Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1446

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 8 1944

k
)ÎÂÂP
1
ô44

ÂÜËÜkSkEÔHr VÔ6RBEEÔUDÊN

conomisch~Statistische

,Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 8 MAART
1944

No. 1446

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J.
F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J.
Tinbergen;. H. M. H. A. van der Valk;’F. de Vries;

M. F.
J.
Gooi (Redacteur-Secretaris).

H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris.

Abonnementsprjs yan het blad, wdarin tijdelijk is op-

genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in
,
N.derland f 20,85* per jzar (,,FrjsQaststelling

No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën f23,— per

jaar. Abonnementen hunnen met elk nummer ingaan en

slechts worden beëindigd per ultimo çan elk kalenderjaar.

Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden van.het Ne-

derlandsch Economisch Instituut ontPangen het blad gratis

en genieten een reductie op de çerdere publicaties. Adres-
wijzigingen op te ge’en aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 176a, Rotterdam (C.).

Telefoon 38340. Giro 8404.

Aahg etee kende stukken aan het Bijkantoor

Museum-

park, Rotterdam (C.).

Ad9ertenties ç’oorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement 9olgens iârief.

INHOUD:

Sociaal-economische problemen der Groninger veen-‘

koloniën door
‘Dr. H.
J.
Keuning …………..128

Sneivriesconserven van Indische vruchten door

Ir
.

W.

‘poon

………………………….130

De werkzaamheden van dén CetraIen Documentatié-

dienst inzake Bed.rijfsorgaaisatie door
J.
R.
P
. Man:

sum
…………………………………
132

De tinmarkt en tinpolitiek ‘door
J.
Willems ……..133

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch .gebied ………………………
135

S t a t i s t i e k e n

Stand va ‘s Rijks kas – De Nederlandsche Bank
135

GELD- ÉN KAPITAALMARKT.

Op den voorlaatsten weekstaat van De Nederlandsche
Bank waren de saldi van anderen teruggeloopen met f
112
millioen, terwijl op den jongsten weekstaat deze saldi met
f
43
millioen zijn gestegen.. Aangezien de saldi van
derden voor het overgroote deel de ,,werkelooze” mid-
delen representeeren, zou men geneigd zijn daaruit te
concludeeren, dat in de voorgaande week een aanmer-kelijke verkrapping van het ,,surplus-aanbod” ter geld-
markt was ingetreden, eil in de afgeloopen week daaren-
tegen een verruiming. Bij nadere analyse echter blijkt die conclusie niet juist te zijn. De daling van, de saldi
van andereii in de voorgaande week komt voor het over-
groote deel voor rekening van de omstandigheid, dat op
den desbetreffenden balansdag de Schatkist, door plaatsing
van een omvangrijk bedrag papier in de markt, over
ruime middelen beschikte, die nog niet waren uitgegeven, maar natuurlijk wel bestemd waren om te worden besteed
en derhalve weer aan de markt te worden toegevoerd.
De momentopname op den balansdatum gaf dus niet de werkelijke geldmarktsituatie weer. De werkelijke
marktverkrapping bêperkte zich tot het verschil in den
aanwas van de buiten1andsche wisselportefeuille en dien
van den biljettenomloop ad rond f 20 millioen. Voor de
rest was de daling van de saldi van anderen slechts een
overgangsverschij nsel. In de jongstel week daarentégen
was de situatie andersom. In feite trad er een verkrapping
van de’ markt in ‘met
35
millioen. De biljettenoniloop
steeg met f
39
millioen, de buitenlandsche wis’selporte-
feuille met slechts f
4
millioen. De saldi van anderen in-
tusschen stegen met f
43
millioen als resultante van de
gesc,hetste invloeden en het interen van het creditsaldo
van het Rijk met
f
57
millioen.
lntusschen behoeft het geen betoog, dat al deze mutaties,
al of niet reëele marktverkrapping zijnde, voor de si-
tuatie op de geldmarkt slechts van ondergeschikte be-
teekenis zijxl, gezien het zeer omvangrijke aanbodsurplus.
Oververzadiging blijft oververzadiging, en de graad daar-
van is voor het renteverloop irrelevant, zoolang er geen
kans op volledige verdwijning van het aanbodsurplus
bestaat.

De
obligatiemarkt
was vast gestemd. De leening
1938
was op 101 goed gevraagd en ook voor de leening
1937
bestond bij’ stijgenden koers behoorlijke vraag. De voor-
keur van een deel van het beleggend publiek voor voor-
oorlogsche leeningen demonstreerde zich weer, duidelijk.
Ook de
3- %
leeningen waren intusschen vaster en werden
regelmatig boven pari verhandeld. Het overhevelings-
proces der obligatiën dsr jongste leening uit handen van
bezitters, die inschreven in verband met den stok achter
de deur, maar die niet blijvend deze fondsen wilden aan-
houden, is langzamerhand teneinde en de vraag naar’
beleggingspapier ‘is nog geenszins bevredigd. Het is nu
weer ongeveer zeven maanden geleden, dat de laatste
consolidatieleening werd uitgegeven, en dus komen wij
langzamerhand weer in het stadium, dat publiek en ka-
pitaalmarktinstituten uit nieuwe besparing en uit vrij-
konlende lossingen omvangrijke middelen ter’beschikking
hebben, waartegenover maar een beperkt aanbod staat,
vooral nu het aanbod van speciale zijdeniet of nauwelijks
meer is te bespeuren.

128

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1944

SOCIAAL-ECONOMISCHE PROBLEMEN
DER GRONINGER VEENKOLONIËN,

Het is nu reeds weer ruim tien jaar geleden, dat schj ver
çlezes in zijn proefschrift de economische en sociale ont-
wikkeling van de Groninger véenkolonië’i beschreef’).
Deze beschrijving bedoelde vooral te laten zien, hoe de
bevolking met gebruikmaking van en in nauwe aanjassing
aan de mogelijkheden, welke in het gebied gelegen waren,
in den loop der tijden de onderscheiden middelen van
bestaan had uitgebouwd tot een systeem, waarvan de
sterke georiënteerdheid
op
den export naar het buitenland
wel het domineerende kenmerk Was. Zoowel de landbouw

als de daar’opgebaseerde industrie vertoonen dit karakter.
Deze sterke gerichtheid op het buitenland, met name op
Engeland, dat wel de grootste afnemer van de veen-
koloniale producten was, maakt het begrijpelijk, dat het
veenkoloniale productieproôes ,met alle vezels verbonden
was met het stelsel van . internationale arbeidsdeeling
en een onbelemmerde uitwisseling van goedereh. Geent
wonder dan ook, dat de depressie in de dertiger jaj’en, die
voor een goed deel aan dit stelsel een einde maakte, zijn invloed in de Groninger veenkoloniën wel in zeer sterke
mate moest doen gevoelen en’ daar een aanta’ problemen
moest opwerpen, die sindsdien feitelijk steeds de gemoede-
ren hebben bezig gehouden.
Men zou dit pi’oblemen van den buitenlandschen afzet
of problemen van externen aard kunnen noemen. Daar-
naast. kennen de Groninger veenkoloniën een ar(ntal pro-
blémen van intern karakter, problemen het gebied zelf
betreffende, die hun oorsprong vinden in de’ bijzondere vormen, waartoe het ,,genre de vie” van dit gebied zich
op den duur had ontwikkeld, en die als gevolg van deze
ontwikkeling zich op den duur daar wel moesten voordoen.

De interne problemen.

Het zijn deze interie problemn, die .het onderwerp
vormen van een verhandeling van den secretaris van de
N.E.T.O., Dr. E. W. Hofstee, welke den titel draagt, die
ook voor onderstaande beschouwingen is gekozen
2).
Deze
verhandeling is ontstaan uit een drietal lezingen, welke
H ofstee in Maart1948, op uitnoodiging van het Departement
Veendam—Wildervadk van de Maatschappij van Nijver-
heid en Handel, voor een aantal vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven van de .veenkoloniën heeft gehouden.
Men is in de veiinkoloniën verontrust, en terecht. De in-
terne problemen, waarvan boven sprake was en waaivan
‘de groote werkloosheid slechts één der symptomen vormde,
waren de laatste jaren steeds nijpender geworden. Vooral
ook, doordat, in de veenkoloniën het productieproces zich
bij het afnemen van de depressie niet iii die mate her-
stelde als in andere gebieden, waardoor de veenkoloniën aldus met een bevolkingsoverschot bleven zitten, dat het
bedrijfsleven van het gebied zelf niet, in staat was op te
nemen. Daarbij in aanmerking nemende de geheel anderen
loop, welke het economische leven, vooral ook ten aanzien
van de internationale betrekkingen, na afloop van dezen.
oorlog zal nemen, is het alleszins begrijpelijk; dat men in
de Groninger veenkoloniën de toekomst met,eenige onge-
rustheid tegemoet ziet.

Wijkt door de beperkihg van de doelstelling de verhan-
deling van Hofstee af van het proefschrift van onderge-
teekende, waarop zij door haar a1ualiteit een welkome aanvulling vormt, ook in de gevolgde methode van be-
handeling vertoonen de beide genoemde publicaties groote
verschillen. In stede van een ontwikkelinsgang geeft hof-
stee een analyse. Hij gaat uit van de huidige economische
en sociale structuur van de Groninger veenkoloniiin en
toont daarin het bestaan van een aantal economische en

‘)
H. J. Keuning,
D9
Groninge) veenkoloniCn, Een sociaal-gco-
grafische studie. Amsterdam (Paris) 1933.
3)
E. W. Hofstee, Sociaal-economische problemen der Groninger
veenkoloniën. Assen (van Gorcum) 1943.

sociale probjemen aan, waarvoor de bevolkingsbweging,
de werkloosheid en het welvaartspeil van de bevolking
hem het bewijsmateriaal leveren.
De bevolkingsbeweging leeit, volgèns Hofstee, dat ce
veenkoloniën een expulsiegebied vormen, dat reeds ge-durende de laatste 70 jaren niet meer in staat
is
geweest
zijn bevolkiogsoverschot in het – bedrijfsleven onder te’
brengen. In den 1001) der tijden blijkt de werkgelegenheid,
in de Groninger veenkoloniën eerder kleiner dan groote
te zijn geworden. en de werkloosheid blijkt, vooral in den vorm van seizoonwerkloosheid, betrekkelijk groot te zijn.
In iiun welvaartspeil, uitgedrukt in het gemiddeld inkomen
per inwoner, blijken de Groninger veenkoloniën ongunstig
af te steken zoowel tegenover sommige agrarische gebie-den, als tegenover de eigenlijke industriegebieden, wâar-
voor ook in de literatuur de veenkoloniën nog steeds,
doorgaan. –

Het is geen opwekkend beeld, dat 1-Idfstee van de Gro-
ninger veenkoloniën geeft. Echter, zijn analyse is klaar
en helder, en voor degenen, die van deze verhandeling
kennis hebben genomen, behoeft er geen twijfçl meer te
bestaan, dat de problemen, welke boven werden genoemd,
ook werkelijk aanwezig zijn. En wat vooral belangrijk en
ook ten deele nieuw is, I

Ibfstee toont aan, dat het bestaan van deze problemen niet uit den allerlaatsten tijd dateert,
doch dat deze feitelijk reéds meer dan seen halve eeuw
lang aanwezig zijn. Terwijl ze echter in vroegeren tijd in
zekeren zin werden verdoezeld door de telkens nieuwe
aspecten, welke het economisch leven in dit gebied aannam,
werden ze de laatste tjenta,llen jaren, wanneer niet, alleen
van stilstand doch wellicht zelfs van ‘achteruitgang moet
worden gesproken, veel duidelijker zichtbaar.

Aanpassing en rationalisatie.

Waar ,moet nu de’ verklaring voor dezen stilstand of
achteruitgang worden gezocht?
.
Ligt de oorzaak bij de
veenkoloniale bevolkingsgroep zelve en moet deze het
ontstaan van de genoemde problemen worden aangereknd,
of moet hier van het falen van het toegepaste productie-

proces worden gesproken? liofstee’s uitspraak, dat ,,als
mën hier enkel blijft doorgaan met zijn aandcht te be’
steden aan het bestaande, dan dreigt voor de toekomst
niet alleen stilstand, doch zelfs qc1teruitgang” suggereert
in de eerstgenoemde richting en,houdt mi. een zacht ver-
wijt in •aan’ de, veenkoloniale ondernemersgrop, vooral
wanneer hij aan deze uitspraak een vergelijking met de
Twentsche industrieelen laat voorafgaan. Met deze ziens-
wijze is’ schrijver dezes het niet eens. In zijn pefschrift,
heeft hij aangetoond, dat de aanpassing van de bestaans-
middelen aan de mogelijkheden van dit gebied in vele
opzicEten volkomen is geweest, zelfs in de moeilijke jaren
na 1980, toen het specifieke veenkoloniale productieproces
geheel werd ontwricht. –
1-let betrekkelijk groote succes van den tarweverhouw in
dit gebied, dat voor een belangrijk deel juist op deze aan-
passing bust, vormt hiei’van een sprekend voorbeeld.
Evenmin kan men de veenkoloniale Qndernernersgroep roote tèkortkomingen aanwrijven. Zeker niet, wat haar activiteit betreft, welke zij in het kader van de in dit ge-
bied gelegen mogelijkheden heeft ontplooid: men denke slechts aan de groote vakkennis_ van de groep van land-
bouwers, aan de tijdigeoersveranderingen in de organi-
satie der industrie, welke tch wel het werk van de’ groep der industi’ieele ondernemers is geveest; men denke ook
aan de rationalisatie, welke zoowel in den landbouw als
in de industrie héeft plaats gevonden. Echter, wanneer
men de economische waarde van de rationalisatie en de efficiënte bedrijfsvoering voor de volkshuishouding als
geheel erkent, moet men ook accepteeren, dat als gevolg
van de doorvoering daarvan zich op bepaalde gebieden
moeilijkhedén kunnen voordoen. Dat de veenkoloniale on-
dernemei’ zich in hoofdzaak friet de interne organisatie van
-zijn eigen bedrijf heeft bezig gehouden en veder .vooral

t’

8 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

129

aan den buitenlandschen afzet zijn aandacht heeft besteed,
mag hem toch niet als een tekortkorning worden aangere-
kend. Hofstee’s visie op het verdwijnen van het veenkolo-niale klein-landbouwbedrijf is mi. danook onjuist. Het ge-
mengde kleinbedrijf paste op den duur niet meer in het
veenkoloniale productiesysteem van den uitsluitenden
akkerbouw, e’n als klein-akkrbouwbedrijf, was het niet in
staat de 1astei te dragen van de groote behoefte aan vast
en vlottend bedrijfskapitaal (aandeelenin de coöperatieve
landbouwindustricën),
4
welke aan clezen vorm van akker-
bouw inhaerent was. .
Hofstee wijst er op, dat de vermindering van de werk-
gelegenheid in de industrie voor een deel moet worden toegeschreven aan de rationalisatie, welke daar plaats-
vond. Beteekende dit voor de Groningr veenkoloniën een
verzwaring van de bestaande moeilijkheden, de vaag kan
wordengesteld, of zulks ook voor het veenkoloniale ge-
bied als, geheel geldt.

De Gronin.ger Qeenholoniën slechts een onderdeel van het
,,Qeenkoloniale” ‘gebied.,

Hier ligt m.i. een tweede reden, waarom Hofsee’s •visie
op de oorzaken van de problemen der Groninger veen-
koloniën niet geheel kan worden aanvaard. Hofstee plaatste
zich in zijn beschouwingen op een te eng regionalistisch
standpunt, nl. op dat der ,,Groninger” veenkoloniën.
Echter, de tijd is voorbij, dat dezehet ‘geheele veenkolo-niale gebied uitmaakten. Niet alleen moet daaraan thans
ook het uitgestrektè veengebied’ van de Drentsche monden,
dat van de gemeente Emmen en verder van groote deelen van N.O. Overijssel wdrden toegevoegd, doch ook andere
van ôorsprong niet veehkoloniale gebieden, zooals Wester-
wolde en de Woldstreek, hebben het veenkoloniale pro-
ductiesysteem in den landbouw geadopteerd. Ook daar
verrezen aardappelmeel- en stroocartonfabrieken. Een ,deglomeratie van de ,veenkoloniale landbouwindustrie
mot hiervan wel het gevolg zijn, en wanneer in de dertiger
jarende aarappelverbouw moet worden ingekrompen,
terwijl de ontginning van dalgrond in de nieuwe gebieden
(en tegelijk daarmee ook de verbouw van fabrieksaard-
appelen) nog doorgaat, is het. begrijpelijk, dat bij de op-
gelegde inkrimping. dé ,,oude” (Groninger) veenkoloniën
de meeste veeren moesten laten. En dat een aantal aard-
app’elmeelfabrieken, vooal de technisch verouderde; in
deze oude gebieden verdwenen, is volkomen in over-eenstemming hiermee: hun grondstoffenareaal was te
klein geworden. Met de verzorgende functie van de centra
der oude veenkoloniën is het’ al evenzoo gesteld.. Een
kwarteeuw geleden trok de R.H.B.S. te Veeidam een be-
langrijk contingent van haar leerlingen uit Stadskanaal
en de Drentsche monden; bij de voortgaande ontwikkeling
van het trentsche veengebied kreeg dit echter zijn eigen
inrichtingen voor middelbaar onderwijs te Stadskanaal en •Ter Apel. Er zouden meer van dergelijke voorbeelden aan
te voernzijn, die er op wijzen, dat de Groninger veenkolo-
niën van
het
veenkoloniale gebied bij uitnemendheid tot
een deel yan een grooter geheel zijn geworden, waarmede
noodzakelijkerwijs w’l een relatieve vermindering van de beteekenis van dit oude gebied gepaard moest gaan.
Los van alle str,eek-chauvinisme zou men de ont’wikke-
ling, zooals die zich gedurende de laatste tientallen jaren
in de veenkoloniën voltrok, als iets natuurlijks kunnen
beschouwen. Objectief gezien, zou men er dus vrede mee
kunnen hebben, dat de veenkoloniën van het industrie-
gebied onzer schoolboeken worden teruggebracht tot een
agrarisch gebied met matige industrialisatie, zooals ook
schrijver dezes het gebied reeds in zijn proefschrift kenmerk-
te. Naast deze – in het kader van de geografische be-
schouwingswijze volkomen verdedigbare – fatalistisch
getinte opvatting, kan’men trachtedezen teruggang binnen
zekere perken te houden en de ongewenschte gevdlgen
daarvan zooveel mogelijk tegen te gaan. Zulks kan bijv.
geschieden door de verzorgende functie van verschillnde

I
der veenkoloniale centra te bevorderen en de zuigkracht
van de metropool van het Noorden, de stad Groningen,
tegen te gaan, een mogelijkheid, waarop ook Hofstee wijst.
Men dient echter niet
1
te vergeten, dat een dergelijk streven
ten hoogste één of twee van deze centra (Veendam en
Hoogezand) ten goede zou komen en d’at het ver’chijnsel
van de explusie daarmee niet zal ophouden.

Nieunn’e mogelijkheden.

Wil men de negatieve ontwikkeling echter niet aanvaar-
den – en datwillen noch Hofstee,’noch de schrijver —dan
moeter in de Groninger veenkoloniën iets nieuws komen,
en wel in den vorm vn een nieuwe werkgelegenheid, welke
in hoofdzaak op het terrein van de industrie zal moeten
worden gezocht. Men kaiT dan traqhten de voorwaarden daarvoor zoo gunstig mogelijk te ‘maken. Hofstee noemt
in dit verband verschillende desiderata, die dan zullen
moeten worden vervuld: nl. de snelle uitvoering van het
kanalenplan (aanleg van een voor schepen van 600-1.000
ton geschikt kanaal ‘van Groningen naar Statenzijl met zij-
kanalen naar Wildervank en Oude-Pekela), dat Hofstee
nog wil uitbreiden tot een verbinding Deifzijl—Twente.
Kan over de doelmatigheid van de geprojecteerde kanalen
nog eenig verschil van meening bestaan, volkomen eens
kan men het zijn met het pleidooi van Hofstee voor het
behoud en de verbetering van de spoorwegverbinding van
Stadskanaal en Veendam met het ovérie deel van ons
l’and. Evenals de -afschaffing van de watertollen, die de
transportkosten in dit gebied zoo hoog maken, zijn dit maat-
regelen, die van 1iI Overheid moeten uitgaan. Daarentegen
zal ht initiatief voor de vestiging van nieuwe industrieele
bedrijven van de zijde van de particulieren moeten komen.
Van de zijde der
veenkolonkale
groep zelve? Naar mijn
meening gaat het niet aan, den veenkolonialen ondernemer
de sociale functie op te leggen van het scheppen van werk-
gelegenheid, zooals Hofstee op blz. 51 en 52 van zijn
verhandeling wil doen. De veenkoloniale indus’trieel ver-
keert in het stadium van de consolidatie en de welover-
wogen aanpassing van zijn bedrijf •aan afzetmogelijk-heden. ,Hofstee miskent verder het agrarisch karakter,
dat de industrie van dit gebied draagt en zijn verge-
lijking met Twente gaat dan ook mank. De Twentche
textielindustrie wordt in zijn ontwikkelingsmogelijkheid
.niet geremd door het feit, dat haar voorziening met
grondstoffen aan zekere grenzen gebonden is, m.a.w. door
de productiecapaciteit van het standplaatgebied beperkt
wordt, zooals in de véenkoloniën wel het geval is; de Twent-
sche ondernemer is daardoor veel vrijer,in de ,,planning”
van zijn bedrijf, afgezien nog van het feit, dat hij in staat is
steeds weer nieuwe goederen op de markt te brengen, waar-
voor het aardappelmeel en het stroocarton, zich minder
goed leenen.
Neen, wanneer. de Groninger veenkolonën nieuwe in-
dustrieën moeten hebben, dan zal het initiatief, en ook het
kapitaal, van buiten het gebied moeten komen. Dan zullen
het, vooral waar de aanwezigheid van goede en goedkoope
arbeidskrachten volgens Hofstee de attractie yoor indus-trieele vestiging in dit gebie,d vormen, fabrieken van het
karakter als van Philips of van de Enka moeten zijn, die
hier de ojlossing van de problemen moeten brengen. Doch
tegelijk ligt hier dn een taak voor de N.E.T.O., die de
aantrekking van dergelijke bedrijven zooveel mogelijk moet
bewerken. Anderzijds ligt er ook een taak voor de veen-
koloniale bevolkingsgroep in het algemeen, al. om steeds waakzaam en actief te blijven en op kleiner gebied steeds
vernieuwend op te treden. Men krijgt wel eens den indruk,
dat, vergeleken met een kwarteeuw geleden, de veenkqlo-
nialé bevolking eenigszins is ingedut. De betrekkelijk slappe
houding, welke ten toon gespreid werd, toen het om het
behoud van de spoorverbinding ging, was wel een beden-
kelijk symptoom en ook in áé allerlaat’ste jaren blijkt,
vooral bij de agrarische

‘groep, weinig .brgrip te bestaan

voor de sterke georiënteerdheid van de streek op het bui-

4011

FÉ]

130

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1944

tenland, welke indirect toch ook voor den landbouw go1 Tenslotte moge nog een kleine onjuistheid in de verhan-
deling van 1-Jofstee worden gecorrigeerd. Op blz. 43 merkt
deze op, dat het verkeer met vrachtauto’s in het Noorden van Groningen sterker is ontwikkeld dan in de veenkolo-
niën, en geeft dienaangaande voor beidegebieden hetaantal
vrachtauto’s per 1.000 inwoners. Hofstee heft er echter
geen rekening mee gehouden, dat in de cijfers’over 1938,
welke hij gebruikt, ook de landbouwtractoren zijn begre-
pen. Gebruikt men de cijfers voor 1939, waarin deze buiten
beschouwing kunnen worden gelaten, dan br’engt dit wel
geen verandering in de conclusie, doch de verschillen tus-schen de beide
,
gebieden- blijken dan veel minder groot te
zijn (resp. 7,1 en 5,0 vrachtauto’s per 1.000
mw.).

Dr. H. J. KEUNING.

SNELVRIESCONSERVEN VAN

INDISCHE VRUCHTEN.’)

De laatste jaren heef de snelvriesmethode voor het
co’hserveeren van fruit, groente, vleesch en visch ook in
ons land zeer de aandacht getrokken. Bij die methode
wordt het .proçluct in zoo versch mogelijken toestand snel
afgekoeld
,
tot vele graden onder het vriespunt (zgn. diep-vriezen), waarna het bewaard blijft bij temperaturen van
—15
.
tot —20° C. (al naar het product). De snelle afkoeling
kn op verschillendé manieren worden bereikt; bij fruit
en groente bijv. door de producten, verpakt in doozen van
geparaffineerd papier, cellophaan e.d. materialen, een tun-nel te laten doorloopen, waardoorheen met groote snelheid
een zeer sterk afgekoelde luchtstroom passeert. Door het snel op lage temperatuur brengen wordt bereikt, daf zich
in de weefsels der producted slechts zeer fijne ijskrisallen
vormen, zoodat nauwelijks eenige beschadiging in den
cellenbouw wordt veroorzaakt. Na het ontdooien komt het
ingevroren artikel daardoor in goede conditie en met een
aantrekkelijk uiterlijk voor de consumptie beschikbaar.
De snelvriesmetliode is haar ontwikkelin begonnen in
de Vereenigde Staten van Amerika
2)
en vond al spoedig
navolging in Duitschland
3).
Naar de zooeven beschreven, wijze van verpakking in doozen heeft men er in Amerika
wel de.naam ,,frozen-pack” of ,,cold-pack method” ‘aan
gegeven. Ook in Nederland wordt de werkwijze toegepast;
van de ontwikkeling zoowel elders als hier te lande heeft
mr. H. J. Onnes
enkele jaren geleden in een drietal arti-
keleri een beschrijving gegeven
4).
In het derde artikel
-wordt aan het sldt in het bijzonder de ontwikkeling in
Nederland in de naaste toekomst eii daarna in de volgende
woorden besproken:
,,Voorts zal ook transoceanische export tot de mogelijk
heden gaah behooren. Het. staat vast, dat men in Oost-
en West-Indië belangstelling zal hebben voor het in
bijna verschen toestand geconserveerde product van
Nederlandschen grond. Ook Zuid-Afrika, Zmid-Amerika
en Australië, waar onze zomergroenten en ons zomer-
fruit in den winter snelgevroren kunnen arriveeren en
vanwaar terugvracht aan vriesgoed beschikbaar is,
zullen voor onze bodemproducten bereikbaar zijn. De
snelvriescqnservenindustnie opent, gelijk men ziet, bij
juist inzicht en volle âctiviteit perspectieven voor eenige
vitale Nederlandsche bedrijfstakkeilY’
Die woorden waren eenigen tijd geleden aanleiding tot
besprekingen van de Afdeeling Handelsmuseum van het
Koloniaal Instituut met mr.
Onnes
over de mogelijkheid
het snelvriesprocédé ôok in Indië toe te passen, in de eerste

‘)
Dit artikel wordt mede gepubliceerd als Bericht van de Af-
deelink Handeismuseum van het Koloniaal Instituut No. 202.
‘) Zie buy.
D. K. Tressler
en
C. F. 1?vers,
,,The freecing Preser-
vatlon of Fruits, Fruitjuices and Vegetables”, New-York 1936.
‘) K. Paech
en
E. Loeser,
,,,Die biologischen Grundlagen und
die Herstellung der. Gefrierkonserven In der Praxis”, Berlijn
1941.
4)
,,De snelvriescodervenindustrie in de Veroenigde Staten’: ,,D
snelvriesconservenindustrie in Duitschiand”; ,,Nederland’s posltT
ten opzichte van de ontwikkeling der sneivriesconservenindustrie”, in
,,Economisch-Statistische Berichten” 1941, blz. 26, 304, 319 en 390.

plaats op- Indische .vruchten en vruchtensappen. Daarbij
werd allereerst gedacht aan snelgevroren ananas en
ananassap uit ter plaatse volkomen tafelrijp geoogste
vruchten, voorts aan de mangga, één en ander in navolging
van de belangstelling daarvoor bëstaande in Amerika en
Frankrijk. In het algemeen bleek van bijzônder belang de
vraag in hoevésre Indische vruchten, in behoorlijk grooten
omvang met standaardkwaliteiten geteeld, ‘dichtbij de productieplaats en dichtbij een afscheephaven kunnen’
worden verwerkt tot hetzij met suikerstrooptoevoeging
snelgevroren ,,versche” vruchten, hetzij tot al of niet
door moderne centrifiigeermethodes geconcentreerd be-
vroren vruchtensap. Over de resultaten van het overleg
mag hier één en ander worden medegedeeld. ”

Zooals bekend is, is van de verschillende Archipel-
eilanden Java het eiland met de meest inte’nsieve vruchten-
teelt. – Het is dan ook op Java geweest, dat men al vroeg
belangstelling toonde in de sneivriesmethode; in 1934 –
werd aan een Amsterdamsch handelshuis een proefzending
snelgevroren ramboetans gezonden. Wij waren in de ge-legenheid de zending te keuren
6).
‘Te Batavia waren de
vruchten; na verwijdering van de schil, in gewone conser-
venblikken gedaan, overgoten ‘met een 15 % suikerop
lossing en na sluiting zonder sterilisatie snel afgekoeld tot
ongeveer —10
°
C. In dien bevroren tOestand werden de blikken in de vrieskamer van één der mailbooten (tem-
peratuur .± —7 C.) naar Amsterdam verzonden. Toen
wij de vruchtn beoordêelden waren ze dus ongeveer een
maand bevroren geweest. Bij ontdooien bleek de geur
nog volkomen frisch, de smaak zuiver. In blikken, die bij
kamertemperatuur bleven staan, bedierven de vruchten
na eenige dagen.

De proeven zijn bij ons weten ‘niet voortgezet. Het
eerste resultaat is, wat’ de ramboetan betreft, in elk geval
niet ongunstig geweest, wint het bleek mogelijk de vruch-
ten goed over te brengen.
Nu is de ramboetan geen bijzondere Indische vrucht,
althans niet met een opvallenden smaak (aroma) en geur en misschien heeft ook daardoor de proefzending slechts
matige belangstelling getrokken. Maar ook kwam daarbij,
dat kort daarna in Indië belangstelling ontstond voor ter plaatse kiernvrij bereide vruchtensappen (zoogenaamde
mosten), die, in flesschen verpakt, gemakkelijker zijn te
hanteeren en te verzenden dan bevroren vruchten en
sappen, welke voor behoud van de kwaliteit tot aan den
consument steeds ver beneden het vriespunt moeten blij-
ven (de zgn. yriesketting mag niet verbroken worden).
Veel is. daarbij. te danken aan .het in 1935 opgerichte
Conserven-Laboratorium, gevestigd te Batavia en onder-‘
deel van den Dienst van de Landbouw en Tuinbouw-.
voorlichting,’verbonden aan het Departement van Econo-
-mische Zaken. In’ dat- instituut zijn namelijk proven ge-
nomen met tal van Indische vruchtenen is tenslotte vast:.
gesteld, welke vruchten de beste vooruitzichten openden
voor verwerking op most, als blikconserven, enz. Dat
alles niet met de bedoe,ing terstond een uitvoer te schep-
pen, maar allererst voor de behoefte van Indië zelf en
dan in het bijzonder voor die eilanden buiten Java, waar
de frui-tteelt slechts gering in omvang is. Zulks neemt niet
weg, dat af eh toe proefzendingen naar Nederland aan de
Afdeeling H’andelsmuseum zijn gezonden, ,om zich tijdig
op de hoogte te stellen van de Europeesche wenschen en
eischen ten opzichte van sappen en consérven van In-
dische vruchten
0).
Zoo verzorgden wij in 1936 de beoor-
deeling kun ananassap ‘en -most
7),
in 1937 en ’38 van
Indische champignon geconserveerd in een zout-oplos-
sing
8)
en van (geschilde) ramboetan, met en zonder pit,

‘)
Meded. Ard. 1-tandelsmuseum 15, 120 (1935). (Inlichtingen en
Onderzoek’ingen In 1934).
•)Verg. bijv. Alg. Landbouwtvèekblad Nederl. Indiê 22, 250 (1937).
‘) Meded. Ard. Handelsmustum 17, 115 (1937). (Inlichtingen en
Onderzoekingen in 1936).
‘) Meded. Afd. Handelsmuseum 20, 102 (1939). (Inlichtingen
en Onderzoekingen In 1938).

8 Maart 1944

. ECÖNOMISCH-STATISTISCHE tERICHTEN

131
11

geconserveerd in’ een suiker-oplossing
9
), in 1939 ‘van zuur-
zaksap en -moes’
0
)
en ‘.an mangga gedong in plakken ge-
siieden (,,sliced”) en geconserveerd in een suikerstroop
1).

Volledigheidshalveermelden wij nog den geslaagden import
in Nederland van, het s’ap van de passievrucht of boeah
negri (passiflora); welke evenwel tot stand is gekomen
véôr de oprichting van het Cônserven-Laboratorium en
niet van Ja’a doch van Deli (Sumatra’s Oostkust) uit
plaats vond
12);
de hier te lande da.rmede bereide limo-
nadesiro6p is onder de namen ,,Markiza” en ,,Toba”
bekend geworden.
De friitwinning is. in Indië een bevolkingsbedrijf.. De
bevolking teelt op haar erven en’ in beperkte mate op
haar. droge bouwgronden (tegalans) vruchtboomen, die
echter in aantal pet erf zoo gering blijven, dat «an een
booingaard welhaast nog nergens gesproken kan worden.
Een interessant överzicht daarvan vinden wij in het eerste
hoofdstuk van het proefschrift van
E. L. LeQie
13),
die
bijv. vermeldt, dat in een viertal belangrijke vruchten-
centra op Java het totaal aantal vruchtboomen per erf
gemiddeld niet meer dan 70 bedroeg. Wel waren, er ten-tijde
van zijn studie (1937) teekenen, die wezen op een over-
gang lier en daar op’Java van erfcultures naar boomgaard-
cultures, dus naar grootere eenheden van uniforme pro-ductie, maar op eén spoedigverder voortschiijden in die
richting was volgens hem weinig kans.
Leiie
besluit zijn
beschouwingen over de productie van ooft in Indië met
de vlgende” woorden (blz. 11): ‘

,,Voorloopig zal
opf
Java en ‘in de Buitengeweten de
erfbeplanting nog jaren lang in weinig gespecialiseerden
vorm blijven bestaan. Hierbij zijn dus de aanplantingen
van fruitboomen’ klein, met veel variatie binnen de
aangeplante soorten; men besteedt weinig of geen zorg
aan het producten de tani kan het slechts in dwerg-
partijtjes van zeer wisselende samenstelling en kwaliteit
ten verkoop aanbieden.”

Geheel in overeenstemming ,daarnïede is htgeen wij
lezen in en in 1939 door het Departem’ent van Econo-
mische Zaken teBatavia samengestelde beschouwing
14
)
over
,,Nieuwe mogelijkheden voor de verwerking en den afzet
van Nederlandsch-Indisch fruit”:

,,De’ hier te lande geteelde vruchten zijn afkomstig
van erven en aanplantingen van inheemsche fruittelers
en klein-landbouwers. Onder deze orristandigheden is
het niet mogelijk – als bijv. i’n Californië – hoofd zake-
lijk vl’uchten van eerste kwaliteit te produceeren. Het
is onvermijdelijk, dat een niet onbelangrijk percentage,
mede afhankelijk van de aan de teelt bestede zorg, van
tweede kwaliteit is en daardoor in mindere’mate geschikt
is voor consumptie als tafeifruit. Verwerking van deze
vruchten van tweede kwaliteit, welke schoonheidsfouten
veitoonen en’ daardoor een drukkenden in.iloed uit-
oefenen op het gemiddelde prijspeil, .zoodat deze als zoodanig niet op de markt komen, maakt derhalve de
vruchtencultuur loonender.”

Vôlgt dan een beschrijving, hoe het Conserven-Labora-
torium de verwerking van dat tweede kwaliteitsfruit’ op
sappen en conserven aanmoedigt.

) md. Mercuur 60, 98 (1 937) en Meded. Afd. Handelsmuseum 22,
85 (1941). (Inlichtingen en Onderzoekingen in 1940).
10)
md. Mercuur 61, 638 (1938) en Meded. Handelsmuseum’ 28,
41 (1944). (Inlichtingen en onderzoekingen In 1943).
11
)Meded. Afd. Handeismuseum 21, 98 (1940). (Inlichtingen-en
Onderzoekingen in 1939). ,
13)
‘Meded Afd. Handelsmuseum 14, 113 en 115 (1934); 15, 122
(1935); 16, 131 (1936) en 18, 106 (1938) (Inlichtingen en Onder-
zoekingen in 1933, 1934: 1935 en 1937).en Trop. Natuur23, 133
(1934).

1
13)
,,Ontwikkelingsmogelijkheden van coöperatieve organisatle
voor den verkoop van ooft in Nederlandsch-Indi0′, proefschrift
Wageningen 1938; zie ook diens voordracht voor de 18e Indische
Landbouw’week, Wageningen, Dec. 1937: ,,Iets over den handel In
vruchten Jn Nederlandsch-Indi8″, Landbouwk. Tijdschr.
sd
,-
392
(1938) en diens artikel: ,,De handel In vruchten In Nederlandsch-
1

Indid”, Alg. Landbouwweekbl. Nederl. Indië 22, 138 en 152 (1937).
34)
Econ. Weekbi. Nederl. mdie 8 (1), 156 (1939).

Wij zijn met opzet ingegaan op die kwesties, omdat zij
‘nauw raken aan de ‘in den aanvang geformuleerde vragen
van mr. Onnes. Voor het sneivriesprocédé toch ,wordt
h’èt fruit verlangd versch, in groote hoeveelheden en van
uitstekende gelijkblijvende kwaliteit. Uit de beide citaten
volgt, dat daaraan voor Indië bij de huidige wijze van
voortbrenging niet gemakkelijk zal zijn te voldoen.

Maar gesteld, dat mdie er t.zlt. in slaagt grootere pas’-
tijen fruit van uniforme kwaliteit voort te brengen, welke
soorten van vruchten zouden dan in ,aanmerking komen?
Hier kan wederom van de werkzaamheid van het. Conser-
ven-Laboratorium dankbaar profijt worden getrokken;
daar toch is vastgesteld, welke Indische vruchteh voor
verwerking tot conserven in één of anderen vorm in de
eerste plaats- in aanmerking komen: ananas, zuurzak:
djeroek’ (citrussoorten), papaja, mangga en passiflora of
passievrucht. Verscheidene dier, soorten zijn bij de zooeven
beschreven proefzendingeii in sap- of conservenvorm naar
Nederland reeds geromd.

De belangrijkste productiegebieden van die vruchten
vallen niet samen. Voor ananas bijv.,is de marga Merandjat
in de residentie Palembang (Zuid-Sumatra) misschien
wel het beste productiecentrum
15);
de bevolking teelt daar welhaast zonder uitzondering slechts één
vorm, de zgn. bogor betawi, zoodat het geoogste product
opvallend uniform is. Daarenboven heeft een in 1934
door den plaatselijken Landbouwvoorlichtingsdienst en de
Afdeeling Handelsmuseum ingesteld onderzoek aange-
toond, dat de Palembang-ananas zich uitstekend leent
voor conserven en een product levert, beter in kwaliteit
dan de Singapore-ananas en welhaast niet veel inderdoend
voor die van Hawaii
16).
Een in dit centrum te vestigen
fabriek voor het sneivriesprocédé zou Palembang als af

scheephaven dich’tbij hebben. Het is echter uit bedrijfs-
economische overwegingen niet raadzaam zich uitsluitend
tot_éé’n.fruitsoort te beperken ;ongelukkigerwijze bevinden
zich van de overie met name genoemde soorten in het
achterland van Palembang geen uitgesproken centra. Voor
.de passievrucht bijv.. is het dichtstbijgelegen centrum ,de
Karo-hoogvlakte ter Oostkust van Sumatra; de plant
brengt namelijk slechts ‘in de koelere bergstreken regel-
matig vruchten voort. De ,centra van de ihangga-teelt
vinden wij nog verder weg, namelijk in Midden- en Oost-
Java(Cheribôn—Pasoeroean). Daar komt nog bij, dat van
de genoemde 3 vruchten, de mangga slechts enkelê maan-
denper jaar geoogst kan worden, dus een bedrijf-nimmer
het geheele jaar kan bezetten. De omgeving van Malang
(Oot-Java) . is het belangrijkste djeroekcentrum, doch
evenals bij de mangga is de oogst tot eenige maanden be-
perkt, al vallen die tijdstippen niet samen, zoodat een
snelvriesbedrijf bijv. djeroek kanververken en daarop de
mangga-verwerking kah doen volgen. Mogelijk dat voor
die snelgevroren producten Soerabaja de afscheephaven
zou kunnen vormen. Papajk en zuurzik zijn meer alge-‘
meen verspreid, zonder dat van speciale centra gesproken
kah worden.’

Uit dit korte overzicht mag blijken, dat jiet niet gemak-

kelijk is in Indië een goede plaats voor een fabriek
van fruitconserven volgens het snelvriesprocédé aan te wijzen. Ook is het aantal’ voor het doel geschikte fruit
soortsn vermoedelijk beperkt. Op hë’t eerste gezicht zou
men Java willen noemen, maar dan blijkt de kwaliteit
en soms ook de kwantiteit van het beschikbare fruit lang
niet zoo fraai als men wel had gedacht. Toch is verfnoede-lijk op Java nog de meeste kans aatiwezig, veel zal daarbij
echter afhangen van de deskundigheid – der bemoeiingen
met de teelt en het oogsten der vruchten.
December 1943.
Ir. .W. SPOON.
13)
Soenardo Atmodipoet.vo,
Ananascultuur en -handel in de.
residentie Palembang, Landbouw 10, 465 (1934/’35).
16)
Meded. Afd. Handeismuseum 16, 132 (1936). (Inlichtingen en
Onderzoekingen in 1935)..

4.,

132

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1944

DE WERKZAAMHEDEN VAN

DEN CENTRALEN DOCUMENTATIEDIENST

INZAKE BEDRIJFSORGANISATIE.

De laatste jaren wordt in het bedrijfsleven in toe-
nemende mate werk gemaakt van het bewerken van lite-ratuurgegevens, teneinde datgene uit den stroom van pu-
blicaties vast te houden, wat op eenig, gewoonlijk niet
met het verschijnen der publicatie samenvallend, tijdstip
van urgent belang kan worden. Verschillende bedrijven en
instellipgen in den lande, waartoe in de eerste plaats de
grootére behooren, beschikken daartoe over een eigen
documentalist of documentatie-afdeeling; in kleinere
bedrijven wordt deze taak gecombineerd met andere
werkzaamheden, waarvoor die van den directie-secretaris zich meestal het best leenen.
Andere bedrijven, waaronder zôowel groote als middel-groote en kleine’ bedrijven, zijn, teneinde gedocumenteerd
te worden, aangesloten bij één of meer der instellingen,
die zich sjeciaal met het analyseeren en classificeeren van
literatuur bezighouden.
Van één dezer instellingen (de Centrale Documentatie-
dienst inzake Bedrijfsorganisatie) kondigden wij in ons
artikel in het nummer van 14 October 1942 (No. 1395) aan,

dat zij haar werkzaamheden was begonnen. Sindsdien is
er hard gewerkt.
In 1942 was de zeer uitvoerige c9de gereedgekomen en
werd een aanvang gemaakt met het vervaardigen der
documentatiefiches, waarvan 31j December 1942 4.000
gereed waren. Deze kaartjes werden met nog 3.000 andere
in Januari aan de aangeslotenen toegezonden. In den loop
van 1943 zijn daarna nog 8.000 kaartjes verschenen en aan

de aangeslotenen toegezonden, zoodat deze op 31 Decem-
ber over een reeds Vrij omvangrijk kaartsystêem (15.000
kaartjes) beschikten. Voor 1944 staat een maandelijksche
zending van ca. 1.000 kaartjes op het programma; eind

1944

zal het kaartsysteem dus ruim 27.000 kaartjes be-
vatten.
Met behulp van dit kaartsysteem-kunnen de aangeslo-
tenen over ieder onderwerp op het uitgebreide gebied der
interne bedrijfsorganisatie, dat in de literatuur wordt be-
handeld, op uiterst snelle wijze geïnformeerd worden.
Het geheele systeem gaat uit van de gedachte, dat het
voor den bedrijfsman slechts mogelijk is om van de be-
staande literatuur op doeltreffende wijze kennis te nemen,
wanneer:
1. hij permanent
beschikt over een behoorlijk onderwerps-

gewijze gerangschikt kaartsysteem;

U 658.78

651

Organisatie van opslag en bewaring, onderscheiden naar de functieder

goederen

S

Ziegler. Das Lager in Fabrikbetrieb. 1935.

(13115) Het magazijn voor de grondstoffen zoawel als dal voor de
eind-producte’n moet in verbinding staan set de buitenwereld. Minimum

transportkosten. Spoorwegaansluiting. Afbeeldingen van de juiste

i

gging van dergelijke magazijnen t.o.v. het bedrijf en de aansluiting

met de’buitenwereld. Horizontale en verticale ligging der fabrieks-

afdeelingen. Verwijzing naar: Hundhausen, “lnnerbetriebliche Stand-

ortsfragen, in: Ztschr. f. Hwiss. Forschung, Jan. 125.

– (17/19) Indeeling der magazijnen naar de functie der goederen.

Bibi.: 4
1
25

Centrale Documentatiedienst inzake Bedrijfsorganisatie

QSM• .1. • UC,LLL.LUSCS

Rationalisatie in de kunstzijde-industrie. Frmerend, 1938

geili. N.I.V.(.-publ. no. 161.
Na een algemeene inleiding over het sociaal verantwoord zijn van
rationalisat.ie, worden de technische en economische rationalisatie-
maatregelen, zooals deze bij de A.K.U. in de periode 929-1938 zijn

getroffen, beschreven. De techni sche rationa Ii sati e bewoog zich, op

– het gebied van venti latie, stoomgebruik en verandering van het
productieproces (vergrocting van de eenheid product en verandering
van de vorm waarin het product op de markt
wordt
gebracht). De

economischerationalisatie richtte zich op opvoering van de pro-

ductiviteit van de arbeiders.

Bibi.:

1,2,4,7,9,20,21,29,39,72

CentraleDocumentahedienst inzake Bedrijfsorganisatie

Z.
oi •KaartsysLeelll vw-
gens een
fijn Qerdeelde
sijstematiek
is gerang-
schikt, zoodat slechts
een betrekkelijk klein
aantal kaartjes geraad-pleegd behoeft te wor-
den;

voor ieder detailonder-werp, dat in eenige pu-
blicatie wordt behan-
deld, een afzonderlijk
kaartje gemaakt wordt,
dat
Qerwijst naar de blad-
zijden,
waarop het be-
trokken onderwerp is

besproken;

de kaartjes een duide-
lijke
omschrijcing
geven
van den aard van het-geen in het desbelref-
fende gedeélte der be-
trokken publicatie is

behandeld.

Vooral door de punten
2, 3 en 4 wordt het zoek-
werk tot een minimum
beperkt. Door deze werk-
wijze vindt men tot op de
bladzrjde nauwkeurig
de
gegevens, die men zoekt,
en wel voor een belangrijk
gedeelte in literatuur, in
welke men het, op den
titel der betrokken publi-
catie afgaande, niet zou
zoeken (zie afb. 1 en 2).
Een dergelijke grondige
literatuurstudie is voor in-
dividueele bedrijven prac-
tisch niet uitvoerbaar; de
behoefte eraan bestaat
echter wel. Vele bedrijven en instellingen zijn er der-
halve in 1942 en 1943 toe
overgegaan zich bij den
C.D.B. aan te sluiten. De
kosten van aansluiting
afb. 2 : definitief echrijverskaai’tje bedragen een fractie va

8 Maart 1944


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

183

wat men bij individueel werk zou

moeten uitgeven. Bovendien verkrijgt men een veel vollediger beeld der be-
schikbare literatuur, waarbij vooral de
nieuw verschijnende literatuur, we’ke
in de eerste plaats wordt bestudeerd,
van belang is.
Een onderlinge uitleenregeling zorgt er4o9r, dat men de gevonden literatuur
op gemakkelijke wijze ter beschikIing
kan kiijgen, en sinds kort is voorts een
regeling getroffen voor het verkrijgen
van fôtocopieën. Verder is van alle
geclassi ficeerde literatuur een excerpt
(lengte ca. 1 : 100) verkrijgbaar.
Het analyseeren en classificeeren van
de literatuur,

die in aanmerking komt,
geschiedt met behulp van een zeer uit-
voerig decimaal classificatiesysteem
(zie afb. 3), dat is opgebouwd vôlgens
het principe der voortgézette onderver-
deeling. Het classificatiesysteem omvat
een hoofdcode van ruim 1.200 en een
bedrijvencode van ongeveer 300 hoofd-
jes. De hoofdindeeling is:
0 Algemeene grondslagen en algemeene
aspecten van de bedrijfsorganisatie.
1 Juridische en financieele organisatie.
2 Arbeidsverdeeling, leiding en con- –
trôle.
3 Personael- ‘en arbeidsvraagstukken.
4 Terreinn, gebouwen, huisvesting,
inrichting, etc.
5 Kostprijs, waarde- e’ balanspro-
blemen.
6 Technische organiatie.
7 Commercieele organ.satie.
8 Administtatieve organisatie.
9 Algemeene hulpdiensten en. staf-
afdeelingen, externe adviseurs en
controleurs.
B Bedrijvencode.
Door het decîinale systeem kan
iedere groep steeds weer worden on-
derverdeeld, hetgeen specijvan be-
lang wordt voor r’ubrie
.
ken, waarin op
den dur te veel kaartjes komen.
Zooals reeds gezegd, vormt de nieuwe
literatuur een belangrijk onderdeel van
de productie; er wordt voor gezorgd,
rl o+ tin hinrn,ii

n’nonnl*nnmondn lrnc,n-tino

58
CDa.

UOC
88

Adrnnistratie vap bep3akle bediifsonderdeelen en handelingen
Voor ,obroorbo,ken
t,
853.6
oonr bijbork,, ei,
853.7
881

Kas, bank- en giro-administratie
Von, begrooeingeie ria’
223.7
.2

Kasbebeer en -admini)tratie
.6

Overmaking van gelden
.61

T,iegnl.sehe overmaking van gelden

seint
.62

– Ooermzking van gelvlen via de pn,i,njen .63

Overnr.k,ngv,h gelder via de banken
.64

Giro

tiLt
69

Andere wij,,n van nve,m,king

1

882

Debiteurcn. en crediteorenadministratie


.2.

Oebitrorenadministratie (mcl. incasso)
.1

Crediteurenadminmstratie

cent..

883

Inkoopadmmnietratie

Vn.; begrnnflngen ere
223.11
en., inkooporgnni,ati.

884

Voorraadadmmnistratie, magooijtmdmm.nintratie

Voor krgrooeing rir 223.3.
voor Orgavi,atir oan
de,,
npnlag en de bewaring zie’
65
oonr
m.gazijnbeheer
vie
73
.
Permanente de Finventaire

885

Ordorbehandoling en lactureeringi verkoopodmi.
uistratie

Meute
Vier
krg-r.o’ivgen z,r
223.16
1

Orderbehandeling en factoreering

aan,
Voor .fle,erisg
der
gnederer ni lren magazijn
zie.
7355
.2

Winkelvnrkonp
.5.

Verkoopetatistiek

886

Loonadmini,tratie

,o.urn
t’nar loon als knnmenf snor cie.
5222
Voor administratie der knaee,r,merrekcning zie-
587

887

Adminiatontie der ko,n en der prestaties (tijd-,
materiaal-, indirecte llostenvereekening, produc.
tieverantC800rdiotg); voor begrooting zin: 223.5

.1

Kostensplitsing
.2

Kçmstenverrelrcnmng.

kostprijsadminlstratie:
voor kostprijs en prijsvorming in het algemeen

v,
zie: 51
.21

Vnoral,ulaei,

.nnma
22

Navatnuleti,

seen,.,,
321

V,n.ktn!r0
n.a
gronda,nll,nr,,be,ib

n.wii,
.222

Vm,liaoio,r n.o !mvlion.o

.
225

V,n.k,ving
na,
nrerio. bn.On

.227

V,rnnmn.ordao

sdnioiannn,
na. ,n.adoek

m

.5

Administratie der prestaties
.51

P.
usa
.53

Pet
nrevhian,
.55

Pr,.tceeing

888

Adosinistratie van periodIeke ia,konsten en
uitgaven, van belegg’mgea
na,
echulden met
periodieke ival,omstea, en uitgaven en van het
aandeelenvermogen

.1

Periodieke inkomsten, niet gebonden aan be-
legiflgen
.2

Peeiodieke betalingen, niet gebonden aan
rentedragende schulden
.3

Beleggingen mee periodieke inkomsten
.4

Scholden alt periodieke rentebetallog
.5

Administratie ‘van het aandeelenvermogen

t
889

Administratie der overige bedrijfsonderdeelem en
-handelingen
.1

Administratie van lastallntie en ioventnels

.7

Adu,iniitratin van termijacontracten

589.1

zoo spoedig mogelijk aan de aane-

Ajb.
3.


slotenen worden toegezonden.
De oudere literatuur wordt geleidelijk bewerkt.
Het analyseeren en classificqeren geschiedt door een staf
van interne en externe medewerkérs. Iedere publicatie
wordt door twee dezer medeverkers onafhankelijk van l-
kaar geanalyseerd en geclassificeerd.
Vervolgens wordt beidr arbeid door een derde verge-
leken en beoordeeld. Periodiek worden de reeds afgeleverde
kaartjes van daarvoo in aanmerking komende groepen
aan een critische beschouwing onderworpen.

J. R. VAN MANSUM.

DE TINMARKT EN TINPOLITIEK IN 1943.

De tinmarkt ivertoont in het afgeloopen jaar voorname-
lijk twee aspecten. In de eerste plaats treft ons de accen-lueering van de plaats, die het Westelijkv halfrond thans
in de tinvoorziening, voor zoover bekend, inneemt. Een tweede opvallend aspect ten aanien van deze grondstof,
is de groote aandacht, die voor dit metaal aan de na-
oorlogsche plannen wordt geschonken.

Het eerste aspect is hoofdzakelijk van tijdelijk belang,
immers, de productie van, liet Verre Oosten moge thans in het kader der Japansche zelfvoorziening zijn opgeno-
men en aanzinlijk verminderd zijn, zoodat bij een over-
zicht van de wereldtinpositie deze gebieden, ook al door
gebrek aan gegevens, buiten beschouwing blijven, dit zal
toch slechts van tij’delijken aard zijn. Eens zal dit oofd-
productiegebied, met een véôroorlogsche winning van
omstreeks 120.000 ton lyr jaar, op de wereldtinmarkt weer
zijn plaats innemen en zijn invloed doen gelden.

Hoewel alle voorwaarden voor de ververkelijking der
toekomstplannen nog ge’enszins vervuld zijn, is het toch
belangwekkend hiervan kennis te nemen, omdat de grond-
stof .tin typisch een proefobject
blijkt,waaraan
men vele
mogelijke vormen van internationale grondstoffenregeling
en grondstoffenpolitiek kan toetsen. Het tinkartel was één
der eerste strak georganiseerd en vrij regelmatig werkende
zgn. grondstoffencontrôles. De zgn. tinpool was een vorm
van marktregeling, die thans weer op groote schaal, zie
bijv. bepaalde deelen in het plafb Keynes-en Amrikaansche
voorstellen, wordt gepropageerd. De strijd tusschen de

134

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1944

oude grondstoffenmonopolies, in dit geval hoofdzakelijk Groot-Brittannië, en de toenemende economische betee-

kenis van de consumenten, hier voornamelijk de Ver-
eenigde Staten, is duidelijk waar te nemeninde gebeurte-
nissen op de tinmarkt in de afgeloopen periode. Ook de
oorlogsinvioed, wat betreft het gebruik van vervangings-
producten en de productieverschuiving, is bij deze grond-
stof duidelijk te constateeren.
In het onderstaande zullen wij van deze beide karakter-
trekken een beknopt overzicht geven.

Productie QerschuiPing n ie tinvinning.

Hieronder volgt e’èn staatje van de tinwinning in eenige,
thans nog vôor de wereldtinmarkt van beteekenis zijnde,
gebiden, in 1939 en in 1943, waarbij de cijfers voor het
laatste jaar uiteraard grootendeels ramingen zijn.

Tinproductie in 1.000 long tons.

1939

1943

Bolivia ……………. . ………

27,6

38

Nigerië ……………………10,8

20

Belgisch Congo …………….9,6

26

Overige gebieden in Europa, Ame- –
rika, Afrika en Australië ……..± 15

20

Totaal (excl. Verre Oosten) . . ± 63

± 104

De verschuivingen,die in den tinmijnbouw in dezen oorlog
zijn opgetreden, treden hier duidelij aan het licht. De
productie in Bolivia is met ongeveer 40 % toegenomen,
al is de stijging nog aanzienlijk beneden de raming geble-
ven, die een evenaren van de topproductie van 1929 had verwacht. Over het beloop van den tinexport van dit ge-
bied moge het onderstaande staatje volgen.

Tinexport çan BoliQici
in 1.000
long tons.

1929 ……
47
1940

……
39
1933 ……
15 1941

……
43
1935

……
28


1942 ……
39
1937 ……
25
1943
.
s

38
1939

……
28

• Na de aanvankelijk sterke productiest-ijging in het begin
van dezen oorlog is een lichte teruggang ingetreden en
o.i. moet ook voor de toekomst niet met een belangrijke
toeneming van de vooitbrenging worden gerekend. Boven-
dien is het metaalgehalte van een deel dor gewnnen
ertsen zoo laag, dat de verwerking hiervan bijzondere
moeilijkheden en kosten meebrengt, hetgeen o. a. voor
de Amerikaansche smelterij in Texas een factor van be-
teekenig vormt.
In Afrika zijn groote investeerihgen gedaan om de daar
in opkomst zijnde tinwinning in versneld tempo uit te
breiden dan wel tot intensievèr ontginning over te gaan, hetgeen tot resultaat heeft gehad, dat de productie in di
-gebied in dezea oorlog meer dan verdubbeld is, en thans
die van olivia overtreft. De toenemende beteekenis van
dit werelddeel als leverancier van grondstoffen komt ook
in de winning van dit metaal tot uitdrukking.
Voorts zijn nog in verschillende gebièden in Afrika, alsook
in mindere mate in Zuid-Amerika en Canada, tinertsiagen
ontdekt en in exploitatie genomenwaarvan de opbrengst
echter geheel onbekend is. Wel bekend is, dat de bestaande
kleinere productiegebieden in Europa, Afrika, Zuid-Ame-
rika, Australië en China hun opbrengst zooveel mogelijk
hebben verhoogd.
Alles bijeengenomen staat
men
dus voor ht feit, dat,
ter corbpenseering van de aan Japan verloren tinertsge-
bieden in het Verre Oosten, Groot-Brittannië en de Ver.
Staten de productie elders, en vooral n Afrika, sterk heb-ben uitgebreid en dat ook voor de toekomst met een aan-
zienlijk verhoogd aanbod ten opzichte van de vôôroorlog-
sche productie moet wordeivgerekend. Voeg hierbij nog de
uitbreiding van de smelterscapaciteit, die in de tinwereld

altijd nauw met den mijnbouw is verbonden, met name in
Amerika (Texas)
1)
en ook in Afrika (Belgische Congo),
dan zal het duidelijk zijn, dat de oorlog in de tinproductie
aanzienlijke verschuivingen heeft teweeggebracht.

Moeilijkheden en plannen Qoor de toekomst.


Getuigt de vôéroorlogsche ,,restrictie”-politiek voor tin
al niet van een in alle opzichten voorspoedige situatie,
thans is de positie voor de tinwinning nog ingewikkelder
en ook ongunstiger geworden. /
Wij noemen hier eenige factoren van de thans ontstane
positie:
De bovengenoemde productieverschuiving en productié-
uitbreiding.

1
De toenemende invloed van de Vereenigde Staten op
productie en verbruik.
8. Het in gebruik komen van vervangingsmiddlen voor
tin en het ontdekken van technische procédé’s, waardoor
op bepaalde aanwendingen van tin aanzienlijk bezui-
nigd kan worden.

Het eerste is, gezien ook de hierdoor ontstanegroote struc-
tuurverschillen voor de verschillende productiegebiden,
alsmede de verwachte overproductie, een verschijnselL dat
zich niet meer gemakkelijk laat corrigeeren en bovendien
tal van moeilijkheden schept vpor een eventueel nood-zakelijke gezamenlijke regeling der productie. De toch
reeds eenigszins verschillende belahgen in het tinkartel
zijn daardoor wel zeer sterk uiteenloopend geworden, ter-
wijl bovendien hooge oorlogskosten of -verliezen den toe-
kamstigen strijd m het bestaan voor de versciJillende pro-
ducenten nog zullen verscherpen. Dat het met de hand-
having der productie-uitbreiding in Afrika ernst is, moge
bijv. blijken uit een overeenkomst tusschen Engeland en de Afrikaansche tinproducenten. Ter opvoering der pro-
ductie is hier in versterkte mate intensieve roofbouw
gepleegd op de bestaande erts-voorraden, zoodat deze
binnenkort uitgeput zullen raken. De Engelsche Regee-
ring keert nu aan de producentér voor deze extra be-
lasting van hun mijnbouwterreinen een buitengewone vergoeding uit, die echter uitdrukkelijk gebruikt moet
worden om tot het ontginnen van nieuwe, nog niet
aangesproken, ertsreserves over te gaan, die in dit land
nog in voldoende mate
aanwezig
moeten zijn.

De invloed van de Vereenigde Staten op de toekomstige
tinpolitiek bespraken wij reeds in een artikel in dit blad
1).

In de daar genoemde tendensen,,nl. invloed bij de be-
staande marktcontrôle, stëun aan en deelneniing in de
Zuid-Amerikaansche productie, en het oprichten van tin-
smeltcapaciteit in de Vereenigde Stâten, is alleen ten aan-
zien van het tweede, de Zuid-Amerikaansche tinpolitiek der Vereenigde Staten, momenteel eenige wijziging op-
getreden. De band, en daarmede ook het economische
contact met Bolivia is
w4
minder hecht geworden en zoo wordt thans van Amerikaansche zijde niet meer op
de bekende contractvoorwaarden tegen vrij hooge prijzen
gekocht, maar alleen mondjesmaat naar de behoefte
en positie van den dag. Toch glooven wij, dat deze’mo-menteele gebeurtenissen op den duir het streven van de
Vereenigfle Staten in dezen weinig zullen beïnvloeden en
dat het ecintact met de afzonderlijke tinproducenten –
evt. via het Billiton-concern als exploitant der smelt-
ovens wel zal worden aangehouden.
Deze invloed der Vereenigde Staten, die zij op zich-
zelf als belangrijkste consumenten toch reeds op de tin-
markt blijven uitoefenen, moet niet voon de vuist weg
als een ongunstigen factor voor de tinmarkt worden aan-
gemerkt, al is hierdoor toch een situatie geschapen, die
het aantal voor een gêslaagde tinpolitiek te regelen kwesties
zeker vermeerdert.

1)
Zie vodr uitvoerige beschouwing hierover ,,E.-S.B.” van Juni
1943: ,,Detinvoorziening der Vereenigde Staten’, blz. 221 e.v.

,

8 Maart 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•

135

In tinkringen rekent men algemeen met een na-oorlog-
sche overproductie voor dit metaal, hetgeen, naar raming,
op een permanente productiebeperking van in doorsnee
40 % zou neerkomen. Het gebruik van vervangingspro-
ducten, alsmed’e de eleetrolytische buikfabricage – al zijn de mogelijkheden van dit laatste product nog min of meer
beperkt -eenerzijds en de verwachte productietoeneming
anderzijds, men raamt een toekomstige wereldproductie
van ongeveer 260.000 long tons, geven aapleiding tot
deze weinig rooskleurige perspectieven. –
Van de zijde der tincontrôle heeft men dan ook inten-
sief de research ter hand genomen, teneinde nieuwe ge
bruiksmogelijkheden op te sporen. Afgezien van het re-sultaat hiervan, moet men ethter wel bedenken
1
dat het
scheppen en handhaven van nieuwe toepassingen van deze
grondstof, die in het algemeen, zeker in het begin dezer
pogingen, een niet zoo’n onmisbaar karakter dragen,
moeilijk te vereenigen is met een voor de producenten
succesvolle monopolistische mark’tpolitiek. Zeker geldt
dit, indiei deze politiek, zooals tot dusver, gericht is op
het opvoeren der ‘prijzen tot een peil, dat ook de kosten van den ongunstigsten producent goedmaakt. Het hand-
haven en uitbreiden van de tinconsumptie zal alleen bij
een geheel andere marktpolitiek
4
mogelijk zijn.

Slot bescho wvings

Resumeerende zouden wij van de tinsituatie in het af

geloopen jaar willen zeggen, dat de oorlog ook hier dn
toestand aanzienlijk ingewikkelder en moeilijker heeft ge-
maakt dan zij reeds voor1ien was. Het zoeken, van een
oplossing in een richting, waarin zich de tinpolitiek tot dusver heeft bewogen, lijkt’ qs weinig kans van slagen
te hebben. Men zal een geheel îfieuwen koers moeten varen
om tot een bevredigende regeling van productie ed ver-
bruik vn dit belangrijke metaal te komen.
J. WILLEMS.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED

LANDBOUW- EN VOEDSELVOORZIENINO1

Inlevering puntdraad
en gladde’
draad.
Verordening in-

zake verplichte inlevering van een zekere hoeveelheid
puntdraad en gladde draad door gebruikers van grasland

af
kunstweide in Nederland, met uitzondering van de
provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland.
(E. V. 1944 No. 2; blz. 44).
Pluimvee., Regeling betreffende verplichte inlevering
van een aantal stuks pluimvee door houders van fok-
en vermeerderingsbedrijven. (E. V. 1948 No. 39; blz. 1068).
Sierteelt. Mededeeling inzake de zgn. bloembollen- en
knollenregistratie
.vuo’or
1943/’44. Regeling’inzake aankoop
van gladiolenknollen voor uitvoer. Intrekking van een
aantal regelingen voor de sierteelt in verband met de
nuwe verordeningen en besluiten van het betrokken
bedrijfschap. (E. V. 1944 Nos. 1, 2 en 8; blz. 21, 37 en 67).
Tabak. Regeling van den Productiecommissaris voor
den Tuinbouw en Ooftteelt inzake iie regeling van de
teelt van tabak in 1944. (E V. 1944 No. 2; blz. 43).
Vee. Mededeeling inzake de regeling van rindveeleve-
ring en melkafievering, met betrekkingtot h’t aangeven
van bijzondere oorzaken van slechte melkopbrengst van
het vee. Voorloopige publicatie inzake de varkensregeling
1944; de regeling van den biggenaanîok in 1943 zal dit
jaar geen wijzigingen ondergaan; door een juiste vrdee-
ling van het aantal biggen in 1944 hoopt men beter aan
de vraag te kunnen voldoen en verwacht men een normaler
prijsbeloop voor biggen. Mededeeling inzake het nemen
van overheidsmaatregelen ten aanzien van te hooge rund-
veeprijzen.- In verband met de prijsontwikkeling is met
ingang van 10 Januari jl. de handel in varkens tot nader
aankondiging stopgezet. (E. V. 1944 Nos. 2 en 8; blz.
43 en 60).
Voedselvoorziening. Intrekking en wijziging van diverse
besluiten en beschikkingen op het gebied van de voedsel-
voorziening in verband met regeling van de daarin ver-
vatte materie in de verordeningen en beschikkingeir van
de betrokken bedrijfschappen. (E. V. 1944 No. 1; blz. 8).

STATISTIEKEN
STAND
VAN’s
RIJKS
KAS
V o r d e r i n g e n

15 Febr. 1944

J
23 Febr. 1944

in guldens
in gutden8

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De Nederlandsche Bank
63.849.359,64

Saldo b. d. Bank voor Ned.
702.045,34 809.877,66
Voorschotten op ultimo

Jan. 1944 aan de gemeenten ver- strekt op aan haar uit te kee-

Gemeenten

………….

ren hoofdsom der pers. bel.,
aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gern. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
26.1 80.957,41
gensbelasting

………..26.180.957,41
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
329.390.345,62 329.440.345,62
Idem voor Suriname
1)


.

8.739.340,08
8.739.340,08
Idem voor Curaçao
1)
107.986,55
107.986,55
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h.

buitenland
16.012.028,- 16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-


Saldo der postrek. van Rijks-
193.104.411,16 186.140.744,16

pand

……………………

Vordering op het Alg. Burg.,
comptabelen

……………

Pensioenfonds ‘)
1.643.727,83
1.498.989,51
Vordering op andere Staats-
bedr

en instellingen
‘)
, . .
1 58.648.942,33
159.799.566,16
V
erulicntingen
1
voorsenot noor ue
iNCU. JaflK

ingevolge art. 16 van haar

1.596.196,30
Voorschot door Dc Nec. Bank

in rekg..-crt. ‘verstrekt

octrooi,

verstrekt

……….

Schuld aan De Bank voor Ned.
Gemeenten
– –
Schatkistbiljetten in omloop…
6.666.000,-
6666.000,-
Schatkistpromessen in omloop
3.156.300.000,-‘).
3.133.500.000,-‘) Daggeldieeningen

Zilverbons In omloop
217.900.547,50
218.446.205,- Schuld op ultimo Januari ’44
aan de gem.wegens aan haar

uit te keeren hoofds_ij. pers.
bel., aand. 1. d. hoofds.

d.
grondb. e. d. gem. fondsb:
klsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting


Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds ‘)
– –
Id. aan het Staatsbedr. der
575.917.704,34
535.482.659,56
Id. aan andere Staatsbedrij-
P. T. en T. ‘),
…………..

866.298,99
881.298,99
ven

1)

……………………
Id. aan div. instellingen
‘)

462.701.269,16
483.013.988,07

1) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist

‘) Rechtstreeks onder-
gebracht
bij
De Nderlandsche Bank nihil.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten In dulzendesi’ guldens)
Binnent. wissels,
-Munt,
open marktpapier,
TotO.Ul
Totaal
Data
muntmate-
beleenin gen, voor-
O7)CNSC.hb.
riaal en
schotten a/h. Rijk
activa
schulden
d.eaiezen ‘)
en diverse
rekeningen
1)

6 Mrt.

’44
4.514.063
171.626
4.757.264
4.593.907
28 Febr’44
4.510.147
147.595
4.729.485 4.569.823
21

,,

’44
4.459.222
167.036
4.696.474 4.537.841
14

,,

’44
4.405.825
146.046 4.620.999 4.463.971
7

’44
4.345.594 148.422 4.564.741
4.410.601
31 Jan. ’44
4.336.262
144.988 4.553.193
4.400.802
24

,,

’44 4.277.620

145.646
4.492.726 4.431.668
6Mei

’40
1
.j73.31 9
248.256 1.474.306
1.424.016

Bgrtkbiijet-
1
Saldi
Ban.kassig-
Schat kist-
papier
Data
ten in om-)
in
en
diverse
Saldo Rijk
R/C (D/C)
recht str.
R/C
rekeningen ujer-
loop


gebracht

6 Mrt. ’44
3.842.824
t
751.070
94.389
C. 117.324

28 Febr.’44
3.803.971

1
764.834
91.713
C. 173.975

21

,,

’44
3.732.416 1
805.391
89.709
G.

94.181

14

,,

’44
3.682.381

1781.546
88.124
C. 123.044

7

,,

’44
3.649.463
t
761.134
85.207
C. 124.480

31 Jan. ’44
3.620.110
780.585
83.573
C. 112.384

24

,;

’44
3.552.668
1
788.952
82.181
C. 153.609

6 Mei

’40
1.158.613 1255.174
10.230
C.

22.962

‘) Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26

ni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Bui
Jp
nlandsche betaal-.
middelen (cxci. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse rekeningen”, vanaf 5 Juli opgenomen onder de bultenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

136

8 MAART 1944

A/fabtische Index Overheidsmaatregélen

(Zie voor den alfabetischen Index Overbeidsmaatregelen in
1943
het Jaarre

Biz

Bla.
Administratleplicht ……….
27, 55, 123
Monopolieproducten…
………

55, 123
Afval ……………………………
123

Non-ferrometalen ………………..
123
Algemeen Vestigingsverbod ……….
55
Omzetbelasting ………………
41, 97
Ambacht ……………………..
27
Opheffing Centrales ……………
40
Arbeidszaken …………….
27, 55, 123
OrganIsatie Bedrijfsleven ……
27, 83, 123
Bank- en Credletwezeii …………..
41
Pluimvee ……………………
41, 135
BelastIngzaken

……………..
41, 111

Prijsregeiingen …………..
40, 83, 125
Betalingsverkeer met het buitenland

27
Scheidsgerecht Voedselvoorziening . .

41
Bouwnijverheid ……………………
123
Sierteelt ………………..
41, 97, .135
Buitenlandsche Handel …………..
123
Sociale voorzieningen ……………..
125
Groenten en fruit ………………
96
Steunverleening a. 8tilgelegde bedrijven 40,
Handel …….. . ………….
27, 55, 123 55 125
Heffingen. ……………….
41, 55, 123
Suikerbieten e. d……………..
41, 97
In- en Uitvoer ………………….
26

Surrogaten ……………………..
97
Industrie…………………..
27, 55, 123

Tabak …………………..
40, 96, 135
Inlevering puntdraad en gladde draad
135
Textiel ………………………
40, 96
Kamers van Koophandel …………
40
Toegepast Natuurwetenschappelijk On-
Kinderbijsiagwet ………………..
123

derzoek ……………………..
41
Landbouw ………………
41, 97, 125
Tuinbouw …………………….
,41

)p economisch gebied

gister
1943,
laatste bladzijde)

Blz
Turf
…………………………96
Vee ……………………
4.4, 97, 135
Veevoeder ………………….
41, 97
Vereveningshetflng ………………
125
Verpakkingsvoorschriften …………
96
Vervoer ………………………..111
Verzekering ………………..
96, 125
Vestigingswet Kleinbedrijf ……..
41, 125
Vlsscherij ……………………..
41
V1a8
.
……………….. . ………
41, 97
Voed8elvoorzlenlng …………….
97, 135
Volkstuinen ……………………
125
IJzer en Staal …………………..
125
Zaden

……………………..
41, 97
Zuivel

……………………..
41, 97

,1

Zoojuist versoheizen:

DE, KOLINVODRZIENING VAN NEDERLAND

door

Dr. A. DE GRAAFF .

Publicatie No. 35 van het Nederlandsch Economisch Instituut

PRIJS t 5.50 *

(Prijs voor donateurs en leden van het N.E.I. f
4.10;
be-
stellen bij het N.E.I.)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave van De Erven F. BOHNN.V. – Haarlem

Binnenkort verschijnt:

De Landbouw als bron

van volksbcstaan

in 1eder1and

samengesteld door Ir. D. J. MALTHA

met medewerking. van anderen

Publicatie No. 36

van het Nederlandsch “Ecønomisch Instituut

Uitgave: DE ÇRVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHEBOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS ~
SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle en
adminIstratie, levert alle voorkomend drukwerk, op
dit, gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk.
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300.

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking.

Het

volkscredietwezen

in de depresie

door

R. M Dr. Soemitro

Dj oj ohadikoesoemo


Publicatie No. 34 van hef

Nederlandsch Ecoi’omlsch

Instituut

Prijs
f 5.50*

(Prijs voor donateurs en

leden van het
N.E.I. f 4.10;

bestellen bij het
N. E.
1.).

Verkrijgbaar in den boekhandel

Ultgaves De Erven

‘F. BOHN N.V. Haarlem

Beschouwingen over een

tolunie tusschen Nederland

en Belgie-Luxemburg

door

D. C. Renooij

3de Publicatie van het
Nederlandsch Econo-
misch Instituut

Prijs f 8.40*

(Prijs voor donateurs en

leden van het
N.E.I f6.-;

bestellen bij het N. E. 1.)

Verkrijgbaar in den’ boekhandel

Uitgave:
De Erven

F. BOHN N.V.-Haarlem

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool
te
Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f 20.85* per jaar.
(,,Prijsvaststelling
No. 052. IM 312″).
Prijs per nummer 50 ct.
P 129911.

K 2193.

Auteur