Ga direct naar de content

Jrg. 30, editie 1475

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 18 1945

L

0

Nb

0

ORIËNTEERINGSNUMMER II

0

0

30e JAARGANG – No. 1475

WOENSDAG 18 JULI 1945

GROOT INDUSTRIEEL BEDRIJF in het Westen des
lands, zoekt

Chef

voor personeelaangelegenheden, leeftijd niet beneden 30
jaar. Functie omvat o.a. het aannemen van werknemers,
behandelen van sociale aangelegenheden en de leiding
van de loonafdeeling. Gegadigden moeten bereid zijn zich
aan een psychotechnisch onderzoek te onderwerpen. Br.
lett. Z.A.M., aan Nijgh & van Ditmar, Rotterdam.

RIJKSDIENST vraagt bekwaam

Econoom of Jurist

met economische scholing voor spoedige indiensttreding.
Praktijk gewenscht. Br. met alle gew. ii1. onder No. 189, bur. v. d. bl., Postbus 42, Schiedam

Wordt voor direct gevraagd

jong ingenieur

liefst technoloog, door GROOTE TECHNISCH-CHEMI-
SCHE FABRIEK in Zeeuwsch-Vlaanderen-, ter opleiding
in bedrijf. Eventueel vervanging directie.
I
Brieven met
ûnoave van leeftijd ooleidine en oraktiik onder No. Icu.
B’. v. d. Blad, Postbus 42,Schiedam. –

Op druk HANDELSKANTOOR wordt per
1
Januari 1946
gevraagd een prima

Administratieve Kracht

volledig bekend mèt boekhouden en moderne talen, in
staat leiding te geven. Leeftijd 30-40 jaar. Eigenh: geschr.

br
. met
you.
mi.
omtrent vroegeren werkkring, diploma’s
etc. en qpgve van verl. sal. onder iett. Z.H.S. aan Nijgh
& van Ditmar, Rotterdam. –

[eschiIlaseki’tsc1.tèii
.
+

• .

‘,

Statisficus;

Economist (begin dertiger jaren) met ruime ervaring op
economisch-statistisch terrein, geend zelfstandig’te publi-ceeren, zag zich gaarne belast met leidende functie op het
gebied van sociaal-economisch research werk. Br. onder
letter W.T.W., aan Nijgh & van Ditmar, Rotterdam.

Jong energiek Zakenman,

algemeen ontwikkeld, technisch en chemisch onderlegd,
talenkennis: Engelsch, Fransch, Duitsch, met ervaring
itt
het
buitenland zoekt hem passenden werkkring. Ook genegen
te reizen of vertegenwoordiging op zich te nemen. Br. No.
M 6357, Adv. Bur. Alta, Utrecht.

/

Jurist,

47 jaâr, sinds 1927 directeur van een ‘credietbank, tevens al dien tijd als advocaat en procureur werkzaam geweest,
als ,,christen-jood” sinds den oorlog zonder betrekking,
zoekt hem passenden werkkring in binnen- of buitenlanfd.
Br. Nr.
190;
Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Ec. Drs. (Amsterdam)’

Eenige jaren ervaring als adviseur, sjeciaal kostprijsop-
zetten (standaardkostprijsberekenipg) en aansluitende be-
drjfscontrôle en planning, wil van positie veranderen. Ook
cbmmercieele capaciteiten. Zoekt volledig zelfstandigen
werkkring, bij voorkeur in den geest van het artikel ,,Plaats
en taak van den Economischen ‘Adviseur in het Neder-
landsche bedrijfsleven” (Economische Voorlichting
19
No.
5)
bij grootbedrijf of vereeniging of met perspectieven
voor mede firmant of (mede) directeur van een kleiner
bedrijf. Br. onder No. 187, bur. v. d. blad, postb. 42, Schiedam

Jong, energiek zakenman zag ich gaarne geplaatst als

Vertegenwoordiger

in levensm. branche; event. depoth. of agentuur in Noor-
den des lands.- Ruime ervaring als zoodanig. Brieven
no. 8879, aan Adv.-Bur. ,,Die Haghe”, Plein ii, Den Haag.

R. MEES & ZOONEN
Ao. 1720

BANKIERS EN ‘ASSURANTIEMAKELAARS

Rotterdam, Amsterdam (Ass.), ‘s-Graven-
hage, Delft, Schiedam, Vlaardingen

Behardeling van
alieBankzaken

Bezorging van alle
Assurantiën

.V. Hollandsche Belegging en Beheer Mij

Anno 1930

.

Heerengracht 320

Amsterdam
S

Beoordeeling en beheer
van vermogens, pensioen- en
spaarfondsen, belegde reserves, effectenportefeuillès

Ten behoeve van
ondernemingen, stichtingen, vereeni-
gingen, particulieren
S
Commissarissen: Prof. Ir.
1. P.
deVooys; Drs. J. H. Gispen; Mr.
j. E.
Schoitens
Directie: Gerlof Verwey; Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C.
Leauwenburgh

VOORDEELEN EENER BANKRELATIE

BETROUWBARE VOORLICHTING
IN
ALLE FINANCIEELE AANGELEGENHEDEN

ROTTERDAMSCHE BANKVEPEENIGING
ROTTERDAM
.
AMSTERDAM

Ook in (le jaren

1940-1945

,,Koninkljke”

Nederl. Boekdrukkerij

11. ‘A.
Ill.
Rielauts

Schiedam

In Hernieuwd Nederland

‘neemtde

Amsterdamsche Bank’S N.V.

haar taak in vollen
omvang vieer op

Haar diensten staan ook te Uwer beschikking

131
Bijkant’oren en Zitdagen in Nederland

EERSTÉ NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te s-Gravonhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DONORECHT – DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346 –

Pers one eis- Pensioenverzekering
verschaft directe ilscale besparing – alschrijving van to.-
hemelg. lasten – – blijvende sociale voldoening

Vraagt U eens weigedocumenteerd advie, aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

ijispen

culemborg
amsterdam,
rotterdam

Alle correspondentie betreliënde advertenties gelievè U te
richten ‘aan het
adres van de administratie:
Lange
Haven 141, Schiedam

(Tel, 69300,
toestel
6)

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Orienteeringsnummer II

F,conomischstatistische

Berichte
”n .

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSÇH ECONOMISCH INSTITUUT

30E JAARGANG

WOENSDAG 18 JULI 1945

No,. 1475

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J.. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vriés;’.
M. P. J. Cool (Redacteur-Secretaris).

– –

H. W. Lambers – Adjunct-Secetaris.

Mededeeling aan abonné’s Daar onder de huidige omstandighedeh een nauwkeurige

kostprijsberekening nog niet cezlt te maken, verzoeken wij aan
bonné’s het abonnementsgeld ad / 20,85 (voor het buiten-
land / 23,—) voor den jaargang 1945 te willen doen over-
boeken op girorekening 8408, ten name van ,,Weekblad
Economisch- Statist ische Berichten”, of op onze rek’ening
bij de Heeren R. Mees & Zoonen. Eventueele verrekeningen’
kunnen dan in de volgende periode plaats vinden.
In vrb.and met de beperkte oplaag, worden losse nummers
gereserveerd ter completeering van nieuwe abonnementen,
welke nog tot een beperkt aantal beschikbaar zijn. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden

beëindigd ‘per ultimo van het kalenderjaar. –
Donateurs en Lèden van het Nederlandsch Economisch
Instituut ontvangen’ het blad gratis en genieten een reductie
op de verdere publicaties.
Adreswijzigin gen op te geven aan de administratie.

Adninisgratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).
Telefoon 38340. Giro 8408.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museumpdrk, Rotterdam (C.).

Alle coirespondentie betreffende advartentïes gelieve U te

richten aan de Fa. H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam, (Tel. 69300, toestel 6).

B E R 1€ II T.

De redactie memoreert met voldoening de mede-
werking van adverteerders. Deze stonden een deel van
hun reeds gecontracteerde ruimte af, zoodat de redactie
het tekstgedeelte zoo groot mogelijk kon makn.

BTz.
Dezer dagen………………………………
39
Kapitaalschaarschte en wederopbouw door
Mr. J. G.
– Koopmans
Budgetaire vraagstukken door’
Dr. J. Ridder ……
De beui-s in de oorlogsjaren en haar toekomst door
Mr. irn. J. d’4illy

……………………..
Wôningbouwproblemen na de bevrijding door
Dr.

Ir. H. G. van Beusekom…………………….
De kern in het sociale vraagstuk door Jhr. Mr.
R. A. Th. GeversDeynoot………………….
Statistieken. Voornaamste posten in duizenden – guldens van De Nederlandsche Bank…………

DEZER DAGEN

gebeurt er veel van groot dirèct en toekomstig belang.
Na vijf jaar opsluiting, staan wij nog wat oogenknippe

rend in het volle licht van het wereidgebeuren, niel

geheel zeker tegenover het nieuwe ongewone, perspectief.
Het is niet

alléen ongewoonte, die de verhoudingen
niet doet herkennen. Er ve»schuift ook veel in deze
dagen.

Zoo schoven in ons land de biljetten van f 100 in opdracht
van den minister van Finahciën onder de luikjes der lank-
loketten door. Het wachten is thans op maatiegelen ten
aanzien van de kleinere coupures en op het spannende
procédé van gelijktijdig bevriezen en ontdooien. Het

leeuwendeel van de Nederlandsche bevolking zegt nog een’
keer: ,,Het gaat goed!”. .

In Frankrijk heeft de inwisseling van alle biljetten
binnen Fransch gebied plaatsgehad tusschen
4
en
15
Juni.
De circulatie is, als direct gevolg daarvan, met frs.
189
mrd velrhinderd, d.i. met Rond frs
50
mrd is winst
in dien zin, dat ze heelemaal niet zijn verschenen, terwijl
39
mrd reeds tevoren op bankrekeningen werden gestort
door eigenaars, die kennelijk liever hun positie niet bloot-

gaven.
Niet alleen bankbiljetten verschuiven. De volks-
verhuizingen, die aan den tweeden wereldoorlog eenige der
sclirilste tinten gaven, gaan door. Ten deele thans in voor
de betrokkenen verblijdende richting. Tot
2
Juli werden,
volgens Engelsche gegevens, uit het door de Engelschen
en Amerikanen bezette Duitsche gebied
3.260.000
gepreste
personen gerepatrieerd van de
5.800.000,
die zij er aan-
troffen. Onder hen waren
195.000
Nederlanders. Wel een
bewijs, dat de Nederlanders in de voorafgaande maanden
al op eigen kracht aan het verhuizen waren geweest.
Een zeer groote verschuiving kan plaatsvinden in de
internationale politiek. De mogelijkheid is geopend, dat het Europeesch concert voortaan in wereldhezetting zal
worden gegeven. Voèrwaarde voor welslagen is, dat men
nieuwe compositie’s aandurft in plaats van herbewerkingen
van oude arrangementen. Nieuwe personen ook zullen
sleutelposities gaan innemen. In Engeland is men daar-
over nog in afwachting tot het moment, dat de stem-
busconserven zullen worden geopend. In de V.S. treden
personen, die ‘met President Roosevelt de internationale
politiek vormden, naar den achtergrond en in Australie
stierf, zooals President Roosevelt, een hoogstaand mensch,
overwerkt in. het belang van zijn land, minister-presi-
dent Curtin.

– Laten we om de vereldpolitiek een zeer. belangrijke

interne migratie niet vergeten, die nog moet plaatsvinden.
Niet van personen, maar van huisraad, huishoudgoederen e.d., uit elk gebied in Nederland, waar nog iets is, naar de
door den oorlog trerwoeste streken, vooral in, het Zuiden. Het is ieders plicht bij de komende hulpactie het transport
-den grootsten last te bezorgen.

INHOUD:’

40
42

45
.

47

50

51

40

18 Juli 1945

t

KAPITAALSCHAÂRSCHTE EN WEDER-

OPBOUW

Noodzakelijkheid van een vastomljnd progranma voor de
herinvesteerin gen.

Een van de centrale vraagstukken, waarvoor degenen,

die leiding zullen moeten geven aan het herstel en den

wederopbouw van onze volkswelvaart en ops productie-

apparaat, zich gesteld zien, is ongetwijfeld dat van de

orde van urgentie, waarin de aanvulling vân hetgeen als

gevolg van den oorlog en de bezetting is vernietigd of op

andere wijze verloren gegaan, zal moeten plaats vinden.

Immers de omvang van de schade, die aan vrijwel alle

onderdeelen van ons nationaal- vermogen, in den ruim-

sten- zin van het voord, is toegebracht, is van een zoo-

danige orde van grotte, dat niemand – zelfs niet bij de

meest optimistische veronderstellingen omtrent de moge-

lijkheid van inschakeling van buitenlandsche hulpbronnen,

in den vorm van credieten of anderszins – .de illusie kan

koesteren, dat het mogelijk zou zijn het herstel over de
gehele linie en op alle onderdeelen gelijktijdig ter hand

te nemen.

Evenmin bestaat er onder de huidige omstandigheden
ernstig verschil van meening over, dat de rangorde, waarin

de verschillende bedrijfstakken en individueele bedrijven

– om van de consumptie-huishoudingen-nog niet eens
te spreken – voor herstel van hun productie-apparaat
aan de beurt zullen komen, niet zonder meer aan het

particuliere initiatief en de vrije concurrentie kaii worden
overgelaten. Ook zij, die, zooals schrijver dezes, op den

duur den terugkeer tot een tamelijk groote mate van

economische vrijheid een nastrevenswaardig doel achten,
moeten niet alleen erkennen, maar zelfs, van hun eigen
standpunt uit redeneerend, met nadruk opden voorgrond

stellen, dat een te vroeg loslaten van de individueele

economische krachten – nog voordat het systeem van
prijzen en inkomens zich zoödanig gestabiliseer1 heeft,

dat dit weer een eenigszins betrouwbaar kompas voor

den omvang en de richting der productie kan vormen –
niet anders dan tot chaotische verwarring zou kunnen lei-
den. Zdo zou het bijvoorbeeld, om slechts éên enkel punt te

noemen, volkomen ontoelaatbaar zijn, dat – hetgeen
bij een vrijlating van de investeeringsactiviteit onge-

twijfeld zou geschieden – de rangorde bij den weder-
opbouw in overwegende of zelfs maar in eenigszins be-
langrijke mate zou worden bepaald door den omvang,
waarin dé verschillende individueele ondernemingen toe-
vallig over lic1uide middelen of over gemakkelijk reali-
seerbare of beleenbare andere activa beschikken i). Noodig is dus, naar vrijwel aller meening, een van een centraal punt, dat wil dus praktisch zeggen van de Over-heid, uitgaande leiding, die volgens ‘een vast programma
of plan – of dit eeh vier-, vijf- of tienjarenplan zal moe-
ten zijn; kan hier in het midden worden gelaten – over
de rangorde ,van de herinvesteeringen beslist. De vraag
kan slechts zijn, welke technische, economische, politieke
en eventueele andere overwegingen bij de opstelling en
uitvoering van dit programma van invloed zullen moeten
zijn, resp., ingeval van conflict, den doorslag zullen moe-

ten geven. – -,

Keuze van doeleinden en pan middelen.

Het woord ,,politiek”, in de voorafgaande alinea, werd

niet zotider opzet als zelfstandige categorie naast ,,tech-
nisch” en ,,economisch”gebruikt. In zeker opzicht kan
men zelfs volhpuden, dat het aan de beide andere cate-

gorien, of althans aan de economische, vooraf dient te
gaan. De uitschakeling van ‘het,mechanisme der Vrije,

zich uitsluitend aan de prijzen oriënteereilde, economie

brengt nl.’mede, dat de Overheid niet alleen de beslissing

aan zich trekt omtrent de
middelen;
die voor den weder-

opbouw zullen worden gebruikt, maar ook, en zelfs in
de eerste plaats, die omtrent de rangorde der
doeleindeo,
waarop de wéderopbouwactiviteit gericht zal zijn. In

zooverre

onderscheidt de geleide na-oorlogseconomie

zich in beginsel niet van die in oorlogstijd, waarbij de

werkzaamheid van de leidinggevende instanties eveneens

op een politiek doel – het winnen van den oorlog -,

met terzijdestelling yan alle daarmede in conflict komende

of concurreerende individueele wenschen, gericht was.

Wanneer d2 Overheid straks bij de opstelling van het

urgentieprogramma , de beslissing neemt, dat de bouw

van arbeiderswoningen in -het algemeen voorrang dient

te hebben boven het-herstel van door den oorlog bescha-

digde villa’s of andere luxe-woningen, of wanneer zij be-

paalt, dat – onafhankelijk van de prijzen, die de betrok-
ken koopers eventueel geneigd zouden zijn te betalen –

de import van schoenen, textielwaren en fietsen voorals-
iog urgenter is dan die van stofzuigers of radiotoestellen

(deze voorbeelden zijn opzettelijk alle gekozen uit de
sfeer der, al dan niet duurzame, consumptiegoederen), dan
stelt zij daarmede in beginsel haar eigen inzichten omtrent
de rangorde der behoeften, en wel met name die omtrent

de behoeften van verschillende welstandsgroepen der
bevolking, in de plaats van die der betrokken individuen

zelf, en neemt zij inzooverre dus een ,,politieke”beslissing,

d. w. z. een beslissing, die principieel niet voor kritiek
volgens economische – in den zin van economisch-thecre-
tische— maatstaven vatbaaris. Hetzelfde is ook het geval, wanneer de Overheid beslist, dat bepaalde voorzieningen,
gericht op behoefteribevrediging in een verder liggende
toekomst, gezien de onmiddellijke nooddruft der bevol-

king, voor het oogenblik voor die in een meer nabije tee-komst zullen moeten wijken, en evenzeer, wanneer zij in
een concrèet geval een andere beslissing neemt, en dus,
ondanks den oogenblikkelijken noodtoestand, toch een

deel van de beschikbare middelen deze uitdrukking,
hier niet in financteelen, maar in materieelen zin bedoeld-

voor investeering ten behoeve van verder in de toekomst
liggende behoeftenbevrediging afzondert.
Deze laatste soort beslissingen – die omtrent de ver-
-deeling van de beschikbare hulpbronnen over de pro-
ductie voor een meer nabij gelegen en voor een verder
verwijderde toekomst – hangen intusschen nauw samen
met een andere categorie,
al.
die betreffende de keuze

tusschen de
middelen,
die voor de verwezenlijking der

gestelde doeleinden zullen moeten worden aangewend.
En hierbij – dat wil dus zeggen bij de vraag, niet
wat

en
hoeveel,
maar
hoe
er geproduceerd zal worden – mogen
en moeten ,,economische” overwegingen in den zoo juist bedoelden engeren zin wel degelijk een belangrijk woord

meespreken. Het is dit aspect van het wederopbouw-
‘vrâagstuk, dat in het vervolg van dit artikel meer

in het bijzonder zal worden besproken.

De mate van kapitaal-intensiviteit van het productie-

apparaat. –

De vraag, die hierbij vooral op den voorgrond treedt,
is die naar den graad Ivan kapitaal-intensiviteit, die bij

den wederopbouw van ons productie-apparaat mogelijk,
resp. gewenscht is. Een dikwijls vernomen opvatting

hieromtrent is deze, dat er aan detvernielingen, die ten-
gevolge van den oorlog hebben’plaatg gevonden, althans
deze ééne goede kant verbonden is, dat zij de mogelijkheid
openen, het verloren geane productie-apparaat thans op
den meest modernen en ,,rationeelen” voet, d. w. z. met
gebruikmaking van de nieuwste technische vindingen

en pi’oductiemethoden, op te bouwen. Zelfs wordt hieraan
somtijds de verwachting verbonden, dat de landen, resp.
de steden of individueele bedrijven, die het zwaarst door
den oorlog getroffen . zijn, aldus op den duur wellicht

1)
Dit. punt wordt hier speciaal genoemd, omdat het gevaar

11

geenszins denkbeeldig Is, dat, zelfs ender een stelsel van geleide
productie en investeering juist (leze toevallig liquiditeitsfactor in
verhouding tot andere overwegingen in verschillende gevallen een
to groot gewicht in do schaal zou kunnen leggen. –

-.
t’
•.

.
,
•,,•
fl
,
.

……..,..
1
.

18 Jiili 1945

ECONÔMISCH.STATITISCHE BERICHTEN
t

een voorsprong zullen kunnen verkrijgen op dief

velke grootendeels intact zijn gebleven, maat

die juist

daardoor thans ,,veroordeeld” zijn om met .een technisch

verouderdproductieapparaat door te werken.
Hoe verleidelijk

en schijnjaar overtuigend derge-

lijke redeneeringen bij oppervlakkige kennisneming ook
mogen klinken,- mogen wij toch niet aarzel&n, deze met

– nadruk als ongègronde en tegelijkertijd uiterst gevaar-

lijke illusies te kenschetsen. Zij verwaarloozen ni. het

fundamenteele feit, dat ,,moderne” eli technisch geper-

fectioneerde productiemethodén, met enkele hoogst zeld-

zâme uitzonderingen, steeds gepaard gaan met een rela-
tief hooge mate van kapitaal-intensiviteit der productie,
d. w. z. een hooge kapitaal-quote per arbeider – ,,kapi-
taal” hier in den zin van reëele kapitaalgoederen opge-

vat -, en tevens (in de bekende terminologie van von

Böhm-Bawerk) een relatief langen productie-omweg,
met het geiolg, dat het eindproducteerst na geruimen
tijd •beschikbaar komt! Dit is de oivermijdelijke ,,prijs”

• die voor de hoogere technische effectiviteit, d. w. z. he
hoogere rendement per arbeider en per eenifeid productie-

middel, betaald moet worden, en het hierin gelegen offer
weegt dcs te zwaarder; naarmate de oogenblikkelijke
nooddrft grooter en de in totaal beschikbare kapitaal
:

goederenvoorraad beperkter is. Vandaar dan ook, dat de
economisch optimale graad van kapitaalintensiviteit vol-‘
strekt niet altijd met het technische optimum samenvalt.
Er zijn, bij elken stand van onze technische kennis, steeds

,,verbeteringen” in het productieproces, gepaard gaande
met nieuwe kapitaalinvsteeringen, mogelijk, die
technisch
een hooger rendement zouden. opleveren, maar waarvan

de verwezenlijking afstuit op de bepérktheid van de be-
schikbare hoeveelheid kapitaalgoederi – dit woord
hier in den ruimsten zin opgev’at, dus eenerzijds met in-

begrip van grondstoffenvooiraden etc., en anderzijds ook
van de reserves aan (al dan niet duurzame) consumptie-
goederen, die noodig zijn om gedurende den tijd, vereiseht
voor het voltooien der loopende – productieprocessen, in
de behoeften van de bevolking te voorzien (von Böhms
,,Subsistenzfonds”).
lvi.
a. w.,
de toepassing Qan de ;,mo-
dernste” en meest geperyectioneeide technische productie-
methoden is,
evenzeer als de investeering in kostbare
duurzame consuniptiegoederen – villa’s, auto’s, dure
radiotoestellén., koelkasen, etc. –
een ,,luxe”, die alleen
een maatschappij, die ‘oQer een ruimen kap itaalgoederen-
ç’oorrad in den hier bedoelden zin beschik, zich kan permit-
leeren,
maar die de verarmde maatschappij van thans,en
in het bijzonder de door den oorlog, het zwaarst getroffen
landen, iich niet, of althans •niet meer in dezelfde mate
als vroeger, zullen kunnen veroorloven.

Vermindering oan den kapitaalgoederenoorraad als gevolg
‘an de desianesteeririgen gedurende den oorlog.

Deze voor velen wellicht ietwat ontnuchterendc stelling
is niet anders dan een toepassing van het even nuchtere
Ehgelsche spreekwoord:
,,You
cannot eat your cake
and hav it”.De , ,cake” is in dit geval het kapitaalgoederen-
of sutisistentiefonds (in den zoo juist aangeduiden ruimen
zin), en de situatie, waarin niet alleen ons land, maar
evenzeer alle andere landen – zelfs de niet-oorlogvoe-
renden, wier productiç-apparaat immers in de afgeloopen
jaren eveneehs in hooge mate aan de productie voor de behoeften der oorlogvoerenden dienstbaar is gemaakt –
zich momenteel bevinden, is deze, dat van die cake gedu-
rende den oorlog een belangrijk deel is opgegeten en niet
is aangevuld; m. a. w., dat op grcote schaal niet alleen
rechtstreeksche kapitaalvernietiging door oorlogsgeweld,
maar voqral ook intering op den reöelen kapitaalgoede-
renvoorraad door slijtage en het achterwege laten van
vervangingen (desinvesteering) heeft plaats gevonden.
In ons land komt daar nog de -. voor ons bijzonder erger-
lijke — omstandigheid bij, dat dit ,,opeten” voor het over-
groote deel Met door en ten behoeve van ons zelf, maar

/

doör anderen, ni. den bezetter, heeft plaats gevonden,

‘aar voor hèt wezen van de zaak maakt dit toch weinig
verschil; immers ook in de landen, die niet voor den vijand,

maar eoor hun eigén oorlogvoering of voor die van hun

bondgnooten hebben gewerkt, en die geheel of grooten-

de.els van rechtstreeksch oorlogsgeweld versèhoond zijn
gebleven, heeft zich toch hetzelfde proces van desinves-

teering afgespeeld. Hoewel uitvoerig cijfermateriaal om-trent het geallieerde buitenland ons op dit oogenblik nog

niet ter beschikking staat, leert reeds een enkele blik op

de globale gegevens, ivaar6ver wij momenteel beschikken,

dat bijvoorbeeld in Engeland, evenzeer als hier te lande,

eenerzijds een sterke intering op voorraden, anderzijds
een slijtage van en roofbouw op de bestaande productie-
middelen,—e.e.a. behalve voorzoover de rechtstreeks voor

de oorlogsproductie werkende industrieên betreft –

onder adhteregelating van de normale, herstél- en

vervangingswerkzamheden, heeft plaats gevonden.
Daarbij verkeerde Engeland – evenals de andere geallieer-
de landen, die niet door den vijand bezet waren – nog

in de gunstige positie, dat het in sterke mate een beroep
kon doen op de reserves aan productieve krachten van

de Vereenigde Staten, gedeeltelijk in den vorm an Leen-

en Pachtwetcredieten, gedeeltelijk.in
dien van andere cre-
dïeten en vooral van’ afstooting van eigen buitenlandsche,
beleggingen hetgeen, evenals het opnemen van buitenland-
sche credieten, een vovm van ,,kaitaalimport” is). M.a.w.,
de desinvesteeringen in Engeland hebben voor een belang-

rijk gedeelte-niet den vorm aangenomen vân ,,disinest-ment at home”, maar ,,esteinal disinvestment”. Van het
standpunt van de wéreld alsgeheel beschouwd, beteekent
dit echter slechts een verschuiving; d..w. z. een grooter deel
van de totale desinvesteeringen in het civiele productie-
apparaat is op deze wijze op de Vereenigde Staten afgescho-
ven. Vl’at de wereld als geheel betreft, is het, na een periode
van vijf jaren, waarin de productieve krachten ‘in steeds toenemende, mate op de pi’oductie van oorlogsmateriaal
zijn omgeschakeld, aan geen redelijken twijfel onderhëvig,
dat niet alleen de beschikbare voorraden aan grondstoffen
en eindproducten, maar ook het kapitaalgoederenapparaat,
benoodigd voor ae – vorziening-in civielé behoeften, een
zeer ernstige uitholling hebben ondergaan. –

Nu staat hier uit den aard der zaak tegenover, dat er

anderzijds groote investeeringen in de rechtstreeks . voor
de oorlogvoering werkende industrieën hebben plaats
gevonden, welke investeeringen bij het einde van de vijarn
delijkheden niet aanstonds tea volle behoeven te wor-
den ,,afgeschreven”, maar, althans voor een deel nog
aan deproductie voor civiele doeleinden kunnen worden
dienstbaar gemaakt. In sommige gevâllen ligt dit zelfs
zèer voor de hand: zoo kunnen bijvoorbeeld de scheeps-

werven, welker capaciteit gedurende den oorlog enorm
is toegenomen, na dèn vrede niet alleen, in plaats van
troepentransportschepen, vrachtschepen – gaan bouwen,
maar ook de nog aanwezige troepentransportschepen
zelve kunnen aanstonds voor goederenvervoer worden
ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor de automobielfabrieken
die, in plahts van pantserwagens, vrachtauto’s en tractoren
kunnen gaan produceeren, voorde vliegtuig- en moto’en-
industiie, voor de radio-industrie en voor verschillende
andere bedrijfstakken. Maar voor tal van andere industrie-en zal een dergelijke omschakeling toch stellig niet zonder
meer mogelijk zijn. Het spreekwoordelijke ,,omsmeden van
zwaarden tot p]oegsoharen” is hij de moderne bewapenings-
techniek, met haar gehompliceerde en in hooge mate gespe-cialiseerde productiernethoden, nu eenmaal een minder een-
voudige zaak geworden danhèt was in den tijd, waarin

deze zegswijze ontstond, en, voorzoover er heden ten dage
nog van iets dergelijks spf’ake kan zijn, gaat dit niet alleen gepaard met groote verliezen aan reeds geïnvesteerd kapi-
taal,
maar vereischt het boQendien
– hierop vooral komt

het voor ons betoog aan

in eerste instantie weer aan-

zienlijke nieuwe kapitaalinc’esteeringen.
Een belangrijk

t

1,

1-

42

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18. Juli 1945

gedeelte van de productiemiddelen, die in de afgeloopen

jaren in de bewapenings- en aanverwante industrieën

zijn vastgelegd, vertegenwoordigt dan ook, uït een oog-

punt vande productie voor civiele doeleinden beschouwd, stellig evenzeer een ,,dead loss” als de granaten, die reeds
verschoten, of de schepen, die tijdens den oorlog

tot zin-
ken gebracht zijn.
De illusie Qan de zoogenaamde ,,besparingèn” tijdens den
oorlog.

De ,,cake”, waarover de wereld als geheel bij het be-
gin van den oorlog’beschikte, is dus inderdaad voor een,

belangrijk deel verdwenen, zonder dat hiervoor iets anders

bruikbaars in de plaats is gekonien. Eén van de voor-
naamste redenen, waarom wij ons dit allen niet nog veel

duidelijker realiseeren, is deze, dat velen onzer voor het

deelvan de portie, dat hun ontgaan is, papiertjes (geld of
schuldbekentenissen van dOverheid) in dep1aats hebben gekregen, die hun het recht geven op een evenredig aan-

deel in de portie van anderen, hetgeen voor het oogen-

blik het feit, dat die portie er evenmin meer is, nog min of
meer camoufleert
2).
Vandaar, dat ook zoo gemakkelijk de illusie kan ontstaan, dat het met de kapitaal-armoëde

nog niet zoo heel, erg gesteld is, omdat velen immers
tijdens ‘de oorlogs- en bezettingsjaren een belangrijk deel

van huninkomen noodgedwongen hebben,moeten bespa-

ren, en deze ,,besparingën” thans, al dan niet onder dwang

van de Overheid, aan den wederopbouw dienstbaar zou-
den kunnen worden gemaakt. Deze en aanverwante rede-

neelngen behooren allen, tot de ,,geld.illusies”, waarvan
men in onie maatschappij, waar alle ‘economisehewaarden
in geld worden uitgedrukt, zoo licht de dupe kan .worden;
de nuchtere werkelijkheid is intusschen deze, dat.al die ,,besparingen” uit den oorlogstijd al lang zijn verteerd –
d. w. z. direct of indirect in oorlogsmateriaal e. d. omge-

zet – en dat de wederopbouw van het civiele productie-

middelen- en duurzame consûmptiegoederen-apparaat
derhalve slechts zal kunnen plaats vinden uit
nieuwe
bësparingen ten laste van het
toekomstige
maatschappe-
lijké inkomen: m. a. w, dat elke herineesteering in nieuwe
kapitaalgoederen in eerste instanti slechts zal kunnen ge-

schieden ten koste can een geringere consumptiemogelijkheid in een meer nabije toekomst,
en eerst op den duur tot een
hooger rendement in den vorm ‘van nonsumptiegoederen
zal kunnen leiden. Dit is de in wezen eenvoudige en fun-
damenteele grondwet van de ,,schaarschte-economie”,
die wij in de jaren vôÔr den oorlog een tijd lang hebben

kunnen – en tot op zekere hoogte zelfs moeten – ver-
geten, omdat ‘wij toèn leefden in de abnormale situatie
ian een ,,teveel” aan subsistentiemiddelen en een tekort
aan rendabele inesteeringsmngeljkheden, maar die wij,
in de zoo grondig gewijzigde situatie van thans, opiieuw

zullen moeten leeren verstaan…, en toepassen!

Tot ‘welke praktische consequenties deze toepassing
leidt, en’ welke gevaren dreigen, wanneer zij achterwege
zou blijven, zal in hèt tweede gedeelte van dit artikel nader
onder het oog worden gezien.
J. G. KOOPMANS.

) vii.
hieromtrent nader het artikel van Di-. M. W. Holtrop
in het vorige nummer van dit tijdschrift.

J3UDGETAIRE ‘VRAAGSTUKKEN,

,Bcdget policy bas been marked b1, a complete

absence of consideration of its economie ,effects.

– ‘

Lecer Brothers & Unileeer Li,nited.

De Nederlandsché staatsschuld bedroeg 1 Januari 1945
in totaal pl.rn.
f
18 milliard.

,’

1
Dit bedrag is als
,
volgt samengesteld;

Geconsolideerde schuld

…………
f 5.879 millioen
Netto vlottende schuld (verhoogd we-
gens achterstand in betalingen)

f 6.121
R.M.tegoed van DeNederlandsche Bank f 4.500

,
Grotboek Wederopbouw schatting) .. f 1.500

Verschillen tusschen de hier vermelde getallen en andere,
welke genoemd worden, kunnen worden verklaard uit

andere schattingen wat betreft het ingeschreven bedrag
ôp het Grootboek Wederopbouw en voorts uit het rekening

houden ‘met Indische tekprten en met de tekorten in de

verschillende sociale rijksfondsen. Als uitgangspunt van

de onderhavige beschouwingen komt het gegeven cijfer per 1 Januari 1945 eveiiwel als voldoende voor.

‘Teneinde de gedachten te bepalen wordt hier een bereke-
ning gegeven van het bedrag, dat de dienst dezer schuld

voor rente en aflossing vereischt. Hierbij ‘wordt de rente en
aflossing der vooroorlogsche leeningen gelaten voor wat

deze was. ‘Voor de gedurende den oorlog gesloten leeningen

en voor consolidatie van de vlottende schuld wordt ge-

ndmen 3i4%, rente en aflossing in 50 jaren.
Rente.

Schuld van voor 1940 (f2.800 millioen)

1 90

rnillioen
1

Schuld na 1940 (1 9.200 millioen)
…..

f 322
‘Aflossing.

Schuld van voor 1940
……………….
1
71 millioen
Schuld na 1940

………………….
1,184

– ‘

f667
Over de .B.M.vordering van De Nederlandsche Bank behoeft door den Staat practiseh geen rente in rekening

te worden gebracht, omdat vanwege de winstverdeeling
derbank deze voorhet overgroote deel weer naar den Staat

terugkeert. Ten aanzien van de aflossing gelden bijzondere
overwegingen,waarop hieronder nog nader wordt ingegaan.

Het Grootboek voor den Wederopbouw draagt 4°/
rente. Den duur ïan den wederopbouw stellende op 1,0 jaar,
beteekent dat een aflossing van de’ Grootboekinschrijvin-gen in een zelfde tijdsverloop

.


Dit vraagt aan aflossing
……………
1150 millioen
en aan rente

……………………
1 60 De totale dienst van de bovenvermelde staatsschuld
vraagt dus


aan rente
……………………….
1472 millioen
aan aflossing

…….. …………….

f 405

f 877

Formeels het niet juist hetR.M. tegoed van De Neder-
landsche Bank onder de staatsschuld op te nemen. Wel is
d.d. 13 Mei 1941 van staatswege een garantievoor dit
bezit verstrekt, echter is dit slechts een koersgarantie.

Bovendien echter is per 15 November 1943 deze garantie
op verzoek van de directie der bank vervallen verklaard,
omdat ,,de economische samenhang van Nederland en
Duitschland onverbrekelijk was geworden en de waarde-
verhouding tusshen rijksmark en gulden derhalve een

onveranderlijke was”. Met de inwilliginvan dit verzoek
heeft de bezettende macht dus den formeeleh band, welke er bestond tusschen haar en de verantwodrdelijkheid voor
het R.M. tegoed, doorgeknipt.

Dit neemt niet weg, dat de Overheid haar. oogen niet
kan sluiten voor de gevolgen, welke een verlies op het

B.M. tegoed voor de Bank zou medebrengen. De situatie van het £-verlies na den val van het £ in September 1931
herhaalt zich hier, zij het onder gewijzigde omstandigheden.
In ieder geval doen wij goed bij een berekening van de

staatsschuld met de tegenwaarde in guldens van dit R.M.-
tegoed rekening te houden. Een andere vraag is het, of

voor dit bedrag ook rçnte- en/of aflossingsverplichtingen
van den Staat in aanmerking moeten worden genomen.
Er zijn argumenten, welke ervoor pleiten geen rente ‘of
aflossing op deze schuld
te»etalen.
Het R.M. tegoed toch
– hetwelk rente gaf, welke rente, zoolang de staats
garantie voor dit tegoed gold, direct aan den Staat ten
goede kwam en na 15 November
1943
toch nog indirect
door middel van de winstverdeeling ,- wordt met rente-
boze ereditsaldi resp. met bankpapier gefinancierd.
De aflossing brengt evenwel andere vraagstukken naar

18 Juli1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

43

voren. Vooreerst is het de vraag, of de balans van de

‘Nederlandsche circulatieba’nk door een dergelijk actief
blijvend moet worden ontsierd. Maar belangrijker nog is

het, dat door aflossing van deze ,,staatsschuld” aan de

circulatiebank de practische mogelijkheid wordt gegeven

tot vernietiging van zwevende koopkracht, een doelwit,
hetvelk de financieele en monetaire politiek in ons land
wel als één der eerste zal trachten te bereiken. Hier ligt

de technische mogeIijkhid om tot deze verniétiging te
geraken, hetgeen zonder deze mogelijkheid stellig niet zoo

eenvoudig zou zijn. Ook omtrent de inschrijvingen op het

Grootboek voor den Wederopbouw valt veel te zeggen. Sinds Mr. Trip als Sec’etaris-Generaal van het Departe-
ment van J’inanciön zijn handteekening plaatste onder

hét Besluit Mateieele Oorlogsschade, waabij dit Groot-

boek werd ingesteld en een bijdage in de schade geleden
aan het onroerend goed als bestanddeel van het vermogen

werd toegekend; zij het onder de verplichting van weder-
opbouw, zijn lange en gruwelijke jaren van bezetting er-loopen. De vraag rijst, of het – in het licht van de velerlei

schéde, welke• het Nederlandsche volk, heeft opgeloopen en met name van de sterke moreele verplichtingen, welke

ons volk heeft jegens de dapperen, die hun leven lieten

in een absoluut vrijwilligen strijd tegen den bezetter of
het dus in deze veranderde situatie npg wel gerechtvaardigd
is A fonds perdu bijdragen te verstrekken uit ‘s Rijks
sihatkist tot herstel van beschadigde
v
r
ermogens
p
os
iti
es
,

doordat eenig of veel onroerend goed is weggevallen.

Belangrijker dan het herstel van beschadigde, vermogens-
posities is het hevstel van. de Nederlandsche elvaarts-

bronnen. Wederopbouw van onroerend goed behoort
ook daartoe, maar de financiering van dezen wederopbouw
komt in een ander licht te staan, naar gelang deze wordt
bezien vanuit het gezichtspunt van vermogensherstel dan
wel van herstel van economische activiteit. Een verande-
ring in gezichtspunt als aangeduid, heeft beteekenis voor
betaling van rente en vqoral van aflossing op de inschrij-
vingen van het Grootboek. Los van de vraag, of de in-schrijvingen in het Grootboek voor den wede”opbouw

integraal zullen moeten worden uitgekeerd, staat het
probleem, dat met het vermelde bedrag aan schadevez’-
goeding, welke onder het bezettingsbestuur in het uitzicht
is gesteld, slechts een deel van de kosten van weder-
opbouw wordt gedekt,, een deel, dat in grootte af-
hankelijk is van de verhouding tüsschen de bouwkosten
op 9 Mei 1940 en die van aanstonds.
Gezien de vele hierboven aangegeven onzekere omstan-
digheden, waardoor de staatsschuld alsnog wordt beïn-
vloed, dxaagt het cijfer, dat den totalen dienst der staats-
schuld weergeeft, onvermijdelijk het karakter van een ruwe
benadering. Uit het voorgaande blijkt echter, dat de
dienst stellig meer beloopt dan f 800 millioen’ per jaar.
In dit bedrag is mede begrepen aflossing op de normale
s’taatsschuld; op dit punt komen wij hierna nog terug.

.Het ligt voor de hand thans iets te zeggen over het totaal

bedrag der overheidsuitgaven, waarmede ten minste
moet worden gerekend. Een eerte poging teneinde dit bedrag te benadet’en, kan geschieden door uit te gaan
van’de begrooting voor het jaar 1940.
Op die begrooting bedroegen de uitgaven v,00r den
gewonen dienst ………………..f 741 ‘milloen
kapitaaldienst

………………..f

269

f 1.010 millioen

Het laatste .cijfer moet ons uitgangspunt zijn, omdat,
welke rendabele of productieve werken ook met overheid-
gelden werden gefinancierd, de huidige staatsschuld een
hoogte heeft bereikt en, de oorzaak van de stijging van
dien aard is, dat de steun, welken de inkomsten uit deze
activa geven, bij het opbrengen van den dienst der schuld
welhaast in het niet verdwijnt. Van het, bedrag ad ruim
f 1 milliard, dat in 1940 aan ovrheidsuitgaven werd
besteed, was f 82,3 millioen voor, rente en f 48,2 millioen

voor aflossing bestemd, totaal f 130 millioen. Door dit
laatste bedrag te vervangen door f 800 millioen rente en

aflossing op de schuld per 1 Januari 1945, wordt het totaal
der rijksuitgaven, wanneer men aanneemt, dat andere
uitgavenposten op gelijk niveau zijn gebleven, verhoogd

tot 11,7 milliard. 1-let behoeft geen betoog, dat de werke-

lijke uitgaven thans belangrijker posten zijn. Iedereen weet,

dat onderscheidene deelen van de saatshuishouding in
dit jaar 1945 aanzienlijk meer geld vereischten dan dat-

zelfde onderdeel in 1940. Wij willen het begrootingstotaal

dan ook nog langs een tweeden weg benaderen, nI. door de

begrooting 1943 vluchtig te analyseeren en aan de ge-

wijzigde omstandigheden aan te, passen.

De totale uitgaven van de begrooting
1943 bédroegen ‘

.’. .
…………..

f 3.868 millioen

Uitgaven in direct verband met de be-

zetting ……………………….f1.924

f 1.944 millioen

Onder het bedrag derbezettingsuitgaven zijn niet be

grepen enkele politiek getinte of geheel politieke uitgaven.

Het bedrag daarvan verandert het beeld niet essentieel.
Teneinde het beeld te voltooien wordt hier ook nog ver-

meld de raming der middelen voor 1943.

Deze bedroeg voor den gewoneri dienst

– –
(titel A)

……………………..f 1.648 millioen
Voor den kapitaaldienst (titel B) . . . . f

55

f1.703 millioen

Van de middelen op titel A was aan belstinginkomsten geraamd f 1.368 millioen. Het geraamde nadeelige saldo
van den geheelen dienst bedroeg f 2.165 millioen, welk
tekort door het wegvallen’ van’ de Duitsche bezettings-
kosten wordt verminderd tot 1241 millioen.

Uiteraard zijn op dit oogenblik wel meer reente gegevens
voorhanden, niar voor onze beschouwingen zijn deze van
weinig beteekenis. Toch is het noodig te vermelden, dat het
genoemde uitgavencijfer voor het heden te laag moet
worden, geacht. Zoo bevat het voor rente en aflossing op
de staatsschuld in totaal f 384 millioen, terwijl dit bedrag
in 1945 bij algeheele consolidatie zeker meer dan f 800
millioen zou bedragen. Wij hebben dus nu twee uitgaven-
cijfeis berekend, één ad pl.m. 1 1.700 millioen; uitgaande van de begrooting 1940, en één ad pl.m. f 2.000 millioen,
uitgaande van het budget 1943. Nederland mag zich ge-
lukkig prijzen, wanneer zijn Regeering erin slaagt dit

uitgaventotaal in eersten aanloop’ te houden beneden
f 2.000 millioen. Hierbij wordt uiteraard aangenomen, dat
het nationale inkomen door monetaire oorzaken geen
belangrijke verhooging boven het peil, dat voor den oorlog
bestond, zal aanwijzen.’

Welke beteekenis moet aan het cijfer van f 2.000
millioen worden toegekend? De opbrengst der belas-
tingen kan voor 1943 worden gesteld op rond f 1.368
millioen, terwijl zij voor 1944 werd geraamd op f 1.171
millioen en voor 1945 op f.1.300’ffiill.ioen. Over den

druk der achter deze cijfers staande belastingen be-
hoef ik hier niet te schrijven. Mijn collega Schendstok
zegt daarvan het noodige
1),
Hier kan worden volstaan
met het feit te constateeren, dat belastingontvangsten
tot een bedrag ad f 2.000 millioen in Nederland slechts
mogelijk zijn met opoffering van het ,huidige en ,het
toekomstige welvaartspeil, zoonl niet met algeheele ver-
nietiging van essentieele elementen van’ de Nederland-
séhe volkshuishouding. Toch moet een oplossing worden
gevonden. Hiervoor zijn ruw genomen drie mdgelijkheden:
inflatie, zware belastingen en schuldvermindering. Voor
elke ‘oplossing is’ het uitgangspunt een uitgavencijfer ad
f 2.000 millioen, waarin ruim’ f 800 millioen voor den dienst
der staatsschuld.

–) Zie Dr, B. Sche,idsok, ,,Fiscale mogelijkheden” in ,E.SB.”
van 4 Juli 1945.

44

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

18 Juli 1945

Hier rijst opnieuw de vraag, of deze leeningdienst

voetstoots moet worden opgenomen onder de uitgaven,

.waarvoor dekking in gewone inkomsten moet worden

gezocht. Hiermede wordt eigenlijk een meer algemeen
probleem aangesneden, ni. dat van de verdeeling der

uitgaven over den gewonen en den kapitaaldienst. De

criteria voor deze onderscheiding in het verleden zijn

bekend. Deze scheiding verplaatste zich van streng op-
gevatte financieele rentabiliteit naar vage algemeen

economiche productiviteit, terwijl in feite de Overheid

de splitsing van haar uitgaven in gewone en buitengewone

afhankelijk heeft gemaakt van de gunst of ongunst der

tijden. De nieuwere economisch’ë inzichten doen de vraag
stellen, of de splitsing der uitgaven over gewonen en kapi-

taaldienst wellicht minder afhankelijk moet Worden ge-

maftkt van den aard dier uitgaven en, meer dient te worden

beheerscht door de wijze, waarop het totaal der uitgaven
moet worden gefinancierd, gelet op de economische om-,

standigheden. M.a.w., wanneer men uitgaat van het totale

bedrag der staatsuitgaven, zal jiet inzicht in de actueele

conjunctuurphase van belangrijken invloed zijn bij de

beslissing over de vraag, of en, zoo ja, voor wélk gedeelte

van dat bedrag zal worden geleend en dus, of alle uitgaven

uit ,,gewoon” zullen moeten worden gefinancierd, dan wel

slechts- een gedeelte. In dezen gedachtengang behoort

voor de uitgaven voor schuldaflossing geen uitzondering
te worden gemaakt. Integendeel, het conjunctuurpolitieke

doel van dezen maatregel wordt jtiist door het al of niet

betalen van schuldaflossing uit belastinggeld in belangrijke
mate bereikt. De conjunctuurpolitiek toch bezit – volgens’

de algemeene opvatting – een machtig middel in het

beïnvloeden van den omvang der besparingen en der
consumptieve-uitgaven binnen de volkshuishouding. Wan-
neer de Overheid nu staatsschuld aflost met gelden,.ver-

kregen uit belastingheffing, komt dit practisch neer op

een gedwongen collectief sparen. Dit ,volgt uit het feit,
dat de helastingbetalers vanwege deze gedwongefi betaling

* aan de Overheid hun consumptie moeten inkrimpen,
terwijl de Overheid de verkregen gelden besteedt voor

aflossing van staatsschuld. De staatsschuldbezitters zullen

deze ontvangen gelden beschouwen als aflossing van
kapitaal en in het algemeen naar herbelegging zoeken.

Zoo zijn er verschilleiide mogelijkheden, waarin de
Overheid een machtig apparaat bezit voor beïnvloeding
van de conjunctuur, hetwelk zij overigens – het zij hier
uitdrukkelijk gezegd – met voorzichtigheid zal hebben
te hanteeren. Dit laatste niet alleen vanwege het nog steeds
gébrekkige inzicht, hetwelk men heeft in het spei der

conjunctureele krachten, maar ook omdat beïnvloeding van de conjunctuur niet het eerste doel is waarvoor een
Overheid bestaat. Het enkele belang der overheidsfinanciën
gaat daarbij steeds voorop. lntusschen de begrootings-
techniek moet met alle mogelijkheden rekening houden.
Ook hierom meenen wij te moeten vasthouden aan een

ongesplitst totaal van rijksuitgéven van minstens f 2.000
niillioen. Dit bedrag moet een drastische vermindering,
ondergaan teneindë’
6
bei’eiken, dat een gezond Neder-
landsch geldwezen ontstaat, hetwelk op zijn beurt voor-

waarde is voor een völkshuishouding, waarin welvaart,
gebaseerd op intensieven nationalen en internationalen ruil,
– weer mogelijk wordt. Bewuste inflatie is vanwege de sociale
en economische gevolgen geen oplossing en is m.i. niet

aanvaardbaar. Verhooging der belastingen tot genoemd
peil vernietigt – althans belemmert in hooge mate – alle
bedrijvigheid. Tot het verschil tusschen het bedrag gioot

f 2.000 millioen en het peil der inkomsten is de begrooting
dus niet sluitend. Over een niet-sluitende begrooting is
in het verleden reeds veel gezegd. De bezetting heeft ons
allen nog weer eens duidelijk gemaakt, dat er tweëérlei
soort niet-sluitende begrootingen zijn. Vooreerst de be-
grootingen uit de ,,aanpassingsjaren”. Toen wees de
gewone dienst van de begrooting’een tekort aan, hetgeen
medebracht, dat uitgaven, welke naar haar aard een

,,gewoon” karakter hadden, in feite of vaak’ ook formeel
uit buitengewone inkomsten werden gefinancierd. ‘Deze
buitengewone inkomsten bleken ten slotte ge’den, ,verL

kregen uit consolidatieleeningen te zijn, welke leeniagen
in beleggingsportefeuilles een onderdak vonden.

Een dergelijk begrootingstekort werd als een economisch

kwaad beschouwd, omdat hier spaargeld werd gebféikt

voor het doen van zuiver consumptieve uitgaven, terwijl

de leeningdienst werd verzwaard zonder dat de gedane
uitgaven het inkomstenpotentiëel zouden hebben ver-

hoogd. Sindsdien heeft men wel leeren inzien, dat deze

zienswijze, ondnks haar eenvoud, niet altijd juist is.

Haar waarde wordt in belangrijke mate bepaald door den
economischen ‘toestand,
d
waarin het land• verkeert. Wij
wezen daaop hiervoor reeds. Maar in het algemeen be-

houdt deze zienswijze zeker haar juistheid, omdat ook

voör de iijksfinanciën geldt, dat een voorzichtige finan-

cieringde beste is.

.iis opgemerkt, heeft echtër’de bezetting ons een ander
begrootingstekort leeren k’ehnen, nl. een tekort, datfliet
uit belastinginkomsten en geldieeningen, maar uit geld
t

creatie moest worden gedekt. Werd voor het ,,aanpassings-

tekort” de . noodige koopkracht tenminste nog uit de

.volkshuishouding verkregen, voor het , ,bezettingstekort”

moest nieuwe koopkracht worden gecreëerd. .Het eerste
doel der financieele politiek moet zijn – hiervoor werd
darop reeds terloops gewezen —,dat deze geldcreatie een

einde neemt. De Overheid moet het uitgaventotaal in haar macht verkrijgen en het dwingen tot het peil der

reëele inkomsten, d.w.z. tot de. hoogte van het bedrag,
dat zij aan koopkracht uit de volkshuishouding kan
verkrijgen, al is het juist, dat er ook veer verband bestaat

tusschen dt uitgaventotaal en het te verkrijgen bedrag

aan koopkracht. Tot op dat oogenblik is de oude strijd-
vraag financieren uit gewonen dienst 6f uit kapitaaldienst, –
van weinig belang. Elke andere mogelijkheid van ver-

krijging van koopkracht dan geldcreatie moet door d9
Oerheid worden, aangegrepen, teiieinde de geldcreatie

en dus de inflatie zoo spoedig mogelijk te beëindigen.

Tegelijkertijd moet het groote bedrag aan zwevende

koopkracht, dat het financieele wanbeheer gedureflde de

bezetting ons als erfenis achter liet, tot normale hoogte
worden teruggebracht. De technische weg hiertoe werd
hiervoor reeds aangewezen, nI. aflossing van, de ,,staats-,

schuld” aan De Nederlandsche Bank. Urgent is evenwel de
vraag, hoe deze zwevende koopkracht in handen van

• de Overheid kan worden gebracht: Bepaalde financieel-
monethire maatregelen tezamen met drastische fiscale
voorschriften, waarvoor de rechtsgrond vooi’ de hand ligt,
kunnen hierbij een groot eind op weg helpei naar het te

bereiken doel. Zoodra de geldcreatie als inkomstenbron
is gestopt en de bestaande zwevende koopkraéht tot

normale verhoudingen is teruggebracht, kan het bereiken
van andere zeer belangrijke doeleinden• op budgetair gebied worden ondernomen. Hoe groot is het bedrag,
dat de Overheid op dat oogenblik aan koopkracht uit de
volkshuishouding zal kunnen putten, welk bedrag –
zooals tevoren betoogd – ook het hoogste totaal der

uitgaven aangeeft? Dit bedrag is uiteraard zeer moeilijk
te benaderen. Enkel en alleen om de gedachten te bepalen,
wordt hier als raming genoemd een bedrag aan belasting-
inkomsten ad f 1.000 millioen en aan besparingen in de

volkshuishouding (gesteld op 10 % van het geschatte
nationale inkomen) ad f 600 millioen. Fliervan uitgaande

is het budgetaire doelwit dus – althans in eerste instantie
-‘-, met opheffing van ,de geldcreatie als financierings-
bron, het uitgaventotaal terug te brengen tot f1.500
millioen â f 1.600 millioen. Hetbereiken van dit doelwit
houdt dus in, dat de particuliere kapitaalvraag slechts

bevredigd kan worden tot het bedrag, hetwelk voor
herinvesteering beschikbaar konit, omdat alle nieuwe
besparingen in consolidatieleeningen van den Staat be-

.
1

.

/

v

.

18. Juli 1945

“-

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN .


45

legging moeten vinden. Stopzetten van de geldcreatie en

wegnemen van zwevende koopkracht maken het mogelijk

de banden, waarin het economisch leven bekneld is, te

slaken, voorzoover deze banden vanwege het bestaan der zwevende koopkracht waren gelegd. Dit -zijn dus

vooral de prijspolitieke bindingen, met name in de con-

sumptiesfeer. Want de kapitaalmarkt moet nog straf

ôncler contrôle blijven, of mogelijk nog meer worden ge-

bracht, hetgeen toch nogsweèr prijspolitieke consciuenties

medebrengt. Een volgend doelwit is nu het slaken van

deze banden,
m.a.w.
het vrijgeven van de particuliere

invsteeringen. Dit kan, wanneer de aloude scheiding van
de begrooting in gewonen- en kapitaaldienst wesr haar
beteekenis krijgt. -Deze beteekenis moet echter worden
gezin in het licht van de gewijzigde economische inzichten,

waarmede – het zij hier nog eens uitdrukkelijk herhaald –
met voorzichtigheid zal moeten worden xekening gehouden.

Kan het stopzetten van de geldcreatie
ten
het vernietigen

van de zwevende koopkracht, wat den financieelen ,i’ant

van vele rantsoeneeringsmatregelen betreft, aanleiding
zijn tot het opheffen of althans in belangrijke mate, ver-

slappen van die maatregelen, zoo zal een terugkeer naar

beproefde regelen van financiering van overheidsuitgaven,

een losmaken van banden op geld- en kapitaalmarkt
kunnen medebrengen. Herstel van economische en finan-
cieele vrijheid in on land in zoo ruim mogelijke mate,
waarbij de grens slechts ligt bij gerechtvaardigde social

ei economisch-strategische eischen, moet het doel zijn
van het regeeringsbeleid in het overgangstijdperk, dat wij

nu zijn ingegaan. Slechts met dit doel voor oogen bestaat
de mogelijkheid, ja zelN nog meer, de zekerheid, dat voor
de groote. budgetaire vraagstukken, waaraan verbonden
belangrijke financieele en monetaire problemen, een op-

lossing zal worden gevonden.
Dr. S. RIDDER

DE BEURS IN DE OORLOGSJAREN
EN HAAR TOEKOMST.

Toen op 10 Mei 1940 de Duitsche troepen ons land ver-
– radelijk overvielen en de Effectenbeurs haar deuren sloot, kon nog niemand voorzien, welke ernstige tijden de beurs
zou moeten doormaken, hoe zij in haar grondvesten zou
worden geschokt, hoe haar léden zouden worden gekweld en deels worden verbannen en weggevoerd ën haar Orga-
nisatie geweld zou worden aangedaan. Zelfs op den zwar-
ten dag van 14 Mei 1940 voorzagen nog weinigen, welke
verschrikkingen de jaren van bezetting zouden brengen.
Er waren vele-Nederlanders, die, ondanks alles, zich. met
energie aan den herstelarbeid wilden zetten. Ook in de Vereeniging voor den Effectenhandel waren velen met
deze gedachte bezield. Zeker, de oorlog verraste de Ver-
eeniging in een tijdperk van ternauwernood bedwongen internei1 strijd over de organisatie en den beheersvorm,
waarvoor een tijdelijke oplossing was gevonden. Een

groot

aantal leden koesterde, na de vele vergeefsche po-

gingen in de voorafgaande jaren, de hoop, dat, nu de beurs
was gesloten en tal van maatregelen moeslen worden ge-
troffen, de gelegenheid zou zijn aangebroken om in eigen
kring de herziening van wat reeds véÔr den oorlog ver-
ouderd was bevonden opnieuw ter hand te nemen.
• Aanvankelijk zetten de daartoe krachtens de Beurswet
914 aangewezen organen zich aan den arbeid om het door
de’ beurssluiting en het op 10 Mei

1940 afgekondigde
betalingsmoratorium plotseling verbroken beursverkeer
weer op gang te helpen en reglementen te maken voor de koersvorming bij de spoedig verwachte heropening

der beurs. De Beursvoorschriften van 3 Juli 1940 kwamen
aldus tot stand en werden door den wnd. Secretaris-
Generaal van het Departement van Financiën, tevens
President van De Nederlandsche Bank, mr. L. J. A. Trip,

vastgesteld. Dank zij het verblijdend koersverloop kon
– de heropening van de beurs kort daarna, op 15 Juli,

zonder schokken verloopen en geleidelijk keerde het

beursverkeer in normalere banen terug. ‘De wnd. Secre-taris-Generaal onderhield het contact met de bezettende

overheid, doch dit overleleidde in den aanvang niet tot

eenig ingrijpen in de beursaangelegenheden. Dit zou echter

reeds in den loop van 1941 anders worden.
De in October 1940 door den wnd. Secretaris-Gen&raal

van Handel en Nijverheid ingestelde commissie Woltersom –

ter organisatie van het bédrijfsieven benoemde ter voort-

zetting van de door den oorlog onderbroken reorganisatie-
plann’en bij ‘de Véreeniging een commissie, die over’de
eorganisatie van den effectenhandel voorstellen zou
hebben te doen.

De taak dezer commissie, waarin geen enkele N.S.B.-er
– zitting had, was geen bijzonder zware. De effectenhandel

was reeds vrij •krachtig georganiseeld. Te Amsterdam,
waar de effectenbeurs i, bestond de Vereeniging voor
den Effectenhandel, welk invloedrijk lichaam door de

Regeering was erkend als. de -vertegenwoordigster van
den effectenhandel in ,Nederland en van de effecten-

bescherming in binnen- en buitenland. In Rotterdam

bestond een onafhankelijke plaatselijke vereeniging, ter-
wijl de effectenhandelaren buiten Amsterdam en Rotter-
dam wareîi vereenigd in dec Bond voor den Geld- en
Effectenhandel in de Provincie. Laatstgenoemde echter,
hoewel uitstekend bestuurd, had veel aan kracht ingeboet
door de toenemende vestigingen van filialen van de groote

banken, die in vele gevallen de plaatselijke onfhan-
kelijke commissiehuizen en banken opslokten. De regle-
menten der drie vereenigingen waren practisch gelijk

en ook de provisieregelingen waren op elkander afge-
stemd. Het lag dan ook voor de hand, dat getracht zou
worden de drie vereenigingen in één Organisatie onder
te brengen, teneinde de eenheid van usances en regle-

menten in den effectenhandel te voltooien.
‘De interne moeilijkheden, waarmede de Amsteidam-
sche vereeniging te kampén had gehad, vonden in de
voorstellen der commissie hun oplossing in een op demo-
cratische leest geschoeid, doch krachtiger door een dage-lijksch bestuur geleid bestuursapparaat, dat op voordracht
van het bestuur ddor den minister van Financiën zou
worden benoemd. ‘De geheele effectenha’ndel zou een
hoofdgroep vormen, terwijl de met den effecterihandel
saienhangende bedrijven, waarmede tot dusvér een

Jos verband had bestaan, in vakgroepen zouden worden
ondergebracht. – —

De chmmissie bracht in Mei 1941 haar rapport uit,
maar door den inmiddels met behulp van den bezetter
groeienden invloed van de N.S.B. en de inmenging van Duitsche partij-instanties, verdweeii bij de behandeling
van het rapport de opzet, welke de commissie zich had
voorgesteld; deze opzet werd vervangen door het leiders-
beginsel. De effectenharidel werd bedrijfsgroep. De bânken
werden vereenigd in de bedrijfsgroep Handelsbanken, doch
maakten tevens deel uit van de bedrijfsgroep Effecten-

handel en beide ‘vielen ‘met de bedrijfsgroepen Spaar-
banken, Hypotheekbariken, Land,bouwcredietinsteffingen
als voornaamste groepen, onder de Hoofdgroep Banken:
Organisatorisch was merkwaardig, dat de invoering
van een nieuw statuut voor de Vereeniging voor den
Effectenhandel als bedrijfsgroep, van November 1941 tot
14 Mei 1943 op zich liet wachten. De Vereeniging werd
tegelijkertijd gesteld onder den Secretaris-Generaal van
Bijzondere Economische Zaken en kreeg als bedrijfsgroeP
een publiekrechtelijke functie en verordenende bevoegd-heid.- De eisch, dat slechts Nederlanders lid konden zijn,
moest worden geschrapt en een aantal Duitsche banken
kreeg sedert het lidmaaschap. Secretaris-Generaal van
het Departement van Bijzondere Economische Zaken was
mr. Rost van Tonningen, die, sedert het bedanken van

den heer Trip in Maart 1941, tevens als Secretaris-Generaal

46

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juli 1945

van Financiën en President van De Nederlandsche Bank
optrad.,

Inmiddels was eind 1941 de oorlog met Japan ont-

brand, hetgeen uiteraard zijn weerslag vond in de koersen
der talrijke Nederlandsch-Indische fondsen. Hoewel de

koersdaling niet onaanzienlijk was, trad toch weder een

herstel in, dat de Secretaris-Generaal aanleiding gaf tot

het doen ontwerpen van aanvullende beursvoorschriften,

krachtens welke de Indische fondsen niet langer tot ônder-

pand van geldieeningen mochten dienen. De afwikkeling
der loopende leeningen bracht, behalve in de gevallen,

waarin men tengevôlge van den oorlog geen contact met

de geldnemers kon krijgen, weinig möeilijkheden met zich.

Desgewenscht kon’ de beslissing van de Commissie vah
‘Bijstand worden ingeroepen: De Indische fondsen bleven

in ‘de noteering. De geheele fondsenmarkt was echter
geleidelijk in een sterk stijgende lijn gerakkt. Hetzelfde
beeld ‘vertoonden de beurzen te Berlijn, Parijs, Brussel

en• de beurzen in de overige door Duitschland bezette

gebieden. Herhaalde waarschuwingen van overheidswege

vermochten hier en elders slechts weinig uit te richten.

De rantsoeneering en prijsbeheersching, welke zich lang-

zamerhand tot alle levensbehoeften hadden uitgestrekt,
zochten naar middelen om ock de beurs in haar greep te
krijgen. De wijze van financiering van de,behoeften der
Duitsche
,
oorlogvoering bracht evenwel mede, dat enorme
geidbedragen een doelwit zochten en’ de beurs met haar

gemakkelijk verhandelbare toonderpapieren werd steeds

meer een gezochte markt. Op voorbeeld van hetgeen in

Duitschiand geschiedde, volgde ook hier een serie maat-

regelen, welke tenslotte het beursmechanisme volkomen

deed verstarren en daarnaast een zwarte beurs deed
ontstaan, waarin wellicht een grooter deel der beui’sleden
een bestaan wist te vinden, dan velen hebben vermoed

Met verschillende oogmerken werd deze zwarte handel
bedreven: voer een groot deel was het ongetwijfeld het

geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding ,,zwart”

hooge prijzen te kunnen maken; doch ook was het een
tegeldemaken van ,,zwart” bèzit van Joodsche eigenaren

of van effecten van onderduikers, die o,ver contante
middelen moesten beschikken. ,Voorzoover het buiten-

landsche fondsen of andere verkoopen naar het l?uiten-

land betrof, geschiedde dit zonder toestemming van het
Deviezeninstituut en de douanerecherche (,Devisen-
cliutzkommando”) trad hiertegen zoo streng mogelijk
op. Het speelde daarbij rechter zonder voldoende wette-‘
lijke basis en De Nederlandsche Bank verle’ende de hel-.
pendo hand door als eisch te stellen, dat iéder, die aan
dezen handel schuldig was, uit de bedrijfsgroep moest
worden gestooten, resp. niet meer bij een lid van de be-

drijf.goep in dienst mocht zijn. De I’.ederlandsche Bank
stuitte hierbij op sterk verzet, doch wist niettemin in een
aant,a: evallen haar doel te bereiken. 1-let buitenland zccht
vooral ook fondsen als aandeelen Koninklijke, waarvan

de zwarte koers een tijdlang 1200% tedroeg hij een offi-
cieelen prijs van 361%. Groote bedragen zijn zoo on-
getwijfeld omgezet en al werd het Nederlandsche deviezen-
bezit geschaad, niet elke ,,zwarte” handelaar kan zondei’

meer worden verguisd. Het is opvallend, hoe weinig
leden zich door het inkrimpen van den regulieren handel
gedwongen zage’n hun bedrijf te sluiten. Immers, de
handel in buitenlandsche fondsen, waaronder ook de
certificaten van Amerikaansche fondsen werden ge bracht,
werd verboden, behoudens vergunning van het Deviezen-
instituut, dat deze aanvankelijk slechts bij hooge uit-

zondering verleende en waarin het eerst in den loop van
1944 vrijgeviger werd. De handel in petroleum en scheep-
vaartwaarden was wel toegestaan, doch ook deze waren
sedert Augustus 1942 bij afzonderlijk beursvoorschrift
als onderparid uitgesloten. De vraag van het publiek
moest zich dus tenslotte richten op een steeds’,kleinere
groep fondsen, waardoor de koersen naar boven werden
gedreven. Hét stopkoerssysteem was het eind en. daar-

medè tevens het einde van de beurs als markt. De orders

stapelden zich op en cle uitvoering liet maanden en.maan-

den op zich wachten. De gegevens omtrent de beurs-

omzetten, welke na 1940 een aanzienlijke stijging in 1941

en 1942 vertoonden, vertoonen sedert deze jaren een
snel dalende richting. Uit het statistisch materiaal van

de Kas-Vereeniging blijkt, dat het eerste halfjaar 1944

een minimum aan effeclenaflevex’ingen vertoont, gelijk
aan het ,ergste crisisjaar 1932. Hierbij moet men nog

bedenken, dat daarin de importante orders voor de staats-

schuld zijn begrepen, welke De Nederlandsche Bank aan

haar favorieten opdroog. Daar als zoodanig alleen de

enkele firma’s met N.S.B.-firmanten waren uitverkoren,

profiteerde de beurs a]s geheel van deze orders niet.

Tevergeefs zocht men naar middelen om meer materiaal

naar de markt te voei’en; de aankoopbeperking tcit een

bedrag van f 50.000, en verplichte aangifte daarvan

brecht geen veili’hting. De verkoop van de groote bedra-
gen aan fondsen, welke zich door de verplichte levering
van Joodsche vermogens in Duitsche handen bevonden,

kon slechts op beperkte schaal geschieden, eenerzijds –
omdat de koopers deze tegenpartij niet wilden, anderzijds
doordat deze stukken door de vroegere eigenaren op tal

van manieren onleverbaar waren geaakt. Zooals bekend

moesten de Joden hun vermogenswearden inleveren bij
het kantoor. 1.ippirinn, Eoenthal,,,&
Co.,
tarphatistraat.

‘De naam van het bekende Amsterdamsche bankiershuis
1.ippmann, Rosenthal & Co. werd daartoe schandelijk
misbruikt. De wijze, waarop dit kantoor, dat alleen de

naam met het oude bankiershuis gemeen had, de Joodsche

vermogens beheerde, spotte met alle regelen van fatsoen
en van belegging. Tevergeefs ook zochten de Duilsche
autoriteiten, in overleg met 1.ippmann, Rosenthal &
Co.,
arphatistraat, naar middelen om het ge’oofde Joodsche

bezit aan cartificaten vn Amerikaansche fondsen op
groote schaal te gelde te maken. , –
Diep beklagenswaardig was intusschen het lot der

Joodsche leden van de Vereeniging geworden, waartegen
vrijwel alle veret machteloos bleek. erst wèrden zij
uitgesloten van het beursbezoek en in het midden van

1941 werd voor alle beursbedrijven ‘an Joodsche eige-

naren een liquidateur benoemd. Eén der N.S.B.-leden

van’ de beurs had zich laten vinden om dit beulswerk. ten aanzien van zijn vroegere collega’s te verrichten.

Het is niet zonder ironie, dat.men moet constateeren,

dat, ondanks het minimum aan zaken, de organisatie van den effectenhandel zelve verder werd volmaakt.
Nadat in ‘1942 was bepaald, dat de handel in aandeelen
uitsluitend door leden van de
1
bedrijfsgroep mocht ge-

scliieden, volgde in 1943 het algemeene ‘voorschrift, dat
alleen leden van de bedrijfsgroep den effectenhandel
niöchten uitoefenen. Een op zich zelf gelukkige maat-
regel, waardoor werd bereikt, dat dit bij uitstek betrouw-

baarheid vereischende, vak alleen door leden van de
Vereeniging voor den Effectenhandel mag worden uit-
geoefend. Tegelijkertijd werd het herziene reglement
van orde ingevoerd, met verscherpte disciplinaire maat-

regelen en uiteindelijke bestraffingsmogelijkheid door den
Secretaris-Generaal van’ Bijzondere Economische Zaken.

Een tweede maatregel behelsde, dat niemand effecten
;

welke aan den stopkoers ‘waren onderworpen, mocht
verhandelen dan door bemiddeling van een lid vân de
bedrijfsgroep Effectenhandel. Deze bepaling was gericht
tegen den zwarten handel buiten den stopkoers om,
en heeft als zoodanig een incidenteel karakter. Zoodra
dç stopkoersregeling is opgeheven, is ieder weder vrij,
mits niet als bedrijf, met een ander transacties in effecten
af te sluiten. Terecht heeft men geoordeeld, dat het
stellen van den eisch, dat voor elken verkoop van een

effect tusschen particuli.eren de bemiddeling van een lid
van de bedrijfsgroep moet worden ingeroepen, te ver
zou gaan.

,

18 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

=fl

Dit was het stadium van ontwikkeling, of wil men af-

wikkeling, waarin de eertijds Vrije effectenbeurs was geraakt in den loop van 1948 en 1944. Een verder be-
perken van den regulieren handel was ternauwernood

‘mogelijk. Als reactie op de gebeurtenissen in b,gin Sep-

tember 944 werd op den .,,dollen Dinsdag,
5
september,

de handel in effecten ter beurze stopgezet. Op 20 sep-

tembér volgde het besluit van den becretaris-Generaal, dat dit verbod tot. niet-leden der beurs uitstrekte. Deze
toestand is tot de bevrijding bestendigd
1).,

De ge’olgen, der oorlogsjaren.
Wanneer wij dan de gevolgen van de oorlogsjaren voor
de effectenbeurs overzien, dan valt het op, dat van de

eertijds internationaal belangrijke effectenbeurs te Am-

sterdam vrijwel niets is overgebleven.
De, buitenlandsche hândel is geheel vervallen als on-
middellijk gevolg van den oorlog. De geleide economie,
de eisch van rantroeneering en prijsbeheersching, bracht mede, dat een Vrije loop der koersen op een beurs, waar

men zich als ,,vrijbuiter” buiten alles om kon voorzien
voor zijn zwevende koopkracht, niet kon worden geduld.

Het geheele samenstel van . bepalingen van stopkoers,

aanmeldingsplicht, het verbod van handel en beleening
van tal van effecten, is als uitvloeisel daarvan te bezien.
Daarnaast staan de maatregelen van organisatorischen
aard, welke den effectenhandel een nog krachtiger struc-
tuur hebben gegeven. Zullen al deze voorschriften ge-

doemd zijn in een vrij Nederland te verdwijnen? Naar
het oordeel van schrijver dezes is dit niet te verwachten
en is
3
het niet te hopen, dat men zonder mêer tot het
oude terugkeert. De effectenhandel véér fen oorlog had véle gebreken. Er was te veel speculatie bij het publiek.
Dit mogen wij niet terugverlangen. Het uitsluitend ver-werven van inkomen uit beursspeculatie is, uit zedelijk
en maatschappelijk oogpunt bezien, te verwerpen. Een
nauwkeuriger toezicht om te voorkomen, dat het koers-niveau wordt beïnvloed, doordat het publiek zich weder
onmatig op de speculatie zou gaan werpen, is daarom
zeker gewenscht. Het zal in de komende jaren van herstel-

arbeid tot de taak van de Overheid behooren leiding en
richting te geven aan de besteding der bij het publiek
beschikbaar kôménde gelden. Dit beteekent niet, dat de
beurshandel zelf aan directe overheidscontrôle moet zijn onderworpen. De nauwe band, die reeds v66r den oorlog tusschen Regeering en beursbestuur was gegroeid, zal er
toe moeten leiden, dat de beurs haar dienende functie
beter vervult en dat uiteindelijk ook de beursleden zich
hun taak ten algemeenen nutte meer bewust gaan worden
dan voorheen.
-,

De uiterst belangrijke, dikwijls internationaal delicate,
vraagstukken van effectenbescherming en het door de
Vereeniging voor den Effectenhandel ‘in de achter ons
liggende jaren herhaaldelijk gehanteerde ,,embargo” op
leeningen van binnen- en bujtenlandsche debiteuren,
maken het wenschelijk, dat contact en overleg met de

Regeering meer dan tot dusver wordt’onderhouden.
Wat den handel’betreft: de uitnemende outillage van
de Amsterdamsche beurs zal haar na den eersten tijd
van strenge de-fiezenverdeeling stellig in staat stellen
.wederom de rol te vervullen, welke voor Nederland ook op ander gebied schijnt .weggelegd en• welke ligt in het
optreden als verbiridingsschakel tusschen Nieuwe en Oude
Wereld. VoÔ,ral hier zal echter het overheidstoezicht,
dat de gemeenschapsbelangen heeft te behartigen, zich
meer dan tot dusver moeten laten gelden. Zoowel van het
deelnemen in buitenlandsche emissies immers, als van
het op andere wijze aan de markt brengen van buiten-

1)
Dit artilol werd in Augustus 1944′ geschreven. De eenige
wijeiging, welke sedert September 1944 ‘plaats vond, is do ‘invoering
van het Vergunningstelsel op ‘grond waarvan toestemming kan worden verkregen tot verkoop van effecten, indien om redenen
van liquditeit of levensonderhoud -daaraan behoefte bestond.

landsche fondsen, zou bijvoorbeeld moeten, worden af-

gezien; indien binnenlandsche of Nederlandsch-Indische
emissies, ook al zouden deze wellicht iets minder aan-

trekkelijk
zijn,
behooren voor te gaan.
– Intusschen zal kunnen blijken, dat de wijze der oorlogs-

financiering ool belangrijke conequenties voor de obli-

gatiemarkt heeft meegebracht/De Overheid is er in ,deze

jaren hier en in het buitenland steeds meer toe over-
gegaan ,,geruischloos” te financieren door het bevredigen

,van haar leeningsbehoeften bij de zgn. rijksfondsen.

Doch ook andere groote beleggers komen steeds meer

in aanmerking voor de voorziening in de financieele be-

hoeften van de Overheid. Ook de financiering van de
.gemeentefinanciën geschiedt meer en. meer door de cen-
trale Overheid en ontgaat aldus de beurs, zoodat. niet

alleen de beurs, doch ook het beleggingzoekende publiek
dezen ontwikkelingsgang met eenige ongerustheid zal

hebben te volgen.

Hoe grooter de opnemingscapaciteit van de’ fondsen,
resp. de andere zgn. institutioneele beleggers is – en
uit de jaarverslagen van verzekeringmaatschappijen en

pensioenfondsen kan men den enormen omvang daarvan

lezen -‘ te minder zal de geldzoekende Overheid den

kostbaarder weg der emissie behoeven te kiezen. Mutatis
mutandis geldt hetzelfde voor -de beleggingsmogelijkheid
van pandbrieven der hypotheekbanken.
Ook de nieuwé organisatie-der bedrijfsgroep zal men
willen gaan herzien.

De samensmelting van de drie vereenigingen van ef-
fectenhandelaren is echter een winst, welke wij niet ver-
loren willen zien gaan. Ook de
1
bepaling, dat alleen leden
van de bedrijfsgroep het bedrijf van den effectenhan’del
môgen uitoefenen, is een verbetering, die, als men zich herinnert hoeveel slachtoffers door ,het beunhazen zijn
gemaakt, slechts valt toe te juichen. Wel zal het statuut –
der Vereeniging van vreemde smetten moeten worden

gezuiverd, doch ook hier dient het snoeimes met zorg
gehanteerd.

Wat de verdere .structuur van de beurs ‘betreft, ligt
nog een rijk arbeidsveld voor het beursbestuur open.
Het .accountantscontrôlevraagtuk, dat v66r den . oorlog
zooveel pennen in beweging bracht, dient tot oplossing
te worden gebracht. Bijkans meer nog -dan aan deze
contrôle, wijde men zijn aândacht aan het’ stellen van

eischen aan de opleiding voor het effectenbedrijf. Uit het
programma van den cursus ‘voor de opleiding van be-
ambten voor het bankbedrijf ware’ een keus te doe9

voor de- opleiding van a.s. effectenhandelaren en be-dienden. In het bijzonder zou daarbij aandacht kunnen
worden geschonken aaE ‘de’ onderwerpen fondsen admi-
nistratie, liquiditeit en balanspositie en, niet in de laatste

plaats, beleggingsvraagstukken.
Zaoeven werd gesproken van de uitnemende outillage
der Amsterdamsche beurs. Op één belangrijk punt ver-
toont.deze een gebrek. In afwijking van de andere groote
effectenbeurzen kent de Amsterdamsche beurs nog steeds
een primitief systeem van afleveren van effecten. Ont-

breekt haar de kracht het voor Amsterdam aangewezen systeem van de vereenvoudigde levering zelf algemeen in te voeren, of dient ‘ook hier, ,zooals te New-York en
elders, van buiten af aandrang op de invoering van mo-
derne leverings- en betalingsmethoden te worden uit-
geoefend? ‘

ARN.
J.
d’At LL


WONINGBOUWPROBLEMEN NA DE

BEVRIJDING.

De huisvesting.

Eén van oize allereerste taken na de bevrijding is wel
de wederopbouw van hetgeen tijdens de bezettingsjaren
is verwoest. De’ oorlogshandelingen, die over ons land

ijn gekomen, de bombardementen, die helaas verschillende

48

.

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

18 Juli 1945

/

van onze steden hebben geteisterd, en de verwoestingen,

die door cte willekeur van den bezetter zijn aangericht,
al dez6 omstandigheden hebben zeer groote schade ver-

oôrzarkt’;. chade aan bruggen en wegen, aan havens
en .poorwegen, aan fabrieken en handelsinrhhtingen, aan

woonhuizen en openbare gebouwen, tot zulk een om-
vang, dat terstond alle krachten voor den wederopbouw

zullen moeten worden ingeschakeld. Zonder de aller-

grootste activiteit kan het economisch leven niet binnen
redelijken tijd worden hersteld., Hierbij komt nog een

andere omstandigheid. De oor1ogvoeing heeft in grooten
omvang beslag gelegd op Nederlandsche arbeidskrachten.
Honderdduizenden arbeiders, kantoorbedienden, studen-

ten zijn als dwangarbeiders naar Duitschiand gevoerd

en daar in de oorlogsindustr’ie tewerkgesteld. Voorts

zijn velen gevorderd voor den ,,arbeidsinzet” en, voor-

ioover zij zich daaraan niet hebben kunnen onttrekken

door ,,onder’ te duiken”, tewerkgesteld bij weermachts-
werken, hij ,,spitten en graven” in eigen land.
Aan dit alles is door het staken van de oorlogshande-
lingen plotseling een einde gekomen. Een stroom van

arbeidskrachten komt in ons land beschikbaar en vraagt

om werk. Het is een maatschappelijk belang van de

eerste orde, dat hun werk wordt verschaft. Een bijzondere

moeilijkhei4, is nog, dat vermoedelijk den eersten tijd
grondstoffen en
4
materialen nog schaarsch zullen zijn.
Er zal – en dit is op zichzelf een verblijdend verschijn-

sel – van vandaag af stevig, aangepakt en hard gewerkt
moeten worden. Alle krachten zullen moeten worden

ingespannen om deze beide factoren wederopbouw. en

werkverschaffing – ten spoedigste ter hand te nen’en.

Waarmede zullen wij het eerst beginnen? Er is op alle
gebied zooveel te doen, dat de keuze moèilijk is. Vele
belangen strijden oni den voorrang. In ieder geval echter

is het noodzakelijk, dat de verkeersmiddelen – wegen

en bruggen, sluizen en havens – het eerst worden hersteld,
omdat deze van’ zoo vitaal belang zijn voor de voedsel-
voorziening en voor het herstel van het maatschappelijk
leven.

Naarmate men echter met objecten van grooteren

omvang te doen heeft, komen er moeilijkheden, omdat

men dan bijzondere materialen en hulpmiddelen noodig

kan hebben, waarover men niet aanstonds de beschikking
heeft. Zoo zal het vermoedelijk niet mogelijk zijn, binnen
korten tijd belangrijke industrieën, waarvoor kostbare

machines noodig zijn, wederom op te bouwen en
in
bedrijf

te stellen. Ook andere bouwwerken, waarvoor veel ma-teriaal noodig is, zullen slechts in een geleidelijk tempo
kunnen worden herbouwd.

Met het oog op het.groote belang, verbonden aan het
verschaffen van werkgelegenheid, moeten dus snel werk-
objecten worden gezocht, die de mogelijkheid bieden

om ook bij een langzamen toevoer van materialen veel
handen aan het werk te zetten.

In den aanvang kan een belangrijk aantal menschen worden tewerkgesteld bij opruimings- en herstelwerk-zaamheden. Er zijn in onze steden en dorpén door den
bezetter moedwillig vernielingen aangericht, die ten hemel
schreien en die zoo snel mogelijk weer ongedaan moeten

worden gemaakt. Voorts zijn op alle mogelijke en on-
mogelijke plaatsen verdedigingswerken en versperringen
aangelegd, die op korten – termijn moeten worden op-
g
e
ru
imd om de herinnering aan den bezetter en zijn
gruwzaam bedrijf te doen verdwijnen. Hierbij kunnen
vele handen gedurende langen tijd werk ‘vinden.

Daarnaast is er echtér plaats voor opbouwend werk,
waarbij evenwel, als gezegd, naar arbeidsintensieve ob-
jecten zal moeten wor(en gezocht.

1)
Voqr een schatting daarvan zie men het artikelvan Prof.
Dr. J. Tinbergen: ,,Hoe staan wij er voor?” ‘in ,,E.-S.B.” van 4
Juli 1045.

Een urgentieprogram t’oor woningbouw.

/

Een belangrijk object is te vinden in den wederopbouw
en het herstel van woningen.

In de eerste’plaots moet worden gedacht aan het her-

stellen en weer, bewoonbaar maken van de tienduizenden:
ja honderdduizenden woningen, die door’ het oorlogs-

geweld hebben geleden, die door bombardementen zijn

beschadigd, die door evacuatie jaren lÇebben leeggestaan en

waarvan ervele zijn leeggeplunderd, of die door inundatie
hebben geleden. Bij deze woningen zijn er vele, die met

betrekkelijk weinig materiaal, doch veel arbeidskrachten,

weer bewoonbaar kunnen worden gemaakt, waardoor

op korten termijn weer vele duizenden woningen aan

onzen gehavenden en geslonken woningvoorraad kunnen

worden toegevoegd. Een rijksregeling om deze verbete-

ringen testimuleeren is reeds tijdens de laatste bezettings maanden gereedgemaakt.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het bouwen
van
,
nieuwe woningen, al laat het zich aanzien, dat deze

mogelijkheid den eersten tijd door de schaarschte aan

materialen nog beperkt zal zijn. Ook hieraan is tijdig
aandacht geschonkeh.

Reeds in Januari 1943 is tusschen den Algemeen Ge-
machtigde voor den Wederopbouw en den Hoofdinspecteur

voor de Volkshuisvesting de eerste bespreking gehouden

over de voorbereiding van een urgentieprogram voor den
tijd, onmiddellijk na ‘den oorlog.
De Algemeen Gemachtigde achtte een urgentieprogram
voor woningbouw, ter uitvoering terstond na den oorlog,

gewenscht met het oog op de belangen van de bouw-

nijverheid, welke eischen, dat zoo spoedig mogelijk alle
bouwvakarbeiders weer in het bouwproces zullen worden
ingeschakeld en dat het bouwbedrijf ten spoedigste

weer op de normale wijze functionneert. Voor de stimu-

leering van dit proces werd de woningbouw gekozen,
omdat de groote behoefte aan woningen boven allen
twijfel verheven is en de noodige bouwplannen snel kun-

nen worden ‘voorbereid, ddordat deze over het geheele
land verdeeld zijn, zoodat vele krachten bij de voor-

bereiding kunnen worden ingeschakeld en deze dus snel
kan verloop en. –

De Hoofdinspectèur zegde volgaar’ne zijn medewerking
toe, omdat een snelle voorziening in het woningtekort
een groot sociaal belang vertegenwoordigt.

De 000rbereidingen 000r het urgentieprogram.

Als gevolg van bovenvermeld overleg hebben in de

onderscheidene provinciën de Inspecteurs voor de Volks-
huisvesting in samenwerking met de Hoofden van de
Bureaux Goedkeuring Werken zich gewend tot de bur-
gemeesters en dezen verzocht, maatregelen te nemen om
te komen tot’ de voorbereiding van bouwplannen voor
een voor iedere gemeente te bepalen aantal woningen.
Dit aantal werd vastgesteld door den Inspecteur,in ver-

band met de in iedere gemeente bestaande behoefte. Als
omvang van dit programma werd aangenomen 40.000
woningen, waarbij erop -gerekend werd, dat door een

samenloop van oorzaken een aantal plannen zou afvallen. In ieder geval zou op deze wijze toch in de eerste periode

een aanbouw van althans 30.000 woningen worden be-
reikt.

Ter bespoediging werd besloten, aanvankelijk den weg

‘van den minsten weerstand te volgen, d.w,z., dat die
plannen zouden voorgaan, die reeds in voorbereiding
waren of waarvoor de grond gereed lag, zonder rop te
letten, of deze plannen wel het meest urgent waren.
Hierbij gold de overweging, dat zoowel de volkshuis-
vesting als de bouwnijverheid het allermeest gebaat
zouden zijn met spoed en dat de nood overal wel zoo
groot is, dat men een aantal woningen gebruiken kan.
Om dezelfde reden werd ook overeengekomen, dat reeds
gereed zijnde plannen onveranderd zouden mogen worden
uitgevoerd, ook al voldeden deze niet aan de door den

18 Juli 1945

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH’1EN

49

Algemeen Gemachtigde te geven voorschriften omtrent de te gebruiken materialen.

Op dezen voet werd reeds in het voorjaar van 1943
de propaganda bij de gemeenten ingeleid. De meeste

burgemeesters gaven volgaarne aan dezen oproep gevolg
en stelden zich in verbinding met de ‘.voningbouwvereeni-

gingen en de daarvoor in aanmerking komende parti-
culieren, zoodat reeds in den zomer van 1943 een aantal
plannen in voorbereiding was. /

Naarmate de oorlog echter langer duurde, bleek de

haast, die aanvankelijk was betracht, niet noodig te, zijn
geweest. De oorlog bleek voorloopig nog niet afgeloopen

te zijn, zoodat er alle tijd was om de plannen voor het
urgentieprogram grondiger voor te bereiden. Plannen,
die aanvankelijk, omdat zij reeds in een gevorderden

staat verkeerden, waren goedgekeurd, werden nog eens

onder de loupe genomen en aan hoogere eischen getoetst.
Zoo werd verkregen, dat den eersten tijd na den oorlog
geen plannen met een slechte indeeling en een middel-

matige of minder dan middelmatige architectuur be-hoefden te worden gebouwd, maar dat een urgentie-

program werd opgezet, waarmede men voor den dag
kan konien.

Met name betrof dit den welstand. Maar al te veel
wordt in ons land nog door onbevoegden gebouwd. De
onderscheidene schoonheidscommissies waken wel tegen
al te leelijke bouwels, maar toch voldoet een belangrijk
deel, ook der goedgekeurde plannen, niet aan hooge
eischen. Het groote voordeel van de voorbereidiiig van
het urgentieprogram was, dat deze in handen van een

centrale instantie was, waardoor zonder aanzien des
persoons ook door een schoonheidscommissie aanvaarde
plannen konden worden teruggezonden met het advies,
aan de aesthetische verzorging nog meer aandacht te
schenken.

De beoordeeling van de ingekomen plannen was in
eersten aanleg in handen van den,inspecteur voor de

volkshuisvesting, die de plannen, zoo noodig na herziening
en omwerking en na zich te hebben vergewist van de
instemming der betreffende ‘welstandsinstantie, voor-
loopig goedkeurde. Daarna zond hij een eemplaar aan
het Hoofd van het Bureau Goedkeuring Werken, ter
beoordeeling, of het plan kon worden opgenomen in het
door dezen op te maken program van uit te voeren bouw-
werken in de eerste periode na den oorlog, en aan de

Hoofdinspectie voor de Vollcshuisveting te ‘s-Graven-
hage met het oog op de eenheid van beoordeeling, zoowel

wat de eischen van de volkshuisvesting als wat de archi-
tedtuur betreft.
Deze wijze van samenwerking heeft tot een alleszins
bevredigend resultaat geleid, al deden zich natuurlijk ook moeilijkheden voor. In sommige gemeenten kon aan de voorbereiding niets worden gedaan, omdat de
beze1ter een burgemeester had benoemd met zulke uit-
zonderlijke denkbeelden op het gebied van de woning-
voorziening, dat elke samenwerking onmogelijk was.
Elders wenschte een dergelijke burgemeester, dat slechts

plannen zouden worden gemaakt door architecten, die aangesloten waren bij de ,,Kultuurkamer”, terwijl der-
-gelijke architecten door de particuliere bouwondernemers
en de woningbouwvereenigingen niet werden begeerd.

Zelfs groote steden als Amsterdam en ‘s-Gravenhage zijn vrijwel in gebreke gebleven. Over het algemeen is echter

een behoorlijk aantal plannen gereed gemaakt.

Voor de meeste plannen is met schetsplannen volstaan.
Hiermede werd tevens hetbezwaar ontgaan, dat aan de
voorbereiding van de plannen kosten zijn verbonden.
Enkele woningbotiwvereenigingen beschikken wel over
eenige eigen middelen om architectenhonorarium te be-
talen; ook particulieren, die er prijs op stellen spoedig
na den oorlog tot bouwen te kunnen overgaan, zijn wel
bereid een bedrag uit te leggen. Door de voorbereiding tot schetspkinnen te beperken, waarvoor slechts 10 % van het

volledige honorarium behoeft te worden betaald, werd

het bezwaar ‘van te hooge uitgaven ondervangen. Mocht –
dit bezwaar niet bestaan, dan werd het volledig uitwerken

en besteksklaar maken van de plannen op p’rijs gesteld.

In ieder geval weid het van belang geacht, dat althans

een deel der plannen op den dag der bevrijding uitgewerkt
en voor uitvoering gereed zou zijn.

Aan deze voorbereidingen is sedert het voorjaar van

1943 regelmatig gewerlt, zoodat nu, na ruim 2 jaren
arbeid, een aanmerkelijk aantal plannengereed is. Naar

mate bouwmaterialen beschikbaar zijn, kan thaiis met
de uitvoering worden begonnen en voortgegaan. Zooals

cJe toestan4 zich thans laat aanzien, zullen voorlopig de
bouwmaterialen nog schaarsch blijven, zoodat van nieuw-
bouw cie eerste jaren weinig zal komen en de zorg ‘voor de

volkshuisvesting zich zal moeten beperken tot het herstel
van de bstaande woningen.

Het bouwprogram 000r de komende jaren.

Naast een urgentieprogram voor de peri’ode onmid-

dellijk na de bevrijding, is noodig een bouwprogram voor

de komende jaren. Dit geldt zoowel voor den weder-
opbouw van het verkeersapparaat, van andere openbare

werken, fabrieken en openbare gebouwen, als van wo-
ningen.

Zulk een program is noodzakelijk, omdat de gang
van zaken in het bouwbedrijf niet aan den loop der dingen
kan worden overgelaten. In de komende jaren toch zal

gerekend moeten worden op een beperkte bouwcapaciteit.
Er zal een tekort aan vrijwel alle productiemiddelen be-

bestaan, omdat de oorlog en enormen achterstand op
allerlei gebied heeft veroorzaakt, die eerst zeer geleidelijk zal kunnen worden ingehaald.

Met de beschikbare productierniddelen zal dus doel-
matig worden omgegaan. Hoe meer tegen een onecono-

misch gebruik der verschillende productiefactoren zal
worden gewaakt, des te grooter is het aantal behoeften,
waarin gedurende de eerste jaren zal kunnen worden
voorzien. Iedere belanghebbende instantie zal derhalve
voor de door haar ‘Voorgestane belangen een bouwprogram

(voor 5 of 10 jaar) moeten opstellen en dit aan het Cen-
trale Gezag voorleggen. Dit laatste zal dan de belangen
in hun onderlinge verhouding tegenover de volksgemeen-

schap kunnen afwegen en een billijke verdeeling maken
van de productiecapaciteit der natie.
Zoo ontstaat een landelijk bouwprogram, opgebouwd

uit de programma’s – na afweging van alle belangen –

van alle takken van het economische en s’ociale leven,
die de diensten van het bouwbedrijf noodig hebben.
Voor den woningbouw laat een dergelijk program zich
gemakkelijk samenstellen, omdat de schade hier vrij
nauwkeurig kan worden vastgesteld en de noodige aan-
bouw gemakkelijker dan bij de andere genoemde belangen
in cijfers kan worden uitgedrukt.

Volgens publicaties van de Hoofdinspectie voor de
Volkshuisvesting was de woningbehoefte vôér den oorlog
circa 34.000 woningen ten behoeve van de jaarlijksche’ toeneming van hat aantal gezinnen, terwijl per jaar ge-
middeld 6.500 oude woningen door nieuwe werden ver-
vangen.

Van 1 Januari 1940 tot 1 Augustus 1944 werden in
ons’ laad gebouwd 59.250 woningen, terwijl in dezelfde
periode door oorlogsgeweld en door afbraak 64.500 wo-
ningen zijn vervallen, zoodat de voor
l
iaad met ruim 5.000
woningen is..verminderd. Na 1 Augustus 1944 zijn geen
gegevens meer beschikbaar. Volgens een schatting van

den Dienst voor den Wederopbouw zijn na Augustus
1944 ongeveer 100.000 woningen verwoest of dermate
beschadigd, dat zij niet meer hersteld kunnen worden

Aangezien de aanvulling van den woningvoorraad dus
thans reeds meer dan 5j jaar heeft stilgestaan, is nu een
achterstand aanwezig van meer dan 300.000 woningen.
Al mag niet worden voorbijgezien, dat de oorlogsellende,

50

ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN

18 Juli 1945

en met name de evacuatie, velen heeft geleerd, met minder

woonruimte dan voorheen genoegen te nemen, toch ‘blijft

het inhalen van dezen achterstafid, die elke.,maand, ge-
durende welke de bouw nog stilstaat, blijft toenemen,

een ontzaglijke taak.
Hierbij komt nog de voorziening in de jaarlijksche

toeneming der behoefte. De vermeerdering van het aantal

gezinnen kan voorloopig op, 35.000 per jaar worden ge-

steld. De noodzakelijke vervanging van oude woningen
wordt in onderscheidend publicaties van de Hoofdinspectie

gesteld op 14.000 per jaar, omdat gebleken is,’ dat deze

vervanging de laatste jaren in een veel te langzaam tempo

plaats had. Zoo komt men op een aanbouy van bijna

50.000 woningen per jaar. Stelt men zich ten doel, den

achterstand in 10 jaar in te halen, dan komen hierbij nog

circâ 30.000 woningen, zoodat een bouwprogram zou ont-
staan, dat d eerste 10 j’aren n’eer dan 80.000 woningen

per jaar zou omvatten. Dit schijnt te hoog gegrepen.

Jovendien zou op deze wijze na 10 jaar, als het tekort
zou zijn ingehaald, een terugvalin de produc.tie ontstaar,

lie t t ernstige storingen in het boiwbedrijf zou leiden;

Om deze redenen schijnt het gewenscht, het program over
een grooter aantal jaren te verdeelen en met een aanbouw

van 65.000
hL
70.000 woningen per jaar genoegen te nemen.

De 000rbereiding c’an het bôuwpro gram.

.De uitvoering van dit bouwprogram is thans nog niet

aan de orde. Ook wanneer het economisch leven zich
spoedig herstelt en het internationale .’verkeer binnen

niet te langen tijd herleeft, zal het weFeenigen tijd duren,

voordat het bouwbedrijf weer op volle capaciteit kan
werken en een productie van 65.000 A 70.000 woningen zal
kunnen worden bereikt. Er moet daarom op worden ge-
rekend, dat bijv. de eerste l jaren met een halve pro-
ductie genoegen ‘zal moeten worden genomen en “dat
eerst’ daarna de volle productie volgens het bouwprogram

in gang zal kunnen worden gezet.
Op het oogenblik kunnen wij voor dit bouwprogram

dan ook nog slechts voorbereidend werk doen. Ook dit is

echter uitermate belangrijk.
11

In de eerste plaats., moet gezorgd ‘worden, dat de om-

standigheden zoo zijn, dat ook inderdaad gebouwd kan
worden. Hiertoe behoort allereerst, dat in iedere gemeente
voldoende grond aanwezig moet zijn voor de onderschei-
dene soorten woningen, waarvan de bouw in ‘s Rijks
bouwprogramma is voorzien. Is’ niet voldoende aanbod

van bouwrjpen grond beschikbaar, dan dient de ge-
meente maatiegelen te nemen om tijdig daarin te voor-

zien. Dit kan geschieden door particuliere grondeigenaren
op te wekken, tot het in exploitatie brengen van hun
gronden over te gaan en, zoo dit niet gelukt, de noodige
gronden aan te koopen of te onteigenen.
Is de gemeente hiertoe niet bereid, 6f gaat zij niet
tijdig daartoe over, dan moet de Centrale Overheid haar

kunnen verplichten onverwijld de noodige maatregelen
te nemen. Het is niet alleen in het belang van de woning-
voorziening, dat over voldoenden bouwgrond kan worden
beschikt. Er zijn ook planologische belangen aan ver-bonden, dat de gemeente te toren de gronden, waarop
gebouwd zal worden,, uitkiest en tijdig bouwrijp maakt,
omdat anders het gevaar bestaat, dat men door den nood
gedrongen op uit een stedebouwkundig oogpunt onge-

schikte plaatsen gaat bouwen. –
Voorts moet gezorgd worden voor een zoodanige re-
geling van de bouwnijverheid, dat een vlotte uitvoering
van den, voorgenomen woningbouw veriekerd is. ‘Dit
houdt in, dat het jaarlijks te voltooien bouwvolume moet

worden vastgesteld in verband,met de aanwezige arbeids-
krachten en beschikbare materialen en in het algemeen
met de productiecapaciteit van het bouwbedrijf. Er zal,
ook nu de oorlog voorbij is, een overheidsinstantie moeten

zijn, die deze regelende taak vervult. Thans is deze taak

toevertrouwd aan den Minister van Openbare Werken.

In de derde plaats – en dit is de taak van de instanties,

die met de zorg voor de ‘volkshuisvesting zijn belast –

moet.worden gezorgd, dat de te bouwen woningen aan
zoo hoog mogelijke eischen voldoen. Er is voldoend’e tijd

om het bouwprogram voor de komende periode rus’tig te

overwegen; er moet daarom op gerekend kunnen worden,
dat deze bouw zoo goed mogelijk zal worden.

Dit houdt in, dat het woningtype grondig wordt be-

studeerd, opdat met de te verwerken giaterialen de

beste woning wordt verkregen;’ dat studie gemaakt wordt

an het vraagstuk van hoog- en laagbouw, zoowel uit

sociaal, als uit woningtechhisch en uit stedebouwkundig

oogpunt bezien; dat aandacht geschonken wordt aan het-

geen het wetenschappelijk onderzoek heeft geleerd ten

aanzien van een betere thermische en acoustische isolatie;

dat gezorgd wordt voor een goed bouw- en woningtoezicht

en een goed . welstandstoezicht; kortom’, dat door’ de

Centrale Overheid een zoodanige leiding aan den woning-

bouw wordt gegeven, dat met de te besteden middelen

eeii zoo goed mogelijk resultaat wordt verkregen. Dit

alles is voorbereidend werk, dat gedurende de bezettings-

periode is ter hand genomen en dat ook nu voorloopig
nog kan worden voortgezet, totdat het oogenblik komt,

waarop de materieele voorzieningen zoodanig zijn ge-

worden, dat tot uitvdering van ‘s’Rijks bouwprogramma
daadwerkelijk kan worden overgegaan en dat deze uit-
voering ‘regelmatig kan worden doorezet en door het

geheele land met gepaste middelen verzekerd. – Dr. Ir. H. G. VAN BEUSE KOM.

DE KERN IN HET SOCIALE VRAAGSTUK.

De problemen komen op ons aangestormd. Zij kunnen

worden aangeduid met de desideata: rechtvaardig loon,

zekerheid, recht op arbeid; ze worden weergegeven door
de harde feiten: armoede, desorganisatie, gebrek aan’

werkgelegenheid. Alle beséhikbare krachten zullen ten
volle moeten worden ingespannen, willen wij niet te klein
blijken te zijn voor de ons thans gestelde opgave. Wij

mogen geen tijd verliezen met discussies over de afbakening
der bevoegdheden en over den wenschelijken vorm der

politieke en sociaal-economische organisatie. we moeten

aan het werk.
De Overheid zal bij den thans heerschenden t9estand
van verregaande desorganisatie van het maatschappelijke leven veel moeten verrichten, wat wij gaarne hadden zien
geschieden doôr de organen van het maatschappelijke
leven zelf. Er is reden totdankbaarheid, dat’ de bestuurders
der bedrijfsorganisatie in al haar geledingen in het algemeen
op zoodanige wijze door de moeilijkheden hebbenkunnen

heenkomen, dfrt dit groote oorlogsbouwwerk ten minste
niet zonder -meer tegen den grond hoeft als on-Nederlandsch,
maar kan worden gerestaureerd in vaderlands’chen zin.
En zeer verheugend is het, dat het werken der leiders
yan werkgevers- en arbeidersvakvereenigingen,
in
de-

afgeloopen jaren heeft gevoerd tot zoodanige overeen-
stemming, dat een nieuw bouwwerk,
1
de Stichting van

den Arbeid, thans van onder den grond kan verrijzen.
De groote organen zijn er, waarin de sociale problemen
zullen kunnen worden aangevat en waar de lijnen voor
het algemeene beleid zullen kunnen worden getoetst aan

de belangen’ der bijzondere groepeeringen. Dat is van
groote beteekenis. Maar niet alleen het geheel en de ver-
schillende groepen moeten worden bezien, vooral ook

iedere afzonderlijke -mensch moet worden bereikt; een
ieders willeh worde gericht op het gezamenlijke werk van
den wederopbouw, dat voorwaarde is voor het komen tot
gezonde maatschappelijke verhoudingen. Wij zullen te

klein zijn voor de ons gestelde taak, wanneer wij, naast de
ôrganisatorische opgaven en het probleem van den directen
nood, niet ook opgewassen zullen zijn tegen.het zwaarste probleem, dat van de gerichtheid in het maatschappelijke
leven van iederen mensch.

18 Juli J ¶145

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

51

Er is een, golf van verwildering en deriioralisatie over de
wdreld gegaan. Maar velen hebben toch ook geléerd in
,

dezen tijd. Ieder, die heeft standgehouden en dus sterker
en met meer besef van verantwoordelijkheid gereed is

voor den wederopbouw, heeft een taak ten aanzien van

de velen, die losgeslagen zijn of zijn afgezakt. Zij allen

moeteri’zich voor oogen houden, dat het sociale vraagstuk

,niet kan worden opgelost van achter de bestuurstafel
der organen, doch dat het een opgave is, waarvoor een

ieder in zijn dagelijksch *erk voortdurend wordt gesteld.
Het is daarom zeer noodig, dat de aandacht, niet beperkt

zal zijn tot den opbouw der organen, waar namens het

g oote aantal beschikt zal worden over hen, doch zonder
leen, maar ook aan die organen, waarin zij zelf actief
betrokken kunnen zijn.

Aan liet verleden kan hiervoor een aanknoopigspunt

gevonden worden i.n de fabriekscommissies of kernen,

die bij ons in vele grootere ondernemingen reeds vöôr den
oorlog bestonden. Het instituut dezer commissies heeft
tijdens de oorlogsjaren zeer aan belangrijkheid gewonnen,

doordat in de geallieerde landen allerwegen commissies
zijn opgericht van vertegenwoordigers van werkgeverszijde

en van de werknemers, ten einde alle medewerkers aan het
productieproces meer bewust medebouwend betrokken

te doen zijfi bij de gezamenlijke inspanning. –

De opvattingen van het kernwek, zooals die vëelal
bestonden, moeten zeer groeien en, verdiept ‘wprden om
tot een kracht te kunnen worden, die van wezenlijke

beteekenis is. ten aanzien van het sociale vraagstuk.

Het gaat erom in het dagelijksçhe leven van allen weer
een vast verband te brengen, waarin iets zal zijn van

levende gemeenschap. Hierin ligt de zin van het kernwerk.
Werkgevers en arbeiders moeten daarvoor worden ge-
wonnen. Allen, die weten, dat er voor hen in het maat-
schappelijke leven een taak is ten aanzien van den naaste,’
moeten het kernwerk zien als roeping.’ Het kernwèrk is
dan ook allerminst, beperkt tot de grootere onderne-
mingen, waar een officieele commissie wordt verkozen:
een i’der, die in vast verband met anderen werkt, wat ook

zijn plaats isin het. maatschappelijke leven, moest zich tot
taak stellen kernwerker te zijn. Kernwerkei, dat is dan:
hij, die werkt aan de kern van de zaak, een zuivere houding

in het werk, het samenwerken, waarin iets ligt van een
antwoord op dat eene gebod, dat voor ons ‘allen geldt:
Gij zult God liefhebben en Uw naaste al’ Uzeiven.

In het totaal van al ‘de organen, die ‘moeten kômen en
van het velq, dat geregeld moet worden op het sociale
terrein, vormt het instituut der kernen slechts een onder-
deel. Maar het staat centraal, wanneer men vraagt,
hoe bij de massa het moreel te sterken,dat noodig is om het
werken dier organen vruchtbaar te doerf zijn; hoe te be-
vorderen, dat niet het resultaat van eiken maatregel zal
verkeeren in. het tegendeel van het doel, gelijk de, maat-
regelen, gesproten uit de democratische gedachte, nipt
vrije menschen, maar massa hebben voortgebracht.

De kerngedachte lijkt, als men haar plaatst in het totaal
der geestelijke waarden, op het eerste gezicht misschien
siecht,s een bijkomstigheid. Ma/tr zij is dat werkelijk niet,
wanneer-men zoekt naar het maatschappelijke instituut,
dat kan dienen om, meer dan thans, die waarden te doen
leven te’ midden van’ de menigte in haar dagelijksche
doen en laten.

Het probleem zij hier alleen gesteld. Het ‘voord: een
‘ieder zij kernwerker, geeft’geen oplbssing; daartoe is noodig
het willen en werken van velen. Maar dit woord kan
daaraan juist de gelijkgerichtheid helpen geven, die zoo dringend noodig is bij het werk, waarvoor wij staan.

1
GEVERSDEYNOOT.

Gaarne vernam de administratie van ,,Economisch-
Statistische Berichten” de volledige ad’resseering met

naam en adres van de nummers, die op de volgende adres-
sen moeten worden bezorgd:
‘Aerdenhout, Boeenroodeweg 89.

Amsterdam, Reguliersgracht
15.
11

Honthorststraat 9.

Barendrecht, le Barendrechtscheweg 145.
Borne, Dorsetplein 5.
Breda, Zoudtlandtscheweg 9.


‘s-Gravenhage, Piet Heinplein 6.

Amaliastraat ’10.

Prins Hendrikstraat 39.
Haarlem, Dreef 3. Lei(jen, Mereistraat 25.
Nijmegen, Sint Annastraat 86.
Rotterdam, Rochussenstraat 399/401.

Wilhelminalaan 15.
Postbus 110.


STATISTIEKEN

DE NEOEHLANJ)SCHE BAM.

,.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Binnent.
wissels
Munt,
open rnarktpapier,
,
Totaal
Data
muntmate-
beleeningen, voor- Totaal
opeischb.
riaalen
schotten a/h Rijk
activa
schulden
deviezen,-)
en’ diverse
rekeningen
)
16

Juli

’45
5.201.574′
675.7 13
5.963.160 5.482.876
9

,,

’45
5.201.645
755.510
6.043.040
5:562.929
2

,,

’45
5.201.606
706.387 6.073.902 5.594.655
25 Juni ’45
5.419.890
509.896
6.015.696
5.747.009
18

’45
5.419.929

532.377
6.038.219
5.769.462
11

,,

’45
5.419.908
569.447

.
6.075.275
.
5.806.693
4

,,

’45 5.419.811 878.246
6.383.977
6.115.294 28 Mei

’45
5.419.745
928.433
6.434.098 6:165.435
22

’45 5.419.851

947.159 6.452.931
6.184:272
14

’45
5.419.760
‘956.535
6.462.196 6.193.699
7

,,

’45
5.419.753
.
959.007 ,6.464.681
6.196.210
4 Sept. ’44
4.946.661
170.508
5.200.810 4.999.423
6 Mei

’40
1.173.319
248.256
1

1.474.306 1.424.016

‘Schatkist-
Bankassig
Bankbst jet- Saldi natiën en Saldo Rijk papier
recht str.

Data

ten en om-

en

dive R/C (D/C)

loop ,

RIC rekeningen

onder-

gebracht

16 Juli ’45 4.676.466 8’0
oJO

148.160

C. 139.487

509.000
9 ,, ’45 4.901.351

661.465

147.985

C. 148.233

595.000
2 ,,

’45 4.960.365 634.111

147.168

C. 105.130

592.000
25, Juni ’45 4.997.821 746.336

148.582

C. 231.565

309.000
18 ,, ’45 5.070.985 695.719

148.557

C. 202.300

369.000
11 ,,

’45 5.163.075 638.878

150.384

C. 105.081

404.000
4

’45 5.263.855 848.763 148.423

C. 347.156

724.000
28 Mei ’45 5.353.721 809.033 148.412

C. 246.104

769.000
22,, ’45 5.447.785 733.934

148.275

C. 195.267

783.000
14 ,, ’45 5.506.668 686.978 145.619

C. 104.904

789.000
7,,

’45 5.518.327 677.331

146.092.

C. 104.903

788.000
4 Sept. ’44 4.546.523 452.900

78.417

C. 104.654


6 Mei ‘401 1.158.613 255.174

10.230

C. 22.962

‘) De posten ,,Correspondeten in het buitenland” ‘en’ ,,Buiter
lanidsche betaalmiddelen (cxci. pasmunt):’, voorheen begrepen in
,,Diverse rekeningen”, zijn van 5 Juli 1943 af opgenomen onder
buitenlandsche portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezbo3″

RECTIFICATIE.
In hel. artikel ,,Fiscale Moge]ijkheden”
in het nummer van 4 Juli 1945 komt in de tweede
kolom op blz. 28 een volgende misstelling voo;’:
Men leze de eerste woorden van de laaste alinea
(,,De v.a.b. late’.. . .” en.) als volgt:

De algemeene vermogensheffiig late slechts het nood-
zakelijke huisraad vrij; enz.

HET

fINANCIEELE DALGBLAD

.1

voorheen Amstendamsch
Effectenblad
en
Dagelijksche Beurscourant

geeft voorlichting over de nieuwe maatregelen


hei
bedreifeleven

effecten en coupons
• geld en deviezen • uitlotingen
• belastingen eic.

Abonnement par kwart. II.-. N.Z. Voorburgwal 289, Adam C. . Tel. 31545-36113- 43598

GRAANFACTORY

EXPEDITIE

.BEVRACHTING

OP- EN 0VESLAG

LADING-CONTROLE

BEMONSTERING

c1er*,ii

AVENBEDWJ

ROTTERDAM

TELEF. 72872

POSTBUS 893

G
v

‘t Glas voor

1
BOUWVAKKEN

.• SCHEEPVAART’

• INDUSTRIE


R EG
LA ME

• KUNSTNIJVERHEID

levert

Olaslndustrle

Pieter man

/ Westvest 17 — Schledaic
R’dzm: Schied. Singel 46
Nieuwe Binnenweg 309

O.O.M

Onderlinge Oorlogsschado

Verzekering Maatschappij

Laan Copes v. Cattenbureh 2 -. ‘s-t4ravenhagc

Alle ‘verzekeringen elndigen aan het einde der lOOpefl(lo,
verzekeringsperloden, zoodat opzeggiug onnoodlg is.
De naheftingskwitantles over de twee laatste halfiaren
zullen zoo spoedig mogelijk worden aangeboden.
Uw assurantie-bezorger zal U onze voorstellen tot
Instandhouding van een molestverzekering tegen zeer
lage kosten voorleggen. HET BESTUUR

1

HÂv
.BÂNK – SCHIEDAM

Leensverzekerin en Lfrene

Nerlandsch Indische HandeIshaok,N5V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

s
LU ITE R’

‘OOR ADMINISTRATIE EN BEDRIJFSORGANISATIE

Ian U goede diensten bewijzen

bij den opbouw van de adriinistra-

tieve organisatie van Uw bed rij{

Singel
194 Amsterdam (C) Tel. 45912

VAN DIJK & Co.

EENDRACHTSWEG 11 – ROTTERDAM
Makelaars en Commissionnairs in Effecten

Effecten – Coypons – Vermgensbeheer

Telefoon 20845 – 21889
1

40631

Beurs Nis 6

Telefoon 24178

24378

ABRAHAM VAN VOLK & ZOOHEN N.V1

HOUTHANDEL

SCHAVERIJ – ZAGERIJ

ROTTERDAM, PosthoxilOO,. Tel. 35400

Juist nu
bieden da Watson machines, behoorende tot, het
Hoilerith-systeem, U de mogelijkheid op &fliciënte
en snelle wijze did administratieve voorlichting te geven, we!ke voor
den wederopbouw van het Nederlandache Bedrijfsleven noodzalcelijk Is

Op,ze aldeeling Organisatie is paraat om U
éen
alleszins deskundig
adzies omtrent de oplossing van Uw administratieve en organisatorische
problemen voor te leggen.

Het Is mogelijk, zij het in beperkte mate, op korten t.rmijrc weer
Watson machines (Hollerith-sysleen,) te leveren.

,,W Al 80 N” Dedrijisifiachine Maatschappij N.V.
Frederiksplein 34, Amsterdam- C

Tel. ere: 33406, 33666, 31856

N..V. Gebr. van Uden’s

‘Scheepvaart- en Agentuur-Mij.

Shipowners —

Brokers

Rotterdam– Amsterdam – Zaandam

N.V. Louis liobbelman

Rotterdam

•11

TABAK

SIGARETTEN

KOFFIE EN
THEE’

Alle’ correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan het adres van de administratie: Lange Haven 141, Schiedam

(Te!. 69300, toestel 6)

– ‘
Druk Roelants,’Schiedarn

Auteur