Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1470

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 23 1944


-.-

•-.

.-

‘4

23
AUGUSTUS1944

.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econo
M

is
`ch~Stat*istische

Berichten

S

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 23 AUGUSTUS 1944

No. 1470

COMMISSI!? VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergeii; 11. M. 1-!. A. ian der Valk; F. de Vries;

11
,
1. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

11.
W.
Lainbers – Adjunct-Secretaris

Abonnernentsprijs pan het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen liet Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in iVederiand / 20,85* per jaar (,,.Prijsoaststelling

No. 052. 11W 312″): Buitenland en hoioniën f 23,— per

jaar. Abonne,nenten kunnen !net elk nummer ingaan en

slechts worden beëndigci per uiti,no pan eik kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden pan het 1’ie-

derlandsch Economisch Instituut onwangen het blad gratis

en genieten een reductie op de nerdere publicaties. Adres-

wijzigingen op te geoen aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (G.)

Telefoon 8040. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan liet Bijkantoor Museum-

park, Rotterdam (C.).

IM1OUD:

Blz.

De spaarbanken in den laatsten tijd door
Dr. L. R. W.

Soutendijk

…………………………….432

Vervoer ten behoeve van den detailhandel in 1’eder-

land in
1943
door
Z. 1W. A. Gulden. …………… 434

Ingezondn stukken

De Nederiandsche haringexport door
F. R. Oinme’

ring,
met naschrift van
A. G. U. Hildebrandt …. 437

Statistieken

Bankstaten ……………………………-.
439

GELD- EN KAPITAALMARKT,

Op de
discontomarkt
‘bleven de omzetten gering, terwijl
de noteeringen iets inzakten, dit laatste in verband met
het feit, dat de Agent sedert het begin van de week, toen
flinke posten waren afgegeven, niet meer in de markt was.
Het was bekend, dat in het begin van de nieuwe week de
afgifte weer zou worden hervat, zoodat een groote invloed
op de noteeringen niet mogelijk was. Maar toch is het op-
vallend, dat zelfs een korte periode van onderbreking der
afgifte van papier altijd weer de tarieven iets omlaag
brengt, omdat er steeds vragers zijn, die op het moment
zelf tot aankoop willen overgaan, zonder te wachten op een iets gunstigei’ marktverhouding. Zoo werd bijv. een
vrij omvangrijke pos.t medio-Juni-papier verhandeld op
26/16
%,
derhalvn slechts
1/
%
boven het agentstarief,
hetgecn voor dezen incouranten termijn erg weinig is.

De
obiigatiema,-kt
wordt steeds stiller. De omzetteii
loopen ‘nog voortdurend terug. De afgeloopen week gaf
een daggemiddelde te zien van rond
f2,5
millioen tegen
rond t
3,5
millioen in het eerste halfjaar. De stemming
was vooral in de tweede helft van de week, speciaal op
den laatsten beursdag, wat vaster in verband met contra-
minedekkingen van posteii, die in het begin van deweek waren afgesloten. Vast waren in het bijzonder de gestal-
telde leening, maar meer nog de 3
%
spoorwegleening, die
voor het eerst op Vrijdag een koers behaalde gelijk aan dien
van de gestaffelde leening. 1-Jet behoeft geen betoog, dat
deze verhouding zeer abnoi’maal is. De spoorwegleening
heeft een veel langer looptijd en een rente van
3 %,
terwijl
die van de gestaffeide leening over vier jaarop Vi
%
over-
gaat, zoodat alles pleit ten gunste van de leening
1938.
Onder de geschetste verhoudingen moet er dan ook wel
animo ontstaan om tot ruiling over te gaan. Beide leeningen
zijn immers vooroorlogsche, zoodat ook hierin geen punt
van voorkeur voor de leening
1937
ligt. Vast gestemd varen
ook Indische obligatiën. In enkele gemeenteleeningen daar-
entegen kwam ee’nig aanbod los, zonder echter nog den
stopkoers te kunnen doorbreken.

De
aandeelenbeurs
blijft stil, maar over het geheel ge-
nomen was toch de stemming wat gunstiger, zoodat blijk-
baar de vraâg, hoewel op zichzelf gering van omvang, toch
overheerschte. De gi’ootste omzet is er nog steeds in aan.-
deelen AKU, maar ook enkele niet-tape-fondsen gaven
flinkën handel te zien, zoo bijv. Ned .Kahel en enkele bank-
aandeelen. .Voor Amerikanen was de stemming over het
geheel genomen ook beter. Het aanbod van dit soort papier
neemt logischerwijze af, Want de fondsen, die in den laat-
sten tijd verkocht zijn, kunnen niet meer ter markt ko-
me,’omdat de houders geen vergunning krijgen. Men zit
dus hier in een markt, die steeds vei-der inkrimpt, zoodat,
indien zich geen nieuwe gezichtspuntén voordoen, norma-
liter de koersen moeten aantrekkeh.

S.

‘:’

•’

.

432

*

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Augustus 1944

DE SPARBANKENIN DEN LAATSTEN TIJD.

1

Jet Nede’rlandsche spaarbanIwèzen, dat tot
voor
kort
in de litei’atuur nog zoo stiefmoederlijk was bedeeld, mag
zich de laatste jaren in een grootere belangstelling ver-
heugen, een belangstelling, waarvan, naast eenige boeken, artikeléri en beschouwingen in dagbladdn en economische
periodieken veelvuldig getuigen
1).

Deze ontwikkeling behoeft geen verwondering te wek-

ken, als men zich relenschap geeft van de vele problemen,
welke met het groeien van de instellingen eenerzijds en cle
tijdsomstandigheden anderzijds naar voren komen. Zoo
vallen o.a. te noemeh de bewegingen van de inlagen en terugbetalingeh. en het verband met den economisciten
en politiéken toestand, de beleggingen, de rentevergoe-
ding, het vraagstuk van de oneigenlijke spaargelden, het
terrein van werkzaamheici van de algemeene spaarban-
ken
2),
enz. Het is dan ook begrijpelijk, dat de redactie
der E.-S. B.” in haar kolommen af en toe een beschoü-
wing aan de recente ontwikkeling van de spaarbanken
‘gewijd wil zien. In het onderstaande zal w’orden getracht
eenige van deze problemen nader te beliclaten.
Een van de voornaamste reden, waarom de spaarban-
ken
inden
laatsten tijd de aandacht trekken, is de ont-
wikkeling van het saldo-tegoed. Zoowel de cijfers van de
algemeene spaarbanken als die van de Rijkspostspaar-
bank geven de laatste 2 jaren iedere maand een belangrijk
overschot van dé inlagen boven de terugbetalingen te zien,
met slechts een enkele kleine uitzondering in December
1942 voor de eerstgenoemde groèp van instellingen.
Zooals uit het volgende staatje blijkt, zijn deze over-
schotten voor, beide sedert 1942
01)
een aanmerkelijk
hooger niveau gekonien
9.
Dit moet geheel op rekening
van de vermeerderde inlagen worden gesteld; de teruhe-
talingen zijn niet verminderd, doch, zij het betrekkelijk
weinig, eveneens toegenomen. Bij een vergelijking tus-
schen de Rijkspostspaarbank en de, algemeehe spaar-
banken moet worden bedacht, dat de laatsten ,,on-
igenlijk spaargeld” zooveel mogelijk weren.

Ooerschot inlagen bogen terugbetalingen
(x f 1.000.000).

1942
1943
49

11.1′.S.
”:
R.P.S.
Alg.

itt’s.
Alg.

Januari

……..’
4,38
6,02
10,35
9,71′
23,1
0
14,01
Februari
6,15
6,50
10,28
8,87
l8,87
10,39
Maart
4,04 4,13
30,03 13,37
‘16,1
9,55
2,00 2,79
23,71
9,46
16,41
9,61
April

………..
4,22
3,96
25,51
1
4,14
19,29
12,1.2
Juni

………
4,40 3,39
22,23
11,25
17,44
8,49
3,65
2,91
23,29
13,43
ruim
21,00

Mei

………….

Augustus
4,97
3,99
18,46
10,60
– –

Juli

………..

September

. . .
5,28 3,40
15,19
9,97


October
2,94
1,34
17,05 10,30


November
3,14
1,64
17,88 12,05
•-.

December
6,17
-0,02
18,71
6,03

40,05
232,69 129,48
132,20
64,17
.

43,5

nci)
(7
itind)
(6
m
Totaal saldo-

Jaar

………51,20

tegoed per uit.

. .
483,00
,
792,8
±
626,0
925,05
690,0
(uit.
(tilt.
Juli) Juni)

Oorzaken ma de groate mia gen.

Omtrent de ooi’zaken van deze groote inlagen treft men
in dd verslagen van de algemeene spaarbanken verschil-

) Ook de belangstelling voor de schriftelijke cursus voor spaar-
bankpersoneel kan in dit verband worden genoemd.
‘) De terminologie zou eenige moeilijkheden kunnen geven. Oor-spronkelijk sprak men van particuliere spaarbanken; l6ter verkreeg
de naam bijzondere spaarbanken de voorkeur. In dc nog nader te
vermelden’ uitgave van het C. B. S. komen beide namen voor.
Het laatste jaarverslag van den Nederlandschen paarba’ikbond
(over
1943)
spreekt thans van algemeene spaarbanken, welke res-
sorteeren onder den Nederlandschen Spaarbankbnnd, Vakgroep Algemeene Spaarbanken (in tegenstelling tot Agrarische Spaar-
banken).
3)
Cijfers ontleend aan de kortgeleden verschenen ,,Statistick der
Spaarbanken over het jaar
1942″
(samengesteld door’het Centraal
Bureau voor de Statistiek, Uitgave Drukkerij Albafli
,C.V.,
‘s-Ura-
venhage) en voor het jaar
1944
bijgevuld uit in de dagbladen en
lt Vakblad voor Nederlaiidsebe Spaarbanken gepubliceerde cijfers.

lende beschouwingen aan. De meeste spaarbanken )vijzen
in de eerste plaats op de ‘groote en ‘toenemende geld-
ruimte, gepaard gaande met goederenschaai’schte en be-
leggi ngsmoeilijklieden, waardoor zoowel personen als he-
drijven de spaarbanken een deel van hunne gi’ootere liqui-
di teit toevertrouw’en. Met name worden vrijkomende
gelden uit vooi’i’aden van winkelstand en landbouw ge-noemd, Svelke zoowel rechtstreeks hij cle spaarbanken
komen als ook via de aflossing van hypothecaire en andere
op die bedrijven rustende schulden.,, Zij, die aldus hun
vorderingeh afgelost kregen, trachtten de ontvangen
gelden op liunbeurt weer op de spaarbanken. geplaatst le krijgen”, sclu’ijft de Nutsspaarbank Alkmaar in haar
verslag ovel’ 1943.
in verschillende verslageti wordt gewezen op het feit,
dat op deze wijze veel zgn. oneigenlijk spaareld hij’ de
spaarbanken woi’dt gebracht, doch daarnaast vinden wij
in verschfllende gevallen de ei’kenning, dat een toenemend
aantal ,,echte spaarders” en een vermeerderde spaarzin te
constateerèn vallen, liet verslag over 1942 van de Spaar-
bankvereeniging te Zutphen wijst o.a. op de behoorlijke
prijzen, die de hoerenstand maakt voor de Iandbouwpro-
ducten en het verslag van de Spaarbank te Vlaardingen
over 1943 schrijft ,,Dit verschijnsel (de groote stijging der
inleggelden zoowel als van het aantal inleggers) is voor
de spaarbanken niet zoozeer toe te schrijven aan het lic1ui-cleeren vat) bedrijfsvoorradeit ,- ‘zooveel mogelijk worden
oneigenlijke spaargeldei’i geweerd – ddn wel aan het feit,
dat werkloosheid niet meer vool’komt en de gezinsinkomens
beiangi’ijk zijn gestégen. Voor wat meer ontvangen wordt dan noodig is voor de dagelijksche levensbehoeften en de
huishuur is practisch niets te koop, dus brengt men dit
niet direct aan te )venden gel
.
d naar de Spaarbank”. Ook
het versldg over 1943 van den Nederlandschen Spaarbank-
hond memoreert de omstandigheid, dat een zoo veel grootel’
deel onzel’ bevolking in het arbeidsproces is ingéschakeld,
waardoot’ in veel gezinnen de inkonisten i’ijkehijker vloeien,
en’dat onze landbouwende bevolking vergroote inkomsten
heeft.
De Spaarbank te Vlaar(ijngen is een’ van de weinige,
welke een statistiek van het beroep der nieuw toegetreden
inleggers in haar verslag oineemt, en de eenige, die hieruit conclusies trekt
4).

In haar beschouwing merkt zij op.,,Uit de percentsge-wijze groepeering blijkt, dat .de cijfers voor de verschil-
lende rubi’ieken vrij constant zijn en volstrekt niet wijzen
op een grootere toevloeiing van hen, die in handel of win-
kels werkzaam zijn”. Zij geeft dan de volgende interessante
opstelling: –

.1
1940
1
1941
1
1942
1
1943

(in % vais het ‘totaal)

Bedrijfslsoofden

…………….
16,9

‘13,6

‘10,0

10,4
iloofdarbeiders

…………….
11,3

‘11,0

7,9

10,2
Arbeiders in loondienst

62,4

61,4

70,7

69,4
Zonder, beroep

…………….
.

9,4

14,0

11,4

10,0

100

1 100

1 100

1 100

en conc1udei’t hieruit: ,,De cijfers over 1943 bevestigen
onze, zienswijze, in het vorige jaarverslag uitgesproken,
dat de uitbreiding van hét sparen niet het gevolg is van

‘) Dit is te betreuren, als men bedenkt, dat volgens het verslag
van den Nederlandschen Spaarbank’bond over
1943
de ermeerde-ring van het aantal in omloop zijnde spaarbankboekies voor de
algemeene spaarbanken
100.000
heeft bedragen. De drie spaarbati-
ken, welke in hun verslag deze statistiek opnemen, bestrijken hier-
van
22
%.
Zooals nog
zal
blijken, vallen uit deze_gegevens echter
geen aanwijzingen betreffende het karakter van de ingelegde gelden
af te leiden, zoodat cie behoefte aan gegevens betreffende meer spaarbanken blijft bestaan.
Als tien de verslagen van dc spaarbanken onderling vergelijkt, vraagt men zich trouwen, ten
a,’lnzien
van veel punten, af,
of
niet
een meer uniforme en in vele gevallen meer uitgebreide verslag-
geving
zou
kunnen worden bereikt. Verschillende gegevens zouden
ongetwijfeld’van groote waarde kunnen zijn gezien de belangrijkheid
van het spaarvraagstuk en de vele vragen, welke hierbij nog onop-
gelost moeten blijven.

23 Augustus 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICÏ

ITEN

433


-“S

de liquidatie van ‘vele winkel- en handeisvoorraden, maar
van de grootere verdiensten der arbeiders in loondienst”. De beide andere spaarbanken, die, voorzoover ons be-
kend, de beroepsstatistiek publiceeren .(‘s-Gravenhage en
Rotterdam), geven deze samenvatting niet. ‘Wel.kan men
zeggen, dat ook hier de groepeering over de verschillende
rubrieken (nijverheid, handel en verkeer, vrijé beröepen, huiselijke diensten, enz.) in de laatste jaren Vrij constant
is. Hetzelfde geldt voor de sameiivattende statistiek in
de reeds genoemde publicatie van het Centraal Bureau
– voor de Statistiek (tot ultimo 1942), welke op ruim 100
spaarbanken betrekking heeft. Conclusies ten aanzien van
het karakter van de ingelegde gelden kunnen hier derhalve
niet worden getrokken.
Zoo zien wij, dat naast
gelden
uit vrijkomende voorraden
en beleggingen ook niet verbruikte gedeelten van het
inkomen, dus besparingen, als oorzaak van de géstegeri
inlagen worden genôemd
5).
Gezien de doelstelling van de
hier besproken instellingen behoeft dit geen verwondering
te wekken. Zoowel de R. P. S. als de algemeene spaar-
banken maken hiervoor een actieve pröpaganda, in welk
verband met nitme de door heil geboden diensten moeten
worden beschouwd
6).

Dat ook in den tegenwoordigen tijd deze behoefte.wordt
gevoeld, blijkt. o.a. uit wat liet, verslag van de Nuts,-
spaarbank te Amersfoort over 1943 schrijft: ,,Juist in de
omstandigheid, dat thans gespaard kan worden in kringen, w’aar zulks voorheen niet het geval was, zagen wij aanlei-
ding om – voorzoover moghijlc

– dooi aan dezen tijd
aangepaste propaganda, op doel en werkwijze van onze
instelling zooveel mogelijk de aandacht te vestigen”.
De ,,Statistiek der Spaarbanken over liet jaar 1942″
wijst op de opmerkelijke stijging van het aantal in omloop zijnde spaarbankboekjes in 1942 en schrijft deze voor een
deel toe aan de propaanda, die de laatste jaren door de
algemeene spaarbanken wordt gevoêrd voor het sparen

onder de jeugd. Hoewel deze propaganda, gezien de kleine
bedragen, waarom het hier in den regel gn’at
7),
slechts
weinig tot de bovengenoemde toeneming van de saldi-
tegoed zal hebben bijgedragen, mag deze activiteit van
de spaarbanken, waardoor de Spaargedachte in vele gezin
nen komt en de jeugd den weg naar de spaarbank leert’
kennen, wat voor een groot deel later tot een blijvend con-
tact zal leiden, niet onverineld blijven.

Als een van de nieuwste voorbeelden van de propagan-
distische activiteit in het algemeen zijn’ de aan het eind
van het jaar 1943 ingevoerde geschenkkaartente noemen.
1

let is, gezien dit streven, geenszins onwaarschijnlijk,
dat deze propaganda de spaarneiging van bepaalde be-
volkingsgroepen, welke in dezen tijd ruimere verdiensten
hebben dan voorheen, zal hebben doen toenemen.
Als een van de oorzaken van de toeneming vhn de saldi-
tegoed wijzen eenige spaarbanken op de omstandigheid,
dat het vertrouwen van de spaarders zich herstelde en
dat veel geld, dat in een soort angst-psycliose was terug-getrokken, in latere jaren wêer werd ingelegd. Met name
de onjuiste. geruchten,- welke in de •laatste maanden van
1940 in omloop w’aren betreffende een blokkeering van
de saldi-tegoed door de Overheid, hebben hierbij een rol
gespeeld
8).

Een belangrijke oorzaak voor de toeneniing van de saldi-

tegoed was tenslotte ook de maatregel, waarbij de bank-
biljetten van ‘f 1.000,— en f 500,— werden iilgetrokken.

0)
Terecht merkt ,,P.T.T.-Nieus” op, dat hiertegenover werkelijk
spaargeld word t ingeteerd. 1) eze meening word t geargumenteerd.
met een verwijzing naar de stijging van het gemiddelde bedrag per
terugbetaling. (Geciteerd uit ,,N.R.C.” van
1718-’44).
8)
Vgl. ,,De speciale diensten van de bijzondere spaarbanken” in
,,E.-S.B.” van 12Juli1939.
Meestal 10 cents en dergelijke bedragen, al leidt, volgens den
heer W. Verbage (,,Vakblad voor Nedërlandsche Spaarbanken” van
31 Mei 1944) eçn verstoring of gemis aan inzicht omtrent de waarde
van het geld bij vele ouders tot het medegeven van dikwijls veel
grootere bedragen.
Vgl. de ,,Statistiek der spaarbanken” over de jaren 1940 en
1941 en het artikel van. Mr. J. Oomkens’. ,,De ontwikkeling van
• de spaarbanken in de laatste jaren”. (,,Dc Economist”, Januari 1943).

De uithetaling.van de tegenwaarde had in vele gevallen
plaats door stoi’ting
01)
een rekening hij de spaarbank. n-
kele spaarbanken noemen het bedrag, hetwelk op deze
wijze werd ingelégd. Wij laten deze cijfers hieronder vol-
gen, mOt de totale inlagen bij de betrokken spaarbanken
in 1943, waardoor eenigerinate een indruk wordt verkregen
van het aandeel, hetwelk de genoemde maatregel t.a.v.
de inlagen heeft gehad.

Inlagen als gevolg
van storting Totale inlagen
in
legenwaarde
1943
vui 2
°

bankbiljetten
1. 2.

Amsterdam

. . .
t

1.581.316
6

14.017.680
11,3
bijna

500.000
5678.221
8,8
‘s-Gravenhage

.
f

2.400.000
35.783.242
.

6,7
Den Ileliler
,,

44.000
2.353.118
6,1,

Devente
……….

ruim

400.000
8.652.849
4,6
M:tassluis t

80.000
,,

1.722.927
4,6
Kampen

………

Utrecht
(Juni t/in Aug.)
250.000
4.381.086
5,7
Vlaarcliuigen
280.000
,

3.400.536
8,2

Een groot deel van deze gelden was opgepot geweest.
]e ervaring leei’de namelijk, dat, zeer veel ervan bij de
spaarbanken werd gelaten.
De vi’ees, dat een dergelijke maatregel ook voor bank-
biljetten van f 100,— zou worden genomei’i, deed veel
van deze coupures hij de spaarbanken inleveren. De plot-
selinge stijging van de inlagen van’ Maart 1943 af spreekt
hiei’ een duidelijke taal. In Vlaardingen ontstond op 17 Mei
1943 een run’op do spaabank: ,,niet om geld te halen,
maai’ on de honderdjes kwijt te raken”, lezen ‘wij in het
verslag.

Ook het verslag van de R. P. S. over 1943 spreekt van
een ,,iniegrun”. ,,iIet vertrouwen in li
e
t bankpapier van
lagere coupures was door genoemde maatregel. dermate
geschokt, dat men zich daarvan wilde ontdoen.
rl
engevo
l
ge

van deze maatregel, welke van 14 Maart dateert, werd in
de tweede hélf t van die maand f 20 mil.lioen meer ingélegd
dan in de eerste helft. Ook gedurende de volgende maanden hield de geldtoevloe’d aan, w’aai’bij nog kwam, dat de resti-
tutie van de tegenwaarde van het ingeleverde bankpapier
vooi’ een groot deel via de Rijkspostspaarbank plaatsvond. Niet minder dan f 50 millioen vond hierdoor zijn weg naar
de bank” (d.i. 13,4 % van den totalen inleg ad f 372,3 mii-
lioen in 1943).

Consequenites uan de gI’oote mia gen.

Zooals w’ij zagen, h’ebben

de groote inlagen tot sterk
verhoogde saldi-tegoed aanleiding gegeven, welk feit voor de spaarbanken zijn consequenties heeft gehad. In verband
namelijk met dè verwachting, dat na den ooi’log veel van,
liet thans zoo gemakkelijk binnengekomen geld wel eens
weer zou kunnen worden opgevraagd, probeeren de spaar-banken een deel van hun beleggingen zoo liquide mogelijk
te houden. Zoo mei’kt bijv. het verslag van de Nutsspaar-
bank te Almelo ovei’ 1942
of,
dat de spaarbank zich nauw-
gezet rekenschap moet geven van de oorzaken, welke-tot
een accres van het inleggerstegoed leidden, daar het niet
onwaarschijnlijk is, dat de. inlagn, voortvloeiende uit
tijdelijk vrijgekomen bedrijfsmiddelen en uit uitgestelde aanschaffingen, na he.t einde van den oorlog,in vrij snel
tempo weer zullen worden opgevraagd. Hier wordt dus
rekening ‘gehouden rn’et terugvraging zoowel van de vrij-gekonlen bedrijfsmiddelen als van de thans onbesteedbare
inkomstenbestanddeelen. Terecht,’ immers, ook ,van de
gelden, die, zooals wij zagen, wel als besparingen zijn aan te h’ierken, mag verwacht worden, dat een deel zal worden gebruikt om zoo spoedig dit mogelijk is aankoopen als van
huisraad, linnengoed en zoodanige, duurzame gebruiksarti-
kelen te financieren
9).

Onderstaand volgen enkele.der helanrijkste pö’sten der

Vgl. in dit verband C. Goedhart ,,De geldbesparingen in de
oorlogseconomie”. (,,E.-S. 13.” van 5 April 1944).

434

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Augustus 1944

balansen van de Rijkspostspaarbank en, geconihineerd
1
van
de algemeene spaarbanken per ultimo 1941, 1942 en 194310).

R.P.S.

Algemeene Spaarb.

ultimo
ultimo

x 61.000.000
.
x fl.000.000
.

e

Effecten

349 380 492 62 270 317 ±400 ±64
Hypotheken

– – – – 135 116 ± 89 ±14
Onclerh. leen

199 203 206 26 64 65 ± 88 ±14
Belegg. op korten termijn”)

2 29 33

4 17 50 ± 91 ±14
Kas en saldi “)

48 85 235 30 17 16 ± 53 ± 8
.

Een bijkomstig verschijnsel is, dat de gemiddeld ge-
maakte rente is gedaald. Dit is zoowel een gevolg van de
algemeene beleggingsmoeilijkheden en van het hebben van
beleggingen op korten terinij n, als ook van het feit, dat van

de overige beleggingen hypotheken een steeds geriiiger
deel zijn gaan uitmaken (vergelijk bovenstaande cijfers).
De aflossingen, welke hier, evenals elders, groote afinetin-
gen aannemen, konden sinds het verbod voor de spaar-

banken om nieuwe hypothecaire geldleeningen te ver-
schaffen, niet worden vervangen. De algemeene spaarban-
ken w’aren verplicht hun rentevergoeding aan de inleggers
aan te passen
12),
zooals blijkt uit het volgende staatje
13).

Gemiddeld uemgoede en gekweekte rente.

Rentevergoeding in %.

Gekweekte rente In %. Jaar

itt’s.

1
Alg. Sphlceii.

tIl’S.

1
Alg. Spbken.

2,64

2,67

2,82

3,70
1940

. . . .

‘2,64

‘2,90

3,31

3,85
1941

….

2,64

2,70

3,40

3,68
1942

….

‘264

2,62

3,10

3,69
1943 ….

2,64

2,93

Wij hebben in het bovenstaande eenige beschouwingen
gegeven over (te oorzaken, welke geduiende de laatste jaren
tot den grooten toevloed van gelden bij de spaarbanken
hebben geleid, en de consequenties, welke dit voor de spaar-
banken heeft gehad, waarbij wij ons zooveel mogelijk
hebben aangesloten bij de meening van hen, die dagelijks
met dit probleem te maken hebben. Om deze reden werden
eenige uitlatingen van spaarbankbesturen geciteerd. In
aansluiting hierop zal in een volgend artikel worden Ilage-
aan, of het mogelijk is ten aanzien van de gevonden oor-zaken, verschillen tusschen de spaarbanken onderling aan
te wijzen.
Dr.L.
II. W.
SOUTJ6NDIJK.

‘°) Voor 1941 en 1942 onticed aan cle ,,Siatis[iek der Spaarbanken
1942″ van liet Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor uit. 1943 ontleend aan liet verslag van de Rijkspostspaarbank over het jaar
1943 en voor de gezamenlijke algemeene spaarbanken berekend uit
dc cijfers over liet jaar 1942 en uit cle verslagen van 42 spaarbanken,
welke per uIt. 1943 een saldo-tegoed van ca. f415.000.000 hadden
(alle algemeene spaarbaflken per uIt. 1943 ca. f626.000.000):
1
ccle-
maal nauwkeurig kan deze berekening niet zijn tengevolge van
onderlinge verschillhi in (le verslaggeving.
“) Liet is waarschijnlijk, dat de bedragen voor beleggingen
01)
korten termijn en kas en saldi hij de kleinere spaarbanken minder
zullen zijn toegenomen dan hier voor liet totaal op grond van de
cijfers van de genoemde 42, meest grootere, spaarbantkCn werd aan-
genomen, zoodat deze bedragen iets •te hoog kunnen blijken te zijn. Wat de belegging op korten termnh!n (grootendeels scbatkistpapier)
betreft, merken wij nog op, dat cle Nederlanclsche Spaarbankbond
deze belegging ook voor (le kleinere spaarbanken toegankelijk heeft
gemaakt door de mogelijkheid te openen voor gemeenschappelijke
rekening schatkistpromessen aan te koopen.
(Vgl.
Dr. J. R. A.
Buning in
E.-S.B.”
van
1
Sept. 1943).
Per ultimno 1943 beliep deze gecombineerde belegging een be-
drag,van circa fl3 millioen.
“) Een soortgelijk probleem doet
zich
voor hij dc levensver-
zekeringiliaatschappijen. liet laatste verslag der Verzekeringskamer
(1942) verwacht, dat bij een voortgaande daling in hetzelfde tempo verschillende maatschappijen tot een verlaging van den rekenrente-
voet voor de reserve zullen overgaan.
“) Voor de algemeene spaarbanken ontleend aan de Statistiek
der Spaarbanken 1942″ (CBS.), en voor de Rijkspostspaarbank
aan liet verslag 1943. Deze laatste cijfers komeu niet geheel overeen
met cle cijfers, welke liet C.B.S. voor de Rijkspostspaarbank geeft,
tengevolge van een andere berekeningswijze.

VERVOER TEN BEHOEVE VAN DEN

DETAILHANDEL IN NEDERLAND IN 1943.

Nadat in de ,,E.-S. 13.” van 12 Juli de structuur en in
die van 9 Augustus de omzet van den detailhandel in krui-
deniersvaren verd behandeld, wordt in dit artikel het
vervoer van. vooi deze branche bestemde goederen nader
onderzocht.
Dat de huidige schaarschte aan transportmiddelen het
vervoersprobleem in het middelpunt van de belangstelling
heeft geplaatst, is op zichzelf nog geen rechtvaardiging
van het feit, dat hieraan in deze artikelenserie, die immers
ten doel heeft bôuwstoffen aan te dragen voor een toekom-
stige ordening, een afzonderlijk artikel wordt gewijd; de
waarschijnlijkheid, dat het transportvraagstuk ook na den
oorlog nog van groot belang zal zijn, rechtvaardigt dit
alleszins.

in de eerste plaats zal liet tekort aan transportmiddelen
nog geruiien tijd na den oorlog vooi’tduren; in elk geval
zullen gedurende de periode van herstel en wederopbouw
en ook daarna de verkeersmiddelen zoo economisch moge-
lijk moeten worden benut.
in de tweede plaats is liet vervoersprohieem — als elk
economisch probleem — een kostenvraagstuk en als zoo-
danig van invloed
01)
de prijsvorming der goederen en dus ook op de kosten van levensonderhoud.
De gegevens, waarover het Centraal Distributiekantoor
beschikt; zijn beperkt en eepzijdig, zoodat van een volledig
onderzoek naar liet vem’voer ten behoeve van den detail-

handel in kruideniei’swaren’ allerminst kan worden ge-
sproken.
Welke zijn deze beperkingen?
De gegevens hebben betrekking op liet vervoer in
Juni 1943, toen de oorlogsomstandigheden reeds in hooge
mate haar stempel daarop hadden gedrukt.
Slechts het vervoer van den leverancier naar den
detaillist is onderzocht, niet dat van den detaihlit naar
den consument. Hierbij is uitsluitend gezien naar het yer-
voem’ van de laatste verzendplaats af; kwamen de goede’en
dus uit een depôt of centraal magazijn, dan is het vervoer
daarheen niet onderzocht.
Vrijwel elke detaillist betrekt goederen van meer
leveranciers; liet totaal aantal afnemers der leverancieis
is daardoor grooter dan het totaal aantal detaillisten.
Teneinde misverstand te voorkomen zijn geen absolute
cijfers gegeven, maar werden verhoudingscijfers bei’ekend.
liet vervoer is gesplitst in vervoer binnen de provincie,
vervoer van een aangrenzende provincie uit en vervoer
van een der andere provincies uit; een nauwkeurigei’ maat-
staf, zooals het vei’voer in kilometers, kon niet worden
genomen.
1-Jet vervoer is niet berekend in procenten van den omzet in gewicht; maar in procenten van den geldomzet.
Ondanks al deze beperkingen van en leemtén in liet
cijfermateriaal is liet toch wel mogelijk gebleken eenig
inzicht te verkrijgen in deze tot nu toe vrijwel onbekende
materie; zondem’ twijfel is het echter gewenscht, dat dit
onderzoek — en ‘dan diepgaandem’ – wordt herhaald door
een daarte meer bevoegde instantie, willen daaraan richt-
lijnen voor later worden ontleend.
Teneinde eenigen indruk te krijgen van de belangrijkheid
der onderscheiden leveranciersgroepen — zuivere grossiers,
vrijwillige filiaalbedrijvèn, inkoopvereenigingen, fabrikan-
ten en centrale magazijnen – werden van deze groepen
verhoudingscijfers berekend, waarbij het aantal detaillis-ten, dat goederen van deze groepen betrok, tot grondslag
werd genomen; ‘hierbij wordt vei’wezen naar liet hier-
boven vermelde onder c.
De vrijwillige filiaalbedrijven en inkoopvereertigingen
werden als afzondei’lijke groepen beschouwd., niet omdat
ze reeds thans quantitatief zoo belangrijk zijn, maar omdat
liet tempo van hun groei aanwijzingen geeft omtrent de
toekomstige ontwikkeling van het kleinwinkelbedrijf, oOk

23 Augustus 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

435

1

al moet worden erIend, dat de tegenwoordige snelle groei ten deele een oorlogsconjunctureel verschijnsel is.
rre zijner tijd zal getracht worden in dit blad een over-

zicht te geven van de quantitatieve verhouding tusschen
de vrijwillige filiaalbedrijven en de inkoopvereenigingen
eenerzijds en de overige zelfstandige winkeliers anderzijds,
waarbij dan tevens de positie van het grootwinkelbedrijf
en de coöperatie in 1944 – veel later dus dan waarop de
gegevens in dit en in de voorgaande artikelen betrekking
hebben – opnieuw zal worden bezien.

Bij beschouwing van de onderstaande tabel dient er op
gewezen te worden, dat de centrale magazijnen – in hoofd-
zaak die der grootwinkelbedrijven en der coöperaties –
in het algemeen slechts een betrekkelijk gering aantal
afnemers met een grooten omzet bezitten, waardoor ze
met een lager percentage verschijnen dan waarop zij krach-
tens hun omzet aanspraak zouden kunnen maken, terwijl
daarentegen de percentages der grossiers, die niet zelden aan een groot aantal kleine afnemers leveren, geflatteerd
zijn.

Onderstaande cijfers geven een indruk van de mate,
waarin de uitschakeling vairde grossiers is voortgeschre-
den
1
). In liet algemeen kan worden gezegd, dat deze nog,
een vrij sterke positie innemen en zeker nog niet ver-
drongen dreigen tö worden, al dient hierbij te worden op-
gemerkt, dat voor sommige artikelen de uitschakeling van de grossiers reeds vrij ver is gevorderd; hierdoor moet het
betrekkelijk hooge percentage voor de fabrikanten worden verklaard.

Het percentage van 69,1 voor de grossiers beteekerit dus,
dat van alle detaillisten in Nederland,geteld zooals ver-
meld onder c, 69,1 % hun goederen betrekt van grossiers.

gios-
SICIS
VFi’,V.
Til.-
bedr.

iii
koop-
ver.
fabrik.
n r
ce

.
mig.
totaal

l?rieslaiul
68,4
1,5
4,2
24,3
1,6
100,0
Groningen
63,9
1,3
4,4
28,7
1,7
100,0 69,7
0,8
3,9
21,0
1,6
100,0
Drenthe

………
Overijssel
68,7
1,8
4,0
23,4
2,1
100,0
Noord-Holland
.
65,7
1,1
3,7
27,6
1,9
100,0
Zeeland
814
0,8
1,4
15,5
0,9
100,0
Noord-Brabant
74,7
1,2
1,6
20,8
1,7
100,0
Limburg
79,1
0,3
1,5
17,5
1,6
100,0
Zuid-Holland
….
66,9
0,3
3,4
27,6
1,8
100,0
utrecht
66,8
0,7 3,8
27,0
1,7
100,0
Gelderland
70,7
0,7
3,1
24,6
0,9
100,0

Nederland
69,1
0,9 3,3
24,9 1,8
100,0

Beteekenis der leeei’anciei’sgroepen.

in ondeistaande tabel,is een procentueele berekening
gemaakt van liet aantal detaillisten, dat in dezeUdle pro-
vincie woont als hun leverancier of in een provincie, die
daaraan grenst.

vc
,
ij
bri
t
01
Wt
l
een

Friesland
96,2
98,9
00,6
80,7 87,9 92,5
Oroningen
95,8
96,5
92,2
75,2
70,3
89,4
Drentlie

………
08,7
96,7
69,6
84,6
74,6 03,8
Overijssel
04,7
90,3
81,8
53,4
59,3 83,7
Noorcl-I

[olland
97,2
05,0
95,5
80,1
92,0 91,9
Zeeland
08,8
78,0 82,5 55,6 61,5 91,3
Noord-Brabant
07,’
98,7
85,0 71,7 87,6 01,8
Limburg
02,0 75,0
74,8
53,0 72,7
84,6
Zuid-holland
96.5
100,0
98,3
89,1
95,8 04,5
Utrecht
08,2 07,7
98,4
86,5
95,3
05,0
Gelderland

. . .
93,9
96,6
06,8
81,3
82,2
90,8

Nederland
96,2
94,6
92,1
77,7 85,3
91,2

Ter verduidelijking diene, dat het percentage van 96,2
vooi’ de grossiers beteekent, dat van alle kruideniers in
Nederland, die hun goederen betrekken van grossiers,
96,2 % deze betrekt van grossiers, die in hun eigen
provincie of in een daaraan grenzende provincie wonen.

‘) Waarbij voor de volgorde der provincies in dc verschillende
tabellen de codleering van ht Centraal i)istriliutiekantoor is ge-
volgd.

Het lage landelijk percentage van 77,7 voor de f abri-
kanten is een gevolg van de vestigingsplaats der levensmid-
delen-industrie, die niet bepaald wordt door de woonplaats
der afnemers, maar door andere factoren, waarbij de aan-
wezigheid van grondstoffen en van goede aanvoerwegen
– de Zaanstreek – wel de voornaamste zijn. Deze
vestigingsfactor vormt tevens een natuurlijke hinderpaal
tegen een al te groqte uitschakeling der grossiers. In min-
dere mate gelden dezelfde argumenten voor de centrale
magazijnen; hier spelen historische factoren een grooter rol.
Teneinde vei’dei’e conclusies te kunnen trekken, moeten
nu eerst_nog de cijfers van de eerste tabel gewogen worden
met die”van de tweede tabel. Het resultaat volgt hieronder.

sie
S

vrijw.
Til.-
hedr.

iii-
koop-
ver.
fabrik.
1.
,ig.
Fok
11

a

i’riesland
65,8
1,5 3,8
19,6
1,4
92,1
Groningen
61,2
1,3
4,1
21,6
1,2
89,4
Drenthe
68,8
0,8 2,7
20,3
1,2
93,8
Overijssel
65,1
1,6
3,3
12,5
1,2
83,7
Noord-holland

.
63,9
1,0 3,5
22,1
1,7
92,2
Zeeland
80,4
0,6 1,2 8,5 0,6
91,3
Noord-Brabant
72,8
1,2
1,4 14,9 1,5
91,8
Limburg
72,8 0,2
1,1
9,3
1,2
84,6
Zuid-l-iolland
….
64,6
0,3 3,3
24,6
1,7
94,5
Utrecht
65,6 0,7
3,7
23,4
1,6
95,0
Gelderland
66,4
0,7 3,0
20,0
0,7
90,8

Nederland
66,5
0,9 3,0
19,3
1,5
91,2

Ter tolichting diene, dat het percentage van 66,5 voor
de grossiers beteekent, dat van alle kruideniers in Neder-
land 66,5 % goederen betrekt van grossiers, die in hun
eigen of in een daaraan grenzende provincie wonen.
Uit een beschouwing van de totaal-cijfers blijkt, dat de
ln’ovincie Utrecht met 95,0 % uit een oogpunt van vervoer
het gunstigste beeld vertoont, terwijl de provcies Over-
ijssel en Limburg met resp. 83,7 % en 84,6 % het ongun-
stigst zijn.
Teneinde de oorzaken hiervan op te sporen, is het ge-
wenscht de tweede tabel te splitsen in detaillisten, wonende
in dezelfde provincie als hun leverancier, en detaillisten,
wonende in een aangrenzende provincie; deze cijfers, neer-
gelegd in de tabel bovenaan blz. 436, wörpen op de ver-
schillende provincies een geheel ander licht.
Uit de cijfers in de kolommen ,,aangrenzende provincies”
van deze slottabel blijkt, dat geografisch centi’aal gelegen
provincies, zooals Utrecht en Gelderland, een hoog percen-
tage vormen, begrijpelijk, omdat deze provincies aan vele
andere provincies grenzen en de kans, dat een leverancier
in een aangrenzende provincie woont, dardoor grooter.is

dan in een grensprovincie. Daarnaast blijkt ook Drenthe
met 50,9 % voor een groot deel op aangrenzende provin-
cies te zijn aangewezen: de sterke economische oriënteering
op Groningen is daarvan zeker de oorzaak. Uit de cijfers in de kolommen ,,zelfde provincie” blijkt nu, in tegenstelling tot de andere kolommen, dat Drenthe
en Utrecht uit een oogpunt van vervoer het ongunstigst,
Groningen en Noord-I-Iolland daarentegen het gunstigst
zijn. 1-let feit, dat Groningen en Noord-I-Iolland op in-
dustrieel en• commercieel gebied sterk ontwikkeld zijn,
speelt hierbij natuurlijk .een rol.
Het is begrijpelijk, dat liet fabrikanten-percentage van
Zeeland en Limburg uit de derde tabel van dit artikel laag
is; de geringe ontwikkeling van de levensmiddelenindustrie
in deze provincies is hiervan de oorzaak. Bovendien zijn de detaillisten in deze excentrisch gelegen provincies als
het ware aangewezen op in de buurt wonende grossiers,
wat in de hooge percentages in de eerste en derde tabel –
81,4 en 80,4 voor Zeeland en 79,1 en 72,8 voor Iimburg –
tot uiting komt. Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht
en Noord-Brabant vertoonen het hoogste percentage voor
de con trale magazijnen: de geografische .verspreiding der
filialen van de grootwinkelbedrijven én coöperaties in
aanmerking genomen, is dit volkomen begrijpelijk.
In het algemeen blijktwel uit de hierboven gegeven cijfers,

7
1

436

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Augustus 1944
Grossiers
V.F.13.
Inkoopver.
Fabrikanten
{

Centr.mag.
Totaal

Zelfde
Aangr.
Zelfde
Aangr.
Zelfde
Aangr.
Zelfde
Aaiigr.
Zelfde
Aangr.
Zelfde
Aangr.
Prov.
]’rov.
I’rov.
JI’rov.
l’rov.
Prov.
Pro’.
I’rov.
i’rov.
i’rOv.
Prov.
Frov.
Friesland

…..
92,5
3,7
93,3
5,6
89,8
0,8
54,7
36,0
74,7
13,2 83,4
9,1
Groningen
94,3
1,5
94,2
2,3
90,1
2,1
65,9
9,3
68,6
1,7
85,6
3,8
Drentlie
54,9

.
43,4
53,3
53,3
18,9
50,7
12,8
71,8
28,6 46,0
42,9
50,9
Overijssel
85,0
9,7
78,0
12,3
77,2
4,6
34,1
19,3
39,5
19,8 71,7
12,0
Noord-Holland
94,7
2,5
92,4
2,6 87,6
.7,9
64,8
15,3
86,4
5,6
85,3
6,6
92,7
6,1
64,0
14,0
60,0
22,5
17,8
36,8
36,5 25,0
80,0
11,3
Noord-Brabant
.
90,5
6,9
96,1
2,6
64,1
218
49,9
21,8
74,3
13,3
81,5
10,3
Limburg
86,6
5,4
60,7
14,3
66,7

.
8,1
27,4
25,6
42,2
30,5
75,2
9,4
Zuid-Holland

.
92,8
3,7
79,0
21,0
91,9
6,4
59,9
29,2
77,0
18,8
.

83,3
11,2

Zeeland

………

70,6
.27,6
81,8
15,9
56,8 41,6
44,3
42,2
45,8 49,5
62,6
32,4
Utrecht

………
Gelderland
73,8
20,1
61,8 34,8
70,9
25,9
43,4
37,9
48,1
34,1
65,9
24,9

Nederland
87,1
9,1
83,7
10,9
78,8
13,3
51,0
26,7 67,7
17,6
77,4
13,8

dat de schakel tusschen leverancier en detaillist ten
aanzien van het vervoer in ons land vrij doelmatig is
georganiseerd; de hooge percentages van de tweede tabel zijn daarvan het bewijs.
Voorzoover echter in dit vervoer een ondoelmatig ele-
ment schuilt, komt dit in de cijfers weinig tot uitdrukking.
In de eerste plaats betrekt een detaillist vaak van meer
leveranciers, waarvoor, soms op hetzelfde traject, meet’
expeditie-ritten moeten worden gemaakt. In de tweede plaats betrekken in één gehucht de detail-
listen soms hun goederen van verschillende leveranciers, waardoor eveneens meer expeditie-ritten noodig zijn.
Deze ondoelmatigheden vermogen echter de algemeene
conclusie een vrij goed georganiseerd apparaat – slechts
weinig aan te tasten. Coördinatie van het vervoer en wel-
licht rayonneering voor sommige levei’anciersgroepen zou-
den de meeste oneffenheden rechtstrijken.

Middelen pan Qei’voei’.

Uiteraard zijn de middelen van vervoes’ in deze jaren
sterk beïnoed döor de oorlogsomstandigheden; indien hier toch eenige cijfers gegeven worden, geschiedt dit
voornamelijk om als uitgangspunt te dienen voor latere
onderzoekingen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de procen-
tueele verdeeling ‘van het vervoer van kruidenierswaren
van leverancier naar detaillist.

spoor boot
over
den
weg
Lotaal

Friesland

…………
8,5 22,3 61,0 8,2
100,0
Groningen

………….
10,7
9,0
75,2
5,1
100,0
19,9
8,6
66,5
5,0
100,0
Overijssel

………
. .
20,7
11,8
62,
1
1
5,1
100,0
Neorci-ilollancl

……..
12,4
11,1
71

1
5,4
100,0
Zeeland

…………
18,6 15,3 61,0
5,1
100,0

Drentbe

……………

Noord-Brabant
16,9

..

4,1
77,5
1,5
100,0
Limburg

…………..
20,6
3,2
67,9
8,3
100,0
Zuid-Holland
……….
14,5

. .

11,3
69,8
4,4
100,0
Utrecht

…………
16,3

.

11,6 68,8
3,3
.
100,0
Gelderland

………… .21,3
. .

6,6
69,5
2,6
.
100,0

Nederland

………….
16,2
9,9
69,3
4,6
100,0

Waarschijnlijk vindt het transport over groote afstanden
hoofdzakelijk plaats per boot en per spoor, terwijl het ver-
voer over kleine afstanden in den regel over den weg plaats
vindt. Deze veronderstelling wordt bevestigd door het feit,
dat in die provincies,
waar
het vervoer binnen de provincie
het grootst is – vo,lgens de vierde tabel Groningen, Noord-
holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant – het vervoer
over den weg blijkens bovenstaande tabel eveneens het
belangrijkst is. Natuurlijk kan de dichtheid van spoor-
wegnet en waterwegen van invloed zijn; in Noord-Brabant
is dit waarschijnlijk het geval.
Voorzoover het vervoer niet over den weg gaat, wordt
dit verdeeld over spoor en boot, waarbij het waterrijke
Friesland met 8,5 % spoor- en 22,3 % bootvervoer en het
waterarme Limburg met resp. 20,6 % en 3,2 % de grootste
tegenstellingen vormen.
Van de helft van het bootvervoer is de procentueele
verdeling over beurtschippers, wilde vaart en eigen boot-
dienst van den leverancier bekend; deze is als volgt:

heurtschippers … . …………

84,9
wilde vaart ……………….5,0
bootdienst van den leverancier

10,1

100,0

hieronder volgt een procentueele verdeeling van het
vervoer over den weg.

paard
auto

siel’s
A.B.D.
totaal

i’riesland
15,3
16,2
5,1
40,4
23,0
100,0
Groningen
21,6
22,5
2,9
42,9
10,1
100,0
Drenhlie

……..
17,8 4,0 45,3
12,4
100,0
Overijssel
27,2
31,7
5,0
22,6
13,5
100,0
Noord-holland
.
23,6
38,2
5,4
21,1
11,7
100,0
Zeeland


20,5

19,9 35,3
3,2
34,7
6,9
100,0
Noord-Brabant
31,9 48,3
3,4
13,2
3,2
100,0
Limburg
24,5
52,4
3,1 10,4
9,6
100,0
Zuicl-hlolland
….
22,7
39,4
4,0
22,6
11,3
100,0
Utrecht
20,4 46,3
3,2
25,2
4,9
100,0
Gelderland
24,4
40,7
2,3
22,9
9,7
100,0

‘totaal
……….
.24,1
38,3
3,9
23,7
10,0
100,0

) A.B.D. = Auto Bevrachtingsclienst.

Het blijkt, dat de componenten, waaruit het vervoer over
den weg is samengesteld, pi’ovinciaal sterk uiteenloopen.
Het grootste deel van het vei’voer over den weg gaat per
auto van den grossier, hoewel de mate, waarin dit geschiedt,
provinciaal sterk verschilt: in Friesland 16,2 % en in
Limburg 52,4 %. In sommige provincies is het paardenvervoer zeer stei’k
– in Noord-Brabant 31,9 % – in anderen de bodedienst-
Drenthe met 45,3 % liet blijkt, dat het vei’voer per auto
van den grossier en het vervoer pei’ bodedienst tezamen in
een aantal provincies een tamelijk constante factor vormen,
daar de spreiding 26 % blijkt te bedragen; een voorbeeld
hiervan is Drenthe met 17,8 % ervoer per auto yan den
grossier en 45,3 % per bodedierist – tezamen 63,1 % – en
Limburg met 52,4 % per grossiersauto en 10,4 % per bode-
dienst, tezamen 62,8 %. In hoeverre hier van toeval
sprake is, valt uit de gegevens niet te beoordee1en. rrot slot een overzicht van het aantal detaillisten, in liet
bezit van eigen voertuigen; de cijfers boven de tabel geven
het aantal voertuin aan, de cijfers in de kolommen het
aantal detaillisten.

t
2
3
1

4
1

5
6-10
totaal

boot
159
8


– –
167
paard
2113
192
21
5
1
22
2354
auto
49
1
k
34
7 4
– –
539
li afidkar
2113
118
23
2
5

2261
fiets
6741
1421
220
<42
13
4
8241
carriOr
3453
539
57 23 13
13
4098

Nogmaals: de oorlogsomstandigheden hebben het ver-
voer van den detailhandel in kruidenierswaren sterker be-
invloed dan de structuur en de omzet; bovendien was dit
onderzoek pas een eerste poging, die dient te worden her-haald, alvorens betrouwbare conclusies getrokken kunnen
worden. FIet is vQoral hierom, dat de toelichting op de
tabellen zoo sober is.
Z. 36.
A. GULDEN.

23 Augustus 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

48’7

INGEZONDEN STUKKEN’

1) NEDER LAND SOEEE HÂIUNEXPORT.
Dé heer F. R. Ommering schrijft ons:
In ,,Economisch-Statistische Berichten” varr 14Juni1944

kwam een uitvoerig en zeer lezenswaardig artikel voor
van den heer Drs. A. G. U. I

Iildehrandt.
Behoudens enkele onjuistheden en onvolledigheden betreffende den trek van de haring en de verschillende
vangplaatsen, bijzonderheden, die de vakman wel beter
weet en die voor den leek nu niet zoo heel belangrijk
zijn, geeft schrijver voorai door zijn bijgevoegde tabellen
een zeer interessant overzicht ‘van de vangsten’ der ver-
scliillende landen en van den export van ons land naar de
verschillende afzetgebieden.
Wij zien daaruit, dat wij slechts de 5e plaats innemen
hij de totaalvangsten in 1937 en dat Noorwegen bijna
5 maal zooveel ving. De uitvoer van pekel- en steurharing’
van dit land, die in 1928 weinig, doch in 1930 60% grooter
was dan onze uitvoer, liep echter in 1938 tot slechts de
helft van onzen uitvoer terug.

Bedroeg in 1937 de uitvoer uit Nederland nog ca. 50 %
van de vangst,- uit Noorwegen was dit slechts 6;6 % en
uit Engeland 29 % van de vanst.
Onder de groote liandelsbelemmeringeiï bleef de export
van Nederland van 1928 tot 1938 vrij stabiel met schom-
melingen van slechts enkele procenten, in 1938 was de
uitvoer vrijwel glijk aan dien van 1928. Uit Engeland
zien we echter in deze zalfde periode den export terug-
‘loopen van 197,8 tot 07,6 millioen kg, dus met ruim 50 %,
en uit Noorwegen van 58,9 tot 24,7 millioen kg, dus zelfs
met ruim 58 %.
Het gevolg is, dat

de uitvoer uit Engeland, die in 1928
nagenoeg 4 maal zoo groot was, in 1938 nog niet Ven voile
tweemaal zoo groot was als die uit Nederland.
• Met de conclusies, die de schrijver trekt uit de regressie-
vergelijking van D,almulder, kunnen wij ons als pi’actijk-
menschen wl in hoofdzaak vereenigen. Om te weten,
dat haring in de eerste plaats een volksvoedsel is en dat
pi’ijsveranderingen een geheel onbeteekenenden invloed
op den afzet hebben, is een dei’gelijke zeer geleerd aan-
doende vergelijking niet eens noodig.

Op de koopkracht in de verbruikerslanden, die de schrij-
ver iii zijn 4e conclusie noemt, hebben wij niet den minsten
invloed,’ evenmin als op de prijsvorming in Engeland en
Noorwegen. Blijft dus alleen de prijsvorming in ons eigen
land, waarvan de schj’ijver in zijn eerste conclusie Zegt,’
dat deze practisch geen invloed heeft
01)
den export.
l)it is een naarmijn meening volkomen.juiste conclusie,
die ik al vele jaren verkondigd heb. Toen we hier een
overproductie hadden, moest er op alle manieren afzet
worden gezocht. Dat deze ook gevonden is, moge blijken
uit de in verhouding tot andere exportlanden zoo gunstige
uitvoercijfers. Dat het hiertoe echter noodig zou zijn ge-
weest om groote hoeveelheden haring op de Belgische
markt te werpen, zelfs ver beneden den kostprijs, moet
ik beslist bestrijden. Iedere gulden per ton maakt voor
een.reeder veel uit, terwijl een prijsverschil van ca. 1/10
cent per haring, dat daaruit voortvloeit, het verbruik
niet heeft kunnen verhoogen. Binnen zekere grenzen heeft
de prijs weinig of geen invloed, zooals conclusie 1 van de
regressievergelijking ook aantoont. De drang tot prijs-
verlaging was meer het najagen van persoonlijke belangen
bij den afzet om de grootst mogelijke hoeveelheden te
exporteeren. Hier zal een ingrijpen van bovenaf met mini-
mumprijzen, ter bescherming van de reederij, absoluut
geboden zijn.
In zijn vierde conclusie komt de schrijver tot de uit-
spraak dat uitvoerpremies onjuist zouden zijn om den
ham’ingexport te willen bevorderen. Met deze conclusie
kan ik mij vereenigen. Er zijn zelfs nog wel meer motieven
tegen exportpremies dan de uitslag van de vergelijking
Dalmulder, waaruit blijkt, datniet te groote veranderingen

in den prijs bijna geen invloed op den omzet hebben. In
de eerste plaats denk ik daarbij aan tegenmaatregelen
van andere landen, die in onze exportpremie een durnping
op de koopersmarkten zouden kunhen zien.

Meer heil is te verwachten van een verstandig geleide
economie met minimumprijzen, die den exporteur dwingt

0
1) alle markten de hoogst mogelijke prijzen er uit te halen
en een intensieve propaganda en een betere distributie
voor het binnenlandsche verbruik. Mocht het bedrijf als
leverancier van belangrijke bedragen deviezen dan nog

steun noodig hebben, dan zal de Regeering daarvoor
zeker een open oog hebben.

Tot zoover zullen de meeste haringexporteurs zich ook
wel met den inhoud van ht artikel van den heer luide-
brandt kunnen vereenigen. In 11et laatste gedeelte, met als
opschrift: ,,Een haringkartel zal •den haringuitvoer aan-
zienlijk kunnen verbeteren”, maakt de schrijver eenige
cardinale fouten, waar ik even op zou willen wijzen.
In de tweede alinea van dit hoöfdstuk wijst de schrijver
op het gebrek aan Organisatie van den Nederlandschen
haiingexport. Ik geloof, dat ik, namens den geheelen
exporteursstand, dit verwijt met klem van de hand mag
wijzen.
1

Uit de cijfers, die de schrijver zelf in zijn tabellen vel’-strekt heeft, hebik hierboven reeds duidelijk aangetoond:
le. dat; ondanks alle deviezen- en andere moeilijkheden,
de uitvoer van Nederland van 1928 tot 1938 vrijwel sta-
biel is gebleven; – 2e. dat de uitvoer uit Engeland in hetzelfde tijdsverloop
tot 50 % en de uitvoer uit Noorwegen tot 42 % is ge-
daald.

Zelfs blijkt uit de cijfers van tabel III, dat het export-percentage in 1936/’38 van 65 % nagenoeg niet achter-
blijft bij de 67 % van den aan- en invoer in 1912/’14,
jaren nog véér den vorigen wereldoorlog, toen er heele-
maal geen belemmeringen waren.
Ik meen dan ook, dat de exporteurs veeleer een eere-
saluut verdienen voor de ontplooide activiteit en de ener-
gie en vindingrijkheid, waarmede zij telkens weer nieuwe
afzetgebieden hebben ontsloten. Dat de export in de
laatste jaren véôr den tegenwoordigen oorlog voor de ree- –
derij geen bevredigende prijzen heeft kunnen opbrengen,
is dan ook niet toe te schrijven aan gebrek aan Organisatie,
doch ontstond,
ondanks
het schitterende werk door den’ Nederlandschen haringexport verricht, door internatio-
nale omstandigheden, die helaas •sterker waren.
Gaan wij nu eens na: wie zijn die haringexporteurs.
Schrijver zegt vôér 1940 waren dat de haringdrijfnet-
reeders – welke hij het eerst noemt — en ten deele ook
zelfstandige haringexporteurs. –
Wij moeten wat verder in de’ geschiedenis teruggrijpen.
Er bestond toen een belangrijk reederijbedrijf, grooten-deels reeders met 1 tot 10 schepen, enkele zelfs met 30
en meer loggers, die alle oudere bedrijfsgenooten zich
nog wel zullen herinneren, zonder dat ik namen noem.
Deze zuivere reeders dachten er niet aan zelf de haring te exporteeren. Zij vonden waarschijnlijk, dat de goede
uitoefening van zulk een bedrijf reeds de volledige wérk-
kracht van een mensch opeischte. De kleinere reeders
met één of enkele schepen waren vaak neringdoenden,
die als bijbedrijf een kleine reederij en overigens ook iun
eigen bezigheden hadden.
Wie heeft toen den geheelen export van haring opge-
bouwd? Wie heeft toen de afzetgebieden in geheel Europa
en ook zelfs in andere werelddeelen voortdurend bezocht
en bewerkt? Dat heeft de exporteur gedaan en aan dezen
liet de reeder, die, na zijn eigen zorgen als reeder, op de
veilingen of onderhands gemakkelijk vah zijn vangsten
afkwam, gaarne de verdere zorgen en het verdere risico
over. T-let zou dus wel ongehoord zijn om een zoo.ijverigen
koopmansstand als de haringexporteurs, die wel reeds
even lang bestaat als de verkoop naar anlere landen van
de producten der eeuwenoude haringvisscherij geschiedt,

438

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Augustus 1944
nu eenvoudig terzijde te willen schuiven door een expo,rt-kartel te gaan bepleiten van de reeders, zooals de schrijrer
tegen het ‘einde van zijn artikel doet. Wanneer de behoefte
aan een ,exportkartel bestaat, dan zou dit in de eerste
plaats moeten worden gevormd door den zeer ouden tak
van het bedrijf, den exporthandel, die op dit gebied zijn

sporen heeft verdiend.
Men zou er toch ook niet aan denken om de exporteur
van versche visch, bloembollen, aardappelen, boter,
peulvruchten en tientallen andere artike]en uit te sluiten
door exportkartels van de producenten dezer artikelen

te gaan vormen?
Het lijkt mij niet overbodig 6m nu eens en voor altijd
vast te stellen, dat er een belangrijke groep exporteurs
bestaat, die haar bestaansrecht heeft bewezen en waar-
mede in goede samenwerking heel veel te bereiken is ten
bate van den bloei van het reederijbedrijf.
Zeer zeker zijn er ook vele reeders gelijktijdig exporteur,

dat komt in andere bedrijven ook wel voor. Vroeger wer-
den deze afdeelingen streng gescheiden gehouden en be-
schouwde een reeder den afslagprijs ook als zijn inkoops-
prijs. Kon hij bij export in zijn handelsafdeeling geen winst
maken, dan behoefde hij al die moeite niet te doen en kon
hij evengoed op de afslagen verkoopen. Men moet zich
natuurlijk hoeden voor de redeneering als reeder: ,,lk
moet mijn haring kwijt en als ik in het buitenland den-
zeifden prijs kan maken als aan dc veilingen hier, dan
kan ik evengoed naar het buitenland verkoopen”. Men verwaarloost dan de algemeene onkosten en het risico, die aan export verbonden zijn. En we weten maar al te
goed, dat de haring in de laatste jaren voor den oorlog
soms nog wel goedkooper naar het buitenland werd ver-
kocht dan op de veilingen in ons land. Dit is natuurlijk
funest voor het prijspeil, want via de buitenlandsche
markt ontwricht men de markt hier dan ook.
Een exporteur, die de haring moet inkoopen en betalen
en geen vangst van eigen schepen heeft op te ruimen,
kan aan een dergelijke ongezonde concurrentie natuurlijk
niet meedoen. Een veilingplicht voor alle haringaanvoeren
zou in dezen een gunstige uitwerking kunnen hebben.
Zou er dus een kartel noodig zijn, dan moet dit worden
gevormd door de exporteurs. Dat daarbij ook exporteurs
zullen zijn, die tevens het reederijbedrijf uitoefenen,
behoeft geen bezwaar te zijn, indien deze gemengde be-
drijven hunne medewerking maar verleenen in hun kwali-
teit van exporteur.
Ook zonder kartel is echter wèl een bevredigende rege-
ling denkbaar, wanneer het Bedrijfschap voor Visscherij-
producten de beschikbaar komende contingenten over

de rechthebbenden verdeelt en in nauwe samenwerlçing
met de horizontale organisatie, de Vakgroep Groothandel
in Visch of de daaronder ressorteerende organisaties,
prijsregelend optreedt.
Voorloopig meen ik, dat het door de exporteurs reeds
gepresteerde voldoende veftrouwen kan geven om een
energieke bewerking van de buitenlandsche i’iarkten te
mogen verwachten. Misschien, dat met een groepsgewijze
samenwerking van exporteurs, die op eenzelfde land wer-
ken, nog betere resultaten te behalen zouden zijn.
In ieder geval ziet de handel heel goed in, dat men met
prjzen, die de reedenij verlies laten, niet is gediend en
juichte men de onbevredigende prijzen vôôr den oorlog
heelemaal niet toe. Ook op dit punt kan de reederij van
de volste medewerking van den handel verzekerd zijn.

Naschrift.

Bovenstaande reactie uit de kringen van de zelfstandige
haringexporteurs gaat in principe accoord met onze sug-
gestie den haringexport te bevorderen door organisatie

ervan.
Daarentegen wordt ons bestreden, dat de haringexport
voor 1940 ongeorganiseerd geschiedde en wordt gesteld,
dat een eventueele kartelleering niet van de reeders,

maar van de zelfstandige exporteurs dient uit te gaan.
Met betrekking tot de eerste tegenwerping vertelt de
heer 0. ons niet, waaruit de organisatie van den export
dan wel bestond. Voorzoover bekend, waren er geen col-
lectieve reclame-, afzet- en prijsafspraken. De export was dus in dezen zin inderdaad ongeorganiseerd.
Met betrekking tot de vraag, door wie de haringexport
moet worden gekartelleerd, is het verschil van meening
slechts gradueel. Immers in ons voorstel zijn de zelfstandige
haringexporteurs niet uitgesloten, doch is het zwaartepunt, bewust, bij de reeders gelegd. De heer 0. legt daarentegen,
van zijn standpunt vanzelfsprekend, het zwaartepunt hij

de zelfstandige exporteurs.
Waarom moeten de reeders bij de kartelleering een groote
rol spelen?
Voorheen zou dit niet noodig zijn geweest. De heer 0.
wijst er terecht op, dat vroeger, en dan met name voor
1914, er praktisch geen reeders waren, die tevens zelf expor-
teerden. De reeder bracht zijn haring op den afslag en
ontving daarvoor een goeden prijs. Organisatie van den
export was niet noodig, want er was voldoende afzet te
vinden. Na 1918 werd dat anders. Verarming en verloren

gaan van afzetgebieden bemoeilijkten den export. Dit trof
het zwaarst den reeder. De exporteur koopt op den afslag
zooveel als hij verwacht te kunnen afzetten. Of er haring
onverkocht blijft, en de reeder dus met een deel van zijn
vangst blijft zitten of met verlies werkt wegens te lage
afs]agprijzen, is voor den zçlfstandigen exporteur van

secundair belang.
lIet hehoefdus niet te verwonderen, dat tal van reeders,
teneinde hun geheele vangst kwijt te raken, ook zeil aan
den export zijn gaan deelnemen. Dit is geen cardinale fout,
doch heel natuurlijk en begrijpelijk. Door het ongeorgani-
seerde karakter van dien export moest de uitvoer hij de
mogelijkhéden ten achter blijven.
Zoodoende bedroeg het aandeel van Nederland in den totalen internationalen haringexport voor 1930 nog geen
20%.
Voor een land, dat geografisch zoo gunstig ten opzichte

van de vischgrondcn is gelegen, kan men dit niet anders
dan een uiterst gering percentage noemen. Wl ging het
aandeel van Nederland in den totalen export na 1930
relatief iets omhoog tengevolge van den achteruitgang
van den Engelschen’ export, doch thans staan wij voor de
vraag: hoe kan Nederland niet alleen zijn positie behouden,
doch deze tevens in overeenstemming met zijn gunstige
geografische ligging brengen?
Neemt men daarbij in aanmerking, dat blijkens mededee-
ling in de ,,Nachnichten für 4ussenhandel” van 6 Mei
jI. onze voornaamste concurrent zijn oude positie door een
goede organisatie van het bedrijf wenscht te heroveren,
dan moet het iedereen duidelijk zijn, dat de Nederlandsche
haringexport en dus de Nederlandsche drijfnetreederij een
moeilijke periode tegemoet gaat, die alleen dooi een hechte
organisatie tot resultaten kan leiden.
Dat de reederij daarbij een belangrijke rol moet spelen
spreekt vanzelf. Immers het visscherijprobleem is in wezen

een afzetprobieem. 1

let goede verloop van den afzet is voor
den reeder met zijn groot vast kapitaal van nog meer
belng dnn voor den handelaar.
Een georganiseerde export maakt het mogelijk een glo-

bale raming van den export te maken en in verband daar-
mede den aanvoer van zoute-haring te regelen, door zoo
noodig andere visch te gaan vangdn. Afzet en productie
zijn dus onafscheidehijk met elkaar verbonden, Dat de
reeders die niet uitsluitend, aan niet-reeders overlieten,
spreekt vanzelf.
Tengevolge van het ongeorganiseerde karakter van den
export is het aandeel van ons land in den totalen export
laag gebleven. Dit kan echter aanzienlijk omhoog worden
gebracht.
Daarbij te volstaan met een groepsgewijze samenwerking
van exporteurs op eenzelfde land achten wij onvoldoende.

23 Augustus 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

439

De ervaring met de ,,Stichting tot bevordëring van den
export van haring naar de Vereenigde Staten van Amerika
en Canada” (,,Anca”) heeft dit voldoende bewezen.
Eveneens achten wij het onjuist, dat de toekomst een
periode van contingenten, dus van zeer beperkten afzet,
zal blijven, waarbij de Overheid zonder bezwaar ten aan-
zien van den export prijpege1end kan optreden.
Men zal zich moeten instellen op een internationalen
strijd om de afzetgebieden, waarbij na een overgangs-
periode van devieznregelingen een zekere mate van vrij-
heid in den internationalen handel onontbeerlijk is.
Met halve maatregelen komt men er dan njet.
Het stemt echter tot tevredenheid, dat ons een samen-
werking van handelaren en reeders verzekerd wordt.
Moge dit de Nederlandsche haringvisscherij de plaats
verschaffen, welke haar uit hoofde van onze gunstige geo-
grafische ligging en onze bekwame visschersbevolking
toekomt!
A. G. U. HILDEBRANDT.

STATISTIEKEN

GEZAMENLLIKE STATEN
VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mii. Francs)

.E
.
OS

,
,

fl
.
d
L5•0
o.n
c5.v

27 Juli’44
89.190
248
21.323
1.889
97.521
8.188
6.100
19

’44
88.596
254
20.961
1.824
97.023
8.146
5.623
13

,,

’44
88.247
291
21.112
1.908
96.871
8.230
5.617
6

,,

’44
87.845
297
20.731
2.028
96.371
8.265 5.432
29 Juni ’44
87.719
230
20.787 2.127
95.548
8.316
6.232
8 iIei

’40
23.609
5.394
595 1.480
29.806

990

DE NEDERLANDSCHE BANK
(Voornaamste posten
in
duizenden guldens)

Binnenl. wissels
Munt,
open marktpapier,
Totaal
Data
muntmate-
beleenin gen, voor-
Totaal
opeischb
.
riaal en
schotten elk Rijk
o,ctiva
schulden
deviezen ‘)
en diverse rekcnin gen’)

21 Aug.’44
4.817.243
140.052
5.041.564
4.851.576
14

,,

’44
4.768.128
142.586
4.995.396 4.806.747
7

,,

’44
4.786.097
137.592
5.008.405
.4.822.325
31 Juli ’44
4.766.198
145.208
4.996.266 4.813.386
24

,,

’44
4.720.753
155.024
5.962.842 4.780.228
17

,,

’44
4.758.109
159.191
5.002.364
4.812.741
10

,,

’44
4.786.079
147.726
5.006.844
4.829.087 6 3Iei

’40
1.173.319
248.256
1.474.306
1.424.016

Bankbiljet] Saldi
Bankassig-
Schatkist-
papier
Data
ten in o,ip.-
1
in
natiën en
d.verse
Saldo

Rijk
R/C (D/C)
recht str.
looP
R/C
rekeningen onder-
gebracht

21Aug.’44
4.445.552
406.022
67.033
C.

112.046Ï

14

,,

’44
4.427.418
379.321
65.695
C.

104
.
875
1

7

,,

’44
4.418.461
1403.845
63.138
C.

117.617

31

Juli

‘441
4.414.777
1398.541
60.003
C.

99.293j

24

,,

’44
4.386.988
1393.083
57.828
C.

114.7131

17

,,

’44
4.375.133
1446.538
57.817
C.

144.318!

10

,,

’44
4.376.123
1452.795
55.038
C.

1
1
5.5951

6 Mei ’40
1.158.613
1255.174 10.230
C.

22.962i

‘) Ingevolge de verordening 5811943 (ad. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buiteniandscbe betaal-
middelen (cxci. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, van 5. Juli af opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

III

Groote instelling in het We;ten van het land vraagt voor
directe ïndiensttreding een flinke

ADMINISTRATIEVE KRACHT

Bezitters van de diploma’s H.B.S., M.T.S. e.d. genieten
de voorkeur. Goede vooruitzichten en een prettige
werkkring verzekerd. Brieven met uitvoerige inlichtingen, onder No. 158, bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Groote transportonderneming in het Centrum des lands,
zoekt voor spoedige indiensttreding

CHEF voor

COMMIERCIIEELE AFDEELING

Ervaring in het expeditiebedrijf gewenscht. Leeftijd tot
40 jaar. Uitvoerige sollicitaties, onder No. 163, bureau
van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Nationale Levensverzekering-Bank N.V. vraagt voor haar
Wiskundig Bureau

DOCTOR of DOCTORANDUS

Wis- en Natuurkunder leeftijd ongeveer 30 jaar, Schrifte-
lijke sollicitaties met beschrijving levensloop en verdere
inlichtingen aan de Directie, Boompjes 8, Rotterdam-C.

Bij handelsonderneming kunnen geplaatst worden:

le.

GEDIPL. ACCOUNTANT

als intern controleur.

2e. SCHEIKUNDIG INGENIEUR

liefst gespecialiseerd in anorganische scheikunde.

Br, met uitv. levensloop, godsdienst, referenties en ver-

langd salaris onder No, 162, bureau v. d. bl., postbus 42,

Schiedam.

Voor spoedige indiensttreding gevraagd een vergevorderde

le ASSISTENT-ACCOUNTANT

Br. onder No. 160, bureau v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Het Algemeen Psychotechnisch Laboratorium
onder leiding
van
Dr,. J. SLIKBOER
en
C. DE GROOT

zoekt voor zijn relatie: grote R.K. onderneming op
commerciële en op idealistische grondslag, een

SALES-PROMOTOR.

Gegadigden moeten R.K. zijn en over een grote mate
van ontwikkeling en veelzijdigheid beschikken, voorts
blijk geven van originaliteit, critische zin, commerciëel
inzicht, grondige kennis van de reclame, mensenkennis, initiatief, orgamsatievermogen.
Zij moeten zich niet alleen uit materiële, maar ook uit
idealistische overwegingen aan hun werk willen wijden.
De te vervullen vacature betreft een interessante, ver-
antwoordelijke positie, die ook later veel perspec-
tieven biedt.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties, voor-
zien van een duidelijke foto en met opgave van gewenst
salaris, onder No. E 55 te richten aan:

ALGEMEEN PSYCHOTECUNESCH LABORATORIUM,

ILEERENGRACHT 435, AMSTERDAM (0.)

zooj
ÜIsT
VERSCHENEN:
Een economisch-statistisch onderzoek

naar de chemische industrie
in Nederland
door
Dr. P. S. PELS
Publicatie No. 37 v. h. Ned. Econ. Instituut

Prijs t
3.65*
(Voor donateurs en leden van het
N.E.I. f 2.75, te bestellen bij het N.E.I.)

UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., 1AARLEM

KON. NED. BOEKORUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS

SCHIE DAM

.

Onze terzake-kundige staf
is te allen tijde voor
gratis advies te Uwer
beschikking.

Telefoon 69300 (3 lijnen)

De betrekkingen tusschen
banken en industrie
in Zweden

door
Dr. E. VAN DER WIEL

Publ. No. 18 van het N.E.I.

Prijs
f 2.60*
(Prijs v. donateurs en leden
via. Ned.Econ.Inst.f1.85;
bestellen bij het N.E.I.)

Uitgave:
De
Erven
F. BOHN N.V., HAARLEM

440

.

.

23 AÜGUSTUS 1944

Aij”abetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen Index Overhcidsmaatreg’len In 1943 het Jaarregisler 1943, laatste bladzijde)

Blz.
Admlnistratteplicht
.
……27, 55, 123, :383
Advertentica ……………………283
Afval…………………………123
Algemeen Vestigingsrerbod ………..
Ambacht ………………27, 161. 251
Arbeidszaken 27, 55, 123, 161. 296, 383, 398
Bank- en Crerlletwez.en ……….41, 313
belastingzaken 41, III, 163, 237, 285, 337
Betalingsverkeer met het buitenland . 37
llouwnijverheld …………123, 251 283
Büitenlanctsche handel ………….. t 23
Deviezenbescherming …………….398
Duitsche orders ………………..283
Financiering Rijksbureau

……….398
Geneesmiddelen

………………..299
Groenten en ruit …………….96 313
Grondkamers ……….237.. 284, 313, 398
Grondsloffenbesllarittg en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
1-1andel 27, 55. 123. 162. 236, 283, 383, 398
heffingen 41, 55, 123, 162, 236, 283, 383, 398
Hooi en stroo ………………284, 299
1-lout …………………………398
Huurprijzen van nieuvl’,uw ……….162
In- en Uitvoer ……………26, 383
Industrie 55, 123. 133. 283, 299. 383, 398
Inlevering punt draad en gladde draad. . 135

Blz.
Kamers van Koöphandel
…………40
Kinderbijslagwet

…………….
123, 290
Kleinliandel

…………………..
251
Kweekersbesluit

……………….
299
Landbouw

41, 97,

125,
237.

284,

299.

313,
385, 308
Merken

……………………
283, 299
loiiopolleproduclen

. . . .
55,

123,

285,

398
Sloturbrandstof

…………….
163, 285
Non-terromelalen

…………..
123,

299
Omzel belasting

…………..
41,

97,

313
Olherfing

Centtales ………………
40
Ora:inisalie Bedrijfsleven
27.

83,

123,

163.
283, 299, 383, 398
Papier……………………….
398
l
‘ersgas

………………………..
337
Pluiinvee

…………..
41,

135,

237

385
l’rijsregelingen

40,

83,
125.

163,

284.

337,
383, 398 Renlepeil

……………………..
337
Selteidagerecht

Voedselvoorziening
.

.

.

.

41
Sierteelt

……………
41,

97.

175,

237
Socialn

voorzieningen

……….
125,

177
Steunverleening

aan

St ilgelegde

bedrij-
ven

…………..40,
55,

125,

385,

398
Suikerbieten

e.d.

…………..
41,

97
Surrogaten

…………….
97,

237,

285

Rlz
Tabak …………..
40.

96,

135,

237,

385
Telefoonverbindingen
…………….284
Textiel

………………..
96,

177
Toegepast

Nat.uurwetenschappelijk
On-
derzoek

……………………..
31
Tuinbouw

………………
313,

385
‘itirf

……………………….
96
Vee

. .

41.

97,

1.15,

237,
285, 313,

385,

399
Veevoeder

…………….
41,

97
Vereveningshnffing

………………
125
Verpakteingsvoor.clI! irlen

……….96
Vervoer

………….
….

lii,

161,

285
Verzekering

……….
96

125

384
Vestiginias wet Kleinbedrijf 41

125,

177

236
284

385
Vtssctlerij ……….
41,

285,

313

385,

399
V!as ……………….
41,

97

163,

313
Voedselvoorziening 97,
135. 285. 239, 385, 399
Volkstuinen

……….
125,

237
Ijzer en

Staal

125.
77,

284,

337,

385,

398
Zade:i

……………………..
41,

97
Zuivel

………………….
41,

97,

163

Dr. P. J. VERDOORN:

De ontwikkeling
en druk

der constante kosten

Publicatie No. 33A van het

Nederlandsch Economisch Instituut

Prijs
50

(Prijs voor donateurs en leden van het

1
2
T

.

N.E.I. t 1.85; bestellen bij het N.E.l.)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave: De Erven F. Bohn N.V., Haarlem

CDr.
)

DE KOLENVOORZIENING

VAN NEDERLAND

Publicatie No. 35

van het Nederlandsch Economisch Instituut

PRIJS f 5.50*

(Prijs voor donateurs en leden van het Ned.

Econ. Instituut
f
4.10: bestellen bij het N. E.
!.)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave: De Erven
F.
Bohn N.V. -. Haarleii

g

au4se

VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT

IN NEDERLAND

door Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK

Publicatie No. 24 van

het Nederlandsch Economisch Instituut

PRIJS t 2.60k

(Prijs voor donateurs en leden van het Ned.

Econ. Instituut fl.75; bestellen bij het N. E.
t.)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave: De Erven
F.
Bohn N.V.

Haarlem

Verantwoordelijk voor hlt redactioneele gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: Koninklijke
Nederlandsçhe, Boekdrukkerij H. A. M. Roelants te Scjliedam. Drukker en Uitgever: Koninklijke Nederlandsche Boek-
drukkerij H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85* per jaar. (,,Prijsvaststelling
1′.J,’, (.5Ç

UUr 12
1
1 7)ri;q her nummer 50 rt P 129911.

K 2193.

Auteur