Q
41
e
Koninklijke –
N ederlandsche
Boekdrukkerij
U. A. M. Roelants
Schiedam
,
ijÎspen
.
culemborg
amsterdam
rotterdam
/
/
‘St
Esso
STANDARD
AMERIKAANSCHE
PETROLEUM
CIE.
GEBOUW PETROLEA
‘-GRA VEN HAGE
DE SCHRIFTÊLIJKE CURSUS
VOOR MODERNE
)TRD
administratieve functie
AB
A’
BEDRIJFSADMINISTRATIE
De opleiding voor de zelfstandige
Secretariaat: Beursgebouw – Kamer 321 – Rotterdam
Prospectus op aanvrage
1
R. M
‘
EES &. ZOONEN
A01720
Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam
Vlaardingen, Amsterdam (alleen assurantiën)
BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN
BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN
Belangrijke Vakgroep in het centrum des lands zoekt
een
‘Econ. Drs..of Jurist
bij voorkeur me ervaring op het gebied der beleggin-
gen. Sollicitanten, niet ouder dan omstreeks 30 jaar,
worden 1verzocht hun sollicitatie, onder vermelding
van uitvoerige bijzonderheden en verlangd salaris, in
te zenden onder no. 329, bureau v d. blad, postbus 42,
Schiedam.
ONDERVAKGROEP DETAILHANDEL IN PARFUME-RIEëN EN COSMETISCHE ARTIKELEN, Amaliastraat 10
te ‘s.Gravenhage, vraagt
een ASSISTENT voor het Secretariaat
Sollicitaties
uitsluitend
‘schriftelijk aan de Afdeeling
Personeel.
Machinefabriek Gebr. Stork & Co. N.V. te Hengelo
(0) vraagt voor hoor afdeeling Belangen Personeel
een
CHEF
*
Leeftijd 30 tot 45 jaar.
Sollicitatiebrieven met uitvoerigen levensloop aan
–
het Secretariaat der Directie.’
ff
BEDRIJFSGROEP METALEN VERWERKENDE AM-
BACHTEN, Amaliastraat’ 10 te s’-Graven’hagc, vraagt voor
haar afdeeling Documentatie en Statistiek
EEN GEROUTINEERDEN ASSISTENT
Sollicitaties
uitsluitend
schriftlijk aan de Afdeeling
Personeel.
A dreswijziging.
Met ingang van 13 December 1945 zijn h…t
Nederlandsch Economisch Instituut en de
Economisch-Statistische Berichten verplaatst
van NIEUWE BINNENWEG 175a, Rotter-
dam (C) naar
Pieter de Hoochstrâat 5, R’darn (W.)
Telefoonnummers:
Nederlandsch Economisch Instituut
Secretaris
38040.
Researchafdeeling: 35000, toestel 32 en; 27.
t
Administratie:
38340.
Economisch-Staf isf ische Berichten
Redactie:
‘
38040.
Administratie:
38340.
aiiiiiia
[1
AMSTERDAMSCHE
BANK N.V.
131 BIJKANTOREN EN ZITOAGEN
KAI’ITAM. t SS.OIE. ReSERVES t 3l.003
EERTSE tIEDERLANDSCHE
Verzekering Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V
Gevestigd te s-Gravenhage
IOMINISTRATLKANTOOR DORDRECHT
–
BEILEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Per so n eels- Pensioenverzekering
verschaft d,recte fiscale besparing – aischrijving van toe-
kom.iige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
–
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Alle correpondentie betreffende advertenties gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Rôelants
Lange Haven 141. Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)
– W
14W9
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Ec
,
ononiisch-Stâtistische
B
–
erich’ten
ALGEMEEN
WEËKBL’AD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN. VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
30E
JAARGANG
DONDERDAG 27 DECEMBER 1945
No. 1494
COMMISSIE VAN REDACTIE::
J. F. ten Doesschate;
1V. J. Polak;
J. Tinbergen; H. M. H. A. yan der Valk; F. de Vries;
H. W. Lambers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Abonnementspri,js ç’an het blad, eaarin tijdelijk is opge-
nomen het Econo,zisch-Siatistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland t 26.—* per jaar. Buitenland en koloniën
f 28 .- per jaar. Abonnementen kunnen iigaan niet elk
nummer en slehts n’orden beeindigd per ultimo ijan het
kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
BERICHT.
Ten aanzien van de vaststelling van de ledencontributie
en de abonnementsprijzen voor den jaargang
1946
mogen
wij leden en abonné’s verwijzen naar de mededelingen
op het bij dit nummergevoegde voywbla.d.
INHOUD:
Blz.
De effectenregistratie door
Mr. U. J. A. de Craajf . .’ 320
Sa neering van den detailhandel in – tabaksproducten
door S. C. Bakkenist ………………………321
T-let suikervraagstuk in Nederland door
Dr. A. dc Graaf f 324
De luchtvaart en onze buitenlandsche ha.ndelspolitiek
door W. H. TVicherlink …………………….316
Enkele gezichtspun ten betreffendè de overheidsbe-
moeiing in den landbouw door
Dr. Ir. L. J. can Dijk
en
Ir. A. Ma,’is …………………………328
Ingezonden stukken:
Toluhie door
J.
W.
F. Bunge
met naschrift vé,n
Prof. Mr. C. TVeststrate ………………….331
Tolunie dooi’ Jr. TV. Al. oan Rossuni da Chattel
met
naschrif t van
Prof. Mr. C. Weststrate ……….331
I3ankstaten ………………… /
…………….
331
DEZER DAGEN
laten wij het woord aan Mr. K. P. van der Mandele over:
DERTIG JAREN.
Ons blad zal aan het einde van deze maand zijn dertig-
sten jaargang hebben voltooid. Dertig jaren, bijna vijftien-
honderd nummers; vijftig per jaar met de regelmaat van
een klok, alleen onderbroken door een schorsing vanwege
de bezettende macht.
De ,,E.-S.B.” is dus nuvo1wssen geworden en men denkt
onwillékeurig terug aan de wieg, waarin de jonge telg
werd gelegd, w’ie ei’ omheen stonden, welke de plannen,
welke de bedoelingen waren en men vraagt zich dan ok
af, of die doelstellingen zijn bereikt en in vervulling zijn
gegaan.
De aanleiding om het blad te beginnen, was tweeërlei.
Het was
1915,
pas in het begin van den eersten wereldoor-
log, maar toch hadden zich reeds zooveel nieuwe, soms
schokkende feiten in het bedrijfsleven voorgedaan, dat de
handelsman voorlichting wenschte, statistisch en be-
schi’ijvend, opdat hij de zich •snel ontwikkelende economie
zou kunnen volgen. Om zelf sti.tkken te schrijven, daarvoor
was in de wilde bedrijvigheid van die dagen geen tijd, maat’
een i’edacteur zou uit den mond van den koopman kunnen
opteekenen al het bijzondere, dat hij beleefd had. Dus
een zoo levendig mogelijke i’eproductie van ivat er omging
in het koopmansieven.
Daarnaast was er ook aandrang gekomen uit de kringen
van de studenten der jonge Nederlandsche 1
–
landels-Flooge-
school, die duidelijke voorlichting wenschten bij hun studie
over al die bijzondere en nieuwe vraagstukken, die zich
van dag t6t dag voordeden.
En zoo heeft toen ‘de eerste Rector der Rotterdamsche
Hoogeschool, Professor Bruins, het initiatief genomen om
een blad te stichten in een voorname stijl als van de
Engelsche Economist – de naam, reeds lang gedragen
door het uitstekende Nederlandsche maandblad, kon niet
worden ovérgenomen – met de vaste bedoeling den redac-
tioneelen inhoud te laten bestaan uit stukken van goed
en hoog gehalte, waarvan de toevloed langzamerhand zéé
groot bleeli te zijn, dat er geen noodzaak en ook geen ge-
legenheid was voor den redacteur. om de handelshuizen
geregeld af te reizen, ten einde nieuwe indrukken en ont-
wikkelingen op te nemen. Maal’ het blad werd, zooals de
eerste voorzitter van het inmiddels opgerichte Instituut
voor Economische Geschriften, President Vissering, het
uitdrukte: ,,een publieke tribune voor ieder, van welke
richting ook, die op economisch gebied belangrijke mede-
deelingen heeft te doen”.
ZÔÔ is de ontwikkeling ook geweest. De inhoud is bijna
altijd belangrijk gebleven, zeiden of nooit is het blad afge-
gleden naar een wat lager peil. Heteenige, waartegen de
man uit het bedrijfsleven wel eens bezwaar zou hebben
kunnen maken en ook wel’ eens gemaakt heeft, is, dat de
opgenomen artikelen dikwijls te’ wetenschappelijk en te
theoretisch van aard waren. Een niet geheel verdiend
verwijt naar het wil voorkomen: immers, de economie
heeft zich juist in de laatste dertig jaren dusdanig gecom-pliceerd, dat men er zonder wetenschappelijke en theore-
tische beschouwingen nie.t meet’ komt. Toch zou het mis-schien aanbeveling verdienen, om ook de categorie ,,feite-
lijke gegevens” nu en dan wat uit te bi’eiden en plaats
in te ruimen – vat in den beginne mede in den opzet
lag – voor stemmen uit het bedrijfsleven”. 1-let zal
het tijdschrift verlevendigen naast het na den ooi’log
nieuw-ingevoerde, goed-geslaagde kop-artikel, dezer dagen”.
Alles bij elkaar is de ,,E.-S.B.” een sucôes geworden,
dank zij zijn stichter en dank zij hen, die in opeenvolgende
jaren de leiding ervan hadden. Er waren er velen onder,
die zich opofferende moeite hebben getroost om dit mooie
resultaat te bereiken.
Het blad gaat nu verder op weg naar zijn tweeduizend
nummeis, naar zijn veertigjarig bestaan, naar zijn gouden
jubileum. Moge het op die reis niet al te zware stormen
ontmoeten.
December 1945.
K. P. VAN DER MANDELE.
320
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
DE EFFECTENREGISTRATIE.
Voorgeschiedenis.
Een vaii de vele maatregelen, waartoe de Overheid
heeft moeten besluiten ten behoeve van het herstel van
ons vaderland, is de effectenregistratie.
Reeds tijdens. de bezetting heeft men zich, zoowel in
Londen in Nederlandsche officieele kringen als hier te
lande ,,ondergronds”, beziggehouden met het opstellen
van plannen voor het ongedaan maken van de schand-
daden, welke van Duitsche zijde in Nederland op effecten-
gebied waren gepleegd, waarbij men er zoowel in Londen
als hier te lande van uitging, dat het rechtsgevoel van het
Nederlandsche volk eed ,,rechtsherstel” eischte van de
door den bezetter gedupeerdë effectenbezitt’ers. Men ws
er zich weliswaâr van bewust, dat een volledig herstel
in de vroegere rechten in vele gekrallen onmogelijk zou
zijn, doch achtte niettemin het gedeeltelijke resultaat, dat
door een totale effectenregistratie ten behoeve van de
gedupeerden zou kunnen worden bereikt, van voldoende
belang om dit gigantische project aan te vatten, waarbij
men bovendien overwoog, dat de effectenregistratie ook
andere doeleinden – in het bijzonder de belangen van de
Schatkist – krachtdadig zou kunnen dienen.
Toen na de bevrijding het in Londen totstandgek’omen’
,,Besluit Herstel Rechtsverkeer” (KB. E 100), .dat voor
een belangrijk gedeeltif aan de effectenregistratie was
gewijd, en de hier te lande opgestelde ontwerpen konden
worden geconfronteerd, bleken vrij aanzienlijke verschil-
len. 1-let belangrijkste hiervan was’ciit, dat het Londensche
ontwerp den ,,tegenwoordigen bezitter” bij de effecten-
registratie principieel de verplichting oplegde ten aanzien
van l zijn na 9 Mei 1940 verkregen effecten zijn goede
trouw bij de verkrijging te bewijzen, terwijl het in het
bezette gebied samengestelde ontwerp uitging van de
presu,mptie van goede trouw bij verkrijging in ,,regelrna.tig
beursverkeer”.
• Na de bevrijding wachtte •derhalve in de eerste plaats
de taak de verschillende plannen met elkander in overeen-
stemming te brengen, in de tweede plaats de uitwerking
van de uiteindelijk door dè Regeering vastgestelde begin-
selen en tenslotte de voorbereiding van de practische
uitvoering der effectenregistratie. Dat deze drieledige taak geruimen tijd heeft gevergd, kan geen verwondering wek-
ken als men zich realiseert, hoe ingrijpend deonsequenties
van de te nemen besluiten waren, hoe ingèwikkeld de materie
is en hoe omvangrijk de effectenregistratie zelf zal blijken
te zijn. Wanneer men zou hebben beseft, hoe hard er te
dezer zake is gewerkt, zoowel door het Ministerie van Fi-
nanciën en een speciale commissie tot wijziging van het
K.B. E’ 100 als door de Afdeeling Effectenregistratie. van
den Raad voor het Rechtsherstel en de Vereeniging voor
den Effectenlandel, zou de hier en daar geuite critiek op
het lange uitblijven van de effectenregistratie achterwege
zijn gebleven.
1-luidige situatie.
In elk geval zijn thans de eerste twee taken volbracht:
de definitieve beginselen, waarnaar gewerkt zal worden
zijn vastgelegd in het bij
K.B.
272 gewijzigde
K.B.
E 100
goede trouw wordt’bij verkrijging in regelmatig beurs-
verkeer verondersteld, behoudens tegenbewijs – en de
Afdeeling Effectenregistratie van den Raad voor het
Rechtsherstel heeft in samenwerking met de Vereeniging
voor den Effectenhandel de beginselen uitgéwerkt en vast-
gesteld, hoe de prctische uitvoering zal moeten geschie-
den. De derde fase de voorbereiding van de practische
uitvoering zelf, welke uitvoering aan de Vereeniging voor
den Effectenhandel is opgedragen – is in vollen gang;
dat ook deze eenigen tijd in beslag neemt is een gevolg
van den inderda
‘ ad gigantisch te noemen omvang van het
te verrichten werk, waarbij naar een geenszins overdreven
gachte taxatie tenminste 40 millioen stukken zullen
frioeten worden geregistreerd. Een dergelijk object eischt
een afzonderlijkgebouw, een groot personeel, een behoor-,
lijken kantoorinventaris en – in verband met de noodza-
kelijk geachte ver doorgevoerde mechaniseering van de
administratie – een aanzienlijk aantal machines. Dat de
vervulling van deze voorwaarden in de huidige omstandig
–
heden op eenige moeilijkheden stuit, is duidelijk.
Onlangs is bekend gemaakt, dat de Vereeniging voor den
Effectenhandel voor de uitvoering der effectenregistratie
een afzonderlijk bureau heeft gesticht, het Centraal Bureau
voor Effectenregistratie. Voorloopig is dit nog te haren
kantore gevestigd. Reeds eerder was gepubliceerd, dat voor’
elken effectenbezitter de gelegenheid.werd opengesteld –
zulks om het wei’k voor de inleveringskantoren over eén
langere periode te verdeelen – de coupon- en dividend-
bladen zijnei’ effecten bij een bankinstelling of commission-
nair in effecten in te leveren. Verplicht is deze inlevering
nbg niet:
Doeleinden.
Zooals boven reeds werd aangetipt, wordt met de effec-
tenregistratie allereerst het rechtsherstel na.gestreefd van
al diegenen, wien tijdens de Duitsche bezetting cip on
rechtmatige wijze hetzij de eigendom van, hetzij eenig andei’
zakelijk recht op effecten is ontnomen. Behalve dit primaire
doel kan echter de effectenregistratie tegelijkertijd in
aanzienlijke mate dienstbaar worden gemaakt aan de be-
langen van den Staat, in de eerste plaats doordat, zij het
den Staat mogelijk maakt den eigendom van effecten,
welke tbt vijandelijk of daarmede gelijkgesteld vermogen
behooren, tot zich te trekken (voorzoover althans geen
vroegere gerechtigde een aanspraak op de stukken doet
gelden), in de t’veede plaats doordat zij den fiscus in staat
stelt vroegere belastingontduikingen te achterhalen en
een basis verschaft voor toekomstige heffingen of belastin-
gen, in de derde”plaats doordât’ zij, voorzoover zij op
buitenlandsche effécten betrekking heeft, de nog zoo hoog noodige deviezencontrôle dient.
P,’oced ure.
In korte trekken komt de te volgen procedure hiei’op neer, dat ddor het daartoe gesticlte Bureau van de Ver-
eciniging voor den Effectenhandel worden geregistreerd
alle uitstaande Nederlandsche effecten;
alle effecten, die als onrechtmatig ,,vei’loren” zijn.opge-
geven, ter opneming in de zoogenaamde ,,zwarte lijst”;
alle als aanwezig aangemelde effecten (waarvan de
coupon- en dividendbladen in het algemeen moeten
worden ingeleverd).
De sub c vermelde effecten Vorden, mits de fiscus geen
bezwaren heeft, aan den tegenwoordigen bezitter terug-
gegeven, behalve voorzoover zij ook tot groep b behooren:
In de laatstbedoelde gevallen ‘- welke zich veelvuldig
zullen voordoen, doordat talrijke door de Duitschers ,,ge-
stolen” stukken weder ih Nederlandsche handen zijn
gekomen – zal de Aldeeling Effectenregistratie van den
Raad voor 11et Rechtsherstel moeten beslissen, of zij den
vroegeren gedupeerde ,,herstel van recht” dan wel den
tegenwoordigen hezitter ,,erkenning van recht” verleent.
De sub a vermelde effecten, verminderd met die van
groep c, kunnen hij de beëindiging der registratie aan den Staat in eigendom worden overgedragen. Speciale maatregelen worden voorbereid voor de regis-
tratie vân die Nederiandsche effecten,’welke zich in het
buitenland bevinden.
Verhandeling can effecten.’ .
Een niet te onderschatten hez.waar van de effecten-
registratie is, dat zij het kapitaalverkeer in Nederland voor
geruimen tijd aan banden legt. Deze consequentie – die
niet alleen voor de effectenhezitters en voor de direct bij
den effectenhandel geïnteresseerden, doch evenzeer voor
de positie van Nederland en vooral van Amsterdam als
internationaal financieel centrum van groote imlortantie
27 December 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
321
moet worden geacht — is door de Regeering bewust aan-
i aard, in de overtuiging dat deze belangen dienen te wijken
voor de noodzakelijkheid van een goed opgezette en con-
se9uent uitgevoerde effectenregist.ratie. Moge dit besluit
van de Overheid later blijken liet juiste te zijn geweest!
Aan dc geschetste bezwaren is ten deele tegenioqtge-
komen, doordat althans de mogelijkheid van verhandeling
van hinnenlandsche obligatiën en pandbrieven -. zij het
dan ook onder verschillende beperkende voorwaarden –
dezer dagen zal worden openges leid. 1-Toewel een hervatting
van den effectenhandel op deze wijze niet als een ,,her-
opening van de effectenbeurs” mag worden beschouwd,
is toch de eerste stap in deze richting gezet
:
terwijl de
mogelijkheid van uitbreiding tot aandeelen en certificaten
blijft bestaan. De practijk zal de richtlijnen moeten ver-
schaffen voor de beantwoording van de vaag, of en hoe
de gekozen procedure te zijner tijd zal moeten worden ge-
wijzigd resp. de gestelde voorwaarden z’l1en kunnen worden
verzacht.
Mr. U. J. N. DE GRAAFF.
SANEERING VAN DEN DETAILHANDEL
IN TABAKSPRODUCTEN.
1-let Centraal Distributiekantoor heeft met ingang van
4 Augustus 1945 alle gemengde bedrijven in den detail-
handel van tabaksproducten van den verkoop uitgesloten.
Het doel is blijkbaar een saneering in dit deel van den
detailhandel tot stand te brengen, aangezien door deze
maatregel liet a4ntal verkooppiaatsen van tabakspro-
ducten is teruggebracht van circa 60.000 tot circa 16.000
l 18.000.
De omstandigheid, dat voor den verkoop van tabaks-
producten een tabaksvergunning vereischt is, welke wordt
afgegeven door het Departement van Financiën, verklaart
de nauwkeurige knnis vaii het aantal officieel erknde
verkoopplaatsen.
Voorzoover ons bekend, heeft liet De1artement van
Financiën tot nu toe bij de afgifte van deze vergunningen
nooit gestreefd naar economische saneering. De kosten aan
het verkrijgen van een tabaksvergunning verbonden zijn
als eên vergoeding voor administratiekosten te beschpuwen,
terwijl het doel conti’ôle op de naleving van de tabaks-
accijnswet is.
Voor de goede orde zij er de aandacht op gevestigd,
dat het aantal reëele verkooppla.atsen van tabaksproducten
ongetwijfeld lager, wellicht zelfs belangrijk lager, moet
worden gesteld dan het genoemde cijfer ad 60.000, aange-
zien zonder twijfel in vele gevallen een vergunning voor
den verkoop van tabaksproducten en detail zal zijn aan-
gevraagd, zonder dat de omvang van dezen verkoop van
eenig belang voor het betreffende winkelbedrijf was.
Zonder in het bezit te zijn van een dergelijke vergunning
w’as het den winkelier verboden tabaksproducten te ver:
koopen; het bezit van een vergunning bood de
mogelijk-
heid
deze producten te verkoopen.
Voorts zal de kans, dat de Overheid op een bepaald
moment zou kunnen besluiten geen nieuwe vergunningen
meer af te geven om langs dezen weg, althans een verderen
toevloed van nieuwe verkooppiaatsen, onmogelijk te
maken, er mede toe hebben bijgedragen van jaar tot jaar
de vergunning te verlengen, zonder dat voor de betref-
fende bedrijven hieraan een reëel economisch belang was
verbonden.
Het aantU ,,echte” verkooppiaatsen van tabaksproduc-
ten, hetzij speciaa.lzaken, hetzij gemengde bedrijven,
moet daarom naar onze meening belangrijk lager worden
gesteld. Het is goed dit in liet oog te houden bij de schatting
van het gunstig effect deze!: maatregel voor den zgn.
,,bonafiden” winkelier in tabaksproducten. De bevoor-
deelirg van deze categoFie is toch kennelijk de bedoeling
van het Centraal Distributiekantoor.
In hoeverre de winkelier, die uitsluitend tabakspro-
ducten.verkoopt meer recht heeft op de term ,,bonafide”
dan het gemengde winkelbedrijf, zal hierna nog aan de
orde komen.
lIet is vanbeteekenis ter beoordeeling van het aantal
verkooppiaatsen te vermelden, dat het verbruik aan tabaks-
producten in 1939 f 144 millioen bedroeg.
Stellen wij de marge voor ivinkeliers tusschen 20 en 25
pCt. van den detailprijs, dan bedroeg liet bruto inkomen
van de verkoopers van tabaksproducten in totaal 1 29
f 36 millioen.
De technische uitvoering van deze sameeringsmaatrege-
len levert momenteel wel zeer weinig moeilijkheden op,
aangezien het voorschrift, dat gemengde bedrijven hun
van den consument ontvangen tabaksrantsoenen niet
meer tegen toewijzingen op het plaatselijk distributie-
kantoor kunnen inwisselen, tot het gewenschte resultaat
heeft geleid. Slechts winkeliers in het bezit van toewijzin-
gen kunnen tabaksproducten bij grossiers koopen, zoodat
de gemengde bedrijven door deze bepaling van de mogelijk-
heid tot herbevoorrading zijn uitgesloten.
1-loewel deze maatregel technisch niet volkomen ,,ivater-
dicht” is, aangezien gemengde bedrijven via bevriende
speciaalzaken de omwisseling in toewijzingen kunnen
effectueeren, zal zonder twijfel het gewenschte resultaat
op deze wijze worden bereikt.
Wij zijn van meening, dat hiermede een nieuw element
zijn intrede in het overheidsbeleid heeft gedaan; dit is de
reden waarom wij dezen maatregel voor het voetlicht
hebben gebracht.
Droegen de overlieidsmaatregelen gedurende de achter
ons liggende oorlogsjaren het kenmerk van de oorlogs-
economie, hetgeen eveneens gezegd kan worden van vele
maatregelen na ,de bevrijding van Nederland, aangezien
de gevolgen van den oorlog nog te zeer hun stempel op de
huidige economische constellatiè drukken, thans meenen
wij een maatregel te signaleeren, die volledig het kenmerk draagt van de vredeseconomie, de opbouw van de Neder-
landsche volkshuishouding.
Door deze maatregel toch tracht de Overheid een bij-
drage te leveren tot saneering van een deel van den detail-
handel, welk vraagstuk ook reeds gedurende vele jaren
vÔôr, den oorlog in het middelpunt der belangstelling
stond. Het winkelbedrijf was vÔôr den oorlog in het al-
gemeen maar nauwelijks rendabel; de oorzaak werd al-
gemeen gezocht in een overbezetting van den detailhandel,
een te groot aantal verkoopplaatsen, waardoor de omzet
per winkel te klein was om den winkelier een mensch-
waardig bestabn te verzekeren. De invoering van de Vesti-
gingswet kwam aan de eischen van den gevestigden midden-
stand tegemoet, aangezien door deze wet de toevloed van
nieuwe vestigingen werd afgeremd.
Men was er echter van overheidswege nog niet aan toe,
die maatregelen te treffen,. die noodig zijn tot definitieve oplossing van dit vraagstuk, wanneer althans de diagnose
– een V groot aantal winkelbedrijven – juist gesteld is.
Een vermindering van het aantal tot liet gewenschte
aantal is dan de eenige maatregel, die oplossing kan
brengen. –
Het is niet onze bedoeling op dit vraagstuk verder in
te gaan, aangezien dit ons in het kader van het huidige
betoog, te ver zou voeren. Wij willen slechts volstaan met
de opmerking, dat het nog allerminst vaststaat, dat de
oorzaak uitsluitend gezocht moet worden in het aantal
verkooppiaatsen. Vermindering van het aantal heeft on-
twijfeld gunstigen invloed op den gemiddelden omzet per
winkel en zoo de kosten niet in dezelfde mate toenemen
als de omzet, eveneens gunstigen invloed op het netto-
winstbedrag.
Daartegenover kan worden gesteld, dat het netto-
winstbedrag ook kan worden.opgevoerd door vermindering
van de kosten bij gelijk gebleven geldomzet. Naar veler
meening zou de oplossing, althans zeker gedeeltelijk, aan
822
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
de kostenzijde moeten worden
gezocht.
Het winkelbedrijf
zou zijn functie niet rationeel, niet voldoende efficient
vervullen en uit dien hoofde in vele gevallen onrendabel
zijn.
1-let schijnt, dat de Overheid thans haar schroom
van v66r den oorlog heeft overwonnen en besloten heeft de
saneering tot stand te brengen door vermindering van het
aantal verkooppiaatsen. Wanneer, de speciaalzaken,
wanneer wij zoo de winkels’ mogen noemen, die uitslui-
tend tabaksproducten verkoopen, gezamenlijk beschouwd
worden als den detailhandel in tabaksproducten, beteekent
de maatregel van het Centraal Distributiekantoor een
belangrijke vermindering van het aantal verkoopplaatsen.
Via het C.D.K. kan de Overheid thans, wanneer zij ook
voor andère branches in den detailhandel een saneering wenscht door te voeren, iedere hergroepeering tot stand
brengen, althans voorzoover ei’i zoolang de artikelen op
de bon zijn. Mede om deze reden heeft deze maatregèl
meer dan ,,plaatselijke” beteekenis en verdient ook de
aandacht van de andere groepen in den detailhandel.
Wij willen haar thans op de juridische en economische toelaatbaarheid toetsen.
Juridische toelaatbaarheid
Naar onze meening is het C.D.K. buiten haar boekje
gegaan, aangezien deze organisatie als technisch uitroerend
orgaan ter doorvoering van de distrihütie moet worden
gezien. FIet is slechts bevoegd die maatregelen te treffen,
die voor een rationeele rantsoeneering noodzakelijk zijn;
als zoodanig kan naar onze nieening de onderhavige maat-
regel. niet wbrden beschottwd. Daarenboven grijpt zij te
diep in de economische constellatie onzer maatschappij in
om gerechtvaardigd te kunnen worden op rantsoeneerings-
technische overwegingen.
Wij veronderstellen echter, dat vooraf wel overleg met
de betreffende afdeeling van het Departement van 1-landel
en Nijverheid zal zijn gepleegd en zonder twijfel haar goed-
keui4ng werd verkregen. Wij hebben echter gmeend
op dit, zij het formeele, aspect de aandacht te moten
vestigen, aangezien het gevaar niet denkbeeldig is, dat
overheidsorganen maatregelen doorvoeren op terreinen
en in richtingen, waartoe zij in principe niet zijn geconsti-
tueerd.
1-let is voortg te betreuren, dat van overheidswege
• vooraf geen overleg met belanghebbenden werd gepleegd.
Wij denken hierbij niet alleen aan vertegenwoordigers
uit den kleinhandel, maar mede aan vertegenwoordigers
van grossiers in en fabrikanten van tabaksproductèn.
Ook voor deze laatste categorieën heeft deze maatregel
ingrijpende consequenties, in het bijzonder voor de in-
dustrie.
Wij kunnen niet beoordeelen, waarom overleg vooraf
achterwege is gebleven. Mocht dit opzettelijk niet zijn
geschied, dan meenen wij ernstig tegen deze mentaliteit
ten departemente te moeten waarschuwen. Het is aller-
eerst in strijd met het wezen der democratie en vervolgens
kan overleg met belanghebbenden, vôôr dat maatregelen
worden getroffen, wanneer althans geheimhouding niet
noodzakelijk is, de kwaliteit van de te treffen maatregel
slechts ten goede komen. Contact met de sector van het
bedrijfsleven, waarvoor een maatregel in voorbereiding is, werkt scholend voor den ambtenkar, die met de voorberei-
ding is belast.
Men kan daarenboven met wenschen van het bedrijfs-
leven, waar mogelijk, rekening houden, terwijl anders
correctiçs na de invoering moeten worden doorgevoerd.
In het onderhavige geval is zonder twijfel gerechtvaar-
digd te vragen, of het Departement bevoegd is, zelfstandig
een dergelijke ingrijpepde economische maatregel door te
voeren. Wij hebben het gedurende de achter ons liggende
bezettingsjaren verleerd naar bevoegdheden, naar rechts-
gronden-te vragen. Ook het Departementen de departe-
mentale ambtenaar hebben het in deze jaren verleerd,
dat voor maatregelen, die het eigendomsrecht, het be-
schikkingsrecht, de vrijheid van handelen van personen
aantasten, wetten of Koninklijke Besluiten noodig zijn,
dat dergelijke maatregelen niet
maar
zoo, omdat men ze noodig of nuttig oordeelt, kunnen worden doorgevoerd.
1-lerstel van een rechtsstaat beteekent herstel van de
rechtszekerheid. De rechtszekerheid komt nu naar onze
meening ernstig in gevaar, wanneer eenvoudig hij intern
departementaal besluit een saneeringsmaatregel als de
onderhavige kan worden doorgevoerd. Deze maatregel
heeft tot gevolg, dat een deel van het bedrijf vn een
groot aantal kleine zelfstandigen met 6on pennestreek
wordt gesloten. 1-lun inkomen wordt in minder of meer
belangrijke mate blijvend aangetast; een deel van het in
vele gevallen moeizaam opgebouwde bedrijf wordt een-
voudig afgekapt; zonder dat men vooraf is gehoord,
zonder dat men gelegenheid heeft zich te verweren, zonder
dat men zelfs gelegenheid heeft hiertegen in beroep te
gaan. Ja, want waar zouden deze winkeliers in beroep
moeten gaan?
WTanneer
hun winkelpand ten algemeenen
niltte zou worden gevorderd, bestaat nog gelegenheid
beroep aan te teekenen en ontvangt de belanghebbende
nog een scha.deloostelling. Deze maatregel is echter van
grootere heteekenis: een deel van de inkomstenbron wordt
b4joend
aangetast.
Wij willen zeker niet de klok terugdraaien; wanneer
ingrijpende economische maatregelen na rijp beraad in
het
algemeen belang
noodzakelijk worden geoordeeld, zullen
zij moeten worden doorgevoerd. Wij pleiten echtei’ voor
een zoodanige organisatie, dat de bëlangen van de Neder-
landsche burgers veilig zijn en, zoo belangen van bepaalde
groepen ten bate van het algemeen belang moe ten worden
geschaad, deze groepen door de gemeenschap worden
schadeloos gesteld.
Voorzoover oos bekend, is echter van schadeloos-
stelling, in welken vorm dan ook in dit geval geen sprake.
De gemengde bedrijven betalen de rekening ten bate van
de speciaalzaken in tahaksproducten. Men kan daarom
dan ook niet spreken van een bijdrage tot sanéering van
een deel van den detailhandel, want de last der overbe-
zetting, zoo zij bestaat, wordt afgenomen van de speciaal-
zaken en verschoven naar degemengde bedrijven.
Het departement betaalt de eene categorie, de speciaal-
zaken, uit de beurzen van de andere categorie, de gemengde
bedrijven.
Wij zijn dan ook van meening, dat de getroffenen in
ieder geval, zoo hier geen sprake is van onrechtmatige
daad, het departement kunnen aanspreken om schade-
vergoeding. Ons rechtsgevoel is echter eerst bevredigd,
wanneer zou blijken, zooals wij verwachten, dat deze maat-
regel onrechtmatig is en het departement voor het zelf-
standig treffen van dergelijke maatregelen de bevoegdheid
mist. Zou het departement echter inderdaad deze bevoegd-
heid bezitten, dan huivert men bij de gedachte, welke
enorme bevoegdheden in de handen van dec ambtenaar zijn
elegd. Dit kan zich zoowel ten goede als ten kwade keeren.
De voorgaande beschouwingen en overwegingen staan
los van de vraag, of deze maatregel verantwoord is. Dit
is de vraag naar de economische toelaatbaarheid.
Econo,nische toelaatbaarheid.
1-let uitsluiten van de gemengde bedrijven van den
verkoop van tabaksproducten is op zichzelf geen oplossing
van het vraagstuk dei’ overbezetting in deze branche.
Het verschuift de last van speciaalzaken naar gemengde
bedrij ven.
Voorzoover gemengde bedrijven worde getroffen,
waarvan de omzet in tabaksproducten absoluut en relatief
gering is, sorteert de maatregel weinig effect. Zij werpt
weinig resultaat af voor de speciaalzaken en brengt weinig
schade toe aan de gemengde bedrijven. De bedrijfsvrijheid
wordt echter aangetast en hierdoor heeft deze maatregel
ook voor gemengde bedrijven met geringen omzet in tabaks-
producten principieele beteekenis.
27′ December 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
323
De zaak komt er echter anders voor te staan, wanneer
gemengde bedrijven worden getroffen met een absoluut
en relatief belangrijken omzet in tabaksproducten. Hun
omzet loopt belangrijk terug, waardoor de rendabiliteit
van het bedrijf ernstig wordt, aangetast. Daarentegen
zal de rendabiliteit van de speciaalzaken gunstig worden
beïnvloed, wanneer althans de omzet van de gmengde
bedrijven naar de speciaalzaken
kan
vloeien.
Welke soortn winkelbedrijven verkoopen naast andere
producten ook tabaksproducten? Dit zijn hotels, café’s,
kruidenierswinkels, kapperszaken, om eenige categorieën
te noemen. Flierbij khn tevens worden opgemerkt, dat de
speciaalzaken in het bijzonder in de dicht bevoikte be-
volkingscentra van het Westen des lands worden aange-
tr9ffen, alsmede in de gro.otere provincieplaatsen, terwijl
de tabaksverkoop op het platteland voor een belangrijk
deel in gemengde bedrijven plaats vindt.
Een uitondering moet worden gemaakt voor den ver-
koop in hotels en cé’s, aangezien deze verkoop zoowel
in de groote steden in het Westen als op het platteland
plaats vindt. In het Westen van het land komt dus de
omzet van de hotels en café’s thans aan de speciaakaken
ten goede.
Op het platteland treft men in vele gevallen geen
speciaalzaken aan om den omzet op te vangen, zoodat
daar, zooals de ervaring reeds heeft geleerd, de voorziening
van den consument met tabaksproducten in de war loopt.
Dit enkele feit is reeds voldoende om de economische
onhoudbaarheid van deze maatregel, althans in zijn huidige
algemeenheid, aan te toonen.
lief vraagstuk der overbezetting, nogmaals zoo het
bestaat, kan zeker niet in één slag voor Nederland als
geheel worden opgelost. Men zal moëten vasts!elleh, waar
overbezetting van den detailhandel aanwezig is, door
verband te zoeken tusschen het aantal verkoopplaatsen
van een provincie, van een stad, ja zelfs van een stadsdeel
en het aand inwoners van dit stadsdeel.
De oplossing zal dan nog weer anders moeten zijn voor
het Centrum als voor de buitenwijken. Daarbij speelt de gemiddelde koopkracht van de inwoners een rol, omdat
hierdoor weer invloed wordt uitgeoefend op het bedrag,
dat per periode gemiddeld aan ropkwaren wordt besteed.
Dit zijn slechts enkele facetten van het vraagstuk; in
ieder geval blijkt hieruit, dat het vraagstuk van het ratio-
neel aantal verkoopplaatsen van tabaksproducten zeer
gecompliceerd is en een zeer subtiele en deskundige be-
handeling vereischt, wil men bewerkstelligen, dat de
patient niet aan de operatie overlijdt.
Tot besluit eenige opmerkingen over het gemengde
bedrijf in den detailhandel. Deze bedrijfsvorm zonder meer als irrationeel te kwalificeeren, miskent naar onze meening
het kenmerkende van den winkel als verkoopplaats var
verbruiksartikelen.
De winkel dankt haar ontstaan in de organisatie der
maatschappelijke voortbrenging aan het feit, dat de
consument in het algemeen niet bereid en in staat is voor-
raad te houden van verbruiksgoederen. De consument
koopt mondjesmaat en moet dientengevolge zijn behoefte
onmiddellijk en dichtbij kunnen bevredigen. Hierdoor
ontstaat de behoefte aan een bedrijf, dat dicht bij den
consument is gevestigd én ‘een voorraad houdt, waaruit
de behoefte onmiddellijk kan worden gedekt. De voor-
ziening van den consument drijft naar een zoo groot
mogelijk aantal verkoopplaatsen, aangezien de winkel
dan dicht bij den consument is gelegen. • De omstandigheid echter, dat de winkelier ter dekking
,van de kosten, aan het winkelbedrijf verbonden, een
minimum omzet moet bereiken, dus per verkoopplaats een,
minimum aai’ital consumenten moet bedienen, stelt een
gren,s aan het ‘aantal verkoopplaatsen. Het zal zonder
meer duidelijk zijn, dat hoe grooter de sorteering is van
de artikelen, die een winkel verkoopt, hoe sneller de mini-
mum-omzet wordt bereikt, dus hoe dichtet’ het winkel-
bedrijf bij den consument gevestigd kan zijn en hoe kleiner
de afstand, die de consument regelmatig bij aankoop van
zijn producten heeft af te leggen.
De winkelier specialiseert zich dus niet op den verkoop
van één product, maar paralleliseert, voegt de verkoop
van branche-verwante producten samen.
In relatief dun bevolkte gebieden zal de winkel, die
dicht bij den consument gevesligd wil zijn, om de mini-
mum-omzet per periode te behalen, een grooter aantal
producten moeten samenvoegen dan in een dicht bevoikte
stad Naarmate de bevolkingsdichtheid toeneemt, opent
zich dus de mogelijkheid
tot specialisatie. Vandaar, dat
men op het platteland winkels aantreft, die kleine waren-
huizen gelijken wat de sorteering van hun’ artikelen be-
treft; vandaar, dat op het platteland vele kruidenierszaken
reeds sinds tientallen jaren tabaksproducten verkoopen
naast kruidenierswaren.
Een speciaalzaak zou dooi’ de geringe bevolkings-
dichtheid gemiddeld te ver van zijn afnmers zijn ver-
wijderd.
Samenvoeging van den verkoop van tabaksproducten
met andere producten, schept de basis voor rendabele
exploitatie van een verkooppiaats dicht bij den consument.
Wanneer de Overheid nu deze verkooppiaats uitsluit
van den verkoop van een deel van haar producten, bijv.
tabaksproducten, ontneemt zij in vele gevallen tevens de
rationeele basis aan den verkoop der overige producten.
Alleen, wanneer deze groepen van producten in één bedrijf
kunnen’ worden samengevoegd, ontstaat een rationeel
en rendabel winkelbedrijf.
Zoodra echter de verhoudingen gunstig worden voor de
vestiging van speciaalzaken, kan de speciaalzaak, omdat,
zij zich op den verkoop van een beperkt aantal producten•
toelegt, een voorsprong hebben op het gemengde bedrijf.
Zij kan beter den verkoop van dit beperkte aantal produc-
ten stimuleeren. Uit dezen hoofde zullen fabrikanten,
wanneer zij voorkomt naast het gemengde bedrijf, aan
haar de voorkeur geven.
Wanneer de speciaalzaak voor haar producten beter
de verkoop- en distributiefunctie vervult dan het concur-
reereude gemengde bedrijf zal zij de consumenten naar
zich toetrekken en zoodoende door gezonde concurrentie,
door betere vervulling van’ haar functie, hèt gemengde
bedrijf doen verdwijnen:
In de ontwikkeling van het winkelbedrijf is het ge-
mengde bedrijf dus een rationeele verschijningsvorm;
waar de verhoudingen gunstig liggen voor de stichting van
speciaalzaken zullen deze ontstaan, waar de laatsten hun functie goed vervullen, zullen zij een voorsprong hebben
op het gemengde bedrijf en deze bedrijfsvorm ook tot
specialisatie dwingen.
Dientengevolge zien wij geen enkele reden vooi de
Overheid, om op grond van economische overwegingen,
ten ongunste van het gemengde bedrijf maatregelen te
treffen.
Dit klemt temeer, wanneer men bedenkt, dat vele
speciaalzaken, economisch gezien, vel gelijkenis met
,
de
gemengde bedrijven vertoonen, aangezien de eigenaar de
speciaalzaak als nevenberoep exploiteert.
Het netto-inkomen, dat de winkelier zich door exploi-
tatie van den winkel verwerft is blijkbaar niet voldoende,
hetgeen er op zou kunnen wijzen, dat de marktconstel-latie nog niet rijp is voor de speciaalzaak in tabakspro-
ducten. Dit zou dan, in tegenstelling tot de conclusie van
het, departement, de conclusie wettigen, dat de speciaal-
zaak in tabaksproducten, economisch gezien, deirrationeele
bedrijfsvorm is en niet het gemengde bedrijf, tenzij men
den winkel als nevenberoep geëxploiteerd ook als gemengd
bedrijf beschouwt.
Drs. S. C. HAKKENIST.
0
324.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
HET SUIKERVRAAGSTUK IN NEDERLAND.
De tijd, dat de suikerbiet onze tafel ontsierde, ligt
weer achter ons. Het levenseinde van de suikerbiet is
wederom de beetwortel-suikerfabriek, al zijn in dit seizoen
nog slechts 8 van de 12 fabrieken in bedrijf, omdat het
beschikbare kwantum bieten ver bij het normale achter-
blijft. Het zal dus ook hier een overgangsjaar zijn. Des te meer reden om een oogenblik stil te staan en verleden en toekomst aan elkaar te toetsen.
De vdôr den oorlog in de Nederlandsche suikerindustrie
bestaande verhoudingen waren het resultaat eener histo-
rische ontwikkeling, waarin tal van factoren een rol heb-
ben gespeeld. Ook in de kringen der suikerindustrieelen
is het inzicht gerijpt, dat er naar moet worden gestreëfd,
de verhoudingen voor de toekomst op een andere basis
vast te leggen.
Maakt de nieuwe regeeringspolitiek het opzichzelf reeds
wenschelijk het suikervraagstuk in breeder kring dan die
der directe belanghebbendèn te bezien, daarnaast treden
in dit geval allerlei redenen op, welke deze wehschelijkheid
ondersteunen. De bietsuikewinning was sinds de crisis
van 1929 voor onze gemeenschap een a1lesbehlve winst-
gevend bedrijf, dat tot de zwaarst gesteunden in den lande
mag worden gerekend. Er zijn jaren geweest, waarin de
bieten een negatieve waarde hadden, d.w.z. dat de kosten
van verwerking tot suiker hooger waren dan d.e waarde
van de daaruit verkregen suiker. Ook al trad naderhand
eenige verbetering in, doordat de verwrkingskosten
daalden en de suikerprijs steeg, toch heeft de steun, steeds.
een aanzienlijk deel -van de waardè der bieten bedragen.
Bovendien bepaalde de Regeering, zoowel de hoeveel-
-héid bieten, yvaarvoor steun zou worden verleend, als de
prijs, welke de bietentelers ontvingen, en de vergoeding, welke de fabrieken voor hun verwerking kiegen. Hoewel
naar den vorm nog een particulierbedrijf, dreef de biet-
suikerindustrie geheel op de staatskas. Hoe dankbaar
wij ook mogen zijn, dat ons land gedurende den oorlog,,
toen wij van suikerinvoer verstoken waren, een beetwortél-.
cultuur had, wij moeten Wel beseffen, dat haar voortzetting
ook in de toekomst vele millioenen zal vergen.
Daarbij komt, dat de vooruitzichten voor de bieten-
cultuur – hiermede bedoeld de cultuur als geheel en niet
de positie -van de bietentelers privé, welke geheel afhan-
kelijk
is vn de steunberekening – niet zonder meer
gunstig zijn te noemen. De bietencultuur is een zeer ar-
beidsintensief bedrijf, zoodat de verhôoging van de arbeids
bonen in den landbouw den kostprijs van de bieten nog
belangrijk omhoog zal drijven.Bovendien kan men terecht
deri twijfel koesteren, of het vöoroorlogschë productiebeeld
in de toekomst zal worden geëvenaard. Het is -duidelijk,
dat de richtprijs voor de bieten in zijn verhouding tot
dien voor andere producten, zal – beslissen over wat
de boer gaat telen. Men mag nochtans niet ovër het hoofd
zien, dat een geografische verplaatsirg van de cultuur
niet onwaarschijnlijk is, omdat in de traditioneele bieten-
-teelt-streken de grond een zekere bietenmoeheid vertoont.
Daar staat tegenover, dat bijv. in het Noorden van het
land, niet het minst door de droogmakjng van het Ijssel-
meer, het bietenareaal nog kan worden uitgebreid. Zou –
annexatie van Duitsch grondgebied een feit worden, dan
-zou in de gewonnen gebieden ook èen belangrijk contingent
bieten worden verkregen. Deze geografische verplaatsing
van de -cultuur brengt natuurlijk ook haar problemen
mede voor de verwerkende fabrieken.
De sitneatie n’dclr
1940.
De concrete vragenvan het oog4iiblik kunnen slechts
begrepen worden tegen den achtergrond vad de constel-
latie, zooals deze in 1940 was.
Twee elementen spelen daarbij een rol, de suikerfabrie-
ken, te onderschèiden in de zgn. speculatieve, en de coöpe-
ratieve fabrieken en de raffinaderij. De- speculatieve
fabrieken en de raffinaderij zijn in één onderneming ver-
eenigd, ‘te weten Centrale Suiker-Maatschappij (CSM.),
die voor den oorlog verschillende afspraken met de coöpe-
ratieve fabrieken had. Deze dateeren uit 1930, in welk
jdar het zgn. compenseerend invoerrecht ontstond, hetwelk
geraffineerde suiker belastte met een invoerrecht van
f 2,40, terwijl de ruwe suiker Vrij bleef. Teneinde te bèrei-
ken, dat deze prijsveï-hooging den bietentelers ten goede
zou komen, had de Regeering tevoren den eisch gesteld,
dat belanghebbenden onderling tot overeenstemming zou-
– den komen. Deze overeenstemming raakte twee punten:
– den afzet van witsuiker, vervaardigd uit buitenlandsche
ruwe suiker, tegenover de binnenlandsche wit-suiker,
omdat het raffineeren een winstgevend bedrijf .was ,ge-
worden en in de tweede plaats de verhouding tusschen de
speculatieve en de coöper’atïeve fabrieken. Het resultaat
was, dat het raffinage-bedrijf der C.S.M. 25 pCt. van de
• markt kreeg toegewezen, de C.S.M. voor haar heetwortel-
suikerfabrieken 30 pCt. en de gezamenlijke coöperatieve
fabrieken 45 pCt. Later werd deze overeenkomst aangevuld
met eeh bietencontingenteering,-, een afspraak tusschen de
fabrieken over de kwanta bieten, welke zij zouden verwer-
ken. De coöperatieve fabrieken verwerken namelijk niet
alleen de door haar leden geteelde bieten, maar koopen
daarnaast nog belangrijke hoeveelheden bij.
Doordat reeds spoedig na 1930 de suikerprijzen verder
daalden en de Regeering tot een directe steunregeling voor
de bietsuikercultuur overging, waarbij de baten uit het
compenseerend invoerrecht van ‘den steun werden afge-
trokken, verloor dit invoerrecht zijn heteekenis als steun-
maatregel voor de bietenteelt. FIet bleef een steunregeling
voor het raffinage-bedrijf, wellce niet zonder reden was.
Weliswaar toucheerde op deze wijze dé C.S.M. van de
op de binnenlandsche markt verkochte suiker een indirecte
bate van ruim een millioen gulden per jaar, maar daar
stond tegenover, dat dit bedrag besteed werd voor de in-
standhouding van het exportbedrijf. 1-let raffinage-bedrijf
van de C.S.M. was in belangrijke mate op export gericht
en had ernstig te lijden onder de concurrentie van de En-
gelsche raffinadeurs, die reeds in 1928 een soortgelijke steun-
regeling hadden verkregen en daarvan gebruik maakten
om de marge tusschen ruwe en witte suiker steeds verder in te krimpen als gevolg waarvan de eport van de C.S.M.
gevoelig terugliep. Het compenseerend invoerrecht was
dan ook niet bedoeld als een-geschenk aan de raffinaderij,
maar als middel omhaar in staat te stellen op bescheiden
schaal te blijven eporteeren. Dit beteekende niet alleen
werkgelegenheid, maar leverde tevens — hetgeen vooral
juist nu van belang is – de niet onaardige bate van ca.
een millioen aan buitenlandsche deviezen op.
Niettemin scheen het compenseerend invoerrecht de
liefde van regeeringskringen verloren te hebben, want
nadat reeds eerder de Overheid den weinig eleganten eisch
had gesteld, dat de C.S.M. een deel der indirecte baten
– aan haar moest afstaan, kon nïen begin 1939 vernemen, dat
overwogen werd het compenseerend invoerrecht geheel
af te schaffen. Door het uitbreken van den oorlog kwam het
weliswaar niet zoo ver, maar het ontbreken van buiten-
landsche ruwe suiker stelde dit invoerrecht toch de facto
buiten werking. Bovendien werd de overeenkomst, tot ver-deeling van de suikermarkt, dôor bepaalde overheidsmaat-
regelen uitgeschakeld.Dit nam niet weg, dat de Regeering
zich voor de instandhouding van het bedrijf in.den vorm
van subsidies opofferingen getroostte.
Intusschen was door de aankondiging, dat het compen-
seerend invoerrecht mogelijk zou worden opgeheven, een
geheel nieuwe situatie ontstaan, omdat de coöperatieve
fabrieken onder die omstandigheden geen voordeel zagen
•in de voortzetting der suiker- en bietencontingenteering. Zoo staat de Nederlandsche suikerindustrie voor een
p0-
si-tie, waarin de onderlinge verhoudingen in dezen bedrijfs-
tak geheel opnieuw moeten worden opgezet.
r
‘
27 December 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
325
En nu?
Bij de beantwoording van de vraag, wat thans gebeuren
moet, moet voorop worden gesteld, dat de beetwortelsui-
kerindustrie in wezen op staatskosten wordt gedreven en
dat het Nederlandsche volk er bijgevolg recht op heeft,
deze kosten zoo laag mogelijk
1
te houden, te meer, waar
in verband met de reeds eerder genoemde factoren hier-
mede in de toekomst wellicht nog grootere bedragen dan
in het verleden gemoeid zullen zijn.
In eenige artikelen in de ,,Nieuwe Veidbode” heeft
J. M. van Bommel van Vloten de stelling verdedigd, dat
de coöperatieve suikerfabrieken zich moeten aaneensluiten
en gezamenlijk een raffinagebedrijf, in casu dat van Din-
teloord, en één verkooporganisatie moeten onderhouden.
Op die wijze zoi er in de industrie een scherpe scheiding
ontstaan, waarbij zoowel de particuliere a1s de coöpera-
tieve suikerfabrieken elk een blok zouden vérmen. Het
individualisme, aldus de voorsteller, behoort plaats te
maken voor een grootere gemeenschapszin.
Hoezeer men dit laatste ook kan onderschrijven, men
moet toch ernstig de vraag overwegen, waarom deze ge-
meenschapszin in èen uitgesproken dualisme zou moeten
eindigen. Nu alle belanghebbenden in wezen hun bedrijf
op staatsrekening exploiteeren, is het onderscheid tusschen
particuliere en coöperatieve fabrieken van veel minder
beteekenis geworden dan het in vroeger jaren was. De
coöperatieve fabrieken zijn zich door het bijkoopen van
bieten steeds meer als particuliere ondernemers gaan gedragen. De kern van dit voorstel moet dan öok wel
gezocht worden lii de gedachte om voor gemeenschappe-
lijke rekéning Dinteloord suiker te laten raffineeren, waar-
bij men er uiteraard van uit gaat, dat de Overheid dit
raffinage-bedrijf zal steunen. Naast de gedachte aan zelf-
standigheid, welke bij sommige coöperaties steeds sterk
heeft geleefd, moet dit verlangen dan ook wel hieruit
verklaard worden, dat deze coöperaties van meening zijn,
dat er in de toekomst wellicht minder bieten verwerkt
zullen worden en er bijgevolg meer buitenlandsche ruwe
suiker in ons land tot wit-suiker zal worden verwerkt,
waarvan zij ook haar deel en haar baten willen hebben. Noch-
tans bestaat er een belangrijk verschil tusschen het raffi-
nage-bedrijf van de C.S.M. en dat ‘van Dinteloord, welk
verschil de vraag wettigt, of het raffinge-bedrijf van Din-
teloord op dezelfde wijze en in dezelfde mate zou moeten
worden gesteund. Zooals hiervoor reeds werd besproken,
was het compenseerend invoerrecht niet zoozeer bedoeld
als steun voor het binnenlandsche bedrijf der Wester
suikerraffinaderij, maar in het bijzonder voor de instand-
houding van haar export. Het is echter niefr waarschijnlijk, dat Dinteloord, gezien haar ongunstige ligging ten opzichte
was de vorscheephavens en gezien ook de beperktheid en
de onbekdndheid harer merken, spoedig een exportbedrijf
van beteekenjs zal worden, nog afgezien van de vraag,
of zulks in de bedoeling ligt. Natuurlijk kan men zich den
wensch van de coöperaties voorstellen, ook een aandeel in
het raffinage-bedrijf en de winning van bijproducten vqor
de binnenlandsche markt te hebben. Men moet zich dan
echter wel bewust zijn, dat een beknibbeling -van het aan-
deel der Westersuikerraffinaderij
op
deze markt ook nood-
zakelijk – omdat de markt voor twee bedrijven te klein
is – zal leiden tot een vermindering van den export,
omdat dan de geleden verliezen niet meer door de binnen
landsche markt kunnen worden goedgemaakt. Men zou
zich natuurlijk een anderen. vorm
van
steunverleening
voor den export kunnen voorstellen, maar het is de vraag,
of deze uitvoerbaar zou zijn in het kader der afspraken,
welke de Regeering reeds met andere landen gemaakt heeft.
Gezien de groote deviezen-bate kan het exportbedrijf op
het oogenblik. niet gemist worden.
Wanneer men in aanmerking neemt, dat, zooals van
Bommel van Vloten in zijn artikelen doet uitkomen,het
raffinaderij-bedrijf den steen des aanstoots is, welke een
goede verstandhouding tusschen de beetwortelsuiker-
fabrieken in den weg staat, dan komt men vanzelf op de
gedachte, of het niet mogelijk zou zijn om de Westersuiker-
raffinaderij los te maken uit het verband der C.S.M. en
voor gemeenschappelijke rekening te exploiteeren. Het feit,
dat een gedeelte der deelnemers den coöperatieven, een
ander deel den particulieren ondernemingsvorm heeft,
behoeft daarvoor geen belemmering te zijn, evenmin als
dit bet geval was bij de exploitatie van de spiritusfabriek.
Een dergelijke oplossing zal .het voordeel bieden, dat al-
thans wat het raffinage-bedrijf betreft, een doubleering
en daarmee een noodelooze geldverspilling wordt voorko-
men. Waar bovendien van coöperatieve zijde als één harer
argunenten wordt aangevoerd, dât de suikerverkoop
op den duur slechts mogelijk is, indien men dok de neven-
producten kan verkoopen, en zij bijgevolg verklaren, dat
het ontbreken van een raffinaderij den verkoop vaiï de
producten der coöperatieve fabrieken op den duur ongun-
stig zou beïnfluenceeren, zou mqn aan de gemlenschappe-
lijke raffinaderij tevens een gemeenschappelijke verkoop-
organisatie kunnen verbinden. hiermede zouden belang-
rijke besparingen verkregen kunnen worden en zou een
einde kunnen wordeiï gemaakt aan den op zichzelf onge-wenschten toestand, dat een door de Overheid zoo zwaar gesteund product door verschillende verkooporganisaties
ter markt wordt gebracht.
De geheele industrie in één verband.
Deze oplossing heeft eenerzijds het voordeel, dat de steen
des aanstoots op betrekkelijk gemkke1ijke wijze wordt
weggerold, anderzijds echter het nadeel, dat zij niet ner
dan een halve oplossing is en bijgevolg het Nederlandsche
volk niet dat volle pond geeft, waarop dit recht heeft.
Men moet zich ernstig afvragen of, gezien de omstandig-
heden en de moeilijkheden, welke de beetwoitelsuiker-
industrie nog wachten, het tijdstip niet is aangebroken
om de geheele suikerindustrie in één bedrijf te vereenigen.
Heeft het voortbestaan •van een aantal afzonderlijke
ondernemingen nog zin, nu zij alle in gelijke mate door
en op kosten van de Overheid in stand worden gehouden?
Zou het niet veel logischer zijn om al deze bedrijven in
één gemeenschappelijke onderneming onder te brengen,
binnen welke onderneming dan de grootst mogelijke
rationalisatie zou kunnen worden toegepast? Niet alleen
zou voor een belangrijk gedeelte de tegenstelling raffina-
derij-beetwortelsuikerfabriek worden .opgeheven, maar
men zou naast de baten van een gemeenschappelijke
verkooporganisatie ook andere belangrijke baten kunnen
innen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een aanzienlijke besparing op de kosten, welke met het ont-
vangen der bieten gepaard gaan. Het is toch op zichzelf
wel wat overdadig, dat zooals thans het geval is, op, één
verlaadplaats functionnarissen van vijf fabrieken aanwezig
zijh. Bij ontvangst voor gemeenschappelijke rekening
zouden op de hiermede geinoeid gaande kosten zeker 1
tot 2 gulden per ton bieten bespaard kunnen worden,
welke ten bate van ons volk zouden kunnen komen. Ons
land verkeert op het oogenblik zeker niet in een toestand,
dat wij ons de luxe van een dergelijke inefficiency kunnen
permitteeren.
De voordeelen van een exploitatie der aanwezige suiker-
fabrieken in een enkel verband, springen nog meer naar
voren, indien men de consequenties van een verplaatsing
van het bietenareaal, welke in den aanvang van dit artikel werd aangestipt, overweegt. Deze verplaatsing brengt im-
mers met zich mede, dat de ligging van bepaalde fabrieken
aanzienlijk gunstiger, resp. ongunstiger zal worden, waar-
uit niet alleen een strijd om bietencontingenten zal ont-
staan, maar mogelijk ook de wensch om fabrieken te
verplaatsen of in ieder geval het streven om bieten over
grootere afstanden te doen vervoeren, teneinde de fabrieken
volledig te kunnen belasten. Het zou al evenzeer een geld-
verspilling beteekenen, indien men om de scheiding tus-
schen particuliere en coöperatieve fabriëken te handhaven,
326
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
bij een verplaatsing van fabrieken dadelijk uit ieder kamp
,
een fabriek zou moeten overplaatsen, zooals logisch zou
voortvloeien uit de hierboven weergegeven gedachten
van Van Bommel van Vloten. Vervoer van bieten over
groote afstanden om tegemoet te komen aan de belangen
van één bepaald bedrijf, kan van algemeen standpunt
uit al evenmin een gunstige oplossing worden genoemd.
NV de oorlog toch den bestaanden, historisch gegroeiden
en daarom min of meer irr-ationeelen toestand van de
suikerindustri6 omver heeft geworpen, is het oogenblik
aangebroken om een nieuwe start te maken, waarbij zoo-
veel mogelijk ruimte wordt gelaten voor een rationeel
beleid. Dit rationeele beleid is slechts mogelijk, indien
de geheele suikerindustrie in één onderneming wordt ver-
eenigd, waardoor althans ten opzichte van ons volk, eeii
einde kan worden gemaakt aan particuliere belangentegen-
stellingen,welke de toch reeds hooge kosten van de suiker-
winning vder verhoogen. De hooge lasten, welke de
Nederlandsche gemeenschap zich in het verleden voor de
instandhouding van de Nederlandsche suikerindustrie
heeft getroosten zich in de toekomst nog zal moeten ge-
troosten, geven haar het recht te verlangen, dat deze zal
worden geëxploiteerdop een wijze, welke inderdaad het
meest beahtwoordt aan de belangen dier gemeenschap.
Dr. A. DE &RAAFF.
DE LUCHTVAART EN ONZE
BUITENLANDSCHE
.
HANDELSPOLITIEK.
De hervatting van den luchtdiensttusschen Nederland
en Indonesië, zes maanden na de bevrijding van ons land,
heeft een overschakeling der publieke belangstelling hier
te lande van de militaire aspecten der luchtvart naar de
mogelijkheden van het wereldiuchtverkeer bewerksteliigd.
Die belangstelling geeft echter geenszins een waarborg, dat men zich thans allerwegen een duidelijkevoorstellingvormt
van dé consequenties, welke op dit oogenblik ten volle
dienen te worden aanvaard, indien men wenscht, dat ons
gemeenebest in een nabije toekomst een even belangrijke
plaats in het
luchtverkeer
als in de zeevaart zal verwerven
en behouden. Dit blijkt oa. uit beschouwingen, die on-
langs in de pers zijn verschenen e’n welke pöogden een o.i.
volkomen ongegronde, negatieve denkwijze ten aanzien
van onzen nationalen vliegtuigbouw ingang te dôen vinden.
Het lijkt ons daarom niet overbodig om enkele hoofd-
punten, welke van beslissenden invloed zijn bij het her-
nemen van ons aandeel in het wereldiuchtverkeer, in onder-
ling verband te schetsen. Nu alles in het werk wordt
gesteld om, mede met behulp van alle vormen van verkeer,
ons economisch leven te herstellen van de zware schade,
welke het gedurende den oorlog is toegebracht, dient tot elken prijs te worden vermeden, dat men bij den weder-
opbouw onzer luchtvaart in dezelfde denkfouten vervalt,
welke het tijdvak 1934-1940 hebben gekenmerkt. De uit
bovenvermelde perscommentaren sprekende geest geeft nu
juist in geenen deele de zekerheid, dat men in alle lucht-
vaartkringen deze fouten inderdaad als zoodanig heeft
onderkend en in den huidigen toestand zou een herhaling
ervan tot ditmaal onherstelbare schade aan een deel onzer
nationale economie kunnen leiden.
Die omstandigheid maakt alsnog een analyse der in
een recent verleden begane fouten gewenscht, doch een
dergelijke studie valt buiten het bestek van een tijdschrift-
artikel, zoodat daaraan t.z.t. een afzonderlijke publicatie
zal worden gewijd. Op deze plaats zij slechts een beknopte
sanenvatting der kernpunten van het luchtvaartprobleem.
in ons economisch bestel gegeven. De oorzaak der gemaakte
fouten lag in een onvoldoend begrip der voornaamste
doelstellingen van het internationale en intercontinentale
lucht’erkeer, zooals dit zich tijdens het twintigjarig be-stand tusschen beide wereldoorlogen heeft ontwikkeld.
Met het uitbreken van den tweeden wereldoorlog in Sejtem-
her 199 werd voor de burgerluchtvaart in Europa een
eerste ontwikkelingsphase van twee decennia afgesloten.
Het eerste decennium’ kan als het pionierstijdvak van het
luchtverkeer worden beschouwd, -terwijl het tweede de-
cennium een zakelijk voortgezette ontwikkeling op steeds
breeder technisch-wetenscliappelijken grondslag deed zien,
,daarmede tevens de gelegenheid biedende om de werkelijke
:warde van het verkeersvliegtuig aan die van andere
‘middelen van vervoei te toetsen. Allereerst werd bij een
dergelijke vergelijking gedacht aan de technische en ver-
keerseonomische . aspecten van dit veelomvattende pro-
bleem en in veel mindere mate werd de politieke achter-
•grond bij het gebruik van het vliegtuig als tr’ansport-
middel belicht, zoodat al te vaak juist diè zijde van het
luchtverkeer achter betoogen .van zuiver commercieeleii
aard vervaagd bleef.
0
Toch is jiist het transportvliegtuig gedurende de eerste
twintig jarefi zijner vreedzame toepassing in het wereld-
‘verkeer zeker niet in de laatste plaats gebezigd als het
,,politieke” vervoermiddel bij uitnemendheid. Luchtlijnen
zijn krachtlijnen der politiek en de mogendheid – groot
of klein – die zich in nabije dan wel in verafgelegen ge-
bieden wilde doen gelden in politiek of in economisch opzicht, verwaarloosdë geenszins het luchtverkeer als
één der middelen om dat doel te bereiken. In het tijdvak
1919-1939 heeft dan ook geen ander middel van vervoer
een zdo veelvuldige toepassing als politiek instrument
gevonden .a.ls het verkeersvliegtuig. Sinds de Bagdad-
spoorweg en de Mandsjoerijsche spoorlijn in de beginjaren
dezer eeuw de internationale gemoederen• in beroering
konden brengen, hebben de spoorwegen geen rol van be-
teekenis meer gespeeld in de wereldpolitiek en véér het
uitbreken yan dezen oorlog werd de ocea.anstoomer voor-
namelijk bij den strijd om den blauwen wimpel in de
tra.ns-Atlantische vaart als instrument van nationaal
prestige gebruikt. Terwijl de spoorweg allerwegen van particulierë onderneming tot algemeen nutsbedrijf van
overwegend nationale beteekenis is geworden en de wereld-
scheepvaartlijnen’ in overgroote meerderheid op zuiver
commercieele basis worden bevaren, heeft het wereld-
luchtverkeer een geheel anderen ontwikkelingsgang doen
zien.
Dit is begrijpelijk, indien men bedenkt, dat de
luchtvaart de drie-dimensionale luchtruimte, welke den
geheelen aardbol omsluit, tot zijn beschikking heeft.
Deze omstandigheid schenkt aan de luchtvaart een com-
binatie van indringingsvermogen en verrassende snelheid,
welke de Staten voör problemen van nationale veiligheid
– en daardoor van internationale politiek – heeft gesteld,
zooals voordien nog geen ander middel van vervoer heeft
opgeworpen. Dientengevolge heeft men den oorspronke-
lijken commercieelen opzet van luchtlijn-exploitatie, op
de simpele financieele basis Van dekking der ‘onkosten
door uit het vervoer verkregen inkomsten, slechts zien
voortbestaan binnen de grenzen van uitgestrekte gebieden,
welke behalve in aardrijkskundigen zin ook in politiek
opzicht een geheel vormen. Incidenteel luchtvervoer van
specialen aard hoven enkele onherbergzajrie streken
zonder andere communicatiemiddelen buiten beschouwing
latende, vindt men het zuiver commercieele karakter van
luchtverkeer op groote schaal slechts gehandhaafd binnen de grenzen van geografisch-politieke eenheden, zooals de
Vereen
i
g
d
e
Staten, het aangrenzende Canada en het
Australische continent. Zoodra men echter den wordings-
gang van .het internationale en intercontinentale lucht-
verkeer aan een nauwgezet onderzoek onderwerpt, komt
men al ras tot de ontdekking, dat over vele uitgestrekte gebieden van onzen aardbol het luchtverkeer niet in de
eerste plaats uit hoofde van zijn verkeerstechnische kwa-
liteiten, doch in de meeste gevallen vooral uit overwegingen
van, geheel anderen aard tot stand kwam.
liet vliegtuig in geregeld luchtverkeer dringt door tot
in het hart van den vreemden Staat, van het andere
27 December 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHftN
327
werelddeel en van de eigen overzeesche gewesten, zulks
in tegenstelling tot het zeeschip, dat ver buiten de kusten
varende, zich bij het aandoen van een haven slechts enkele
mijlen diep in het vreemde land kan toonen. Het verkeers-
vliegtuig verschijnt in den vreemde nagenoeg altijd als
vertegenwoordiger der handelspolitiek van zijn Staat.
1-let verkeersvliegtuig heeft voor den Staat tot welken het
behoort, in vredestijd een even groote waarde verkregen
als het. militaire vliegtuig in oorlogsdagen, daar het zich,
naast de luchtmacht, meer en meer als middel tot w’ils-
uitdrukking en machtsvertoon van den Staat ontwikkelde.
Het feit, dat het gelijktijdig groote diensten bewijst aan
particuliere verkeers- en handesbelangen verandert niets
aan het zeer eigen karakter, dat het luchtverkeer krachtens
zijn aard en door den loop der omstandigheden heeft ver-
kregen.
Ook de rechtstreeksche of indirecte financieele afhanke-
lijkheid van den Staat heeft het overgroote deel van de
luchtreederijen ter wereld tot belangrijke werktü.igen ten.
dienste der handels- en invloedspolitiek harer regeeringen
doen worden, tengevolge waarvan die ondernemingen
meer en meer het karakter vafi particulier vervoersbedrijf
verloren. Het verloop van de wereldluchtverkeersgeschie-
denis der afgeloopen vijfentwintig jaren is dan ook nauwe-
lijks te begrijpen zonder een meer dan oppervlakkige
kennis der internationale machts- en invloedspolitiek. De oorlogsjaren hebben dit bijzondere stempel op hat
luchtverkeer nog geaccentueerd en terecht gewaagt men
thans in Britsèhe luchtvaartkringen van een komende
,,battle of civil aviation” . Dat daarbij de bommenwerper
door het verkeersvliegtuig wordt vervangen, verandert
niets aan den dieperen zin van dezen te verwachten
belangenstrijd. –
De vraag dient thans gesteld, of Nederland paraat
is voor het deelnemen aan dezen vreedzamen luchtstrijd
der naaste toekomst. De oorlogsjaren hebben duidelijk
genoeg aangetoond, dat onder moeilijke omstandigheden alleen eendracht macht doet verkrijgen en die oude wijs-
heid geldt in onverminderde mate voor onze jonge burger-
luchtvaart
als
geheel bezien.
Want juit ten aanzien van
deze eendracht zijn sinds 1934 in ons land de in den aanhef
van dit artikel bedoelde fouten begaan, welker herhaling
onder de huidige moeilijke economiscke omstandigheden,
waarin ons land verkeert, even ontoelaatbaar als noodlottig
moet worden geacht. Thans, meer dan ooit tevoren,
gaat het erom een doelbewuste en doeltreffende samen-werking te bereiken van luchtverkeer en vliegtuigbouw,
tusschen welke beide phalanxen onzer burgerluchtvaart
de Regeering als bindend element zal dienen op te treden.
In Nederland, dat’zijn geschiedenis door de eeuwen
heen nauw verbonden heeft gezien en ook zijn toekomst
nog verbonden ziet met de scheepvaart, wordt ons een
analogie van Zee- en luchtvaart vaak voorgehouden.
Ten deele is dit juist, daar waar het den aanleg van ons
volk betreft voor de practische beoefening beider vormen
van koopvaardij; waar het gaat om versterking van de banden, die de verspreide deelen van ons gemeenebet
bijeen houden; waar het gaat om de Nederlandsche vlag
te handhaven op routes, waar een ontmoeting metde drie-
kleur sinds eeuwen een traditie is. Maar ten deele is het
ook onjuist, m. n. daarwaar het den commercieelen grondslag
betreft. Want terwijl de Nederlandsche koopvaarder door
de eeuwen heen de wereldzeëen bevaart, vôÔr alles tot het
behalen van winst voor zijn reeder – en daarbij tevens het
nationale belang dient —vliegt het Nederlandsche verkeers-
vliegtuig vbôr alles in dienst der Nederlandsche gemeen-
schap en pas in de tveede plaats ten bate van zijn reeder
Zooals de practijk heeft bewezen, mag het belang van
dezen vorm van nationaal vlagvertoon niet worden onder-
schat; thans minder dan ooit, nu omvang en snelheid van ons economisch herstel in zoo hooge mate door onze op-
nieuw aan te knoopen buitenlandsche handelsbetrekkingen
en door de te herwinnen alzetgehieden voor onze uitvoer-
nijverheid zullen worden bepaald. De luchtvaart als vlag-
vertoon vormt een belang, dat onmiskenbaar op industrieel
en op handeisgebied in den ruimsten zin, – ook buiten de
interessen der rechtstreeks hierbij betrokken vliegtuig-
fabrieken om – voelbaar is. Reeds lang vôbr den oorlog
hebben alle luchtvarende mogendheden van eenige be-
teekenis dit belang ingezien en de consequenties daarvan
aanvaard. Nederland, dat zijn verdiende reputatie als
luchtvarende mogendheid sinds 1920 had verworven door
een gelukkige wisselwerking van handelsgeest en indus-
trieele prestaties, bleek echter het groote belang hiervan
niet diep genoeg in te zien en af sedert 1934 een over-
wegend deel dei reeds behaalde nationale winst prijs.
Door middel van de officieele Nederlandsche deelneming
aan de Melbourne-race met een Douglas DC2 werd in dat
jaar een periode van intensieve propaganda voor de
Amerikaansche vliegtuigindustrie door Nederland’s burger-
luchtvaart ingeluid. Ons luchtverkeer verloor hierdoor zijn
representatieve waarde voor de nationale export-industrie
in den ruimsten zin
en verving deze op radicale wijze door
een negatieve activiteit ten opzichte van den, tot dat
tijdstip wereldvermaarden, Nederlandschen verkeers-
vliegtuigbouw. Het is hier niet de plaats om het inge-
wikkelde samenstél van oorzaken en gevolgen te beschrij-
ven, dat tot dezen gang van. zaken heeft geleid, doch
wanneer wij kier deze minder gelukkige episoden uit de
vébroorlogsjaren aanhalen, dan geschiedt dit omdat d’aruit
in opbouwend-critischen zin zoo waardevolle lessen voor
het heden, voor de beslissingen van nu dienen te worden
getrokken.
Neder and’s luchtverkeer en vliegtuigbouw zijn jong
en beide waren gezamenlijk op weg om, naast onzen
naam ter zee, den grondslag te leggen voor een tweede
‘vaderlandsche reputatie. Wanneer dan, na nauwelijks
vijftin jaren, de Nederlanders hun wereidluchtlijnen gaan
bevliegen met buitenlandsch materieel, dan geschiedt zulks
ten nadeele van de geheele, grootendeels nog jonge, Neder-
landsche export-industrie. Want al dragen die koop-
vaarders der lucht ook Nederlandsche registratieteekens,
zij blijven in het oog der scherp toeziende wereldconcurren-
tie bij uitstek voorbeelden van Amerika’s industrieel
kunnen. En juist hierin ligt een markant verschil tusschen
onze scheepvaart en ons luchtverkeer verborgen, dat toen
niet tijdig genoeg is opgemerkt. Nederland’s scheepvaart
en scheepsbouw
genieten een eeuwenoude vermaardheid
en waar ter wereld een vrachtvaarder, sleepboot of oceaan-
stoomer zich met de driekleur in top vertoont, geldt hij
als een symbool van die oude vaderlandsche glorie,
zelfs
al werd zijn kiel op een builenlandsche werf gelegd.
Aan
alle bovenomschreven verschillen, aan zijn financieele
onafhankelijkheid en aan den vooralsnog veel grooteren
omvang van het Nederla.ndsche zeewezen als geheel, kan
de Nederlandsche reeder ëen vrijheid van handelen ont-
leenen, die het zoo sterk op regeeringssteun, in financieelen
en in politieken zin, aangew’ezen luchtverkeer ten eenen-
male mist, zoowe] ten aanzien van het rnaterieelaanscha,f-fingsbeleid als wat de keuze der te exploiteeren iuchtlijqen betreft.
Dit behoeft nog niet de onderdrukking van elk particu-
lier initiatief in het luchtverkeersbedrijf te beteekenen,
evenmin als het tot eiken prijs scheppen van een monopolie
voor den vliegtuigbouw van eigen land. Maar wel beteekent
het, dat de sinds 1934 door ons nationaal luchtverkeers-
bedrijf gevolgde aanschaffingspolitiek niet heeft voldaan
uit een oogpunt van nationaal rendement. De werkelijke
waarde van het luchtverkeer voor onze gemeenschap is
minder gelegen in de rechtstreeksche baten uit het lucht-
vervoer als zoodanig verkregen, dan wel in zijn totale
beteekenis voor de nationale economie. Dit bijzondere
karakter van de koopvaardij in het luchtruim stelt hooge
eischen aan de leiding der luchtvaartmaatschappijen, ten
aanzien vn algemeen politiek en economisch inzicht,
bij gebreke waarvan behaalde winsten op verkeers-tech-
328
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
nisch gebied licht in verliezen op breeder nationaal-econo-
misch terrein kunnen omslaan. Zoo zijn de rijke onder-
vindingen ten goede en ten kwade tijdens een kwart-eeuw
wereldiuchtverkeer onder eigen driekleur en door andere
volken opgedaan op dit oogenblik van het grootste belang.
De wederopbouw van het Nederlandsche luchtverkeer is
een veelomvattende taak; een taak, die ver over de kost-
prijsberekening van den ton/km heen reikt en aan welker
vervulling ook de Nederlandsche vliegtuigbouw, door het
oorlogsgeweld geteisterd, maar met ongebroken schep pings-
kracht,
als gelijkwaardig deelgenoot weer zal dienen mee
te werken. Van de luchteeders verlange men in dit op-
zicht geen blind chauvinisme, doch wel gezond nationaal
besef, dat aan het sinds 1934 overheerschende opportunis-
me geen plaats meer laat.
Het stemt tot voldoening, dat onze Regeering daadwerke-
lijke belangstelling betoont voor onze burgerluchtvaart
en zich aanzienlijke offers getroost om de K.L.M. weer
een vooraanstaande plaats in het vereldluchtverkeel’ te
doen herwinnen. Dat in eerste instantie een aantal ver-
keersvliegtuigen in Amerika is besteld, ten einde een
hervatting van iuchverlceer onder Nederlandsehe vlag
binnen den kortsten termijn mogelijk te maken; dat
tot dit doel tevens buitenlandsch personeel op Vrij groote
schaal in dienst moest worden genomen; dat alles kan
slechts als een samenstel van thans onvermijdelijke
noodmaatregelen worden beschouwd om ons aandeel in
het verkeer’ op enkele intercontinentale hool’droutes
bijtijds.te kunnen verzekeren. Voor onze buitenlandsche
handelspolitiek zal evenwel ook een intensieve Neder-
]andsche deelneming aan het zich geleidelijk herstellende
Europeesche luchtnet van groot belang blijken te zijn.
Indien echter de daarvoor henoodigde investeeringen
zouden worden besteed om wederom onze Nederla.ndsche
bemanningen op de wereldiuchthavens als de beste
,sales-promotors” der Amerikaansche vliegtuigindustrie
te doen verschijnen, dan zou zulks in nauwelijks aanvaard-
bare tegenstellingkomen te staan tot de krachtsïnspanning,
die in de naaste toekomst van de Nederla.ndsche export-
industrie als geheel ten behoeve onzer na.tiona.le economie
zal worden verlangd.
Niet minder spoed en voortvarendheid dan bij de her-
vatting van ons luchtverkeer zij da.arom betracht bij de
wederinschakeling van onzen nationalen vliegtuigbouw.
Nederland verkeert in de gunstige omstandigheid het
scheppend vermogen zijner vliegtuigindustrie, een volle-
digen en ervaren technischen staf van honderden specia-
listen op dit oogenblik nog bijeen te hebben, wèlke gi-oep
technici, in haar organisch -verband, voor de snelle her-
leving van dezen bedrijfstak even onvervangbaar als on-
misbaar is. Voor vele ingewijden in de luchtvaart is het
verheugend geweest te vernemen, dat de Regeering zich in
principe voor het opnieuw tot sta.nd brengen eener nationale
vliegtuigindusti-ie heeft uitgespi-oken en de nadere bestu-
deering van plannen daartoe aan een a.11eszins deskundig
interdepartementaal college, de zgn. Vliegtuigindustrie-
Commissie, heeft opgedragen. Nederland’s breedere econo-
mische belangen en diverse andere, eveneens zwaarwegende,
doch hier ter wille der beknoptheid onbesproken gelaten
factoren in aanmerking nemende, kan o.i. nauwelijks aan
een gunstig advies dezer commissie worden getwijfeld.
Het is nog slechts een kwestie van tijd en geld, maar deze
tijd- en geldkwestie is uiterst helangiijk, indien men Neder-
land’s burgerluchtvaart als een in wezen ondeelbaar geheel
wil beschouwen; een eenheid in verscheidenheid en
alleen
als zoodanig
een waardevolle en bij uitstek representatieve
bijdrage tot het slagen onzer exportpolitiek. Luchtverkeer
en luchthavenbedrijf beginnen reeds weer te function-
neeren in Nederland. Dat ook onze vliegtuigbouw tha.n&
spoedig wete, wat te kunnen ontwerpen en opstapel te
ze.tten, opdat met Nederland’s vlag ook Nederland’s
industrie het hoogst gehouden worde in de lucht.
W. H. WICHERLINK.
ENKELE GEZICHTSPUNTEN BETREFFENDE
DE OVERHEIDSBEMOEIING IN
DEN LANDBOUW.
Bijna ieder is het er over eens, dat deze tijd er, voor-
loopig althans, een is van ordening, van plannen maken
en uitvoeren. Men kan niet meer afwachten en zich be-
palen tot het ,,bijhouden” van het bedrijfsleven met een
geleidelijk meegroeiende overheidsorga nisa tie.
Oerheidsbemoeiing in den landbouw.
Overzien we de ontwikkeling van de overheidsbemoeiing
in den landbouw, dan drin’gt zich de volgende indeeling op:
Een doorloopende behartiging van de individueele
hedrijfsbelangen; dit was bijv. de taak van den Rijks-
landbouwvoorlichtingsdienst. Het is een bemoeiing, welke
sommigen willen overdragen aan een publiekrechtelijk
gedachte bedrijfsorganisatie.
Een voorlichting aan de Overheid van onafhankelijk
staande personen (diensten) betreffende den landbouw’);
in het bijzonder betreffende algemeene landhuishoud-
kundige vraagstukken, zooals de agrarische politiek. Ge-
deeltelijk houdt het tegenwoordige Departement, van
Landbouw zich hiermede reeds bezig. Behalve als voor-
lichters kunnen genoemde personen (diensten) tevens
dienen als schakel tusschen de Overheid en de zelfstandige
lichamen (bedrijfsorganisaties, grondkamers, waterschap-
pen). Deze personen dienen ook ingschakeld te worden
bij het ontwerpen van richtlijnen voor de ontwikkeling
van een streek (zie onder
c.).
Een ingrijpendewijziging van den landbouwkundigen
toestand van ons land. Dit beoogt een radicale verandering
op korten termijn volgens plan, in tegenstelling, met bijv.
voorlichting en onderwijs, waarbij geleidelijk en op langen
termijn gewerkt wordt. De Cultuurtechnische afdeling
van het Departement van Landbouw hield zich hiermede
bijv. reeds bezig. Met dit ingrijpen zijn groote sociale
belangen gemoeid, welke ver uitgaan boven die, welke
eventueel door de publiekrechte]ijk gedachte hedrijfs-
organisatie behartigd worden
2).
In een dichtbevolkt land als het onze is het van het
grootste belang, dat ieder’ stukje grond op de meest ra-
tioneele en doelmatige wij2e wordt gebruikt. Men kan in Nederland geen stuk grond ongebruikt laten liggen,
of toelaten, dat het verkeerd gebruikt wordt. Hiervoor
nu is een uitgebreide , ,landbouwhervorining” onontbeer-
lijk. In het onderstaande zal bovengenoemde wijziging
van den landbouwkundigen toestand, ons punt
c.,
met
de organisatie hiervan, onze belangstelling genieten en
nader besproken worden. We zullen eerst het streek-
onderzoek met de op deze basis gegronde richtlijnen en
plannen nader bekijken en daarna onze aandacht richten
op de Organisatie van deze verkzamheden.
Çtreekonderzoek.
Konden wij den aardbol op een behoorlijken afstand
bekijken, dan zouden wij plekken zien waarop geen men-
schen leefden, zgn. natuurlijke ongecultiveerde gebieden,
en plekken, waarop wel menschen leefden, de geculti-veerde streken der aarde. In de laatste streken – het ty-
pische cultuurlandschap – heeft de mensch als deel-
neiller aan het productieproces het ,,gelaat” van de aarde
veranderd en tegelijk de structuur van de menschelijke
‘)
In dit artikel wordt onder landbouw verstaan dc landbouw
in ruimen zin.
‘) ‘Alen kan hierbij een parallel trekken met de inpoldering van de Zuiderzee. Daar cle sociale waarde Aran den grond belangrijk
hooger is dan de privaat-economiscisc, rendeert het voor cle Over-
heid om er per ha bijv. t 3.000 bij te leggen. 1)0 sociale belangen,
welke samenhangen met de dichte bevolking van ons land, mo-
tiveeren dus een ingrijpende en kostbare wijziging van den land-
bouwkundigen toestand van ons land. Zoowel voor het nieuwe als
voor het oude land geldt dit principe. Tusschen inpoldering, 11cr-
ontginning, ruil- en herverkaveling is geen wezenlijk verschil, daar’
alle drie maatregelen meer opbrengstmogelijkheden geven en dus
aan meer landbouwers een bestaan kunnen verschaffen.
27 December 1945
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
329
groep
de sociaje. structuur – bepaald. De streken
hebben ieder een eigen karakter, een eigen type. Wij
moeten nu trachten door onderzoek, beschrijving en ve;-
gelijking het typische in zoo’n streek op te sporen en wat
er aan mankeert. Dit onderzoek geldt zoowel de woon-
ruimte, de bewoners, als de middelen waardoor de be-
woners zich een bestaan verschaffen..
Voor het leeren kennen van de
woonruimte
is in het
bijzonder van belang de bodemkundige gesteldheid.
el
.d
er
zijn, ook voor de bodemkarteering, van groot
belang: hoogte-, cultuur-, eigendoms- en gebruikeis-
kaarten. Een verbeterde kadastrale karteering
3)
en een
topografische karteering, welke zorgt voor allerlei kaartën
in gangbare schalen, welke jaarlijks bij zijn, zijn hier-
voor gewenscht. Voorts dient aandacht besteed te worden
aan den waterstaatkundigen toestand, de ontsluiting,
de verkaveling, de ligging en het klimaat.
Voor het onderzoek naar de
bewoners
is o.a. van bAlang:
de beroepsstructuur, de demografische structuur, inkomen-
structuur, herkomst, woonduur en ontwikkelingspeil.
Bij de
bestaansnziddelen
denken wij hier in de eerste plaats
aan het productieproces in den landbouw. Bij een analyse
van dit productieproces moet vooral op het volgende gelet
worden: de ontwikkeling van agrarische bedrijfstakken en
bedrijfstypen, de bedrijfsgrootte, eigendom en pacht,
en het beheer van het bedrijf op zichzelf.
Uit deze onderzoekingen zal dus blijken, wat er aan
de woonruimte mankeert, wat aan de bewoners en wat
aan het productieproces zelf; voorts, of de richting van
het productieproces verkeerd is.
Richtlijnen en plannen.
Tekortkomingen in het woongebied, als: onvoldoende
ontsluiting van de streek, onvoldoende ontwatering,
slechte verkaveling en verspreide ligging van de per-
ceelen, kunnen verbeterd worden door een cultuurtech-
nische afdeeling.
Is de oorzaak gelegen in een te laag ontwikkelingspeil
der bevolking, waardoor het productieproces niet doel-
treffend geleid wordt, dan is de landbouwvoorlichtings-
dienst het aangewezen apparaat om hulp te bieden.
Deze verbeteringen en veranderingen in het productie-
proces dienen door liet geven, van richtlijnen bepaald te
worden. Er zijn plannen noodig en de plannen dienen te
worden uitgevoerd. Het aanvatten van het streekonderzoek
en liet hervormen van den landbouwkundigen toestand
kan natuurlijk niet willekeurig en gelijktijdig gebeuren.
Behalve een goede organisatie is een bepaalde technische volgorde vereischt.
Technische volgorde.
We kunnen bij den gang van werkzaamheden, samen-gevat, de volgende fasen onderscheiden:
fase 1 Het verzamelen van gegevens. In deze fase
worden alle mogelijke cijfers verzameld en de benoodigde
kaarten gemaakt.
fase 2. Het verwerken van gegevens. Gewapend met
bovenstaande gegevens, wordt een sociaal-geografische
streekbeschrijving. gemaakt (woonruimte, bewoners en
bestaansmiddelen). In deze fase wordt ook een beoor-
deeling van de streek’ gegeven.
fase 3. Het ontwerpen van richtlijnen. Alle terzake
deskundige instellingen plegen overleg om tot een ont-werp van de toekomstige ontwikkeling van de streek te
geraken.
fase 4. De uitwerking van de plannen. Heeft men een-
maal de toekomstige ontwikkeling van de streek vast-
gesteld, dan kan overgegaan worden tot het maken van
8)
De kadastrale karteering, welke oorspronkelijk werd opgezet
om een goede inning van de grondbelasting mogelijk te maken,
voldoet niet aan eenvoudige landbouwkundige eischen (behalve
perceelnummer, ook naam (voor- en achternaam) van elk perceel,
naam ,,vaste” grondgebruiker, wijzigingen binnen eigendoms-
grenzen).
Zij
moet als geraamte van een topografische karteering kunnen dienen.
plannen (bijv. tracé van wegen en waterloopen en ver-
kaveling).
fase 5. Uitvoering van de plannen.
fase 6.’ Overbrugging van plan tot individueel beheer.
Dit is te denkenin den geestvan den, ,Rijksdienst Landbouw-
hrstel” of de Cultuurafdeeling bij de organisatie voor de
inpoldering van het IJselmeer.
Wet plan.
De hierboven gegeven uitwerking van punt
c.:
wijziging
landbouwkundigen toestand, doet de veelzijdigheid van
het onderwerp blijken, waaraan vele personen, organen, enz., moeten medewerken en dat onmogelijk één van de
bestaande diensten verzorgen kan. De volgorde van de
werkzaamheden kan niet willekeurig gekozen worden en
over de in bewerking te nemen streken dient overeen-
stemming te bestaan. Verschillende soorten karteeringen hebben bijv. meer waarde, indien ze op hetzelfde gebied
betrekking hebben. 1-let betreft ook geen werk van enkele
jaren, zooals dat bijv. voor een eenvoudige, kleine
buil-
verkaveling het geval is. Verder zijn er vele millioenen
guldens mede gemoeid.
In dezen na-oorlogschen tijd is voorts een actieve
overheidspolitiek betreffende den landbouw geboden en
dient er snel en goedkoop gewerkt te worden. Er dient vast te staan, in welk opzicht en hoever men den land-
bouwkundigen toestand wil wijzigen. Men zal het land
moeten verdeelen in streken (gebieden of geografische
eenheden), welke stuk voor stuk worden onderzocht.
Ook zal vast moeten staan, hoe uitgebreid men degegevens
wil verzamelen en tot hoever men in de practijk met het
ideaal zal gaan.
Dat is slechts mogelijk wanneer er volgens eeii alge-
meen plan gewerkt wordt, er een juiste arbeidsverdeeling
wordt ingevoerd. Het is evenwel duidelijk, dat niet voor
elke streek even dringend verbetering gewenscht is. Be-
paalde streken hebben den voorrang. Verder blijken in
de eene streek meer werkkrachten beschikbaar te zijn
dan in de andere. Ook dit bepaalt den voorrang; er is
dus een voorrang bepaald door landbouwkundige eischen
en één aangegeven door de arbeidsvoorziening. 1-let eene
belang dient tegen het andere te worden afgewogen en
daaruit ontstaat het
urgentie-plan.
Een en ander gaat van de veronderstelling uit, dat
reeds een centraal plan, een organisatie, enz., aanwezig is.
Dit kan natuurlijk niet dadelijk, terwijl er toch onmid-
dellijk aangepakt moet worden. In het begin zal dus ge-
werkt moeten worden met een voorloöpige afspraak of
zoo men wil met een
voorloopig plan,
dat zich tot gebieden
met ‘in het oog loopende ,,gebreken” beperkt en onmid-
dellijk een aantal in te schakelen personen en combinaties
een taak aanwijst.
(‘ii’ganisatie.
Organisatorisch zijn bovengenoemde i’erkzaamheden
thans op bonte wijze bij overheidsdiensten, instituten, stichtingen en particuliere bureaux ondergebracht. Dit
levert geen snel werken op. Eén groote organisatie, welke
bij bovengenoemde werkzaamheden de leiding neemt,
is noodzakelijk om Aug tot resultaten te komen.
Daartegenover is het evenwel niet gewenscht het par-
ticuliere initiatief te onderdrukken of verder werken
onmogelijk te maken. Integendeel! 1-Jet is zelfs aan te
bevelen zooveel mogelijk particuliere lichamen in te scha-
kelen. Slechts moet liet ontwerpen van richtlijnen leslist
aan ambtelijke organen voorbehouden blij’en. Er moet
niettemin voor alles verband komen in de werkzaamheden,
er moet een samenbindende Organisatie zijn, welke ieder
gelegenheid geeft in een algemeen schema mede te werken.
De groote Organisatie kan daartoe dienen, zij kan in de
practijk het verband verwezenlijken en waar het paiti-
culiere initiatief ontbreekt, actief optreden. Zij dient
daartoe de verantwoordelijkheid te dragen. Werkzaam-
330
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 December 1945
heden, nu door verscheidene diensten (en Departementen)
uitgevoerd, – hijv. liet door een landbouwconsulent op
bescheiden schaal verzamelen van statistieken, liet maken
van een streekrappôrt – kunnen doorgaan, kunnen wor-
den gedelegeerd, mits in één verband met de gedachte
groote organisatie ,we]ke voor de taakverdeeling zorg
draagt.
Gezien den landhouwkundigen inslag van de werkzaam-
heden lijkt het ons gewenscht, dat het Departement van
Landbouw en grooten dienst opricht, bijv. ,,Dienst
Landbouw Hervorming”, gesplitst in 6 afdeelingen:
Statistische en karteeringsafdeeling (taak zie boven).
Il3odemkundige afdeeling. Deze heeft tot taak den
bodem van Nedeiland in kaart te brengen).
Sociaal-geografische afdeeling. Deze stelt een uit-
gebreid sociaal-geografiseli onderzoek in, vooral naar de
middelen, waardoor de agrarische bewoners zich een
bestaan verschaffen.
Cultuurtechnische afdeeling. Deze afdeeling maakt
in overeenstemming met vastgestelde richtlijnen de plan-
nen. Zij geeft ook opdracht voor de uitvoering van de
plannen.
La ndbouw-karteeringsafdeeling. De werkzaamheden
van deze afdeeling komen in’hoofdzaak overeen met die
van de ruilverkavelingsburea.ux.
Overbruggingsafdeeling. Deze afdeèling verzorgt fase 6
(zie eerder in dit artikel), o.a. door beheer na eventueele
onteigening en door een tijdelijke 6peciale voorlichting.
De leiding van de groote organisatie dient te worden
opgedragen aan een algemeene figuur, bijgestaan door een
secretariaat, dat het algemeene-, het urgentie- en het
voorloopige plan vaststelt.
Deze figuur is verantwoordelijk aan een agrarischen
raad (waarin geen direct-medewerkende vakmenschen
).
Slot.
Wij willen onderstrepen dat in het bovenstaande ge-
dacht is aan het platteland, aan het primaire productie-
proces in engeren zin: den landbouw. Wat den landbouw
als basis voor ons volksbestaan beteekent, is ieder in de afgeloopen oorlogsjaren duidelijker geworden dan ooit.
Naast enkele opvallende gebieden op een hoog landbouw-kundig peil zijn er vele streken van ons land, welke di’in-
gend verbetering behoeven.
Ons volk kan het zich zeker nu niet veroorloven geen
ernst te maken met ons onderwerp. Een actieve Overheid
dient een basis te hebben, w’aarop alle maatregelen in den
landbouw moeten rusten. Wel is waar is ieder er van
overtuigd, dat we uit onzen bodem dienen te halen wat
er in zit, dat ook voor den londbouw geldt: het hede’n
vastleggen, om de toekomst te vatten en dât pas, als de
Overheid weet hoe het is, zij kan zeggen hoe het moet
worden.
Dit kan evenwel pas bereikt worden indien er gewerkt
wordt, snel en doeltreffend, in een hecht verband en in
een goede organisatie, waaraan het op het oogertblik
ontbreekt
6)
Dr. Ir. L. J. VAN DIJK.
Jj A. MARIS.
4)
De omvangrijkheid van een bodemkarteering rcchtvaardigt
het, dit werk niet bij a ondqr te brengen, maar daarvOOr reeds dadelijk een aparte afjecling op te riciten.
De verhouding van deren raad tot het Departement van
Landbouw en buy. den Rijksdienst voor het Natiohale Plan zal
hier niet besproken worden.
‘) Dc verschijning van dit arlicel is door ruimtegebrek vertraagd.
RED.
INGEZONDEN STUKKEN.
TOLUNIE.
De heer J. W. F. Bunge schrijft ons:
Het artikel
Tolunie
door Prof. Mr. C. Weststrate behoeft
eenige aanvullingen van practische zijde.
Het begrip tolunie is voor Nederlghd geheel nieuw, zoodat het in hooge mate is te apprecieeren, dat Prof.
Weststrate één van de eersten is, die het terrein verkent.
Toch zijn er enkele punten, die hij teveel theoretisch
bekijkt, terwijl het juist zaak is ook de praktijk niet te
vergeten.
Hierdoor worden eenige vergissingen gemaakt, welke
ik gaarne zou willen rechtzetten. Ik hoop,dat Prof. West-
strate mij dit niet euvel zal duiden; mijn bedoeling is
slechts opbouwend te werk te gaan.
De onderhandelaren hebben bij het samenstellen van
het ontwerp der tusschen de Regeeringen. van Nederland,
België en Luxemburg gesloten douane-overeenkomst zelf
reeds gevoeld, dat er groote belangen-tegenstellingen tus-
schen de beide staten Nederland en België zijn. Vandaar,
dat men in art. 1 spreekt van het heffen van bij den invoer
van goederen gelijke invoerrechten en in art. 2, dat er
geen invoerrechten geheven zullen worden bij den invoer
in Nederland van goederen
herkonzstig
uit de Belgisch-
Luxemburgsche Economische Unie en bij den invoer in
den Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie van
goederen, herkomstig uit Nederland.
• De overeenkomst spreekt dus slechts van
inooerrechten,
zoodat inzake accijnzen en andere heffingen de tolgrens
tusschen de beide landen blijft bestaan.
Ook op het woord
herkorn.stig
dient de nadruk gelegd
te worden; slechts Belgische of Luxemburgsche goederen zullen vrij van invoerrecht zijn. Goederen, herkomstig uit
andere landen, ook al zouden zij .uit het vrije verkeei’ in
België komen, blijven hier in Nederland aan invoerrecht
onderworpen.
Alle in beide landen in te voeren goederen zullen moeten
blijven geleid worden langs de douaneposten en zullen
normaal worden ingeklaard. Alle andere heffingen dan
invoerrecht als accijnzen, bijzonder invoerrecht en statis-
tiekrecht blijven bestaan in Nederland; immers de douane-
grens zal voorloopig moeten blijven bestaan.
Daar bij invoer van goederen steeds onderocht zal
worden, of deze werkelijk uit het bevriende douanegebied
herkomst.ig zijn, zal h’t niet mogelijk zijn, dat Nederland
invoerrechten incasseert voor goederen, die uiteinde1ijc voor België of Luxemburg bestemd zijn, zoodat er in de
overeenkomst ook geen sprake van behoeft te zijn om de
douane-ontvangsten tusschen de linden volgens een vast
schema te verdeelen. Nederland ontvangt geen invoer-
rechten waarop België aanspraak heeft en België zal geen
invoerrechten ontvangen waarop Nederland aanspraak
heeft, zooals Prof. Weststrate veronderstelt.
De overeenkomst in belastingheffing betreft slechts
invoerrechten; het aangehaalde voorbeeld van de Belgische
suikerexport, totdat de suikerprijzen in beide landen gelijk
ziju, gaat m.i. niet op.
Beide landen willen elkaars im- en export stimuleeren,
doch behouden op elk ander gebied hun volkomen zelf-
standigheid.
Of deze overeenkomst voor beide landen even voordeelig
is of zal zijn behoeft door mij thans niet te worden beoor-
deeld; de tijd zal dit moeten leeren.
Naschrift:
Flet begrip tolunie, waarop mijn artikel betrekking had,
heb ik in het begin ervan gedefinieerd. Het artikel had
bétrekking op een tolunie volgens die definitie. Het is
daarom niet geheel juist te zeggen, dat het vergissingen
bevat, omdat het niet blijkt te slaan op het ontwerp-
douane-overeenkomst tussen Nederland en België-Luxem-
burg. Wel kan worden gezegd: het artikel is niet actueel,
want het behandelt een slechts theoretisch geval, dat in
de praktijk niet aan de orde komt. –
De definitie v.an het begrip tolunie, die in mijn artikel
voorkomt, komt overeen met de gebruikelijke opvatting
(zie bijv. , , Ha.ndwörterbuch der Staatswissenschaften”
deel VIII (4e dr., 1928), blz. 1165-1169, ,,Wörterbuch der
Tolkswirtschaf t” (4e druk, 1933), blz. 147, ,,Palgrave’s Dictionary of PoliticaJ Economy”, (1926), onder ,,Zoll-
vei’ein”; ook liaberler gaat in het, in hetartikel geciteerde,
werk klaarblijkelijk van dezelfde opvatting uit).
Uit het feit, dat herhaaldelijk is gesproken over een
tolunie tussen Nederland en België en uit het feit, dat
aaji de inhoud deï’ ontwerp-douane-overeenkomst weinig publiciteit is gegeven (aan schrijver dëzes was hij althans
niet bekend), is te verklaren, dat het artikel betrekking
had op een tolunie in de gebruikelijke betekenis.
Of men aan een douane-overeenkomst, zoals ontworpen
door de Regeringen van Nederland, België en Luxemburg,
nog de titel tolunie kan geven, is natuurlijk een kwestie
van smaak. Als men aan het begrip tolunie de eigenschap
van afwezigheid van en tolgrens tussen de deelnemende
landen verbindt (wat de gebruikelijke definities doen),
is zij niét een tolunie.
Over de voor- en nadelen van een douane-overeenkomst, als ontworpen, zou een heel nieuw artikel te schrijven, zijn,
waarvan ik mij in dit naschrift uiteraard moet qnthouden.
Alleen kan ik niet nalaten de volgende kortë omerkingen
te maken: 1. 1
–
let systeem van de ontworpen douane-
overeenkomst maakt nddig het gebruik van certificaten
van oorsprong, ,,die vaak aanleiding geven tot ongewenste
of frauduleuze praktijken en de handel soms ernstig be-
lemmeren” (de Jong, ,,Interntionale Handel en handels-politiek, 1937, blz. 179). 2. liet begrip ,,herkomstig” ial
in de praktijk wel moeilijkheden geven: is bijv. uit Neder-
land herkomstig een automobiel, die alleen in Nederland
gemonteerd en gelakt is? Als men de herkomst door
zulke eindbewerkingen laat bepalen, zullen waarschijn-
lijk veel buitenlandse goederen via het land met het laagste
tarief ervoor binnenkomen; wil men dat niet, dan vervalt
men in de grote moeilijkheid, dat men voor allerlei pro-
ducten moet vaststellen een minimum-eindbewerking,
die zij in het partner-land moeten hebben ondergaan
om van de ,,tolunie” te kunnen profiteren; en hoe denkt
men zich de contrôle hierop?
Rest mij nog te zeggen, dat ik den heer Bunge zeer
erkentelijk ben voor zijn belangrijke aanvulling op mijn
artikel.
C. WESTSTRITE.
Ir. W.M. van Rossum du Chattel schrijft ons:
Met zeer veel belaiigstelling las ik in de ,,E.-S.B.” No.
1484, d.d. 18 October 1945, het artikel van prof. Mr. C.
Weststrate over de talrijke bezwaren, waarop de instelling
van een tolunie tusschen twee. souvereine landen stuit.
Toch mis ik, naar mijn gevoelen, in dit duidelijke theore-
tische betoog een schakel.
Is het niet denkbaar, dat een tolunie tusschen twee
landen slechts partiedl geldt, d.w.z. alleen voor een aantal met name te noemen goederen?
Voor deze goederen, die dan in beide landen aan een
even hoog invoerrecht worden onderworpen, c.q. aan even
hooge binnenlandsche heffingen zijn onderworpen, zijn
geen invoerrechten verschuldigd bij het passeeren van de
grens van het eene land naar het andere en omgekeerd.
Voor goederen, waarbij dit om handelspolitieke redenen
of anderszins niet het,geval is, geldt deze vrijdom niet.
Ik kan mij voorstellen, dat een dergelijke regeling in
abstracto bepaalde voordeelen zou opleveren en tevens
den weg zou kunnen effenen voor het geleidelijk invoeren
van een algeheele tolunie.
lVasch.”if
1:
Inderdaad is zulk een partiële tolunie denkbaar. De
voordelen en de nadelen worden hierdoor beide verminderd.
De douanegrens blijft bestaan, met de last, die zij op-
levert. De arbeidsverdeling kan zich minder ontplooien.
Daartegenover worden de in het ,,E.-S.B.”-artikel gehoem-de bezwaren ook verkleind. T
–
let is moeilijk te beoordelen,
of de. voordelen
van
zulk een partiële tdlunie groter dan
wel Weiner zijn dan de nadelen. Om hiervan een indruk
te verkrijgen zou een nauwkeurige detailstudie nodig zijn.
Ook is het moeilijk te voorspellen, of zulk een partiële
tolunie al dan niet de instemming der grdte mogendheden
zal hebben, van wie de kleine landen meèr dan vroeger
afhankelijk zijn. Dit hangt af van de nog onzekere orit-
wikkeling der handelspolitiek. Dat zij een volledige tol-
unie’ gunstig gezind waren, wil nog niet zeggen, dat zij
accoord gaan met een partiële tolunie, want hierin kunnen
zij eerder een discriminatie te hunnen nadele zien.
7
. WESTSTRATE. –
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSORE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Binnent.
wissels
Munt,
open marhtpapier, Totaal
Data
muntmate-
beleeningen,
voor-
.
Totaal
opeischb.
riaat en
schotten a/h
Rijk
activa
schulden
deviezen
‘)
en diverse
–
–
rekeningen
‘)
17 Dec
’45
5.253.483
‘2
.806
5.528.403 5.045.789
10
,;
’45
5.254.335
210.711
5.538.167
5.055.563
3
,,
’45
5.250.438
26.Z85
5.529.844
.5.047.303
26 Nov. ’45
5.248.240
1
1.483
5.51 2.615
5.030.316
19
,,
’45
5.234.643 211.895
5.519.432
5.037.161
12
,,
’45
5.233.086
196.465
5.502.773
5.020.660
5
,,
’45
5.232.604
178.955
5.484.781,
5.002.686
29
Oct. ’45
5.222.334 183.232
5.481.388
4.999.382
6 Mei
’40
1.173.319
248.256 1.474.306 1.424.016
BanlLbiljet-
Salili
Bank assig-
.
Schatkist-
papier
Data
ten in om-
in
natiën en
diverse
Saldo Rijk
R/C- (D/C)
rechtstr.
loon
RIC
rekeningen
onder-
gebraeht.
17 Dec. ’45
1 .555.164′) 3.490.554
150.385
02.522.696
–
10
,,
’45
1.506.718
2
)
3.548.827 150.317
C2.625.906
–
3
’45
1.459.861
3.587.433
150.245
C2.64 1.290
–
26 Nov. ’45
1.450.557
3.579.734
150.054
C2.595.138
19
’45
1.405.748
3.631.388
150.027
C2.565.344
–
12
’45
1.375.206
3.645.426
149.897
C2.592.020
–
5
,,
’45
1.351.016
3.651.661
149.859
C2.513.999
–
9
Oct. ’45
1.311.581
3.687.796
149.775
C2.560.265
–
6 Mei
’40
1.158.613
1
255.174
10.230
C.
22.962
–
‘) De posten ,,Côrresponderiten in het buitcnland” en ,,Buiten-
landsche betaalmiddelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de
,,Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder de
buitenlandsche portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,dcviezen”.
‘) waarvan nieuwe uitgifte f1.162.392.
f1.219.684.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornasmte posten in millioenen francs)
n’
Data
!
‘O
‘c)
00
,
13 Dec.
1945
31.383
3.214
1.017
287 316
41.806
6
,,
1945
31.603
3.863
738
168
286
42.021
29 Nov.
1945
31.166
4.816
757 338 288
44.686
22
,,
1945
31.166
4.770
551
281
284
44.812
15
,,
1945
31.166
5.18e
280 225 260
47.922
7
,,
1945
31.166
4.983
274
213
237
47.502
30 Oct.
1945
30.603
5.478
260 248
237
47.017
Rekening-
courant saldi
Data
Cd
E
a
‘@
En
13
Dec.
1915
653
143.629
68.768
2
.
3.366
55.863
6
,,
19.5
653
144.285
68.232
2
4.396 56.027
29 Nov.
1945
653
147.647
66.761
6
3.231
62.029
22
,,
1945 653
147.457
66.413
8
3.170
62.246
15
,,
1945
653
149.624
66.874
3
4.554
62.577
7
1945
653 149.971
67.230
6
4.375
62.745
30 Oct.
1945
653
149.4311
66.449
6
4.503
62.860
t) T1.jj
10.493
millioen
frcs.
onbeschikbaar
goudsaldo
na
herwaardeering van den goudvoorraad.
(Besluitwet no.
5 van
1-5-1 944).
‘)
Waaronder begrepen de Post ,,Emissiebank
te
Brussel”,
ten
bedrage van
4.597 millioen
frcs.
‘) Deze post Omvat:
oude biljetten en rekeningen-courant op de
Bank,
overgeboekt en over te boeken op tijdelijk onbeschikbare
of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
Nederlandsch Insche Handelsbank, NV.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
HAV BANK. SCHIEDAM
Levensverzekei’ ing en Lijfrenz’e
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleektoog
natronloog, caustic soda.
De /cnouIIende 13rancfpolis
t,a
:4
cD
e
,,/4
1
ssun’iij” van
1896 Jf.Q.
s-rcsuenhage
UW TOEKOMST IS VEILIG met een polis van de
ALGEMEENE FRIESCHE
LEVENSVERZEKERING MIJ.
of de
GROOT-NÖORDHOLLANDSCHE
VAN 1845
LEEUWARDEN (Burmaniohuis) AMSTERDAM (v. Brienenhuis)
GRAANFACTORY
EXPEDITIE
BEVRACHTING
OP- EN OVERSLAG
LADING-CONTROLE
BEMONSTERING
Petersoll
HAVENBEDR’JF
ROTTERDAM
1
TELEF. 72872
POSTBUS 893
CQ40I5
,’t
4ete4 Pideeina.i”
o4 o&
4ch
doek4.den
PATRLJSPOOBTCLAZEN
•
TriEcnAArpLtTEr
MANOMERCLAZENSPFILGLtZEN•OLuIGLAZfN
REFLEXCLAZEN
•
W,tTIUMITERGLAZEN EL
/
____-.
Pie1erntan
WESTVST 17
.
SCHIEDAM
.
TELEFOON 69269
rijniandsche
betonbouvv maatschappij n.v.
spoorsingel 64 – delft –
telef.
1846.
VA NJ
VE
‘
LLE
ROTTE ROA
VAN DIJK & Co.
EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM
Makelaars en Commissionncxirs in Effecten
Effecten – Coupons – Vermogensbeheer
Telefoon 20845 – 21889 – 40631
Beurs Nis 6
–
Telefoon 24178
–
24378
VAN GEND & LOOS
verzorgt Uw geheele expeditie
Alle correspondentie betreffende advertenties,gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roe!ants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300, toestel 6)
Druk Roelanto, Schiedam.
S
t
S
1
S