Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1451

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 12 1944

12 APRIL 1944

A UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statistische

BériChten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, -FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN 14ET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 12 APRIL 1944′

No. 1451

COMMISSIE VAN REDACTIE)

J.
F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J.
Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

M. F.
J.
Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris.
Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in Nederland f 20,85* per jaar (,,Prijsvaststelling

No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën f 23,— per

jaar. Abonndmenten kunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo van elk halenderjaar

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden van het Ne-

derlandsch Economisch Instituut ontvangen het blad gratis

en genieteneen reductie op dç qerdere publicaties. Adres-

wijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-

park, Rotterdam (C.).

Advertenties voorpagina f 0,28 per mm. Andere paginas

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INROUD:

Blz.

Geldovervloed in oorlogstijd door
P. G. Ridder …. 194

De Centrale Taalcommissie voor de Techniek (C.T.T.)
door Dr. Ir. A. W. J. Mayer ……………… 16

De invloed van de zilvervalorisatie op het Verr.e Oosten
door .G. J. H. de Graajf ………………….198

Aantekenin gen

De economishe toestand van Hongarije in
1943 200

De landbouw als bron van volksbestaan in Neder-
land………………………………..
202

Publicatie no.
36
van het Nederlandsch EConomisch

Instituut

……………………………..
203

Ingezonderf stu’kken

De tarieven voor het ongeregeld goederenvervoer
per auto II door H. A. A. de Melverda,
met

naschrift van S.
Blokland ………………203

GELD- EN KAPITAALMARKL

Van de
geldmarkt
valt niets van belang te signaleeren.

Nadat de vorige week, in verband met de maandswisseling,

de stijging van de buiténlandsche wisselportefeuille was

ten achter gebleven bij die van den biljettenomloop, is
op den jongsten weekstaat de verhouding weer omge-

keerd. Aangezien bovendien de Schatkist, zooals te voor-

zien was, een deel van het in de voorgaande week door

plaatsing van een zeer omvangrijk bedrag schatkistpapier

gekweekte saldo heeft uitgegeven, is het saldo van anderen

bij De Nederlandsche Bank, dat de voorgaande week een

flinke aderlating had ondergaan, weer toegenomen met

96
rrlillioen:’ Onder dit alles blijft echter de situatie

op de geidmarkt volkomen onveranderd om ‘redenen,

die wij in ieente overzichten meermalen hebben toegelicht.

Het feit, dat bij de laatste toewijzing van schatkist-

papier de commissionnairs in effecten zijn iiitgeschakeld,

heeft nog al wat stof don opwaaien. Het feit,:dat,deze

groep in het algemeen gesproken niet voor belegging

van eigen of van hen toevrtrouwde vreemde middelen

papier behoeft, en zij het derhalve gebruikte om het door
te geven aan gegadigden, die ook rechtstreeks papier van

den Agent betrokken, kan als afdoende bezwaar tegen

het vroeger gevolgde systeem van toewijzing aan corn-

missionnairs gelden. Objectief gezien, spreekt alles vôör
en niets tegen de wijziging van het toewijzingsstelsel op

dit punt. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat de betrok-

kenen het, subjectief, als onaangenaam moeten voelen.

De
obligatieniarkt
heeft gedurende de vier beursdagen

van de verslagweek nogal wat schommeling meegemaakt.

Op den eersten dag der week was een gevoelige reantie

te boeIen,speciaal voQr de vooroorlogsche leeningen, zooals


de leening
1938,
de
3%
spoorwegleening, en de Indische
leeningel. Al spoedig echter trad een herstel in, waardoor

weliswaar het hoogste tevoren bereikte niveau niet meer
werd behaald, maar toch het koersverlies voor het groot-

ste deel werd ingehaald. De
3
+ %
leeningen bleven ge-

durende de geheele week vi’ijwel onveranderd, waarbij de

grootste omzetten nog steeds plaatsvonden in de leening”

1942,
die sedert e2nigen tijd van speciale zijde op ruime

schaal is aangeboden, zulks wellicht in verband met het•

effenen van

het terrein voor een nieuwe staatsleening.

0

194

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1944

GELDOVERVLOED IN OORLOGSTIJD.

1.
De oorzaken Pan den grldoverloed.

Een in oorlogstijd algemeen optredend economisch
probleem is het ontstaan van een wanverhoudingtusschen
een toenemende geidhoeveelheid en een in beperkte mate
ter beschikking staande goedrenhoeveelheid.
De eene zijde van dit probleem, het vraagstuk van de
schaarschte der goederen, zal niet door ons worden be-
handeld. Wij zullen ons bepalen tot de financieele zijde:
de toeneming der geldhoeverlheid en de gevolgen daarvan.
Het erschijnsel vân een toenemende geldhoeveelheid,
zooals *ij dit in den huidigen tijd zien, kan uit een tweetal
omstandigheden worden verklaard. In de eerste plaats –
en dit komt vooral ot uiting in de laIen, welke direct
in den oorlog zijn betrokken – uit de door den oorlogs-
toestand in sterke mate toegenomen geldbehoefte van
den Staat. (Zie tabel 1, kolom 2).

het opnemen van credieten door de, Regeering bij de
banken naar verhouding aanzienlijl grooter geacht,
mede in verband niet de snelle stijging der uitgaven.

De tweede omstandigheid, welke in sommige landen
voor een belangrijk deel der toeneming van de geidhoeveel-heid verantwoordelijk is, is het, tengevolge van den oorlogs-

toestand, optreden van een actieve betalingsbalans. Dit betreft vooral de landen, welke aan de oorlogvoerende
landen economische hulp verleenen. Voorbeelden hiervan
zijn dé door Duitschland bezette gebieden, de Zuid-Oost-
Europeesche Staten en de Britsche Dominions. Daarnaast
hebben ook enkele Zuid-Amerikaansche Staten in belang-
rijke mate actieve betalingsbalansen op grond van aan-
zienlijke goederenleveranties. Wat de door Duitschland
bezette gebieden betreft,wordt de actieve betalingsbalans
niet zoozeer veroorzaakt door een grooten goederenexport,
maar veel meer door uit anderen hoofde verlende dien-
sten, zooals betaling voor leveranties aan de bezettings-

TABEL 1

De uitgat’en 9an enkele landen in de eerste oier oorlogsjaren (in mrd.)
1)

Totale uitgaven
Stijgings-
percentage
1939140

Inkomen
Dekkingsperc. uit
belastÎngenen
Belastingen

1942P43
enanderegew.
Inkomsten
.
Leeningen
inkosn

Duitschlancl

R.M.

…………..
384
138
‘)
191
193
50
426
125 159
267
37
Gr.-Brittani6

£
17,98

..

.
210
8,13
9,85
45
ItaliO

Lire

…………….

Ver-Staten

$

…………..
150,5
793
53,9 96,6
36
veden

Kr.

…………….
.
15,53
9 ‘)
8,91
6,61
57
zwitserland

str.

7,01
56
‘)
2,89
4,12
41

‘) Verg. ,,Die Finanzierung des zweiten Weltkrleges”, in de ,,Südost-Echo”, d.d. 4 Februari 1944, blz. 52.
‘) Berekend uit gegevens in de ,,BankwirtschaW’ van 1 Januari 1944: ,,Der Krlegshaushalt des Reiches”.
‘) 1940/’41 op 1942/’43.

Hetgeen de Staat noodig heeft voor de oorlogsvoering
en wat daarmede sam,enhangt, moet aan de particuliere
sfeer worden onttrokken. Nu leidt de financjering van.
deze behoeften, zooals cle practijk leert, tot een toeneming
der geldhoeveelheid. Dit zou niet het geval behQeven te
zijn, wanneer. de Staat, via zijn belasting- en leening-
politiek, op zoodanige wijze koopkracht aan de particuliere
sfeer zou kunnen onttrekken, dat hierin zou worden af-
gezien van het gebruik van grondstoffen en werkkrachten,
welke in het kader der oorlogsvoering essentieel zijn
1).

De werkelijkheid echter leert, dat slechts een deel der

overheidsuitgaven door belastingopbrengsten en andere
gewone inkomsten gedekt worden (zooals uit tabel 1 blijkt,
is het maximumpercentage, dat thans wordt bereikt,
50 %), terwijl de leeningfinanciering, waarop de Staat
voor dekking van het tekort is aangewezen, slechts ten
deele, voorzoover nl. leeningen direct bij het publiek en
hij de kapitaalmarktinstellingen worden geplaatst en er

geen beleeningen plaatsvinden, koopkracht onttrekt
aan de particuliere sfeer.

Voor het overige is het gevolg van de dekking der
staatsuitgaven, dat de geldcirculatie toeneemt, ni. door
plaatsing van leeningenbij de centrale bank en bij de geld-
marktinstellingen; in het eerste geval door een uitbreiding
der circulatie van chartaal geld; in het tweede geval,
doordat weliswaar koopkracht naar den Staat wordt
overgeheveld, maar de deposanten tegelijkertd hün
koopkracht behouden, daar bankdeposito’s één dér geld-
vormen zijn.

Hoe groot het gedeelte van de overheidsuitgaven der
verschillende landen is, dat in den huidigen oorlog aldus
met nieuw geld gefinancierd wordt hierover zijn weinig
amenvattende gegevens bekend. Voor Duitschland en “Engeland noemt het verslag van de ,,Bank voor Inter-
nationale Betalingen” eenige cijfers
2),
Het komt voor
beide landen tot ongeveer 16 %. Voor de Vereenigde
Staten, waarvoor geen nadere gegevens bekend zijn, wordt

1)
VgI. Die Sinn der Preisstabilitat” in ,,Bankwlrtschaft” van
Mei 1943, blz. 79.
‘) Vgl. ,,Bank fÜr internationalen Zh1ungsausg1eich”, 13e Jaar-verslag, blz. 292.

troepen, loonovermakingen door in Duitschiand tewerk-
gestelde buitenlandsche arbeidskrachten, e.d.
3).

Doordat de uit ae actieve betalingsbalans stammende
buitenlandsche saldi (hetzij bij bankén, hetzij op een
clearingrekening) door de oorlogsomstandigheden niet
in goederen gerealiseèrd kunnen worden, werken zij geld-
verruimend. Want veelal worden zij overgenomen door de
centrale bank van het desbetreffende land, waardoor de
biljettencirculatie of soms ook de saldi van derden toe-
nemen. Van de edragen, waarom het hier gaat, geeft
tabel II, welke gegevens over enkele door Duitschland
bezette gebieden en enkele Zuid-Oost Europeesche landen
bevat, een beeld.

Gegevens voor de £-saldi, door enkele landen in Londen
aangehouden, bevat ,Die Deutsche Volkswirtschaft”
(No. 27, 1943). Zij bedroegen omstreeks midden Juli 1943
(in milI.
£):

Britsch-Iidië

…………..500
Canada

………………157
Ierland

………………121,5
Egypte

………………70
Australië ………………64

2.
De ge’olgen pan den geldor’erloed.

Een wanverhouding tusschen de geld- en goedêren-
hoeveelheid kan zich op twee wijzen uiten, welke beide
afhangen van het economische stelsel, waaronder een
land verkeert. In een land met een vrij economischstelsel
zal een vermeerdering van de geldhoeveelheid zonder een
overeenkomstige vermeerdering van den goederenvoorraad,
via een toeneming van de inkomens en dus van de koop-
krachtige vraag, prijsverhoogend werken
4).
In oorlogstijd,
als er een aanzienlijke geidverruiming optreedt, kan dit
licht leiden tot een inflatieproces, daar de geldbehoefte
van den Staat en ook de omloopsnelheid van het geld
door de optredende prijsstijging steeds toenemen. Van
een
teoeel
aan geld kan in een dergelijke situatie, niet-

‘)
Verg. Dr. 0. Pfleiderer: ,,Europaische W8hrungsfragen”, in ,,Bankwlrtschatt” van 15 December 1943, blz. 369.
‘) Vgl. Prof. Dr. F. Terhalle: ,,AbshÔpfung und GeIdstllIgung”
In ,,Bankwlrtschaft”, van 15 Mei 1943, blz. 69.

12 April 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

195

TABEL II

Buitenlandsc/le saldi pan enkele Europeesche Staten

Eind 1940
Eind 1941
Eind
1942
Eind 1943

Denemarken
1)

…………
Ciearingvorj.lering (miii. Er.)
412,2
853,3
1.123,3
1.989
.

België

‘)

………………
Idem

(miii.

‘frs.)
…………
…………
968,1
878,2
24.671,1
48:580,9
15,4
929,9
1.741,6
3.213
Nederland
1)


Buiteni.’wiss.port.

(mlii.

f1.)

…… …. ….
.

Hongarije
‘)
…………….
Totaal

R.M.

bezit

(in

miii.)
….
……….

.

183
540
978
Roemenië’)
…………….
Clearingvordering (miii.

Lei)

……………


15.341
30.699
30.443 ‘)
..
.
Slowakiie
‘)

……..
.
…..
Idem

(miii.

Ks.)
……………….
.398,3
845,1
1.575,2
1.950

‘) Bron: , .Recueil de Statistique” van het Institut Internatlpn
‘)
Bron: ,,Südost-Economist” 18 Februari 1944.
‘)
Bron: ,,Südost-Economlst” 21 Januari 1944.
‘)
Augustus 1943.

tegenstaande de steeds verder gaande geidverruiming,
evenwel niet wordeil gesproken. Want steeds wordt het
additioneele geld geabsorbeerd door de toenemende geld-
behoefte tengevolge van de prijsstijging.
Geheel verschillend is de situatie in een land met een
door de Overheid geleid economisch stelsel. Hierin kan,
met behulp van niet-monetaire middelen, gestreefd wou-
den naar een uitschakeling van den invloed der geld-vermeerdering op het prijsniveau. Hiertoe moeten de
bestedingsmogelijkheden van het door de particuliere
huishoudingen verkregen inkomen in sterke mate worden

beperkt door rantsoeneering der consumptiegoederen.
Daarnaast moet, door een regeling der productie, de voort-
brenging en ook het verbruik van grondstoffen en werk-
krachten in een bepaalde richting worden geleid. Dit
alles moet gecompleteerd worden door het in de hand
houden van de prijsbeweging. Het gevolg van deze maat-
regelen is, dat – zelfs als er nog geen sprake van een
uitbreiding van de geldhoeveelheid is – er in de parti-
culiere sfeer een overschot aan koopkracht (zgn. ,,zwe-vende koopkracht’) zal optreden
6);
bij de consumenten,

doordat zij maar in beperkte mate consumptiegoederen
kunnen koopen, bij de particuliere ondernemingen, door-
dat zij hun productieinstallatie niet kunnen vernieuwen
en hun uitverkochte voorraden nietkunnen aanvullen.
In versterkte mate zal dit het geval zijn als er een ver-
meerdering van de geldhoeveelheid plaatsvindt; er zaF
immers geen prijsstijging optrçden om dit meerdere geld

te absorbeeren.’

3.
De geoolgen pan den geldoerloed in de practijk.

Voor het nagaan van de feitelijke uitingen van een

toeneming der geidhoeveelheid in oorlogstijd staan ons
de gebeurtenissen, van den vorigen en den huidigen wereld-
oorlog ten dienste. Bij nadere beschouwing blijken zich
in deze perioden in dit opzicht belangrijke verschillen

voor te doen. In den oorlog 1914-1918 was het gevolg van de toe-
neming van de geldhoeveelheid algemeen een continue
tijging van het -prijsniveau (tabel III).

TABEL III
Indexcijfers groothandels prijzen
(1914 = 100)
‘)

1
1
Groot
Britt. en
1

Frank-
t
1

Ver.
1

Neder-
1

Zweden
Ierland
rijk

Staten
land

1918
1

227′
F

331
1

195 373
1

284

‘) Berekend uit gegevens uit het Maandschrift van het C.B.S.

In sommige landen nam deze prijsstijging een zoo-danigen omvang aan, dat een infiatieproces ontstond,
resulteerend in een nagenôeg waardeloos worden van de
geldeenheid (tabel IV).

TABEL 1V
Indexcijfers groothandels prijzen
(1914 = 100)
1)

Bulgarije
Duitschiand
Finland
Polen

1918 687

403
1.424
1920
1.977
1.561

1.022
12.165

‘)
Berekend uit gegevens uit het Maandschrift van het C.B.S.

5)
Vgi. ,,Die Wandel des Inflationsbegriffs” in ,,Bakw(rtschaft’
van 15 April 1943, biz. 33.

1 du Commerce.

Naast het streven in de meeste landen om de
geldverruimende werking van de overheidsfinanciering
binnen zekere grenzen te houden door belastingverhooging
en plaatsing van leeningen bij het publiek, werden, af-
gezien van enkele verspxeide maatregelen, geen stappen
ondernomen om den’ invloed van deze toeneming der
geidhoeveelheid op het prijsniveau tegen te gaan. Wel-
iswaar ging men in vele landen ertoe over het verbruik
van vele consumptiegoederen te rantsoeneeren, maar deze
maatregel was niet gericht op het tegengaan van de
stijging van het prijsniveau, doch werd veel meer inge-
geven door hét streven om tot een eenigszins recht-
vaardige verdeeling der schaarsche consumptiegoederen te komen
6)

Een ander beeld geeft de hliidige oorlogsperiode te zien.
Mede onder invloed van de werelddepressie ip de dertiger
jaren, deed zich hét verschijnsel van een toenèmenden
staatinvloed op het economisch leven voor. Hiermede
werd de voorwaarde vervuld, op basis waarvan men
thans er naar streven kon, het optreden van prijsstijging
zooveel mogelijk te voorkomen. Uit het prijsve;loop ge-
durende de oorlogsjaren tot nu toe blijkt, dat in ver-
schillende landen pogingen in deze richting zijn aan-
gewend. (Zie tabel V).

TABEL V

Indexcijfers groothandels prijzen
(1939 = 100)
1).

Jan.
1940
Dec.
1940
Dec.
1941
Dec.
1942′
Dec.
1943

Dultschladd

….
102
104
106
108
109
Denemarken .
. .
146
174
191
195
195
154
,
183
229
,

251 ‘)
Gr.-Brittanniê

.
132
145 156
162
164
Hongarije
107 127
161
186
283
‘)
– –
±200
521
675 ‘1

Finland

………125

Zweden
125 147 164
179
179
Turkije

………

Zwitseriand

.
. .
121
155 188
203
208
Ver. Staten

. . .
104
105
123
132
135
Brltsch-Indië
. . .
131 121
156
240
338
‘)

1)
Ontleend aan het ,,Bulletin Meiisuel de Statistique”.
‘) October, 1943.
‘)
Augustus 1943.

Alleen in Duitschland (waar in den vorigen ôorlog de
inflatie zich met al haar gevolgen heeft doen gevoelen)
heeft men van den beginne af naar stabiliseering van
het prijsniveaq gestreefd, in welk streven men, blijkens
de cijfers, is geslaagd. In de meeste andere landen is men
eerst later, nadat reeds Vrij aanzienlijke prijsstijgingen
hadden plaatsgevonden, tot een’ politiek van pi’ijsbeheer-

sching övergegaan.
Een voorbeeld, hiervan is Zweden, welk land in de
eerste oorlogsjaren een niet ongevaarlijke ontwikkeling
vertobnde, .wat betreft het stijgen van goederenprijzen
tesamen met loons- en salarisverhoogingen. Sedert echter
in het najaar van 1942 een streng systeem van prijsbe-
heersching werd ingevoerd, bleef het indexcijer van de
groothandeisprijzen practisch ongewijzigd, niettegeostaan-
de de biljettencirculatie in die periode (tot najaar 1943)
met ± 300 mill. Kr. toenam
7).

) Vgl. Dr. Mary Eglé: ,,Wesen und Formen der Verbrauchsrant-sonierung In’ Europa”, in ,,Weltwirtschaftliches Archiv”, vaif Sep t.
1943, blz. 305.
‘)Vgl. ,,Ein Jahr Preisstop in Schweden”, in ,,Die Deutsche
Volkswirtschaft”, 1943, No. 33, biz. 1037.

196

ECONOMISCH-STATISTISCIE BE1ICHTEN

12 April 1944

TABEL VI

Biljettencirculatie (in inillioenen)
1)
Eind 1939 Eind 1940

1
Eind 1941
Eind 9942
Eind 1943

België

Franc
27.994
34.478 48.489 67.912 83.226
DOnemarken

Kroon
600
741
842


950
1.359
Duitschiand

R..M
11.798 14.033
19.325 24.375 33.683
Finland

Markka
4.039
5.551
7.317
9.617 10,663
Griekenland

Drachme
9.453 15.369
48.798
306.000
1.276.000

)
Gr. Britt’annië

£
554,6
616,9 751,7
923,4
1.088,7
Hongarije

Pengô
975
1.38.7.

1.984
2.958
4.392
Nederland

Gulden
1.152 1.552
2.116 3.035
3.478
Zweden

Kroon
1.422
1.482
1.700
,
2.016 2.266
Zwitserland

Franc
2.050 2.273 2.337 2.637
).048
Turkije

£
t
281
403
512
734
802
Ver. Staten

$
7.598
.

8.731
11.160


15.410
120.428
BritsCh-Indië

-Rupee
2.245 2.286 3.145
5,704
8.408

‘) Ontleend aan het ,,Bulletin Mensuel de Statistique”.

Toch zijner ook in dezei tijd nug enkele landen, welke
een zuiver inflatoire prijsontwikkeling vertoonen. In
zeer sterke mate is dit het geval geweest in Griekenland,
waar een snelle toneming van de geldhoeveelheid (vgl.
tabel VI), tengevolge van het budget-deficit en de be-
zettin
,
gskosten, staat tegenover een snelle inkrimping
van het goederenaanboçl. De olijfolieprijs, welke in vredes-
tijd 40,Dr. per oka bedroeg, steeg dan ook in het midden
van 1943 tot 20.000 Dr.
8) /

Tevens bewijst het vooibeeld van Griekenland, hoe
moeilijk het is om een eenmaal aan den gang zijnde in-
flatoire prijsbeweging af te remmen om tot prijsstabilisatie
te komen.
De Regeering, tesamen met den Duitschen ,,Sonder-
lauftragtf’, heeft in het najaar van 1943 een poging in
die richting aangewend. Het gelukte hun aanvankelijk
een stabilisatie van den voor de algemeene prijsvorming
in Griekenland toonaangevenden olijfolieprijs te bereiken.
Echter’bleken sedertdien andere factoren sterker te zijn.

1

lierdoor was men gedwdngen af te zien van hat plan,
de prijzen op ‘basis van 11 Sept. ]943 te stabilseeren.
Op 15 November cl.a.v. werden de ‘levensmiddelen weer
volkomen vrijgegeven wat betreft maximumprijzen.
Direct daarop begon een nieuwe prijsstijging voor de
belangrijkste voedingsmiddelen
9).

Er zal dus, voorzoover het gelukt, niettegenstaande
de toeneming van de geidhoeveelheid, een voortgaande
stijging var het prijsniveau te voorkomeil, doordat er
een beperkte bestedingsmogelijkheid van het inkomen
en vernieuwingsmogelijkheid der productiemiddelen is,
een toenemend koopkrachtoverschot optreden. Hoe groot
dit overschot voor de verschillende landen is, is uiterst
moeilijk concreet aan te geven, daar hiervoor verschil-
lende gegevens ter beschikking moeten staan, welke niet
bekend zijlr(o.a. de door pa’ticulieren ontvangen inkomens,
na aftrek van dd belastingbetalingen, het deel van het
inkomen, dat aan goederen en diensten besteed wordt).
Een aans’ijzing, dat er echter in verschillende landen een
koopkrachtovei’schot van eenigen omvang aanwezig is,
geeft de snelle toeneming van de bankbiljett’encirculatie
(tabel VI) in de verschillende landen gedurende de
oorlogsjaren, gecombineerd met de vertraagde prijsstijging.
Nu is echter niet alle koopkracht, welkeniet direct aan
consumptiegoederen en productiemiddelen besteed wordt,
zwevende koopkiacht. Een deel ervan bestaat uit norm
5
ale
besparingen en is dus voor een langen duur vastgelegd.
Het gevaarlijke element is dat deel van de koopkracht,
dat slechts noodgedwongen wordt aangehouden en voort-
durend naar besteding blijft streven. Want het bestaan
ervan sluit, in het bijzonder bij onvoldoende prijsbeheer-
sching, het gevaar van een infiatoire prijsbeweging in zich, hetgeen daadwerkelijk op de ,,zwarte” markt tot
uiting komt. Het is dus van het grootste belang, als het
1
ontstaan van ,,zwevende” koopkracht niet te voorkomen
is, de bedreiging, die zij inhoudt, zooveel mogelijk weg
te nemen.
In ‘een volgend artikel zullen wij de middelen bespreken,
8)
Vgl. ,,Südost-Echo”, van 10 September 1943,
blz.
20.
8)
Vgl. ,,Europa-Kabel”, van 24 December 1963,
hlz.
5.

October 1943.

welke te haat zijn genomen om dit gevaar der ,,zwevende”
koopkracht te bestrijden.
P. G.

RIDDER.

DE CENTRALE’ TAALCOMMISSIE OOR

DE TECHNIEK’ (C.T.T.).

De klcht, dat een bepaald gedeelte van ons volk niet
in staat is zijn gedachten behoorlijk op papier te zetten
of ten gehoore te brengen, pleegt op gezette tijden weer te
keeren.
Nu eens zijn het de examinatoren
1
van onze scholen
voor middelbaar onderwijs, die al naar hun geaardheid
de alarmklok luiden of een lof der zotheid schrijven,
naar aanleiding van zooveel ongerept barbarendom, dan
weer zijn het specialisten, die in hun vaktijdschriften elkaar
dn spiegel voorhouden en bezadigd of misnoegd wijzen op feilen in stijl en woordkeus.
Over één der bewegingen, die de zuivbrheid van de taal
wil bevorderen, zal hier iets worden geschreven en wel
over de Centrale Ta.plcommissie voor de Techniek (C.T.T.).
Zij heeft tot doel het bevorderen vaa het gebruik van
goede Nederlandsële woorden voor technische onder-
werpen. Van de klachten, die over de taal van onze Ne-
derlandsche technici in ingezonden stukken, in de tech-
nische vakbladen werden geuit, bleken de meeste betrek-
king te hebben op het gebruik van (te veel) vreemde
of op niet-Nederlandsche wijze gevormde woorden, zoodat
bij de oprichting van de C.T.T. werd besloten alleen daartoe
de werkzaamheden te beperken en kwesties van stijl ‘en
zinsbouw, hoe belangrijk overigens, buiten beschouwing
te l’aten.
Bij de – dikwijls stormachtige – ontwikkeling van de techniek ontstaat voortdurend de behoefte aan nieuwe
woorden voor nieuwe begrippen. Voor ieder volk geldt
daarbij, dat allerlei nieuwe technische werkwijzen em
voortbrengselen slechts voor een beperkt gedeelte binnen
de eigen landsgrenzen worden uitgevonden, zoodat voor
ieder volk, dat aan de internationale cultuurgemeenschap
deel heeft, de noodzakelijkheid ontstaat deze nieuwe be-
grippen via een vreemde taal te leeren kennen. Daarmede
is het probleem van de vertaling gesteld. Het pleegt, naar
gelang van den volksaard, van de omstandigheden en
van het vakgebied, waarin het woord wordt gebruikt,
verschillend te worden opgelost. Bij kleine naties, die
intensief aan het internationale verkeer deelnemen, is
de neiging groot met de nieuwe techniek uit het buiten-
land ook het vreemde woord te introduceeren. Doch ook
groote naties gedragen zich veelal op dezelfde wijze.
Worçlt de techniek in het eigen land zelPtoegepast,
dan ontstaat de neiging veelal de’ vreemde termen te
gaan vertalen, vooral indien het vreemde woord oor-
spronkelijk aan een moderne taal was ontleend. Gunstiger
laat zich meestal de levensduur aanzien van een woord,
ontleendaan het Latijn of Grieksch of als neologisme ge-
vormd volgens de regels geldend in deze talen. Bij dit
alles is ,het taal- of rasbewustzijn dikwijls beslissend,
zoodat een aantal gevallen valt aan te wijzen, waarbij

12 April 1944

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

i97
de tusschenphase van hèt gebruik van het vreemde woord

wordt overgeslagén.
Er is een tijd geweest, dat het proces, waarbij zware
aardolie, bijv. stookolie, in lichte (d.i. benzine) werd om-gezet, in alle talen aangeduid werd met ,,cracking” -(uit-
gesproken krekking) Na den vorigen oorlog nam het
proces zijn groote vlucht. Een tiental jaren later sprak
men in Duitschiand al van ,,kracken”, in Frankrijk van
,,craquage” en in Nederland van ,,kraken”. Het heden-
daagsche Duitsch is nog een stap verder gegaan dan alle
andere talen door het proces thans als ,,Spaltung” te be-
titelen, terwijl de ontwikkeling in Frankrijk en Nederland
niet veider is gegaan dan de zoo juist genoemde woorden.
Wat is nu het standpunt van de C.T.T. ten aanzien
van een vergrooting van den taalschat door overneming

uit vreemde talen?
In het kort gezegd dit. Heeft een dergelijk vreemd

woord internationaal burgerrecht verkregen, dan is er
geen bezwaar tegen deze vergrooting. Integendeel, aldus
wordt de zoo noodzakelijke internationale uitwisseling
van kennis en ervaring vergemakkelijkt. Daarnaast moest er evenwel’op gewezen worden, dat het ter verrijking van

de eigentaal
wenschelijk
is over nationale gelijkwaardige
termen voor dergelijke internationale begrippen te be-
schikken. Doch ook bij dit streven dient overdreven pu-
risme, dat tot taalverarming leidt, te wbrden vermeden.
Het kan immers niet de bedoeling zijn naast woorden als
ingenieur, telephoon, locomotief, andere in omloop te

brengen. –
Noodzakelijk is evenwel het vermijden van barbarismen,
bijv. gallicismen, germanismen, daar dit tottaalverarming

leidt.
Dubbel storend zijn daarbij die barbarismen, waarvoor
goede woorden in het Nederlandsch reeds gangbaar zijn.
Woorden van dit type doen zich voor, alsof ze Neder-
landsch zijn; ze zijn evenwel niet volgens de Nederlandsche
taalwetten gevormd. Wrden ze om de eerste reden ge-
makkelijk opgenomen, om de laatste reden herkent men
ze niet zoo gemakkelijk, waarom het zaak is juist op deze

vormen scherp te letten.

De ontwerp-woordenlijsten.

Bekijkt men de acht woordenlijsten, die de C.T.T. thans
reeds in ontwerp heeft uitgegeven, dan blijkt, watde stof

betreft, het volgende: –
Hebben bepaalde technieken, hier via de Angelsaksische
landen of Frankrijk vasten voet gekregen, bijv. de petro-
leumindustrie, de katoen- .of wolindustrie, dan blijken de
nomenclaturen te wemelen van woorden, die men op het
eerste gezicht herkent als onvertaalde Engelsche of

Fransche.
Werd een techniek echter via Duitschland geïntrodu-
ceed, dan zal men weliswaar ook echte Duitsche woorden
vinden, maar het aantal slechte vertalingen (germanismeo)

is daarnaast groot.
Ofschoon de C.T.T. volgens haar Statuten (Mededeeling
No. 1) zicti met nomenclaturen kn bezighoudeh, zal ze
hooizakelijk, de taalzuivering behandelen, niet alleen
omdat door èen zuivering de taal van haar ergste feilen
zal worden bevrijd, doch ook omdat dit werk in den be-
trekkelijk korten tijd van 3 â 5 jaar gereed kan zijn, en
het ook dient te zijn, wil het succes hebben.
Wie op dit gebied, ondanks alle gunstige bijomstandig-
heden, zooals een gunstige gezindheid bij het publiek,
succes wil hebben, zal met zijn aanbevelingen snel en
massaal voor den dag moeten komen. Zou men handelen

zooals jaren geleden geschiedde met een internationale
commissie, die niet de taalzuivering, doch het opstellen
van nomenclaturen tot taak had en die 10 jaar over 14
termen beraadsiaagde, dan zou het grootste aantal woorden
van een vakterminologie reeds zoodanig ingang gevonden
hebben, dat (waren zij fout geweest) een bestrijding aan-
merkelijk minder kans van slagen zou bieden.

In de tweede plaats dienen de aanbevelingen massaal

te geschieden. Indien het juist is, dat
de
technische taal als
geheel overwoekerd werd, dan diént ze op ieder vak-

gebied van die overwoekering bevrijd te worden, terwijl
bovendien, wanneer alle gebieden van de techniek tegelijk
worden doorzocht, de zdb nbidzakelijke ‘gelijkvormigheid

van behandeling gewaarborgd is. Dit brengt met zich,
dat het werk alleen door een groote Organisatie met
vrucht kan worden aangepakt. De beoogde taalzuivering
kan niet het werk zijn van een enkeling, doch dient dat

van een gemeenschap te zijn. Het geheele gebied.van de techfliek gaan doorzoeken
vereischt een gemeenschap van een gfoot aantal mede-
werkers. De C.t.T. heeft deze gemeenschap gevormd;
zij is erin geslaagd een groot aantal technici (circa 165),
die van de ter hand genomen vakgebieden .volledig op de
hoogte zijn en belangstelling voor de taalzuivering hebben,
bereid te vinden het taalzuiverende werk in eersten aanleg

te verrichten.
Deze technici zijn ondergebracht in een dertigtal sub-commissies, die ressorteeren onder 10 commissies, t.w.:
Bouw- en Waterbouwkunde.

Chemie.
Electrotechniek.
4, Gezondheidstechniek.
5.1
Materialen. Mijnbouwkunde.
Petroleumtechniek.
Technische economie.
Verkeer en Verkeerstechniek.
Werktuig- en Scheepsbouwkunde.
Het Secretariaat van de commissies en subcommissies,
alsmede van de C.T.T. zelf, is in één hand: Ook dat is een
waarborg voor gelijkvormigheid in de behandeling. 1-let
secretariaat wordt behartigd door het Centraal Nornfali-
satiebureau. De door de C.T.T. opgestelde en door de
Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland
(H.C.N.N.) goedgekeurde woordenlijsten worden Norm-

bladen.
1

Het verband met de Iloofdconimissie voor cte Normalisatie

in Nederland.

Ter aanvulling kan het zijn nut hebben even de aan-
dacht te vestigen op de I-I.C.N.N., vooral nu er kort ge-
leden een wijziging in den status van dit lichaam heeft

plaatsgevonden.
Op deze wijzigii’gen heeft de voorzitter der Hoofd-
commissie, Ir. J. Blackstone, het licht laten vallen op de
Algemeene Jaarvergadering van de Stichting ,,Fonds
voor de Normalisatiè in Nederland”, die op 28 October

1943 werd gehouden.
Op deze vergadering wees Ir. Blackstone er op, dat de
Stichting ,,Fonds voor de Normalisatie in Nederland”
als bedrijfsorganisatie in den zin van het Eerste Uitvoe-

ringsbesluit Organisatie Bedrijfsleveii is erkend. Sedert de totstandkoming van deze nieuwe organisatie
bleek reeds spoedig de behoefte om de bedrijfs- en vak-
groepen meer rechtstreeks te betrekken bij het normali-
satiewerk der commissies. Deze verkregen daardoor een

meer’ vertegenwoordigend karakter.
Voor de toepassing der normen ontstond tevens het
voordeel, dat zij’ thans gedragen worden door het geor-
ganiseerde bedrijfsleven. Het besturend lichaam van -het
Fonds, de Hoofdcommissie voor de Normalisatie, bevat
‘thans vertegenwoordigers zoöwel van de Overheid als
van de belanghebbende hoefdgroepen. Kwam ‘de nauwe samenhang tusschen de werkzaam-heden van de commissies dr C.T.T. en die der normali-satiecommissies van de H.C.N.N. reeds tot uiting in het
-hebben van eenzelfde secretariaat – het reeds genoemde

Centraal Normalisatiebureau -, kort gqleden is de conse-
quentie getrokken van dezen nauwen samenhang en is
de tot nog toe zelfstandige C.T.T. als groepscommissie

198

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN •

12 April
1944

bij de H.C.N.’I. opgenomen en dus keheel in het verband
der •H.C.N.N. opgegaan.

Dat ook in de krinen van de bedrijfs- en vakgroepen
belangstelling bestaat voor dat nieuwste deel der forma-
lisatie, dat taalzuivering h,eet, moge dâaruit blijken, dat’
naar aanleiding ‘Gan de zoojuist genoemde jaarvergadering,

de vakgroep. Grafische Industrie besloot een commissie
voor de taalzuivering in te stellen. Deze is inmiddels als
subcommissie 11 van de comnissie Werktuig- en Scheeps-
bouwkunde geïnstalleerd. ‘
Va6 deze allernieuwste soort normen zal men dus metter-
tijd mogen zëggen, dat zij zoowel door de Overheid .als
door het bedrijfsleyen worden gedragen.

• Van de acht oritwerp-woordenlijsten, die de C.T.T.
inmiddels heeft uitgegeven, moge voor dp,lezers vn dit

blad spacia1 worden geiezen op de ontwerp-woordenlijst:
“Technische Econoi’nie (No. V 5002)
1).

Bijkans bij ieder woörd, waanvoor een ander woord
ter vervanging werd ‘aanbevolen, is een toelichting op- –

genomen, die èn het begrip verheldert èn taalkundig de
gdane aanbeveling .kört verantwo’ordt.

Men zal o.a. de volgende woorden op de lijst besproken
vinden: ankurbein, Aufwertung, checquen, contingen
;

teering, earmarken, grootbbnk,’. hoarding, ‘(leinprijs,
‘multiplièr, – onierkbaar weei’, propensity to ccnsume
routing, service, timen, zelfkosten.
– Met deze groep moge worden volstaan…
Dr. Ir. A. W. J. MAYER.

‘) Zij bevat 168 woorden en is tegen geringen prijs verkrijgbaar
blj,het Centraal Normalisatiebureau, Theresiastraat 27; ‘s-Graven-
hage (tel. 723087, postcekeningNo.. 25301):

DE INVLOÉD VAN DE ZILVERVALORISÂTI

OP HET VERRE OOSTEN.

In’eri .tweetal’ârtikelen hielden Wij ons bezig mt de
geschiedenis van het zilver als (nonetair metaal en met de
aankooppolitiek door de wetgving der Ver. Sthten
1).

Thans zullen’ wij onderzoeken, in hoeverre de stelling,
dat de vaJorisatie de koopkracht in het Verre Oosten ten goede zou komen, is bewaarheid.

Hiqraan willen wij nog doen voorafgaan een aan ,,Wirt-
schaft und Statistik” van Mei 1942 ontleend staatje, in
ruwen vorm .aangevende de vraag- en aanbodsverhoudin-
gen sedert einde 1934, ‘hetwelk wel duidelijk doet zien,
dat de onder de ;,Silver Purcl’iase Act” door de ‘Amen-
kaansche ,,Treasury” verrichte stunaankoopen de we’eld-
zilverproductie van die jaren belangrijk hebben over
schreden. Telt men hierbij ôp de op ‘dit staatje niet voor-
komende wereidzilverproductie 1934 ad 190,4 ‘millioen
‘ounces en de aankoopeii der ,,Treasury” in 1934, t.w.
303 millioen ounces, waarvan 134 millioen ounces
afkonstig van binnenlandsch en 169 ‘millioen ounces van
buitenlandsch geprqdu’cerd zilver, dan komt men voor
de periode 1934-1941

zelfs
op
een cijfer van 481,5 mil-
lioen ounces

Wat nu heeft. deRegeering der Vereenigde Staten er. toe gebracht haar toevlucht ‘te nemen’tot het zoo uiter-
mate, rioodlottige, zilverexperiment, noodlottig. dan in
dien zin, dat, ondanks de enorme zilveraankoopen’door,

de U.S. ,Treasury, de valorisatie van het zilver in geen
enkel opzicht werd verwezenlijkt en voorts het eveneens
beoogde dQel, t.w. het herstel van de koopkracht van het
Verre Oosten, ‘niet alleen niet is bereikt, doch dit integen-
deel ten zeerste heeft belemmerd. –

Op den voorgrond kan dan worden gesteld de wersch
om toe te geve’n. aan den op de Regeering der Vereenigde
• Staten uitgeoefenden ‘drang van een kleine, doch zeer in-

vloedrijke. groep van zilverproducetiten in het Congres;’
en overwegin’g, die wellicht parallel liep met de oïnstan-

1)
,,Vijftig jaren zilverpoiltiek”, in ,,E.-S.
B.”
van 29 Maart. ’44.
,,De zilverpolitlek na
1929″
in ,,E.-S. B.” vans April ’44.

• ‘Vraag en aanbod 9an ziln’er
1935-1941
(in mlllioenenounces)

‘.

1935[,9361 19371 1938J
1939
1
19401 1941

Aanbod

Totaal,,,,,,’,,,,,,,,,,
467,1
554,3

598,2
401,2
Vereldp’roductie
220,7
252,3
273,3
264,2 264,2
278,0 268,0
waarvan Amerika

,
45,6
62,8
69,3
60,8
57,9
66,0
Ontpotting,

demonetisa-
tie en verdere

afgiften,
255,4
302,0

334,0
137,0
waarvan
China

,.,,,,,,,,.,.

,
190,0
300,0

234,2
60,0

Britsch-Indiê
35,0

2,3
65,0
Vraag

Totaal

•1,.,,,..,,,,,,
596,6
509,5

509,4
443,2

Aankoopen

van

de

U.S.

Treasury

•…,.,,.,,
535,2

334,0
312,1
417,0 343,3

/

208,1
139,9
waarvan uit
binnenl, productie

,

, ,
36,5 61,5 70,6
60,3
60,6
67,0
69,7
buiteni. productie

….
497,6
272,1
241,5
356,7
282,7
141,1
70,2

geeringen

overeenkom-


stig het Silver Agreement

1933

…,,,,…,,,,,,
11,0 –
Wereldbehoeften aan mo-

Aankoopen der diverse Re-

netair zilver
24,6
8,9
Indlscht consumptie

….
5,0
100,0

14,0
26,0
Kunstnijverheid

en

in-
dustrieele behoeften

, ,
45,4

53,8
650
waarvan

Amerika en Canada
, ,
26,5
27,8
34,0
41,0 80,0

digheid, “dat de pnijspoiitieke opzet van’ den ,,New ‘Deal”
eveneens kon zijn gebaat bij een vehooging van de circu-
latie tengevolge van de zilveraankoopen’. Wellicht is het
aan het laatste feit toe te schrijven, ‘dat ook in kringen,
welke geheel buiten die der zilverinteressenten lagen,
warme pleitbezorgers voor zilervalorisatie werden ge-
vonden, niettegenstaande men, in bevoegde Chineesche..
kringezi niet heeft nagelaten met de’ meeste klém er,
op te wijzen – dit geschiedde reeds toen de Chfneesche

Regeering het bekende, ,Silver Agreement 1933″ ratificeerde –
– dat: ,,It is to be hoped for the §ake of China that every
countrywill observe the Agreement for the
‘stabilisation
of silver
,
adopted at the Economie Conference and will
‘reject any policy designed to raise the ‘ilverprice .by
official means”.-

De econo,nische situatie in China in de depressie
1929-1933:

1
Mel andere woorden, hoewel ook de Chineesèhe Rë-
geering’ de wenschelijkheid van een stabielen zilverprijs
onderschreef, verwierp zij een’ stijging van den zilver-
prijs, laat staan een kunstmatige, te eenen male. Hoe
toch lag de economische situatie voor dit land «phet
moment, dat de zilvervalorisatoren zich gingen roeren?
‘De export van China was in vergelijking tot 1929 op.een
zeer laag’ peil ‘teruggeloopen, terwijl de importen zich
relatief op hoog niveau bewogen, zoo öok de index voo?
groothandelspnijzen in Shanghai, gelijk – onderstâand
staatjedo9t zién. / – ‘ –

Buitenland,sch’ ha,dêl in China

(in milli’oénen standard dollars)

lIhvoersaldo
[Index

groot-

1

Import
,

Expo’t
han delspj-
1

zen in
_______

Shanghai

0′
1929-
1.620

‘1.070

.

55

‘ •
’77e

1045
1930
1.723


944
114:8


1931
,2.002
915
1.087 126,7
/
1932

1.524

569

955
112,4
1933
1.345
512
833′
103,8

– In dieiel,fde periode -wa s de goud- en zitverbeweging
naar en van China als volgt’ (zie blz, 199 bovenaan). –
Hoewel hieruit dus valt te concludeeren, dat de,handels-
beweging van China na’ 1931 een teleurstellend verloop
te zien gaf, leeren deze cijfers tevens, dat dit
1
land de’ in,,
1929 ingezette wei’eldcrisis tôt 1932 zeer goed, heeft door-
staan; hetgeen juistin de eerste’plaats wa§ toe te schrijven –
aan het feit, dat, waar China’s’ geldwezen ôp het zilver.

.

12 April 1944. .

ECONOMISCH-STATIS
,
TISCHE BERICHTEN

1991

(in millioenen Yuando1lars

Goud

Zilver
Totaal.

1929

3,1
+
163,9
+
160,8
1930

.

25,5
+
103,2
+

77
1
7
1931

49,3
+

69,8
+

20,5 1932
—110,7

14,6
—122,3
1933

66,9


14,2

81,1

was geschoeid çn de in goud uitgedrukte waardedaling

van het zilver
3
)
zeer aanzienlijk grooter was dan die van de’

overige groothandeisgoederen, dit aan China envo.udig
een depreciatievoorsprong verschafte. Deze gang van zaken
weerspiegelde zich duidelijk in den .T,T.-koers” Lonçlen te
Shanghai, die yn 2 sh. 71 d. begin Januari 1929 terugliep
tot 1 sh. 5 d. begin 1930, om in September 1931 terug te
vallen tot ‘1 sh. 2+ d. Het gevolg van de aldus geschapen
situâtie was, evenals in andere gevallen van daling, der
externe muntwaarde, een complex ‘van factoren, deels
gunstig, deels ongunstig, evenwel met dien v&rstande,
dat in dit geval de ‘gunstige overheerschten. Eenerzijds beteekende de .zilverdaling een verslechtering van den
ruilvoet, anderzijds was de bovengeréleveerde depreejatie-
voorsprong gunstig voor de quanitatieve ontwikkeling van
den uitvoer, alsmede vooi de stimuleering van de binnen-
landsche industrie van China als gevolg ‘van het feit,
dat de lage noteering van den standaard’dollar den invoer
van afgewerk,te fabrikaten ten gunste van

‘de binnen-

landsche industrie deed vermineren, waartegenover een
stijging van den,invoer van grondstoffen kwamte stan;
een ontwikkeling, waaraan Drs. H. J. Manschot in ,,Kolo-
niale Studiën” van 1936 een bijzonder interessante be-
schouwing heeft gewijd:

De inyloed der de’a1uaties op’ China.

Aan dezen relatief gunstigen’gang.van zaken’ – relatief,
dan in vergelijking tot de ontwikkeling van den
,buiten-

landschen handel van andere landen’— ‘kwam een abrupt
einde toen achtereenvolgens pond, rupee, yen en ‘dollar
deprecieerden
,en:
ook Manchukwo verloren ging. De

T.T.-koers Londen.te Shanghai steg’van 1 sh. 2+ d. tot

‘1 sh. 11
1
/ d. in Januari 1932, waarmede de in 1929-
• 1932 gekweekte voorsprong teloor ging. Toen daarop in
den loop van 1933 de dreiging van een zilvèrvalorisatie
steeds grooteren omvang begon aan te nemen, zette het
reeds in 1931, tengevolge van den dalenden Chineeschen
dollarkoers, aangevangen proces van zilvrafvloèiing uit het binnenland ilaar de groote centra iri verstèrkte mate
door, hetgeen leidde tot credietcontractie en de l{ieruit
resulteerende sterke daling van bonen en prijzen. De
zilveruitvoer nam een grooten omvang aan-‘ en beliep in
1934 niet minder dan 234 millioen ounces.
Het is wellicht goed hierbij. even aan te teekenen, dat
deze zilverexporten op zichzelf slechts als symptomen
waren .te beschouweii en o.i voortvloeiden uit de appre-
ciatie van den’ Chineeschen dollar en de daarmede nauw
samenhangende scherpe daling van den export, zoodat
zonder deze zilveruitvoeren het deflatieproces zich via
de wisselkoersen toch reeds had voltrokken.
Te verwonderen behoefde bovengeschetste gang van zaken niet. Immers, hoe toch had ,men overeenkomstig
de theoretische grondslagen moeten verwachten, dat een
land als China reageert op een valiltadepreciatie elders, c.q.
‘een zilvervalorisatie? In feite niet anders dan bijv. de
leden van ,het goudbloc na de depreciatie van dollar en
pond. Dezen toch werd als het ware hierdoor eenhoogere
waardeering van het goud ten opzichte van de overige
goederen opgedrongen; waardoor zij voor een impasse
werden geplaatst, die slechts kon worden opgelost door
de interne muntwaarde aan e passen aan de externe, met
andere woorden door deflatie. Voor China lag ‘de situâtie
al niet anders. Ook dit land zag zich tengevolge van de
zilvervalorisatie een hoogere waardeering van het zilver

‘)
‘Vide hierover het, in het eerste artikel blz. 177, de alinea
onderaan, geschreverie.’

en dus van ‘s lands munt opgedrongen; tegen de rûilvoet-
verslechtering, die hieruit iesulteerde, stond geen andere
weg open dan deflatie of depreciatie van ‘s lands niunt.
Op dit laatste punt echter lag de positie Xan
.
China diame

traal tegengesteld, aan die van andere. landen, omdat het
een’ geldstelsel bezit, dat een ovcrwegend metalliek’ ka-
rakter draagt, zoodat het ,,nuttig ffect” van een depre-
ciatie geheel ‘niet kon worden geïncasseerd, een kwestie,
waarop hieronder nog nader wordt ingegaan. – –
De Chineesche Regeering stond dan .00k. in eerste in-

stantie machteloos tegenover de al dan niet goedbedoelde
pogingen der zilvervalorisatoren. Toen deze Regeering
evenwel onder den indruk van de voor het land» fatale
ontwikke’Iing op een officieel protest tot de Amerikaltn-
‘sche Regeering, waarin zij betoôgde: ,,China is certaid’
that the American Goveinment desires to avoid any
action that may aggravate present conditions and’ there-
fore would appr,ciate an insurance that the American
Government would refrain from any action that might cause
a ,continuation of the present silver drain from China
and accordingly would cooperate to prevent further risc
and to maintain’the stability of silver hichthe London
Agieement contemplates”, van den Amerikaanschen
staats’secrefaris CordellHull . een’ zeer teleurstellend ant-
woord .ontving, draáldé de Chiresche Regeering niet
langer én kondigde 15 October 1’34 .enkele ingrijpende

maatregelen af.
Vooreerst zou het reeds bestaande uitvoerrecht van
2+ % op baarzilver *orden,omgezet in een uitvoerrecht
van 10 %, zoowel op baarzilver als op zilveren munten. Een zoodinige heffing betee.kende uiterard een over-eenkomstige daling van het zilverexportpunt. De marge
tusschen in- en uitvoerpunt werd daardoor büitengewoon
groot, doch’ bij de toenmalige verhoudingén kwam het
voor China juist op het exportpunt aan. Voorts, zou
boven dit recht een zgn. ,,Equalisation fee” worden
geheven, welke het de Regeering mogelijk zou maken
den wisselkoers öp het dm5r haar verlangde nive9u te
houden. Dit recht zou nl. worden geheven, indien de
zilverprijs te Londen boven de doôr de Regeering ge-
wenschte ,,cross-ratë” Londen-Shanghai zou komen te
liggen. Uiteraard kon deze ,,Equalisation fe” alleen
effectief zijn wanneer. de betalingsbalans passief was;
dit was, zooals boven blek, inderdaad het geval.
Uit muntpolitiek oogpunt was dit ‘in velerlei opzicht
een ‘belangrijke stap. ‘Vooreerst was hierdoor, de, band
tusschen het zilver”en d munteenheid ‘verbroken en dus
een eerste stap gezet opden weg, welke tot loslating van
den zilveren standaard’ door Chinaou yoeren. Maar
bovenal getuigde deze stap van een jiist inzicht van de
Regeering in de typische muntproblemen ,van haar ‘land;
zij liet zich’nl. niet verleiden tot het zoozeer voor de hand
liggendeen dikwijls gepropageerde middel van verlging
van den zilverinhoud vanden Chineeschen dôJlar. Immer,
hôewel een zoodanige”hâidelwijze, wat ‘het direct effect op den wisselkoers betrft, een therapie zou zijn geweest,
gelijkwaardig aan die van’ zilveruitvoerrecht én ,,Equali-
sation fee”, zou de verlaging van den. zilverinh’oud’ auto-‘

matisch een tweede consequentie hebben gehad, welke
wellicht erger zou zijn geweest dan de te bestrijden kwaal,
t.w. een inflationistische prijsstijging recl’it,evenredig aan
de wisselkoersdaling, zulks als gevolg van het ,feit, dat bij
een geldsomloop, welke, zooals i’eeds werd opgemerkt, over-
wegend een metalliek karakter draagt – tot 5 April 1933
den zilveren Shanghai en Haikwan ‘Tael en sedertdien
tot 3 November ‘1935 den zilveren standaarddollar met
da’arnaast kopergeld en bankpapier uitgegeven door de drie
groote Chineesche banken – het binnenlandsche prijsniveu
zich oogenblikkelijk aan een gehalteverlaging aanpast.

De tegenmaatregelen der Chineesche Regeeren.

De door de Chineesche Regèering genomen ingrijpende
maatregelen leidden inderdaad tot daling van den wissel-

200

ECONOMISCH-STATISTISCHE PERICHTEN

12 April 1944

koers; ‘bgin December 1934 ,bedroeg deze 1 sh. 41 d.,
nadien trok deze evenwel, zij het niet in’ die mate als
de zilverprijs, aan, om in April 1935 alweer 21 d. te be-
loopen.

Één vân de voornaamste moeilijkheden te dezen bleek
uiteraard de bestrijding van den smol.ckelhandel, welke

de effectiviteit van de maatregelen, ten doel hebbende
den zilverexport tegen te gaan, grootendeels teniet deed.
Één err ander was voor de Chineesche Regeering aanleiding
toen zij in een later stadium zag, dat het vertrouwen in

het ruilmiddel, werd onérgraven, tlitvèering te geven
aan het in haar opdracht door de in 1935 benoemde ,,Mo-

netary Advisory Committee” uitgewerkte muntsaneerings-
programma. Dit kwam in groote lijnen hierop neer, dat
China het zilver voortaan nietlanger als basis voor haar

geidwezen zou’aanwenden en overging tot een stelsel van
,,managed currency” met papier als binnenlandsch cir-
culatiemiddel. Een beschouwing over de hiertoe nQodige
maatregelen zou buiten het kader flezer verhandeling
vallen. De belangrijkste der op 3 November 1935 door, de

Chineesce Regeering afgekondigde maatregelefl vormde.
wel de nationalisatie van alle in China in baren en
munten aanwezige hoeveelheden zilver, waartegen-

over door de houders dollarbankbijjetten werden
ontvangen, voorts deerkenning van de bankbiljetten
van de Central B.ank of China, de Bank of China en de
Bank of Communications als wettig betaalmiddel voor
de voldoening van belastingen ‘en andere inschulden en ten-
slotte het handhaven van de externe muntwaarde op het
door de Regeering gewenschte niveau van 141 d. door
afgifte en aankoop tot ieder bedrag van buitenlandsche
valuta door de Central Bank of China. In de practijk
werkte één en ander uit op een aansluiting van den Chi-
neeschen dollar aan het Pond Sterling.

Hiermede was dus het land, dat als débouché van zilver
steeds een zoo hij uitstek belangrijke rol had gespeeld,
van zijn 2álveranker verdreven en wellicht in de voor-
naamste plaats op grond van maatregelen, welke juist
het tegenovergestelde effect hetten te moeten sorteeren.
Tevens is hiermee geblekeh, dat de, in 1893 door den

heer Boiss,evain ,estelde prognose van de consequenties
der muntsluiting in Britsch-Indië op de positie van het
zilver niet te somber is geweest.

Conclusie.

Had men in daarvoor verantwoordelijke kringen een
beter inzicht getoond voor de economische en monetaire
krachten, welke de koopkracht van het Verre Oosten be-
palen, stellig zou China voor de rampspoeden bespaard
zijn gebleven, welke nu in zoo ruime mate haar deel werden.

Aan waarschuwingen uit deskundige kringen heeft het
waarlijk niet ontbroken. Volstaan zij in dezen met aan te
halen een met betrekking hiertoe door Prof. Gregory in
h’et Julinummer van ,,The Economist” van 1933 ge
maakte opmerking: ,,Since neither India for China are
producers of silver, the ,amOunt of silver they can buy
depends upon the purchasing’ power of their export in
gold countries and if the prices of silver were to rise without
a corresponding risc in the prices of Eastern export goods,
the net effect would in all prohability be not an increase
in
th?
Chinese or Indian ,,intake” of silver but a pronoun-
ced export of silver”.
Een gedeeltelijke verklaring voor de opvatting der voor-
standers van ‘ilvervalorisatie moet ongetwijfeld worden
gezocht in het feit, dat’ zij – volkomen ten onrechte
overigens – hun conclusies vrijwel uitsluitend baseerden
op den invloed van de waardestijging van het zilver op
de injlerdaad enoime, onder de bevolking der zilverlanden
opgepotte, hoeveelheden wit metaal. Natuurlijk kan niet
worden ontkend, dat ‘de vermogenswaarden, die deze
hoardings vertegenwoordigen, op- en neergaan met den
prijs van het zilver, maar het is zeker niet juist om de
koopkracht van deze landen te identificeeren met de

vermogenswaarden der, opgepotte zilverschatten. Alleen
toch onder bepaalde omstandigheden zullen die ,,hoar-
dings” mde inkomenssfeer geraken en dus koopkrachtig
worden aangewend en zulks ‘geheel los van de hoogte van
den zilverprijs. Tenslotte is de op de wereldmarkt

beschikbare koopkracht der ‘zilverlanden, evenals bij
andere landen, afhankelijk van den omvang van de

exportabele’productie in den uitgebreidsten zin des woords
en die factor wordt, naar uit bovenstaande gegevens is
gebleken juist door prijsstijging van het zilver eerder
ongunstig dan gunstig beïnvloed. Dit buiten beschouwing
laten, van den invloed van de valorisatie van het zilver
op’de monetaire verhoudingen en den monetairen zilver-
voorraad is, voorzoover hen uitsluitend economische over-
wegingen vor oogen hebben gestaan, waarschijnlijk wel
‘de hoofdfout van de voorstanders een er zilvervalorisatie
geweest.
G.
J.
H. DE GRAAFF.

AAN’EEKENINGEN

DE ECONOMISOHE TOESTAND VAN HONGARIJE IN 1943.

,,De economische en financieele gevolgen van den oorlog,
werden ook iii Hongarije in 1943 in versterkte mate
voelbaar”, aldus begint het jongste ,,Wirtschaftsbericht”
van de , ,Ungarische Allgeiiiemne Creditbank”
1),
dat zoojuist
is verschenen en waaraan wij de volgende gegevens over
enkele sectoren van het 1

longaarsche econcimischè leven
ontieenen.

Landbouw.

Het landbouwjaar 1943 begon, zoowel naar .00gstresul-
taten als naar afzetvoorwaarded, gunstig. Het feit, dat de
granen na drie slechte jaren in het algemeen een goeden

oogst gaven, was voor de- boeren en voor het algemeen
belang van groote beteekenis. Vooral de tarweoogst viel naar hoeveelheid en kwaliteit bevredigend uit, waardoor
de rantsoenen brood en meèl per hoofd der bevolking
belangrijk konden worden verhoogd. Door de ongewoon
groote droogte in de zomermaanden zijn de producten,
die later in het jaar worden geoogst, naar hoeveelheid iets minder gunstig uitgevallen. Bijzonder moeilijk is,
dat de maïsoogst zelfs voor het instandhouden van den’
vermin derden varkensstapel ternauwernood voldoende is.
Daar oo’k de opbrengst van andere veevoedergewassen
de behoefte niet dekt, hebben de veeboeren onvermin-
derd met groote moeilijkheden te kampen, tengevolge
waarvan de veestapel kwantitatief, echter niet kwalitatief,
afnam.

De nieuwe regeling ten aanien oan a/1e’ering, prijzen en schulden in dn landbouw.

Zeer interessant is. de nieuwe regling ten aanzien van
de inlevepng en prijszetting en« het verhandelen van den
oogst, die in 1943 is ingegaan. De niduwe regeling omtrent
de inlevering van den oogst verplichtte de boeren tot
levering in het algemeen belang van tevoren bepaalde hoe
veelheden producten zonder dat met de directe oogstop-brengsten rekening werd gehouden. De grondslag was de
netto-opbrengst der bedrijven, volgens het kadaster, waarbij
per goudkroon netto-opbrengst vijftig , ,tarwe-eenheden”
moesten worden ingeleverd, welke overeenkomen nïet
vijftig kilo tarwe. Daarvan moest één vijfde in broodgraan,
één vijfde in vet of oliehoudende gewassen en drie vijfde
in andere producten’ volgens een bpaalden maatstaf
worden geleverd. Voor leveringen boven de verplichte, ontvingen de boeren prijzen, welke boven de officieele leveringsprijzen waren. gelegen. Het systeem heeft zoo
bevredigend gewerkt, dat het ook voor het volgende
oogstjaar zal worden aangehouden.

‘) ,,Wirtschaftsbericht”, Mei-December 1943 van de ,,tJngarlsclie
Aligeineine creditbank», Jaargang XVII, No. 5-12.

12 April 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

201

De handel krèeg in het nieuwe systeem yan de ver-
werking van den oogst een zelfstandiger en belangrijker
positie. Hei inkoopmonopolie van de zgn. ,,inzamelings-
organisaties” werd opgeheven; de aankoop en het in het
verkeer brengen van landbouwproducten geschiedt thans
door daartoe gemachtigde kooplieden, van welke er drie
categorieën zijn, ni. landelijke, regionale en plaatselijke
kooplieden. De contrôle op de omzetten berust bij de
daartoe opgerichte ,Warenverkehrszentralen”, die echter
zelf geen handelsactiviteit ontplooien.
Ten behoeve der rentabiliteit van de productie, regelde
dg Regeering ook ht agrarisch prijspeil opnieuw, en wel
in dien zin, dat als het ware het geheele landbouwprijspeil
met ingang van het landbouwjaar 1943—’44 werd ver- –
hoogd. De tarweprijs, welke het uitgangspunt is van het
agrarisch prijzensys’teem, werd gesteld op 40 pengö per
dz., tegen 30 pengö in het voorgaande jaar. In combinatie
mat de nieuwe regeling, ten aanzien van het prijzenniveau,
kwam het ook tot een verhooging van de landbouw

bonen. De- gemiddelde toeneming be,draagt ongeveer
25%, doch tengevQlge van het gebrek aan arbeidskrachten
bewegen de in feite uitbetaalde bonen’ zich tegen de
maximumgrens welke rond 50% boven het vroegere
hoogste boonpeil ligt.
De financieele toestand in den landbouw is tengevolge
van de verhooging van het prijspeil verbeterd. Daar de
inkomsten slechts in beprkte mate konden worden
besteed aan – industrieele producten, maakt zich in een
tamelijk breeden kring in den landbouw een zekere geld-.
overvloed kenbaar, waardoor de mogelijkheid werd ge-
schapen de kwestie van de wettelijk beschermde landbouw-
schuld uit den weg te ruimen. Het ter bescherming van
agrarische debiteuren in 1933 ingevoerde moratorium
werd eind 1941 in principe opgeheven, doch in talrijke
gevallen voltrok zich de afwikkeling der schuIdeiregeling nog onder vigueur van het moratorium. In het afgeloopen
jaar nu trof de Regeering maatregelen ter vereenvoudi-
ging en bespoediging van de afdoening der schulden.
De verbetering

in den financieelen toestand maakt een
verkorting van de aflossingstermijn mogelijk, zoodat de
onder het moratorium wfllende landbouwschulden in
vijf jaar verdwenen zullen moeten zijn. De Regeering
werd bij deze maatregelen geleid door de gedachte, dat
de landbouw zoo spoedig mogelijk van zijn schulden be-
vrijd diende te worden, ten einde credietwaardig te zijn,
wanneer, na den oorlog, de invoering van betere prôductie-
methoden, inzonderheid de mechanisatie, groote crediet-
eischen zal stellen. – –

Industrie.

De industrie bood ook in 1943 een heterogeen beeld.
In groote trekken kah de toestand zoo worden gekarakte.:
riseerd, dat het zwaartepunt van de productie zich nog
verder verplaatste in de richting van voor,de oorlogvoering
belangrijke industrietakken, die in het algemeen bevre-
digend van grondstof waren voorzien, teçwijl nieuwe investeeiingen plaatsvonden. Daartegenover kwam in
de voor den civielen sector werkende industrie practisch
slechts grondstof ter beschikking voor de fabricage van
de allerbelangrijkste massa-artikelen, terwijl de investee-
ringen stil stonden. Zoodoende ging de productie veelal
achteruit. In het laatste halfjaar is een zekere teruggang
ingetreden, welke voornamlijk’aan modilijkheden bij de
grondstofvoorziening moet worden toegeschreven. De
kolenwinning kon niet verder worden opgevoerd, terwijl de invoer van buitenlandsche kolen, in het bijzonder den
laatsten tijd, door transportmoeilijkheden v’erd beïnvloed;
zoodat bij de kolénvoorziening van enkele industrietakken
storingen voorkwamen. Daarentegen is de metaalwinning
verder getegen, terwijl de verzorging met ijzererts zich bevredigend ontwikkelde. Hetzelfde geldt voor de che-
mische industrie, tengevolge van een versterkt gebruik
van binnenlandsche grondstoffen en veFvangingsgrond-

stoffen, alsmede door’een verhoclging van de voortbreng’ing
van plan taardige olie. –

De grootste moeilijkheden veroorzaakte het achterwege
blijven van den invoer, ook in deze periode, in de textiel-
en lederindustrie. In de textielindustrie werd de toestand
vooral daardoor slechter, d,ordat de invoer uit Italië, die het grootste deel vn d Hongaarsche behoefte aan
kunstvezels en. kunstzijde dekte, in de tweede helft van
het jaar ophield. Een vergroote toepassing van vervangings-
stof van katoen ,,Kotonin” en de recentelijk begonneh
productie van kunstvezels kon voorloopig de allerbeschei-
denste grondstofvoorziening waarborgen. Tengevolge hier-
van kon de civiele behoefte slechts ten deele worden ge-
dekt. De rentabiliteit van de industrie verminderde in
het, eerste halfjaar van 1943, te.ngevolgevan de stijging
van bonen en salarissen, de voor het grootste deel niet
– afwentèlbare toeneming der sociale lasten, de belasting-
verhooging in het bijzonder op schijnwinsten en de prijs-
stijging der grondstoffen. De vaststelling van een nieuw
agrarisch prijspeil, mét zijn daaraan gekoppelde boons-
verhoogingen, maakté een nieuw industrieel prijspeil
eveneens noodzakelijk. De Regeering heeft er daarbij naar
gestreefd te voorkomen, dat, tengevolge van de oorbogs-
conjunctuur,- extrawinsten zouden ontstaan Wel werd
het aantal kostenfactoren- dat bij de officieele prijs-
calculatie voor afwentelfng in aanmerking kwam, ver-
groot; als gevolg van één en ander steeg het-gemiddelde
prijsniveau van industrieele eindproducten van ultimo
Juni 1943 tot ultimo October met ± 35 %.

Openbare tinanciën en geldinarkt.

De Regeering probeert een zoo groot mogelijk deel van
de toeneming der staatsuitgaven uit gewone inkomsten
te dekken. Gedurende de.eerste acht maanden van het
jaar behoefde slechts 24,8 % van de totale uitgaven door
credietoperaties te worden verschaft. Dit vooral ten-
gevolge van de sterke verhooging der belastingen; van
het sterk gestegen nationale inkomen in 1943 namen de
publieke heffingen 30,3 % in beslag, terwijl in 1938 deze
quote slechts 21,5 % bedroeg. De gëldmarktpositie werd
in het afgeloopen jaar geheel beheerscht door het strven
van de Regeering om het credietwezen zob sterk mogelijk aan de economisch-politieke doeleinden van de Regeering
aan te passen. In het belang van de toegenomen crediet-
behoefte van de Overheid bleek ,een beperking van de
privaatrechtelijke eischen aan de crediet9rganisatie nood-
zakelijk. Credieten, zoowel industrieelp als agrarische,
die slechts dienen tot vergrooting van economische acti-viteit in het belang van particuliere personen, mogen niet
worden verleend. Tegelijkertijd moet in alle gevallen,
– waarin de vermogenspositie van den debiteur dit toestaat,
een versnelde aflossing van uitstaande credieten worden
verlangd. De – credieten, door de geldmarktinstellingen verstrekt, vertoonden, ‘bndanks deze voorbijgaande da-
ling van de particuliere credieten, een •belangrijke ver-
hooging. Opvallend is, dat, vergeleken met de toeneming
van het credietvolume, de deposito’s sterk achterbleven,
hetgeen in eersten’ aanleg uit de ongegronde oppotting
van baar geld door de bevolking moet worden verklaard,
welke opmeer dan 1 milliard pengö wordt geschat. Ten-
gevolge hiervan werd de nieuwe credietbehoefte voor
slechts oiigeveer 40 % door een toeneming der deposito’s gedekt, terwijl de rest werd verkregen doôr herdiscontee-
ring in het binnenland. Het gebruik -van credietn van
de centrale bank, die in het eerste halfjaar beperkt bleef,
steeg in het tweede halfjaar van 1943 belangrijk. – Hierbij
zijn ten deele bijzondere omstandigheden in rekening te
brengen, in het bijzonder de officieele verhooging van het
prijsniveau. De verhooging van bonen en salarissen bleef bij
de prijsstijging ten achter, doch de daardoor ingetreden
vermindering der koopkracht werd door de bijna volledige
werkgelegenheid en de toeneming van het aantal verdie-
nenden per gezin tot op zekeie hoogté gecompenseerd.

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– – 12 April 1944

DE LANDBOUW ALS BRON VAN VOLI{SBESTAAN IN NEDER-
LAND.
In de reeks publicaties van het Nederlandsch Econo-
riisch Instituut verschijnt als No. 36 onder boven-
staanden titel; een studie van Ir. D. J’. Maltha, met mede-
werking van een aantal’deskundigen.
Opzet yan de studie is een afgerond gedôcumenteerd
beeld te geven’van dezen tak
an rolksbestaan in ons land.
Daarbij is’ vooral aandachf geschonken aan de historisch verworven plaats, welke de landbouw in het economisch
bestel inneemt, en aan die esseiitieele waarden van den
landbouw, welke, iii het verleden gegroeid, ook voor de
toekomst hun.helang zullen moeten behduden, wil de landbouw zijn., belangrijke taak in het geheel kunnen
blijven vervullen.
Nadat in de inleiding van het eerste deel is gewezen
op de ‘verschillen tusschen industrie en landbouw, – ver
-S

schillen, welke sociologisch tot uiting komen in de tegen-
stelling stad-platteland, wordt in hoofdstuk 1 de histori-
sche ontwikkeling van den Nederlandschen landbouw,
in het bijzonder die na 1800, behandeld.

Daarbij worden vijf tij dvakken onderscheiden, welke als
volgt kunnen worden gekarakteriseerd.

VÔÔr 1800 speelt de landbouw een ondergeschikte
rol; het economische leven’is, met de staatsmacht, samen-
getrokken in de steden.
1800-1880. Met de Fransche revolutie verdwijnt
het standsverschil, de boeienstând komt op als een vrije bevolkingsgroep. Toch is de landbouw nog geen gelijk-
waardige partner van handel en industrie.
.8. 1880-1914. De landbouwcrisis van 1880-1895
vormt een volgenden mijlpaal; nadien nemen langzamer-
hand de boeren zelf het heft in handen. Vereenigingsleven
en coöperatié bloeien op. De ,,verede]ingslandbouw” be-
gint te ontstaan.
-1914–1929. De wereldoorlog 1914-1918 verstoort
-de ontwikkeling. Na den oorlog gaat echter de lijn stijgend
verder. De veredelingsiandbouw, mogelijk door verschil-
lende factoren, waaroder invoer van goedkoope granen,
krachtvoer en kunstmest en ‘de gunstige geografische
ligging, neemt een zeer groote vlucht.
1929-1939. De goede gang van zakenin den Neder-
landschen landbouw . is afhankelijk geworden van den
toestand in het buitenland; de crisis van 1929 heeft een
zeer sterken weerslag in onzen landbou’n. De hierdoor.
ontstane crisis is ernstiger dan die van 1880. Regeerings-
maatregelen, aanvankelijk uitsluitend bedoeld als steun;
leiden eew ordenihg in, welke steeds verder om zich heen
grijpt.

.

In dit hoofdstuk wordt er tenslotte op gewezen, dat
het behoud van den veredelingslandbouw een nood-
zaak is in verband mët den eisch v,n een zoo groot mo-
gelijke arbeidsbezetting in den landbouw.
In hoofdstuk II, ,,Bodem en klimaat, arbeid en tech-
• niek”, worden de natuurlijke factoren, welke het beeld
van onzen landbouw mede hebben bepaald, nadei be-
zien. De geologische verscheidenheid en het gematigde
klimaat makèn vele uiteenloopende ‘teelten mogelijk.
De geografische ligging, temidden van sterk geïndustria]i
seerde landen, waarmee goede snelle verkee
,
mogelijk-
heden bestaan, is zeer gunstig voor den export van ,,ver-
edelde” landboiiwproducten, in het bijzonder van k*a-
liteitsproducten, welke door onzen technisch hoog onl-
wikkelden landbouw gemakkelijk kunnen worden voort-
gebracht. • ‘ .

Beschrevei wordt voorts de arbeid van dev’erschillende
groepen van in den landbouwwerkzamen, waarbij,uitvoerig
is stilgestaan bij de belooning van den arbeid der kleine
boereri.ender landarbeiders. Voorts worden in dit hoofd-
dtuk behandeld de ontwikkeling .van de techniek in den
landbouw en de oorzaken van de, in vergelijking tot de
industrie, geringe mechanisatie.
Het derde hoofdstuk is gewijd . dan de ‘staatszorg.

Hierin worden enkele-van de belangrijkste vormen van
staatszorg voor den landbouw beschreven: het landbouw-
onderwijs, de landbouwvoorlichting en ae proefsttions, ontginning, ontwatering, inpoldering e. d., ruilverkave-
ling, de landbouwuitvoerwet, de landarbeiderswet en,
volledigheidshalve, de landbouwcrisismaatregelen.
Hoofdstuk IV, ,,Vereenigingsleven en coöperatie”, om-
vat een in ,hoofdzaak historische beschrijving van deze
beide’ vormen van samenwerking in. den landbouw.
‘Hoofdstuk V geeft een economisch-statistische be-
schrijving van dén landbouw, waarbij is getracht het om–
vangrijke ter beschikking staande materiaal systematisôh
te rangschikken. Daarbij is de navo1gende indeeling
gevolgd
t

De gegevens over de totale hoevelheid cultuurgrond
en de uitbreiding c.q. inkrimping van dit areaal in den
loop der jaren; de verdeeling van den cultuurgrond naar
de ‘verschillende’ takken van bedrijf en de wijzigingen,
welke in de verhoudingen zijn opgetreden.
De opbrengstcijfers, zoowel quantitatief als quali-
tatief. De b’ehôeften aan agrarische producten in Neder-
land en de dekking dezer behoeften; daarmee -samen-
hangend de in- en uitvoercijfers.
De landboiw als bron van – volksinkomen, in ver-
gelijking met de bverige ‘bronnen van volksikomen.
Hieraan is vastgeknoopt een beschouwing over de ver-
deeling van het agrarisch inkomen.


De bevolkingscijfers, waarbij is nagegaan.de
ver-
houding van de agrarisclfé bevolking tot de overige deelen
ddr bevolking, de wijzigingen, welke in deze verhoudingen
zijn opgétreden, de uitbreiding der landbouwbevolking
en de afvloeiing. Werkgelegenheid
.
en arbeidsproductiviteit.
Het
£eede deel
bevat een reeks, met medewèrking van
op elk der onderscheidenlijk behandelde gebieden speciaal
deskundigen samengestelde, beschrijvingen over devoor-
naamste onderdeelen van onzen landbouw. In dit deel
worden achtereenvolgens behandeld: de. akkerbouw, de
veeteelt (rundveehouderij, varkenshouderij, paarden-
fokkerij, pluimveehouderij, schapenhouderij en geiten-
houderij), de tuinbouw (groeiiten- en fruitteelt, teelt van
siergewassen) en de landbouwindustrieën (zuivelindustrie
en zuivelhandel, beetworteIsiikerindustrie, de landbouw-
industrieën in de veenkoloniën en de vleeschverwerkende
industrie).

Dit deel eindigt met de beschrijving van enkele toe-
assingen van de wetenschap oponzen landbouw, te
weten: de ontwikkeling van de plantenveredeling, het.
meng’voedervraagstuk, de veeartsenikundige dienst, de
plantenziektekundige -dinst, het grondonderzoek en het
lanbouwkundig onderzoek ten behoeve van de Zuiderzee-
inpoldei’ingen.

De studie geft de navolgende eindconclusies, welke
in de slotbeschouwing zijn opgenomen:
De Nederlandsche cultuurgrond’ vertoont een groote
verscheidenheid, waarop, -mede dank zij – het gematigde
zeeklirnaat, een groot aantal producten kan worden ver-
bouwd. Dank zijeen hooge ontwikkeling van de boeren
en een uitgebreide voorlich.ting is het mogelijk geworden
de opbrengsten van zeer vele van deze producten pen
oppervlakte-eenheid op te voeren tot cijfers, welke tot
de hoogste van de wereld behooren. Specialisatie heeft
plaatsgevonden op die producten, welke slechts kunnen
worden voortgebracht door een hoogstaanden landbouw
en een intensieve cultuur. Het succes van deze teelten
is des te grootdr, doordat, dank zij de gunstige geografische
ligging ‘van Nederland ten opzichte van de omringende
industriestaten, het vervoer snel en goedkoop ‘kon plaats
vinden. Overige gunstige factoren zijn: de grodte vlucht
van het vereenigingsieven, daarmede samenhangend van
de coöperaties en de uitstekend geoutilleerde landbouw-
industrieën.
.1

12 April 1944

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

203

Een teruggang van deze ontwikkeling zou çen zoodanig
‘verlies beteekenen voor onzen landbouw, dat de landbouw-
bevolking tot een zeer veel lager levenspeil zou moeten
terugvallen niet alleen, maar bovendien op eenigerle
wijze een oplossingzou-moeten worden gevonden voor de,
onder die omstandigheden; ve’el te groote bevolkingsdicht-
heid ten plattelande.
Niet ontkend wordt, dat aan de geschetste ontwikkeling
bezwaren zijn verbonden, met name de afhankelijkheid
van het buitenland. In de eerste plaats geldt deze af-
hankelijkheid de voedselvoorziening van ons land in tijden
van politieke spanningen of oorlog (broodgranen en vet);
in de tweede plaats den grooten,invoer van veevoeder en
kunstmestsoffen. Geheel te ondervangen zijn deze be-
zaren niet, wel moet worden gestreefd naar een betere
verhouding (waarbij mede het woord ‘zal moeten zijn aan’
wetenschap en techniek). – –
Een derde bézwaar geldt de afhankelijkheid van het
buitenland voor den uitvoer. Deze uitvoer mg echter•
niet worden losgelaten,,omdat •het èn voor ons land èn
voor Europa een ernstige terugsiag zou zijn, indien
het overschot van de specifieke producten vaniôhzen
geperfectionneerden landbouw (waarnder begrepen tuin-bouw) niet meer een plaats in het buitenland zou -kunnen
vinden. Door internationaal overleg zijn wellicht ernstige
schokken als die van 1929 en de volgende jaren te ver-
mijden. .
Tenslotte, wordt gewzèn ‘op het grooe probleem van
het overschot- der landbouwbevolking hier te lande, ver-
oorzaakt door het tekort aan cultuurgrond, welk pro-
bleem van overheerschende -beteekenis is en voor een
groôt deel het beeld van onzen landbouw beheerscht. –
Reeds terwille -hiervaii is het noodzakelijk, dat door een
zoo intensief mogelijken landbouw een zoo groot mogelijk
aantal boeren met hun gezinnen op den ,vaderlandschen

bodem een bestaan kunnen vinden.

PUnLICATIE

No. 36 VAN HET NEDERL4NDSCU ECONOMISCH
INSTITUUT.

Zoojuist is ‘Çerschnen de 36ste ublicatie ian het
Nederlandsch Economisch Instituut, t. w.: –
,,De Landbouw als bron van volksbestaan in kTr
ede

land”, amengesteid door Ir. D. J. Maltha, met mede-
werking van anderen. Deze studie wordt in den handel
gebracht voor f 10,— *, Voor donateurs en leden van
het Nederlandsch Economisch Instituut geldt de ver-minderde prijs van f7,50.
1 .
Donateurs en leden kunnen zoowel bij het Secretariaat
van het N.E.I., Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam-C
(Giro No. 8408), als bij ‘de uitgeefster (De Eryen F. Bohn
N.V., Haarlem) bestellen. Anderen
uitsluitend
bij den

boekhandel en de uitgeefster.

INGEZONDEN STUKKEN

DE TARIEVEN VOOR gET ONGEREOELD GOEDERENVFRYOER
PER AUTO H.

De heer H. A. A. de Melverda schrijft ons:
Onder boveistaand opschrift verscheen in het nummer
van 1 Maart jl. eën artikelvan de ‘hand van den heer
Drs. S. Blokland, waarin schrijver o.a. critiek.uitoefent
op mijn beschouwing in ,,De Economist”, December 1942.
Uit de uitlatingen van dén heer Blokland blijkt, dat hij
mijn uiteenzettingen verkeerd heeft opgevat. Dit is te
betreuren, dar thans de lezer van dit tijdschrift een ge-
heel verkeerd beeld krijgt van mijn beschouwingen. Voor
den lezer, welke niet inde gelegenheid mocht zijn gewé’t
mijn artikel te lezen, zal ik hieronder een korte uiteen-
zetting van mijn zienswijze geven.
Evenals men bij den handel andere reacties vindt bij den kooper dan bij den verkooper, zoo zijn de reacties,
welke in het yervoerwezen op een 1epaald tarief optreden,

anders, naar geJang men te doen heeft met den- verlader,
den vervoerder’ of den concurrent van den vervoerder.
De verlader zal zich niet in de eerste plaats bezorgd maken
om den kostprijs van den vehoerder; hij kijkt, of hem
het vervoer niet te duur kofnt te staan, daarbij lettende
op aanbiedingen van andere vervoerbedrijven uit denzeifden
bedrijfstak – maar ook uit andere bedrijfstakken – en
voorts lettende op zijn eigen kostprijs, dus’ de kostprijs
van zijn product. De verlader wil zijn product een zoo
groot’mogelijk afzetgebied geven Hieruit volgt, dat de
prijs van zijn product niet te sterk mag stijgen bij het
grodter worden van den afstand. Om deielfde reden mogen
de prijzen van de grondstoffen niet te sterk fluctueeren
ten opzichte van den afstand, waarover moet worden
aangevoerd. De vèrlader heeft dus degressieve tarieven
noodig. Bij de Nederlandsche Spoorwegen bleek mij, dat
het tarief teh aanzien van
r
den afstand logarithmisch ver-.
liep. Men kan dit toevallig nemen dan wel verklaarbaar
alt psychologische reacties, interessant of niet, aan het
feit doet het niets af. Het logarithmisch verloop voldoet
in ieder geval, zooals de heer Blokland in een noot zelf
erkent, goed aan de behoefte. Toen ik destijds het A.B.D.-
tarief onderzocht, ter vergelijking met dit logarithmisch
verloop, was mijn doel de bezwaren der verlader§ tegen
dit tarief te verklaren, en inderdaad bleken zij

hieruit
zeer duidelijk verklaarbaar. –

De vervoerder daarentegen maakt zich in de eerste
plaats bezorgd erover, dat hij zijn kosten vergoed
krijgt. Hoe hij die kosten vergoed krijt, kan hem
tot op zekere hoogte onverschillig laten. Gesteld, nu, dat
hij erop staat steeds precies de kosten van eiken rit ver-
god te krijgen, en gesteld, dat die kosten juist een pro-
gressief verhop ten opzichte van den afstand hebbei;
ondenkbaar is dit laatste in bepaalde gevallen niet. Onze
vervo&rder komt nu in strijd met de eischen, welke de verlader aan ht tarief stelt. De verlad9r zal dan omzien
‘naar een anderen vervoerder, die niet eigepzinnig is, bijv.
naar de spoorwegen. Onze auovervoerder zal door de
‘concurrentie wel gedwongen worden zijn tarief.te differen-
tieeren en wel zoodanig, dat het tarief degressief wordt.
Maar hieruit behoeft nog ‘allerminst te volgen,.dat de ‘ver-
voerder nu zijn kosten niet vergoed zou kunnen krijgen.
Verhoogt’ hij zijn tarief op den korten afstand en verlaagt het op den langen afstand, dan zal hij steeds de mogelijk-
heden in de hand kunnen hebben om zijn kosten te dekken. Onder de gegeveb omstandigheden is hèt dus onverstandig,
om persé vast te houden aan een tarief, dat gebaseerd is op den kostprijs per rit. Nuveet ik wel, dat er tendenties
aanwezig zijn,.waardoor het tarief, op deze wijze berekend,
degressief wordt. Deze tendenties vermeldde ik reeds in
mijn artikel jn ,,De Economist”. Maar het kan zijn, dat
de degressie aldug anders is, bijv. uiterst gering. Er -treden –
dan met de tarieven van andere vervoerbedrijven snij-‘
punten op, die evenveel ongewenschte ecQnomische gren-
zen. kunnen bereekenen. Een degressie volgehs dezelfde
principes is dus wenschelijk. Ik heb daarvoor de keuze
laten vallen op de logarithmische degressi, maar niet
uit psychologische, doch- uit zuiver utilitaristische over-
wegingen ,

Tot dusver heb ik, om de kwestie eenvoudig te houden,
verondersteld, dat de vervoerder zelf de opbrengsten uit het tarief zal genieten. In ftiijn vroegere beschouwingen
heb ik er echter op gewezen, dat de verv’berder bij een
‘universeel tarief zeer dikwijls een veel te groote winst zal
maken, terwijl anderen vliezen zouden iijden en zulks
niet uit hoofde van omstandigheden, die hun aangerekend
kunnen worden. Wat wil nl. het geval? Er is onder de
huidige omstandigheden geen uniforme standaardkostprijs
voor het autovervoer ii het algemeen op te stellen! Immers,
het eene bedrijf krijgt thans nog relatief veel vloeibare
‘brandstof, omdat het bijv. werk verricht voor de voedsel-
voorziening, terwijl een ander bedrijf is aangewezeh op de
duirdere exploitatie met vaste brandstof, welke dan nog

11
204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 April 1944 il

gerantsoeneerd kan zijn. Het eene bedrijf vervoert dikwijls
,,hoogwaardige” goederen; het andere bedrijf uitsluitend
,,laagwaardige” goederen en krijgt daardoor regelmatig
10 tot 20 % beneden het basistarief vergoed. De kosten,
verbonden aan het vervoef’ van goederen van htoge
waarde, zijn bij lange niet zoo hoog als de toeslag.

Dit zijn slechts enkele van de vele bezwaren tegen een uniform târief op kostprijsbasi. Men ziet hieruit, dat ook’
de classificatie der goeeren reeds in strijd komt met het
kostprijsbeginsel; dit zou niet het geval zijn, als elke ver-
voerder steeds alle soorten goederen doorelkaar te ver-
voeren zou hebben; het tegendeel is waar: de economisch-
geografisché omstandigheden verzetten zich daartegen

en maar al te vaak moet de vervoerder steeds dezelfde
soort(en) goederen vervoeren.

Toch is de classificatie wenschelijk, daar de verlader
.hieraan behoefte heeft en de geregelde ver”oerbedrijven
deze classificatie (en zonder bezwaar) hebben. Een tarief
dus, dat zich aansluit bij de behoeften van den verlader
en daarbij rekening houdt met de verkeerscoördinatie,
bevalt niet eiken vervoerder. Een tarief (eigenlijk zijn in
dit geval vele tarieven noodigl), dat ingesteld is op de
behoeften van de vervoerders, bevalt den v’erladers niet, terwijl het nog bovendien een goede verkeerscoördinatie
enorm t
e
genwe
l
Naar mijn opvatting bestaat er voor de ongeregelde
vervoerbedrijven geen betere oplossing uit dit dilemma dan de volgende. De verlader betaalt niet meer aan den
vervoerder, maar aan een zgn. verrekeningsinstituut. Uit
de baten worden nu de vervoerders volgens bepaalde grond-
slagen doør het verrekeningsinstituut betaald. Het zgn.
totaalkostenprobleem wordt dan niet meer opgelost door
d2n individueelen vervoerder, doch binnen het verreke-
ningsinstituut voor alle in aanmerking komende vèrvoer-
ders tegelijk..
Het tarief moet nu zoodanig bepaald w’den, dat men
met• de verrekening uit kan komen Het voordeel wordt
nu verkregen, dat het uniforme tarief binnen zekere gren-
zen kan worden ingesteld op de tarieven van andere ver-
voerbedrijven en -takken, waardoor een doeltreffende
coördinatie van de tarieven en daarmede van het vervoer-wezen tot stand kan worden gebracht; vele uitzondering-
tarieven kunnen dan bovendien vervallen. Het vervoer-
wezen wotdt hierdoor inderdaad tot een eenheid.
-Na deze uiteenzetting, welke hier niet verder iii den
breede behoeft te worden, uitgesponnen, zal het den lezer,
net mij hoop ik, verbazen, dat de heer Blokland kan be-
weren, dat ,,de vervoerder in zijn bedrijf gevoeliger is
in zijn portemonnaie
dan
in zijn psyche”. Deze opmer-
king is in het kader van een critiek onjuist. De heer
Blokland ziet daarbij volledig het door mij geschetste
intermediair van een verrekeningsinstituut over het hoofd.
Bovendien ziet hij de wenschelijkheid van op elkaar af

gestemde, târieven voorbij.
Het overige deel van het artikel is niet van ernstige
critiek ontbloot. Ik wil kortheidshalve volstaan met één
opmerking. De heer Blokland stelt,dat voor een grooteren
wagen meer laad- en lostijd noodig is dan voor een
kleinere. Dit is in. zijn algemeenheid niet juist. Ver-
dubbelt men eenvoudig het personeel, dan kan de laad-
en lostijd van een lO-tonswagen even groot zijn als die van
den 5-tonner bij 1 man personeel. Het rechter deel van de tabel op blz. 118 wordt dan gelijk aan het linker ge-deelte! De toevoeging van een helper is in het gestelde
geval op den korteren afstand zifs uit economische over-wegingen een eisch.

Naschrift.

‘S

Gaarne maak ik gebruik van de mij geboden gelegen-
heid mijn meening over de opmerkingen van den geachten
inzendex .te geven. –
De heer De Melverda geeft allereerst een kenschetsing
van de houding der marktpartijen. Zeer terecht stelt hij

vast, dat de verlader zijn product een zoo groot mogelijk
afzetgebied wil geven, teneinde zijn omzet zoo hoog mo-
gelijk te maken. Zijn kosten mogen daarom een bepaald peil niet te boven gaan. Deze kosten zijn echter velerlei.
De vervoerkosten vormen daarvan slechts één – min of
meer belangrijke – post. Hij moet echter ook grond-
stoffen, enz., aanschaffen. Veelal zullen de leveranciers
daarvan hem bij afname in groote hoeveelheden een zekere
korting verleenen op den prijs, dien hij voor een bestelling
van geringeren omvang zou moeten betalen. Deze korting
wordt begrensd door verschillen in den kostprijs der ver-
schillende hoeveelheden in het bedrijf van den leverancier.
Evenzoo zal, naar mijn meening, in het vervoerwezen een
voor iederen vervoerstak bedrijfseconomisch verantwoorde
degressie der vrachtprijzen moeten plaatsvinden.

In de laatste jaren schijnt bij verschillende spoorweg-
deskundigen de meening post te vatten, dat ten aanzien
van de degressie der tarieven ten opzichte van den afstand
de spoorwegondernemingen in enkele landen wel wat te veel aan de verlangens ‘der ‘erladers zijn tegemoet-
gekomen; als gevolg waarvan een ongewenschte ,,vervoer-
luxe” zou zijn ontstaan. Men gaat zich afvragen, of deze degrssie wel gerechtvaardigd is. Een tarief kan men niet
alleen baseeren op de vraagfactoren, doch ook de aanbod-
factoren dienen volledig tot hun recht’ te komen.
Dit brengt mij op het door den heer De Melverda ge-
stelde geval, dat de kosten’ voor het vervoer met een ge-.
geven vervoermiddel voorbij een ‘bepaalden afstand een
progressief beloop zouden gaan vertoonen. Naar mijn
meening is het dan wenschelijk het verrichten van deze
transporten over te laten aan vervoermiddelen, die daartoe beter geschikt zijn. Dit is geej’i eigenzinnigheid, doch, een
kwestie van juist bedrijfsinzicht! In de industrieele sfeer
bijv. ziet men zeer veel doelbewuste specialisatie.
Van het door den inzender voorgestane uniforme ver-
loop dei’ tarieven voor alle vervoerstakken zal m.i. het
g€volg zijn, dat bij het bestaan’ van een algemeene ver-
voerplicht de verladers hun opdrachten geven aan dien
vervoerstak, die voor den vastgestelden prijs de beste
prestatie4evert. Voor deze prestatie zal echter het vervoer-
bedrijf een hooger bedrag aan kosten moeten maken dan
het als vrachtprijs ontvangt. Het vervoerwezen zou dan
over de geheele linie verliesgevend worden. Laat men de
vervoerplicht vallen dan zal iedere tak zich beperken tot
de transporten, die voor hem de gunstigste verhouding
tusschen opbrengst en kosten geven.

Een systeerp van per vervoerstak vastgestelde tarieven,
die zoodanig zijn, dat rekening wordt gehouden met het bijzondere karakter van elke vorvoertechniek, komt mij
dan beter voor. Het tariefprobleem kan daarbij tegelijk
met het kostprijsprobleem worden opgelost.
Voor de ongeregelde vervoerbedrijven acht ook de heer
De Melverda het kostprijsprobleem in theorie oplosbaar
(zie zijn’artikel blz. 645). Completeert men dit systeem met
vervoerplicht, dan is de verlader er zeker van, dat hij
elke zending met het door hem gewenschte vervoermiddel
kan doen vervoeren, mits hij den daarvoor vastgestelden
prijs betaalt.

Er zullen dan snijpunten otreden tusschçn de tarieven
der afzonderlijke vervoerstakken,
daar
er geen enkele
vervoerstak is, die alle vefvoersprestaties goedkooper
.kan verrichten dan de anderen. Deze snijpunten geven
economische grenzen aan. Immers, daar zal het eeno
vervormiddel goedkooper worden dan het andere. De
in verband daarmede 6ptredende vervoerverschuivingen
zijn mi. rationeel en behooren tot stand te komen.
Bij tarieven op kostprijsbasis zal de ‘noodzakelijkheid
om in het vervoerwezen te komen tot een pooling – waar-
van alleen de administratie reeds niet eenvoudig zou zijn
– minder dringend zijn. Onder de huidige omstandig-
heden zou een verrekeningsysteem voor het wegvervoer
zeer ingewikkeld zijn, omdat niet één uniforme standaard-
kostprijs zou moeten worden vastgesteld, doeh een groot

12 April 1944

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

205

aantal standaardkostprijzen, bijv. voor benzinewagens,
tankgaswagens, generatorwagens (de laatste twee nog in
allerlei soorten onder te verdeelen).
De goederenklassificatie zou, voorzoover zij correspon-
deert met verschillen in de kosten der individueele
transporten, kunnen blijven bestaan: Blijkt de spreiding
in de tariefklassen grooter te zijii dan in de kosten, dan
zou deze moeten worden verminderd.
Opgemerkt kan nog worden, dat ook bij de geregelde
vervoerbedrijven een zeker verband bestaat tusschen
goederenklassificatie en kosten van het vervoer. Zooals
de inzender stelt, moet de vraçhtprijs afhankelijk zijn
van afstand, zendinggrootte en goederensoort. Nu wordt,
zooals de practijk in vele geregelde vervoerbedrijven leert, de zendiriggrootte• schijnbaar slechts weinig in
aanmerking genomen.. Bij de bodediensten komen veelal
stukstarieven voor. De vrachtprijs wordt bijv. berekend
per baal meel, per kistje margarine, enz., onafhankelijk
van het aantal stuks. De prijs per gewicht is echter afhan-
kelijk van de gemiddelde grootte der zending. Meel, dat als ‘regel in hoeveelheden vap enkele honderden kg ver-
voerd wordt, heeft een -lageren vrachtprijs per 100 kg
dan margarine, waarvan de gemiddelde zendinggrootte

enkele tientallen kg, bédraagt.

Iets sôortgelijks zien we bij de spoorwegen. Het vervoer
van goederen, die bij treinladingen gelij1 worden aan-
geboden, kan belangrijk goedkoopr geschieden dan dat
van artikelen, die in zendingen van één wagenlading
voorkomen. Dar de spoortarieven weinig differentiatie
naar de grootte der zendingen kennen, behelpt men er
zich mee de massagoederen in een lagere tariefkiasse in
te deelen. Het bezwaar van 1t systeem is, dat de ver-
lader, die een zending ter grootte van één wagenladng
ten vervoer aanbiedt, eigenlijk te weinig betaalt.
De, voornaamste puntn, waarin mijn zienswijze van
die van den inzender afwijkt, zijn, naar mijn meening, dat:
aan de aanbodfactoren en met name aan den kost-
prijs der individueele prestaties een grooteren invloed
moet worden toegekend.

Bij het concrete probleem van de herziening van het
A.B.D.-tarief dient een zeker verloop te worden vastge-
steld op basis der kostprijzen. Uitsluitend met. het uit-
spreken van de wenschelijkheid van een logarithmische
degressie komt men er geenszins;
het voor een coördinatie niet noodzakelijk en niet
wenschelijk is een uniforme variatie
in
de tarieffactoren
voor alle vervoerstakken vast te stellen. –
Juist ongelijkheid der tarieven is rationeel.
een verrekeningssysteem naar alle waarschijnlijkheid
kan worden gemist.

Ik moge naar aanleiding van deze punten nog enkele
opmerkingen naar voren brengen.

Ten aanzien van de mogelijkheid van kostprijsbereke-
ning in het vervoer ben ik ietwat optimistischer dan de
geachte inzender. Toegegeven worde, dat kostprijs-
berekening in-geen enkelen bedrijfstak eenvoudig is. Dat
kostprijsberekening in het vervoerwezen ondoenlijk is,
is., naar mijn meming, een inzicht, dat vooral n.a.v. den
gang van zaken bij het ontstaan van het spoorwegbedrijf
is opgekomen. Hier ontstonden bedrijven, die niet één
producit, nl: tonkms, voortbrachten,’ doch een groote ver-
scheidenheid ‘pan prestaties in velerlei omvang leverden.r
Bij den toenmaligen stand der kostprijsberekening stond
men hier voor een onoplosbaar probleem. Na het ontstaan
der spoorwegen is de moderne grootindustrie, die ten
aanzien van de kostprijscalculatie met dezelfde moeilijk-
heden te kampen had, opgekomen. Deze is echter gelei-
delijker gegroeid en kon haar methoden van kostprijs-
berekenjrg langzamerhand ontwikkelen. Bij den huidigen
stand van dit deel der bdrijfsciconomie kunnen ook de
vraagstukken in hét vervoerwezen met meer hoop – op
resultaat worden angevat. 1-let feit, dat de N.V. Neder-
landsche Spoorwegen over een Afdeeling Kostprijsbereke-

ning beschikt, bewijst mijns inziens, dat mçn in dit bedrijf
de mogelijkheid van kostprijsberekening niet â priori
uitgesloten, acht. Absolute nauwkeurigheid is op het gebied der kostprijs-
calculatie een utopie. Wei kan men zekere tendenties
vinden. Voorwaarde om te kunnen werken is, dat men de
beschikking heeft over een uitgebreid en gedetailleerd sta-
tistisch materiaal ten aanzien van productie en kosten.
Het aanpassen van de tarieven bij elkaar, dat wil zeggen
het vaststellen van tarieven op concurrntiebasis, ge-
schiedde vooral in den tijd toen er een overcapaciteit
in het vervoerwezen was. Het gevolg daarvan was, dat iedere vervoerstak tegen eiken prijs een zoo groot mo-
gelijk, deel van het vervoer trachtte te bemachtigen.
Indien er een zekere mate van evenwicht bestaat tusschen
vraag en aanbod van vervoercapaciteit, bijv. door de
hanteering van een concessiestelsel, verliest deze concur-
rentie veel van haar scherpte en zal men vanzelf meer,
in de richting an op kostprijs gebaseerde tarieven gaan.
Men kan zicg afvragen, waarom ir het vervoer, in tegen-
stelling tot hetgeen het geval is in welhaast alle andere
bedrijfstakken, de band tusschen den prijs, waartegen
de individueele prestaties worden aangeboden, en hun
kostprijs zou moeten worden losgemaakt, met als gevolg,
dat door een systeem van verrekening het totaalkosten-
probleem zou moeten worden opgelost. Met andere woor-
den: waarom moet de comiiensatie binnen het vervoer-
bedrijf, plaatsvinden?
Een treffend voorbeeld van compensatie tén aanzien
van dén afstand vinden we in de bedrijven, die merk-
artikelen prhduceeren. De prijs daarvan is in het geheele
land gelijk, ondanks verschillen in transportkosten. De
fabrikant compenseert de vrachtkosten in zijn eigen
bedrijf.
Is men van meehing, dat bepaalde artikelen voor den
consument niet te duur mogen worden, dan is het niet
noodzakelijk den ‘vervoerder een lagere vergoeding voor zijn prestaties toe te kennen en hem compensatie te laten
vinden in de vrachtprijzen voor andere goederen. In de
geleide economie kent men voldoende andere middelen
om dergelijke doeleinden te bereiken.
Tenslotte nog een aanteekening op de opmerking van
den heer De Melverda ten aanzien van den laad- en los-
tijd. Inderdaad is het in zijn algemeenheid nie,t juist,
dat een 10 tons-wagen den dubbelen laad- en lostijd van
een 5-tonner moet hebben. De vervoerder meent zelfs veelal – en mijns inziens terecht— van den verlader te
mogen eischen, dat die -voor het laden en lossen van een
grooteren wagen meer personeel ter beschikking stelt.
Ook onderschrijf ik volkomen, dat de verdubbeling
van het personeel uit economisché overwegingén een eisch
is. Men kan in de practijk met de vermeerdering van
personeel echter niet te ver gaan, daar de mpnschen elkaar
teiislotte, in den weg zouden loopen. Bovendien is het
in dezen oorlogstijd voor vele verladers — volgens art. 9
der Tariefs’voorwaarden geschiedt het lan en lossen niet
door den vervoerder, zoodat de verlader hiervoor dient zorg
te dragen – niet zoo eervoudig het personeel te verdub-
belen. Dit schijnt de reden te zijn geweest, dat bij het
A.B.D.-tarief de laad- en lostijd werd bepaald in even-redigheid tot de groètte der zendingefi. Zooals d’e op-
merkzame lezer zich zal herinneren, had mijn artikel
betrekking op het speciale geval van het A.B.D.-tarief,
zeodat ik van meening blijf, dat de veronderstelling,
waarvan ik uftging, volkomen gerechtvaardigd is.

S. BLOKLAND.

2n’ç

‘)
It flfl
TY 1(14.4

A!fabetische Inclçx Overheidsmaatregelen “op economisch gebied
1
(Zie voor den alfabetischen index Ovcrheidsmaatrègelen In 1943 het Jaarregister 1943,
laatste bladzijde)

Administratieplicht

……….
Blz
27, 55, 123
Motorbrandstof

………………..
Blz
163
B’z.
Verpakkingsvoorschriften

…………

96′
Afval

…………………………..
123
Non-ferrometalen

………………
f23
Vervoer

………………..
111,

163
Algemeen Vestigingsverbod
…..

…5
Omzetbelasting

…………….
41,

97
Verzekering

……………….
96, 425
Ambacht

………………….
27,

161
Opheffing

Centrales………………
40
Vestigingswet Kleinbedrijf

.
41,

125, 177
Arbfdszaken

……….
27,

55,

123,

161
Organisatie Bedrijfsleven
27, 83, 123, 163
Visscherlj

……………………….
41
Bank- en

Credietwezen

…………..
41
Pluimvee

………………….
41,

135
Vlas

…………………….
41, 97, 163
Belastingzaken

…………
4f,

fit,

163
Prijsregelingen

-……….
40,

83,

125,

163
Voedselvoorziening

…………..
97, 435
Betalingsverkeer met het buitenland
. .

27
Scheidsgerecht Voedselvoorziening
….

41
Volkstuinen

……………………
125
Botiwnijverheid

………………..
‘f23
Sierteelt

………………..
41,

97,

135
Ijzer

en

Staal

……………….
125, 177
Buitenlandsche

Handel

…………..
123
Sociale voorzieningen

……….
125, 177
Zaden

……………………..
4f,

97
Groenten en fruit ………….
.

…….

96
Steunverleening aan stilgelegde
bedrij-
Zuivel

…………………..
41,

97,

163
Grondstoffenbesparing en

bedrijfsratio-
ven

………………
40,

55, 125
nalisatie

……………………
f61
Suikerbieten

e. d……………
41,

97
Handel

……………..
27,

55,

123,

162
Surrogaten

……………………
97
Huurprijze
.
van nieuwbouw
……….f62
Tabak

………………….
40, 96, 135
Heffingen

…………..
41,

55,

123,

162
Textiel

…………………
60,

96, 177
In-

en

IJitvper ………………….
26
Toegepast Natuurwetenschappelijk 0fl-
Industrie

…………….
27, 55, 123, 163
derzoek

………………………
4f
Inlevering puntdraad en gladde draad

135
Tuinbouw

……………………….
41
Kamers van Koophandel

…………
40
Turf

…………………………
96
Kinderbijslagwet

………………..
123
Vee

………………………
41,

97,

135
Landbouw

………………
4f,

97,

125
Veevoeder

………………..
41,

97
Monopolieproducten

…………
55,

123
V6reveningsl

peffing

………………
f25

1
lIllIIlIlII!lIlIIlIIIIIlJllIIlIIlIlIJtlIllhIIIlIIIIlIllIIIIIIIJIHfIIIIIIIIIIIIIIlIIlIIlItllIIIl

De Scheepsbouwnijverheid in Nederland

door
Ir. j& Wa Bonebakker

Publicatie no. 16 van het Nederlandsch Eonomisch Instituut

Prijs f
1s55*

Donateurs en leden
f 1.10;
bestellen bij het N. E. 1.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave van De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANT$ – SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle
en
administratie; levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in g roote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikkiflg.

Beschouwingen over een

tolunie tusschen Nederland

en België-Luxemburg

door

D. C. Renooij

3de Publicatie van he
Nederlandsch Econo-
misch Instituut

Prijs f 8.40*

(Prijs
voor donateurs en

leden van het NE.I f6.-;

bestellen bij het N. E. 1.)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:
De Erven

F. BOHN H.V.-Haarlem

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

91.
MAÂN3STAAT OP 31 MAART 1944

Kas, Kassiers en Daggeldleeningen

……….

f 112.752.279,19
Nederlandsch

Schatkistpapier

………….

..
284.900.000,-
Ander

Overheidspapier

……………….

..
3.472.858,35
Wissels

……………… . …………….

..
563.822,44
Bankiers

In

Binnen- en

Buitenland

………

..
12.267.219,15
Effecten

en

Syndicaten

…………………..
646.312,13

Prolongatiën en Voolichotten tegen Effecten
,
6.982.307,47
Debiteuren

…………………………..
20.651.625,28′

Deelnemingen

(mci.

Vöorschotten)

………

..
1.437.376,99
Gebouwen

……………………………
4.000.000.-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen ,,
1.286.737,36

Effecten van Aandeelhouders in Leendepôt’..,,
13.044.250,-

f 462.004.788.36

Kapitaal

…………………………..
f 40.000.000,-
Reserve

……………………………
..11.200.000.-

Bouwreserve

…………. . ……………

1.500.000,-

Deposito’s op Termijn
…………………
51.557.673,75
Crediteuren

……………………….. ..
337.106.957,59

Ov’erloopende Saldi en Andere Rekeningen ..,, 6.309.169,66

Reserve voor Verleende Pensioenen
……….
1.286.737,36

Aandeelhouders voor Effecten in Leendep8t
…..
13.044.250,-

1

f 462.004.788.36

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs, M. F. J. Côol te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedarn. Verschijnt wekeiiiks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar.
(,,Prijsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct, P 1299/1.

K 2193.

Auteur