Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1447

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 15 1944

15 MAART 1944

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch~Statistisc

he

/

‘ Bérichten’

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINÂNCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 15 MAART 1944

No. 1447

/

0
COMMISSIE VAN JEDACTIE:

J.
F. ten Doesschate; P. Lieftinek (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lainbers – Adjunct-Secretaris.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch-Staiistisch Maandbericht, franco

p. p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,Prijsvaststelling

No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën f 23,— per

jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per uiti,no van eik kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden çan het Ne-

derlandsch Economisch Instituut ontoan gen het blad gratis

en genieten eent reductie op de oerdere publicaties. Adres-

wijzigingen op te gen’en aan de administratie.
Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340. Giro 8408.

Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-

park, Rotterdam (C.).

Adpertenties poorpagina f 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement t.’olgens tarief.

INHOUD:

Blz.

De ontwikkeling der Nederlandsche aardappelmeel-

industrie sedert
1929
door
J. J. Drenth ……….138

De economischê ontwikkeling in Portugal gedur-

de de oorlogsjaren door
H. Jongstra …………141

De sojaboon, een grondstof van toenemende betee-

kenis door J.
Willems ……………………
144

Aanteekenin gen

De Belgische Congo als productiegebied ……..
146

.Maandcijfers

Gecombineerde maandstaat van de vier Nederland-

sche groote banken en van het Nederlandsche

bedrijf der Nederlandsche Handel-Mij. ………
149

S t a t i s t i e k e n

Bankstaten ……………………………..
149
GELD- EN KAPITAALMARKT.

In de verslagweek was er op de
geidmarkt
geen enkele
wijziging te signaleeren, noch in de algemeene situatie,
noch in de tarieven. Het is nog moeilijk te beoordeelen,
of de nieuwe voorschriften, inzake de inwisseling van
Duitsch bankpapier, die juist van kracht geworden zijn,
voor de ontwikkeling ter geldmarkt van eenige impor-
tantie zullen zijn. Tw&e mogelijkheden laten zich denken:
de omvang van het aanbod van dit bankpapir krimpt
belangrijk in, ôf wel: de inwisseling blijft ongeveer in•
gelijk tempo voortgang vinden In het laatste geval
kan er natuurlijk van invloed op de geldmarkt geen sprake
zijn. In het eerste geval zijn er weer twee mogelijkheden denkbaar: de aanwas van den binnenlandschen biljetten-
omloop krimpt evenredig met den geringeren aanwas yan
de portefeuille buitenlandsche wissels en betaalmiddelen
van De Nederlandsche Bank in. Ook in dat geval is er van invloed op de geldmarkt geen sprake. Een tweede
mogelijkheid is, dat het accres van den binnenlandschen
biljettenomloop gelijk blijft, *hter bij afnemenden aan-
was van de buitenlandsche wisselportefeullie. Dat laatste
zal zich voordoen, wanneer tot nu toe een gedeelte van
het ingewisselde bankpapier niet leidde tot evenredige
uitbreiding
j
van den inheemschen biljettenomloop, doch
tot aanwas van bank- en girosaldi. Irdit geval zou en
vermindering van de omwisseling van Duitsch bankapier
leiden tot een verkrapping van de geidmarkt, althans tot
het wegvallen van de tendens tot marktyerruiming, die
dan tot nu toe in de onbeperktè omwisseling besloten lag.
Het is, zooals gezegd, niet mogelijk zich in dit verband aan voorspellingen te wagen. Met belangstelling wacht
men het resultaat van de nieuwe maatregelen en het
eventueele effect daarvan op de markt af.

De
obligatiemarkt
was in de verslagweek ween’ vast ge-
stemd, een tendens, waarir
,
practisch alle soorten deelden,
behalve natuurlijk die, welke op stopkoers staan.,’Steeds
duidelijker worden de symptomen, dat de markt weer is
aangeland in het stadium van overvrzadiging met kapi-
taalaanbod, dat steeds pleegt te volgen op de eerste twee stadia na een consolidatie-operatie, t.w. eerst: de periode
van hergroepeering van het bezit verschuiving van
,,gedwongen inschrijvers” naar-duurzame beleggers – en daarna: een tijd van relatief evenwicht in vraag en
aanbod, wanneer het hergroepeeringsproces ten einde
loopt. Het derde stadium, waarin wij ons thans bevinden,
vertoont een constaïten opwaartshe’n drulZ tegen het
koerspeil, een symptoom, dat natuurlijk geremd kan wor-
den, wanneer uit bufferpools en portefeuilles van Rijks-
fondsen materiaal ivordt gespuid.
Opvallend blijft nog stèeds de uitzonderlijk yaste
stemming voor vôôroorlogsche leeningen, waarvan alleen
de beide
3 %
Indische leeningen betrekkelijk achter
blijven.

138

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Maart 1944

DE ONTWIKKELING DER NEDERLADSE

AARDAPPELMEELINDUSTRIE SEDEJT 1929.

De ontstaansgeschieaenis en de eerste groei, der aard-
appelmeelindustrie werden door ons in een vorig artikel
in dit tijdschrift
1)
geschetst. Ditmaal zullen wij de meer
recente geschiedenis behandelen, waarbij inet bijzonder
de afzetmoeilijkheden, de oorzakeh daarvan en de maat-
regelen, door bedrijfsleven en Overheid genomen om hier-
aan het hoofd te bieden, zullen worden besproken.

Binnen- en buitenlandse afzet.

Het aardappelmeel in ijn ,,tuwe” vorm, d.w.z. zoals
het product de fribriekt vrlaat, vindt tweeërlei aanwen-
ding. In de eerste plaats als
huipstof
in andere bedrijven,
bijv. in de textielnijverheid, in de papier- en strocarton-
industrie, etc. Daarnaastvormt het de
grondstof
voor de
verderverwerkende industrieën, zoals de dextrine- en
glucose-industrie. De beide laatstgenoemde takken van
industrie vormen tezamen de belangrijkste binnenlandse
afnemers van aardappelmeel.
Het belang van de dextrine- en glucose-industrie als
grootste binnenlandse afnemers van aardappelmeel noopt
ons daarbij iets langer stil te staan, hoewel zij eigenlijk
buiten het kader van deze beschouwing vallen.
Daarbij zij meteen opgemerkt, dat de
dextrine-industrie,

hoewel zij als een binnenlandse afnemer kan gelden voor
de aardappelmeelindustrie,. zelf in de jaren vôÔr deze
oorlog voor ± 90 % der productie op export was aan-
gewezen. Enkele jaren v66r deze oorlog begonnen dan ook
voor de dextrine-industrie de moeilijkheden, tengevolge van handelspolitieke maatregelen in het buitenland. Een sterke beommering waren bijv. de invoerrechten, die de
groo’tste afnemer, Groot-Brittannië, na 1932 hief. Ook
contingen,teringsmaatregelen en deviezenbepalingen be-
moeilijkten de export. Terloops willen wij wijzen op een
gevolg van deze belemmeringen, dat zeker de verschillende
bedrijven tot voordeel heeft gestrekt, ni. de aanenslui-
ting van de Groninger dextrine-industrie.
Hieronder nemen we enige cijfers op, ontleend aan het
Jaarverslag van de Kamer van Koophandel en Fa-
brieken te Veendain, die een beeld geven van de export-
hoeveelheden van dpxtrine.

TabeÇI

Uiwoer çan dextrine.

Jaren

Gewicht (in 1.000 kg) Waarde (i’n 1.000 gid.)

1929
22.072
4.211

1930
20.449 3.289

1931
22.203
2.785

1932
24.896
2.872

1933

25.932
2.836
1934
26.070
2.874

1935
25.052
2.613

1936
24.112
2.473′

1937
25.750 3.124

1938.
20.695
2.573

1939
24.214
2.947

Hieruit blijkt, dat de dextrine-uitvoer’naar hoeveelheid
tot 1935 stijgende is gebleven. Weliswaar is deze stijging
gepaard gegaan met een verminderde opbrengst, doch
uit deze cijfers blijkt wel, dat de dextrine-iiidustrie met
zijn vrijwel constante afamen voor de aardappelmeel-
industrie, div, zoals nog zal worden getoond, zelf reeds
met’ dalende iitvoer had’ te kampen, in deze moeilijke
jaren een belangrijke steun moet zijn geweest.
Gelijk boven reeds werd opgemerkt was Engeland voor
de dextrine-industrie de grootste afnemer. Daarop volgden
België en Luxemburg, Çanada, Brits-Indië en de Ver-
enigde Staten van N. Amerika. De overheersende positie
van Engeland op onze dext’rine-exportmarkt blijkt dui-

1)
,,De aaidappelmee1industrie in Nederland” In ,,E.S.B.’ van
15 December 1943.

aelijk uit het feit, dat dit land gedurende de laatste tien
jaren voor 70 %, aandeel nam in de uitvoer.
Eveneens van betekenis voor de afzet van de aardappel-meeliidustrie ls de glucose-industrie. Gedureode de laatste
jarei werd voor de fabricag» hiervan ± 17.500 ton aard-appelmeel afgenomen. Maïsstijfsel vormt de grote con-
curretft-an dit product, waardoor zijn betekenis tot nu
toe dan ook vooral tot het binnenland beperkt bleef.
Nederland telde in 1939 elf glucosefabrieken, waarvan er
vijf in de provincie Groningen zijn gelegen. Productie-
cijfers van deze industrie zijn ons niet bekend, zodat het
onmogelijk is te constateren, of deze bedrijfstak wellicht ook voor het grootste deel binnen de veenkoloniën is ge-
concentreerd.
Behalve voor stijfsel vindt de glucose een aanwendings-
mogelijkheid in de limonade- en jamfabrieken. Evenwel is de consument van laatstgenoemde producten van me-
ning, dat de kwaliteit door het gebruik van glucose af-
neemt. De fabrikanten spreken dit tegen, doch de Waren-
wet stijft de consumenten in hun opvatting door de
bepaling, dat jam en limonade, met glucose bereid, moeten
worden aangeduid als ,,limonette” en ,huishoudjam”,
waardoor deze producten van mindere waarde lijken.
De afzet van glucose werd hierdoor, vôÔr het intreden
van de oorlog, enigszins geremd, evenals door de vanwegd
de Regering geheven crisisheffing. Met de exportmoeilijk-
heden, waaraan ook deze industrie leed, vormden deze
factoren de oorzaak van de klachten over de te grote pro-
ductiecapaciteit der industrie.
Desondanks moeten dextrine- en glucose-industrie samen
als de belangrijkste binnenlandse afnemers van aardappel-
meel worden beschouwd. De titale binnenlandse meel-
afzet voor het jaar 1937 bedroeg.60 miljoen kg, waarbij
echter ook de afgenomen kwantums van andere indus-
trieën , dan de ‘ulier behandelde zijn geteld. De export
in dat jaar was ruim twee maal zo groot als de binnenlandse
afzet. De kneelafzet van de dextrine- en glucose-industrie
uit bovengenoemd cijfer af te scheiden is niet mogelijk,
daar de gegevens ons hiervoor ontbreken.

De buitenlandse afzet Qan aardappelmeel.

Het aardappelmeel wer.d uitgevoerd naar vele landen,
waarvan wij slechts de belangrijkste zullen noemen. Even-
als bij de dextrine was in 1989 ook hier Engeland onze
grootste afnemer;, ruim 50 % van çle totale uitvoer was
naar dit land gericht. Daarop volgden Italië met 10,5 %,
België en Luxemburg samen met ruim 9 %, Brits-Indië
met 7,5 %, terwijl Duitsland in dat jaar ruim 4 % voor
zijn rekening nam. Zwitserland nam in onze aardappel-
meelexport deel voor 3,9 %, de Verenigde Staten voor
3,5 % en Canada voor 1,5 %. De sterke teruggang in de export naar Duitsland is,opvallend. In 1923 had dit land
nog voor ruim 19 % in de uitvoer aandeel genomen.
Waarschijnlijk was de eigen industrie inmiddels reeds
voldoende sterk geworden om invoer uit het buitenland
te kunnen weren. Alleen kleine kwantums voor de ver-
edelingsindustrie werden nog uit ons land geïmporteerd.
Uitgezonderd bij Engeland was bij al onze buitenlandse afnemers sedert 1930 een terugval in de gevraagde hoe-
veelheden te constateren, die, gelukkig voor de industrie hier te lande, niet zo rigoureus is geweest als de vermin-dering van de export naar Duitsland.
Zoals de cijfers der geëxporteerde hoeveelheden in tabel
II, doen zien, was de toestand na 1929, in het bijzonder
tot 1936, niet bijster rooskleurig. Als oorzaken willen ‘wij
op het volgende wijzen. Steeds is Duitsland een
belangrijke
concurrent van de
hier besproken Nederlandse industrie geweest, ook in het
laatste, voor de industrie zo bijzonder zware, decennium is het dit gebleven. Van veel groter betekenis was echter
de mededinging van de Poolse industrie op de wereld-
markt voor aardappelmeel, terwij4 ook Rusland door be-
langrijke export zijn invloed bij de bepaling van de wereld-

15 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

189

‘)
1 929-1 934: Centraal Bureau v. d. Statistiek.
‘) 1934-1939: De landbouwcrisismaatregelefl.
‘) De cijfers Export in balen en Exporiwaarde zijn ontleend aan
de laarverslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken v. d.
Veenkoloniën.
‘) Berekend uit Exportwaarde Export in baIen

mrktprijs deed gelden. Beide laatst genoemde landen
waren speciaal van belang, waar het de export naar Enge-

land
betrof.
Het behoeft geen betoog, dat wij ons geheel
beperken totde toestanden vôOr het uitbreken van de
thans woedende oorlog. De verhoudingen zijn daardoor,
zoals vanzelf spreekt, geheel gewijzigd en een duidelijk
overzicht van deze jaren is nog niet te geven.
Tenslotte waren Estland en, buiten Europa, Japan nog
exporterende landen, die. voor onze industrie een voort-
durende bedreiging vormden.
Niet alleen echter de zelf exporterende landen interes-
seren ons, wanneer wij over buitenlandse concurrentie
spreken. In vele landen, zoals bijv. Duitsland, Frankrijk,
Denemarken én Finland, werden aardappelmeelfabrieken
opgericht, waardoor voor ons land meer of minder be-
langrijke exportgebieden hetzij geheel, hetzij ten dele ver-
loren gingen.
Daarnaast bestond nog de concurrentie van substitutie-
artikelen voor uit aardappelmeel geproduceerde eind-

producten, die vaak

door beduidend lagere prijzen der

grondstoffen tegen aanenlijk lagere prijzen dan het
Nederlandse product op de markt werden gebracht. Een als hierboven bedoelde concurrentie werd in het
bijzonder ondervonden van het maïs-, sago- en tapioca-

zetmeel.
De betalings- en clearingvoorschriften van Italië,
Spanje, Turkije en Griekenland, de beschermende rechten,
die ons door Engeland, Frankrijk, Zweden, Tsjecho-
Slowakije, Finland, Denemarken, de Venigde Staten en
Canada in de weg wefden gelegd, vormden eveneens ëen
vermindering der- afzetmogelijkheden. Tenslotte is voor de Nederlandse aardappelmeelindustrie
van belang de veranderde structuur van de afzetgebieden,
waartöe de economische depressie misschien de aan-
leiding is geweest; gevolg was een vermindering van het
verbruik van aardappelmeel en wellicht een zich instellen van den consument op hetgebruik van goedkopere substi-
tutie-artikelen. Bakker meent uit verschi]lende van de
hier genoemde factoren te mogen concluderen, dat hier-
door ,,voor de Nederlandsche aardappelmeelindustrie een
debiet is verloren gegaan, dat zij nimmer terugkrijgt,
zodat de moeilijkheden waarschijnlijk vooreerst van blij-
venden aard zullen zijn”. Wij kunnen ons mdt deze mening verenigen, doch 2ouden het verbançl tussen ,,economische
depressie” en ,,blijvende debietsverkleining” liever minder
nauw gelegd zien, dan dit door genoemden schrijver wordt

gedaan.
Dat onze concurrenten van tijd tot tijd zelfs nog een
plaats op de Nederlandse markt wisten te veroveren,
blijkt uit het volgende staatje, dat enkele invoercijfers

weergeeft.

Tabel III.
Invoer van aardappelmeel naar gewicht en waarde, vergeleken met de uitvoer.

Jaren
Gewichtl
(in
1.000 kg)


Waarde

guldens)
(in

1 .000

Invoer In
%
v./d. uitvoer

gewicht
waarde

1923
3.240
426
3,59
2,98′

1926
5.438
786
5,78
4,97

1929
1.288
157
1,12 0,97

1930
4.571
409
5,11
4,28

1931
4.754
374
5,84 4,92

1932
1)
492
87
0,74
0,64

‘)
In de jaren fia 1932 is het percentage v. d. invoer In vergelijking
tot de uitvoer, naar waarde noch gewicht, boven de 0,5 % gekomen.

De crisismaatregelen.

Thans zullen wij na deze algemene beschouwingen in
het kort de ontwikkeling edert 1929 nagaan.
Na afsluiting van het canipagnejaar 1 Sept. 1929-
1 Sept. 1930 bleek de toestand in de aardappelmeelindustrie
verre van rooskleurig. Uit bovenstaande (globale) bereke-
ning bleken de exportprijzen in één jaar gedaald van

f
14,— tot
f
10,60, terwijl de geëxporteerde hoeveelheid
met ongeveer 20 % was afgenomen, niettegenstaande de
sterke prijsdaling in dat jaar. De omslag in de wereld-
conjunctuur heeft hierop een grote invloed gehad.’ Daar-
naast heeft de onderlinge concurrentie der Nederlandse
fabrieken de prijs schade gedaan. Professor Tinbergen 2)
meent zelfs, ‘dat deze invloed van groter belang is ge-
weest dan de concurrentie van Duitsland en Polen op de
wereldmarkt. Eveneer hebben de grote oogsten in de
jaren 1928 en 1929 sterker prijsdrukkend gewerkt dan
del concurrentie van het ,iiaïszetmeel.
Door genoemde grote oogsten’ hielden de fabrieken ah-
normaal grote voorraden over, waarmee zij het nieuwe
campagnejaar noodgedwongen ingingen. Daarbij kwam
nog, dat van de oogst 1928 grote hoeveeIhedei consumptie-‘
aardappelen onvêrkocht bleven, die ook bij de fabrieken
terecht kwamen, wat in 1929 nog een ext’a vergrote meel-

productie gaf.

Ook de ter bestrijding van de werkloosheid uitgevoerde
ontginningswerken hadden de oppervlakte van met fa-brieksaardappelen verbouwd land sterk doen tenemen.
Van 1921-1929 heeft de totale uitbreiding van het daar-
voor beschikbare areaal ongeveer 25 % bedragen.
Doordat tenslotte het buitenland in genoemde jaren
grote aardappeloogsten had, was de vraag naar consumptie-
aardappelen gering.Volgens de , ,Verslagen en Mededeelingen
van de Directie v. d. Landbouw” nam de oppervlakte, in
1929 voor consumptieaardappe]en in gebruik, 144.498 ha
in beslag. Het grootste deel hiervan wordt geleverd door
de provincies Friesland. en Zeeland. Deze nu hadden in
de jaren 1928 en 1929 geen voldoende export en leverden
hun product aan de toch al ruim voorziene fabrieken.
Dit alles heeft de vooruitzichten voor de Nederlandse
aardappelmeelindustrie niet vérbeterd. Ernstiger is echter
nog de terugs]ag, die de fabrieken van de crisis in de textiel
industrie ondervonden. Immers; de achteruitgang in deze
bedrijfstak, als grootste afnemer van aardappelmeel,
was een oorzaak van veri!inderde meelafzetten. Wij zien
dan ook de export van 1929-1930 teruglopen met ruim
250.000 balen, nI. van 1.147:300 tot 895.280 balen. De
expotwaarde verminderde in dat ene jaar met ruim
/ 7,5 miljoen, d.w.z. met pim. 47 %.
Volgens het Centraal Bureau v. d. Statistiek werden in
de jaren 1920-1928 jaarlijks gemiddeld 11,6 miljoen hi
aardappelen vermalen, terwijl in die periode deuitkeringge-
middeld / 1,50 per hl bedroeg. Jaarlijks werd dus aan de
landbouwers uitgekeerd een bedrag van / 17.5 miljoen. Het
is duidelijk, datbij een prijsdaling, als in dejaren 1929/1930

‘)Prof. Dr J. Tinbergen in,,DeNederlandsche Conjunctuur”, 1930:
,,Het verband tueschen de aard Lppelogst en den piijs en den uit-
voer van aardappelmeel”.

Tabel II.

Productie; expori en exportwaarde van
aardappelmeel
1929-1939.

oogst
5
jaar

A. meelprod.
in balen
Export
(in balen)’)
Exportwaarde’)
Export-
prijs

per
v. 100 kg
baai
‘)

1929
2.280.000
1
)
1.147.300
/
16.171.000,—
/
14,-

1930
1.450.000
895.280
9.545.000,—
,, 10,60

1931
710.000
814.110
7.589.000,—
,,

9,25

132
1.550.000
668.150
5.775.000,—
,,

8,15

1933
1.360.000
632.470
4.805.000,—
,,

7,60

1934
1.528.6002)
571.610
4.203.000,—
7,35

1935
1.599.400
1.579.940
4.042.000,—
,,

7,-

1936
926.565
1.023.820
6.492.000,—
6,35

1987
1.488.879,
1.801.140
9.405.000,—
7,25

1938
1.592.800 863.600
6.539.000,—
7,55

1939
1.106.200
8.582.000,—
7,75

140

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15Maart 1944

plaats
,
vond, de industrie niet meer tot uitkeringen van

f
1,50 in staat was. Daar voor den veenkoloriialen land-
bouwer de teelt van fabrieksaardappelen een zaak van het
grootste gewicht is, wa,s regeringsinrijpen uit sociaal-eco-

nomischeo verwegingen, en als crisismaatregel bedoeld,
dan ook alleszins gerechtigd.
De steun van de Staat, tot
f
3,5 miljoen per jaar, kon
echter niet verhinderen, dat de gemiddelde uitkering na
het jaar 1930 niet meer boven /
0,90 per bI uitkwam.
Bakker
3)
noemt een totaalbedrag van
f
30 miljoen, door
de Staat verleend in de jaren 1929-1936.
Had de Staat echter steun blijven verlenen zonder ool
een woordje mee te spieken in de productje, dan had het
mogelijk kunnen worden, dat de boeren al hun land voor
de aardappelteelt gingen gebruiken, als dat hun groter
voordeel bracht (met dd regeringssteun) dan de andere
door hen geteelde producten. Waar de regeringssteun ten-
slotte aan den boer ten goede kwam, greep de Staat
in de aardappelproductie i
»
door een teeltbeperking aan
de individuele landbouwers op te leggen. Voor het,jaar
1930 bedroeg. deze 15%. Voor 1932, 1933 en 1934 werd de
oppervlakte voor de teelt van fabrieksaardappelen jaarlijks
vastgesteld op 65 % van het normale areaal in 1929.
In 1933 steunde de Regering nog door 600.000 balen
meel uit de markt te nemen, die een zodanige bestemming
zouden, krijgen, dat zij geen invloed op de prijsvorming
van het overige meel zouden kunnen hebben. /
De buitenlandse concurrenten van aardappelmeel hebben
in Nederland nooit vaste voet kunnen krijgen; de invoer-
cijfers wareh, zoals uit tabel III blijkt, voortdurend aan
sterke schommeliign onderhevig. Dq jaren 1930 en 1931
laten echter bijzonder grote importen zien, die speciaal
uit Rusland afkomstig waren en die vooral door de dextrine-
industrie hier te lande werden verwerkt. V’el is deze in-
voer, vergeleken met de totale productie, niet zo belangrijk;
fe toch al moeilijke positie van de industrie werd er echter
niet béter door. Voor de’ oogst 1933 werd den landbouwer-leverancier aan aardappelmeelfabrieken steun verleend uit het Land-
bouwcrisisfonds. Dit voldeed echter niet en daarom werd
in 1934 overgegaan tot vaststelling van een garantieprijs
door de Overheid, die voor genoemd jaar voor 100 kg meel
van gemiddelde kwaliteit / 9,80 zou bedragen.
In hetzelfde jaar werd opgericht de Nederlandsche
Aardappelmeel Centrale (N.A.C.), gevestigd te Veendam.
Aan deze ovrheidsinstelling werd het monopolie voor de •export verleend. Uitvoer van aardappelmeel werd slechts
tôegestaan na bekomen machtiging van de N.A.C. Het
algemene resultaat was in het eerste jaar reeds te merken
in een toegenomen afzet.
De grote oogst van 1934 had een vergrote meelproductie
tot gevolg. Engeland schafte in de loop van 1935 het
sedert 1932 geheven invoerrecht van 10 % af, wat speciaal
merkbaar werd in het daarop volgende jaar. De industrie
had grote, meerdan normale, voorraden, die nu belangrijlk
konden inkrimpen. Met het oog op deze abnormale voor-
raden was dan ook het uitpootareaal voor 1936 bepaald

•Op
2/3
van het reeds in 1935 tot 62 % teruggebrchte per-
centage, dat betrekking hid op het jaar van uitgang, 1929.
Dit wil dus zeggen, dat de
a.dappelteelt voor het jaar
1936 beperkt moest word’en tot 42 % van de met aard-
appelen béplante oppervlakte in het jaar 1929. Door deze
zeker zeer drastische maatregel van, de Regering hoopte
men de meelvoorraden bij de fabrieken te, kunnen doen
afnemen.
Tevens wilde men dit doel nastreven door de meelafzet
te bevorderen, ni. door instelling van speciale lagere prijzen
voor de verkoop van het product aan de .glucose.industrie
en aan die bedrijven, die het verwerkten tot mengvoe-
ders voor het vee, waarvoor in Nederland geen onbelang-
rijk afzetgebiéd zou kunnen worden gevonden.

‘)
M.
Bakker. Inleiding voomde Groninger Dag
1938:
,,De positie
van de’industrie in de provincie Groningen”.

De situatie na de de’aluatie.

De devaluatie van de gulden in 1936 deed de prijzel}
een belangrijke stijging ondergaan, waardoor de uitvoer-

toeslagen, die çloor het Rijk,.uit het Landbouwerisisfonds
werden irerschaft, aanzienlijk konden wordefl verlaagd.
Deze verbetering in de, toestand deed de uitpoot voor
1937 weer toenemen. Reden tot optimisme gaf ook de
sterke inkrimping der meelvoorraden, die de fabrieken in
de voorgaande jaren, door de nood gedwongen, hadden
moeten aanhouden, daar een evenwicht tussen productie
en afzet in die jaren verre was.
De uitpootvergroting van 25.000 ha tot 28.500 ha, d.i.
op 60 % van het basisjaar, had een stimulerende werking op de campagne. Tegenover een verwerking in 1936 van
7,8 miljoen hi aardappelen stond nu een verwerkte hoe-
veelheid van 12,3 miljoen hl. Dit is echter niet alleen toe
te schrijVen aan de grotere uitpoot, ook de grotere op-
brengst, per ha had hierop invloed uitgeoefend.
De meelprijzen bleven dit jaar Vrij constant en lagen
weinig beneden de door de Regering vastgestelde garantie-
prijs; de export nam sterk toe, evenals. de gemiddelde
exportprijs per baal.
Voor 1938 werd den boeren een uitpootareaal van 59,6 %
van het normale toegewezen, wat bij glijkbiijvende op-
brengst per ha een practisch gelijk grondstoffenaanbod
als in het vorige jaar tot gevolg had kunnen hebben.
De aardappeloogst was echterzeer goed, zodat een miljoen
hl aardappelen meer Werd vermalen dan in het vooraf-
gaande jaar. De exporthoeveelheid liep terug met ongeveer
1/s;
de exportwaarde daalde iets minder sterk; Als één der
oorzaken kan worden genoemd de inkrimping an de
afzet ‘naar Duitsland. De geringere opbrengsten en, de
minder gunstige vooruitzichten brachten een verkeinig
van het aardappelareaal voor 1939 met zich; er mocht
slechts 55,4 % van de normale oppervlakte met aard-
appelen worden beteeld. –
Evenals in het voorgaande jaar werd ook nu een hoe-veelheid meel- voor de verwerking in mengvoeders be-
schikbaar gesteld. Dit, en de vrees, na het uitb’eken van
de oorlog, dat de in het buitenlançl gekochte voörraden
zetmeel niet geregeld zouden worden aangevoerd, hebben
in 1933 de binnenlandse afzet van aardappelmeel ge-
stimuleerd. –
Gedurende een reeks van jaren was beneden de pro-
ductieprijs verkocht; per 1 September 1939 werd de prijs
verhoogd met t 2,75 per baai, wan,rdoor voor suprameel
een prijs ttt stand kwam, die ná 1930 niet meer was be-
reikt, nl. / 10,75 perbaal. Toen ook daarna nog prijs-
verhogingen plaats vonden, verwekte dit.in
de ihdustrie
een zeker optimme, wat van invloed was bij de vast-
stelling van het uitpootareaal voor 1940. De te betelen
oppervlakte werd rhet uitgbrei’d.

Slot beschouwing.

/

Op dit punt werd de ontwikkeling door het uitbreken van de oorlog ‘verstoord. Overzien wij de toestand van
deze industrie vöôr 1939, dan blijkt van een inzinking
te kunnen worden gesproken, waarvan als voornaamste
oorzaak kan worden genoemd de algemene prijsdaling van
zetmeelproducten op de wereldmarkt.
De in 1934 van regeringswee gestichte Nederlandsche
Aardappelmeel Centrale- verrichtte goed werk, ook. in de
daaropvolgerde jaren. Zij, sloot nl. enige buitengewone
contracten af tegen
lagere
prijzen, onder voorwaarde, dat het aldus geleverde meel uitsluitend gebruikt zou worden
in industrieén, die anders geen aardapelmeel verwerkten.
Een toeneming van de export, in het bijzonder naar Enge-land, was hiervan het gevolg. Contrôle op de naleving der
contractvoorwaarden vormde evenwel een -grote moei-
lijkheid.
Ook uit de industrie zelf zijn pogingen voortgekomen,
welke tea doel hadden de positie van de bedrijfstak te
versterken. Men zocht naar nieuwe afzetmogelijkheden,

15 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

141

hetzij direct vooraardappelefi, hetzij voor het aardappel-
meel, door het onderzoekingswerk speciaal te leiden in de
richting van nieuwe artikelen uit die producten. Ten dele
is memet deze onderzoekingen tot een resultaat gekomen.
Sinds 1936 houdt een bedrijf te Veendam zich reeds
bezig met de vervaardiging van synthetische harsen
(,,Kunsthoorn, kunstglas en kunstmassa’s in den ruimsten
zin”, zoals in het Handelsregister staat aangegeven),
waarbij de haar omringende aardappelmeelfabrieken de
grondstof leveren. Hoever deze onderzoekingen thans zijn
gevorder4 is bns niet bekend; wel kan hier reeds worden
medegedeeld, dat een• product wordt gemaakt, dat de meeste overeenkomst vertoont met bakeliet of philite.
Enige export van dit artikel vindt plaats naar Duitsland
en België, waar het wordt verwerkt tot knqpen, broches,
asbakjes, e.d: –

Het aardappelneel kan ténslotte worden verwerkt in veevoeders, wat in de laatste jaren de afzet heeft ver-
groot en welk product in het binnenland miss’chien een
– goede toekomst heeft. ‘

Onderzoekingen werden ook gedaan met het afval-
water, dat veel eiwitten bevat, die wellicht aan de land-
bouw kunnen worden dienstbaar geiiaakt door verwerking
in kunstmeststoff en.

De fabrikanten van de hier besproken bdrijfs.tak heb
ben ingezien, dat aaneensluiting van de öndernemingen
en uitwisseling van chemische en technische gegevens een hogere kwaliteit van hun producten tot gevolg kan hebben.
En hoewel het Nederlandse aardappelmeel reeds als het
fijnste product op de wereldmarkt.staat aangeschreven, mag
de industrie niet op haar lauweren gaan rusten, doch moet
zij voprtdurend op de bres staan om haar vooraanstaande
plaats te allen’tijde te kunnen verdedigen. Voortdurend
experimenteren ter verbetering van product en productie-
methoden is een steun voor het individuele bedrijf, doch
ook voor de gdhele bedrijfstak. Wij zeggen het Mr. Sauer..
in zijn inleiding voor de lroninger Dag gaarne na: ,,het
is zoowel voor de aardappelmeelindustrie als voor de wel-
vaart van ons land in het algemeen van belang, dat zoo-
veel mogelijk aardapelrneel hier tè lande wordt vérwerkt,
en het is beter om verwerkt dan onverwerkt aardppelmeel
uit te voeren.”
1
Dat deze industrie, waarvan de export voor 60 tgt 70 %
was gericht op landen, die thans voor haar onbereikbaar
zijn,zeer zwaar is getroffen door de Öoriog, behoeft geen
be’toog. Wel resulteert uit de oorlogsomstandigheden een
veigrote binnenlandse afzetmogelijkheid, doch deze kan
het verlies aan afzetgebied niet compenseren.

De beteeicenis
000r
het gestigingsgebied.

Volgens de ,,Verlagen en Mededeelingen van de Directie
van den Landbouw” bedroeg de oppervlakte, beteeld met consumptieaardappelen, in 1938 ruim 90.000 ha. De con-
sumptieaardappelen worden in geheel Nederland ver-
bouwd, in tegenstelling tot de fabrieksaardappelen, die
een speciaal landbouwproduct zijn van de veenkploniën en
waarvan de beteelde oppervlakte in genoemd jaar ongeveer
30.000 ha bedroeg. Dit wil dus zeggen, dat
a
het practisch
de vier Noordelijke provinciën zijn, die de aardappelmeel-
industrie van grondstoffen voorzien. Van de totale fabrieks-aardappelenoogst levert de provincie Groningen alleen reeds
rûim 42 %, d.i. ruim-6 miljoen hl en daaruit kan pim.
63 miljoen kg aardappelmeel worden verkregen (Adden).
Vergeleken met de totale productie in dat jaar (148,3
miljoen kg) spreken deze cijfers voldoende voor zichzelf om aan te tonen, welk belangde fabrieksaardappelenteelt
en de aardappelrneeliidustrie in de vier Noordelijke pro-
vinciën, in het bijzonder in de veenkoloniën en speciaal
in de Groninger veenkoloniëi5, hebben. )

‘) Vgl. Dr. H. J. Keuning, ,,Sociaal-economische problemen der
Groninger veenkoloni6n” i ,,E.-S.
B.”
van 8 Maart
1944.

• Westerdijk
6)
noemt de aardappelmee1irdustrie ,,ty-
pisch Groningsche inrichtingen, nagevolgd in Drenthe en
Overijsel, voorzoover deze beide provinciën vanuit Gro-
‘Dingen zijn gecultiveerd op hare dalgronden”. Nemén wij
de veenkoloniën even ih deze ruime begrenz’ing aan, als dit door Westerdijk wordt gedaan, dan komen wij tot de
ontdekking, dat in dit gebied in 1938 de gehele aardappel
meelindustrie was gevestigd, met 20 fabrieken, een produc-
tie ter waarde van 10 miljoen gulden, en ihet en jaar-
capaciteit van 14 miljoen hl aardappelen (Bakker).
Voor dit gebied vormt dus de aardappelmeelindustrie
een zeer belangrijke tak van nijverheid, die voor de veinig
dichte bevolking één der belangrijlte bronnen van in-
.komsten vormt. De aardappelmeelindi.istrie is niet een bij
uitstek loonintensief bedrijf; toch geeft zij nog werk aan
2.000 arbeiders en werd er gemiddeld in de jaren 1932—’37
1 miljoen gulden per jaar verbond. Men bedenke hierbij,
dat de werkzaamheden voor een groot deel in campagnes
worden verricht, dus dat het hier genoemde verloondbe-
drag in een kleiner aantal arbeidsdagn is uitbetaald dan
gewoonlijk in een arbeisjaar het geval.is
.
Indirect vloeit van deze industrie ook nôg veel aan de
bevolking toe: aan vrachteb, hoofdzakelijk loiien, mag een
bedrag van 6 tot 6,5 .miljoen gulden worden aangenomen
voor het vervoer van de aardapp’ëlen van de landbouw-
bedrijven naar defabrieken. Daarbij moet nog gerekend
worden een bedrag .voor het vervoer van het meel en de vezels (een overblijfsel na verwerking der aardappelen).
Behalve de grotalstoff en en hel -eindproduct wordt ook de
brandstof per schip aangevoerd (ten dele nog steeds uit
turf bestaande). Door de drukke scheépvaart ten behoeve van deze landbouwindustrie vinden machinefabrieken en
scheepstimmerwerven in de grotere veenkoloniale plaat-
sen een bestaansmogelijkheid.
J. J. DRENTH.

‘) J. Westerdijk: ,,De coöperatieve boerenfabrieken in de pro-
vincie Groningen”, ,,E.S.B.” van
29
April en
6
Mei
1925.

,

DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING IN

PORTUGAL GEDtJENDE DE

OORLOGSJARN.

Hoewel PoFtugal in 1941 voor hei eerst sinds vele jaren een uitvoeroverschot had van 505 millioen Escudos ), mag
hieruit niet de, conclusie worden getrokken, dat het land
in aanzienlijke mate van de oorlogsomstandigheden zou
hebben geprofiteerd. Het uitvoeroverschot, dat in 1942
zelfs steeg tet 1.441 millioen Escudos, is, veeleer een
bewijs voor de toenemende moeilijkheden, vaarvoo’j de
Portugeesche Regeering zich geplaatst ziet, dan dat het
ëen stijgende welvaart signaleert. Als overwegend agra-
risch land is Portugal in sterke mate aangewezen op import
van ijzer en staal, kolen, benzine en olie, kunstmesttoffen
en machinerieën. Deze goederen *erden véér den oorlog
voornamelijk op buitenlandsche schepen ingevoerd, daar
de Portugeeche handelsvloot zeer klein was. Bij het voort-
schrijden van den oorlog werd de ioor Portugal beschik-
bare tonnage steeds gering’r, terwijl door de oorlogsin- –
spanning in de Angelsaksischeianden de gexieigdheid, om
bepaalde- producten te leveren – vooral machines – -‘ –
steeds kleiner werd. Tegenover deze sterke vermindering
van den invoer
kstond
eveneens Qen vermindering naar
géwicht van den uitvoer. Hier echter kon de gewichtsver-
mindering meer dan gecompenseerd worden door een
prijsstijging van voor de oorlogsvoering noodzakelijke grondstoffen. Het voornaamste uitvoerartikel véér den
oorlog was wijn; dit werd echter in den oorlog vervangen
door tin en wolfram. Vöoral voor het laatste artikel is
Portugal een zeer belangrijke leverancier geworden. Zooals
gezegd, heeft men van de sterk opgeloopen prijzen gepro-

‘) In Mei
1940 was 1
escudo:
t 0.065.

142

,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,

15 Maart 1944

Îiteérd. Waren de wolframprijzen in 1941 reeds hoog, in
1942 stegen zij met meer, dan 500 %, een stijging, die in
1943 nog eenigen tijd aanhield.. Ook voor de andere uit-
voerproducten – antimoon, kurk, vischconserven, harsen,
terpentijn – kon Portugal zeer hooge prijzen bedingen.
Hierbij is’meh,wat tin betreft, zelfs te ver gegaan in
zijn eischen, zoodat zich eind 1943 hij de verantwoor-
delijlçe regeeringsinstanties belangrijke voorraden bevon-
den, waarvoor geen koopers meer waren te vinden.
Als reactie .hiei’çp heeft de Regeering den tinprijs met
25 % moeten verlagen.-
Waar de invôergoederen in eersten aanleg niet aan zulke
groote .prijsstijgingen, onderhevig waren – in de landen
van herkomst waren zij• onderwôrpen aan prijsbeheer-
schingsmaatregelen – is het niet te verwonderen, dat uit
bovengeschetste ontwikkeling een uitvoersaldo esul-
teerde. On’derstaand staatje, hetwelk wij ontleenden aan

de ,,Westeuropâische Wirtschaftskorrespondenz für die Montanindustrie” van”21 Maart 1943, illustreert de ge-
schetste ontwikkeling tot het eind& van 1942:


Invoer. Uitvöer.
Gewicht in
waarde in
Gewicht in
Waarde in

1.000 tonnen
mill. escud.
.1.000 tonnen
mill. escud.

1938
2.396


2.800 1.540
1.139
1939
2.299
2.077


1.471
1.336
1940
1.889
2.442 1.140
1.618
1941
1.745 2.468
774
2.972
1942.

1.300

.
2.34.7
‘631.
3.602
1943 (11
mnd.)
2.771
3.400

– In deze voor Prtugal financieel bijzonder guntige
ontwikkeling is, volgens een bericht in ,,Europa-Kabel”
van 14 Jan. 1944, een zekere kentering te constateeren
in 1943. De invoerhoeveelheid is van October 1942 tot
October 1943 met 10 % gestegen, de uitvoerhoeveelheiti
daarentegen in dezelfde periode met 23 % gedaald. De
gemiddelde invoerprijs steeg met 31 %, de uitvoerprijs
met 88 %, zoodat hier de groote verschillen langza-
merhand o$erbrugd raken. Nog steeds vertoont echter
de buitenlandsche handel een actief saldo.
Het is echter duidelijk, dat, hoewel het uitvoersaldo
de deviezenpositie van het land versterkt, de Portugeesche
Regeering 5zich zorgen inaakte over het terugloop&i van
den ihvoer. Nu was deze verminderde invoer in de eerste
plaats een tonnageprobleem, zoodat men van den beginne
af heeft getracht de eigen positie op dit.terrein te ver-
sterken. t

Scheep.’aat.,
5

De Portugeesche handelsvloot is ‘voor den koloniale
mogendheid zeer klein – 1180.000 ton’ – en daarbij,
nog zeer verouderd; 80 % van de tonnage bestaat uit
schepen, die ‘ouder dan 20 jaar zijn. Sinds het uitbreken
van den oorlog heeft men ‘getracht door aankoopen in het
buitenland de vloot uit’ te breiden; reeds in 1940 voerde
een Portugeesche aankoopcommissie desbetreffende onder-
handelingefi
ih
de Vereenigde Staten. Succes heeft men
hiermee niet gehad n eerst in Mei 1943 wist men de eigen positie te versterken door aankoop van een vijftal in Por-
tueesche havens opgelegde Duitsche schepen met een
inhoud van 21.331 bruto registerton.
Naast dezen aankoop is de Portugeesche vloot versterkt
door nieuwbouw in ‘het land zelve. Eenige schepen vn
1.800 tot 3.500 ton iijn reeds gereed gekomen, terwijl
nog verschillende op stapel staan. Men heeft ‘echter te
kampen met de gebrekkige outillage van dë werven en een
tekort aan geschoolde arbeiders, terwijl het materiaal,
dat vnL uit het buitenland komt, dikwijls lang na den be-
dongen leveringstermijn wordt afgeleverd.
Het tonnageprobleem blijft, ondanks alle pogingen,
die in’ het werk ‘zijn gesteld, .nijpend en een oplossing is
verre. Slechts de kustvaart heeft door nieuwbouw van

hoiitn zeilschepen, waarvoçr het materiaal in het. land
aanwezig is, aan de moeilijkheden eenigszins het hoofd
kunnen bieden.
Waar de invoer aan een dusdanige verminddring onder-
hevig moest zijn, is het duidelijk, dat men heeft gètreefd naar een uitbreiding van de. eigen grondstoffenproductie’
en industrieele capateit.

Ontwi/cheling van mijnbouw en industrie.

Daar Portugal in de jaren vöör den oorlog een steenkool-
invoer had van 1 millioen ton tegen een eigen productie
van 300.000 ton,is het begrijpelijk, dat vÔôr alles werd
gestreefd naar uitbreiding van de eigen productie. De
voorraden in Portugal zijn echter niet groot, terwijl de
mijnwerkers gen neiging vertoonden naar de beter beta-
lende ertsmijnen over te gaan. Desondanks is men er in
geslaagd de productie uit te breiden.

‘1939
……

313.000 ton

1942…. 439.000 ton
1940
…….
310.000,

1943… 400.000 ton
1941

‘460.000

(géschat).

De import van steenkolen daalde van 1.000.000
ton vôôr çien oorlog tot 550.000 ton in 1943, zoodathet
tekort bij den invoer slechts voor een zeer gering deel
opgevangen is door de stijging der eigen productie.
Ook voor olie en benzine is meii in groote matevan het
buitenland afhankelijk en ook hier zijn de importen een
gering percentage van de véôroorlogsche.
Men is in Portugal vast besloten deze afhankelijkheid
‘van het buitenland, die inderdaad zeer geprononceerd is,
te ‘verminderen dôor gebruikmaking van de in het land aanwezige waterkracht, evenals Italië dat destijds heeft
gedaan
2)
Hoewel eenige projecten op dit gebied ontwor-
pen zijn en door de Regeering goedgekeurd – zelfs zijn de noodige credieten al verleend – is het.toch de vraag,
of deze plannen in oorlogstijd een kans op verwezenlijking
hebben.
Zijn de resultaten op het gebied van de kolenwinning
en de strôomopwekking weinig bevredigend, anders is dit
bij de,.winning van non-ferro metalen.
Het belangrijkst is op dit gèbied•de reeds hierboven
vermelde stijging van de tin- en wolframproductie, doch
daarnaast wordt ook de winning van zeldzame metalen
– uraan, titaan – en antimoon opgevoerd. Volgens be-
richten wordt door ‘een Engelsche firma zelfs radium ge-
wonnen in de ongetwijfeld belangrijke hoeveelheid van
drie gram per jaar
3)

De gestegen winning van non-ferro metalen heeft een
gioôten investeeringslust met zich gebracht. Bijna overal
breiden de matschappijen, die de exploitatie verrichten,
voorzoover mögelijk, ‘hun installaties uit. Voor Portugal
is echter het belangrijkst, dat, veel meer dan dit vroeger
het geval was, naast de, Engelsche maatschappijen ook de
Portugeezen zich voor den mijnbouw gaan interesseeren.
Van oudsher was dit een gebied, waar grontendçels buiten-
landsche maatschappijen opereerden, maar, dank zij het
vertrouwen in eigen moge]ijkheden, een verstandige éon-
cdsiepolitiek van regeeringswege en de exhorbit5nte’ win-sten, die momenteel worden gemaakt, is de’-Portugee’sche
activiteit in ‘den mijnbQuw aanzienlijk toegenomen.
De tinertsen werden vnl. ‘in het buitenland gesmolten;
een uitvoerverbod voor tinerts in 1942 heeft echter, tot
gevolg gehad, dat de tinsmelters in Portugal hun capaciteit
aanzienlijk moesten uitbreiden.
In tegenstelling met de winning van non-ferro metalen
geeft de eigen ijzer- en staalproductie geen vooruitgang
te zien. Hoewel in het land voldoende ijzererts voorkomt,
is de eigen ijzerindustrie onbelangrijl.. Het bovenvermelde

‘)
Men zie voor’ identieke plannen in Spanje: ,,De ecèiomlsche
‘toestand van Spanje in 1943″, in ,,E.-S. B.” van 23 Febr. 1944,
blz. 109 e.v.
‘) ,,Westeuropische Wirtschaftskorrespondenz für die Montan-
industrie” van 21-Maart 1943.

15 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

143

1′

gçbrek aan kolen is een hinderpaal voor een voldoende

eigen productie.

.
Wel heeft men in den oorlog plannen ontworpen voor
‘de oprichting van ijzerverwerkende industrieën, en wel een
uizenfabriek, een fabriek voor het vervaardigen van wit-
blik, welke vnl. wordt gefinaicierd door de vischcons&rven-

industrie
4)
,
en een draadtrekkerij. Vooral het plan om,
de fabricage van witblik zelf ter hand te nemen is interes-

sant, daar de Portugeesche Regeering hier samenwerkt
met een F’ansch concern,’dat zich bereid verklaard heeft
de installatieste leveren. Niet vermeld wordt, in hoeverre deze fabriek in Portugal geproduceerd ijzer verwerkt.
Dank zij de goede financieele ‘resultaten trachten de
meeste industrieën haar outillage te vebeteren. Vooral
in de vischconservenindustrie is men actief en legt men zich
‘toe op verbetering van productiemethoden en verwerking
van afvalstoffen. O.a. is men ;van
p:lan
de productie van

vitaminen uit vischafval ter hand te nemen:

Le’ensmiddelencuorziening.

Met deze plannen_zijn wij reedsgekomen op het terrein

der levensmiddelenvoorziening.
Hoewel Portugal een agrarisch land is, is le levens-
middelensituatie niet rooskleurig. De misoogst in 1940 behoefde nog geen- aanleiding tot moei]ijkheden in de
broodvoorziening teL geven, daar voorraden en -invoeren
de tekor.t&n dekten. Wel *erd in den loop der jaren de
voorziening met die 1evensrnide1en, die geheél of gedeel-
telijk ingevoerd werden – stokvisch, rijst en suiker –
minder, maar eristig was de toestand niet. De moeilijk-
heden kwamen eerst in 1943,toen het zich liet aanzien,
dat de tarweoogst door de droogte zou mislukken. Spec’u-
latieve aankoopen, prijsopdrijvingen en hamsteren werden
een gewoôn verschijnsel, met het gevolg, dat de voorziening
van de groote massa’s in de steden ernstig gevaar begon
te looen. Aanvankelijk reageerde de Regeering met het
verhoogen van den broodprijs, het Vergrooten van het
uitmalingspercentage en het afkondigen van een vervaar-
digingsverbod van bepaalde soorten gebak. Spoedig bleek,
dat dee maatrégelen niet vôldoende waren en deRegee-

1-ing ging
over
tot het instel]èn van een regeeringsbureau

voor de voedselvoorziening. Als eerste maatregel voèrde
het nieuwe bureau voor de groote steden de brooddiktri-
butie in.

Zien we in de eene sector tekorten, in de andere zijn
het overschotten, die moeilijkheden veroorzaken. Hier-
boven werd reeds gewezen op het feit, dat de wijnexporten
aanzienlijk verminderden: Engeland, Portugal’s grootste
afnemer, kocht in 194 vrijwel niets en slechts door het
optredeii van de Vereenigde Staten als kooper, kon een
verdere voorraadstijging – de voorraad, bedraagt toch
reeds 1.000.000 hl voorkomen worden. De vergroote voorraadvoriiing, wartoe de producenten werden ge-
dwongen, gaven de Regeering aanleiding tot het verleenen
van credietfaciliteiten. Men meent hiertoe veilig ovei.te
kunnen gaan, daar na den oorlog de voorraden gemakkelijk
verkocht kunnen worden, omdat in de oorlogvoerende

landen de alcoholvoorraden langzamerhand sterk vermin- derd zijn.

..

. .

Fnancieele toestand.

.

Hierboven werd reeds meermalen gewezen op hetfeit,
dat Portugal in 1941 voor het eerst een uitvoersaldo had:
Het gevolg is geweest, dat de goud- en deyiezenvoorraad-
van Portugal in

de oorlogsjrer aanzienlijk(gestegen is,

daâr de betalingsbalans dezelfde richting volgde, . terwijl
de hieruit resulteerende solide positie van de Escudo
weer buitenlandsche vluchtkapitalen aantrok. Debank-
biljettenomloop is in de oorlogsjaren aanzienlijk gestegen.

(Iii millioen Escudos).

Dec. 1939 Dec. 1940 Dec. 1941 Dec 1942 Dec. 1943
2.494

2.903

4.488

5.481

6.817

4)
,,Econ. Nieuws” 14 Juli 1943

Dezestijging vindt zijn oorzaak in het feit, dat de door
den gestegen uitvoer verkregen deviezen omgezet worden
in Escudos en moet niet wordén toegeschreven aan een
financiering van eventueele staatstekorten.
Ondanks de gestegen uitgaven is Dr. Salazar er in ge-
slaagd, in alle oorlogsjaren de begrooting in evenwicht.
te houden, waarbij – reeds sedert 1928 – zelfs met een

batig saldo wordt gesloten.
Wel isrnen in 1941
,

en daarna overgegaan tot het uit-
schrijven van leeningen, doch dezé hadden slechts ten
doel de overtollige koopkracht weg te Qemen. Ook de wet
op de oorlogswinst, diein 1941.werd uitgevaardigd, had
in de eerste plaats tot doel overtollige koopkracht te bin-
den. Bij alle béwondering, clie men vooi de financieele
gestes van Dr. Sal’azar kan hebben, kan toch niet gezegd
– worden, dat hij er in geslaagd is het probleem van den geld-
overvloed op te lossen. Portugal blijft, evenals bijna ieder land ter wereld, met dit probleem worstelen, hetgeen zich
duidelijk manifesteeit in de zeer sterke speculatieveactivi-

teit aan de beurs.
De toegenomen goud- en deviezenvoorraden hebben’ er
toe geleid, dat Portugal pogingeh is gaan aanwenden tot
het vrijmaken van de voornaamste nutsbedrijven van
buitenlandschen invloed. Men hoopt hiervoor in de eerste plaats de bevroren pondenvorderingen in Londen te kun-
nen gebruiken. Voorloopig heeft men de nationaliseerings-
poging zeer conservatief opgezet. en ‘slechts bepaald, dat
openbare nutsbedrijven hun zetel in Portugal moeten héb-ben en dat aandeeln in dergelijke bedrijven uit het buiten-
landsche bezit bij vervreemding eerst aan Portugeezen,
c.q. den Portugeeschen Staat moeten worden aangeboden.
Uitdrukkelijk is vastgesteld, dat het, niet de bedoeling is,
het buitenlandsche kapitaal uit Portugal te weren. Men
neemt aan, •dat voorloopig slechts één maatschappij, de
Anglo Portugeesche Telefoonmij., door den Staat over-

genomen zal worden. –

Slot beschou’ing.

Dank zij de beschikling oyer, voor de- oorlogsindustrie
belangrijke metalen, heeft .Portugal in den oorlog haar
financieele positie aanzienlijk kunnen verbeteren, zonder
dat dit echter den economischen opbouw van het land ten
volle ten goede’is.kunnn komen, daar bij den invoer
ernstige moeilijkheden worden ondeivonden. De vermin-
derde voorziening met goederen, de gestegen geldhoeveel-held en de vrij actieve speculatiezucht van den groothandel
én» detailhandel, hebben tt aanzienlijke prijsstijgingen
geleid, hetgeen geïllustreerd wort door onderstaande

indexcijfers. –

Indexcijfers çan
,
de kosten on lecvnsonderhoud.

I-VI-Ï939 = 100.

1940 … 111

1942 …. 138

1941 . . ..

122

194:3 ….

154

De ontwikkeling der groothandelsprijzen blijkt uit

onderstaand staatje:

I-V1-1939 =
100.

Dec. 1939
118
Juni
1942 172

Juni
1940
135
Dec.
1942
188

Dec:
1940
145
Maart
1943
223

Juni
1941
152

Juni
1943
224

Dec.
1941
160

Nov.
-1943
228

Waar de Portugeesche bevolking reeds v66r’den oorlog
een lagen levensstandaard had, zijn de moeilijkheden voor
breede lagen van de bevolking zeer groot.
Behalve’ bij de winning van non-ferrometalen kan niet
van een uitbouw van de industrieele basis in dezen oorlog
worden gesproken. –
Bij, dit alles dient ten slotte in het oog gehouden te
worden, dat sinds October 1943 wijzigingen kunnen zijn
ingetreden, waarvan wij niet op de hoogte kunnen zijn.

144


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– 15 Maart 1944

In die maand stond Portugal aan Engeland steuripunten
op de Azoi’en af in ruil voor de levering van levensmidde-
len, gFondstoffen en industrieele producten. Tot op heden
is niet bekend geworden, hoe groot de omvang van deze
leveringen is, zoodat het onmogelijk is te zeggen, in hoe-
‘verre Portugal hierdoor haar positie heeft kunnen ver-
beteren.
H. JON&STRA.

DE SOJABOON, EEN GRONDSTOF VAN

TOENEMENDE BETEEKENIS.

Inleiding.

Van hoofdzakelijk inheemsch voedingsgewas in Noord-Oost Azië, vooral China, is de sojaboon, via den export uit
één der oorspronkelijke productiegebieden, nl. Mandsjoe-
kwo, in toenemende mate grondstof ter wereldmarkt ge-
worden, die thans in vele landen eveneens wordt verbouwd’
en waaivan het verbruik in verschillende béwerkingen
sterk is toegenomen.
De oorzaak van de gestegen vraag naar de sojaproducten
moet voornamelijk worden gezocht in de toenemende be-hoefte aan plantaardige oliën en yetten voor menschelijke
consumptie en industrieele verwerking en spe.ciaal van de
vraag naar agrarische producten met een hooge voedings-
waarde, die in verschillende vormen voor menschelijk verbruik en veevoederdoeleinden kunnen worden ver-
werkt. De sojaboon, met een vetgehalte van omstreeks
15 %, een hoog eiwitgehalte (omstreeks 40 %), een
gehalte van ruim 20 % aan koolhydraten, têrwijl ook het

gehalte aan lecitihne (1 á 2 %) van veel beteekenis is,
bleek bij uitstek geschikt om in deze behoeften te voor-,
zien. Te meer is dit het geval, daar de teelt van dit product
geen bijzondere beperkingen van klimaatzône en bodem-
soort vereischt en dus 400r verschillende landen in het
kader van een politiek van zelfvoorziening, ten aanzien
van voeding van mensch en dier, gemalkelijk op eigen
bodem kan worden verbouwd.
De introductie van de sojaboon op de wereldmarkt
dateert ‘van 1908, toen het Japansche Mitsui-concern 100
ton sojaboonen aan de Londensche markt bracht, en sinds-
dien, vooral na den v,prigen oorlo, is dit product in toe-
nemende mate wereldmarktartikel geworden. De groote

•uitbreiding van de teelt in Azië, Amerika en ook ‘Europa,
is van jongeren datum en, heeft vooral in dezen oorlog een groote vlucht genomen.
In het onderstaande zullen wij, aan de hand van een
‘analyse van het verbruik en de productieontwikkeling, een
overzicht geven van de positie van dit artikel.

Verbruik.

In het oorspronkelijke productiegebied wordt de soja-boon vooral als versche groente gebruikt en voorts, ver-
werkt tot meel, boter en melk en saus e.d., geconsumeerd,
terwijl het gewonnen vet als brandstdf en voor consumptie
en industrieele doeleinden
werd
gebruikt. Toen het product
op de wereldmarkt verscheen, kwam voornamelijk de
winning van de olie op den voorgrond. Deze soja-olie is nog één der voornaamste producten van de sojaboon als
wereidmarktartikel. Daarnaast is ook de verdere verwer-
king van de, producten van de sojaplant steeds meer op
den voorgrond gekomen. Dat de sojaboon als olieleveran-
cier in dit opzicht van de meeste oliehoudende zaden ver-
schilt, blijkt- duidelijk uit de prijsverhoudingen tusschen
de gewonnen olie en het verwerkte rest- of nevenproduct.
Berekent mere, naar verhouding van het. oliegehalte, le
hoeveelheid grondstof, die voor de winning van 1 ton
olie is benoodigd, en raamt men vervolgens, op grond van
de bekende prijsnoteeringen, de waarde vai de gewonien
olie en van het restproduct, dan was de laatste zes jaar
voor dezen oorlog, op grond van de Engelsche markt-
noteeringen, de waarde van de olie voor grondnoten, lijn-

zaad (La Plata), katoenzaad, copra en plmpitten, in alle
gevallen gemiddeld ongeveer 63 % van het totaal bedrag
van olie- en restprodtictwaarde, terwijl dit percentage voor,
de soja-olie nog geen 30 % bedroeg. Wat de waarde be-
treft, is dus in het geval van de sojaboon zeker niet van
een overwegende beteekenis van de oliewinning sprake.
Dit is ook begrijpelijk, gezien het vetgehalte van omstreeks
15 %, dat, met uitzondering van dat van katoenzaad(eèn nevenproduct van de katoenvezelteelt), veel lager is dan
voor de meeste andere belangrijke oliehoudende zaden ).
De wereldhandel beliep, wat de belangrijkste in- en
uitvoerlanden betreft, de laatste jaren voor dezen oor-
log als volgt’
2
):

Invoer van sojaboonen, in millioenen quintalen

1980/34
p1936
1938

Europa

………….
15,59 11,20
14;19
waarvan:
Duitschiand ……..
10,35
4,84

..
7,83
Denemarken
2,29
2,44
1,90
l4ederIand

……..
0,53 0,96
1,10
Groot-Brittannië ..
1,42
0,83
1,00
Zweden

………….
0,48
1,36
1,46

Azië

…………..
8,79 8,57 9,49
waarvan:
Japan

…………
‘6,88
7,20
8,1
Hong-Kong, Formosa
en Korea
1,10 1,18
1,32
Nederlandsch-Indië
0,70
0,03
0,01

1)
1

quintaal
=
100 k’g.

Uitvoer van- sojaboonen, in miljoenen quintalen.

1930/34
1936
‘1938
1939

Mandsjoekwo

….
23,11
19,68 21,65
17,12
Korea

(uitvoer naar
Japan)

………..
2,01
1,65
1,45
?
Hong-Kong

……..
0,33
0,15 0,19
0,28
Ver. Staten

……


0,72 2,85

Wat den wereidhandel b,etreft, ging de sojaboon dus
voornamelijk van het Aziatische vasteland naar Europa
en ‘naar Japan, terwijl de laatste jaren voor den oorlog
ook de Vereenigde Staten als aanbieder op de markt
komen.
Dat deze boonen in sommige landen niet slechts voor
eigen consumptie dienen, mag blijken uit de cijfers voor
den handel in soja-olie. –

Uitvoer van soja-olie, in 1.000 quintalen.

1930/34
1936
1938 1939

Azië

…………
1.088
71á
595
?
waarvâfl:
Mandsjoekwo
1.019
671
572 730
Japan

……….
68 29
11
94
Europa


……….
672 417
270
?
waarvan:
Denemarken
183
163
82
19
Nederland
119
101
53
31

Engeland

……..
104
79 84
7
Zweden
.

………
18 67
49
21
Ver. Staten
14
18
29 55
(1940: 72)

Een belangrijk deel van de soja-olieproductie blijkt dus
nog in Nandsjoekwo zelf plaats te vinden, terwijl ook
eenige Europeesche landen, zooals Engeland, Nederland,

‘)
Het olie-aequivalent kan voor de verschillende oliezaden in
doorsnede als volgt worden gesteld: sojaboon en katoenzaad
15 %, zonnebloem-, hennep- en mosterdzaad 25 %, lijnzaad 33 %,
grondnoten ongepeld 30 % gepeld 40 %, koolzaad 35 %, 1lauw-maanzaad 40 %, sesamzaad en palmpitten 45 %, copra 63 %.
“) De meeste gevevens in dit artikel zijn ontleend aan publicaties
van het ,,Institut International d’Agriculture” te Rome.

15 Maan 1944

,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

145

Inpoer van soja-olie, in 1.000quintalen.

1930/34
1936 1938

1939

Europa

……….
1.047
627
543

?

waarvan:
Engeland

……..
228 163
33

?

Nederland
295
116 123

60

Duitschiand (mcl.
Oostenrijk)

.

.
113 113 175

?

België-Luxemburg
114
.49
70

12

Noorwegen
54 46
27

9

Zweden ……….
86
38
19

41

Noord- en Midden-
Amerika

……….
35
76
67

?

Zuid-Amerika
46 12
20

?

Azië

…………
‘9
97
14

?

Afrika

…………
88 76 43

waarvan:.

Fransch-Marokko
59
55
26

?

Denemarken en Zweden,
belangl’ijke hoeveelheden

soja-

olie

op

de wereldmarkt brachten, welke hoeveelheden

grootendeels weer in
Europa
en voor
een kleiner deel

in de overige werelddeelen hun afzet vonden.
De wereldhandel in
sojakoeken en -meel,

de

belang-

rijke nevenproducten
van de sojaboon, toont de volgende

ontwikkeling.

Uiwoer Qan sojakoelcen en -meel,

in millioenen quintalen.

1930/34
1938 1938

1939

Azië

…………
11,50 9,95 9,00

?

waarvan:
Mandsjokwo

..
11,11
8,48
8,69

12,20

Korea

…..
0,32 1,23 0,27

?

Europa

……….2,11

1,79

1,34

?

waarvan:
Denemarken

1,05

1,10

0,71

0,22

Zweden ……….0,16

0,85…

0,58

0,34

Ver. Staten

…..•.

0,47

Inç’oer van sojakoeken en -meel, in millioenen quintalen.

1930/34 1936

1938

1939

Azië

…………10,66

8,27

8,52

?

waarvan:
Japan

……….
787
5,00 6,50 8,49

Formosa en Korea
2,78
3,26 2,01
?

Europa

……….
•2,37
2,09
1,74
?
waarvan: Finland

……..
0,38 0,60
0,47
0,06

Zweden ………..
0,39
0,21
0,19 0,09

Denemarken
0
:3
1

0,36
0,36
0,30

Nederland
0,29
0,13 0,20 0,18
Noorwegen
0,20
0,12
0,15
0,17

Ook hier levert het oorspronkelijke productieland, Mand-
sjoekwo een groot deel van den wereïdhandel in dit artikel,
waarbij. behalve het Verre Oosten, vioral de Scandinavi-
sche landen, zoowel als kooper en als verkooper, een belang-
rijke plaats in’den internationalen handel in deze artikelen
innemen. Opvallend is ook het aanbod van de Vereenigde
Staten, waarover verder in dit artikel nog nader zal worden
gesproken.
Het totale beeld van den wereldhandel in de sojaboon
en haar producten wijst dus op de werwegende plaats
van Noord-Oost Azië als productie- en verwerkingsgebied,
en de groote beteekenis van Europa als consumptie- en
verwerkingsgebied, waarbij vooral de Scandinavische
landen, Nederland en Engeland, bij het verwerken en
verhandelen van deze producten een belangrijke plaats
innemen. De laatste jaren voor dezen oorlog kwamen ook
de Vereenigde Staten als exporteurs aan de markt.
De waarde van dezen internationalen handel in de soja-

boon en haar producten, was volgens ruwe raming in 1938
als volgt (op basis van Londensche noeeringen): soja-
boonen £ 18 millioen, soja-olie £ 1,2 million, soja-
meel en -koeken £ 6 millioen. Beretent men de
waarde van de totale sojaboonproductie (excl. China) in
1938, dan komt men op bijna £ 55 millioen. Hieruit blijkt
wel, dat nog een belangrijk deel van de verwerking en het
verbruik van de sojaboon in binnenlandsche sfeer plaats
vindt; dit is met name het geval met Mandsjoekwo, waar
ongeveer 50 % van de productie wordt uitgevoerd, met de
Vereenigde Staten, die in 1938 al 17 millioen quintalen
sojaboonen produceerden (welke hoeveelheid sindsdien
nog sterkis toegeîiomen) en in mindere mate geldt dit
voor. Korea en voor den Indischen Archipel, welk gebied
de laatste jaren voor den oorlog vrijwel geheel in eigen

behoeften voorzag.

Productie.

De vooroorlogsche productie van soja was als volgt:

In millioenen quintalen.

1930/34 1936 1938 1939 1940

China

………….62,96

59,11

?

?

?

Mandsjoekwo

45,70 41,47 40,91 39,56 38,27

Ver. Staten

4,43

8,16 17,07 24,84 21,73

Korea en Formosa .

5,54

4,96 5,07 ?

?

Japan

…………3,33

3,40

3,48

?

19

Java en Madoera

1,53

2,47 2,88 3,18 3,06

Europa

……….0,04

0,44 0,61

1,10

?

Daar de soja tot op vrij hooge breedte kan gedijen, mits
de zomers maar warm en lang genoeg zijn, alsmede door
het kweeken van verschillende variëteiten, is het begrijpe-
lijk, dat de cultuur van deze waardevolle plant zich uit
het oorspronkelijke produtiegebied verder heeft verspreid
in Azië, Amerika en tenslotte ook naar Euro,pa, welk
wereiddeel, zooals wij al zagen, een belangrijke consument
is van de producten van de sojaboön. Weliswaar loopt
de kwaliteit en kwantiteit der gewonnen sojaboonen, vooral
in de nieuwere productiegebieden nog al uiteen, maar
door bodemverzorging (enting met bepaalde bacteriën,
daar de soja een vlinderbloemige en stikstofvormende
plant is) en zaad- en soortselectie heeft men in vele ge-vallen toch een rendabel product verkregen. Wij willen
in het onderstaande de verschillende productielanden,
alsmede de recente ontwikkeling aldaar, in het kort ‘de
revue laten passeeren.
China.
Hier is de teelt vrijwel geheel op de binnenland-
sche voedselvoorziening gericht. Recente gegevens zijn
hieromtrent niet bekend en vopr de wereldmarkt is de
productie in dit land momenteel van vrijwel geen betee-
teekenis.
– Mandsjoekwo.
Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, is çle productie van dit gebied de laatste jaren iets aan het
afnemen. Toch is dit land de groote exporteur voor de
wereldmarkt en is de sojaboon uit deze streken van uit-stëkende kwaliteit. Een belangrijkdeel van de productie wordt in Mandsjoekwo zelf verbruikt of verwerkt.
Men kan zich afvragen, of door het opkomen van
nieuwe productiegebieden de exportmogelijkheden voor
Mandsjoekwo even groot zullen blijven als voor dezen
oorlog. In elk geval geeft de kwaliteit van het Mand-
sjoekwoproduct dit op de markt al een zeer sterke positie.

Over de recente ontwikkeling staan ons geen behoor-
lijke gegevens ten dienste.
Vereenigde Staten.
Reeds in het begin van deze eeuw vond eenige aanbouw van soja plaats in de Vereenigde-
Staten. De groote vlucht van de productie in dat land
dateert echter van de laatste jaren voör deh oorlog, toen
• men over betere variëteiten voor de teelt aldaar beschikte
en bovendien groote oppervlakten in de katoenstreken
voor verbouw ter beschikking kwamen, daar het gewas
ook als groenvoederbemesting in wisselbouw met de katoen
geteeld wordt. Het bedrijfseconomisch voordeel van deze


t

146

ËCONOMISCH-STATISTISC}jE BERICHTEN

15 Maart 1944

cultuur in de katoenstreken is de mogelijkheid van ver-

werking van de sojaboon in dezelfde machines, die uit
het katoenzaad de olie persen. Bovendien kan men de
sojaboon 1aneren tijd bewaren dan het katoenzaad,
zood,at de soja-oliewinning altijd als productievuller in
de katoenzaadextractie kan worden ingeschakeld.
De opbrengst van sojaboonen, welke in 1920 ongeveer
1,06 millioen quintalen bedroeg, was 20 jaar later, in 1940,
21,73 millioen quintalen en is sindsdien nog meer toege-
nomen, zoodat voor 1942 een productie van ongeveer
68 millioen quintalen, dat is dus aanzienlijk meer dan de
vooroorlogsehe Mandsj oekwo-productie, wordt vermeld.
Het is derhalve zeer te begrijpen, dat de Vereenigde
$taten de laatste jaren als eiporteur van soja en soja-
producten aan de markt kwamën. De belangrijke plaats, die dit land op de oliën- en vettenmarkt innam, zal zoo-
doende in de toekomst Vrij stellig op dit gebied in
beteekenis toenemen.

Japan,
Korea
en Formosa.
De productie in deze Ja-
pansche gebieden is niet voldoende om in de behoefte
van de verwerkende olie-industrie in Japan te voorzien;
aanzienlijke hoeveelheden sojaboon worden in Japan in-
gevoerd om daar te worden verwerkt, waarna de olie
weer voor een groot deel wordt uitgevoerd. Ten opzichte
van de groote productiegebieden in China en Mandsjoekwo
is deze productie vrij gering en heeft het, gezien Japan’s
positie op het Azia1ische vasteland, weinig zin deze voor-
loopig sterk uit te breiden.
Nederlandsch-Indjë.
De productie van de sojaboon op
Java, de kedelee, is de laatste jaren zoodanig uitgebreid, dat de oorspronkelijke invoer hiervan kon wegvallen en
Java toen geheel de Buitengewesten kQn voorzien en zelfs
nog geringe hoeveelheden op de wereldmarkt kon plaatsen.
Hoewel de kwaliteit, vooral oolhet uiterlijk, nog beneden die der Mandsjoekwo-soja lag, zouden in Indië toch voor
deze cultftur zeker nog groote mogelijkheden zijn.
Europa. De groote plaats, die Europa op de sojamarkt
als cdnsument innam, en het streven om de voedselvoor-
ziening van mensch en dier zooveel mogelijk geheel zelf
te verzorgen, hebbende laatste jaren tot een groote uit-
breiding van de teelt van soja op het Europeesche con-
tinent geleid, waarbij vooral Zuid-Oost Europa naar voren
is gekomen.

Vooral Roemenië en Bulgarije hebben de teelt van soja sterk uitgebreid. Voor Roemenië (grondgebied van 1939)
was volgens recente gegevens de opbrengst in 1943 60.000
ton. In Bulgarije wordt thans soja veel verbouwdin plaats
van de minder rendabel geworden rozencultuur. De opper-
vlakte, met soja beteeld, was in 1942 met 70.000 ha bijna
het zesvoudige van dia in 1938, terwijl in 1942 ruim
35.000 ton soja werd geoogst. Ook de teelt in de gebieden
van het voormalige Joego-lavië is sterk toegenomen,
van omstreeks 4.000 ha in 1988 tot ± 12.000 ha in 1942 met een opbrengst van naar raming ± 8.000 ton. Verder
zijn er berichten over sojaverbouw van beteekenis in
Hongarije (1940 : 5.000 ha) en Slowakije. Aanplantingen
op kleinere schaal, die veelal niet boven het proefsta-
dium uitkomen, vinden wij vermeld voor Zweden, Frank-
rijk, Spanje, Italië, Generaal-Gouvernement, de Oost-
mark en België; ook Nederland vermeldt in de gegevens
van de latstbekende landbouwinventarisatie in 1942 een
aanbouw van 10 ha soja. Bij goede keuze van de ge-
schikte variëteiten biedt de Europeesche verbouw van de
sojaboon vooral in Zuid-Oost Europa vrij waarschijnlijk
goede kansen, waarbij niet enkel de beteekenis van
deze plant als vetleverancier, maar vooral oçk als grond-
stof Voor tal van hoogwaardige voedingsmiddelen op den
voorgrond zal komen.

Overzien wij aan de hand van bovenstaande gegevens de
economische beteekenis van de sojaplant, dan kunnen
wij de volgende factoren opmerken:

Uitbreiding van de productie, vooral buiten het oor-
spronkelijke productiegebied, waarvan een groot deel in
de productielanden zelf wordt verwerkt.

Toorzoover de sojaboon of haar producten in den
wereldhandel komen, nemen hier Oost-Azië en de Euro-
peesche veredelingsindustriën een belangrijke plaats in,

terwijl voor de toekcmst waarschijnlijk ook de Vereenigde
Staten op grooter schaal aan de markt zullen komen.

Wat het verbruik betreft, staat deze grondstof zeer
sterk, daar zoowel het ölieproduct als de verdere ver-
werking van de sojaboon tal van consumptiemogelijkheden
biedt over een zeer gevarieerd gebied. In zooverre kan

men ook voor de toekomst op een voldoende belangstelling
voor de sojaboon en haar producten rekenen cm een ver-
dere toeneming van de productie waarschijnlijk te maken.

J. WILLEMS.

AANTEEKENINGEN

DE BELGISChE CONGO ALS PRODUCTIEGEBIED.

Inleiding.

De huidige oorlog heeft geleid tot een vergroote activi-
teit op ecçnomisch gebied in Afrika. Zoo ook in de Bel-
gische Congo, één der iijkste gebieden van Afrika. Het
lijkt ons daarom van belang, aan de hand van een aantal
statistische gegevens, een overzicht te geven van de econo-
mische beteekenis van dit gebied v56r het uitbreken van
den tweeden wereldoorlog, teneinde daarna te trachten,
met behulp van enkele zeer verspreide berichten in binnen-
en buitenlandsche tijdschriften, een indruk te krijgen van

de reacties, die de oorlog in het econorriisch leven van
de Congo heeft teweeggebracht.

De economische beteekenis
pan
de
Congo
1).

Al g e m e e n.

De Belgische Congo omvat een gebied van ruim
2.385.000 km
2
, hetgeen overeenkomt met een oppervlakte
van 80 maal België of ruim een vierde van Europa. In
verhouding tot de oppervlakte is de bevolking echter
gering, nI. ruim 10 millioen inheemschen en ongeveer
25.000 blanken (waarvan 70 % Belgen), zoodat de bevol-
kingsdichtheid ± 4,88 bedraagt. De bodem bestaat uit
een laag plateau, dat is bedekt met savannen en dichte
oerwouden; hij wordt doorsneden door de Congo met haar
talrijke zijrivieren. De Congokolonie heeft een tropisch
regenklimaat, dat vooral langs den benedenloop van de
rivieren zeer ongezond en slechts in enkele hooggelegen
gebieden gunstig is.

Productie
en
huitenlandsche handel
2)

De twee belangrijkste karaktertrekken van de economi-
sche ontwikkelingvan de Belgische Congo zijn:
de overwegende .beteekenis van den mijnbouw;
de groote financieele concerns, die de economische activiteit van deze kolonie beheerschen.
De beteekënis van den mijnbouw kan men het best
illustreeren door dë structuur van productie en buiten-
landschen handel in het algemeen onder de loupe te nemen.

Productie
(1938).

De Congo produceerdo ongeveer 7 % van de wereld-
productie van
koper
en nrm dna’mcde de vijfde plaats in
onder de koperproduceeiende landen;
5
% van de wereld-
productie van nn;.2.% van de weieldproductie van
goud
en 70 % van de wereldproductie van
industriediananten. Tevens was de Congo de belangrijkste radiumproduccnt
van de wereld.

1)
Vgl. ,,Tijdschrift voor Econcmische Geographie”,
Sept.IOct.
939: Dr: 0. Ronart, ,,De economische ontwikJeling van Belgisch-
Congo”.
‘) Tabellen en
cijfers
werden eaniengesfeld en entleend aan ge-
gevens, gepubliceerd door het Belgische Ministerie van Kolonlên.

15 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

147

Naast de winning van deze minerale grondstoffen, mag
de landbowproductie niet worden onderschat. Hierbij

‘ware.n
palmoli.e
en
-pitten
van groote beteekenis. De productie hiervan is vooral tijdens en na den vorigen
wereldoorlog snel opgekomen: Wat de productie van palm-
pitten betreft, stond de Congo, na Nigeria, met 90.000 ton
op de tweede plaats van de wreldproducenten, terwijl
het land de derde plaats innam t.a.v. de productie van
palmolie met 70.000 ton, nl. na Sumatra en Nigeria. De Congo produceerde in totaal circa 15 % van de wereld-productie van palmolie en -pitten. De oude bevolkings-
cultuur werd langzaam maar zeker door de exploitaties
van groote Europeesche ondernemingen verdrongen.

De voornaamste palmolieprQducent was de ,,Société
des Huileries du Congo Beige”, een dochteronderneming
van de Lever Brothers, die meer dan de helft van de
productie controleerde.

De productie van
katoen
was de laatste jaren voor den
oorlog sterk toegenomen, ni. van 30.435 ton in 1990 tot
128.000 ton in 1928. Toch leverde de Congo nog slechts
0,5 % van de wereldproductie. Ook de katoencultuur was
in handen van groote ondernemingen, die zich in het
,,Comité Cot9nnier Congolais” hadden ‘ereenigd.
De rubberproductie bereikte lang v66r den eersten we-

WAARDE
IN
MILLIOENEN
GLOS.

INVOER’

/î’

‘•

1

<‘-”’

1

UITVOER

I’t

1


GEWICHT
IN
1000
TON
A
I
I

/
INVOER
.1

0

UITVOER

1918

’20

’25

’30

’35
>

reldoorlog, ni. omstreeks 1900, haar hoogtepunt. Daarna
werd de Congorubber meer en meer door het Oost-Aziati-
sche plantageproduct verdrongen. Het aandeel in de
wereldproductie bedroeg ongeveer 1 %, hoofdzakelijk
plantagerubber.
De opkomst’ van de Afrikaansche koffieproductie was een gevolg van de Braziliaansche koffiepolitiek. De Ver.
Staten, de belangrijkste koffieconsumenten van de wereld,
gingen ni. de door de Braziliaansche köffiepolitiek ver-
minderde importen van Braziliaansche koffie ten deele
door Afrikaansche vervangen. De Congoleesche koffie-
productie was daardoor aanzienlijk gestegen, ni. van 1.537
ton in 1930 tot 21.000 ton in 1938, hetgeen echtr nog
siechts’.14 % van de wereldproductie beteekende.
De productie van sui]erriet en sojaboonen bevond zich
pas in een beginstadium. Tenslotte was de Congo de be-
langrijkste producent van ivoor, terwijl het Congoleesche
kopal één der eerste plaatsen op ‘de wereldmarkt voor
ha.rsen innam.

Buitenlandsche handel.

0
De ontwikkeling van den buitenlandschen handel wordt
duidelijk door nevenstaande grafiek geïllustreerd.
De handelsbalans was vn 1924 t/m 1930 voortdurend
passief, waarna ziS tot 1938 een steeds grooter wordend
actiefsaldo vertoonde. De omslag van passief naar ac-
tief, die, zoowel wat waarde als gewicht betreft, is waar
te nemen, had voor het gewicht een jaar later plaats. De
aanzienlijke vermindering van het actiefsaldo in 1938 was
een gevolg van de prijsdaling van de belangrijkste uitvoer-
producten t.o.v. 1937.
De invoer bestond hoofdzakelijk uit voedingsmiddelen,
machines, textielproducten en transportmiddelen. De
samenstelling van den uitvoer naar- de voornaamste arti-
kelen blijkt uit het volgende overzicht:

Gewicht in
1.000 ton

19291

19381
1939

Waarde in –
miii. ff5.

19291
‘I
19381
1939

Totale uitvoer
300
695
544
490
1444
2486
1807
1702
Waarvan:
0

Mijnbouwproducte.7i
140 201 185
153
862,5
1620
1221
1126
127 185
160
128
622,2
853
511,4
431,5

2,3 1,8 4,3

71,4
42,7
106,3
koper

…………

13,3
7,4 6,7
6
23,2
164,2
116
99,9
tin

…………..
tiherts

……….
fijn

goud
……..
12
‘)
13
‘)
12
1)

85,8
378
411,9
376,9
0
.
,5
‘)
1895′ 5060′
57591

3625
131,3
143,3 125,7
105
Lanq-, boschbouw- en
dierttjhe producten

.
153
348
344
323
515,1
790,8 645,3
548,9
katoen

………9,6
32
42
36
134,7
293,4
219,1
181,2

diamant

…….

koffie

… …….
16
19
20
S
67,8 88,3
86
rietsuiker
0,2
12,2
12,5
12,4
0
1
1
18,4
19,9
19,9

11,3
23,8
19,;

5,1
19,6
19,7
7,9
81,7
55
50
1,6
27,2
6,5
6,0
kopal

……….

.8,4

17,1
16,8
15,1
,5
30,7
34,1
20,1

maïs

………..
hout

…………

palmolie
30,3
69,1
70,3
72,5
98,5 183,2
121,7
98,9
paimpitten’
……’
75,3

.

95,6
88,7

11,11
1
47

84,6
54,5
144,2
94,8
76
rubber

……. ..
0,1
1,00
1,2
1,1
12,0
11,4
8,7
9,6
ivoor

………..
0,2 0,2
0,1
0,1
37,0
26,4
17,9 11,5

1)
In tonnen

‘)
in

100
kar.’
0

Uit de tabel volgt, dat, ondanks een sterke teneming
van de landbouwproductie, de mijnproducten in 1938
nog 65 % van de waarde en 35 % van het gewicht van
den totalen uitvoer ‘uitm’aakten.
0
De in- en uitvoer naar de verschillende landen gaf in
1938 het volgende beeld:

Invoer

Uitvoer
‘in % vaji den

in % -van den
Landen

totalen invoer 1 totalen uitvoer


Gewicht
1
Waarde
1
Gewicht
1
Waarde

44
48
74 83
Overige landen
v.
h. Euro-
5
15 16
10

België

……………….

2
11


peesche contiUent

………..
Japan

…………………
Gr. Brittannië
1
6
1
0,5
Ver. Staten
Rest vande wereld
3
45
8
12
3

6
2
4,5

2400

2201

2001

1800

1600

1400

1200

1001

800

601

401
200

901

801

701

601

50(

401

30(

201
lol

148

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Maart
1944

De groote fnancieele concerns.

V66r den oorlog waren er circa
200
koloniale maat-

schappijen met een kapitaal van
9
milliard frs. of wel
ongeveer twee-vijfde van het totale in de Congo geïnves-

teerde kapitaal
(25
milliard frs)
3).

71
van deze maatschappijen, beheerscht door 4 finan-
cieele concerns, hadden een kapitaal van ruim
6
milliard

frs. Wanneer verder in aanmerking wordt genomen, dat
de 4 groote concerns indirect nog belangen hadden bij een
groot aantal kleinere, dankan men zeggen, dat
75 %
van
het door de koloniale maatschappijen geïnvesteerde kapi-
taal door deze concerns werd gecontroleerd. Meer dan
50 % ”
an het onder contrôle van de financieele concerns
staande kapitaal werd beheerscht door de ,,Société Géné-
rale de Belgique”,waarin ook de, Staat aandeelhouder was.
Door middel van haar koloniale dochtermaatschappijen
was de Société Générale practisch in het bezit van de ge-
heele productie van koper, diamant, radium, verder van
een groot deel van de goudproductie en van de belang-

rijkste electriciteitsbedrijven van de Congo. De buitenland-
sche, vnl. Engelsche en Amerikaansche, belangen bij de
winning van koper, tin ep diamant waren groot, maai
niet overwegend. Enkele zeer belangrijke dochtermaat-
schappijen, die in de Congo hun bedrijf uitoefenen, waren
de ,,Union Minière du Haut Katanga”, die, wat betreft
de koper- en radiumproductie, een monopoliepositie innam
en ook bij de tinexploitatie een belangrijken invloed had,
de ,,Geomines” en de ,,Simkat” belangrijke tinproducen-
ten, de ,,Soc. des Mines d’Or de Kilo Mot.o”, met
2/8
van
de jaarlijksche goudproductie, en de ,,Forminières”, die
het monopolie der diamantproductie had.
11

Arbeiders vraagstuk.

Het groote probleern, waarvoor de koloniale Regeering
zich steeds weer geplaatst zag, was het arbeidersvraagstuk.
De arbeidskrachten waren nl. schaarsch. De ontwikkeling,
vooral in weinig bevolkte streken, van mijnbouw-, indus-
trieele en landbouwondernemingen, ondervond dikwijls
ernstige moeilijkheden door het gebrek aan inlandsche
arbeiders. Overbrenging van arbeidskrachten bracht groote
gevaren met zich, zoowel uit sociaal als uit’hygiënisch
oogpunt. Door het nemen van talrijke maatregelen wat
betreft hygiène, woningbouw etc. trachtte de Regeering
het bevolkingsacres te vergrooten. Immigratie van
arbeiders uit andere Afrikaansche gebieden zou misschien
een oplossing zijn, maar vonçl nooit op groote schaal
plaats, doordat o.a. de omringende Fransche en Engelsche
koloniën hoogere bonen betaalden. De immigratie van
blanken werd vooral tegengewerkt door het klimaat, terwijl
ook het werk in de ertsmijnen voor Europeesche arbeiders
ongechikt was.

Verkeer.

De economische ontwikkeling van dit gebied ging hand
in hand met de ontwikkeling van het verkeerswezen.
Bedroeg in
1900
de lengte der Congo-spoorwegen
450
km,
in
1938
werd het land door ruim
5.000
kmspoorlijnen door-
sneden, hetgeen echter, in verhouding tot het uitgestrekte
gebied, nog niet veel was. Niet alleen tusschen de belang-
rijkste steden, maar tevens met de omliggende landen
waren er spoorwegverbindingen.
Watde straat- en waterwegen betreft, eind
1938
bedroeg
de totale lengte van het wegennet
70.000
km, terwijl er
ongeveer
12.000
km bevaarbare waterwegen waren.
• Het luchtverkeer had zich goed ontwikkeld. Er bestond
een geregelde verbinding tusschen de belangrijkste steden,
met een lengte van ongeveer tL000 km.
Naast dit binnenlandsche luchtverkeersnet waren er
verbindingen met het moederland, de Unie van Zuid-Afrika en Angola.

‘)
Van het overige drle-vijtde werd 3ijna de helft door den Staat
geïnvesteerd. Hieronderzijn dn fliet begrepen de door den Staat
gegarandeerde leeningen van koloniale maatschappijen.

Deinvloed van den oorlog.

Opvoering oan de productie en rniijziging in de productie-
structuur.

Dat het uitbreken van deif oorlog in
1989
en vooral de
uitbreiding van het oorlogsgebied tot W.-Europa en het
Verre Oosten belangrijke gevolgen voor de Congo moest
hebben, blijkt duidelijk uit de hierboven gegeven beschou-

wing over de structuur van den buitenlandschen handel
naar de landen. Hieruit bleek, dat de Belgische Congo
werd gedwongen voor
90 %
resp.
93 %
van haar pro-
ducten een ander afzetgebied te zoeken en voor
49 %
resp.
63 %
van haar behoeften nieuwe leveranciers te vinden. Dit bracht voor d3n uitvoer, behoudenstransportmoilijk-
heden als gevolg van het tekort aan scheepsruimte in
het begin, weinig bezwaren met zich, daar de geallieerden,
door het verlies van de Oost-Aziatische grondstofgebieden,
groote behoefte hadden aan de grondstoffen van de
Congo. Dit gold in de eerste plaats voor de tin- en rubber-
productie. Z.-O. Azië was immers de belangrijkste tin- en
rubberproducent van de wereld. Het produceerde vÔÔr
den oollg ongeveer
60 %
van de wereld-tin- en
90 %
van de wereld-rubberproductie. Om door rationalisatie
de productie van ertsen, vooral van tinerts, zôo snel moge-
lijk op te voeren, werden alle mijnbouwmaatschappijen in
de Congo onder regeeringscontrôle gesteld. Een speciale
regeeringscommissie werd gevormd, wèlke tot taak had,
de productie van alle mijnbouwmaatschappijen te coördi-
neeren. De commissie had daarbij het recht de l« de
afzonderlijke mijnbouwmaatschappijen werkzame inge-
nieurs, arbeiders en machines overal daar in te schakelen, waar hun aanwézigheid doelmatig en vereischt was. Een groot aantal Europeesche en inheemsche arbeiders
werd aan de goudmijnen onttrokken en in de tinmijnen
tewerkgesteld, 6m de geprojecteerde vergrooting van de
tinproduétie te kunnen doorvoeren. Ook werden vele
nieuwe inheemsche arbeidskrachten gerecruteerd
4).
Ten-einde een snelle opvoering van de productiepapaciteit
mogelijk te maken, el
werd het wegennet, zoow te land
als te water, belangrijk iitgebreid en verbeterd. Nieuve
spoor- en autowegeb werden aangelegd; reeds bestaande
bestraat en verbreed
5).

Verschillende niet rendeerende mijnbouwbedrijven wer-
den stilgelegd. De daardoor vrijkomende arbeiders en
productiemiddelen werdèn voor den aanleg van wegen
gebruikt.
De toeneming van de economische bedrijvigheid
weerspiegelt zich duidelijk in de stijging van de hoe-
veelheid vervoerde goederen. Op de spoorlijn Matadi-
Leopoldville bijv. werden in
1942
bijna
853.000
ton ver-
voerd, tegen ongeveer
433.000
ton in
1941.
Het resultaat van al deze inspanning blijkt uit de vol-
gende productiecijfers
6)
(in tonnen)

1938

1942

Tin’) ……………………..
7.316

21.000
Koper

…………………….
124.000

168.000
Rubber ……………………
1.500

6.000

‘)
In long ton.

Ook van anderç producten, zooals kobalt, radium, kopal
e.d. werden grootere hoeveelheden voortgebracht.
De Belgische Congo, staat thans na Bolivia op de tweede
plaats van de tinproductie in Zuid-Amerika en Afrika. De productie van
1943
werd op
26.000
long ton geraamd,
dat is ongeveer
25 %
van de huidige nog voor de wereld-
markt werkende productie.
Deze versnelde vergrooting van de productie brengt
echter ook nadeelen met zich. Ze gaat namelijk gepaard
met het zooveel mogelijk ii exploitatie nemen van de

4)
Bron: ,,Economisch Nieuws” van 28 November 1943.
‘)
Ontleend aan: ,,Frachténdienst” van 24 Juli 1943.
‘)
Vgl. ,,N.R.C.” van 21 Augustus 1943.

Totaal activa

4.757.24
4 .729 .485
4.696.474 4.620.999
4.564.741
4.553.193
1.474.306

Totaal
opeischb.
schulden

4.636.222
4.59.3.907
4.569.823
4.537.841 4.463.971
4.410.601
4.400.802
1.424.016

110

15 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEIICHTEN

MAANDCIJFERS.

ECOMDINEERDE MANDSTAAT VAN DE VIER NEDEE
LANDSCIIE GROOTJI BANKEN EN VAN HEf NEDER.
LANJ)SCHE BEDRIJF DEEl NEDERLANDSCHE
HANDEL.MAATSC}IAPPÏJ.

Nederi.
Nederi. Banken
Banken
en Ned.

(In millioenen guldens)
Handel-Mij.

29
31

‘ 29
Jan.
Febr.
Jan.
1

Febr.
1944
1944
1944
1944

Activa:
Kas, kassiers en daggeldieeningen

272
10
98
293
1031
329
‘t

1113
352
1292

1230
1324
1522
1574

23
25 27 30
2

1
8
7
Ander overheidspapier

…………

Bankeirs in binnen- en buitenland
68
67
91
90

Ned. schatkistpapier

…………..

Proloog, en voorsch. op effecten
31
39
43
41

124
123
i69
168

Wissels

……………………..

135 133 172 170
Debiteuren

: …………………
12
13
19
20
Effecten en sndicaten, …………
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
II
II
23
93

Gebouwen

…………………
Diverse reken.
(mcl.
oven, posten)
Belegde bestemmingsreserVen . . . .

13

1
1 3

13
1
1
13

17

1
13
17
1

13

1589
ï
1936
197
Effecten leendepôt ……………

Passiva:
1178 1217
1441
1486
Crediteuren

………………….
Vissels

………………….
Deposito’s op termijn ……………
Kassiers en genom. daggeldleeningen

Bestemmingsreserven

. .
:’

..-
125

9
1 1
3


129

29
1
11


153

33
1
13


157

35
1
1.1

1346
1389
1641
1692

Diverse rekeningen

……………

Effecten leendepôt …………….

Aandeelenkapitaal

………..’.
Reserve

……..

……….
170
71
1-70
73
210
85
210
85

1589
1632
1936
1987

rijkste ertsiagen. Deze roofbouw zal na den
1
oorlog tot

ernstige moeilijkheden leiden, daar dan de goede mijnen
grootendeels uitgeput zijn, terwijl men met. de minder
ertsrijke gebieden is blijven zitten.
Een tweede belangrijke gevolg van de oorlogsomstandig-
heden was, dat de raffinage- en smeltcapaciteit van de
Congo,’ die vôôr dien tijd nog slechts gering
was,
sterk is

toegenomen. Dit kan belangrijke consequenties hebben.
daar vôÔr den oorlog deze processen grootendeels in het
moedei’land plaats vonden.
De stijging van de rubberproductie moet worden

toegeschreven aaii het oogsten van wilde rubber, aange-
zien de wederopbouw van de jaren geleden stilgelegde
aanplantingen niet in zoo korten tijd mogelijk was. Vele
landbouwbedrijven werden overigens op de productie van

rubber omgeschakeld.

Uit de opbrengstcijfers van verschillende provincies
blijkt, dat ook de landbouwprouctie in het algemeen
sterk is toegenomen. Het staatje in de volgende kolom

toont dit duidelijk aan
7).

Buitenlandsche handel.
De buitenlartdsche handel is thans voornamelijk op dQ
Ver. Staten en Engeland georiënteerd. Uitgezonderd de

Unie van Zuid-Afrika, zijn de betrekkingen met de andere
gebieden van Afrika ‘niet noemenswaard versterkt, dit
in tegenstelling tot hetgeen in Zuid-Amenik plaatsvond
8).

Met Engeland (in 1941) en de Ver. Staten (1942) werden
overeenkomsten gesloten inzake den afzet van Congolee-

‘)
Zie ,,Economische Berichten” van 15 Fcbr.194
1
1.
‘) Zie ,,E.-S. B.” van 23 Februari 1944. ,,Voortschrijdende indus-trialisatie in étrfiige Zui&Amerikaansche Staten.”

149

In 1.000 ton

1941

1942

Pro pincie Lusanbo
Palmolie

………………..
‘ 3,8

5,7

Palmpitten

…………….
4,0

7,2

Kopal
…………………….

0,3

1,0

Rubber
………………….
0.005

0,2

Pro pincie Coqsilhatoille

Palmolie

………………..
20,1

27,0

Paimpitten

……………..
7,5

15,6

Prooincie Leo poldoille

Palmolie

………………..
46,2

.

60,0

Palmpitten

……………..
21,0

42,0

Rubber
………………….
0,3

1,1

Textielvezels
………………
4
,6

9,5

sche producten. In het eerste kartaa1 van 1941 betrok
de Congo voor 60 millioen frs. aan chemische producten,
conserven, textielproducten, machines enz. ‘uit de Ver.
Staten, tervijl de uitvoer naar dat land in de overeenkom-
stige periode 190 millioen frs. was. Daar de prijsstijging
van de exportproducten bij de genoemde overeenkomsten
an grenzen gebonden was en in 1942 12 % t.o.v. het peil
van 1938 bedroeg, nam de totale uitvoerwaarde in verhou-
ding tot het uitvoergewicht slechts toe van 1.702 mill. frs

tot 2.402 mill. frs.

H.1.vAn

ds rioeven.

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in dulzondon guldens)

1
J3innenl. wissels,
Munt, lopen marhtpapier,
Datamunt mate-

1
riaat en
1
deviezen ‘)

13Mrt.
’44
4.5613.381
6

,,
’44
4.514.063
28 Febr.
’44
4.510.147
21

,,
’44
4.459.222
14

,,
’44
4.405.825
7
’44
4.345.594
31 J”ti.
’44
4.336.262
6 Mei,
’40
1.173.319

1
Bankassig-

Schatkist-

Data
Bankbil jet-
ten in om- Sal1i

in
natiên en
diverse
Saldo

Rijk
R/C (D/C)
papier
r echt str.
loop
R/C
rekeningen
onder-
gebracht

13 Mrt. ’44
3.863.576
772.481
95.707
C.

95.263

6

,,

’44
3.842.824
751.070

94.389

1
C. 117.324


28 Febr.’44
3.803.971
764.834

91.713

1
C. 173.975


21

’44
3.732.416 805.392

89.709

1
C..

94.181


14

,,

’44
3.682.381 781.546

88.124

1
C. 123.044


7

,,

’44
3.649.463
761.134

95.207

C. 134.480


31 Jan.

1
44
3.620.110
780.585

83.573

1
C.

112.384


6

Mei ’40
1.158.613
255.174

10.230

C.

22.962

‘)
Ingevolge
de verordening 5811943 (d.d. 26 Juni) zijn dd posten
,,Correspondenten in liet buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen

(excl’.

pasmunt)”,

voorheen

begrepen

in

de

,,Diverse rekeniilgen”,
vanaf 5 Juli opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille,
in onzen
staat samengevat als ,,deviezen”.

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii. Francs)

au
n
,
‘5
o 0

on
o..a
o

24 Febr. ’44
8.L078
763
17.350
4.85
86.669 7.280
5.000
17

’44
,,
79.318
896
17.047
1.650
86.401
.193
4.560
10

’44
,,
79.118
914
17.212
1.686
86.136
7.182
4.786
3

’44
,,
78.653
1.008
17.414
1.798
85.795
7.334 ‘4.916
’27 Jan. ’44
78.464
903
16.747 1.864
84.963
7.052
5.138
8 Mei

’40
23.609
5.394
595
1.480
1 29.806

990

en diverse
rekeningen
‘)
169.731
171.626 147.595 167.036
146.046 148.422
144.988 248.256

S

150

15 MAART 19
9
44

A.!fabetische index Overheidsmaatrege/en op économisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen In 1943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)

Bis.
Administratieplicht

……….
27,

55, 123 Afval

…………………………
123
Algemeen Vestigingsverbod

……….
55
Ambacht

……………………..
27
Arbeidszaken

…………….
27,

55,

123
Bank- en

Credietwezen

…………..
41
Belastingzaken

…………….
41,

111
Betalingsverkeer met het buitenland
.

27
Bouwnijverheid ………………….
123
Buitenlandsche

Handel

…………..
123
Groenten

en

fiult

………………
96
Handel …………………..
27, 55, 123
Heffingen………………..
41, 55,

123
In- en

Uitvoer

………………….
26
Industrie………………..
27,

55, 123
Inlevering pufltdraad en gladde draad

135
Kamers

van

Koophandel

…………
60
Kindeibijslagwe.

………………..
123
Landbouw

………………
41, 97,

125

BIs.
Monopolleproducten…………
55.

123
Non-ferrometalen ………………..
123
Omzetbelasting

………………
41,

97
Opheffing

Centrales

……………
40
Organisatie Bedrijfsleven ……
’27, 83,

123
Pluinivee ……………………
41,

135
Prijsregelingen

…………..
-40,

83,

125
Scbeldsgerecht Voedselvoorziening
.

.

.

.

41
Sierteelt

………………..
.41,

97,

135
Sociale

voorzieningen

…………….
125
Steunverleening a. stilgelegde bedrijven

40,
55

125
Suikerbieten

e.

d……………..
41,

07
Surrogaten

……………………..
97
Tabak

………………….
40, 96, 135
Textiel

………………………
60, 96
Toegepast Natuurwetenschappel ii k On-
derzoek

………………………
41
Tuinbouw

……………………..
41

Blz.
Turf

…………………………96
Vee

……………………41, 97, 135
Veevoeder

………………….41, 97
Verevenlr.gahefflng ………………125
Verpakkingsvoorschrif LeO …………96
Vervoer …………………………111
Verzekering ………………..96, 125
Vestigingswet Kleinbedrijf ……..41, 125
Visscherij

……………………..41
Vlas

……………………….41, 97
Vovdselvoorsienlng …………..97, 135
Volksluincn ……………………125
IJzer en Staal ………………….125
?
.,aden

……………………..41, 97
Zuivel

……………………..41, 97

Binnenkort verschijnt:

De Landbouw als bron

van volksbcstaan

in ITeder1and

samengesteld door Ir.D. J. MALTHA

met medewerking van anderen

Publicatie No. 36

van het Nederlancisch Economisch Instituut

S

Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM

Ter vervanging van haar door brand verloren geganen voorraad nummersvan

Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Statistisch Maandbericht

van den jaargang 1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indien de

lezers, die hun exemplaren kunnen missen, deze aan haarzoud.n willen afstaan.

Enignunnumm

Het

volks cred ietwezen

in de depressie.

door

R. M. Dr. Soemitro

Dj oj ohadikoesoemo

Publicatie No. 34 van het

Nederlandsch Economisch

Instituut

Prijs f
5.50*

(Prijs voor donateurs en

leden van het N.E.I.
f 4.10;

bestellen bij het N. E. 1.).

Verkrijgbaar In den boekhandel

UItgave: De Erven

F. ØOHN tLV.-Haarlem

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 29 FEBRUARI 1944

Kas, Kassiers en Daggeldleeningen

………
f

84.992.845,98

Nederlandsch

Schatkistpapier

………….
..
289.500.000,-

Ander

Overheidspapier

……………….
..

4.095.756,40

Wissels

…………………………….

12.008,11

Bankiers in

Binnen- en

Buitenland

………
,,

12.423.977,98

Effecten

en

Syndicaten

………………….
616.233,40

Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten
,,

7.136.587,06

Debiteuren

…………………………
..

22.786.637,23

Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten)

………..
1.437.376,99

Gebouwen

……………………………
4.000.000,

Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
,,

1.289.650,11

Effecten van Aandeelhouders in Leendepôt ..,,
12.973.250,-

f 441.264.323,26

Kgpitaal

…………..’.
……………..
f

40.000.000,

Reserve

…………………………. ….
11.200.000,-

B
ouwreserve

……………………….
..

1.500.000,-

Deposito’s

op

Termijn

……………… ….
53.756.801,65

Crediteuren

………………………..
..
312.458.972,50

Overloopende Saldi en Andere Rekeningen ..,,
8.085.649.-.

Reserve voor Verleende Pensioenen

………
,

1.289.650,11

Aandeelhouds voor Effecten in Leendepôt..,,
12.973.250,-

t 441.264.323,26

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedaxn. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f 20.85* per jaar.
(,,Prijsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 129911.

.

K 2193.

Auteur