemaakt. De pahdbrieven noteerdei’i
iets lager, de 34 pCt. Staatsleeningen en de 24 pCt. N.W.S.
moesten per saldo een koersverlies van
3/
pCt. boeken,
maar toch noteeren de Staats- en Gemeenteleeningen
nog aanzienlijk boven pan. Een spoedige conversie van
deze obligaties verwacht men dus blijkbaar niet. In hoe-
verre deze verwachting zal worden bewaarheid zal nog
moeten blijken.

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
(Voornaamste posten
In
duizenden guldens)

Binnent. wissels
Munt,
open marktpa pier,
Totaal
Data
muntmate-
beteeningen, voor-
Totaal
opeischb.
riaal en
schotten aIIz Rijk
activa
schulden
deviezen
‘)
en diverse rekeningen ‘)

11 Febr. ’46
5.383.257 231.423
5.687.720
5.009.423
4,,

’46
5.390.718 233.755 5.697.513
1
5.025.108
28 Jan. ’46
5.286.506
298.455
5.578.003 t
4.985.638
21

,,

’46
5.258.117 221.197 5.552.356
1
4.987.096
14

,,

’46
5.255.404 228.714
5.557.164 4.987.686
7

,,

’46
5.253.251
210.958 5.537.255 5.066.246
31

Dec. ’45
5.252.839
212.949
5.538.844 5.166.066
27

,,

’45
5.254.084 202.106 5.529.253
5.046.612
6 Mei ’40
1.173.319
248.256


1.474.306 1.424.016

Bankbit jet-
Saldi
Bankassig-
Schatkist-
papi
er
Data
t
en
in om-
in
natiën
en
diverse
Saldo Rijk
R/C
(DIC)
rechtstr.
loop
R/C
rekeningen
onder-
gebracht.

11 Febr.’46
2.148 409
3
)
0T92
346.018 C1.914.895

4

,,

’46
2.119.729
2
)
2.905.251
340.202
Cl 940.242

28 Jan. ’46
2.025.037
2.960.293 260.350
C2.116.483

21

’46
1.945.521
3.041.407
233.104 C2.169.716
14

,,

’46
1.854.851
3.132.690 237.375 C2.263.868

7

’46 1.763.990
3.202.122
238.870 C2.343.283

31 Dec. 45
1.712.915
3.343.151
150.464
C2.492.978

27

,,

’45
1.646.894 3.399.667
150.382
C2.527.104

6 Mei

’40 1.158.613
255.174 10.230
C

22.962

‘)
De posten ,,Correspondenten in het buitenland”
en
,,Buiten-
landsche betaalmiddelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen
in de ,,Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af
opgenomen
onder de
buitenlandscheportefeuille,inonzen staat samengevat als ,,deviezen”.
‘)
waarvan nieuwe uitgifte 11.811.549.
11.846.121.

NATIONALE BANK VAN BEL7IEi’
(Voornaamste posten
In mililoenen tranes)

I))I

Data
Cd

Pq

II


I
IOO)I
‘io
°

I’

14 Febr. 1946
32.754
4.139
1.540
509
473
50.277
7

,,

1946
32.754 3.160
1.932
575
442 51.004
4
Jan.

1946
31.943
3.120 2.366
502
421
50.904
1946
31.943 3.010
2.303
457 416 35.471
17

,,

1946
31.943 2.543
1.831
460
383
36.560
10

,,

1946 31.943
3.102
1.827
373
350
42.882
3

,,

1946
31.382
3.576
1.731 503 337
43.027

Rekenlii-
courant sald’i

Data
.
,d

a

°
0
°.’
1


i

o
‘5

14 Febr. 1946
653
155.497 72.915
5
3.132
872
7

,,

1946
653 155.671
73.062
3
3.148
878
31

Jan.

1946
653
155.063
72.470
6
3.112
890
24

1946
653
139.397
71.804
5
3.358
24.817
17

1946 653
139.339
71.941
3
2.984
26.229
10

,,

1946
653
146.091
71.975
4
3.125 55.339
3

1946 653
146.167
71.798
3
3.369 55.348

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘)
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

_7′ 3/
,4__
z.Y

OM

Nederndsch indische Uandèlsbank, N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank en Effectennken

UW TOEKOMST IS VEILIG met een polis vcrn de

..AL.GE.ME.EN.E ….FR1ESCHE

LEVENSVERZEKERII’G MIJ.

..

ofde..

GROOT-NOORDHOLLANDSCHE

VAN 1845

LEEUWARDEN (Burmoniahis) AMSTERDAM (v. Brienenhuis)

:
:
..,e: /oullnde J3rciidpoIis..;

aan

‘De
,,,4
1
ssutnij’.’
tcin”.
1896

.

s-rapenI1age


4..

II-

H:HVAND.:IJK& Co.

EENDRACHTSWEG 11
.
ROTTERDAM
..

Miciczrs en Comnussionnairs, in Effecten

t,-
‘Effecten Coupons

Vermogensbeheer

Telefoon 20845 – 21889

40631

Bêurs Nis .6

Telefoon 24178

24378

£Iat
4oi€’t
aok eaor 4

doek4.den

PATItUSPOORTGLAZIN

TELEGItAAFPLtTEr4
it NOsirERCIJZIi%. PEIjC.I,,tZLÇ’.OLtECLA7,Ei’
REFLEXCLAZEO

WATEI IETEI{CLA!J[‘ ErIL

rL

_Qds

Pie1erman.
WESTVEST 17 . SCHIEDAM – TELEFOON 69269

MENS EN KENNIS

IS

VERS CHEN EN..

Wat olie is voor de machine, is menschen-
kennis voor den omganj met relaties en personeel. De wrijving. vermindert, het
nuttig rendement neemt toe. Maar olie en olie is twee! De olie moet vah zuivere sa-menstelling zij1; zoo is het ook met men-
schenkennis.

• De natuur levert ons menschenkennis, zoo als ze ons olie levert, beide ijoor verbete-
ring vatbaar. ••

In het boek , ,Mensenkennis” verheldert en
verdiëpt de praktijk-psycholoog Drs. J.
• Slikboer Uw natuurlijken kijk op menschen,.
Uw psychologisch inzicht. Hij discht U geen kamergeleerdheid ôp, maar laat U
profiteeren van inzichten, gewonren uit de
ervaringen, opgedaan bij de selectie van
de vele menschen, die . zijn laboratorium
passeerden en van zijn praktisch;psycholo-
gische studies in tallooze bedrijven. De
prijs van dit boekje, in gebonden uitvoe-
ring,’gedrukt op behoorlijk papier, bedraagt

f
3.90. ..

Vraag het nog heden aan Uw boekhande-
• laar. Indien deze reeds door zijn voorraad
heen mocht zijn, kan hij bij ons nog na-
bestellen, zoolang de zeer bescheiden na-
vraag-reserve strekt. .
H. A. M. ROELANTS – Uitgever – SCHIEDAM.

rrT

gaat
veJa

N.V. A.TO.

VAN GEND & LOOS

Geregelde vrachtauto-diens
,
t

Nederland – TsjechoSlowakije

Vraagt inlichtingen. bij onze 80 kanjoren of bij van

Uden’s Transport Bureau – Veerhaven 15 – Rottrdam

iA

Alle ‘correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Ko?inklijke Neder!andsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,

Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)

Druk Roelants. Schieclam.

Auteur