Ga direct naar de content

Jrg. 29, editie 1439

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 19 1944

19 JANUARI 1944

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch~Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

29E
JAARGANG

WOENSDAG 19 JANUARI 1944

No. 1439

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. P. ten Doesschate; F. Lieftinck (tijdel. afwezig);

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

M. F. J. Gooi (Redacteur-Secretaris).

S

H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris.

Abonnements prijs oan het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p. p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,Prijsoaststeiling

No. 052
9
IM. 312″). Buitenland en Roloniën / 23,— per
jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per ultimo van elk kalenderjaar.
Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden oan het Ne-
derlandsch Economisch Instituut onwan gen het blad gratis
en genieten een reductie op de oerdere publicaties. _Adres-
wijzigingen op te geven aan de administratie: Nieuwe
Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).

BERICHT.

Aan
de abonné’s van
ons
weekblad wordt beleefd ver-

zocht hun abonnementsgeld voor het jaar
1944,
ten be-
drage van
f
20,85
voor het binnenland en f
23,—
voor
het buitenland (voor boekhandelaren resp. f
16,35
en f
19,-)

(,,Prijsvas)stelling No.
052, IM. 312″),
vôôr 1 Februari
a.s. te voldoen op girorekening
8408
of op onze reke-

ning bij de heeren R. Mees & Zoonen, alhier.
Na dien datum zullen wij over het betreffende bedrag,
verhoogd met incassokosten, per kwitantie disponeeren.
M.C.

INHOUD:

Blz.

Véér vijf en twintig jaar ……………………
30

De bijzondere benaming van nieuwe rassen (over-
eenkomstig het Kweekersbesluit
1941)
door
Mr J. W. van der Zanden ………………..30

De ontwikkeling op de internationale effectenbeurzen
in
1943, III
door
B. H. A. Meijerink ……..32

Bestaansminimum en loonbijslagen in Zwitserland
door H. W. Lambers …………………….’.

35

Aanteekeningen

De economische toestand van Zwitserland in
1943 38

De economische toestand in Zweden gedurende het
laatste kwartaal van
1943 ………………39

Overheidsmaatregelen

op

econo-
misch

gebied

……………………..
40

M a a n d c ij f e r s

Emissier in December
1943 ………………..41

S t a t i s t i e k
°
e n

Stand van ‘s Rijks kas – Bankstaten ……….
42

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Van de
geldmarkt
vallen geen bijzonderheden te ver-
melden. De Schatkist schijnt na de plaatsing van papier
in het begin van de maand v66r primo Februari geen geld-
behoefte te verwachten, zoodat pas tegen dien tijd de
hervatting van de afgifte van schatkistpapier wordt ver-
wacht.
Het Rijk beschikt dan ook voortdurend over een zeer
belangrijk saldo bij De Nederlandsche. Bank, hetgeen er
wel op wijst, dat de Schatkist vrij omvangrijke inkomsten
uit verschillende bronnen heeft. Of het juist is, dat in
den jongsLen tijd de Schatkist middelen heeft ontvangen
door het afstooten van jestijds uit hoofde van steun-
verleening opgenomen
3 %
obligatiën, valt natuurlijk
voor den buitenstaander niet na te gaan.

De
obligatiemarkt
heeft deze week weer blijk gegeven van een bijzonder vaste stemming, in het bijzonder voor
de ,,vooroorlogsche” leeningen. De gestaffelde leening
van
1938
heeft voor het eerst den pan-koers overschre-
den en zelfs een oogenblik een koers van 100/ bereikt. De spoorwegleening behaalde bijna een noteering van
99%. De3%
I1iëbrachten het tot resp. 97-en96-%.
Al deze koersen leveren den houder een rendement op,
dat zeer belangrijk lager ligL, dan de rond
3 %, die de,
gedurende den oorlog uitgegeven,
3. %
staatsleeningen af-werpen. Ook voorheen was al geruimen tijd dit rendements-
verschil waar te nemen, dat op een duidelijke voorkeur van
een deel van het beleggend publiek voor ,,oude” leeningen
duidt, maar de recente ontwikkeling is toch wel zeer
frappant. Deze bracht nI. de
3-3k %
leening
1938
voor
het eerst boven het niveau van de
3 %
leeningen, ondanks
het lagere rendement en ondanks den langeren looptijd. Op den laatsten dag der vorige week trad overigens een
reactie in op de blijkbaar wel wat erg enthousiaste stijging.
De staffelleening reageerde tot 100k á
5
/
16
; de leening
3 %
Indië
1937
viel zelfs in één dag een vol punt. Ove-
rigens bleef de vraag op de obligatiemarkt omvangrijk
en dat geenszins alleen voor de oude leeningen. Ook in de
nieuwe leeningen werden flinke posten omgezet en vlot
opgenomen. Zoo was er in den laatsten tijd een permanent
aanbod van
3 %
Nederland
1942 –
men sprak in dat
verband van het spuien van destijds bij wege van steun-aankoopen opgenomen posten -, dat echter gemakkelijk
door de markt werd geabsorbeerd. Deze week geeft daar-
om een abnormaal hoog omzetcijfer voor deze leening te
zien,
terwijl voorheen,
zooals ook logisch is,
de omzet
in dit papier ver ten achter
bleef bij dien in de jongste
3
% leening. De Gemeente Rotterdam annonceerde de
uitgifte van een
3 %, 25-jarige leening l pan
tot een
bedrag van f 10 millioen,
waarvan een
deel reeds onders-
hands geplaatst. De emissie wordt bewerkstelligd door
de Nederlandsche Middenstandsbank, in stede van één
der beide vroegere consortia die ten aanzien van de
conversieleening
1943
tezamen waren opgetreden. Op-
vallend is het, dat men bij de fixatie van den koers
van uitgifte het verschil, dat het publiek nu eenmaal
maakt tusschen oude en nieuwe leeningen, grootendeels
heeft verwaarloosd.

30

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Januari 1944

V66R VIJF EN TWINTIG JAAR.
UIT ,,ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN” VAN 16 JANU-
ARI 1919.

Sedert hare oprichting in Hengelo, waar men in 1868
een li-urigen werkdag invoerde, als verkorting na den
werktijd van 12 uur, die vo,prheen te Borne gebruikelijk
was, is de werktijd aan de machinefabriek der firma Gebrs.
Stork & Co. geregeld verminderd. Omstreeks 1895 was
men feitelijk tot. 9 uur per dag teruggegaan. Bij alle ver-
kortingen hebben wij zoo goed mogelijk nagegaan in hoe-
verre de productie verminderde ten gevolge der toegepaste
verkortingen. Steeds stond op den voorgrond, dat het
weekloon der werklieden niet verminderen mocht en dit
is gemakkelijk te bereiken geweest. Bovendien is door
de inrichting van het toegepaste loonstelsel een vrij goede
contrôle op de productie per werkman mogelijk en ook in
dit opzicht is gebleken, dat verkorting geen bezwaren
met zich bracht. Integendeel, in den loop der jaren is
gebleken, dat het mogelijk was zonder merkbare verhoo-
ging der productiekosten de bonen zeer aanmerkelijk te
verhoogen. Dit is natuurlijk in de eerste plaats het gevolg
geweest van betere werkmethoden en gereedschappen, maar toch ook voor een belangrijk deel aan verhoogde
intensiviteit van den arbeid toe. te schrijven.
De laatste stap ter verkorting geschiedde ruim 2 jaar
geleden, toen ter besparing van kolen het aantal werkuren
van 51 tot 48 per week werd verminderd. De uurboonen
werden toen tijdelijk verhbogd om de dag- en weekloonen
op hetzelfde bedrag te houden. Na eenige maanden bleek
de hoeveelheid afgeleverd werk niet verminderd te zijn
en na een proeftijd van een jaar werd de 48-urige werktijd
op dien grond blijvend ingevoerd.

(

Uit een artikel: ,,Over den 8-urendag en het wetsontwerp Schaper”. door C. F. Stork.
DE BIJZONDERE BENAMING VAN NIEUWE

RASSEN (OVEREENKOMSTIG HET

KWEEKERSBESLUIT
1941
1
)).

Wanneer een nieuw ras van een cultuurgewas op aan-
vrage in het Centrale Rassenregister ten name van den
kweeker wordt ingeschreven (en wanneer een ras op de rassenlijst wordt geplaatst), wordt daarbij de bijzondere
benaming vermeld, waaronder het voortkweekingsmate–
riaab van dat ras in het verkeer
moet
worden gebracht
(Kweekersbesluit 1941
1),
artt. 3 en 8 (en 45), strafbepalin-
gen in de artt. 52 e. v.).

Verwarring tusschen bijzondere benaming en handelsmerk.
Een bijzondere benaming voor een nieuw ras kan ver-
warrend veel gelijken op een bijzondere benaming voor
een reeds ingeschreven ras ‘en ook op een handelsmerk,
dat in het merkenregister voor cultuurgewassen voor-
komt. Omgekeerd kan een nieuw handelsmerk verwarrend

1)
Wetgevingsbijlage (hij ,,Nederlandsch Turistenblad’ • en ,,Week-
blad Privaatrecht, Notarisambt en Registratie”) nr 351.
Vgl. over dit besluit in het algemeen:
Mr. A. M. P. A. Bloemarts c.s.,’ ,,Toepassing van het Kweekers-
besluit 1941 op landbouwgewassen”, ,,Zaaizaa,d en Pootgoed”, (4)
1942 (10), blz. 121-127.
Dr. Ir. W. J. Franek, Bescherming van kweekersrechten. Op-
brengstenvermeerdering door het’ gebruik van gekeurd
zaaizaacl”,
,,Landbouwkundig Tijdschrift” (54) 1942, blz. 125-139 = ,Week-
blad voor bldembollencultuur”, 1942, blz. 292 e. v. (met uitvoerig
en gedocumenteerd historisch over3icht).
Dr. Ir. W.
T.
Franek, ,,Kweekersarbeid en Kweekersrecht”. (Het
belang van kweekersarbeid in verband met rassenkeuze, afstam-
ming en keuring van zaaizaad, bescherming van kweekersrechten.
Het Kweekersbesluit 1941 en het Reglement van den Raad voor
het Kweekersrecht), ,,Cultivator” 1943 (met opgave van litteratuur).
Dr. J. G. van Leeuwen, ,,Bescherming van den intellectueelen
eigendom”een rechtsvergelijkend overzicht van de bescherming
ten aanzie van nieuwe vindingen op industrieel en landbouw-
gebied), ,,Economisch-Statistische Berichten”, 1942, nr 1404; blz.
570-572 en 1943, nr 1408, blz. 18-21.

veel gelijken op een bijzondere benaming, welke reeds in
het rassenregister is ingeschreven. Hieronder wil ik.nagaan,
hoe deze verwarring voorkomen kan worden; het Kweekers-
besluit voorziet daarin niet.
Om deze verwarrende gelijkenis te voorkomen staan
verschillen
4
e wegen open. De Raad voor het Kweekers-
recht zou een bijzondere benaming eerst kunnen aan-
-vaarden, nadat het Merkenbureau heeft verklaard, dat
tegen inschrijving als merk in beginsel geen bezwaar be-
staat; de Raad voor het Kweekersrecht zou het Merken-
bureau dafi op de hoogte moeten houden van de bijzondere
benamingen, waaronder hij nieuwe rassen inschrijft. Een bezwaar van deze regeling is, dat het Merkenbureau later
niet zonder meer kan weigeren’, in het merkenregister een
handelsmerk in te schrijven, dat verwarrend veel op een
bijzondere benaming van een ingeschreven ras gelijkt.
Volgens art. 9 der Merkenwet is weigering namelijk slechts
mogelijk, indien het ingezonden merk in hoofdzaak over-
eenstemt met het merk, dat ten name van een ander voor soortgelijke waren is ingeschreven in het merkenregister
(of is ingezonden). En als merk ingeschreven-of ter inschrij-
ving ingezonden is bij dezen gang van zaken de bijzondere
benaming juist niet. Ook kan het Merkenbureau een
ingezonden merk weigeren, indien 1et een woord of voor-stelling bevat, waardoor het gebruik van het merk in strijd
zou zijn met de openbare orde, maar het is zeer de vraag,
of dit het geval is met een merk, dat verwarrend veel
gelijkt op een bijzondere benaming, die in het rassen-
register staat ingeschreven. Bovendien waarborgt deze
gang van zaken niet, dat de bijzondere benamingen vol-
doende afwijken van elkaar.

Inschrifring als handelsmerk.

Er kan echter een middel aan de hand worden gedaan
om te voorkomen, dat bijzondere benamingen verwarrend
veel op elkaar en op handelsmerken gelijken en dat han-
delsmerken teveel op bijzondere benamingen gelijken.
De Raad voox het Kweekersrecht kan er namelijk toe
besluiten, éen bijzondere benaming eerst te aanvaarden,
nadat zij ten name van

den kweeker als merk is inge-
schreven in het merkenregister. De benaming kan alleen
ingeschrevenworden, wanneer zij voldoende verschilt van
merken, die voor soortgelijke waren in dat merkenregister
voorkomen; de kweeker kan dus niet in botsing komen
met rechten van, houders van in hoofdzaak overeen-
stemmende ingeschreven handelsmerken voor cultuur-t
gewassên. Men kan moeilijk nagaan, of de bijzondere
benaming voldoende afwijkt .van merken, die niet in het
merkenregister staan ingeschreven. In dat uitzonderings-
geval zou de Raad voor het Kweekersrecht de bijzondere
benaming kunnen wijzigen overeenkomstig art. 18 van
het Kweekersbesluit. Een – elegantere oplossing zou het
voorschrift geven, dat cultuurgewassen slechts onder
een ingeschreven merk verhandeld mogen worden, zooals
o. a. voor boter reeds bepaald is
2)

A n4ere
poordeelen der inschrijcing.

Door de bijzondere benaming als merk te laten inschrij-ven zouden de kweeker en de Raad voorts voorkomen, dat
het Merkenbureau later bena’mingen of handeismerken
inschrijft, die verwarrend veel op die benaming lijken. In
de derde plaats waarborgt de inschrijving, dat de bijzon-
dere benaming werkelijk bijzonder is, d.w.z. kan dienen pm voortkweekingsmateriaal van het nieuwe ras te onderschei-
den van dat van andere rassen. Wanneer men de kweekers
vrij laat in hun keuze, zullen zij – de practijk heeft het uit-
gewezen – vaak benamingen kiezen, die iedere kweeker
als soortnaam of aanduiding van een eigenschap voor zijn
cultuurgewassen mag gebruiken (bijv. blauwspikkel); en dit
is, blijkens art. 8 van het Kweekersbesluit, juist niet de be-

1)
Vgl. Van der Zanden, ,,Het merk in oorlogstijd”in,,Economisch-
Statistische Berichten”, 1942, nr 1402, blz. 538-540,1.h.b. 539,
linker kolom.

1

19 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

81

doeling. Ook verhindert men aldus, dat de kweekers hun
firmamerk als bijzondere benaming kiezen, bijv. hun han-
delsnaam. Het zal duidelijk zijn, dat deze ongeschikt is om
een bepaald ras te kenmerken. Een vierde voordeel van
inschrijving als merk is het volgende. Indien de bijzondere
benaming niet als merk wordt ingeschreven, kan het
koopende publiek voortkweekingsmateriaal van het nieuwe
ras verwarren met voortkweekingsmateriaal, dat onder
een overeenstemmend handelsmerk in het verkeer ge-

bracht wordt.

,,Bijzondere benaming zonder rassenljst een genoon handels-

merk.

Een fabrikant of handelaar gebruikt een fabrieks- of
handelsmerk, teneinde de waren, die hij vervaardigd heeft
of verhandelt, te onderscheiden van die van anderem
Een merk is dus een teeken van herkomst uit een bepaald
bedrijf. Men zal een kweeker voor de Merkenwet gelijk
mogen stellen met een fabrikant en in elk geval treedt

hij op als
handelaar.
Indien voor het cultuurgewas geen
rassenlijst is ingesteld, verkrijgt de kweeker, wiens ras in het Centrale Rassenregister wordt ingeschreven, het
uitsluiten de recht voortkweekingsmateriaal van dat ras
in het verkeer te brengen (art. 7 Kweekersbesluit). Dit
alles is in overeenstemming met het recht van merk op de
bijzondere benaming. Evenmin is er bezwaar tegen, dat
de verkrijgers en latere houders het voortkweekings-
materiaal verder in het verkeer mogen brengen, indien
het rechtmatig voor de eerste maal. in het verkeer is ge-
bracht (art. 7 lid. 3), want voor het handelsmerk geldt
hetzelfde. ,,Rechtmatig in het verkeer brengen” zal men
mogen opvatten als ,,rechtmatig in het verkeer brengen
in Nederland”, gezien de territoriale werking van het
kweekersrecht als subjectief recht
3).

Bijzondere benaming met rassenlijst geen gevoon handels-

merk.

Moeilijker wordt het, de bijzondere beiaming als merk
van den kweeker te beschouwen, indien voor zijn cultuur-
gewas een rassenlijst is ingesteld, want in dat geval heeft
de kweeker niet het uitsluitende recht voortkweekings-
materiaal onder de bijzondere benaming in het verkeer
te brengen. Indien voor het cultuurgewas een rassenlijst is ingesteld, komt den kweeker namelijk slechts het uit-sluitende recht toe voortkweekingsmateriaal van het ras
onder de aanduiding ,,origineel” of ,,elite” in het verkeer
te brengen (art. 7, lid 2 Kweekersbesluit). Nabouw is
in dit geval toegelaten; art. 36, lid 1, van het Kweekersbe-
sluit verklaart namelijk nietig bedingen, welke ten doel
hebben te beletten, dat nabouw als voortkweekings-
materiaal in het verkeer wordt gebracht. De bepaling
van,art. 45, dat ook deze nabouw slechts onder de bij-
zondere benaming in het verkeer gebracht mag worden,
m. a. w.
3
dat ook nabouwers de bijzondere benaming
voor hn voortkweekingsmateriaal mogen en zelfs moeten
gebruiken, is in strijd met het merkenrecht van den
kweeker op de bijzondere benaming. Wanneer meer onder-
nemers hetzelfde merk gebruiken, wordt het koopende
publiek in verwarring gebracht omtrent de herkomst
van de gemerkte waren en kan het misleid worden aan-
gaande de qualiteit van die waren; daarom is dit merken-
rechtelijk in het algemeen niet geoorloofd. Intusschen is
ook nabouw, zij het indirect, afkomstig uit het bedrijf
van den kweeker en zal het als zoodanig tot op zekere
hoogte de wezenlijke hoedanigheden van het ,,origineele” zaad bezitten, terwijl de nabouwer het geen origineel zaad
mag noemen, maar het als nabouw moet aançluiden (art. 38).
Bovendien mag het eerst na keuring in het veFkeer gebracht
worden (art. 39). In dit bijzondere geval is dus misleiding

‘)
Vgl. voor het octrooirecht: Hooge Raad, 25 Juni
1943,
,,Ned.
Jurisprudentie” nr 519, ,,Bijblad Industrieele Eigendom” nr 108
(m.o. F. J. A. H.(ijink) (Philips/Mebius), en daarover Van der
Zanden, ,,B.I.E.” 1943, blz. 159-160. Bij ontbreken van een be-
paling, welke overeenkomt met art. 58 Octrooiwet, zal men onder
,,Nederland” wel alleen het Rijk in Europa moeten verstaan.

van het publiek omtrent de herkomst, en daarmede
omtrent de qualiteit van de waar, niet te vreezen, al ge-
bruiken naast den kweeker ook nabouwers de bijzondere
benaming. Er is dus geen bezwaar art. 36, lid 1, van het
Kweekersbesluit te beschcuwen als een bijzondere be-
paling, dié de algemeene regelen van het merkenrecht
ter zijde stelt, en dus ook in dit geval inschrijving van de
bijzondere benaming als merk verplicht te stellen.
Er bestaat geen gevaar, dat de kweeker, die de bijzondere
benaming als merk heeft moeten laten inschrijven, op grond van de inschrijving, zal trachten nabouwers het gebruik van de bijzondere benaming te verbieden. Uit het evengenoemde art. 36, lid 1, volgt zonneklaar, dat
het geoorloofd is nabouw als voortkweekingsmateriaal
in het verkeer te brengen (behoudens bedingen, als ver-
meld in lid 2) en uit art. 45 blijkt, dat dit alleen onder
de bijzondere benaming mag geschieden (strafsancties
in de artt. 52 e. v.).

Bijzondere benaming en firmamerk.

Volgens de artt. 8 en 45 van het Kweekersbesluit mag,
als gezegd, voortkweekingsmateriaal van een ingeschreven
ras slechts in het verkeer worden gebracht onder de bij-
zondere benaming. Het komt mij voor, dat de kweeker
vrij blijft, op het voortkweekingsmateriaal, dat hij in het
verkeer brengt, nâl&st die bijzondere benaming zijn firma-
merk te plaatsen. Nabouwers moeten het voortkweekings-
materiaal onder de bijzondere benaming in het verkeer
brengen, doch het algemeene handelsmerk (bijv. den
familienaam) van den kweeker mogen zij niet gebruiken. Behalve door de aanduiding ,,origineel” of ,,elite” (art. 7,
lid 2 onder 2a) krijgt het voortkweekingsmateriaal dan
in het firmamerk de persoonlijke garantie van den kweeker
mee, zoo’dat deze zich ook daarmede een voorsprong op
nabouwers van het op zijn naam ingeschreven ras kan ver-
werven.

Overgang Pan het kcteekersrecht.

De Merkenwet beoogt misleiding van het koopende
publiek tegen te gaan. Teneinde te verhinderen, dat rechts-
opvolgers van den merkenhouder onder het merk een
minderwaardig product aan de markt brengen, bepaalt
art. 20 daarom, dat een merk slechts tezamen met het
bedrijf van rechthebbende kan veranderen. Wanneer de
verkrijger ook over het bedrijf de beschikking krijgt,
is hij tenminste in staat, een ge ar
lijkwadig product onder
het merk te blijven leveren. Voor de bijzondere benaming
geldt dezelfde eisch. Ingeval het ras op de rassenlijst is
geplaatst, geeft echter art. 47 Kweekersbesluit een andere
regeling. Overdracht is dan slechts mogelijk, indien de
verkrijger, in verband met de leiding en de inrichting van
zijn bedrijf, voldoende waarborgen biedt voor de instand-
houding van het ras. En verkoop in het openbaar is slechts
mogelijk aan personen, te wier name één of meer rassen
op een rassenlijst zijn geplaatst. Ook deze regeling vrijwaart
het publiek tegen misleiding; ér is dus geen bezwaar haar
als de bijzondere regeling te beschouwen, die de algemeene
bepaling van art. 20 der Merkenwet ter zij.de stelt.
Hierbij valt nog op te merken, dat overgang van het
kweekersrecht door erfopvolging in hetKweekersbesluit
wel genoemd, maar niet geregeld is. De bijzondere be-
naming en derhalve ook, het kweekersrecht zal alleen mèt
het bedrijf kunnen vererven.
Indien voor het betreffende ras geen rassenlijst is inge-
steld, zal ook een verpandof in beslag genomen kweekers-
recht (art. 14) slechts tezamen met het bedrijf in het
openbaar verkocht kunnen worden. Is voor het ras in
kwestie wél een tassenlijst ingesteld, dan geldt de regeling
van art. 47 van het Kweekersbesluit, als hierboven weer-
gegeven.

Ver ç’al tan het hveekersrecht.

Blijkens art. 15 van het Kweekersbesluit vervalt de

32

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Januari 1944
inschrijving in het Centrale Rassenregister en daarmede
het kveekersrecht na vijf en twintig jaren. Deze termijn
kan telkens met tien jaren verlengd worden, wanneer
de kweeker aantoont, dat hij zich regelmatig met het in
stand houden of verbeteren van het ras bezig heeft ge-
houden. Het kweekersrecht kan verder vervallen door
wanbetaling van den jaarcijns (art. 16), afstand (art. 17),
nietigverklaring (art. 19) en onteigening (art. 20). Wat
is in dergelijke gevallen het lot van ‘s kweekers merken-
recht op de bijzondere benaming? Het ligt in de lijn van
deze bepalingen van het Kweekrsbesluit, dat de kweeker
in dat geval ook zijn merkenrecht op de bijzondere be-
naming verliest. Teneinde hier alle moeilijkheden te
voorkomen, kan de Raad voor het Kweekersrecht ertoe

besluiten een ras eerst in te schrijven, wanneer de kweeker
dien Raad onherroepelijk heeft gemachtigd, bij verval
van het kweekersrecht de doorhaling van zijn merk te
verzoeken, en zich verbonden heeft in dat geval af te
zien van alle aanspraken, die hij daarna tegen derden
mocht verkrijgen, wegens gebruik van de bijzondere be-
naming. Een dergelijke verklaring zou dan echter van
elken rechtsopvolger onder bijzonderen titel van den
kweeker gevraagd moeten worden, omdat deze door des
kweekers verklaring niet gebonden wordt
4).
Wellicht

kan de Raad hiervoor een sanctie scheppen door de over-
schrijving van het kweekersrecht (art. 10 Kweekers-
besluit) afhankelijk te stellen van het afleggen dier ver-klaring,. m.a.w. het kweekersrecht pas over te schrijven,
nadat ook de verkri)ger die verklaring heeft afgelegd.

Sloisom.

Uit het bovenstaande blijkt, dat men de bijzondere
benaming van een nieuw ras van een cailtuurgewas zeer
wel als handelsmerk kan en – voorzoover er geen rassen-
lijst is ingesteld – moet beschouwen. Het ware echter
wenschelijk geweest, indien de wetgever de verhouding
benaming/handelsmerk van tevoren bezien had en geregeld.
Mr J. W. VAN DER ZANDEN.

‘) Hooge Raad, 3 Maart 1905, ,,Weekblad van het Recht”,
nr 8191 (Blaauboer/Berlips).

DE ONTWIKKELING OP DE INTER-

NATIONALE EFFECTENBEURZEN IN 1943.

1111)

New- York.

Geldruimte, inflatievrees, de politiek (de buitenland-
sche en de sociale) en niet in de laatste plaats de meening,
die men had omtrent de ontwikkeling van het bedrijfs-
leven, dat waren de factoren, diè het koersbeeld van Wall-street in 1943 vormden, nu eens gemeenschappelijk in één
richting, dan weer in tegengestelde Jichting werkend.
Men kan – als men de aandeelenindexcijfers beziet en de
beursfactoren tegen elkaar zou willen afwegen – niet aan den indruk ontkomen, dat inflatievrees tot in Juli
een rol heeft gespeeld, doch dat deze factor daarna door
andere is overtroffen. De indexcijfers der goederenmarkten
geven echter geen steun aan deze opvatting, waarbij
in aanmerking dient genomen, dat vele noteeringen hier
slechts nominaal zijn.
Van eind 1940 tot eind 1943 is de bankbiljettencirculatie
gestegen van $ 8,7 milliard tot $ 19,5 miiliard, terwijl de bankdeposito’s van eind 1940 tot midden 1943 van
$ 65 milliard tot $ 96 milliard waren gestegen en de effec-
tenbeleggingen der banken (staatsfondsen) van $ 13,17
milliard tot $ 38,67 milliard. De overtollige reserves
der ,,member-banks” daalden van $ 6,6 milliard tot
$ 1,2 milliard, terwijl er netto-goudafvloeiing naar het

buitenland plaats vond van ongeveer $ 1 milliard.

‘) Het eerste artikel, waarin de beurzen van Amsterdam en
Berlijn werden behandeld, verscheen in de ,,E.-S.B.” van 5 Januari
1944; het tweede over cle beurzen van Brussel en Londen in de
,,E.-S.B.” van 12 Januari 1944.

Moodys

Groot handelsindexcij/ers
1941

171,9

219,9
1942

220

239,9
1943 20 Mrt.

248,5

20 Aug.

245,2
20 April

246,9

20 Sept.

247,8
20 Mei

245,9

20 Oct.

247,7
20 Juni

243
20 Nov.

244,4
20 Juli

243,6

31 Dec.

247,5

Dow Jones gemiddelde.

Industrieele
aandeelen
Sporen
Utilities

1941 Laagste
106,34
26,25
13,55
Hoogste
133,59
30,88
20,65
1942 Laagste
94,98 23,26
10,70
Hoogste
114,22
28,91
14,94
1943 20 Jan.
120,55 28,75
15,46
20 Febr.
128,41
29,53 17,19
20 Maart
129,25
31,61
17,34
20 April
133,43
34,48
19,25
20 Mei
138,90
36,52
20,27
20 Juni
142,25
35,83
20,46
20 Juli
143,00
38,05 21,95
20 Aug.
138,45
35,11
21,00
20 Sept.
141,75
35,43
21,71
20 Oct.
138,88
35,14
21,80
20 Nov.
132,94
33,32 21,16
31 Dec.
135,89
33,56
21,87

Beter echter dan deze cijfers bewijzen de voortdurende
loonconflicten, dat het prijsmechanisme in de Ver. Staten
een grondige wijziging heeft ondergaan, en het zijn deze
loonconflicten, die Wallstreet in de tweede helft van het
jaar over het algemeen wat gereserveerder hebben ge-

maakt.
Intusschen valt het niet te ontkennen, dat ook de be-
lastingen een voortdurend spookbeeld -voor de effecten-markt zijn geweest. De beursoverzichten weten hierover
niet genoeg te
vertellen.
Toch maken de winstcijfeis, niet-
tegenstaande allerlei moeilijkheden, nog een behoorlijken
indruk, hetwelk wordt toegeschreven aan het op volle
capaciteit werken en het geringer risico-element wegens
de weermachtorders. Volgens een raming van het Mi-
nisterie van Hândel zou de nettowinst van het bedrijfsleven
dit jaar $ 23 milliard á $25 milliard bedragen en na aftrek
van de lelastingen $8 milliard. Dit zou nog ruim $1 milliard
meer zijn dan over 1942. Deze stijging valt des te meer
op, omdat de Regeering dikwijls terugbetaling heeft
geëischt, daar de oorspronkelijk voor weermachtsorders
bedongen prijzen te veel boven de kostprijzen lagen.
Op deze wijze is tot Januari 1943 door het leger $ 300
millioen onverdiende winst teruggevorderd en door de
marihe $ 430 millioen, terwijl nog $ 700 millioen vor-
deringen tot prijsverlaging op loopende contracten aan-
hangig waren.
Het gevaarlijke van de huidige situatie acht ook Wall-street echter, dat een geringe afnemiog van de bedrijvig-
heid de winsten onevenredig sterk zou doen dalen, daar de sterk verhoogde fiscale en sociale lasten grooteneels
zouden blijven.
De berichten over, winsten, de dividenden en de be-
lastingen komen uiteraard. druppelsgewijs binnen. Zeer
illustratief is echter een berekening in ,,Survey of Current
Business”, omtrent de winsten van het Amerikaansche
bedrijfsleven vÔôr en na aftrek van belastingen.
In groote lijnen past de koersontwikkeling zich hierbij
aan. Hieruit wordt bijv. duidelijk, waarom de eigenlijke
oorlogsindustrieeri (ijzer, staal, vliegtuigen) met haar ont-
zaggelijke orders niet het sterkste van de koersstijging
hebben geprofiteerd. Weliswaar stegen de winsten sterk,
maar de fiscus nam hier ook naar evenredigheid een grooter
portie in beslag dan in andere bedrijfstakken. Het sterkste
geldt dit voor ondernemingen, die in de jaren 1936/’39
lage winsten hadden, bijv. de vliegtuigindustrie, omdat
een bedrag, gelijk aan de gemiddelde winst van deze jaren,

vrij van de ,,Excess Profits Tax” is.
Spoorwegen verkeeFen in een gunstige postitie, daar
de, lasten niet in’ evenredigheid van de sterk gestegen
ontvangsten toenamen, hetgeen in de sterkere stijging

van het koerspeil tot uitdrukking komt.

19 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

38

Ontwikkeling der nettowinst
1)
van het Amer. bedrijfsleven (in millioenen dollars).
Vöör aftrek van belastingen
1


aftrek van belastingen
1939
1
1940 1 1941 1 1942
1
1939 1 1940 1 1941 t 1942

totaal
waarvan:
mijnbouw
verwerk, industrie
waarvan: levensrnidd., ‘dranken, tabak, Onz
………………………
textiel en ieder

……………………………………
papier
chemicaliên

……………………………………….
olieraffinaderijen
ijzer en staal

……………………………………..
gekleurde metalen
machines (geen electrische)
electrische machines
…………………………………
transportmiddelen
automobielen
diversen

handel
waarvan
kleinhandel
groothandel
financifn
verkeersmid delen
……………………………………
waarvan:
spoorwegen

…………………………….
t
………
andere
electriciteit
………………………………………….
lichten gas
…………………………………………
diversen

5.320 7.390 13.938
18.784
4.088
4.847
6.857
6.884

91
164 434
488
54
92 246
243
3.213
4.944 9.612
13.112
2.579
3.410 4.534 4.428

615 644
935
1.277
500
471
567
573
216
266 666
1.064
166
180
345 330 206
3Q9
549
643 162 217 273 230
468
597
1.018 1.274 382
415 440
403
75
147 256
301 55
100
155 134
280
579
1.545
2.062
223
372
520
486
138
201
454
602
113
131
172
167
298
628
1.017
1.550 242
439 460
672
167
307
794
1.024
137
213 390 383
67
242
714
1,313
52
148 265 369
322 522
622
690
261
381
407 367
361
502
1.042
1.312
286 343
540 514

760
1.035
1.603
2.025
593 374
884 830

442
588
899
1.162
344
417
509
483
318
447
704 863
269
317 375 347 290
-43
0
50
158
-234
-225 -200
109
259
629
1.041
36
124
345 475

-36′
39
– 223
488
-68
.-23
105
202
145
220
406
553 104
147 240
273
245
265
495
599
197
1.955
344
381
507
642
847
954 414
482
580
524 105
124
318 515
57
44
149
203

1)
Volgens een lrekening van ,,Survey’ of Current Business”, o
,

De fiscus eiscte niet minder dan 63,4 % van de netto-
winst over 1942 van het geheele bedrijfsleven, tegen

1941 50,8 %

1939 23,2
0
10

1940 34,4 01

1929 12,9
0/

Doch gerekend zoowel naar den omzet als naar het
kapitaal maakten de meeste maatschappijen nog een
behoorlijke winst. Het nettorendement, dat op de totale
activa werd gemaakt, is, niettegenstaande de enorme
belastingen, nog aanmerkelijk hooger dan vöÔr den oorlog,
al is er over 1942, vergeleken met 1941, over de geheele
linie eenige achteruitgang te bespeuren. Het Ministerie
van Handel heeft dienaangaande een zeer interessante
berekening gemaakt.

Berekening van Ministerie van Handel van het rendement
op de totale activa na aftrek van belastingen.,

1938 1939 1940
1941
1942

0,3
0,7
1,2 3,2 3,2
verwerkendeindustrie . . .
1,7 4,5 5,6
– 6,6
5,7
waarvan:

mijnbouw

………….

levepsmidd.,

dranken
4,3 6,3
5,6
6,1
5,7
textiel en Ieder
0,9
3,4 3,6 5,9 5,3
papier.

…………..
1,7
3,5 4,5
5,4
4,5
.4,8
7,7
7,9
7,4
6,2
olieraffinaderijen

. . .
0,9 0,7
1,2
1,8
1,5
0,3
3,1

.
4,9
6,1
5,3

en

tabak

………..

gekleurde metalen

. . .
1,9 6,9
7,5
8,4
7,1

chemicaliën

………..

machines

(uitg.

electr.)
3,6 5,7
9,1
8,0 6,5

ijzer

en

staal

………

electr. machines
3,4
7,7
10,9 15,7 11,7
transportmiddelen

. . . 0,6 3,7
6,7 7,8 6,9
2,3
8,0
10,3
9,2
6,3
diversen

…………
1,4
‘ 4,1
5,0
7,2
6,5
automobielen

………

handel

…………….
1,3
.
3,1
3,7
4,0
3,7
r1
vaarva:
kleinhandel

………..
1,6

..

3,2 3,7
4,1
3,8
groothandel

………
1,0
2,9 3,7 3,9 3,5

Dit rendement liet; behalve voor het uitkeeren van
– meerendeels zeker niet lagere – dividenden, nog
speling voor het maken van ruime en trouwens dringend
gewenschte reserves. Wat dit betreft, volgt het bedrijfs-
leven thans een aanzienlijk conservatiever politiek dan
véÔr den oorlog. Aan dividenden werd nl. over 1942
slechts 57,9 % van de nettowinst na aftrek van belas-
tingen uitgekeerd; daartegenover:

1939 94,6 %

1941 64,8
%
1940 84,5
%

Vooral de zware industrie heeft sterk gereserveerd en
nog meer de vliegtuigenindustrie, zooals uit nevenstaande
tabel blijkt:

pgenomen in ,,Nachrichten t lir Auszenhandel” van 28 Sept. 1943.

Dividendbetalin gen in % van de nettowinst na aftrek van
belastingen.

1913
1
19401 .t941
1
1942

totaal

……………………94,6

84,5

64,8

57,9
waarvan:
mijnbouw

………………..

.

.25,9

260,9

116,3

109,9
verwerkende industrie

……….71,4

59,4

46,1

39,7
waarvan:

.


levensmidd., dranken en tabak

74,4

77,7

66,5

59,0

textiel en leder ……………65,1

63,9

34,5

33,9
papier

…………. . ……
.
77,2

60,8

50,5

47,4
chemicaliën

……………..68,3

64,1

62,0

55,3
olieraffinaderijen
…………

.

.47,3

85,0

55,5

56,0

metaal en -producten
……….
65,9

49,4

38,3

35,3
waarvan:

ijzer en staal
………………
68,2

47,0

34,6

33,5

gekleurde metalen …………53,1

42,0

33,7

33,5
machines (uitg. electr.)

66,5

47,2

46,3

41,5
electr. machines

………….. 71,5

62,9

35,6

30,8
transportmicld. (vliegtuigen) .

59,6

43,2

24,9

15,2
automobielen

……………..67,0

53,3

51,4

36,2
diversen

………………..76,2

65,6

43,0

35,2
handel

……………………77,4

63,4

62,7

61,7
waarvan:
kleinhandel

………………84,3

71,5

38,5

37,9
groothandel

………………67,9

52,7

95,5

94,8
verkeersmiddelen

………….633,3

208,9

102,0

81,5
waarvan:
spoorwegen

165,7 100,5
andere

………………..
.146,2

99,3

74,2

67,4
electriciteit

……………….94,4

95,9

48,5

43,3
licht en gas ………………

117

100,0

80,5

83,8
diversen

…………………224,6

313,6

53,0

19,2

Deze tabel toont duidelijk aan, dat men zoo wijs is
geweest, zich niet te vergrijpen aan het uitkeeren van
hooge dividenden, zoodat de zeiffinanciering sterk is toe-
genomen. Met het oog op de hooge kosten, verbonden
aan de omschakeling op de oorlogseconomie en straks
‘weer op de vredeseconomie, heeft blijkbaar ook Walistreet
deze politiek weten te waardeeren. Met stijgende,koersen,
doch ook met stijgende omzetten, heeft het de eerste
jaarverslagen over 1942 dan ook begroet.

Totale omzet in

gemidd. dagomz.
millioenen

(excl. Zat.)
aandeelen

aantal aandeelen

Aug 1942

7,39

320.000
Sept…

……
.
9,25

410.000
Oct………

15,87

670.000
Nov…

……
..13,44

670.000
Dec……….19,29

820.000
Jan 1943

18,04 .

800.000
Febr…

……
., 24,40

1.200.000

Weliswaar behoorde deze omzetstijging weldra tot het
verleden, doch de koersstijging hield tot Juli aan. Thans.
bedraagt de omzet weer slechts 3 Is 400.000 shares per dag

34

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Januari 1944
1

bij eerder dalende lçoersen. Ok de speculatie begon zich
in het voorjaar weer eenigszins te roeren. De makelaars-
leeningen stegen ni. in Februari met $ 25 millioen, in
Maart rnet $ 31 millioen en in April met $ 183 millioen,
waarna echter nog slechts een bedrag van $ 570 millioen
was bereikt.
De beurswaarde der genoteerde fondsen steeg in de
eerste vier maanden met $ 8,82 ‘miljard tot $ 46,19 mii-hard. De stijging in de laatste acht maanden was slechts
betrekkelijk gering. Op 31 December 1943 bedroeg de
beurswaarde van alle genoteerdeaandeelennl. $47,6 milhiard,
tegen $ 38,8 milhiard eind 1942.
Toen volgens de berichten uit het bedrijfsleven, het
eerste kwartaal het gunstigste van den geheelen oorlog
bleek te zijn, kon deze tendenz zich gemakkelijk voort-
zetten. Bij ,,General Motors” en ,,U.S. Steel” bleek de
nettowinst bijv. met resp. 30 en 25 % gestegen te zijn. Het sterkst was de verbetering bij de sporen. De winst
der ,,New-York Central” was vier keer zoo hoog als in het
eerste kwartaal van 1942. Met $ 16 millioen bereikte zij
het hoogste cijfer sedert 15 jaar. De ,,Great Northern”
bracht het van een verlies van $ 92.000 tot een winst van
$ 2 millioen! Geen enkele spoorwegmaatschappij sloot
met verlies, hetgeen nog nooit in de Ver. Staten was

voorgekomen.
De openbare nutsbedrijven maakten echter melding
van een ongunstige ontwikkeling, omdat het niet mogelijk
bleek de sterk gestegen lasten door verhooging der tarieven

te compenseeren.
Maar het probleem, dat zich in dezen bedrijfstak per-
manent zichtbaar voordoet, bedreigt potentieel ht ge-
heele bedrijfsleven, nl. het steeds scherper worlende
conflict tusschen prijsbeheersching en ,,zweven de koop-
kracht”. Zoo nu en dan wordt Walistreet zich er dan ook weer van bewust, dat dit conflict geleidelijk verder in de
richting der ,,geleide economié” dringt. Roosevelt en
de lagere leiders houden telkens ernstiger wordende ver-
toogen over loonstop, salarisstop,prijsstop, de noodzaak
van nog hoogere belastingen, enz. Nog slechts 30 % der
uitgaven immers wordt door belastingen gedekt, zoodat
de grens voor de toegestane staatsschuld weer werd ver-
hoogd ni. van $ 125 milliard tot $ 210 milliard. Anderzijds worden – iets waar Wallstreet steeds zeer
gevoelig voor was – de eischen om loonsverhooging steeds
sterker en veelvuldiger, hetwelk zelfs tot stakingen en
nationalisaties leidde. Typeerend zijn in dit verband enkele
cijfers. Het nationale inkomen steeg ni. van $ 94 milliard
in 1941 tot $ 117 milliard in 1942, waarvan het arbeids-
inkomen resp. $ 65 milliard en $ 83 milliard bedroeg!
In den zomer begon men zich blijkbaar weer te reali-
seeren, dat deze sociale en fiscale druk – niettegenstaande
de $ 67,5 milliard
2)
oorlogsorders, die zijn uitgedeeld – zijn invloed zal doen gelden op de rentabiliteit van het
bedrijfsleven. Zoo bleek bijv. een oorlogsindustrie als de
,,U.S. Steel” over het eerste half jaar nauwelijks het
gebruikelijke kwartaaisdividerid van $ 2 te hebben ver-

Î(etto-rvnst per aandeel eerste hal/jaar.

1939
$
4942
$
1943

,,Anaconcla”
………..
0,83
2,10
2,06
,,Kennecott”
0,93 2,03 2,06
,,Intern. Nickel”
1,15
1,03
1,04
,,Stand. OiI N.J.”
1,63

..

1,58
1,76
,,Cont.

Oil”

………..
0,54
4,26
1,47
0,46
6,40
40,20
,,Norfolk & Western”
5,85
6,24
7,22
,, General Electric”

.
0,57
0,72
0,73

,,Illinois”

………….

,,Dup. de Nemours”
3,21
1,99
2
1
32
,,General Foods”
1,44
1,01


1,06 5,82 4,37
6,21
,,Chrysler
..
……… ….
..United Aircraft”
0,17
1

0,61
0,80

‘) Hiervan waren geplaatst hij ,,General Motors” $ 7,25 mil-
hard, ,,Curtiss Wright” $ 4,61 milliard en ,,Bethleheni Steel” $ 2,95
milliard.

diend, met $ 2,12 (v. j. $ 2,44) per aandeel, ,,General
Motors” daarentegen zag de winst over het eerste half-
jaar stijgen tot $ 69,39 (v. j. $ 47,84) millioen. Over het
algemeen konden de winstcijfers zich dan ook nog goed

handhaven, zooals uit vorenstaande tabel blijkt.
‘Zij konden echter niet verhinderen, dat – naast toe-
nemende staatsbemoeiing, de fantastisch stijgende staats-
schuld en teleurstelling over de buitenlandsche politiek –
vrees voor de toekomstige resp. na-oorlogsche rentabiliteit
de overhand kreeg. In den nazomer begon 2ich dan ook
een koersreactie af te teekenen, vooral in de ,,lichte”
speculatieve aandeelen, die met kleine onderbrekingen
het grootste deel van het jaar aanhield. Pas tegen het
einde van het jaar trad een licht herstel in. In September
wist de prijsbeheersching er een prijsverlaging voor kunst-
zijde n celwol door te krijgen, waardoor de prijsverhoo-
gingen voor belangrijke bedrijfstakken als koper en olie voor de beurs bijna onopgemerkt bleven.
Principieel moeilijker werd de situatie van het inflatie-
probleem, toen het Huis van Afgevaardigden eind No-‘
vember het subsidiestelsel voor de prijzen van landbouw-
artikelen weigerde. Het middel tot prijsbeheersching,
dat Roosevelt hierin zag, zou daardoor ongedaan worden gemaakt. De landbouwers zullen hoogere prijzen eischen
en de arbeiders hoogere bonen, daar de actie Lewis, om de
bonen aan de hoogere kosten van levensonderhoud aan
te passen, steeds sterker wordt. Denzelfin dag verwierp
het Hüis nieuwe belastingvoorstellen van de Regeering tot
een bedrag van $ 10,5 milliard. Slechts $ 2 milliard werd
toegestaan. Volgens recente persberichten heeft President Roosevelt bij zijn jaarlijksche boodschap aan het Congres
in het begin van dit jaar een programma ontvouwd, dat
in groote lijnen aan de beginselen der vorige economische
politiek schijnt vast te houden.

2-1-’42
2-1-’43
1-7-’43
31-12-’43

Allied Chemical .
145
144
158.
147
Amer. Can

. . .
62*
71
88 83
Amer. Smelt

. . .
41
’18
37*
41
36*
Amer. Tel
130
428*
154*
156
1
1,
Amer. Tobacoo
47
43
1
1,
60*
57*
Amer. Waterw. .
3
3*
7
110

6’10
Anac. copper
….
28’1, 24*
28
24’1,
46
56*
53*
Balt. & Ohio

.
3’14
3*
8’18
5
1
1.
BetS. Steel

. . .
66’/,
561 641
56*
Canadian Pac
4 6
9′
18
8*
Ches. & Ohio

.
35
34+.
45
44
7
1,
68
1
1,
83+
81
1
1,
Dup. dc Nem
144
135* 1561 139*
Gen. Electric . . .
27* 30*
39
36*
Gen. Foods

….
39
35
41
41
Gen. Motors

.
31*
44*
55*
52*
Goodyear
11
26
1
1,
39’1,
38*

Atcbis Top……291

Int. Nickel
27’18 29
32*
26*
Intern. Tel
1′
1
,
6*
14*
121
Kennecott 36′!,
28’f,
31
5
1,
30*

Chrysler

………45’/,

N.Y. Central

.
9’/,
10’1,
17*
Norf. & West

.
186 162 182
184*
North Am. Co .
10*
10*
15
5
1,
16
,
18
North. Pac
5+
7*
15
5
1.
14*
Pennsyl. Railr.

.
21’1
8

23*
29*
26
Proctor Gamble .
53*
48
1
1,
54*
56*
Radio Corp
2*
5
1
1,
11’18
9’18
Rep. Steel
18*
14*
9
15*
Reynolds Tob.

.
26
25’1,
30
1
1,
27*
Sears Roebuck

.
56
1
1,
61
1
1,
82’1,
.,

89
Shell Union

….
13*
18*
27
1
1,
25*
Soc. Vacuum . . ,
718
1
0
1
18
13
8
1,
12*
South Pac …….
12*
15’18 27
24’1,
South Rail
17*
16
1
1,
26+
20′!,
1
)
Stand. Brands

.
4’1
0

4’/,
7
1
18

29
5
1,
Stand. Oil 3
40*

.

46’/,


57’/,
54*
68′!,
80 98
3
1,
92*
Union Pac……
United Air

.
35
1
1,
25*
37’18
27
United Fruit . . .
71*
67*
74
75*
U.S. Rubber

, . .
15*
25
1
1,
43
3
1,
43
1
14
U.S.

Steel

. . .
55*
47*
56+
51
Vest. Union .
25 27
36
1
18
42*
Woolworth

. . .
261
30
5
!,
40
1
!,
35
3
/,

1) Nieuwe aandeelen op basis van één nieuw, tegen inruihing
van vier oude. /

Onder deze omstandigheden grijpt de Regeering nog
steeds naar het lapmiddel van de ,,uitholling” van den
rentestand. Van de in den zomer uitgegeven heening van

19 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

35

$ 9 milliard werd ni. $ 5 milliard uitgegeven met een
looptijd van 26 jaar, tegen een rente van 2 %, terwijl
$ 4 milliard werd uitgegeven, al naar gelang den looptijd
van 2, resp. 1 jaar, een rente van 1, resp. %. Een
groot deel hiervan namen de banken op.

Parijs.

Tot in het begin van dit jaar scheen het alsof er aan de
ongelimiteerde koersstijging op de aandeelenmarkt te
Parijs geen eind zou komen. Het algemeen indexcijfer
voor 300 leidende aandeelen – 1938 op 100 aangenomen – was op 22 Januari ’43 gestegen tot 651. Dit is verreweg
de grootste stijging, die op eenige beurs van de wereld
werd geregistreerd. Daarop volgt Roemenië.
De talrijke maatregelen konden den Franschman,
met zijn ervaring uit de vorige infiatieperiode, er niet
van weerhouden zijn geld in aandeelen te steken. Van
22 Januari af zette echter een flinke reactie in, – welke
tot 6 Augustus jl. 25,4 % bedroeg.
De voornaamste oorzaken hiervoor waren:
de aankondiging eener groote gedwongen staats-
leening, waarvoor vele middelen Vrij moesten worden
gemaakt;
de invoeriilg Van krassere koersbeperkende maat-
regelen in Duitschland, Italië en Nederland, waarvan
men vreesde, dat zij door Vichy zouden worden gevolgd;
de in Januari afgekondigde maatregel tot registratie
van alle aandeelen. Om het sterk v.erbreide euvel van den
zwarten handel met zijn infiationistische tendenz tegen
te gaan, werd de geheele aandeelenhandel daardoor ,,op
naam” gebracht. Aan- en verkoop mogen slechts via een
bank e.d. geschieden. Deze moet de transactie aan de
belastingautoriteiten opgeven. Betalingen uit hoofde
van transacties in onroerend goed mogen slechts via
een bank of door middel van chèque geschieden.
Koersfluctuaties mogen per dag niet grooter zijn dan
3 %. Zooals uit onderstaande tabel blijkt, is de daling in
sommige rubrieken sterk geweest.
Het algemeene indexcijfer van de officieele Fransche
statistiek was ni. als volgt:

Basis 1938
=
100
aantal

hoogste

laagste

noteering
aandeelen

22-1 -’43

6-8-’43

p. 17-9-’43

Alg. index

….
300
651
486 542
20
516
394
426
Verzekeringen

.
15
502
382
424
Steenkolenmijnea
(Midd. Fr.)

.
8
1.452
897
995
Steenkolenmijnen
(N.-Frankrijk).
11
936
599
681
Andere mijnen

.
8
865 605
671
Petrol. aand
7
374
275
306
EJ’zer en staal

.
12
507 393 444
Stechan. md
23
776
618
670
Automobielen
10
676
576
622

Banken

…………

Werven
6
1.132
737
789
Bouwondern
12
1.540
1.326 1.549
Chem. aand
17
696
478
538
14
1.353
1.150
1.320
Sporen, trams

.
13
313 259
265
Scheepvaart

. . .
9
1.674 1.170
f.452
12
523 363
423
Electriciteit
22
668 453
515
Voedingsmidd.-
industrie
14
723
589
663

Textielind
……….

Warenhuizen
8
717 536
584
Diversen
23
569 515
553

Gas

……………

Kolon. maatschap
22 765
573
641
Fransche Mij en i.h.
buitenland

.
. .
14
734
537
623
Buitenl.

waarden
a. d.

Beurs

van
Lyon
20
319
268
308

• Het hoogste punt van 1943 is dus nog nergens weer

bereikt, al zijn schepen er dicht bij.

Sedert midden September is het algemeen indexcijfer
weinig veranderd. Bij het ontbreken van ander materiaal
– bij de samenstelling van dit artikel hebben wij dienaan-
gaande het meest met Parijs te kampen gehad – geven
wij hier de ,,Agefi-index” weer:

19 Maart 1941 = 100
21 ranuari 1943 256

3 Dec. 1943 201
3 Aug.

175

10 Dec.

200
20 Sept.

209

30 Dec
,,

201,69

In tegenstelling met cle binnenlandsche aandeelen
bleven Suez-aandeelen echter hardnekkig stijgen, omdat
men zich van vroeger herinnerde, dat het Suez-aandeel-
houders beter ging, naarmate het den franc, slechter ging.
De Suez-kanaalrechten worden immers op goudbasis
geheven. Tijdelijk werd de hausse gestoord door geruchten
omtrent internationaliseering van het Suezkanaal en
Engelsche concessies aan de Sovjets.

Leidende binnenlandsche aandeelen legden sedert
September eerder een dalende tendenz aan den dag.

21-1
2
43
1

3-8-’43

1

20-9-’43
1

10-12-’43

,, Banque de France”
31.000
22.510
28.000
26.900
1.930 2.380
2.125
,,Crédit Lyonnais”

.
10.100 3.200
3.750
3.175
33.000
37.950
45.200
55.800

,,Banque de Paris
..
…..3.400

,,Kuhlmann”
3.440
2.102
2.670 2.310
,,Suez”

………….

7.700
4.550
5.380
4.715
,,Péchiney”

………
,,Citro,ën”

………..
2.770
2.415 2.590
2.090

Overigens schijnt het politieke en militaire opdringen
der Sovjets te hebben bijgedragen tot groote terughou-
dendheid der beurs. Ook het publiek legt een groote ge-
reserveerdheid aan den dag. De omzetten zijn dan ook
sterk gedaald, zooals uit onderstaande omzetcijfers in
enkele der meest verhandelde waarden blijkt:


21-6
2
43
vraag
laanbod

20-9-’43
vraag
1
aanbod
1

10-12-’43
vraag
1
aanbod

,,Crédit Lyon-
2.505
745
371 871
275 275
,,Banquede
Paris”


632
632
186
186

nais”

…….

,,Rhône Poulene
3.854
1.254
587
587
305 305
,,L
..

6.000
577
699 699
_253
253
enz
…….
,,Penarroya”
2.030
830
606
606
227
227

De beide Fransche oorlogsleeningen van 1942 hebben
evenens,-zij het in mindere mate, in de dalende tendenz
gedeeld.

.1’arjs.

J’an.’ ’42
Jan. ’43
Juli ’43
Dec. ’43

4

% Frankrijk
1932

A
……..
101,90 104,75
105,93
3
%
idem 1942

.99
95,45 93,50
3

% idem 1942

100
98,75,
98,45
4 % idem 1939

..-t–

333
283
353
,,Banque de Paris”

1.780
2.980 2.025
2.190
,,Credit Foncier”
5.380 6.200 6.450 6.500
,,Est
970
1.t60
930 965
,,Nord
1.735 2.625
2.075 2.020
,,Lyon”
1.702
1.914
1.480
1.155
,,Longw’y”

1.450
1.050
1.200
,,Kuhlmann”

3.200
2.200
2.480
,,Peugeot”
1.275 2.130
1.682
1.700
,,Soc. Général”

.
1.519
3.130
2.898
3.048
,,Péchmney” 4.840
6.825
4.540
4.815

B. H. A. MEIJERINK.

BESTAANSMINIMUM EN LOONBIJSLAGEN

IN ZWITSERLAND

Een onlangs in Zwitserland verschenen rapport ver-
dient om het algemeen belang der vraagstelling nadere
aandacht
1).
Het betreft hier een rapport van de officieele
adviescommissie voo’ de bonen, dat in October van
1943 is uitgekomen.
De opdracht aan de commissie, zooals deze in een
voorbericht wordt uiteengezet, luidde: richtlijnen aan
te geven voor de aanpassing der bonen aan de door de

1)
,,Beitrag zur Frage des existenzminimalen Bedarfes”, ,,Mit-teilung der Lohnbegutachtungskommission des Eidgenôssischen
Volkswirtschaftsdepartements”, Bern 1943.


36

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Januari 1944

oorlogsomstandigheden veroorzaakte verhooging van de
kosten van levensonderhoud.
Daarbij kwam, als vanzelf, de vraag op: hoever kunnen
de reëele loônen omlaag, zonder onder dié grens terecht
te komen, welke men gemeenlijk met ,,bestaansminimum”
betitelt? Zoo kwam men, doordenkend, meteen voor het
vraagstuk te staan, wat het bestaansminimum eigenlijk
inhield. Waarmee men belandde bij het probleem ,,wo
leicht das Schlagwort regiert”
2).
Opzet van de commissie
was, te trachten door het bewerken en bereikbaar maken
van materiaal betreffende de inkomensbesteding van de
lagere inkomensklassen, zooals dat werd verkregen uit
de budgetonderzoekingen, welke in 1936/’37 in Zwit-
serland waren verzameld, tot een vasteren grondslag
voor haar adviezen te komen.
Tevens houdt de commissie zich echter bezig met een
meer algemeene begripsbepaling, welke wij hier in het
kort willen weergeven. Voorop wordt gesteld, dat het
niet de taak der loonaanpassing kan zijn de bonen gelijken
tred te doen houden met een index van de kosten van
levensonderhoud, gebaseerd op onveranderd verbruik.
Met de nuchterheid, welke door het geheele rapport
als grondtoon klinkt, maar die vooral op deze plaats
sterk opvalt, merkt de commissie op, dat van een on-
veranderd verbruik geen sprake kan zijn voor de burgerij
van een land, dat, hoewel vrij gebleven van het directe
oorlogsgebeuren, toch door zijn ligging de gevolgen van
den oorlog voor de verzorgingspositie aan den lijve ge-
voelt. Wil men echter ondraaglijke sociale spanningen
vermijden, dan is het zaak te voorkomen, dat de oorlogs-
omstandigheden verder doorwerken dan strikt nood-
zakelijk is. Dat houdt in, dat de vermindering in levenspeil,
welke een gevolg is van de slechtere goederenvoorziening,
niet nog mag worden verscherpt door een achteruitgang
aan de geldzijde van de inkomens. Deze achteruitgang
aan de geldzijde kan zich op twee manieren voltrekken,
ni. door een aantasting van de koopkracht van het geld
– een stijging van het algemeen prijspeil – en door een
daling van de inkomenssommen. Tot zoover hebben wij
een algemeene redeneering gevolgd. Het gaat er thans
eerst om,te bepalen, hoe in Zwitserland voor elk der drie
genoemde factoren – goederenvoorziening, inkomenspeil,
koopkracht – de situatie is gelegen.

Goederen’oorziening, inkomenspeil, koop kracht.

Over de goederenvoorziening werd in het •voorgaande
reeds terloops een opmerking .gedaakt. Op dit punt
heeft ook Zwitserland veel ingeboet, in vergelijking tot
den toestand véôr den oorlog. Ondanks veelvuldige
bemoeiingen tot instandhouding van den invoer is er
voor de verwerkende industrieën langzamerhand een
gebrek aan grondstoffen en drijfkracht ontstaan; be-
langrijke consumptiegoederen zijn gerantsoeneerd. In
elk geval levert de goederehzijde ook in Zwitserland het
beeld van een schaarschte-economie. Stellen wij daar-
tegenover, als eerste factor aan de inkomenszijde, de
ontwikkeling der werkgelegenheid, dan blijkt deze tot
in 1943 gunstig te zijn geweest. Het aantal bij de arbeids-
bemiddeling ingeschreven geheel werkloozen, dat in
1939 gem. 6,5% van het aantal werkenden bedroeg,
daalde tot 0,8% aan het einde van September 1943.
De index der werkgelegenheid in de industrie steeg van
1940 tot het einde van 1942 van 100 op 107; in 1943
is echter door grondstofmoeilijkheden een inzinking
gekomen, welke tengevolge heeft gehad, dat deze index
voor het derde kwartaal van
1943
4,5% lager lag dan
in het voorafgaande kwartaal en zelfs 7,8% beneden
den stand in het derde kwartaal van 1942
3
). Over het
algemeen genomen is er dus sedert het uitbreken van

‘) ,,Beitrag”, enz .,,,Vorwort”.
5)
,,Die Wirtschaftslage”, Heft
11. 1943.
Voor een uitvoeriger
beschouwing over de recente economische ontwikkeling in Zwit-serland, zie men de aanteekening: ,,De econômische toestand van
Zwitserland in
1943″,
op blz.
38 van dit nummer.

den oorlog een ruime werkgelegenheid geweest in Zwit-
serland. Hierbij moet echter rekening worden gehouden
met de vrij omvangrijke verplaatsingen van werkkrachten
i.v.m. militairen dienst, overheidsopdrachten en om:
schakeling van industrieën en de daaruit voortvloeiende
inkomensverminderingen, althans in den beginne. Daar-
tegenover staat de ontwikkeling van het prijspeil, waarbij
in dit geval de index van de kosten van levensonderhoud
het meest de aandachtverdient; deze zijn van Augustus
1939 tot het einde van October 1942 met 43% gestegen;
daarna is de stijging in tempo verminderd, zoodat een jaar later, einde October 1943, de kosten van levensonderhoud
ongeveer de helft hooger lagen dan bij het uitbreken van
den oorlog. 1-let is begrijpelijk, dat vooral het sneller
duurder worden van het levensonderhoud eischen tot
loonsverhooging uitlokte. Zoo vroegen de vakvereenigin-
gen, dat de stijging van de kosten van levensonderhoud
ten minste voor de helft door loonsverhoogingen zou
worden gecompenseerd. De regeeringspolitiek in Zwit-serland is echter van den beginne af gericht geweest op
het zooveel mogelijk bestrijden van inflationaltische ten-
denzen. Daar deze pogingen, gezien de snelle stijging
der kosten van levensonderhoud, reeds op groote moeilijk-
heden stuitten, was het uit het oogpunt van deze politiek
begrijpelijk, dat de Regeering de gevolgen van een alge-
meene loonsverhooging als gangmaakster van een nieuwe
reeks prijsverhoogingen vreesde. Teneinde uit deze im-passe, te geraken werd 8 October 1941 de ,,Lohnbegut-
achtungskommission”, verder commissie te noemen,
ingesteld. Nadat zij eerst voorloopige richtlijnen had
aangegeven, heeft de commissie twee jaar na haar in-
stelling een principieel rapport doen verschijnen, hetgeen

ons oi ons uitgangspunt terugbrengt.

Het bestaansminimum.

In de eerste plaats is het begrip ,,bestaansminimum”,
dat in de discussie dikwijls naar voren wordt gebracht,
nader bezien. Het blijkt daarbij, dat van ,,het” bestaans-
minimum niet kan worden gesproken, zelfs als men dit
opvat in physiologischen zin. Immers, de vereischte
minimum voeding verschilt naar geslacht, leeftijd en
vooral naar werkkring. Daarbij komt, dat, om in het
leven te blijven, ook aan zekere eischen van dekking en
woongelegenheid moet zijn voldaan. Hiermede is reeds,
de overgang overschrëden van een absoluut naar een
relatief, van een physiologisch naar-een sociaal minimum.
En hier zou men o.i. de vraag z6ô kunnen stellen: welk
levenspeil zal een maatschappij als laagste voor een groep
van haar leden kunnén toelaten? De beantwoording
hiervan is van het economisch peil en de heerschende
opvattingen afhankelijk. Terecht komt de commissie
dan ook tot de conclusie, dat een theoretisch bestaans-
minimum niet is te construeeren en besluit zij het pro-bleem op andere wijze aan te vatten. Daartoe heeft zij
een zeer geslaagde oplossing gevonden, door zich te ba-
seeren op de gegevens, die de budgetstatistiek uit voor-
oorlogsche jaren opleverden.
Een globale groepeering der gegevens bewees, dat
er twee groepen waren, die, wat betréft de speling in hun
inkomensbesteding, scherp tegen de andere groepen af-
staken, nl. die met jaarlijksche inkomens (véér den oorlog)
beneden de 3.000 Zw. frs. en de kinderrijke gezinnen. Bij -deze twee groepen eischten voeding, kleeding en
woning 78% van het inkomen, tegen 60% bij kleine ge-
zinnen en hoogere inkomensgroepen. Het is te verwachten,
dat een prijsstijging deze groepen het eerst in het nauy
zal brengen
4).

4)
De commissie spreekt hier van ,,Bedrngniszône”. Aanslui-
tend op den term, die Mevrouw
H.
Verwey

onker over iden-
tieke gevallen gebruikt in de sympathieke micro-economische
studie ,,Lage Inkomens”, zou men kunnen spreken van ,,armoede-
grens”. Praegnanter ware voor het Nederlandsche taaleigen wellicht ,,nooddruftgrens”.

-1

19
Januari
1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

37

Rantsoenen en t’ooroorlogsch t’erbruik.

Dit gaf aanleiding het statistisch materiaal speciaal’
voor deze beide groepen – laagste inkomens en kinderrijke
gezinnen nader uit te werken en wel in twee richtingen,
ni. a. het werkelijk verbruik vôôr den oorlog en b. de
bij de rantsoeneering toegestane hoeveelheden.
Wat betreft de absolute cijfers bevestigen de conclusies
algemeen bekende feiten ): het aandeel der voedings-
kosten in deze budgets is zeergroot
(41—43%
tegen
28% gemiddeld), terwijl de relatief goedkoope en voed-
zame artikelen als brood, melk en, bij de kinerrijke
gezinnen, aardappelen de hoofdschotèl vormen. De voor
verschillende artikelen bestede prijzen nemen af – Vrij-willige rantsoeneering naar de qualiteit -, terwijl de uit-
gaven voor kleeding bij groote gezinnen, met uitzondering
van die voor schoeisel, zelfs absoluut afnemen.
Merkwaardig is vooral de verhouding tusschen de rant-
soeneering, die physiologisch en niet naar het inkomen
is ingesteld, en het feitelijk verbruik vÔÔr den oorlog.
Daarbij blijkt, .dat de verbruiksbeperking door de rant-
soeneèring bij voedingsmiddelen scherper is, naarmate het gezin kleiner is. Bij zeer groote gezinnen komt een
index der rantsoenen zelfs boven het vooroorlogsche
verbruik uit. –

Rantsoenen in het tweede kwartaal 1943, naar gezinsgrootte
(inpct.. h. Qerbruik 9olgenshuishoudrekeningenl936/’37
1).

echt

ar
pa
ink

tot
Z
.
gem. alle
4.000

w. frS.
inkomens

.
63
85
.

01

80
87

zonder

k……………………66
met

1

k
……………………

3k
…………………
94
2k…………………..93

4-5

k
…………………
108
..
104
6-7

k.

……….. . ……

.

111

1) Bron: ,,Boitrag”, enz., blz. 24 en 25.

Eén dergelijke algemeene index, welke slechts de mo-
gelijke

hoeveelheden

vergelijkt,

is

echter
bedriegelijk. Een andere specificatie, zooals in onderstaande
tabel, waarin

‘) Bron: ,,Beitrag”, enz., blz. 23.

verbruik en rantsoeneering van een aantal belangrijke
artikelen afzonderlijk zijn vermeld, geeft een beter inzicht.
Dan blijkt, dat inderdaad voor een aantal voedings-
middelen de rantsoenen bij toenemende gezinsgrootte sneller stijgen dan het vroegere verbruik. Maar tevens blijkt, dat voor brood, een zeer belangrijke post uit de
voedingsbudgets der beide besproken groepen (nl. 10 %
der voedingsuitgaven hij gezinnen met
4
tot 5 kinderen),
de rantsoenstijging achterblijft bij de relatieve toeneming
van het verbruik; dit jeldt ook voor peulvruchten. Dit
belicht op onverwachte wijze de vraag, waarover de Zwit-
sersche Regeering in den ioop van dit jaar een enquête
heeft gehouden: zijn de inkomsten overal voldoende
om de toegewezen rantsoenen volledig te besteden?

‘) Het Is zeer belangwekkend dit gedetailleerde materiaal te
gebruiken voor een vergelijking met overeenkomstige gegevens
voor andere landen. Men vgl. bijv. het artikel ,,Aanvuilende ge-
gevens over het verbruik van textielgoederen volgens de huishoud-
rekeningen van 598 gezinnen (1935/’36)”, in het Maandschritt van
het C.B.S. 1943, afl. 718.

Beziet men de bovengenoemde cijfers,. dan is het zeer
wel mogelijk, dat bovenbedoelde groepen in moeilijkheden
zijn en wel door de verandering in het verbruik, welke
van de rantsoeneering het gevolg moest zijn. Van de
relatief goedkoope voedingsmiddelen moest men, om de
daarvan niet voldoende rantsoenen aan te vullen, over-
gaan op duurdere levensmiddelen, die vroeger, tengevolge
van de ,,vrijwillige” rantsoeneering naar qualiteit, niet
werden gekocht. Zoodoende is het o.i. verklaarbaar, dat,
ondanks de hoeveelheidsbeperking, eil, nog afgezien van
de prijsstijging, de onvermijdelijke kosten van levens-
onderhoud van deze gezinnen zijn gestegen. De Regeering
heeft getracht aan de bezwaren tegen de algemeene
loonpolitiek tegemoet te komen door het laaghouden
van den broodprijs door middel van subsidies. Het is
waarschijnlijk, dat dit middel niet afdoende kan zijn.
Immers, deze inkomensgroepen, die reeds vÔÔr den oorlog
de nooddruftgrens bnaderden, zijn niet in de gelegenheid
een uitweg te zoeken door het achterwege laten van den
aankoop van-luxe goederen. Integendeel, zij ondervinden
de financieele gevolgen van den noodzaak bij het inwis-selen der rantsoenbonnen ten deele consumptiegoederen
van betere qualiteit te moeten aanschaffen, die zij vroeger
niet of in geringere quantiteiten verbruikten. Hierdoor
is de speling bij deze inkomensgroepen waarschijnlijk
geheel opgeheven, zoodat het sociale bestaansminimum
wordt aangetast
6).

De loonbijslagen.

Zonder zich in de hiervoor gestelde problematiek te
verdiepen, trekt de commissie uit haar gegevens de vol-
gende conclusies:
1. Voor het vaststellen vah de richtlijnen voor de
inkomens beneden
3.000
Zw. frs. wordt niet langer rekening
gehouden met het vooroorlogsch verbruik, gelijkelijk
verminderd met den algemeenen – achteruitgang in ver-
zorgingstoestand, doch met de huidige geldkosten van het
verbruik z66, dat althans de rantsoenen levensmiddelen
tè”n volle kunnen worden gekocht.
2:
Met betrekking tot kleeding, verwarming en ver-
lichting zal bij de vaststelling der richtlijnen voor de
lagere inkomensgroepen het feitelijke ‘vooroorlogsche
verbruik ten grondslag worden gelegd, voorzoover de rant-
soeneering -althans de handhaving van dit, verbruik mo-
gelijk maakt. –
3.
De richtlijnen zijn ingesteld op een gezin met twee
kinderen; zij moeten voor kleinere gezinnen degressief
en voor grootere gezinnen progressief worden aangevuld.
Daarbij heeft het onderzoek aangetoond, dat – groote
gezinnen uit de lagere inkomensklassen bij gelegenheid
een volledige compensatie voor de stijging van de kosten
van het levensonderhoud moeten ontvangen.
– De commissie heeft haar practisch beleid onmiddellijk
aan haar conclusies aangepast, zooals is gebleken uit de
per eind Septembér
1943
gepubliceerde richtlijnen. Voor
de laagste inkomensgroep stelt de commissie thans een compensatie tot
91%
voor, in tegenstelling tot
69%
een jaar geleden, waarmee, naar verhouding tot de richt-
,lijnen voor andere inkomensgroepen, de compensatie
voor de laagste groep het sterkst is gestegen.

Richtlijnen voor dè aanpassing der bonen
naar inkomensgroenen in Zwitserland.

in % vroorl.

in % stijging kosten
vÔiroorl

inkomen

v. levensOnderhoud gezinsinkomen

Sept. Sept. Mei Sept.

Sept. Sept. Mei Sept.
(in Zw. Frs.)

’41 ’42 ’43 ’43

’41 ’42 ’43 ’43.
tot 3.000
……….
17 29 38 44

57 69 82 91
3.000-4.000

15 24 32 36

52 58 68 73
4.000-5.000

13 21 27 30

44 50 58 61
5.000-6.000

13 20 26 29

40 47 56 60

> 6.000
……..
12 18 24 27

43 42 52 55

‘) Wij laten hier nog buiten beschouwing de verhooging der
uitgaven, die het gevolg is van

de tendens, dat bij een door
,

schaarschte stijgend
prijspeil
de afstand tusschen de prijzenvan
verschillende kwaliteiten kleiner wordt of zelfs verdwijnt.

Vooroorlogsch Qerbruik (1936/’37) en rantsoenen (2e hw. 1943)
naar gezinsgrootte
1)

(verbruik,

resp.

rantsoenen

bij

kioclerlooze
echtparen
=

100)
echtpaar met
.
.
kinderen
artikel

0

1

2
3
4-5
6-7.
melk verbr .

……..

100

149

195
251
297 399
rantsoen
……..
100

169

238
308
398
526
boter, olie, vetten,verbr

100

111

136 157 186
193
rants

100

144

190
241
303
413
‘brood

verbr
………..
100

123

163 210
285
461
rantsoen

……
100

136

179 225 283
394
peulvruchten verbr
….
100

89

133 156 233
422
‘.

rants
…..
100

115

145
185
224
‘339

1

38

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Januari 1944

Tenslotte zij opgemerkt, dat de looncommissie slechts
is ingesteld om aanwijzingen te geven. Haar voorstellen
zijn niet bindend; het hangt van de beslissing der onder-
nemers
af,
in hoeverre zij deze voorstellen opvolgen.

H. W. L.

AANTEEKENINGEN

DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN ZWITSERLAND IN 1043.

Het December-nummer van het maandbericht van de
,,Schweizerische Kreditanstalt” bevat een uitvoerig jaar-
overzicht inzake den economischen toestand van Zwit-
serland in 1943. Wij ontleenen hieraan ,het volgende.

Algemeen.

Hoewel in het vierde oorlogsjaar de algemeene eco-
nomische toestand van Zwitserland duidelijk de ken-
merken van een minder gunstige ontwikkeling toont, is
de positie in het afgeloopen jaar toch nog betrekkelijk bevredigend te noemen. Bij den verminderden buiten-
landschen handel, een lichten teruggang in de industrieele
bedrijvigheid, de blijvend ongunstige situatie in het vreem-
delingenverkeer, de betrekkelijk gunstige activiteit in
het bouwbedrijf en een nog gunstige positie op de arbeids-
markt, moet men per saldo opmerken, dat de producti-viteit der Zwitsersche volkshuishouding in haar geheel
afneemt en dat uiterste spaarzaamheid met de nog beschik-
bare goederen en productieve krachten geboden is. Echter
wordt daarbij met eenige voldoening geconstateerd,
dat het gelukt is het prijs- en kostenpeil op ongeveer het
niveau van 1942 te houden, wat o.a. voor de concurrentie-
positie der Zwitsersche exportindustrie na den oorlog een
factor van de grootste beteekenis vormt.

Buitenlandsche handel.

De Zwitsersche buitenlandsche handel ondervond ook
dit jaar weer tallooze moeilijkheden. Moeilijkheden in het
betalingsverkeer vormden vooral een grooten hinderpaal.
Het duurde, ondanks vele pogingen daartoe, tot October,
voordat het in Januari afgeloopen betalingsverdrag met
Duitschian d, en daarmede het clearingverkeer ook met de
bezette landen in het Westen, hernieuwd kon worden
1).

Ook de aankoop van goederen uit de landen van het
Dollarblok ondervond aanzienlijke beperking, zoodat
de centrale bank het aannemen van zgn. exportdollars
moest beperken. Na September viel bovendien het nog Vrij
belangrijke goederenverkeer met Italië geheel uit en werd
Genua als aanvoerhaven voor den Zwitserschen over-
zeeschen handel uitgeschakeld; sedert kort is het echter
mogelijk dit verkeer voor een deel over Marsille té leiden.
Onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van
de waarde van den Zwitserschen in- en uitvoer.

In inillioenen Zw. francs.

Invoer
Uitvoer
Invoer-
overschot

1942
1943
1942
1943
1942
1943

le kwartaal
461
482
353 375
108 107
2e kwartaal
588 502
370
405
218
97
3e kwartaal
525 374
382
371
143
3
Oct./Nov.
302
236
287
255
15
—19
Jan./Nov.
1.877
1.594
1.393
1.406 484
188

Bij den invoer valt duidelijk de daling na het 2e kwartaal op. De uitvoer bleef ongeveer op hetzelfde peil als in 1942.
De sterke achteruitgang van het invoeroverschot is ook
voor een groot deel een zaak der prijsveranderingen van
in- en uitvoerproducten. De uitvoerprijzenindex steeg
van 161 in de eerste drie kwartalen van 1942 (1938 = 100)
tot 193 voor de overeenkomstig9 periode in het afgeloopen

1)
Deze overeenkomst is, volgens recente berichten, verlengd tot
31
Januari a.s.

jaar, voor den invoer steeg een dergelijke index slechts
van 216 op 225. Deze stijging der uitvoerprijzen is niet
zoozeer een gevolg van een algemeene prijs- en kosten-
stijging als wel van een verschuiving naar den uitvoer
van meer hoogwaardige goederen soorten.
Over de invoerhoeveelheid staan de volgende gegevens
ter beschikking.

In duizenden tonnen.

1941

1942

1943

Januari-November

4.374 3.962 3.638

Hieruit blijkt duidelijk de achteruitgang van den Zwit-
scherschen aanvoer uit het buitenland. In de eerste drie
kwartalen bedroeg ,de invoerhoeveelheid niet meer dan
dehelft van de hoeveelheid in het ljiatste jaar vôôr den
oorlog; voor het derde kwartaal was deze verhouding
nog slechts 215.
Industrie.

De vermin derde exportgelegen heid, maar vooral de
teruggang in de grondstofvoorziening, had een lichte
daling der industrieele bedrijvigheid tengevolge.

Industrieele bedrijvigheid
(150 =
goed, 100 = bevredigend,
50 =
slecht).

Eind van het

1939 1940 1941 1942 1943

le kwartaal

106 126 120 115 110
2e

118 116 122 116 110
3e

115 119 121 114 106
4e

126 123 120 115

De bezetting in de machine-, chemische- en horloge-
industrie was naar yerhouding bevredigend. In de textiel-
industrie was, als gevolg van gebrek aan grondstoffen,
de situatie in 1943 ongunstig. In het bouwbedrijf hield, ondanks verminderde woning-
ën industrieele nieuwbouw, de activiteit door overheids-
opdrachten aan.

Landbowv.

Voor de verzorging van de binnenlandsche voedsel-
positie was men ook in 1943 meer dan ooit aangewezen
op de eigen landbouw. De bebouwde oppervlakte voor
brood- en voedergranen werd weer uitgebreid en de op-
brengsten waren over het algemeen bevrèdigend. De
producentenprijzen voor tarwe werden iets hooger vast-
gesteld. Ook de aard appelverbouw werd uitgebreid en een
iets grootere oogst verkregen. De groenteteelt verliep
minder bevredigend, maar de fruito.ogst was dit jaar zeer
goed, terwijl ook de wijnbouw een bevredigende opbrengst
gaf.
De slachtveemarkt ontwikkelde zich na een daling
in het voorjaar overigens vrij gunstig. De varkensstapel
moest wegens voedergebrek verder worden ingekrompen.
De zuivelproductie liep in het algemeen in de tweede helft
van 1943 iets terug, waarbij bovendien door den vermin-
derden aanvoer van olie en spijsvetten, aan de boter-
productie hoogere eischen werden gesteld. Over het
geheel genomen, zijn de oogstresultaten van den land-
bouw in het kader der voedselvooriening niet
ongunstig geweest, al heeft men in doorsnee, in verband met de gestegen productiekosten, de producentenprijzen
moeten verhoogen.

Arbeidsmarkt.

Over de arbeidsmarkt geeft het staatje op de volgende
pagina eenige aanwijzingen.
Militaire dienst en groote vraag uit den landbouw, zijn
de voornaamste redenen voor deze gunstige ontwikkeling.
Men wijst er echter op, dat door overgang naar geheel
andere bedrijfstakken, de positie van de arbeidsmarkt
voor sommige beroepen thans buitengewoon gunstig is,

19 Januari 1944


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

39

In duzende
4
n.

Geheel werkloozen,

Nog beschikbare aan-
vragen van werk-
gevers

1942
1943
1942

1943

Eind Januari
23,5 15,9
1,7

2,4
Juni
4,5
3,3
4,5

6,2
Sept.
,4,7
3,6

.
4,2

5,0
Nov.
7,3
7,0
2,7

3,2

zoodat enkel al om deze redenen na den oorlog in sommige
takken van bedrijvigheid een veel ongunstiger situatie
zou ontstaan, indien deze werkkrachten naar hun oor-
spronkelijk beroep ‘of bedrijf zouden terugvloeien.

Hotelbedrijf en perooer.

Het hotelbedrijf boekte eenige grootere bedrijvigheid,
als gevolg van een toenemend binnenlandsch toeristen-
verkeer, doch als geheel blijft de situatie in dezen voor
Zwitserland zoo belangrijken bedrijfstak toch zeer zorg-
wekkend; als gevolg van het noodgedwongen wegblijven
der vreemdelingen, die thans nog 12,7 % (1942 14,8 %)
van het totaal uitmaakten.

De Bondsspoorwegen boekten, voornamelijk als gevolg
van de gestegen kosten, over de periode Jan—Nov., een
geringer overschot, ad Zw. frs. 159 millioen (1942
Zw. frs. 169 millioen). Het personenvervoer nam in het
algemeen nog toe, het goederenverkeer nam daarentegen
af. Ook de particuliere spoorwegen boekten een toeneming
der ontvangsten uit het personenvervoer met ongeveer 10 %, maar de algemeene financieele positie van deze
ondernemingen bleef over het geheel genomen zorgelijk.

Kleinhandel.

De tot dusver gedurende den oorlog gestegen waarde
der omzetten in den kleinhandel is in het afgeloopen jaar
in het algemeen tot staan gekomen en heeft in sommige
branches zelfs voor een daling plaats gemaakt. Het terug-
loopen van de omgezette goederenhoeveelheid en de
zeer geringe prijsstijging in 1943 hebben deze ontwikkeling
bewerkstelligd. Behalve schaarschte beïnvloedde ook
terughoudendheid van de zijde van het publiek voor
bepaalde goederen het terugloopen der omzetten. Eener-
zijds lieten sommige consumenten, i. v. m. een verwachting
van een spoedig beëindigen van den oorlog, aankoopen
van bepaalde goederen, waarvoor men na den oorlog een
betere kwaliteit of een gunstiger prijsontwikkeling ver-
wacht, na, terwijl anderzijds de koopkrachtvermindering
sommige kringen tot het besnoeien van hun uitgaven,
vooral voor niet strikt noodzakelijke behoeften, noopte
2).

Prijsontrvikkeling.

Zooals reeds opgemerkt, toonden de groothandels-
prijzen, alsook de kosten van levensonderhoud, in het
afgeloopen jaar een sterk vertraagde stijging. Men zie
hiervoor onderstaande tabel.

Groothandelsprijzen

Kosten van levens-
onderhoud

Eind

Juli 1914 = 100

Juni 1914 = 100

Aug. .1939
107 137
Dec. 1939
.

125
142 1940 164
160
1941
199
184 1942
215
200
,Juni 1943
218
203
Nov. 1943
220 205

Geld- en. kapitaalmarkt.

De geldmarkt beschikte het geheele jaar over ruime
middelen, hoewel belangrijke bedragen naar de kapitaal-

‘)
Men zie het artikel ,,Bestaansminimum en loonbijsiagen in Zwitserland” van H. W. Lambers in dit nummer.

markt afvloeiden. De bankbiljettenomloop steeg van
2,4 milliard Zw. frs. eind October 1942 tot 2,9 milliard
Zw. frs. eind October 1943. Sinds Augustus 1939 bedraagt
de totale stijging nog geen 0,9 milliard Zw. frs. of onge-
veer 42 %, waarmede Zwitserland ten opzichte van de
meeste andere landen een zeer gunstig figuur maakt.
Ook in dit land steeg het tegoed op het buitenland aan-
zienlijk, een ontwikkeling, die zoowel met zorg als met
veel critiek wordt gadegeslagen. Het officieel disconto
bleef onveranderd li %, het particulier disconto onder-
ging eveneens geen verandering en bedroeg 1:1 %.
De kapitaalmarkt stond ook hier grootendeels onder in-
vloed der staatsfinanciering. De obligatie-emissies beliepen
1.356 millioen Zw. frs. of wel 140 millioen Zw. frs. minder
dan het vorig jaar, maar door het geringer aantal con-
versies steeg het nieu* gevraagde kpitaal van 696 mii-
lioen Zw. frs. in 1942 tot 1.092 millioen in, 1943. Van de
totale obligatie-emissies kwam 1.187 millioen Zw. francs
voor rekening van publiekrechtelijke lichamen, waarvan
1.019 millioen Zw. frs. voor den Bond en 168 millioen
voor kantons en .emeenten. De rest waren emissies van
pandbriefcentrales (63 millioen), banken (47 millioen),
electriciteitsbedrijven (41 millioen) en diverse instellingen met 18 millioen Zw.” frs. In het, algemeen ondergingen de
emissievoorwaarden weinig verandering. De aandeelen-
emissies beliepen rond 28 millioen Zw. francs en be-droegen daarmede ongeveer het dubbele van 1942.

DE ECONOMISChE TOESTAND IN ZWEDEN GEDURENDE EET
LAATSTE KWARTAAL VAN 1943.

Ten vervolge ‘op voorgaande overzichten in de ,,Eco-
nomisch-Statistische Berichten” ‘) geven wij hier eenige
beschouwingen over den economischen ‘toestand van’
Zweden in het laatste kwartaal van 1943, welke in hoof d-
zaak zijn ontleend
aan
het Kwartaalbericht van de ,,Skan-dinaviska Banken”, dat in Januari 1944 werd uitgegeven.
Sedert het midden van 1942 wordt het economisch
leven van Zweden, globaal gesproken, gekenmerkt door een
betrekkelijk groote stabiliteit; zelfs voordat de officieele
prijsstop in November 1942 werd afgekondigd, was reeds
een zekere stabilisatie van het prijspeil waar te nemen.
Sinds eind Juni 1942 heeft de index der groothandels-
prijzen zich bewogen tusschen 192 en 197 (1935 = 100),
terwijl de index van de kosten van levensonderhoud
binnen de nauwe grenzen van 237 tot 240 bleef (Juli
1914 = 100).
De productie-index van de Federatie vafi Zweedsche
industrieën vertoonde, van Februari 1942 af, schomme-
lingen tusschen de 106 en 111 (1935 = 100). Berekend
op basis van de prijzen in vredestijd beliep de waarde
van den import ongeveer de helft der vôôroorlogsche
totalen, terwijl de omvang van den uitvoer geleidelijk
gedaald is tot ongeveer 1/3 van het vöôroorlogsche peil.
In den herfst van 1943 heeft vooral de uitvoer, van hout-
producten een scherpen teruggang te zien gegeven. Verder
heeft het stilzetten van liet geleide-verkeer een ernstigen
terugslag gehad op een aantal bedrijfstakken, zonder dat
dit echter den grondslag van de officieele plannen voor
de toewijzing van grondstoffen in de war heeft gestuurd.
Het volume van den binnenlandschen handel is in het
algemeen onverminderd gehandhaafd, zooals blijkt uit
het feit, dat de omzetten van handelspapier practisch op
dezelfde schaal hebben plaats gevonden als in 1942. Ten-
gevolge van omvangrijke regeeringsopdrachten voor
industrieele producten en het oproepen.van recruten voor
den militairen dienst, bestond er een nijpend gebrek aan
arbeidskrachten in den zomer; in den herfst zette echter
een door het seizoen beïnvloede daling in,’ welke werd
versterkt, doordat de productie voor rekening van de

1)
,,Economisch-Statistische Berichten” van 5 Augustus 1942
(blz. 351), 25 November 1942 (blz. 532) en 3 Februari 1943 (blz.
66).

40

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Sanuari 1944

Regeering over haar hoogtepunt heen was en dat een

aantal militairen dienstverlof was verleend.
Het ‘voortdurend toenemen der bankdeposito’s en de
toeneming der in de belasting aangeslagen inkomens
geven uiting aan de overvloedige geidhoeveelheid. Ten-
gevolge van de financieele politiek der Regeering hebben
de rentevoeten op de geld- en kapitaalmarkt sedert
langen tijd echter een opmerkelijke stabiliteit vertoond.
Dit beeld van een over het algemeen stabiel economisch
leven moet er echter niet toe leiden, dat men over het hoofd ziet, dat de ontwikkelingsgang in verschillende
bedrijfstakken sterk uiteenloopt.

Landbouw en industrie.

De oogst bleef in 1943 beneden het gemiddelde en op
sommige plaatsen leed hij ernstige schade door ongunstig
weer gedurende den oogsttijd. Aan den anderen kant staat
een aanzienlijke voorraad granen. ter beschikking, ten
deele uit den oogst van het vorige jaar, ten deele ten-
gevolge van invoer uit Zuid-Amerika. Men rekent er
dan ook op, dat de huidige brood- e.n meelrantsoenen
zullen kunnen worden gehandhaafd. Sedert 1942 vond
een uitbreiding van den veestapel t.o.v. alle soorten

plaats, welke ook wel nooig was na de afslachting in
1940 en 1941. Dit heeft een verbetering in de vleesch-voorziening sinds den voorzomer van 1943 tengevolge
gehad. In de industrieele productie valt als sterkste ver-
andering de toestand in de houtpulp- en papierfabrieken
op, waarvan de productie-index in October 1943 op 47
stond, tegen 65 een jaar geleden; de overeenkomstige
cijfers voor de nijverheid in het algemeen zijn resp. 108
en 110. De moeilijkheden in de cellulose-industrie komen
uit verschillende oorzaken voort, waarover een tweetal

artikelen in ,,Europa-Kabel”
2)
nadere bijzonderheden

verschaffen, waarvan wij de voornaâmste hier vermelden.
In de eerste plaats is hieraan schuld de teruggang van
den uitvoer, door het stilzetten van het geleide-verkeer
en het geleidelijk wegvallen van Italië, één van de beste
afnemers van viscose. Daarnaast was de cellulose-industrie
in 1942 in ruime mate van werk voorzien door de binnen-
landsche vraag naar cellulose voor veevoeder, welke
een gevolg was van het mislukken van den hooioogst
in 1942. Deze markt was in 1943 veel kleiner, doordat
de hooioogst bevredigend uitviel, zoodat de productie
van voedercellulose, voorzoover die nog plaats vond,
door de officieele instanties op onbepaalden termijn moest worden opgeslagen. -Een en ander heeft het gevolg gehad,
dat in de op den uitvoer aangewezen bedrijven in. begin
Januari het werk bijna volledig stillag. In andere jaren werden de door seizoensomstandigheden vrijkomende arbeiders tewerkgesteld voor het kappen van boomen.

Thans echter is, tengevolge van de sterk vergroote pro-
ductie van gekapt hrnit in 1942, een merkbare teruggang
van den houtkap te constateeren. Zoodoende is hier een
werkloosheidsprobleem ontstaan, waarvoor de aandacht der Regeering reeds is ingeroepen.
De brandstofsituatie is den laatsten tijd verbeterd,
deels tengevolge van een vermindering der gebruikte
hoeveelheden van huisbrandkolen door de gunstige weers-
omstandigheden, doch vooral dank zij bevredigende
importen. De hoeveelheid stookhout is thans overvloediger
dan in eenige andere periode gedurende den oorlog, terwijl
de hoeveelheden houtskool en turf in feite de vraag over-

treffen.

Financiën.

De deviezenpositie van de Rijksbank is thans sterker

dan op het tijdstip, onmiddellijk voorafgaande aan het uitbreken van den oorlog. In de periode van Augustus
1939 tot November 1943 is de marktwaarde van den
goudvoorraad van de Rijksbank, vermeerderd met de
boekwaarde, van het deviezenbozit, toegenomen van 2.037

‘)
,,Europa-Kabel” van 14 lanuari 1944.

tot 2.222 millioen Kronen, d.i. met ongeveer 9 %. Daar-
mede is de totale deviezenvoorraad thans grooter dan op
eenig vroeger tijdstip. 1-loewel de bankbiljettenomloop
sedert het begin van den oorlog ongeveer is verdubbeld
– ni. van 1.126 tot 2.085 millioen Kronen -, is hij, zooals
hieruit blijkt, nog steeds voor meer dan 100 % door goud

en deviezen gedekt.
Wat de positie der handelsbanken betreft, de credieten
zijn nog ongeveer op hetzelfde peil als onmiddellijk vÔôr
den oorlog, terwijl daarentegen de deposito’s met onge-
veer 25 % zijn gestegen, zoodat ze thans 5,5 milliard
Kronen bedragen. Het overschot van deposito’s en ka-
pitaal tezamen, een bedrag van ongeveer 1,8 miljard
Kronen, komt ruwweg overeen met de beleggingen der
commercieele banken in staatsfondsen, welke in October
meer dan 1.900 millioen Kronen bedroegen, d.i. meer dan
1/3 van de totale activa van de banken en ongeveer 30 %
van de toeneming der staatsschuld sinds Augustus 1939.

De kapitaalmarkt.

Het rentepeil voor obligatieleeningen is gedurende de
laatste maanden practisch niet gewijzigd; het bedraagt
thans ongeveer 31/s % voor le klas obligaties en 3f-
136 % voor le klas industrieele credieten. De nieuwe
staatrleening, welke 1 November is uitgegeven, heeft een
rentevoet van 3 % bij een uitgiftekoers van 1004 er is
geen bedrag van uitgifte vastgesteld. De inschrijving,
welke ongeveer 350 Kronen beliep, wordt als zeer bevre-
digend beschouwd, in het bijzonder doordat de inschrij-ving moest plaats hebben ‘op een tijdstip, dat samenviel
met het vervallen van belastingtermijnen. De aandeelen-
koersen liepen in het begin van het kwartaal iets op,
doch tegen het midden van November keerden zij .weer
terug tot het peil van ongeveer 2 maanden tevoren. Sedert-
dien is er geen ontwikkeling van eenig belang waar te
nemen geweest.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED

HAIDEL EN NIJVERHEID.

Kamers van Koophandel. Besluit inzake het afsluiten
van de taak der Organisatie-Commissie op het gebied van
de Kamers van Koophandel en Fabrieken. (E. V. No. 32;

blz. ‘867).
Opheffing Centrales. Per 1 Januari 944 zijn opgeheven
de Visscherijcentrale, de Akkerbouwcentrale, de Meel-

centrale, de Aardappelmeelcentrale, de Sierteeltcentrale,
de Groenten- en Fruitcentrale en de N.I.C.A. (E. V.
No. 32; blz. 867).
Prjsregolingen. Nadere besluiten van den Gemachtigde
voor de Prijzen met betrekking tot maximum-verkoop-
prijzen voor schoenbeslag, wijziging der prijzenbeschikking
Textielhandel No. 1 betreffende de winstmarge voor
den kleinhandel, vastste.11ing van maximum-prijzen voor
geschilde wilgenhoepels en voor ‘het verbouwen van
vaartuigen op generatorbedrijf, nieuwe maximum-prijs-
regeling voor geveld inlandsch hout, prijsvaststelling
voor levering van vleesch en vleeschwaren aan de Duit-
sche Weermacht, intrekking van de prijzenbeschikking
1941 ruwvoeder. (E. V. Nos. 31, 32 en 33; blz. 845, 870,

871, 875 en 900).
Steunverleening aan Stilgelegdo Bedrijven. Goedkeuring
van de ontworpen steunregeling voor stilgelegde bedrijven
in de tapijt- en cocosweverij. (E. V. No. 31; blz. 842).
Tabak. Aanvullende mededeeling inzake het fermen-
teeren en kerven van amateurstabak. (E. V. No. 31;

blz. 850).
Textiel. Verordening van de bedrïjfsgroep Textielindustrie
inzake aanduiding van enkele en getwijnde garens. (E. V.

No. 32; blz. 868).

19 Januari 1944

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

41

MAANDCIJFERS

EIIISSIES IN DECEMBER 1943. (CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK).

Aand.

obi.
Naam
Groep
Emittent
Rente
Koers
Nom. bedrag Rçëel bedrag
conv.

Aand.
Kempkes Meubelfabriek
Industrie
Robaver

1234
t

270.000
t

333.450
Aand.
Automatic Screw Works
Industrie
Ned. Handel Mij.

125
300.000
,,

375.000
Aand.
Noord-Ned. Machinefabr.
Industrie
Twentche Bank

130
120.000
,,

156.000
Obi.
Diaconessenhuis, Groningen
Diversen
Heidring en Co.
34
100
700.000
700.000
Aand.
Geveke en Co.
Handel
Incasso-Bank

107
250.000
26’7.500
Conv.
0. L. Vr. Hemelvaart, Heemstede
Diversen
Ned. Handel Mij.
34
100
323.000
323.000
Aand.
J. J.
Beynes
N.V.
Industrie
Ned. Handel Mij.

122
1.000.000
1.220.000
Conv.
Oranjekerk, ‘s-Gravenhage
Diversen
Haagsche Boazbank
34
100
118.000
118.000
Conv.
Duinzichtkerk, ‘s-Gravenflage
Diversen
Haagsclie Boazbank
34
100
,,

113.000
113.000

Aand.
Totaal December t

1.940.000
t

2.351.950
ObI.
,,
,,

700.000 700.000
,,
Conv.
,,
,,

554.000
554.000
,,
Totaal
,,
3.194.000
,,

3.605.950

Aand.
,,

1943
,,

10.747.900
13.720.200
ObI.
,,

19/13
703.555.500
701.784.950
,,
Conv.
,,

1943
,,

58.221.000
58.273.585
Totaal
1943
772.524.400
,, 773.778.735

Toegepast Natuurwotenschappelijk Onderzoek. Besluit
inzake instelling van zgn. T.N:O.-organisaties voor land-
bouw en landbouwnijverheid. (EL V. No. 33; blz. 894).
Vestigingswet Kleinbedrijf. Verlenging van de zgn.

spertijden op grond van de Vestigingswet Kleinbedrijf
voor den kleinhandel in uurwerken, in gouden en zilveren
werken, in naaimachines en het uurwerkmakers- en goud-
en zilversmidsbedrijf. (E. V. No. 83; blz. 99).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING

Heffingen. Verordening inzake de aan het Bedrijfschap
voor Granen, Zaden en Peulvruchten verschuldigde hef-
fingen ter zake van het bereiden en afleveren van bepaalde
derivaten van granen en zaden. Samenvattend besluit
inzake de verschillende heffingen, welke verschuldigd zijn bij de aflevering of bewerking van diverse oliën en vetten.
(E. V. No. 33; blz. 897 en 898).
Landbouw. Afkondiging van de Aardappelverordening
1943 en nadere regeling van de verwerking van aard-
appelen. Persverbod voor roggestroo in bepaalde gebieden.
(E. V. Nos. 31 en 33; blz. 850, 897 en 905).
Pluimvee.
Vervoerverbod voor kuikens. (E. V. No. 30; blz. 822).

Scheidsgerecht Voedselvoorziening. Verordening inzake
de bevoegdheid van het Scheidsgerecht voedselvoorziening
ten aanzien van horizontale bedrijfsorganisaties. (E. V.
Nb. 33; blz. 898).

Sierteelt. Afkondiging van een zgn. trekverbod voor sierteeltgewassen. Yaststelling van een marktordening
voor gladiolenknollen. (E. V. Nos. 30 en 31; blz. 828 en
850).

Suikerbieten e.d. Bepalingen inzake het inleveren en
Overnemen van suikerbieten. Verordening inzake de ver-
werking van suiker en stroop. Vaststellirlg van den suiker-
bietensteun oogst 1943 op f 24 (1942: f 19) per 1.000 kg
netto. (E. V. Nos. 30 èn 33; blz. 811 en 897).
Tuinbouw. Intrekking van een aantal besluiten met betrekking tot den tuinbouw, aangezien deze materie
thans samenvattend in de verordeningen van de betrokken bedrijfsehappen is geregeld. (E.V. No. 83; blz. 905).
Vee. Mededeeling inzake het aanhouden van jongvee
nal December 1943. Besluit inzake tuberculosebestrijding onder het rundvee. (E. V. Nos. 30 en 32; blz. 826 en 881).
Veevoeder. Het vervoederen van alle soorten roode en gele peen, pastinaken, witlofwortelen e. d. is, behoudens
door het Bedrijfschap voor Groenten en Fruit verleende
ontheffing,.verboden. (E. V. No. 31; blz. 850).
Visseherij. Verordening inzake aanvoer çn afzet van
mosselen, alsmede inzake den afzet van zee- en zoet-
watervisch. (E. V. No. 31; blz. 850).
Vms.
Oprichting van het Nederlandsch Instituut voor
Vlasteelt en Vlasbewerking. (E. V. No. 32; blz. 868).
Zaden.
Verordening inzake den handel, het afleveren

en het in voorraad hebben van tuinbouwzaden. (E. V.
No. 33; blz. 899). *
Zuivel. Samenvatting van de bestaande verbods-
bepalingen inzake den handel, het gebruik en het voor-
handen hebben van karninrichtingen en centrifuges in
het Besluit 1943 karninrichtingen en centrifuges. (E. V.
No. 32; blz. 868).

GELD-, CEEDIET. EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Bank- en credietwezen. Bekendmaking inzake het toe
zicht op credietinstellingen en het houden van het banken-
register. (E.V. No. 32; blz. 872).
Belastingen. Wijziging in de 2e Uitvoeringsbeschikking Inkomstenbelasting 1941 met betrekking tot loonbelasting
over ziekengelden, uitgekeerd door eigen risicodragers.
Resolutie inzake berekening van het minimum belastbare
bedrag voor de vennootschapsbelasting. (E.V. Nos. 31 en
33; blz. 852 en 908).

Omzetbelasting. Beslissing inzake de omzetbelasting met
betrekking tot het begrip vrachtkosten en de vrijstelling
bij vervoer te water. (E.V. No. 30; blz. 825).

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE
BANK.

(Voornaamste posten In duizenden guldens)

Binneni. v.,issels
Munt,
open marktpapier, Totaal
Totaal
Data
Muntmate-
beleeningen; voor-
opeischb.
1

riaal en
sglzotten a/h. Rijk
activcs
schulden
1

d.eviezen ?)
en diverse

rekeningen’)

17 Jan.

’44 4.223.864 151.469
4.447.407
4.298.622
10

,,

’44 4.280.231
143.678
4.396.066
4.250.078
3

,,

’44
4.147.220
134.220
4.362.287
4.218.856
27 Dec. ’43
4.1.45.538
135.198
4.360.008 4.217.827
20

,,

’43 4.101.690
136.106
4.317.792
4.175.745
13

,,

’43 4.050.895
142.211
4.265.450
4.124.821
6,,

’43
4.011.977
152.957
4.237.278
4.098.791
6Mei

’40
1.173.319 248.256
1.474.306
1.424.016

Banksig
Schatkist-

Data
Banle bil jet-
ten in om-
Saldi
in natiën en
Saldo Rijk
P0417.er
rechtslr.
loop
R/C
diverse
R/C (D/C)
onder-
rekeningen
gebracht

17 Jan.. ’44
3.527.932
770.647 79.903
C. 178.425

10

,,

’44
3.514.600
735.167
77.396
C. 192.228

3,,

’44
3.511.516
707.131 74.691
C.

182.234

27Dec. ’43
3.477.519
740.019 73.503
C. 106.903

20

,,

’43
3.423.806
751.938
73

082
C.

119.567

13

’43
3.383.718
741.015
71753
C.

120.239

-6

’43
3.360.879
737.861
69.575
C. 135.963

6 Mei

’40 1.158.613
255.174
10.230
C.

22.962

‘) Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26 Juni)
zijn
de posten ,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmi?nt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, vanaf 5 Juli opgenomen onder cle buitenlandsche portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

42

19 JANUARI 1944

A/fabetische Index Overheidsmaatregelen op economisc/ gebied

(Zie voor den alfabelischen index Overheidsniaatregelen in 1943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)

Blz Blz
Blz.
Administratieplicht

………………

27
Landbouw

……………………
41
Textiel

……………………….
40
Ambacht

……………………..
27
Omzetbelasting

…………….
. .
41
Toegepast

Natuurwetenschappelijk
Arbeidszaken ……………………
27
Opheffing

Centrales …………..
…..
40
Onderzoek

………………….
41
Bank- en Credietwezen

…………..
41
Organisatie

Bedrijfsleven

…………
27
Tuinbouw

……………………..
41
Belastingen

……………………
41
Pluimvee

……………………..
41
Vee

…………………………
41
Betalingsverkeer met het buitenland.
27
Prijsregelingen

………………….
40
Veevoeder

……………………
41
Handel

……………………….
27
Scheidsgerecht Voedselvoorziening

. . .
41
Vestigingswet

Kleinbedrijf

……….
41
heffingen

……………………..
41
Sierteelt

……………………….
41
Visscherij

……………………..
41
In

en

Uitvoer

………………….
26
Steunverleening a. Stilgelegde Bedrijven
40
Vlas

…………………………
41
Industrie

……………………..
27
Suikerbieten

e.d.

………………..
41
Zaden

……………………….
41
Kamers van Koophandel …………..
40
Tabak

……………………….
40
Zuivel

……………………….
41

STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

31 Dec. 1943
1

7Jan.1944
in guldens

in guldens
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij Dç Nederlandsche Bank

51.101.371,15

89.754.752,55
Saldo 11. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

……………3.218.943,46

2.860.54157
Voorschotten op ultimo Nov.
1943 aan de gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom der pers. bel.,
aand. in de hoofdsoifl der
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting

. ………
.2.030.880,9′!

22.030.880,91
Voorschotten aan Ned.-Indië’)

324.435.466,54

325.184.401,41
Idem voor Suriname
1)

8.658.977,58

800.661.767,58
Idem voor Curaçao
1)

91.986,55

91.986,55
Kasvord. wegens credietver

strekking a. h. buitenland

16.012.028,-

16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

…………………..-


Saldo der postrek. van Rijks
comptabeleml ………….253.890.974,74

278.327.536,65
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)


Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘) . . .

177.951.274,35

178.147.146,06
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt


Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Schuld aan de Bank voor Ned

0
Gemeenten


Schatkistbilietten in omloop. 6.706.000,- 6.706.000,-
Schatkistpromessen in omloop 3.041.500.000,-) 3.119.000.000,)
Daggeldleeningen – –
Zilverbons in omloop

218.645.526,-

217.481.696,50
GEZAMENLIJKE STATEN
VAN
DE NATIONALE
BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.

(in milI. Francs)

n,
.5

4-
1
‘l
,O’5
.

1

cd
1
1
Im.n’eI-
.e
0
0
Io)
Ib
1
1n
1
cn.a
29 Dec.

’43
1
76.983
1

947
16.729
1

1.900
1

83.211
7.038
1

5.489
22

’43
1
76.478
1

826
116.630
1

2.020
1
82.885
1

6.856
1

5.350
16

’43
1

76.2661
925
116.4681
2.113
82.607
1
6.810
1

5.448
9

’43
1
75.653
1
16.771
1

2.126
82435
1
6.922
1
4.918
2

’43
1
75.358
1

870
116.447
1

2.142
1
82.033
1
7.028
1

5.340
8 Mei

’40
1
23.609

15.394
1

695
1

1.480

1
29.806

1


1

990

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSOR CLEARINOINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s

. . .
.30,14

7 Aug.

’40
Lewa(Bulgarije)2,30 25 Nov. ’40
Zw.
Francs. .43,56
11
Oct.

’40
Pengoe (Hongarije)
Fr. Francs

..

3,77

6
Mrt.

’41
(oude schuld) 36,52 20 Dec.

’40
Lires

……9,91

3
Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr. 39,34

2 Febr. ’42
(nwe schuld) 45,89 20 Dec.

’40
Noorsche Kr. 42,82 21 Dec.

’40
Zloty (Polen)
ZweeclscheKr.44,85 13Aug. ’40
(oude schuld) 35,00 28 Jan.

’41
’41
Finsche Mark

3,82

2 Juli
Dinar (Joego-Slaviê)
(nwe schuld) 37,68
11
Febr. ’41

(oude schuld)

3,43 16 Aug. ’40
.
’41
Lei

……..1,28

24 April
Slow.
Kr6,48
10
Juni

’39
Dinar
(nwe schuld)

3,77

1
Juli

’41
…..
Draehmen Turksche
(Griekenland) 1,26

8 Oct.

41
Ponden

. . . .
459 29 Dec.

’39
Kuna

……3,77 29 Oct.

’41

BANRDISCONTO’S.

N
d

Disc. Viss.29 28 Juni ’41
e
Lissabon

. .
.4

31 Mrt.

’41
.

Bel. Bl.Eff.39 1Vrsch.inRC31
28 Au

’39
Londen
……..
’39
2

26 Oct.
28Aug. ’39
Madrid

……..
4

28 Nov. ’38 Athene

……..
5

21 Juli

’41
N.-Yirk F.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……
3

14 Jan. ’37
Oslo

……….
49 21 Sept. ’39
Belgrado

……
5

1
Febr. ’35
Parijs

………
1-9
17 Mrt. ’41
Berlijn

……..
39

9 Apr. ’40
Praag ……….
3

1
Jan. ’36
Boekarest
. . .
.3

12 Sept. ’40
Pretoria ……..
39 15 Mei

’33 Brussel

……
2
1
) 25 Jan.

’40
Rome ……….
49 18 Mei

’36
Boedapest
. . .
.3

22 Oct.

’40
Stockholm……
3

29 Mei

1
40′
Calcuttt

……
3

28 Nov. ’35
Tokio

.” …… 39 21
)uli

‘let
Helsingfors
. . .
.4

3 Dec.

’34
Warschau
…… 49 18 Dec. ‘7
Kopenhagen
. .4

15 Oct.

’40
Zwits. Nat. Bk.
19
25 Nov. ’36

1)

3 pCt.
voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van minder
dan 120 dagen.

Schuld op ultimo Nov. 1943
aan de gem. wegens a. h. uit
te keeren hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand. 1.

d. hoofds. d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting
. . .


Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)

.
32.134.079,56
1.414.900,19
Id. aan het Staatsbedr.

der
P. T. en T.
1
)
588.309.014,54
627.735.870,42
Id. aan andere Staatsbedrij-
4.319.648,20
4.319.648,20
ven
5
)

…………………
Id. aan div. instellingen ‘)

.
288.862.618,56
321.862.618,56

‘) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist.

1)
Nihil.

5)
Nihil.

Dr. J. R. A. Buning:’

De beleggingen der bijzondere

spaarbanken in Nederland

Publicatie No. 321

van het Nederlcmdsch Economisch Ipslituut

Prijs f 3.65*

(voor donateurs en
ledenvaxt het N.E.I.
f
2.75; bestellen

bij het
N.E.I.).
Verkrijgbaar in den boekhandel
UITGAVE: DE ERVEN F. BOIIN N.V., HAARLEM

Openbare werken en

Conjunctuurbeweging

door Dr. Ir.A. Baars

PRIJS f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I.
fl.50;
te be-
stellen bij het N.E.l.).
In den boekh!sndel verlfrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM

Koninki. Nederlcmndsche Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANTS

SCHIEDAM

Onze terzake-kundige staf is te allen

tijde voor gratis advies te Uwer

beschikking.

Tel. 69300 (3 lijnen)

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rottddam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks, Abonneinentsprijs
f
20.85 per jaar.

,,Prijsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct. P 1299/1.

S

K 2193.

Auteur