Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1462

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 28 1944

29
JUNÎ 1944

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

4

Economi*sch~Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1

29E
JAARGANG

WOENSDAG 28 JUNI 1944

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. H. A. nan der Valk; F. de Vries;

M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris.

Abonnementsprijs nan het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,Prijsaststelling

No. 052. 13W 312″). Buitenland en koloniën / 23,— per

jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo nan elk kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden Qan het Ne-

derlandsch Economisch Instituut onwangen het blad gratis

en genieten een reductie op de nerdere publicaties. Adres-

wijzigingen op te genen aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-
park, Rotterdam (C.)..

Adnertenties noorpagina f 0,28 per min. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement nolgezs tarief.

INHOUD:

Blz.

Het dertiende jaarverslag van de ,,B.1.B.” door

Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart …………….340

Bevolkingscijfers van Nederland gedurende

1934-1943
door
Jhr. Mr. J. Schuurbeque Boeye .. 343

Aanteekeningen

De economische toestand in Denemarken …..
345

S t a t i s t i e k e n

De Nederlandsche Bank – Stand van ‘s Rijks kas
347

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Naarmate er meer bijzonderheden bekend zijn geworden
inzake de versterkte uitgifte van schatkistpapier, is de
marktprijs voor discontomateiaal eerder wat gemakke-
lijker geworden. Het aantrekken van de marktrente tot
dicht bij het niveau van de nieuwe agentstarieven was
immers deels toe te schrijven aan de verwachting, dat met de ruimere afgifte van papier de schaarschte aan disconto-
materiaal zou verdwijnen, hetgeen automatisch moest
leiden tot het verdwijnen van de negatieve margetusschen
markt- en agentsprijzen en het verkeeren daarvan – althans
voor alle andere termijnen dan jaarspapier – in een posi-
tieve marge. Nu blijkt, dat de extra-afgifte vrijwel geheel
is gereserveerd voor de geldmarktinstituteri (mitsgaders
kapitaalmarktinstellingen), terwijl de betrokken lichamen
dit papier niet mogen afstooten, is de basis voor de boven-
omschreven verwachting inzake de gelijkschakeling van
markt- en agentstarieven vervallen. Overigens zal men een
definitief oordeel nog even moeten opschorten.
Uit den johgsten weekstaat moet men opmaken, dat
de Schatkist voor het provenu van het onder vigueur
van de nieuwe reeIing geplaatste papier• inderdaad een
deel van de buitenlandsche wisselportefeuille van De Ne-
derlandsche Bank heeft overgenomen. 1-let andere alter-
natief immers zou zijn: stijging van het creditsaldo van
het Rijk. Dit laatste is niet gebeurd, integendeel, het
renteloos voorschot is ten deele opgenomen. Ook de uiterst
geringe stijging van den post ,,buitenlandsche wissels” met
rond
f8
millioen wijst trouwens in dezelfde richting.

De stemming op de
obiigatiemnarkt
bleef in de verslag-week vast. De 3 %
leeningen, die reeds de vorige week
nagenoeg het koerspeil van vôôr de recente inzinking
hadden bereikt, haalden dit niveau nu volledig. De ge-
staffelde leening liep op tot
101/16.
Alleen de
4
%Neder-
land
1940
1 was eerder wat luier gestemd. Voor het overige
waren alle staatsfondsen beter. Verscheidene gemeente-leeningen, die van stopkoers waren afgeraakt, hebben dat
peil weer bereikt:
De handel in certificaten van _Amerikaansche shares
was deze week voor het eerst na eenige jaren van nagenoeg
stilstand zeer omvangrijk. De oorzaak is een gewijzigde
houding van het deviezeninstituut met betrekking tot
het verstrekken van verkoopsvergunningen. Iedere houder
kan thans zulk een vergunning krijgen, mits de fondsen vôôr Juni
1941
waren aangekocht. Het gevolg van het
loskomende aanbod is een zeer gevoelige reactie geweest,
die voor enkele fondsen meer dan
30
%
effectief beliep.
Duidelijk is nu gebleken, dat het ontbreken van aanbod,
veeleer dan een omvangrijke vraag, de oorzaak van het
handhaven der stopkoersen was. Bij een steeds groeiend
deel van het beleggend publiek was de meening ontstaan,
dat het stopkoersniveau dusdanig hoog was, dat de huidige
verwachtingen tav. de na-oorlogsche monetaire verhou-
dingen te eenenmale uit het oog waren verloren.

340

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1944

HET DERTIENDE JAARVERSLAG VAN

DE B.LB.”.

Met groote vertraging is het dertiende verslag van de
Bank voor, Verrekening van Internationale Betalingen (B.I.B.) verschenen. Het door velen met ongeduld ver-
wachte rapport ligt thans in den vorm van een boekdeel
van 358 bladzijden (in de Duitsche uitgave, die wij hier
citeeren) ter tafel en niemand zal kunnen ontkennen,
dat de President der B.I.B., Thomas H. McKittrick, en
zijn economische adviseur, Dr. Per Jacobsson, weder
een zeer omvangrijk en verdienstelijk werk hebben ge-
leverd. Op ruimere schaal nog dan in vorige jaren is in
het verslag economisch-statistisch materiaal uit vrijwel
alle landen ter wereld bijeengebracht en van belang-
wekkende toelichting voorzien. In een tijd, waarin het
verbreken der internationale verbindingen het regelmatjg

kennisnemen van economische wereldoverzichten be-moeilijkt, doet het weldadig aan van uit Basel een zoo
belngwekkend en objectief gesteld overzicht van den
gang van zaken onder oogen te krijgen. Den samenstellers
van het verslag zij daarvoor alle hulde gebracht.

liet bedrijf der B.I.B.

Der traditie getrouw
1)
beginnen wij met enkele op-
merkingen over het bedrijf van de Bank zelve. De omvang
van de zaken der B.I.B. was reeds vöér den huidigen
oorlog ten achter gebleven bij de verwachtingen, die
velen daarvan aanvankelijk hadden gekqesterd. In den oorlog liep het bedrijf nog verder terug. Onderstaande cijfers, ontleend aan enkele jaarbalansen (het boekjaar
der B.I.B. loopt van 1 April tot 31 Maart), geven daarvan
een globaal overzicht.
Het bedrijf van de B.I.B. wordt bij voortduring geken-
merkt door groote liquiditeit. Ook uit een oogpunt van

1)
Het vorige verslag van de B.I.B. werd door ons besproken
in ,,E.-S.B.” van 16 December 1942.

0
4

soliditeit worden in het verslag geen klachten geuit over

de debiteuren der Bank. Maar aan haar eigenlijke doel,
de bevordering van de samenwerking tusschen de centrale
banken op basis vari den gouden standaard, kan de Bank
onder de huidige tijdsomstandigheden slechts in zeer
geringe mate ten goede komen. Teekenend is de mede-
deeling in het laatste verslag, dat de omzetten op de ver-
schillende rekeningen der Bank in het boekjaar 1942/’43
lechts ongeveer tweederden beliepen van die in het aaaraan voorafgaande jaar. Teekenend is het voorts,
dat de centrale banken bij het orgaan hunner samen-
werking slechts een miniem tegoed aanhouden. Volgens
de balans per ultimo Maart 1944 was het tegoed der
centrale banken op gewone rekening gedaald tot, het
luttele bedrag van Zw. frs. 8,31 millioen, terwijl de goud-
depôts niet meer beliepen dan Zw. frs. 29,55 millioen.
Dit contrasteert wel zeer sterk met de ruim 800 millioen,
die op de eerste balans onder dit hoofd voorkwamen, en
met het maximum van bijna 945 millioen, dat op 30 Juni
1931 werd bereikt.
Ook de zaken van de B.I.B. ten behoeve van de finan-
ciering van den internationalen handel bleven van zeer
beperkten omvang. 1-let is een schamele troost, wanneer
in het verslag wordt opgemerkt, dat ook door de, zij het
geringe, zaken van de huidige tijdsperiode de Bank in
aanraking met de gegadigden blijft en paraat is voor de
komende tijden. Eenige verwachting wordt in dit verband
gekoesterd van de reeds in het achtste jaarverslag ge-
noemde ,,reciprociteitscredieten”, die moeten dienen om
bij credietverleening tusschen verschillende circulatie-
banken het koersrisico uit te schakelen
2).

De winst kon in de gegeven omstandigheden niet groot
zijn. De reeds ten vorige jare door ons uitgesproken ver-
wachting, dat het dividend niet op 6 % te handhaven zou
zijn, werd verwezenlijkt. Na volledige uitputting van het

‘) Zie hierover ons artikel betreffende het achtste verslag der
B.I.B. in ,,E.-S.B.” van 18 Mei 1938, blz. 379.

TABEL 1.

Actipa (in 1.000 Zw. goud frs. en in procenten van het balanstotaal).

Herdiscontabel papier. Andere uitzettingen.
Goud, kas
en tegoed
Cailgelden. __________

Andere
Balans-
bij banken.
Handels- en
Schatkist-
to t 3 mn.
d

6
3

mn.
d
6 maanden
activa.
totaal.
Datum. bankaccept.
papier.
en langer.

1.000

1
1.000
,
1.000

1
1.000 1.000
o
‘0
1.000
1

,
o
1.000
1
1.000

1
1.000
Zw.frs.
zw.trs.
‘°
Zw.Îrs.
Zw.Irs.
J

0

Zw.frs.
Zw.frs. Zw.frs.
zw.rrs.
1
0

Zw. frs.

31.

III.
1931
7.239
0,4
186.281
9,8
471.424
24,8
138.103
7,3
850.694
44,7
12.7881
0,7′ 222:652111,7
11.967
0,6
1.901.149
31.

III.
1938 43.081 6,7
15.795
2,5
126.779
19,7
102.832
16,0
198.122
30,8
65.575110,2
1

90.686114,0
1.161
0,1
644.031
31.

III.
1939
.
62.358
10,3
32.728
5,4
142.177
23,4
74.740
12,3
159.072
26,2
63.897110,51
68.5
25
1
11
,
4

3.026
0,5
606.523

31.

III.
1940
65.384
13,9
16.258
3,5
93.511 19,9
68.412
14,6
17.371 3,7
,-.——–
206.639
1)
.–.—–
25,9
2.357
0,5
469.932

31.

III.
1941
81.081
16,4
16.168
3,3
111.630
22,5
29.622
6,0
21.538
4,3

233.443
1)
—-
47,0
2.346
0,5
495.828

31.

III.
1942
75.045
15,8 16.341
3,4
114.159
24,0
29.887
6,3
21.069
4,4
219.963
5
)
46,7
184
0,0
476.646

31.

III.
1943
103.i2
21,5
15.390
3,2
119.26224,7
27.976
5,8
20.929
4,3

195.897
1
)


40,5 123
0,0
483.383

31.

III.
1944
5
)
136.070
29,1
6.940
1,5
105.340
22,5
20.930
4,5
197.510
–.

42,3
480
0,1
467.270

1)
Waarvan Overheidspapier 84.809 en Spoorwegwissels, wissels van Postbedrijven, andere wissels en uitzettingen 121.830. ‘) Idem
resp. 75.753 en 157.690.
0)
Idem resp. 74.465 en 145.498. ‘) Idem resp. 75.073 en 120.818.
0)
Ontleend aan een persbericht.

Passioa (in 1.000 Zw. goud frs. en in procenten pan het balanstotaal).

Lang loopende deposito’s. Dad. opvr.b. gelden en deposito’s t. 6 m. Kapitaal
eservos.
Andere
(gestort).
Reparatie-
Duitsche
Fransche
Circ. banken
Idem v. rek.
Andere
passiva.
Datum.
annuïteiten.
regeering. regeering.
V.
eigen rek, van derden.
deposanten.

1.000
0/
1.000
0/
1.000
0/
1.000
0/
.1.000
0/
1,000
,,
1.000
0/
1.000

0/
1.000
0/
Zw.frs.
0

Zw.frs.
0

Zw.frs..
0

Zw,frs.
0

Zw.îrs.
0

Zw.Îrs.
0

Zw.frs.
9
Zw.frs.

0

Zw.frs.
0

31.
III.

1931
103.188
5,4
– –
154.874
8,2
77.437
4,1
68.880
3,6
811.807
1,2,7
653.175
34,4 14.021
0,7
17.786
0,9
31.
III.

1938
125.000
19,4
.23.184
3,6
153.126
23,8
76.563
11,9
29.547
4,5
188.810
2
)
29,4
3.308 0,5
2.192
0,4
42.301
6,5
31.
III.

1939 125.000
20,6 24.271
4,0
153.126
25,3
76.563
12,6
25.468
4,2
153.1801)
25,3 1.823
0,3
4.438
0,7
42.654
7,0 31.

III.

1940 125.000 26,6
25.093
5,3
153.050
32,6
76.625
16,3
– –
44.9421)
9,6
1.645
0,4
1.140
0,2
42.537
9,0
31.

III.

1941
125.000 25,2
25.529
5,2
152.606
30,8
76.303
15,4


79.432
1
)
13,7
1.679
0,3
1.181
0,2
44.098
8,9
31.

III.

1942
125.000
26,2
23.323
4,9
152.606
32,0
76.303
16,0
– –
46.3681)
9,7
1.267
0,3

4,566
1,0 42,026
8,8 31.

III.

1943
125.000 25,9
21.009
4,3
152.606
31,6
76.303
15,8


54.918
1
)
11,3
1.270
0,3
1.269
0,3
46.488
9,6

31.
III.

1944
125.000
26,8
19.610
4,2
152.606
32,7
76.300
16,3
– –
37.860
1
)
8,1
1.596
0,3
56.300
11,6

1) Inclusief gouddepôts van centrale banken.

28 Juni 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

341

restant der dividendreserve ad ruim 1,6 millioen, werd
tenslotte een bedrag van Zw. frs. 5,9 millioen aan aandeel-
houders uitgekeerd, uitkomende op 4,78 % ).
Alles tezamen genomen toonen de cijfers betreffende
het bedrijf der B.I.B. een toestand van stagnatie op
laag niveau.

Enkele monetaire problemen.

Veel belangrijker dan de beschouwingen, gewijd aan het
bedrijf der B.I.B., is het overzicht van de economische
en financieele problemen, dat men in het verslag aantreft.
Het is uiteraard niet mogelijk binnen het bestek van dit
artikel een overzicht te geven van alle onderwerpen, die
in het verslag worden behandeld. Wij doen er een keuze
uit en bepalen ons tot enkele monetaire en conjunctuur-
politieke vraagstukken.
Het probleem, dat in onze dagen op monetair gebied alle
andere overheerscht, is de enorme vermeerdering van de
hoeveelheid geld, die zich in vrijwel alle landen voordoet.
De mate van deze toeneming der geldquantiteit is in de
verschillende landen zeer ongelijk en de beheerschirig
van de inflatorische gevolgen, die daardoor in het leven
worden geroepen, is zulks eveneens. Naast landen, die
een fantastischeinflatie te zien geven, zooals bijv. Gîie

kenland, zijn er andere, die door strenge prijscontrôle en
binding van zwevende koopkracht de inflatie redelijk wel
in bedwang weten te houden, zooals bijv. Duitschland.
Maar overal kan men waarnemen, dat de hoeveelheid geld
sterk is toegenomen eb dat daar, waar de Overheid de
teugels van de monetaire ordening ook maar even laat
vieren, terstond inflatorische verschijnselen intreden.
Toeneming van de staatsuitgaven, verband houdende met
oorlogs- en defensiekosten, vormt de hoofdoorzaak van de werkelijke of dreigende inflatie. In een aantal landen
hebben ook het scheeftrekken van de betalingsbalans en
de credietverleening van de centrale bank tegen toenemen-
de vorderingen op het buitenland en onafgewikkelde clea-ringsaldi er het hunne toe bijgedragen om den geldomloop
te doen aanzwellen.
De structuur der geldvoorziening en de maatstaven,
waardoor deze wordt beheerscht, hebben zich daardoor
wel zeer ver verwijderd van datgene, wat vroeger als
normaal werd beschouwd. Zoo is met name de rol van
het goud, eertijds zoo belangrijk onder de werking van den
gouden standaard, thans een zeer ondergeschikte gewor-
den. Of dat in de toekomst zoo zal blijven, dient te worden
afgewacht. In het Amerikaansche valutaplan is aan het goud als regulateur van den wisselkoers een plaats van
beteekenis toegedacht. Maar, of deze internationale functie
van het goud, indien dit plan na het beëindigen van den
oorlog zou worden aanvaard en toegepast, weder zal uit-
groeien tot die van regulateur van den omvang der geld-
circulatie in alle aan het valutasysteem deelnemende
landen, dan wel beperkt zal blijven tot die van slechts bij
uitzondering in het internationale betalingsverkeer gebezigd
saldeeringsmiddel, is een vraag, die wij niet gaarne in
eerstbedoelden zin zouden beantwoorden. Het lijkt al
heel onwaarschijnlijk, dat de geldcirculatie in de toon-
aangevende landen na den oorlog afhankelijk zal worden
gesteld van de beschikking over een metaal, weiks ont-
beerlijkheid in de economische politiek van onze dagen
zoo duidelijk is gebleken.
In het verslag is_geen bespreking gewijd aan de aan-
hangige valutaplannen. Wel behelst het eenige beschou-
wingen over de goudproductie en de internationale goud-
bewegingen, die als symptoom van de ontwikkeling der
dingen niet zonder belang zijn.

Goudproductie en t’erdeeling.

Als gevolg van den oorlog is de goudproductie in een
aantal landen achteruitgegaan. Voor het eerst sinds 1931

‘)
Volgens een recent persbericht is het dividend over 1943/’44
wederom op een lager peil beland, t.w. 4
%.

toont het jaar 1942 – en hetzelfde geldt van het in het
verslag nog niet behandelde jaar 1943 – een daling van
de voortbrenging van dit edele metaal.

Van den omvang der goudproductie geeft tabel II een
overzicht:

TABEL 11.

Wereld-goudproductie.
– (Jaarlijksche ramingen in duizenden ounces fijn).

zoo

1
1
‘5

‘-‘


5

°
l-I

1929
10.412
2.056
1.928
426 707
1

2.427
19.192
672
1932 11.559
2.219
3.044
710
1.938
1

4.524
24.254
849
1939
12.822
4.621
5.095 1.636 4.500
110.872
38.987 1.365
1940
14.047
4.863
5.311
1.653
4.000
110.649
140.700′)
1.425
6941
14.386
4.780
5.328 1.458
3
110.032
140.000′)
1.400
1942
14.121 3.741
4.800
1.266
3
8.824
l36.500
1
)
1.280

‘) Zonder Philippijnen. ‘) Inclusief Rusland.
3)
Huidige dollars:
1 ounce = $ 35. ‘) Ten deele geschat.

Verschillende oorzaken hebben tot de vermindering der
goudproductie geleid. De matige achteruitgang in Zuid-
Afrika was in hoofdzaak toe te schrijven aan gebrekkigen
aanvoer van de voor de productie benoodigde materialen
en machines, aan gebrek aan arbeidskrachten en aan het
exploiteeren van minder rijke ertslagen. Daorentegen was
de achteruitgang in de Vereenigde Staten, Canada en
Australië een gevolg van het ingrijpen van de Overheid,
die het wenschelijk oordeelde om productiekrachten uit de
goudmijnen vrij te maken en deze te werk te stellen in
bedrijfstakken, die voor de oorlogsvoering meer urgent
zijn. Deze landen hadden in oorlogstijd meer behoefte
aan andere goederen dan aan een metaal, welks rol in
hoofdzaak hierin bestaat, dat het zijn onderaardsch ver-
blijf als delfstof in een snel tempo verwisselt tegen de
onderaardsche kluis van de één of andere circulatiebank.
Vooral uit. de regeeringsmaatregelen ter beperking der
goudproductie is het duidelijk geworden, hoezeer de positie
van het goud als regulateur van het geldwezen in den
huidigen oorlog heeft geleden. Anderzijds moet er echter

TABEL III.
Goudpoorraden ean centrale banken
1)

in millioenen $ (ad $
35
per ounce fijn).

05

05
.
05
.-.
5) 5,

+•

+.’
.
i8s
p

Groep 1
Zuid-Afrika
367 366

1
634
+268
Zwitserland
502 665
+

163 824
+159
Zweden
160
223
+

63
335
+112
België
734
734
0
735
4-

1
Totaal
(mcl.
anderelanden)
2.187
2.469
+

282
3.183
+714
Groep 2:
Argentinië
353
354
+

1
354
0
Britsch-Indiê
274 274
0
274
0
Frankrijk
2.000
2.000
0
2.000
0
Totaal
(mcl.
andere landen)
2.978
2.974

4
2.974
0
Groep 3:
Ver. Staten ‘)
21.995
22.737
+

742
22.736
– 11
Nederland
617 575

42
506
– 69
Ned.-Indi0
140
235
+

95
200 ‘)
– 35
)
Totaal (mcl.
andere landen)
22.889 23.694
+

805
1

23.560
-134
Algemeen ‘)
Totaal
29.000
30.000
+1.000
1
30.500
1

+500

‘) Alleen de gepubliceerde goudvoorraden; het is bekend, dat
verscheidene centrale banken, o.a. die van Argentinië, niet-gepubli-
ceerde goudvoorraden hebben. Groot-Brittannië is in de lijst niet
opgenomen, daar de goudvoorraad van de ,,Bank of England” aan
het Egalisatiefonds is overgedragen.
‘) Zonder het goud van het Egalisatiefonds: 48 millioen $ in
Dec. 1940, 25 millioen $ in Dec. 1941 en 7 mil)ioen $ in Dec. 1942.
3)
Geschat.
‘) Ten deele geschat; inclusief enkele landen, die in de lijst niet
zijn opgenomen, doch zonder Rusland.

342

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1944

op worden gewezen, dat thans, in tegenstelling tot den
vorigen oorlog (men denke aan de toenmalige Zweedsche
goucipolitiek), van weigering van invoer van goud in daar-
mee reeds rijkelijk voorziene neutrale landen geen sprake
is geweest.

Merkwaardig is ook de verdeeling van het goud over
de verschillende landen. De cijfers van tabel III geven
daarvan eenig denkbeeld (zie blz. 341)
Het meest opmerkeli)ke feit is wel de vermindering van
den monetairen goudvoorraad van de Ver. Staten. Dit
land nam van den véôr den vorigen oorlog op $ 14.854
millioen geschatten monetairen goudvoorraad in de wereld
niet meer dan $ 3.257 millioen of 221 % voor zijn rekening.
Deze voorraad wordt einde 1942 in totaal geschat op
$ 32.500 millioen
4),
waarvan de Ver. Staten verreweg
het grootste deel hebben, t.w. niet minder dan $ 22.728
millioen of rond 70 %. Er heerscht dus nog altijd een zeer
abnormaje verdeeling van het goud tusschen de verschil-lende landen. Maar het is toch wel teekenend, dat de toe-
neming van den goudvoorraad in de Ver. Staten heeft
plaats gemaakt voor vermindering.

Het is bekend, dat dezê vermindering samenhangt met
de werking der leen- en pachtverdragen en met de verhou-
ding tusschen de Ver. Staten en Zuid-Amerika. Ook de
omzetting van dollarsaldi in goud door Zweden en Zwitser-
land is van invloed geweest.

De volkomen eenzijdige opeenhooping van goud in één
enkel land zal in de toekomst slechts vermeden kunnen
worden, wanneer de oorzaken, die daartoe in het verleden
hebben geleid, worden uitgeschakeld. In het versïag van
de B.I.B. worden als voornaamste oorzaken van den een-
zijdigen goudstroom beschouwd de economische oneven-
wichtigheden en de politieke onrust in Europa, alsmede
de tariefpolitiek der Ver. Staten. Een moeilijke
vraag
is
het, of ook de in de Ver. Staten gevoerde geldpolitiek, met
name de sterilisatie van goud, welke daar te lande een
tijdlang is toegepast, den goudstroQm naar dat land heeft
bevorderd. 1

Jet verslag hecht aan dezen laatsten factor
blijkbaar geen overwegende beteekenis. Het wil ons in-
tusschen voorkomen, dat een minder overhaaste stabili-
satie van den dollar op verlaagd goudpeil, naast een meer
liberale handelspolitiek en een gezondere credietverleening
aan het buitenland, wel degelijk had kunnen bijdragen
tot een betere verdeeling van het standaardmetaal over
de verschillende landen.

Wel kan men echter toegeven, dat een bevredigende
regeling van het geldwezen op zichzelf niet voldoende zou
zijn geweest om alle storingen te vermijden en dat men ook
in de periode van wederopbouw na dezen oorlog terdege
in het oog zal moeten houden, dat monetaire regelingen
als zoodanig bitter weinig zullen helpen, wanneer de grond-
slagen van het ecoomisch leven onevenwichtigheden
blijven vertoonen. Te zeer is dit na den vorigen wereld-
oorlog uit het oog verloren en al te vast is er ôp vertrouwd,
dat terugkeer tot den gouden standaard en tot een stelsel
van vaste wisselkoersen op zichzelf voldoende zou zijn
om het economisch leven in binnen- en buitenland be-vredigend te doen verloopen. Het zal zeker noodig zijn
om na afloop van den huidigen oorlog valutazwakke landen
aan een behoorlijke reserve van buitenlandsche betaal-
middelen te helpen, teneinde de moeilijke overgangsperiode
te overbruggen. Doch daarna blijft toch een taak van meer
duurzamen aard te vervullen, t.w. het totstandbrengen
van een systeem van stabiele geldeenheden met véldoende
credietmogelijkheden voor den binnenlandschen en den
internationalen handel op basis van een goede verhouding
tusschen opbrengst en kosten in het bedrijfsleven der
bnderscheiden landen. Met betrekking tot deze taak merkt
de President van de B.I.B. aan het slot van zijn beschou-
vingen over het goud het volgende op:

‘) Deze elders in het verslag voorkomende schatting omvat
blijkbaar ook de niet-gepubliceerde voorraden van Regeeringen en
egalisatiefondsen.

,,Bei der Erfüllung dieser Aufgabe sollte man sich ebenso wie in
der frühercn Wiederaufbauperiode daran crinnern, dass, wie die
Erfolgc und Misserfolge zwischen den beiden Kriegen gelehrt haben,
auch die grôssten finanziellen Hilfen kein reibungsios arbeitendes
W5hrungs- und Kreditsystein, sei es auf Gold basiert oder nicht,
zustande bringen können,, wenn dic t i e f cr1 i e gen d en
wirtschaftlichen Tatsachen nicht sorgfttltig be-
achtet werden. Abgesehen von den Einfidssen reiner Wander-
kapitalbewegungen solite sowobl ein einseitiger Goidstrom wie
cme abnorine Anhitufung von Schulden oder Guthaben in der
Zahlungsbilanz eines Landes als Zeichen eines Mangels an Gleich-
gewicht angesehen werden, der behoben werden, muss, und es ist
cme der wichtigeren Aufgaben der Wtthrungsreserven, den zeit-
lichen Spielraum fiir die erforderliche Angleichung zu gewShren.
Es gibt mehrere Wege, auf denen die Zentralbanken – entwedcr
unmittelbar oder mit Hilfe eines internationalen Instituts –
cinander durch Kredite zut Erg5nzung der vorhandenen Mittel
unterstützen könOen. Im Systein des Vithrungswesens stehen die
geld- und kreditpolitischen Aufgaben in engein Zusammenhang,
und es wSre wahrhaf t kurzsichtig, wenn man die in ihm enthal tenen
Kreditkrttfte nich.t benutzen wollte, uin einige der dem Warenstrorn
entgegenstehenden Ilindernisse aus dein
Sïege
zu rkumen und
zugleich den Anstoss zu einer Wirtschaftsbelebung zu geben. Die
Anregung allemn genügt aber nicht; die Grundbedingungen müssen
so beschaffen sein, dass sie frele Bahn lassen fOr cme in sich gefestigte
Tëtigkeit in Handel und Gewerbe, die besser als in der Vergangen-
helt den harten Schlttgen standzuhalten vermag, denen das Wirt-
schaftsleben von Zeit zu Zeit ausgesetzt ist.” (blz.
142).

Bankbd feiten en giraal geld.

Van meer beteekenis dan de prodoctie en de internatio-
nale verdeeling van het goud is momenteel de gang van
zaken met betrekking tot bankpapier en giraal geld. Ook
daarover behelst het verslag belangwekkende gegevens.
Wij laten hier eerst enkele indexcijfers betreffende den
biljettenomloop in verschillende landen volgen:

TABEL IV.
Indexcijfers der bil jettencirculatie
1).

(Januari—Juni
1939
=
100).

Einde van het jaar
Einde
Land
Juni
1939
1940
1941
1942
1943

127 207 657
4.118
5.383
1)
118 216 436
924
1.059
Bulgarije
…………
148 228
471
662
184
253
.
334
439 415
Italië

……………
128
164
255 380 450
129
182
247 367
421 199
253
362
361
118
461
230
342
370 127 185 226
321
364
Australië
…………
135
156
205
321
383
130
172
258
314
327

Griekenland

………

122 169
223 313
334 ‘)

IJsland

………….

127 158 219 307 337

Finland

………….

163

.

205 256 306 306

Egypte

………….

147
174
237
295 322

Turkije

………….139
H ongarije

………..
Frankrijk

………..

Nederland
112
150
205
294
.
352
121

.

138 213 260 269

Roemenië

…………
Canada

………..
België

……………

Denemarken
139 172
195
228
245

Japan

……………
Duitschiand

………

111
127
163
225
254

Portugal

………..

III
130
161
213
246
Ver.

Staten

………

139
145
166
197
193
Zuid-Afrika

………
Zweden

………….
Gr.-Brittannië
112
126
154
189
194
119
132
136 153
154
Zwitserland

………
Argentinië
102
109
124 444
148

‘) Alleen de biljcttencirculatie der centrale banken, behalve met
betrekking tot de Ver. Staten, voor welk land de totale geldomloop
werd genomen.
‘) Maart 1943; in September 1943 beliep de index 17.172
t
) Mei’i1943.

Afgezien van slechts enkele landen, waarin, meestal als
gevolg van bijzondere maatregelen (zoo bijv. in Nederland
in 1943), een tijdelijke teruggang in de stijgjjig der biljettén-
circulatie is ingetreden, blijven de cijfers zich in opgaande
richting bewegen.
Opmerkelijk is, gelijk wij ook in onze bespreking van
het vorige jaarverslag der B.I.B. tot uitdrukking brachten,
dat de stijging van het bankpapier in de meeste landen
aanzienlijk grooter is dan die van het giraalgeld. Dit
blijkt o.a. uit de toeneming van de creditsaldi, die bij de
particuliere banken worden’taangehouden. Met betrekking
tot enkele landen doen wij daaromtrent eenige cijfers
volgen (zie blz. 343)

Oorzaken uan de stijging bij het bankpapier.

Verschillende oorzaken worden in het verslag vermeld ter verklaring van de sterke stijging van het bankpapie.r.
Deze worden onder vier hoofden ondergebracht:

28 Juni 1944

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

343

TABEL V.
Indexeijfers van credit gelden de,’ particuliere banken.

Einde
Engeland Duitschland
Ver. Staten Nederland
des
II clearing-
6 groote
,,mernber-
4 groote jaars
banken
banken
bariks”
banken

1939

.
100 100
100
100
1940

. .
.

115
139 115
131
1941

. .
132
178 128 163
1942

. .
149
212
168
169

stijging van de loonsom der in grooteren getale dan
vroeger te werk gestelde arbeiders en van het inkomen
der van gunstige prijzen profiteerende landbouwers, welke
beide groepen zich in belangrijke mate van bankpapier
bedienen;

oppotting van bankpapier doÔr die kringen der be-
volking, die thans meer dan gewoon verdienen en die
geen bankrelatie onderhouden (dat zijn in vele landen al
weder in hoofdzaak de arbeiders en de boeren);
e. vergrooting van kasvoorraden hij de banken, die
als gevolg van stijging harer creditgelden meer kas moeten
aanhouden, veelal ook in den vorm van bankpapier;
d. diverse oorzaken, zooals het aanhouden van kas
ten behoeve van aankoopen op de zwarte markt, de
ontduiking van belastingen en deviezenvoorschriften,
e.d.m. Voorts wordt onder dit hoofd vermeld de uitbreiding
van het gebied, waarbinnen den bepaald soort van bank-
papier geldigheid bezit, een factor, die bijv. met betrek-
king tot,Duitschland, klongarije en Bulgarije in 1941 (niet
echter in 1942) van beteekenis is geweest.
rrenslotte
hebben
ook de oorlogshandelingen niet zelden rechtstreeks invloed
op den omvang der behoefte aan bankpapier; zoo heeft
bijv. het bombardeeren van steden in Dujtschland en
Engeland en de daarmee gepaard gaande vernietiging of
beschadiging van bankgebouwen tot gevolg, dat het
publiek zijn kasvoorraad thuis vergroot en minder op bankrekening aanhoudt; evacuatiemaatreelen hebben
uiteraard een dergelijk gevolg.

Naast de hierboven terecht door den President der
B.I.B. gesignaleerde oorzaken der gestegen behoefte aan
bankpapier, maakt deze in het verslag ook nog een omer-
king, waarbij een vraagteeken dient te worden geplaatst.
Bij de behandeling van den hierboven sub a vermelden factor
schrijft de President: ,,Auszerdem bedingen die als .Folge
verteuerter Einfuliren, höherer Transportko8ten und an-

derer Ursachen gestiegenen Lebenshaltungskosten einen
gröszeren Zahiungsmittelbedarf”.
Ziedaar een stelling, die ook in den vorigen oorlog veel
verkondigd is en die voor de practische geldpolitiek enorme
gevaren met zich brengt. De tijging van de prijzen van
goederen en diensten heeft in het algemeen twee oorzaken:
schaarschte en toenemende geldcreatie. Wanneer goederen
en diensten uit hoofde van schaarschte in prijs stijgen, zoo
mag dit nimmer eeQ grond zijn voor verruiming van de
geldcreatie; de prijsstijging, die zich hier voordoet, wijst immers geenszins op een toegenomen behoefte aan geld, doch op een verschuiving in de verhouding van vraag en
aanbod der goederen en diensten. Flecht men waarde aan een
rationeele prijsvorming, die de reëele verhoudingen duide-
lijk tot uitdrukking brengt, zoo zal de natuurlijke gang
van zaken deze zijn, dat met het bij intreding der schaarsch-
te aanwezige geldquantum minder goederen tot hoogeren
prijs per eenheid worden verhandeld. Deze hoogere prijzen
aan te grijpen als motief voor vergrooting der geldcreatie
beteekent niet anders dan het betreden van den weg naar
een ongebreidelde inflatie, zooals men die dan ook in en na
den vorigen oorlog in een aantal landen kon waarnemen.
En nu weten wij wel, dat het aanbevelen van zulk een politiek allerminst de bedoeling van den President der
B.I.B. kan zijn geweest; maar als men in de praktijk voet
zou geven aan den onjuisten gedachtengang, die in boven-
staand citaat tot uitdrukking komt, dan zou inderdaad
het hek van den dam zijn en zouden, véôr men het recht
besefte, de grootste ongelukken op monetair gebied in-

treden. Met kracht moet dan ook tegen elke ontwikkeling
der denkbeeldeii in deze foutieve richting verzet worden
aangeteekend. Op enkele andere problemen, die in ver-
band met de gestegen geldcirculatie in het verslag der
B. T. B. Ntorden behandeld, hopen wij in het volgende
nummer van dit bla’d nader in te gaan.
G.M.V.S.

BEVOLKINGSCIJFERS VAN NEDERLAND

GEDURENDE 1934-1943.

Algemeen.

Met het jaar 1943 is voor ons land een periode van tien
jaren afgesloten, welke op demografisch gebied hier en
daar zeer belangrijke en sterk afwisselende cijfers te zien
heeft gegeven. Splitst men dit tijdvak in twee perioden,
elk van vijf jaren, dan blijkt, dat de jaren 1934-’38 hier
en daar nog sterk onder den invloed van de nawerking van de groote economische depressie hebben gestaan,
terwijl – en dit behoeft eigeilijk niet nog eens extra
naar voren te worden gebracht – die van 1939-’43 worden
beheerscht door de oorlogsomstandigheden en de gevolgen
ilaarvan.

De economische depressie, welke einde 1929 haar
intrede over de wereld deed, liet zich niet dadelijk op alle
gebied in gelijke mate gevoelen, en omgekeerd, toen er weer een verbetering in de conjunctuur merkbaar werd,
brak deze zich niet overal en op dezelfde wijze baan.
De bodem werd hier te lande ongeveer in 1935 en 1936
bereikt, terwijl in den loop van 1937 symptomen van een
herleefde activiteit hier en daar merkbaar werden. Dit
gebeuren heeft ook op de bevolkingscijfers een belangrijken
invloed uitgeoefend.
1-let
huwelijkscijfer.,
dat in 1930 nog 8,0 per mi]le
noteerde, bereikte in 1932 met een gemiddelde van 6,9
p. m. zijn laagste punt. Voor het geboortecijfer viel een
dergelijke inzinking eerst later en wel in 1937, toen voor
de eerste – en tof nu toe eenigste – maal met 19,8 p. m.
een gemiddelde voor geheel Nederland lager dan 20,0 p. m.
berekend werd
1).
T-Jet sterftecijfer, dat een eigen weg
pleegt te gaan, was in 1938voor ons land het gunstigst.
Over de tien jaren, gelgen tusschen 1934 en 1943,
geven de verschillende cijfers het volgende beeld.

Per 1.000 der gemiddelde be’olking

Jaar JFluweliiken

Levend geborenen
Sterf-
gevallen
To taal
Eerst- Later-
geboren geboren

1934
7,3 20,7
5,6
15.1
8,4
1935
7,2
20,2
5,7
14,5
8,7
1936
7,5
20,2
5,8
14,4
8,7
1937
7,7
99,8
5,7
14,1
8,8
1938
7,7
20,5
6,1
14,4
8,5
1939.
9,2
20,6
6,1
14,5
8,7
1940
7,6
20,8
6,5
14,3
9,9
1941
7,3
20,3
6,4 13,9
10,0 1942
9,7
21,0
6,3
14,7
9,5 1043
1
)
7,2
23,0
1,2
15,8
10,1

‘) Voorloopige cijfers.

Na het dieptepunt in 1932 blijft het huwelijkscijfer tot
en met het jaar 1938 vrij rustig en geleidelijk stijgen,
maar nadien komt het heftig in beweging. Opvallend
zijn daarbij de jaren 1939 en 1942, waarvan het laatste
de zoo hooge huwelijksfrequentie van de jaren 1920 en 1921 (resp. 9,6 en 9,2 p. m.) nog overtreft. In 1939 komt het hooge huwelijkscijfer voor een niet
onbelangrijk deel voor rekening van de najaarsmaanden, toen de Nederlandsche land- en zeemacht gemobiliseerd
was en aan gehuwde gemobiliseerden ruime kostwinners-
vergoedingen werden uitbetaald, hetwelk veel toen nog
aanstaande echtgenooten er toe bracht den datum van
hun huwelijk te vervroegen: Aangepomen kan worden,

‘)
,,Economisch-Statistische Berichten”, 1962, nos. 1401 en 1402.

344

ECONOMISCH-STKÇISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1944

dat toen tal van huwelijken tot stand zijn gekomen,
welke anders allicht later gesloten zouden zijn, zoodat
het niet behoeft te verwonderen, dat alleen reeds uit dien
hoofde het jaar 1940 een lager huwelijkscijfer te zien
heeft gegeven. Inmiddels was Nederland in %en oorlog
betrokken en alle maandgemiddelden’ na Mei 1940 wijzen
duidelijk op een sterk gedaalde frequentie in de trouw-
kamers van de stadhuizen. Het jaar 1941 gaf een verdere
inzinking. Maar daarna ziet men het zeer merkwaardige
verschijnsel, dat, niettegenstaande de tijden moeilijker
werden, in 1942 de huwelijksfrequen’tie zeer hoog geworden
is. Het jaar 1943 geeft echter een begrijpelijke, maar

tevens gevoelige reactie hierop.

Verschillende verklaringen voor deze ongewone hu-
welijksdrukte in 1942 zijn aanwezig.
In de eerste plaats moet hier verband worden gelegd
met de tewerkstelling van kmannelijke arbeidskrachten
elders, waarbij aan gehuwden een gunstiger verlofregeling
dan aan ongehuwden en een kostwinnersvergoeding
voor de achtergelaten betrekkingen werd toegekend.
Verder kende Nederland toen vrijwel geen werkloos-
heid meer, zoodt men ook na het huwelijk zeker van
een inkomen was. Veelvuldig waren voorts de ge-
vallen, waarin man en vrouw in één of anderen vorm
betaalden arbeid verrichtten; wat dubbel voordeel mede-
bracht. Dan waren de kosten van inrichting van een woning in sommige gevallen beperkt, omdat bij het
nijpend tekort aan woningen een eigen woning voor veel
jonge echtparen doorgaans niet bechikbaar was. Ook
meubelen waren niet dan zeer moeilijk te krijgen. Zoo
bleven veel jonggehuwden bij de ouders inwonen of trok
men op gemeubileerde of gestoffeerde kamers. Moge-
lijk kan op den duur van deze omstandigheden toch
een invloed ten nadeele van het geboortecijfer uitgaan.
In tegenstelling met hetgeen men in andere West-Euro-
peesche landen na afloop van den oorlog 1914-’18 zag
geschieden, is toen hier te lande geen scherpe daling
van het geboortecijfer gevolgd. Het zal de vraag zijn, of
dit verschijnsel zich een tweede maal in ons land zal

herhalen.

Opvallend in de cijfers van de laatste, jaren is, dat,
wanneer men de huwende mannen en vrouwen naar hun
leeftijd indeelt, de huwelijksfrequentie onder de jongeren
neiging vertoont om vrij sterk te stijgen, terwijl deze op
de leeftijden boven het 25ste jaar blijkt af te nemen.
Hiervan is gevolg geweest een daling van den gemid-
delden leeftijd der huwenden.
Verder hebben de hooge huwelijkscijfers in de najaars-maanden van 1939 en 1942 er toe geleid, dat – gemiddeld
– het zwaartepunt van de huwelijksfrequentie zich in de
afgeloopen vijf jaren heeft verplaatst van de eerste helft
van het jaar naar de tweede helft.

Een geheel anderen weg volgde het
geboortecijfer,

dat, na een inzinking in 1937 tot 19,8 p. m., gedurende
de daarop volgende jaren bleef schommelen tusschen
20,0 en 21,0 p. m., zich in 142 verhief tot een gemiddelde
van 21,0 p. m., waarna het in 1943 nog verder steeg.
Hoewel het zeer zeker tot tevredenheid mag stemmen,
dat in tijden als deze de nataliteit niet daalt en daaruit
toch weer een zeker vertrouwen in de toekomst blijkt,
toch staat daartegenover, dat het peil van dit cijfer niet
overeenkomt met de kort te voren zoo sterk gestegen huwelijksfrequentie. Gaat men nl. terug naar de jaren
direct na den vorigen wereldoorlog, toen het huwelijkscijfer
in 1919 en de volgende jaren gestegen was van 8,6 tot
9,6 en 9,2 p. m., dan ziet men, dat het algemeen geboorte-
cijfer reageerde met een stijging van 24,2 p. m. in 1919
1

tot 28,4 ei 27,4 p. m. in de beide daarop volgende jaren.
Het geboortecijfer van de voor het eerst uit een huwelijk
geboren kinderen bedroeg in 1920 en 1921 resp. 7,1 en
7,2 p. m., terwijl de nataliteit van de later uit een huwelijk
geboren kinderen, welke toen veel hooger was dan thans,
berekend werd op 21,3 en 20,2 p. m.

Na de zoo hooge huwelijksfrequentie in 1939 is dit

anders verloopen, terwijl hetzelfde ook met betrekking
tot 1942 kan worden gezegd. In de eerstè plaats was het
algemeen geboortecijfer in 1940 slechts een fractie hooger

dan dat van het jaar voordien. Voorts vertoonde, ver-
geleken met 1939, de nataliteit. van de eerstgeboren
kinderen in 1940 slechts een weinig belangrijke stijging.
Blijkbaar besloot men gedurende de laatste jaren eerder
en gemakkelijker tot het aangaan van een huwelijk, maar
nam men ten opzichte van de daaruit voortvloeiende
consequenties een meer gereserveerde houding aan dan
vroeger. Detailcijfers, welke te dien aanzien verdere’
conclusies mogelijk zouden maken, ontbreken echter.
Alleen kan men dit zeggen, dat uit cijfers, loopend over
de periode 1937 tot en met 1940, blijkt, dat in dit tijdvak

47 % van alle eerstgeborenen binnen één jaar na het
sluiten van het huwelijk ter werelds kwam.
Opvallend is, dat verder gedurende de jaren 1942 en
1943 het aantal later uit een huwelijk geboren kinderen
(dus tweede, dei’de en volgende kinderen), dat feitelijk

sedert jaar en dag achteruitliep, wat dan ook de daling
van het algemeen geboortecijfer sterk in de hand heeft ge-
werkt, vooral in de laatste tijden een niet onbeteekenende
stijging achter den rug heeft. Is dit een verschijnsel van
slechts voorbijgaanden aard of
zal
dit blijvende betee-

kenis hebben? Eerst in latere jaren zal men gelegenheid
hebben op deze vragen een meer positief antwoord te
geven. Men beweegt zich hier op het terrein der vaagheden
en voorspellingen te dezen behooren tot de onnogelijk-

heden.
De verplaatsing van het zwaartepunt van de huwelijks-
frequentiè naar de laatste helft van het jaar in de periode
1939—’43 heeft op het algemeen geboortecijfer slechts

in zooverre invloed gehad, dat het aandeel van de kin-
deren, die gedurende de eerste helft van het jaar werden
geboren, afnam, maar niet in die mate, dat daardoor het
evenwicht ‘verstoord werd. M. a. w. gedurende de eerste
helft van het jaar werden gemiddeld gedurende de periode
1939-’43 toch nog steeds meer kinderen geboren dan in
de tweede helft daarvan, zij het, dat de verhouding minder
gunstig werd. Anders was dit echter bij de eerstgeboren
kinderen, bij welke groep in 1934-’38 gemiddeld 51,4 %
in het eerste halfjaar ter wereld kwam, welk aandeel in de
daarop volgende periode van vijf jaren tot gemiddeld

49,5 % inzakte.
Een ander typisch verschijnsel gedurende de laatste
jaren was een sterke stijging van de jongensoverschotten.
1-let is de vraag, of men hier te maken heeft met een
tijdelijk verschijnsel onder invloed van buitengewone
omstandigheden, van het vroeger huwen der ouders of
van het in sterkere mate naar voren treden van bepaalde
leeftijdsgroepQn dan vroeger het geval was.

Het
sterfiecijfer,
dat véÔr den oorlog op een wel zeer
gunstig niveau was aangeland, is thans onmiskenbaar
hooger dan vroeger. Op een gemiddelde van 8,6 p. m.
gedurende de jaren 1934-’38, volgt voor het laatste
vijftal van jaren een moyenne van 9,6 p. m. In 1940 is
de tijging het gevolg van de zeer hooge sterfte tijdens
het abnormale koude voorjaar en de sterfte gedurende
de oorlogsdagen, terwijl ook in 1941 zeer veel slacht-
offers op rekening van het zeer koude winter- en voorjaars-
tijdvak kwamen. In het algemeen kan men zeggen, dat,
al zijn er plaatselijk en gewestelijk natuurlijk weer af-
wijkingen, de sterfte gedurende de wintermaanden in de
periode 1939-’43 belangrijk hooger is geweest dan in
1934-’38.

De cijfers per pro n’incie gerangschikt.

Samenvatting van de verschillende provinciale cijfers
over beide tijdvakken, leidt tot de volgende opstelling.
Wanneer men de gemiddelden over beide perioden
met elkander vergelijkt, ziet men, behoudens enkele
uitzonderingen, dat de huwelijks-, geboorte- en sterfte-

28 Juni 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

345

Per 1.000 der gemiddelde beQolking.

Provincie
Huwelij ken
Levendgeborenen
Eerstgeborenen
Latergeborenen
S terftegevallen

1934-’38
1939-43
1934-’38
1939-’43 1934-’38 1939-’43
1934-’38
1939-’43
1934-’38
1939-’43

Groningen
7,8
8,2
19,1
19,7
6,2
6,6
12,9
13,1
8,7
9,5
Friesland
7,3 7,3
20,7
21,9
5,0
6,2
14,8
15,7
9,7
10,4
Drenthe
……..
7,3
8,1
23,1
23,1
5,8 6,6
17,3
16,5
8,6
9,8
Overijssel
7,1
7,6
21,0 22,0
5,8 6,5
15,2
15,5
8,6
9,1
Gelderland

..

7,2 7,8
21,1
21,9
(
5,7
6,3
15,4
15,6 9,2
10,2
Utrecht
7,2
8,2
19,9
21,3
5,9 6,7
14,0
14,6
9,0
10,0
Noord-Holland
.
8,0
9,1
17,3 18,6
5,8 6,8
11,5 11,8
8,6
9,9
Zuid-Holland
….
8,0 8,9
17,6
19,0
5,7 6,6
11,9 12,4 8,2
9,3
Zeeland
7,4
7,1
17,6 18,8
5,4 5,9
12,2
12,9
9,3
10,3
Noord-Brabant
6,1

..

7,1
25,9
26,1
5,6
6,2
20,3

.
19,9
8,9 9,3
Limburg
6,7
7,6
24,6 24,9
5,7
6,5
18,9 18,4
8,5
9,2

Het Rijk
7,5
8,2

1
20,3
.21,1

1.
5,8 6,5
14,5 14,6
1

8,6 9,6

cijfers in de jaren 1939-’43 algemeen hooger zijn dan die,
welke in de jaren 1934-’38 als uitkomst verkregen werden.
Van een teruggang der cijfers is bijna nergens sprake.
Ditzelfde ziet men ook, wanneer men de getallen groepeert
naar de versdhillende gemeenteklassen. Dan traltlmen in
de grootste gemeenten – die met meer dan 100.000
inwoners – de hoogste huwelijkscijfers, daarentegen
tevens de laagste geboortecijfers, terwijl omgekeerd de
kleinere gemeenten – met minder dan 20.000 inwoners –
zich onderscheiden door een lage huwelijksfrequentie
en een hooge – relatief gesproken dan – nataliteit. Onderscheidt men nu de geboorter, naarmate deze
eerst- of latergeborenen betreffen, dan vindt men voor
de eerste rubriek de hoogste cijfers in de gemeenten met
meer dan 20.000 inwoners, terwijl aan den anderen kant
de nataliteit van de later uit een huwelijk geboren kin-
deren weer het laagst is.
Ook de sterfte in de gemeenten met meer dan 20.000
inwoners is in het algemeen gunstiger dan in de groepen
met een lager inwonertal. Gedurende de jaren 1939-’43
maakten de gemeenten met meer dan 100.000 zielen met
een gemiddelde van 9,7 echter een uitzondering op dezen
regel.

In het algemeen gesproken is 1943 een zeer belangrijk
jaar geweest. Het gaf een – hier en daar zeer scherpe –
reactie op de zoo groote trouwlustigheid, welke in 1942
werd waargenomen, terwijl het geboortecijfer over de
geheele lijn is gestegen. Dit laatste is een gevolg van
een grootere nataliteit, zoowel hij de als eerste uit
een huwelijk geboren kinderen als bij de latergeboren
kinderen. 1-let sterftecijfer vertoonde overal – behalve
echter in Zeeland – een stijging, welke het sterkst tot
uitdrukking kwam in Drenthe, nl. van 8,1 p. m. in 1942
tot 10,2 in 1943.

Komend tot de verschillende gewestelijke cijfers, zooals
die hierboven zijn weergegeven, blijkt, dat in beide pe-
rioden de hoogste huwelijkscijfers gevonden worden in Noord- en Zuid-Holland en in Groningen, terwijl gedu-
rende 1939-’43 ook Utrecht zich bij dit gezelschap voegt.
Daarentegen zijn in Noord-Holland, Zuid-Holland en
Zeeland – in het laatste gewest echter onder geheel
Gndere invloeden – de geboortecijfers de laagste’ van
Nederland. Is in beide eerste gevallen de invloed van de
groote centra, welke daar bestaan, van overwegende
beteekenis, in Zeeland ligt daarentegen de nadruk op de
sti’uctuur van de plattelandsbevolking. Is het geboorte-
cijfer voor de eerstgeboren kinderen in Noord- en Zuid-
Holland hoog en dat van de later uit een huwelijk geboren
kinderen laag, in Zeeland wijzen beide groepen. lage
gemiddelden uit. De laagste huwelijkscijfers, gecombineerd
met de hoogste geboortecijfers, treft men aan in de beide
Zuidelijke provincies van ons land, waar het gemiddelde
van de eei’stgeborenen, in verhouding tot de provinciale
bevolking, als regel laag, dat der latergeborenen daaren-
tegen hoog pleegt te zijn. Dat het huwelijkscijfer in Noord-
Brabant en Limburg laag is, valt voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het groot aantal ongehuwden in deze provincies, nI. geestelijken, zoowel mannen als vrouwen,

in de kloosters, enz., en jeugdige personen in pensionaten
en dergelijke instellingen.
De sterftecijfers spreken voor zichzelf. Deze waren
gemiddeld het hoogst in Friesland, Gelderland, Utrecht
en Zeeland, terwijl zij gunstig te noemen waren in
Overijssel, Drenthe, Nooid-Hol1and en Limburg.
Wat, met betrekking tot den invloed van den stroom
van huwelijken in 1942 op de nâtaliteit, is opgemerkt ten
aanzien van het rijkseijfer, geldt in het meerendeel der
gevallen ook voor de provincies. Behalve in Limburg, is
overal elders in 1943 het geboortecijfer der eerstgeborenen
gestegen – in Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland
in sterke mate -; daarnaast blijkt ook van een stijging van het aantal latergeborenen, welke meer voor Gro-
.ningen, Overijssel en Noord-Holland van belang was,
maar niet zoo’n algemeen karakter droeg.
Licht men nu uit de algemeene cijfers de gegevens
betreffende de verschillende economisch-geografische ge-
bieden van ons land – de berekeningen kunnen echter
niet verder gaan dan over 1942, omdat over 1943 nog
geen cijfers bekend zijn -, dan blijken, wat de huwelijks-
frequentie aangaat, de cijfers over 1942 niet alleen al-
gemeen hooger te zijn dati die van 1939, maar ook, dat de
hooge gemiddelden zich over een breeder terrein van
ons land bewegen dan in 1939 het geval was. Behalve
de reeds genoemde grootste gemeenten van ons land,
waarvan enkele afzonderlijke economisch-geografische
eenheden vormen, onderscheidden zich in 1942 door zeer
hooge huwelijkscijfers Twenthe (10,2 p. m.), de Zuide-
lijke Veluwe (10,3 p. m.), de stad Utrecht met omlig-
gende gemeenten (voornamelijk Zuilen) 11,5 p. m.;
Den Haag en omgeving 1.1,6 p. m.) en de Mijnstreek
(10,9 p. m.); in het algemeen dus – en ook, voorzoover
hier niet genoemd – groote centra en gebieden met sterk
industrieelen inslag.
Laag bleven çlaarentegen in 1942 de meeste gebieden
van Noord-Brabant, waarbij het Oostelijk gedeelte van
dit gewest (6,0 p. m.), het Kempenland (6,1 p. m.) en de
Peelgebieden (5,8 p. m.) het laagterecoi’d houden, terwijl
ook typische landbouwgebieden, zooals Westelijk Noof’d-
Brabant (6,9 p. m.), de Zuid-Hollandsche eilanden (7,4
p. m.), het weidegebied van Zuid-Holland (7,9 p. m.)
en de Friesche bouwstreek (7,6 p. m.) weinig van de
groote willigte op de huwelijksmarkt bemerkten.
In hoeverre de geboortecijfers op één en ander reageer-
den, valt eerst later vast te stellen.
Jhr. Mr. J. SCHUURBEQUE BOEY.

AANTEEKENINGEN

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN DENEMARKEN’)

In deze aanteekening willen wij een kort overzicht van
den economischen toestand in Denemarken geven. De
belangrijkste factoren, die voor dezen toestand bepalend
zijn, zijn de situatie in den landbouw en die in de industrie.
Wij beginnen met enkele korte opmerkingen over den
toestand in den landbouw.

346

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1944

De Landbouw
2)

In. 1943 was de oogst in Denemarken opmerkelijk goed.
Flierdoor onderging de voedingsstandaard, die toch al
relatief gunstig was, in de laatste maanden eenige ver-
betering. Ook de aanmerkelijke stijging van het zichtbare exportoverschot gedurende het winterhalfjaar werd groo-
tendeels door dezen goeden oogst veroorzaakt, hoewel
ook de importcijfers daalden. Vooral de productie van varkensvieesch, die tweemaal zoo hoog was als in den
winter van 1942-’43, was voor deze ontwikkeling van

belang.
De varkensstapel neemt echter sinds November 1943,
töen een totaal van 2,45 millioen varkens bereikt werd, opnieuw langzaam af; zij bedroeg in Maart jl. nog 2,29
millioen stuks. Ter vergelijking zij nog medegedeeld,
dat de varkensstapel in Juli 1939 3,13 millioen stuks
telde, terwijl in 1942 het laagste cijfer, nl. 1,2 millioen,

werd bereikt.
De runderstapel bleef gedurende den oorlog tamelijk
constant. In Maart 1944 waren er in Denemarken 3,03
millioen runderen, d.w.z. slechts 5 % minder dan vöôr den
oorlog. De pluimveestapel varieerde echter weer op de-
zelfde wijze als die der varkens: 3,16 mi]lioen stuks in Maart

van dit jaar, wat slechts 68 % van het aantal in 1939 was.

De industrie.

Naast den toestand in den landbouw is echter de situatie

in de industrie voor het economisch leven in Denémarken van essentieele beteekenis. Deze beteekeni is veel grooter
dan men zou vermoeden, uitgaand van het gemis aan
practisch alle minerale grondstoffen. Vô6r 1938 werd de
waarde van de industrieele productie op 3.979 millioen kr.
geschat, waarvan voor 395 millioen kr. werd uitgevoerd, dat is dus plm. 10 % der totale productie. De waarde van den industrieelen export vormde daarmede 25 % van het totale expoi’tbedrag.
De omvang der industrialisatie wordt mede getypeerd
door het feit, dat 33,4 % van de bevolking in industrie
of nijverheid werkzaam is, tegen slechts 27,7 % in den
landbouw. In het schijnbaar veel sterker geïndustriali-
seerde Zweden is een slechts weinig grooter percentage
in industrie en nijverheid werkzaam, nl. 35,7 %. Voor
een deel is deze industrie op den landbouw geënt, zoo bijv.
de belangrijke zuivelindustrie en de chemische industrie,
die op de afvalproducten van de exportsiachterijen steunde.
Zoo werd bijv. véör den oorlog per jaar voor 4 millioen kr.
insuline op de wereldmarkt gebracht, d.w.z.. 90 % van
de Deensche productie.
Door het gemis aan eigen minerale grondstoffen was
de industrieele productie veel sterker van het buitenland
afhankelijk dan de agrarische productie en onderging
zij dus meer den invloed van den oorlog. Vooral het gemis
aan brandstoffen was zeer drukkend. Met alle kracht
wierp men zich echter op de ontginning van de aanwezige
turf- en bruinkoollagen, zoodat op het oogenblik plm.
50 % van het huidige brandstofverbruik door eigen productie wordt gedekt. De turfproductie steeg van
500.000 ton per jaar in vredestijd tot 6.000.000 ton in
1943, terwijl daarenboven in 1942 2 millioen en in 1943
2,4 millioen ton bruinkolen werden gedolven. Om deze pro-
ductie te bereiken, moest men zich groote inspanning
getroosten, groote aantallen arbeiders moesten aan het
werk worden gezet en het verkeersapparaat werd aan-
zienlijk belast, daar de calorische waarde van turf en
van de Deensche bruinkôol veel lager is dan van de anders

‘)
Gegevens voor deze atnteekening ontieendon wij in hoofdzaak
aan Economie Conditions in Denmark”, uitgegeven door liet
Instituut voor Economie en Geschiedenis te Kopenhagen en aan
de ,,Berliner Börsenzeitung” van 13 Juni 1944. Vgl. ook ,,De eco-
nomische situatie in Denemarken gedurende 1942″ in
,,E.-S.i3.”
van 3 Februari 1943.
Voor een uitvoerig overzicht van de landbouwsituatie in Done-,
marken verwijzen wij naar een artikel van Ir. M. K. Ilylkema, ,,De
Deensche landbouw in 1942′ in ,,E.-S.B.” van 11 Augustus 1943.

gebruikte steenkool en dus veel grootere hoeveelheden
dan vroeger moesten worden vervoerd. Als bezwarende
factor kwam daarbij, dat de ontginningsvelden ver van
de verbruikscentra zijn gelegen.
Mede door de hieraan bestede moeite kon echter de
industrieele prôductie, speciaal die van productiemiddelen,
weer op een bevredigend peil worden gebracht, zooals
onderstaande cijfers aantoonen:
Indexcij/ers uoor de productie oan de Deensche industrie.

Consumptie-
Productie-
Totaal
goederen
middelen

100 100
100
1941.
87
93
90
1935
………..

1942
85
105
94
1943
87
106
95
Jan-Febr. ’44
88
106
96 ‘)

‘) In Maart 1944 was het indexcijfer voor dc totale productie 98.

De geidzijde, oan ht econo,nisch leoen in Denemarken.

Ondeistaande tabel geeft aan, hoeveel ci’ediet door de
Nationale Bank in de laatste vier jaren aan het buitenland
werd verleend.

Ciedieten, oerleend door de Nationale Bank uan
1940-1944.

(in millioenen kronen)

Clearing

Diverse
credit-

debi-

Totaal
saldo

touren

Toeneming
van April 1 940—Maart 1941

528

514

1.042
van April 1941—Maart 1942

482 .

414

896 jo
van April 1942—Maart 1943

401

592

993
van April 1943—Maart 1946

956

1.368

2.304

Hieruit blijkt, dat gedurende het laatste jaar de stijging
ongeveer tweemaal zoo groot was als in elk van de andere
jaren. 1-let grootste deel van deze stijging kwam op re-
kening van het winterhalfjaar, wat overeenstemt met het
in den aanvang over den export opgemerkte.
FIet overschot aan liquiditeit, dat mede het gevolg was
van de credietexpansie in het binnenland, manifesteerde
zich gedeeltelijk in de toenemende circulatie van bank-
bï]jetten en gedeeltelijk in de groeiende deposito’s bij
banken en spaarbanken. Het Instituut voor Economie
en Geschiedenis zet, naar aanleiding van deze ontwikke-
ling, een berekening op, waarbij ervan wordt uitgegaan,
dat in normale omstandigheden de omvang van de bil-
jettencirculatie in Denemarken voornamelijk werd be-paald door de vraag naar betaalmiddelen voor de aan-
schaffing van goederen uit den detailhandel en voor ont-
spanning. Dit komt overeen met dat deel van het nationale
inkomen, dat niet wordt bespaard, maar wordt uitgegeven
voor consumptie. Het Instituut neemt dan aan, dat deze
omloop, uitgedrukt in geld, plm. 50 % hooger is dan v66r
den oorlog. Daar de biljettencirculatie op 31 Maart 1939
436 millioen kronen bedroeg, zou de huidige circu]atie op
deze basis ongeveer 675 millioen kr. moeten bedragen.
Het blijkt echter, dat deze eind Maart 1944 in werkelijk-
heid,1.414 millioen kr., dus pim. 750 millioen kr. méér
beliep. Gedeeltelijk kan dit veroorzaakt zijn door het feit,
dat een verplaatsing van inkomens is opgetreden naai’
lagen van de maatschappij en deelen van het land, die de
voorkeur geven aan bankbiljetten boven chèques, ook
voor groote transacties.
Maar ook het totale bedrag aan chèques, uitbetaald
door de Nationale Bank, steeg van 742 millioen kronen in Maart 1939 tot 1.746 millioen in dezelfde maand in 1944, d.w.z. tot een aanzienlijk hooger bedrag dan de biljetten-
circulatie, hoewel de stijging bij de chôques relatief lager
was dan bij de bankbiljetten. Een belangrijke verklaring
hiervoor meent het Instituut voor Economie en Geschie-
denis te moeten zoeken in het feit, dat een gedeelte van het nationale vermogen, speciaal de in den oorlog ver-gaarde nieuwe rijkdommen, wordt aangehouden in den
vorm van gereed geld. In verband met deze ontwikkeling

28 Juni 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

347

is ook van belang de loop van het prijspeil, waarvoor wij de volgende gegevens konden verzamelen.

Indexcijfers yoor groothandels prijzen en kosten van le’ens-
onderhoud
(1935 = 100)

Groothandelsprij zen, waarvan:
Kosten
van
levens-
T taal
0
Import- Export-
goederen goederen
onderhoud

100
100 100
100
105
108 106
102
119
129
110
105
1937 ………….
112 114
111
107
118
125
113
108
172
202
144
136

9935 …………. 1936 ………….

203 237
198 158

1938 …………..

213
248
204
164

1939 …………. 1940 ………….

214
251
216 167

1941

………….
1942………….

Januari 1944

.
215
251 214
167
1943 ………….

Februari 1944

.
216 253
211

Maart 1944

.
. .
216 253
219

Hieruit blijkt, dat de kosten van levensonderhoud
sedert het laatste jaar v66r den oorlog stegen van 108 tot
167, d.w.z. met 54,6 %. De stijging van de groothandels-
prijzèn was veel aanzienlijker, waarbij nog op te merken
valt, dat de prijzen van de importgoederen een sterkere
stijging vertoonden dan de overige. De ontwikkeling
van het prijspeil was dus niet homogeen.
Over de ontwikkeling van het prijspeil valt nog op
te merken, dat het, ondanks de groote biljettenuitgifte,
in 1943 en in het loopende jaar een groote mate van
stabiliteit vertoonde. Het indexcijfer voor de kosten van
levensonderhoud (1935 = 100) beliep voor Januari 1943
167, voor April 167, voor Juli 165 en voor October weer
167. Het indexcijfer voor groothandeisprijzen was voor
December 1942 215 en voor December 1943 eveneens 215.
Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, was het gemiddelde
indexcijfer voor groothandelsprijzen voor 1942 213 en
voor 1943 214.
De Deensche Nationale Bank
3)
schrijft dit verschijnsel
toe aan een reeks van maatregelen, die door de auto’riteiten
zijn genomen om te beletten, dat de zeer belangrijke be-
dragen nieuw geld, in omloop gebracht in een periode van
groote goederenschaarschte, een prijsverhoogende werking
zouden hebben.
Interessante gegevens over het niet homogeen zijn van
de ontwikkeling van het prijspeil troffen wij ook voor den
agrarischen sector aan. In het laatste kwartaal was het aantal
boederijen, dat van eigenaar verwisselde, lager dan in de
overeenkomstige periode in 1942. De p’rijzen van den grond
en de gebouwen waren practisch onveranderd, maar die
van het vee en de verder bijbehoorende roerende goederen
stegen snel. Wanneer we het jaar 1943 vergelijken met
1938, zien we, dat het indexcijfer voor de totale koopsom
voor kleine boerenbedrijven met 52 % gestegen is en voor boerderijen met 57 %. De prijzen voor grond en
gebouwen zijn met 27 â 28 % gestegen, waaruit men
tot een verdubbeling van de prijzen van roerende
goederen concludeert.
De prijzen van aandeelen en obligaties bereikten ge-durende het eerste kwartaal van 1944 nieuwe maxima.
Opvallend was de stijging voor aandeelen van scheepvaart-
maatschappijen; het indexcijfer .voor Maart 1944 was
hiervoor 209 tegen 171 voor verleden jaar (1935 = 100). In April steeg het zelfs tot 230. De omzetten op de beurs
waren in dit tijdsverloop voor aandeelen echter gering
en de omzetten van obligaties waren zelfs aanmerkelijk
lager dan in de overeenkomstige maanden van 1943.

‘) ,,Danmarks Nationalbank”, Jaarverslag over 1943, pag. 6.

STATISTIEKEN

STAJ41) VAN ‘s RIJKS KAS.

‘orcler!ngen
1

7

Juni 1944

1

15

Juni 1944 in guldens
in guldens
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsche Bank
2.213.912,67
6.484.295 76
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

401.556,84
Kasvord,

wegens

credietver-
strekking a.

Ii.

buitenland
16.012.028,—
16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-
180.956.600,26
187.805.449,41
Voorschotten op uIt. Apr. resp.
Mei ’44 a. d. gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom

der

pers.

bel.,
aand. in de hoofdsom der

pand

……………………

comptabelen

…………..

grondbel. en der gem. fonds- bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting


Voorschotten aan Ned.-Indi6′)
353.21 3.827,34
353.740.914,92
Idem voor Suriname ‘)

. . .
9.041.033,88 9.071.033,88
Idem voor Curaçao
1)
143.703,11
143.703,11
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)


Id.

op

het

Staatsbedr.

der
PrenT.’)


Id. op andere Staatsbedr. en
instellingen ‘)
170.769.502,8

1
473.556.362,41
Verplichtingen
.
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi verstrekt


Voorschot door De Ned. Bank
in rekg.-crt. vers!rect


Schuld aan de Bank voor Ned.
Gemeenten
82.944,15

Schatkistbiljetten

in

omloop 6.666.000,—
6.666.000,-
Schatkistpromessen in omlloop
3.758.900.000,-‘)
3.808.300.000,-‘) Daggeldleeningen


Zilverbons in omloop
233.188.909,50
234.975.220,-
Schuld op uit. April resp. Mei
`44 a. d. gem. weg. a. h. uit
te

keeren

hooîds.

d.

pers.
bel., aand. in d. hoofds. d.
grondbel. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbe!astiiig
. . .
10.691.936,15
7.361.740,37
Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds’)
2.001.234,07 562.430,12
Id.

aan het Staatsbedr.

der
537.135.454,71
528.630.263,12 P.

T.

en

T. ‘)

………..
Id.

ban andere

Staatsbedrij-
ven
1)
423.403,95 423.403,95
Id. aan div. instellingen
1)

.
612.
…..730.673,34
621.766.571,75

1)
In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist. ‘) Rechtstreeks on’der-
gebracht bij De Nederlandiche Bank nihil.

DE NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste posten
In du!ieiulon guldens)

Binnen!. u’issels,
Munt,
open marktpapier,
Totaal
Data
muntmate-
beleeningen, voor- Totaal
opeischb.
riaal en
schotten a/h Rijk
activa schulden
deviezen
1)
en diverse
rekeningen_
1
)
__
26 juni’44
5.144.418
154.128 5.370.345 5.174.919
19

,,

’44
5.136.350
147.585
5.355.737
5.160.945
12

,,

’44
5.092.442
159.674
5.323.810
5.133.486
5

,,

’44
5.027.549
162.932
5.262.184 5.193.227
30 Me!

’44
5.042.932
147,626
5.262.745
5.028.021
22

,,

’44
4.986.038 150.992
5.207.064
4.977.685
15

,,

’44 4.938.925
147.970
5.158.165 4.925.178
6 Me! ’40
1.173.319 248.256
1.474.306
1.424.016

Banle biljet-
Saldi
Bankassig-
1
Schatkist’
papier
Data
ten in om-
i
natiën en
Saldo

Rijk
rs
echl tr.
loop
RInC
diverse
IRIC (D/C)
onder-
rekeningen

gebracht

26 Juni ’44
4.334.680
840.173
126.518
C.

97.757

19

,,

’44
4.312.615
848.318
125.824
C. 107.196

12

,,

’44
4.286.853
846.607
921.381
C. 100.872

5

,,

’44
4.211.293
863.919 118.014
C.

93.275

30 Mei ’44
4.185.543
891.689
116.571
C. 103.881

22

,,

’44
4.138.438
884.552
115.132
C. 104,944

15

,,

’44
4.097.240 880.352
111.636
C. 106.563

6 Mei

’40
1.158.613
255.474
10.230
C.

22.962

‘) Ingevolge de verordening 5811943 (dd. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, van S Juli af opgenomen onder de buitenlandsehe
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

,

348

28 JUNI 1944

4ij’abetische index Overheidsmaatregelen op economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index bOverheldsmaatregelen in 4943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)

Blz.
Administratieplicht ………..27, 55, 123
Advertenties ……………………283
Afval …………………………123
Algemeen Vestigingsverbod ……….55
Ambacht ………………27, 161, 251
Arbeidszaken ……. .27, 55, 123, 161, 298
Bank- en Credietwezen ……….41, 313
Belastingzaken 41, 111, 163, 237, 285, 337
Betalingsverkeer met Iet buitenland .. 27
Bouwnijverheid …………123, 251. 283
Buttenlandsche handel …………..123
Duitsche orders ………………..283
Geneesmiddelen ………………..299
Groenten en fruit…………….96, 313
Grondkamers …………..237, 284, 313
Grondstoffen.besparing en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
Handel ……..27, 55, 123, 162, 236, 283
Heffingen ……41, 55, 123, 162, 236, 283
Hooi en stroo ………………284, 299
Huurprijzen van nieuwbouw ……….162
In- en Uitvoer ……
…………….26
Industrie ……27, 55, 123, 163, 283, 299
Inlevering puntdraad en gladde draad.. 135
Kamers van Koophandel …………40
Kinderbijslagwet …………….123, 299
Kleinhandel ……………………251
Kweekersbesluit ………………..299
Landbouw 41, 97, 125, 237, 284, 299, 313
Merke ……………………283, 299
Monopolieproducten ……..55, 123, 285

Blz.
Motorbrandstof …………….163, 285
Non-ferrometaleu …………..123, 299
Omzetbelasting …………..41, 97, 313
Opheffing Centrales………………40
Organisatie Bedrijfsleven.. 27, 83, 123, 163,
283, 299
Persgas ………………………..337
Pluimvee …………..41, 435, 237, 285
Prljsregelingen. . 40, 83, 125, 163, 284, 337
Rentepeil ………. .. …………..337
Scheidsgerecht Voedselvoorziening . . . . 41
Sierteelt …………….41, 97, 135, 237
Sociale voorzieningen ……….125, 177
Steunverleening aan stilgelegde bedrij-
ven

………………..40, 55, 125
Suikerbieten e. d……………41,

97
Surrogaten …………….97, 237, 285
Tabak ………………40, 96, 135, 237
Telefoonverbindingen …………….284
Textiel ………………..40, 96, 177
Toegepast Natuurwetenschappelijk On-
derzoek ……………………..41
Tuinbouw ………………….41, 313
Turf…………………………96
Vee…………41, 97, 135, 237, 285, 313
Veevoeder ………………..41, 97
Vereveningsheffing ………………125
Verpakkingsvoorschriften …………96
Vervoer ………………111, 163, 285
Verzekering …………….96, 125, 284

BIs.
Vestigingswet Kleinbedrijf 41, 125,
177,
236,
284
Visscherij

………………
41,
285,
313
Vias

.
………………
41,

97,
163,
313
Voedselvoorziening
……97,

135,
285,
299
Volkstuinen

………………..
125, 237
Ijzer en Staal

……..
125, 177,
284, 337
Zaden

……………………..
41,
97
Zuivel

………………….
44, 97,
163

De betrekkingen tussehen

banken en industrie

in Zwitserland

door

Dr. J. C. M. VAN RHEE

Publicatie No. 11 van het
Nederl. Economisch Instituut

Prijs f
3.65
*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. f2.75;
bestellen bij het N.E.I.)

Uitgave:
DE ERVEN

F. BOHN N.V., Haarlem

De Scheepsbouwnijverheid in Nederland

door
Ir. J. W& Bonebakker

Publicatie no. 16 von het Nederlandsch Economisch Instituut

Prijs
f 1455*

Donateurs en leden
fl.10;
bestellen bij het N. E. 1.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave van De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

‘S

Dr. P. J. Verdoorn:

De ontwikkeling én druk
der constante kosten

Publicatie No. 33 A

van het Nederlcmdsch Economisch Instituut

Prijs f 2.50*

(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I. fl.85;
bestellen bij het N.E.I.).

Verkrijgbaar in den boekhandel

UITGAVE: DE ERVEN
F.dBOHN
N.V., HAARLEM

Ter vervanging van haar door brand verloren
geganen
voorraad
nummers
van

Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Slatisflsch l’4aandbericht

van den jaargang 1940, zou de redactie
het zeer
op prijs stellen, indien de

lezers, die hun
exemplaren
kunnen missen, deze aèn haarzouden willen afstaan.

Hypotheekbanken

en Woningmarkt in

Nederland

door

Ch. GLASZ

1 5de publicatie van
het Nederlandsch
Economisch instituut

Prijs f
1.55*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.10;
bestellen bij het N. E. Q.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:

De Erven F. 6ohn H.V. — Haarlem

lIIlhllhllIIIIlIIlIIlIIlIIIIlIIlIIIIlIIlIIIlIIlIllIllIlIIlIIIIIIIIlIIlllIIlIlIIIIIIIlIllIIlIlIll

Verantwoordelijk voor het red. gëdeelte: Drs, M. F. ‘J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar
(,,Prijsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 1299/1.

K 2193.

Auteur