Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1432

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 1 1943

1 DECEMBER 1943

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomïsch~Statistisc’he

Berichtèn

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

WOENSDAG 1 DECEMBER 1943

No. 1432

COMMISSiE VAN RED

ACTIE:

J.
F. ten Doesschate; P. Lieftincic (tydel. afwezig);

J.
Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

M. F.
J.
Cool (Redacteur-Secretaris).

H. W Lambers – Adjunct-Secretaris.

Abonn%

23,
aár.

n ht blad, waarin tijdelijk is op-

genomen
ch-Statistisch Maandbericht, franco

p. p. in

0,85* per jaar. Buitenland en ho-

loniën /

Abonnementen hunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvanger,

het blad gratis en genieten een reductie op de verdere pu-

blicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.)

Tele foon 38340.

Aangeteekende stuic ken aan het Bijkantoor Museum-

park, Rotterdam (C.).

Advertenties çvoorpagi’na / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:
” Blz

Het gesteriliseerde geld door
S. Korteweg ………..364

De economische beteekenis van de walvischvaart
door A. G. U. Hildebrandt ………………..366

De nieuwe waterweg van Rotterdam naar zee
1856-1863
door
Mr. C. W. de Vries ……….370

A a n t e e k e n i n g e n

Het volkscredietwezen in de depressie ……….
371

Publicatie no.
34
van het Nederlandsch Econo-
misch Instituut ……………………….
372

Het geidwezen in de geleide economie ……..
373

M a a n d c ii f e r s.

Emissies in Maart—October
1943 …………..374
Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch

gebied ………………………
375

S t a t i s t i e k e n
Bankstaten

…………………………..
375

Ir
GELD- EN KAPITAALMARKT.

De tendenk op de
geidmarkt
is nog steeds onveranderd.
De afbrokkeling van de markttarieven schrijdt verder
voort. October-papier gaat op ongeveer
13/i%.
Na hetgeen
wij in onze vorige overzichten hebben gemeld terzake
van de toekomstkansen op de geidmarkt is deze. ont-
wikkeling alleszins logisch. Geen wonder, dat onder de huidige omstandigheden het
systeem van de rantsoeneering van schatkistpapier door
belanghebbenden – de groote geidgevers – met argus-
oogeii wordt gevolgd en dat critiek daarop niet achterwege
blijft. Af en toe duiken dan ook geruchten op van op
handen zijnde wijzigingen in dit systeem. Zoo heeft al
eenige malen het gerucht gecirculeerd, dat verzekering-
maatschappijen geen papier meer toegewezen zouden
krijgen, teneinde haar middelen meer naar de kapitaal-
markt te dirigeeren. Het laatste ,,on-dit” op dit gebied is,
dat de Agent van deSchatkist speciale aandacht zal be-
steden aan de toewijzing voorde groote banken, die blijkens
de laatste maandstaten wel een zeer krachtige stijging
der onbelegde liquide middelen registreerden. Het schijnt
intusscîïen, dat er voor al deze geruchten nog yeinig
reëelen grond bestaat. 1

loogstens schijnt men te mogen
aannemen, dat de toewijzing beperkt zal blijven tot
geldgevers, dus tot lichamen, die voor de uitzetting van
eigen liquide middelen papier willen hebben, hetgeen dus
beteekent, dat de tot nu toe gehandhaafde toewijzing aan
tussehenpersonen – die soms onmiddellijk na toewijzing
het papier met groote winst verkochten – zou komen te –
vervallen. Daarmee zou dan tenminste één hoogst onge
wenscht element uit het toewijzingssysteem verdwijnen.
De
obligatiemarkt
blijft vast. De
3%
leening
1941
heeft
de parikoerá overschreden en de beide andere
3 %
leenibgen liggen onmiddellijk tegen pari aan. De omzetten zijn niet groot geweest, maar er blijft goede vraag bestaan, en nën mag aahnemen, dat de stijgende tendens zal blijven
aanhouden. Daarbij zal de parikoers wellicht een brug
blijken, waarvan het overschrijden even tijd zal kosten,
maar het meerendeel der houders, die ,,zonder kosten”
tot realisatie willen overgaan, heeft gelimiteerd op 100
1
/
8
of
1001, al naar de woonplaats
%
of
3,18%
provisie met zich
brengt.
De rest van de markt ontwikkelde zich naar rato, be-
houdens natuurlijk de fondsen, die reeds op stopkoers ston-
den en waarvan verdere stijging dus niet mogelijk is.
In onderhandsche leeningen is in den laatsten tijd weinig
levendigheid te bespeuren. Het toegestane rentetype is voor leeningen met een totalen looptijd van tot 10 jaas
3%,
voor langere
3%,
beide hij parikoers. Een kort ge-leden door een gemeente gesloten leening met een rente
van
27
/%,
en een looptijd van 10 jaar, werd niet gesanc-
tionneerd. De vraag naar lO-jarige leeningen op
3%
basis
overtreft het aanbod zeer belangrijk.

364

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943
/

HET GESTERILISEERDE GELD.

I.
Het geld in de crje en in de gebonden maatschappij.

Het wezenskenmerk van het geld in de Vrije’ verkeers-
huishouding is gelegen in zijn karakter van ongedifferen-
tieerde -koopkracht. De bezitter van geld is vrij’ dit te
besteden, waar, wanneer en hoe hij wil. Hij heeft in den
vorm-van het geldbezit; als het ware een aanwijzing op het;
geheele fonds van goQderen en diensten, dat in een be-‘
paalde volkshuishouding aanwezig is en zal zijn. Het
kan worden geruild voor iedere soort goederen, die wordt

aangeboden, consumptiegoederen zoowel als productie-middelen. Tevens echter kan de bezitter van geld de be-
slissing omtrent de besteding naar de toekomst verschui-
ven door hét op zak te houden, c.q. door het tegoed bij
zijn bank ongebruikt te laten. Leent; hij het uit, dan
wordt de beslissing omtrent de besteding van het geld
niet uitgesteld, doch overgelaten aan de nieuwe bezitters,
die op hun beurt eigenmachtig kunnen bepalen, hoe,
waar en wanneer zij van hun macht gebruik zullen maken.
Het ongedifferentieerde karakter van het geld gaat
verloren, zoodra de Overheid rechtstreeks ingrijpt in
productie en distributie. Ten aanzien iran bepaalde trans-acties kan men dan niet meer volstaan met het aanbieden
van een som gelds. Men moet aantoonen, dat men ge-
rechtigd is zijn koopkracht in de beoogde richting aan te
wenden. In de practijk geschiedt dit, doordat men, behalve
over geld, moet beschikken over leveringsvergunningen,
toewijzingen, contingenten, distributiebonnen, e. d. Deze
documenten vormen een aânvulling ‘op het geldgebruik.
Het geld blijft koopkracht vertegenwoordigen, doch het
verliest het karakter van ongedifferentieerde koopkracht.
De vraag rijst nu, in- hoeverre de verapderde positie
van het geld in de gebonden maatschappij wijziging brengt
met betrekking tot het waar, het hoe en het wanneer
van de besteding. Bij hét zoeken van een antwoord op
deze vraag is het van belang in het oog te houden, dat de
gebonden maatschappij niet een vaststaand begrip is.
Eenig inzicht verschaft in ieder geval de huidige situatie.
De oorlogseconomie, waarin alle economische ordening is gericht op-het doel, zooveel mogelijk krachten Vrij te
‘maken voor de oorlogvoering, is echter niet in alle opzichten
representatief voor de gebonden maatschappij in he
.
t

algemeen.

Men zal er over kunnen twisten, of de vrijheid, zijn geld

te besteden op de plaats
waar
men verkiest, in een ge-
bonden maatschappij al of niet in vollen omvang kan
worlen gehandhaafd. Vastgesteld kan wordeii, dat die
vrijheid onder de huidige omstandigheden Ilog slechts
betrekkelijk weinig is aangetast (klantenbinding in den
detailhandel; het verschil tusschen stad- en landbonnen). – Zeer groot zal steeds de beperking zijn van de vrijheid

met betrekking tot het
hoe
van de besteding. Dit; toch
behoort tot de essentialia van de gebonden maatschappij.
Wie over geld beschikt, is er allerminst vrij in de keuze van de goederen, die hij in ruil daarvoor zal verwerven.
Het geld verschaft niet langer een aanwijzing op het
gehele fonds van goederen en diensten, dat in de samen-
leving aanwezig is, doch slechts op beperkte quanta van
de diverse goede!’en, voorzoover men zich als rechthebbende
kan legitimeeren. De documenten, die als legitimatie-
bewijs fungeeren, werden hierboven reeds aangeduid. De beperking ten aanzien van het hoe kan belangrijke
consequenties hebben voor het
wanneer
dei’ besteding,

Onder de huidige omstandigheden komt het even goed
als in normale tijden voor, dat de bezitter yan geld er
geheel uit eigen verkiezingde voorkeur aan geeft; de be-
slissing omtrent de besteding tot later uit te stellen (he.t
aanhouden van een groote kas met het oog op onver-
hoopte ernstige verstoring in het economische bestel),
dan wel die beslissing aan eenander over te dragen (sparen
voor den ouden dag, e.d.). In tal van gevallen echter
staan hem in het geheel geen andere mogelijkheden open.
Naarmate de hoeveelheden, die men van diverse goederen
gerechtigd is te verwerven, geringer worden, komen
meer geldbezitters in de positie, dat zij hun geld
moeten

oppotten of uitleenen. Voorzoover het geld, dat door de
omstandigheden niet op de normale wijze kan worden’
iitgegevèn, wordt opgepot, ontstaat gesteriliseerd of ge-
conserveerd gelçl; voorzoover het wordt uitgeleend wordt
de beslissing over de aanwending overgedragen aan een
ander. In dit laatste geval zal de crediteur veelal de be-
doeling hebben zijn belegging weer liquide te maken,
zoodra de besteding, waaraan hij de voorkeur geeft, weer
mogelijk wordt. Op de consequenties hiervan zal straks
nog worden ingegaan.
Het geschetste verschijnsel, dat de geldbezitter in de
noodzaak verkeert de beslissing omtrent de besteding
van zijn koopkracht tot later uit te stellen of aan een
ander over te dragen, zal zich onvermijdelijk voordoen,
wanneer in een gebonden economisch stelsel met een
rigide prijsbeheersching cfe hoeveelheid géld wordt uit-
gebreid, zonder dat tegelijkertijd de omvang van de toe-
gelaten betalingen in overeenkomstige mate toeneemt.
Deze situatie zal steeds aanwezig zijn in een oorlogseco-
nomie, doch is niet inhaerent aan alle vormen van ge-
bonden volkshuishouding.

II. Het ontstaan Qan het
gesterilis

O
nietge

nsreerde

geld.

Na het vele, dat hierover is ge
ehoeft het

geen uitvoerig betoog meer, dat het
en moder-

nen oorlog ondenkbaar is zonder e
n van den
omvang der geldhoeveelheid. Het is
k den be-

lastingdruk zoodanig op te voeren, dat het totaal der, na
aftrek der belastingen overblijvende, geldinkomens gelijk
wordt aan de geldswaarde van dat deel van het reëele
nationale inkomen, dat beschikbaar blijft voor het civiele
vërbruik. Bovendien legt de Staat ten behoeve van de
oorlogvoering niet alleen beslag op een zeer hbog per-centage van het reëele nationale inkomen, doch tevens op een belangrijk gedeelte van het nationale vermogen
(voorrade4, die niet worden aangevuld; kapitaalgoederen,
die, nadat zij zijn versleten, niet worden vervangen door
nieuwe). De oorspronkelijke eigenaars van de verloren
gegane vermogensbestanddeelen worden door den Staat
schadeloos gesteld’in geld, dat op zijn aanstichting door
het bankwezen wordt gecreëerd.
In een vrije ruilverkeersmaatschappij zou deze gld-
creatie ten behoeve van de oorlogsfinanciering tot een
steeds voortgaande stijging van het prijspeil leiden. Deze
heeft er de functie den overgang van de productie voor
vredesdoeleinden naar die voor oorlogsdoeleinden af te
dwingen.
In de gebonden maatschappij echter heeft de Staat
het niet noodig andere gegadigden door het bieden van
telkens hoogere prijzen uit de markt te verdrijven. Daar
decreteert de Staat -omvang en samenstelling van de pro-
ductie, daar legt; hij de bestedingen van de consumenteû aan

banden, daar bindt hij het meerendeel der prijzen aan een maximum. Hét gevolg is, dat de vergrooting van de geld-
hoeveelheid niet meer, zooals in den vorigen wereldoorlog,
leidt; tot inflatie, doch tot een geheel nieuw verschijnsel:
het geconservëerde of gesteriliseerde geld.
Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de groote omvang
vans de geldhoeveelheid in Nederland niet alleen het gevolg
is van tekorten op de staatsrekening, doch ook van het
feit, dat zich bij De Nederlandsche Bank steeds grootere
vorderingen op Duitschland concentreeren.
Het stelsel van maximumprijzén, dat thans in vrijwel
alle oorlogvoerende landen meer of minder volledig is
doorgevoerd, beteekent, dat een gedeelte van de bij die
prijzen aanwezige vraag onbevredigd moet blijven. Het
gevolg hiervan is, dat een gebonden vQlkshuishouding in oorlogstijd wordt gekênmerkt door een groote liquiditeit,
die echter niet berust op een vergrooting van kasvoorraden,

1 December 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

365

die willens en wetens geschiedt, doch op één die een
onvrijwillig karakter
draagt,
De consumenten worden
in de besteding van hun inkomen geremd door de’rantsoe-
neeririgsvoorschrifteo ten aanzien van de eerste levens-
behoeften en door de onmogelijkheid duurzame vérbruiks-
goederen (meubilair, auto’s e.t.q.) aan te schaffen. Het
bedrijfsleven is in het algemeen niet in staat een bestem-
ming te vinden voor de bedragen, die beschikbaar komen, doordat in den verkoopsprijs der voortgebrachte goederen
een vergoeding wegens afschrijving is opgenomen.
De liquide middelen, die aldus ter beschikking blijven,
kan men met een hierboven reeds één en andermaal ge-
bruikten term aanduiden als geconserveerd of gesteriliseerd
geld. De eigenaren van deze middelen worden er door de
omstandigheden toe gebracht er van af te zien dit geld
metterdaad aan te wenden. De gelden worden bespaard,
niet omdat dé betrokkenen besteding in- het heden niet
wenschelijk achten, maar omdat zij tot besteding geen
kans zien. Geconserveerd of gesteriliseerd geld is dus geld,
dat in een gebonden economisch stelsel, onder dwang van een bijzondere constellatie, wordt opgepot. 1-let is in vele
opzichten gelijk aan het opgepotte geld in de Vrije verkeers-
huishouding. Aangezien het echter niet stamt uit de sfer
der Vrije beslissingen van de economische subjecten, is het
gevenscht er een atzonderlijken term voor te bezigen.
Besluiten de eigenaren van overtollige middelen de be-
slissing omtrent de besteding aan een ander over te dragen,
dan is het me1 de Staat, die, hetzij rechtstreeks, hetzij via omwegen, debiteur optreedt. Deze geeft het alzoo
verkregen geld onmiddellijk uit; reductie van geldcreatie,
die eenmaal heeft plaats gevonden, treedt dus hiet in (be-
houdens eventueele aflossing van bij het bankwezen onder-
gabracht schatkistpapier).
In Nederland is het tot dusverre gebruikelijk

het ge-
conserveerde of gesteriliseerde geld aan te duiden als
zwevende koopkracht. Deze term heeft het bezwaar, dat hij
suggereert, dat het hier gaat om geldmiddelen, die boven
de markt zweven en die dus als het ware voortdurend
naar aanwendingsmogelijkheid op zoek zijn. Dit is in het
algemeen niet het geval. In het bedrijfsleven worden de
overtollige middelen,
eerkmaal
opgehoopt, met qpzet ii-
quide gehouden. Men denkt er niet aan deze middelen
in het heden een min of meer willekeurige bestemming
te geven, doch reserveert hen welbewust voor bestem-.
mingen, waarvan men verwacht, dat zij na den oorlog we-
derom binnen den kring der mogelijkheden zullen komen
te liggen. Ditzelfde geldt voor een belangrijk deel der on-
vrij
willige besparingen, die zich bij de consumenten op-
hoopen. Men reserveert deze middelen_voor den aankoop
van duurzame verbruiksgoederen, die tijdens den oorlog niet
meer in den handel zijn. Voorzoover het geld inderdaad.
wordt geconerveerd, oefent het tijdens den duur der oorlogs-
economie geen schadelijken invloed uit. Het vormt echter
een moeilijk probleem voor den terugkeer naar normale
verhoudingen.

III:
J.e onderdrukte drang tot herinoesteering

Het geconserveerde geld moet worden beschouwd als
de monetaire verschijningsvorm van het feit, dat er een
zeer groote onderdrukte vraag bestaat naar een gröote
variëteit van goederen. Deze onderdrukte vraag, die ken-
merkend is voor de oorlogseconomie, betreft zoowel
goederen voor onmiddellijk verbruik, als goederen van
duurzamen aard. De omvang van dit verschijnsel wordt;
ten aanzien van goederen voor onmiddellijk verbruik,
van moment tot moment bepaald tot het verschil tusschen
het op dat oogenblik metterdaad bereikbare voorzienings-
niveau en het voorzieningspeil, dat het publiek zich bij de geldende prijzen zou verschaffen, indien het aanbod
ifet aan banden was gelegd. Ten aanzien win goederen
van duurz amen aard echter heeft men niet alleen te maken
met de situatie op een bepaald tijdstip; bij deze goederen
vindt accumulatie van onbevredigde vraag plaats, zoo-

lang,de tijd van schaarschte voortduurt. Juist met be-
trekking tot deze laatste soort van goederen zal na afloop
yan den oorlog een nijpend tekort bestaan.
Het is denkbaar, dat, zoodra de eischen van de oorlog-voering vervallen en het internationale verkeer wederom
op gang kot, de voorziening met goederen voor onmid-
dellijk verbruik, in het bijzonder die met eerste levens-,
behoeften, vrij spoedig een redelijk pdil zal bereiken.
De achterstand echter in de voorziening met duurzam
?

goederen (fabrieksgebouwen, machines, woniiigen, auto’s,
meubilair e.t.q.) zal eerst in den loop der jaren kunnen
worden ingehaald. Zoolang de achterstand pog als achter-
stand wordt gevoeld, blijft er een groote onderdrukte vraag
naar duurzame goederen bestaan. Die vraag kan uiteraard
slechts als koopkrachtige vraag op de markt optreden,
voorzoovèr de betrokkenen beschikken over liquide mi -.
delen,
ofwel in een positie oerkeeren om zich elk inornen
liquide middelen te kunnen oerschaffen.

Het is van belang dit- laatste punt wat verder uit te
werken. Het geldbedrag, dat als nationaal inkomen wordt
genoten, is onder de huidige omstandigheden veel hooger

dan de geidswaarde van de goederen, die béschikbaar
komen voor de voorziening in de civiele behoeften. Zooals
reeds eerder werd opgemerkt, is het gevolg hiervan, dat
de bevolking wordt gedwongen op een veel grootere schaal
te sparen, dan zij onder normale omstandigheden zou
doen. Deze besparingen, vrijwillige en g.edwongen, worden
gedeeltelijk beschikbaar gehouden in den geldvorm, ge-
deeltelijk belega in staatsobligaties. Of deze belegng
rechtstreeks door het publiek plaats vindt, of door ver-
zekeringmaatschappijen, pensioenfondsen en spaarban-
ken, doet uiteraard niet ter zake. Ook is het voor den
totalen omvang der gedwongen besparingen van geen
belang, of zij via den zwarten handel voor een deei
worden overgeheveld van de oorspronkelijke inkomens-
trekkers naar andere groepen van de bevolking. Wel
echter is het denkbaar, dat, naarmate de gedwongen be-
sparingen bij een kleiner deel van de bevolking -vdrd&n
geconcentreerd, aan een grooter deel van de betrokken
gelden door de eigenaars definitief het karakter van spaar-
kapitaal zal worden gegeven, dat men niet meer beschouwt
als tijdelijk belegde middelen, die eigenlijk zijn bestemd
om zoo spoedig mogelijk te worden omgezet in duurzame
verbruiksgoederen. Laatstbedoelde gelden zou men ter
onderscheiding van het spaarkapitaal kunnen aanduiden
als onvrijwillige reservés.

De scheiding tussehen spaarkapitaal en onvrijwillige
reserves in den zoo juist bedoelden zin is allerminst vast.
Eenerzijds is er een voortdurende stroom van spaar-
kapitaal, dat worlt omgezet in onvrijwillige reserves.

Men denke aan tot uitkeering komende uitzetverzekeringen,
enz. Anderzijds neemt ‘regelmatig een deel der onvrijwil-
lige reserves het karakter aan van definitief spaarkapitaal.
Dit laatste is eenvoudig een quaetie van bestemming der
betrokken gelden. Zij zijn spaarkapitaal, indien de eigenaar
de bes’eding der spaargelden niet langer afhankelijk stelt
van het wederom ontstaan vao bepaalde aankoopmoge-
lijkheden. Het volledigst is de overgang, indien de belang-sjel1ing van den gewezen ,,gedwongen spaarder” zich con-
centreert op het te verkrijgen rente-inkomen.
Het kan zijn, dat het nieuwe spaarkapitaal voorloopig
in den geldvorm wordt aangehouden; het kan ook zijn,
dat met de verandering in bestemming een verandering
in vorm gepaard gaat. Wordt naar belegging gestreefd,
dan zal dit voor een gedeelte kunnen geschieden in ver-
mogensbestanddeelen, die worden afgestooten door hen,
die door de omstandigheden worden gedwongen op hun
vermogen in te teren. Voor het grootste deel echter is het

nieuwe spaarkapitaal aangewezen op staatsobligaties,
aangezien deze het eenige beleggingsobjeet vormen, waar
3

van telkens nieuw aanbod aan de markt komt.
Intusschen blijkt uit het voorgaande niet alleen, dat
tusschen spaarkapitaal en onvrijwillige reserves verschui-

366

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943

vingen mogelijk zijn, maar ook, dat deze onderscheiding
niet samenvalt met die tusschen kasmiddelen en andere
vermogensbestanddeelen. Het is zeer goed denkbaar,’
dat onder de huidige omstandigheden middelen op langen
termijn worden belegd, die in wezen onvrijwillige reseeves
vormen en die bestemd zijn om te worden omgezet in
goederen met langen gebruikstijd, zoodra de otnstandig-
heden dit mogelijk maken.
In het bijzonder in het bedrijfsleven ligt deze situatie
voor de hand. De landbouw, alsmede diverse industrieele
productietakken, die in de Duitsche oorlogsproductfe zijn
ingeschakeld of die voor de binnenlandsche consumptie
werken, zijn nog wel in staat regelmatig afschrijvingen te
verrichten ten behoeve van de vervanging van versleten
kapitaalgoederen. Het aanschaffen van nieuwe kapitaal-
goederen is echter, behoudens uitzonderingen, onmogelijk.
lIet gevolg is, dat zich bij het bedrijfsleven beschikbare
middelen ophoopen. Hoewel deze geheel het karakter
hebben van onvrijwillige reserves, komt het toch voor, dat zij gedeeltelijk op langen termijn worden belegd in
effecten, in het bijzonder staatsobligaties, waarvan men
aanneemt, dat zij te allen tijde zullen kunnen worden
omgezet in geld.

Bij particulieren zal de belegging op langen termijn van
onvrijwillige reserves veelal beteekenen, dat de bezitters de betrokken middelen zijn gaan beschouwen als spaarL
kapitaal. Bij het bedrijfsleven is dit echter zeer onwaar-
schijnlijk. Het behoort nu eenmaal niet tot de normale
ta van een landbouwbedrijf of een in
S
d’ustrieele onler-
neming om een effectenportefeuille te beheeren. Hicr bestaat vodrtdurend een natuuelijke drang om de por-tefeuille te liquideeren pri de verkregen middelen op-
nieuw in het bedrijf aan te wenden.
Vandaar, dat de onderdrukte yraag naar duurzame
goederen niet kan wordeh afgemeten aan de mate, waarin
de omvang der geldhoeveelheid den normaal geachten.
omvang overschrijdt. En de vraag rijst, of een geforceerde
inkrimping van de geldhoeveelheid onder de huidige om-
standigheden niet het gevaar zou meebrengen, dat men
de moeilijkheden, die na afloop van den oorlog zijn te
wachten, eer vergroot dan verkleint (massale liquidatie
van vermogensbestanddeelen). In ieder geval kan de
drang tot het inhalen yan den achterstand in de investee-
ringen, die gedurende den oorlog is ontstaan, niet .af doende
worden onderdrukt door den omvang der geidhoeveelheid
tot normale proporties terug te brengen. Zelfs indien men
daarin zou, slagen, zou een overmatig sterke drang tot herinvesteering voortbestaan. Hieruit volgt, dat de be-
staande gebondenheid van het economischê leven, in het
bijzonder die in de goederensfeer, na den oorlog voorshands
zal moeten worden gehandhaafd, ongeacht de maatregelen,
die men op monetair terrein eventueel zal treffen.

S. KORTEWEG.

DE ECONOMISCHE BETEEKENIS’ VAN DE

WAL VISCHVAART.

In een vorig artikel
1)
hebben wij de structuurwijzigingen
in de walvischvaart tot het jongste verleden nagegaan.
Thans zal nader worden ingegaan op de economische
beteekenis van dezen bedrijfstak in het meer, recente ver-
leden.
Bij bechouwing van de traanproductie na 1910 blijkt
– men zie de gegevens van tabel 1 -, dat de productie
van het Antarctische gebied steeds belangrijker is gewor-dén en dat na de crisis’van 1930 vrijwel’alle traan van het
gebied der Zuidelijke IJszee afkomstig is, zoodat in 1938/
1939
door dit gebied alleen 10
x
zooeel
traan werd geleverd
als twintig jaar tevoren door alle vischgronden tezamen.
Voor onze beschouwingn kunnen wij ons dan ook
beperken tot de ontwikkeling an de walvischvaart in

1)
,,Structuurveranderingen in de
walvischvaart”
in
,,E.-S.]3.”
van
24 November k943.

TABEL I.
Productie oan ealpischtraan in de seizoenen
1910/1 1-.-1938/39
1
)

Alle
Voornaamste
vischgronden

gn
Antarische
Arcsche

Seizoenen

Afrika

gebied

.0
.,

gem.
1910/11-1914/15
688.612
404.420
58,8
35.752
5,7
167.320
24,3
gem.
1915/16-1919/20 462.642
339.924
72,6
21.019
5,1
41.321
9,0
gem.
1920121-1924125
736.877 523.892
72,2
27.998
3,6
100.185
13,5
1025126
1.152.536
783.307
68,0
42.732
3,7
09.754
12,1
1926127
1.191.922
872.362
73,2
43.927
3,7
135.031
11,3
1927128
1.321.313
1.037.392
78,5
48.854
3,7
135.229
10,2
1928129
1.886.080
1.631.340
86,5
39.729
2,1
145.065
7,7
1929130
2.801.074
2.546.759
90,9 53.694
1,9
144.446
5,2
1930131
3.701.668 3.608.348
97,5
25.268
0,7
37.086
1,0
1931132
925.152
808.560
87,4
28.590
3,1
44.112
4,8
1932133
2.606.201
2.456.462
94,3
34.833
1,3
53.000
2,0
1933/34
2.588.335
2.395.544
92,6
16.038
0,6
82.359
3,2
1934135
2.692.825
2.453.999
91,1
15.341
0,5
117.950
4,4
1935136
.
2.873.423 2.436.338
84,8
22.203
0,7
135.081
4,7
1936137
3.214.510 2.658.108
82,7
69.144
2,2
169.772
5,3
1937/38
3.640.248
3.340.330
91,8
22.097
0;6
139.102
3,8
1638/39
2.887.832
2.820.771

26.066
– –

‘) Ontleend
aan
,,International Whaling Statistics”
) 6 barrels = 1 ton = 1016 kg.
‘) Nog geen gegevens beschikbaar.

het Antarctische ‘gebied, waarvan de prq&ptie de laatste
jaren jaarlijks ongeveer 3 millioen balW, d.i. 500.000
ton, bedroeg.
Voorts blijkt uit tabel II, dat de blauwe vinvisch de
voornaamste walvisch’ is,
,

waarop wordt gejaagd, hetgeen begrijpelijk is, aangezien de blauwe vinvisch tot de groot-
ste walvisschen behoort en hij verwerking tweemaal
zooveel traan oplevert als de gewone vinvisch. De gegevéns
leeren ons tevens, dat in, de laatste jaren de gewone vin-
visch van steeds meer beteêkenis is geworden, hetgeen
vermoedelijk wijst op een overbevissching van de blauwe
vinvisch. Beschouwen we vervolgens den aard van de
wa]vischvaart, dan zien
we,
dat de kuststations, d.w.z.
de verwerking van’ de walyisch aan den wal, van steeds minder beteekenis zijn geworden. Daarentegen werd de
vangst met’ moederschepen van steeds meer belang,
zoodat zij na 1930 de vrijwel uitsluitende bedrijfsvorm
werd.

TABEL III. Aantal en bruto-tonnage der mpeder- en oangschepen in

bedrijf in het Antarctische gebied
1).

Moed erschepen
Vangschepen

Gemiddelde
0

per van,gschip

0
,
0
I.P.K.
i
bruto-

1925126
15
85.182
5.679
50
10.250
34.660
205
692
1926127
’17
107.944
6.350
60
12.600
41.220
210
687
1927128
18
117.178 6.510
64
13.568
45.184 212
706
1928129
26
195.273
7.511
91
19.474 63.973
214 703 1929130
38
315.840 8.312
163
35.697
118.827
219 729
1930131
41
358.168
8.7,36
200
45.200
151.000
226 755 1931132
S
50.130
10.026
33
8.283 29.766
251
902
1932133
’17
218.756
12.868
112
28.224 97.216
252 868
1933134
19
238.616
12.559
112
28.672
98.896
256 883
1934135
23
263.379
11.451 143
36.322
127.842
254
894
1935136
24
289.303
12.054
165
42.405
149.655
257′
908
1936137
30
370.380
12.346
184
51.888
189.152
282
1.028
1937138
31
408.332
13.172,
244
.71.980
270.108
295
1.107
1938139
34
467.534
13.751
270
80.460 307.530
298
1.139

11
Ontleend
aan ,,International Whaling Statistics”.

Uit tabel III blijkt vervolgens, dat niet alleen de totale
tonnage grooter is geworden, doch dat ook de gemiddelde
tonnage der schepen toenam. Deze laatste is van gemiddeld
6.000
B.R.T. in 1925 gestegen tôt gemiddeld 14.000B.R.T.
in 1939 do6r nieuwbouw van fabriekschepen ter grootte
vaii 30M00 B.R.T. Elk fabriekschip is vergezeld van 8
10 vangschepen, welke eveneens ‘grooter en moderner
werden ingericht.’

0

1 December. 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367

TABEL II.

De walc’ischQangst in het Anarctisc1ze gebicl in de jaren
1910/11-1938/39
1
)

Gevangen walvisebsoorten
Traanproductie in barrels
Expedities

Seizoen

.
1lauwe
gewone
andere
totaal
t

t

i
0
aa
per kust-
fabriek-
vang- vinvisch vinvisch
soorten
aantal
,
vangschip
stations
schepen
schepen

gem
.

S

19lO/H-t9t/15

2.0.6

2.995

5.358

10.398

404.420

6.884

.

6

17

58
geil].
1915/lG-lSlO/20

2.927

3.017

614

6.560

339.924

6.914

6

7

.
49

S

gem.
1920/1-1924125

4.430

3.812

386

8.68

523.892

9.231

6

11

57
925126

4.697

8.916

606

14.219

783.307

11.190

6

15

70
1926127

6.545

5.102

1.018

12.685

872.36

10.904

6

17

80
1927128

8.334

4.459

982

53.775

1.037.392

12.349

6

18

8′
928129

12.734

6.689

918

20.34k

1.63f.340

14.697

6

26

115
1929130

17.487

11.539

1.141

30.167

2.5
1
0.759

13.128

6

38

194
1930131

20.410

10.057

774

40.201

3.608.348

55.553

6

41

232
1931132

6.488

2.871

213

9.572

808.560

17.968

2

5

45
1932133

18.891

5.568

268

24.327

2.456.462

20.817.

1

17

118
1933134

17.349

7.200

538

26.087

2.395.544

19.012

2

19

126
1934135

16.500

12.500

2.808

31.808

2.453.999

16.039

2

23

153 1935136

17.731

9.697

3.563

30.991

2.436.338

13.922

2

24

175
1936137

14.304

14.381

5.894

34.579

2.65.108

13.562

2

30

196
1937138

14.923

28.009

3.107

46.039

3.340.330

13.048

2

31

256
1938139

54.081

20.784

3.491

38.356

2.820.771

10.038

2

34

281

)
Ontleend aan ,,International Whaling Statistic”

Bij deze snelle technische ontwikkeling heeft Noorwegen

marken en

Scandinavië beheerschte, en anderzijds het
een leidende plaats ingenomen. V66r 1914 werd dienten-

Lever-zeepcbncern, welk laatste zelf bij de walvischvaart gevolge ongeveer 70
%
van de traanproductie door de

was geïnteresseerd.
Noren verzorgd. Daarnaast speelde Engeland een betrek-

Kort na den oorlog 19,,1-1918 gingen deze beide con-
kelijk geringe rol. Gedurende den eersten wereldoorlog

cerns (de latere Unilever) samenwerken en kochten jaar- nam het aantal Noorsche expedities aanzienlijk af, waar-

lijks ongeveer 80
%
van de traanproductie in voorkocip.
door de Noorsche traanproductie daalde.

Daarentegen

De Noorsche reederijen stonden dus practisch tegenover.
bleef de Engelsche productie ongeveer op peil en werd

één kooper. Teneinde hun positie te verstevigen, hand- daardoor relatief belangrijker. Na den oorlog leefde de

haafden zij hun oorlogsorganisatie, om door middel van
walvischvaart weer op, waarbij zij van 1924-1930 een

een verkoopkartel de geheele traanproductie te verkoopen.
,,boom”-periode beleefde. De Noren brachten wederom ver-

Op de ,,wereldmarkt voor walvischtraan” werd dus prac-
schillnde technischeverbeteringen in toëpassing en breid-

tisch alle traan door één kooper gekocht en door één ver- den hun vloot aanzienlijk uit. De Engelschen vergrootten

kooper verkocht.

Over het algemeen stond hierbij

de
hun vloot slechts in geringe mate, zoodat de Noren in

verkooper het zwakst, temeer omdat traan met verschil-
1929 wederom ongeveer 2/3 van de totale traanproductie

lende plantaardige vetten moet concurreern, waarvan
verzorgden (tabel IV).

tabel VII een overzicht geeft.
Desondanks verkeerde’ de economische positie van de

Nochtans beleefde de Noorsche walvischvaart goede
Noorsche wa1vschvaart in een labielen toestand. Immers,

jaren en steeg het percentage traan in de nsargarine voort-
de Noorsche traanproductie bedroeg in de jaren 1928,

durend van 8% in 1924 tot 24,6% in 19292). In 1937 be-
1929, 1930 en 1931 resp. 13.000, 200.000, 300.000

en

droeg dit percentage voor Engeland 41 %
en voor Duitêch-
400.000 ton. Zelf verbruikt Noorwegen slechts
50.000
ton

land 30,2%
3).
De goede gang van zaken vÔÔr 1930 blijkt
per jaar, zoodat de Noorsche walvischvaart grootendeels

ook uit de snelle toeneming van het aantal

expeditis. van den export afhankelijk is. Uit tabel VIII blijkt, dat

V66r 1914 varen er in totaal per jaar ongeveer
.
20 expedi-
Engeand,

Duitschland en Nederland de voornaamste

Lies werkzaam, waarvan 15 van Noorwegen. Gedurende
importeerende

landen

zijn,

van

welke

landen

slechts

de oorlogsjaren daalde het aantal expedities tot ongeveer
Engeland vÔÔr 1930 de walvischvaart in beperkte mate

12 per jaar, waarna het na de oorlogsjaren, aanvankelijk
uitoefende, zoodat de traan grootendeels op de wereld-

langzaam,

toenam.

Tijdens

de

hoogconjunctuur

van
kwam. Deze traan

de
markt

werd gebruikt yoor

productie van

margarine

en

zeep.

Hier

ontmoetten

de

Noren

‘)
Ontleend aan Dr. E. Lynge,

,,Der Walfang, ein Beitrag zur

echter eenerzijds het Jurgens-van den. Bergh-concern,

WeILwirLschaft
analysis”,
dat de markt van Nederland, Duitschland, Belgie, Dene-

1940.

TABEL IV.

De produceieQan «’al9ischtraan der 000rnaamste landen
1).

Voornaamste landen

S
Noorwegen Engeland
Argentinië
Veeiigde
Panania
Duitschland
Japan
Seizoen
Alle
landen

barrels
barrels
1

%
barrels

1

%
barrels

%
barrels

1

%
barrels
%
barrels
%
barrels
gern.
1910/11-1914/15

688.812
gem.
483.399
69,8
125.084
18,4
37.606
5,9
54.500
7,2
– –

– –

1915/16-1919/20

462.642
gem;
232.820
49,6

141.872
31,0
31.519
6,8
61.201
13,7


– –

1920121-1924j25

736.877 402.807
54,7
245.867
33,0
41.888
5,8
30.797
4,2


-,



1925126

1.152.536
662.641
57,5
380.107
33,0
54.426
4,7
26.100
2,3



2

7
1926127

1.191.922
689.425
77,9
389.087
32,6
59.681
5,0
33.000
2,8



7

7
1927128

1.321.313
799.361
60,5
400.162
30,3 67.389
5,1
31.800
2,4



2

7
1928129

1.886.080
1.210.235 64,2
512.611
27,2 96.667
5,1
36.120
1,9



7.248

04
1929130

2.801.074
1.796.221
64,1
858.829 30,7
95.451
3,4
29.437
1,1
– –


2

7′
1930131

3.701.668 2.316.962
62,6
1.134.398
30,7
88.154
2,4
49.360
1,3



16″.274

0,4
1931/32

925.152
28.590
3,1
804.505
87,0
48.717
5,3
16.350
1,5



20.230

22
1932133

2.606.201 1.317.443
50,6
1.181.769
45,3
54.583
‘2,1
12.580
0,5

– –


21.698

08
1933134

2.588.335
1.253.694
48,4
1.192.478
46,1
65.790
2,5
24.800
1,0

– –


22.766

09
1934135

2.692.825
1.239.3J7
46,1
1.290.096
7,9
53.100
2,0
24.629
0,9
-,



42.133

16
1935136

2.873.423
1.162.742
40,5
1.240.361
43,2
75.192
2,6
80.991
2,8 205.801

7,2

-.
74.289

2’6
1936137

3.214.550
1.191.772
37,1.
1.287.627
40,0
47.377
1,5
150433
4,7
181.495

5,6
61.992

1,9
189.012

59
1937138

3.640.248 1.169.069
32,1
1.308.015
35,9
51.766
-1,4
166.299 4,6 117.650

3,2 369.727

10,2
422.036

11,6
1938139.

2.887.832

‘) Ontleend aan ,,International

853.867

Whaling


897.741

Statistics”.
4


66.826

102.388

68.853


374.149


483.476

ij

1

368

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943

TABEL V.

Nationaliteit r’an de bemanning der walischloot in de
Antarctische gebieden
1
).

– –

Bemanning der expedities van
Totaal

79
0
a
cd

o
lo
r

3e
rI)0

1930/31
Noren

….
6.446 3.336
– –
767
10.549 100,0
1932/33
Noren

.
2.317 2.140


243
4.700 100,0
1933/34
Noren

.
2.754 2.505


283
5.542
100,0 .,93-7/38
Noren,

. .
3.159 2.899
548
8
1.001
7.615
67,8
Britten

. . . .

674
– –
1
675
6,0
Duitschers


885

1
886
7,9
Japanners
. .



1.840

1.840
16,4
Anderen

. .
5
130
2

74
211
1,9
Totaal

•.
3.164
3.703 1.435
1.8
1
,8
1.077
117
100,0
1938/39
Noren

. .
3.574
2.477
519

14
939
7.517 59,2
Britten

. . . .
2
863
– –
1
866
6,8
Duitschers
30

1.356
– –
1.386
10,9
Japanners
.

– –
2.793

2.793 22,0
Anderen

..

1
39
1

102
143
1,1
Totaal

‘..
3.607
TIW
IT
T
12T
100,0′

1)
Ontleend aan ,,International Whaling Statistics”.

1929/1930 steeg het aantal expedities snel tot 47 in het
seizoen 1930/’31.
De crisis van 1929 plaatste de walvischvaart echter
voor groote moeilijkheden, welke aanvankelijk schenen
te zullen worden opgevangen door de in het vorige artikel
4)

genoemde uitvinding,, waardoor het mogelijk werd mar-
garine te maken. van vrijwel uitsluitend walvischtraan,
terwijl men voordien tot ten hoogste 35 % traan in de
margarine kon verwerken.

De toepassing van deze uitvinding maakte het echter
mogelijk de grootere traanprocfuctie van de seizoenen
1929/’30 en 1930/’31 op te nemen. Doch in 1931 daalden de prijzefi van enkele concurreerenle plantaardige vetten
tot beneden den traanprijs, zooals uit tabel VII blijkt.
Het gevolg was, dat de Unilever zich uit de traanmarkt’
terugtrok en geen voorkoop sloot voor het seizoen 1931/’32.
Inverband hiermede werd’in het seizoen 1931/’32 de’ ge-heele Noorsche vloot opgelegd, ‘terwijl Engeland slechts
in beperkte mate de ‘walvischvaart uitoefende. Dienten-
gevolge dalde de traanproductie tot 25 % van de pro-
ductie van het voorgaande jaar. In 1932 sloten de Noor-
sche en Engelsche reedjen een productie-kartel, hetwelk
eenigszins ten voordeele ian de Engelsche reederijen was
en er voorts toe leidde, dat de quo’ta van de verouderde
moederschepen, werden verkocht. Spoedig trad echter een strijd om de quota op, welke in 1934 leidde tot het
einde van het kartel.
De prijsdaling hebben de reeders weten op te vangen
door aanpassing van de kosten eenerzijds en vollediger
verwerking van de walvisch anderzijds: De grootere pro-
ductiviteit blijkt duidelijk uit de gegevens van tabel VI:
de gemiddelde productie per m9ederschip steeg van 26.987
barrels in het seizoen 1925/’26 tot 103.263 barrels in het
seizoen 1 937/i938! Na 1934, trad, tengevolge van misoogsten
en beperking van den katoenverbouw in de Vereenigde Staten, weer een prijsstijging van plantaardige oliën in,

waardoor ook de traanpositie eenigszins verbeterde. Een der doeleinden van het reeds genoemde productie-kartel der Noorsche en Engelsche reeders was tevens den
walvischstand te beschermen. De actie hiertoe ging van
Noorwegen uit, terwijl het EngØland dwong overeenkom-
stige maatregelen te nemen door aan de Noren het mon-
steren te verbieden op vaartuigen van landen, die over-
eenkomstie maatregelen niet namen. Ook hieruit blijkt
de eigenaardige plaats, welke Noorwegen in de walvisch-
vaart innam. Immers, zooals tabel V toont, aaren in de
Europeesche valvischvaart tot 1937 uitsluitend Noren

‘)
,,E.-S.B.” van 24 November 1943, blz. 355.

werkzaam. In zooverre was dus de Elgolsche walvisch-
vaart weer afhankelijk van Noorwegen.

Desondanks ‘kon de Noorsche walvischvangst zich niet
handhaven. Nadat in het seizoen 1932/’33 de walvisch-
vaart, na een seizoen te hebben stilgelegen, weer werd
hervat, daalde het percentage van Noorwegeb in de totale
traanproductie tot beneden 50 % en steeg dat van Enge-land tot boven 40 %.

Allerigs ging zich echter een zeer ernstige moeilijkheid
voor Noorwegen voordoen, doordat de voornaamste im-
porteerende landen, Engeland en Duitschtând, er foe over-

gingen ‘zelf in hun traanbehoefte te yoorzien. Engeland
ging in 1933 in verband met de Ottawa-overeenkomst een

invoerrecht heffen van 10 %, terwijl het vports niet alleen
het aantal Engelsche epedities langzamerhand ging
uitbreiden, doch tevens er toe overging een eigen beman-
ning voor de walvischvaart op te leiden.

TABEL VI.

Gemiddelde traan productie per /dbriekschip in de Antare-

tische gebieden
1).

1. Fabrieksch ep en.

-.
0
Vangclagen

ce
Oec4

.oz.o:3
.,
0,0
o
ce
..,
0
.
‘-.
o
,,,
. –
ce ce
0c…
o
0
.0
.
0
n.o
..0._i
Eo
1
,
0

Oc
barrels barrels
barrels
barrels
1925126
377.811
‘1
26.987 2.185
’15’
2.422
73
1926127
454.234
16
2390
2.498
156
2.912
182
1927128
733.312
17
43.136
2.580
152
4.824
284
1928129
1.282.281
25
51.291
3.762
150
8.549
341
1929130
2.258.842
38
59.443
5.,46
154
14.668
386
1930131
3.384.048
41
82.538
6.40
169
20.024
488
1931132
686.193
5
137.239
772
154
4.456
889
1932133
2.395.042
17
140.885
2.522
148
16.183
950
1933134
2.225.663
19
117.140 2.327
122
18.243
956
1934135.
2.312 702
23
100.552
2.834
123
18.802
816
1935136
1936137
2.26924
2.527.026

1

24
30
94.564 86.234
225
2.884
97 96
23.397
.26.323
976 876
1937138
3.201.153
31
103.263
3.157
102
31.384
1.014
1918/39
2.564.506
34
75.407
3.281
97
26.438
782

IT. Vangschepen.

0
Vangdagen
,

iO

0

0
,
0
ce-E
o.o
.cceQ
0
o0
,c.cbfl
.lcccbJ)

ce
0
00
Oce
•’
cd
ce
.,c,
.5O
E

•ec’
,e0
,

u
ceo
le

zb5°
•°c
0
barrels
barr.
barrels
0
toe
ce

1925126
377.811
‘IT’

8.039
“Tiî
7:144
TPt
i”
0,89
1926127
454.234
57
7.969
197
8.537
150
53
0,87
1927128
733.312

61
J2.022
171
8.824
145
83
1,15
1928129
1.282.281
88
14.57!
180
12.835
146 100
1,18
1929130
2.258.842
163
13.858
149
25.049
154
90
0,97
1930131
3.384.048
200
16.920
175
33.690
168
100
1,04
1931132
686.193
33
20.794
223
5.146
156
133
1,43
1932133
2.395.062
112
21.384
208
16.604
168 146
1,41 1933134
2.225.663
112 19.872
206
[3.657
122
163
1,69
1934135
2.342.702
143
16.173
211
17.946
125 129
1,69
1935136
2.269.526
165
13.755
177
16.075
97
141
1,82
1936137
2.527.026
184.
13.734
178
17.761
97
.142
1,84
1937/38 3.201.153
244
13.119
181
24.749
101
129
1,79
1938139
2.564.506
270
9.498
136
26.104
97 98
1,40

‘)O’ntle’end aan ,,Interniitional Whaling Statistics”.

Duitschland was, zooals uit tabel VIII blijkt, eveneens
een zeér belangrijke consument van walvischtraan, welke
het van Noorwegen betrok. Gebrek aan deviezen en stre-
ven naar autarkie leidden ertoe, dat ook Duitschland zelf
aan de walvischvaart ging deelnemen. In het seizoen
1936/1937 nam Duitschland met één expeditie aan de Ant-
arctische walvischvaart deel en in het seizoen 1938/1939
reeds met vijf e.xpedities, waardoor Duitschland In dat
seizoen ruim 10 % van de totale traanproductie zelf ver-
zorgde.

Daarenboven ging ook Japan aan de walvischvaart in
de Antarctische gebieden deelnemen. Japan oefent reeds
eeuwenlang de walvischvaart uit in den Stillen Oceaan.
Zooals wij reeds zagen oefent Japan de walvichvaart uit-

11
1 December 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

369
11

S

sluitend uit, ten behoeve van het walvischvleesch, hetgeen
in Japan volksvoedsel is. De traan werd uitgevoerd om de
inheemsche plantaar.dige vetten en de vischolie geen con-
currentie aan te doen en bovendien om deviezen te vej’-
krijgen. In het seizen
11934/1935
ging echter ook Japan
deelnemen aan de walvischvaat in de Antarctische ge-
bieden, waarvoor het een Noorsch fabriekschip had ge-
kocht. In het seizoen 1939/1940 had Japan reeds 10 moe-
derschepen in bedrijf, waarmede het ongeveer 15 % van
de totale traanproductie verzorgde.
roordat Japan zelf het vleesch verbruikte, doch de traan
uitvoerde, werd het een storende factor op de Europeesche
traanmarkt.aHet gevolg van dezen strijd om de traan was,
dat door het optreden van deze nieuwe producenten er in
1938 wederom een aanzienlijke overproductie was, welke
tot ernstige moeilijkheden, in het bijzonder voor Noor-
wegen, aanleiding zou hebben gegeven, ware het niet, dat
de Engelsche Regeering in 1938 100.000 ton traan uit de
markt nam ter vorming van een oorlogsreserve. Voor
Noorwegen zagen de vooiuitzichten der walvischvaart er
de laatste jaren dan ook-zeer ongunstig uit. Het IToorsche
aandeel in de totale productie was gedaald tot 30 % en
de Werkgelegenheid sas van 10.500 man in 1930 ingekrom-
pen tot 7.500 man in 1939, waarvan, zooals uït tabel V
blijkt, een belangrijk deel onder vreemde vlag werkte.

TABEL VII.


Gemiddelde prijzen per ton gan waloischtraan en -plant-‘
aardige oliën te Londen
1).

Traan
1

Kokos-
Palin-
Palm-
Soja-
Jaar
noten
olie
pitten
boonen
________
£

sh
£

sh
£

sh

_1

£

sli
£

sli

1920
90-8
95-2
66-16
87-9

1921
31-5
50-8
34-13 45-15

1922
32-10
39-6
33-11
36-12

1923


33-0
44-6
36-1
39-4
35-15
1924
34-15
48-7
39-12
4.2-11
39-6
1925
35-13
47-11
40-10
42-11
39-5
1926
34-0 44-5
37.-2
41-19
33-10
1927
2-97
43-7 33-5
37-18
32-3
1928
28-7 40-6 35-0 38-3
32-0
1929
29-17
34-7
33-12
35-1
30-2
1930
25-0 29-8
24-10
29-13
25-4

1931
21-19 21-18
17-5
22-13
16-17
1932
11-19
23-18
16-10
23-1
18-15
1933
13-0
18-1
14-5 18-3
17-9
1934
10-8
13-9
12-12
14-2 13-8
.1935
12.-7
20-14
19-0
20-14
20-19
1936
17-10
24-7
19-10
24-6
23-12
1937
20-7
25-8
22-2
26-17
24-10

1938
13-0
16-4
14-5 17-3
17-10

1939
14-18



‘) Ontleend aan ,,International Whaling Satistics”.

Onder deze voor de walvischvaart in het a1gmeen, en voor de Noorsçhe walvischvaart in het bijzonder, moei-
lijke omstandigheden, brak in 1939 de tweede wereld-
oorlog uit.

De economische beteekenis van de waloischtraan.

De strijd om de Walvischtraan gedurende de laatste
jaren voor den huidigen oorlog wijst er op, dat traan een
belangrijk product is geworden. De economische betee-
kenis van de traan kan men echter niet afleiden uit ver-
gelijking met de totale wereldproductie van plantaardige
en dierlijke vtten; immers deze laatste bedraagt ongeveer
21 á 22 millioen ton per jaar, terwijl de traanproductie
slechts 4
t
500.000 ton per jaar bedraagt. – –

TABEL VIII.

Invoer van walvisch

TABEL IX.


iVede,landsche uitvoer en entrepôtverkeer
1).
(in tonnen).

TIn trepôtverkeer

Uitvoer v.
Uitslag geharde
In het vrije
/
traan
Opslag
1

verkeer

1
Naar het
1

binnens-

1
buitenland
lands
1
1935
1

3Z.931
163.911
1

46.066
69.671
1936
1

36.528
144.781
59.878

1
60.986
1937
1

48.958 140.737
1

77.249

1
73.111
1938
1

47.471
151.670
t

68.820

1
121.236

‘) Ontleend aan In-, uit- en doorvoerstatistiek vCn het Centraal
Bureau voor de Statistiek.

Van de weelcproductie
1
van jJantaardige en dierlijke
oliën en vetten komt echjer slechts een. deel op de wereld-
markt. De walvischtraan komt daarentegen in haar ge-
heel op de wereldmarkt en vertegwoordigt daardoor
naar hoevçelheid ongeveer 10 % van den totalen interna-
tionalen handel in oliëti en vetten; de valvischtraan nadert
daardoor de commercieele beteekenis van den uitvoer
van boter, welke ‘ongeveer 12 % van de totale exporthoe-
veelheid van oliën en vetten bedraagt.
Voorts beïnvloedt walvisclitraan de olie- en vetmarkten
in het bijzonder, doordat zij in hoofdzaak in de.maanden
Maart, April en Mei als totaal op de Europeesche markt
komt, waarbij het belangrijkste is, dat zij grootendeels
wordt opgenomen door de voornaamste vet-importeerende
landen: Engeland, Duitschland en Nederland. Bovendien
vertoont het vetverbruik een stijgende trend, hetgeen in
het bijzonder te danken is aan de opkomst van de marga-
rine-industrie, waarvoor walvischtraan een belangrijk
product is.
Daardoor is walvischtraan, de goedkoopste vetsoort,
voor de West-uropeesche h3dustrielanden van het groot-
ste belang.

Slot beschouwing

Uit het bovenstaande blijkt niet alleen, dat walvisch-
traan een zeer belangrijke grondstof is, doch dat de be-scherming van den walvischstand, dus voorkoming van roofbouw, van niet minder beteekenis is. Inteinationale
regeling door de belanghebbende visscherij-mogendheden js dan ook noodzakelijk. Immers, een voortzetting van den
strijd der laatste jaren zou er toe moeten leiden, dat het
Antarctis.che gebied evenals het Arctische gebied wordt
doodgevischt. Dit zou het verlies beteekenen van een be-
angrijke grondstof, waarvan men de optimale productie
op 4 â 500.000 ton per seizoen raamt.
Van niet minder belang is de walvischvaart echter vèor
de werkgelegenheid. Immers, een land als bijv. Nederland,
dat
p
iet alleen een belangrijk binnenlandsch verbruik van
traan heeft, doch dat tevens een belangrijke veredelings-
industrie bezit ten behoeve van den uitvoer van geharde
traan en dat daarenboven een belangriken handel in traan heeft, zooals blijkt uit het entrepôt-verkeer (tabellen VIII
en IX), zou per seizoen. 3 á 4 expedities, elk geraamd
op een productie van Ôngeveer 20.000 ton traan kunnen
uitrusten. Nadat, met behulp van gedeeltelijk buitenland-
sche bemanningen, Nederlandsche krachten zouden zijn
geschoold in dezen tak van bedrijf,.kan men verwachten,
dat in enkele jaren de mogelijkheid van een goede werk-

traan in 1000 tons
1)

1925
1926 1927
1928
1929 1930



±
Engeland
31
40
45
49
59
67 87
130
83
125
123 144


152
112
247
Duitseliland

• • •
14
24
33
.58
78
99 143
144
231
177 148
249 160
167
152
Frankrijk
2
3
3
3
2
3
2

10
9
12
7

7
1


Vereenigde Staten
20

3
28 18
31
24 33
62

2
9
10
13
24
10
3 3
3
2
2
7 5
4
3 4


.-


Italië

…………..
Nederland
24
28
36 57
56 89
111
80
32
109
56
56 65
82
71
Denemarken

8
12
8
14
.19
21
30
31
39
33 45 46
39 35

94

1

109

160

195

242

308

1

402

460

389

468

376

1

511

437

484

515

‘) 1924-1936, ontleend aan Dr. E. Lynge: ,,Der Waltang, em Beitrag zur Weltwirtschaft der Fettstoffe”.
1936-1938, Ontleend aan K. Brandt: ,,Whale om!, an economic analysis”.

370.


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943

gelegenheid zou wordeq verkregen voor 2.000 â 2.500 man, ongeacht de secundaire werkgelegenheid, welke de werven,

machinefabrieken enz. nog bieden.
Raamt men, met behulp van buitenlandsche gegevens, de investeering per expeditie
ôp
vooroorlogsche 4asis op
ruim 10 millioen gulden, dan zou in een dergelijke reederij,.
na verloop van eenige jaren, ongeveer 50 millioen gulden
zijn geïnvestéerd. Neemt men hierbij de stijgende trend. van het vetverbruik in aanmerking, dan is het duidelijk,
dat de traanproductie van steuds meer belang zal worden.
Hetbovenstaandemoge er dan ook
bp
wijzen, dat de
walyischvaart in de toekomst niet alleen çen belangrijke
werkgelegenheid zou kunnen bieden, doch teven, . na
het herstel der oorlogsschaden, een niet minder belang-rijk object voor kapita’linvesteering kan zijn.
Wij hebben reeds meermalen gelegenheid gehad in dit
tijdschrift te wijzen op de mogelijkheden, welke de zee-
visscherij kan bieden voor de eiwit- en vetvoorziening van
de bevolking, zondr dat daarvoor deviezen noodig zijn
5).

Steeds bleef de Nederlandscihe zeevissctierij, ondanks
de zeer gunstige geografische ligging, zoowel ten opzichte
vân .het binnenlandsche als het MiddenEuropeesche ach-
terland, ten achter bij de mogelijkheden, welke zij biedt.
De oorzaak meenen wij te moeten zoeken in de ‘snelle
ontwikketing van handel en verkeer in de 19e eeuw, als
mede de opkoi’ist’ van de groot-industrie’in het begin van
deze eeuw, waarop zich alle aandacht heeft g7concentreerd. De zeevisscherij bleef daardoor min of meer afzijdig liggen,
het bleef klein- en middelbedrijf, gefinancierd met familie-
kapitaal. De kapitaalkracht, nöodig voôr het doorzetten
van nieuwe mogelijkheden, ontbrak. Voorts leidden de
industrialisatie van overzeesche gebieden tijdens den eer-
sten wereldoorlog, alsmede het toenemende geringere aan-
passingsvermogen van hét economisch leven na den oorlog
tot het werklooshejdsprobleem, dat bij het uitbreken van
den huidigen oorlog zijn oplossing nog niet had’ gevonden. 1-let is daarom noodzakelijk, dat elke bron van welvaart
dus ook de zeevisscherij, waarvan de walvischvaart een
onderdeel is, ten volle wordt geëxploiteerd

A. G.,U. HILDEBRANDT.

25 -Februari 1962: ,De vischvôorziening van
West- en’ Midden-Europa”.
– ,,E.-S.B.”, 11 Maart
1942:
,ProbIemen der West-Europeesche
zeevisscherij”,

DE NIEUWE WATERWEG VAN ROT,TERDAW

NAAR ZEE 1856 – 1863.

I.

In niet één boek of publicatie over den anleg van den
– nieuwen waterweg van Rotterdam naar zee wordt de
naam genoemd – en dan met eere.— van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, die in 1856, uit eigen beweging
en op grond van eigen luennis als technicus; den stoot gaf
om de studie van het vraagstuk van de ‘verbetering van
den waterweg langs Rotterdam naar zee, opnieuw aan
de orde te stellén.

Het ging den minister Dr. G. Simons, oud-directeur
van de Delftsche Academie voor de opleiding van inge-nièurs, eerst om een studie, niet reeds om een plan. Aan
een’ plan kwam deze eerste minister-technicus in zijn
korte ambtsloopbaan als minister (1 Juli 1856-19 Jan.
1857) nietoe. Daarvoor had de politiek van de’h dag hem,
den conservatief, den vijand der katholieken (Dr. G.
Simons was één der leiders geweest van de Apri1beweing)
en der liberalen beide, den . orthodox-protestant niet-
Groeniaan, al te spoedig een beentje gelicht.
Bij de verdediging van zijneerste begrooting voor het
dienstjaar’1857 ondervond Simons alleen den steun der
conservatieven. Bij de stemming over zijn begrooting

was Groen gouvernementeel en zÔÔ s

taakten in de Tweede
Kamer tot tweemal toe de stemmen
1).
De begrooting
was hiermede verworpén. Simons trad af. Van dezen tijd’
af waren Simons en Thorbecke geslagen vijanden
2),.

Het werk, door Sim’bns als minister -verricht, kan niet
zeer belangrijk zijn. Met de derde afdeeling (Waterstaat)
van zijn departement trad hij dadelijk in contact. Allerlei
‘voorstellen gingen van den minister zelf uit. Het was
natuurlijk voorbereidend werk.

Minister Dr. G. Simons, zeer gezien bij Koning ‘Willem
III – dit was bij de liberale ôppositie van 1856 ook al
geen aanbeveling! – heeft voor de technische zijde ‘Ç’an
het departementale werk nieer belangstelling dan voor
de politieke zijde vpn den ministerarbeid, Hoewel Dr. G
Simons ook voor het onderwijsvraagstuk belangstelling
heeft, ligt de politieke zijde van het lager onderwijs hem
slecht. De minister varrjustitie Mr’ van der Brugghen
dreigt hier de leiding over te nemen. Dr. Simons denkt
meer aan de middelen tot vermee’rdering van de welvaart. –
Het spoorwegvraagstuk’— er zijn vele aanvragen loopende
om concessies te verkrijgen; de concessievoorwaarden
zijn in onderzoek – heeft dadelijk des ministers aandacht,
De ,,doo’rraving van Holland op zijn smalst” is reeds
in het publiek een onderwerp van heftig debat. De minister –
werpt zich op deze materie van wetgeving. De. minister stelt ook dadelijk allerlei technische commissies in, o.a.
voor de verbetering van het Noord-Flollandsch kanaal.
De Koning ziet des ministers ijver met welgevallen,
maar. . . . Z.M.’vreest wel, dat de politieke zijde van de
taak van dezen minister ietwat in het gedrang zal komen.
De Koning keurt de economische plannen goed. Hij ver-
neemt met belangstelling een voordracht tot het be-
noemen van een commissie, belat met het onderzoek
naar den invloed, die een”doorgraving der landengte van
Suez op onzen hÔ,ndel en nijverheid kan uitoefenen, maar
vraagt

de politiek van de.n dag ‘niet te vergeten. Het
is,
alsof de Konini wel weet, dt straks de
Tweede
‘Kamer
vooral de politieke kwesties aan cle orde zal stellen.
De Minister van Binienlandsche Zaken, Dr. G. Sirnons,
deikt aan de uitbreidiig van
,
de welvaart in Nederland
en dus ook aan den Rotterd’amschen handel. Er zijn’
klachten over de mo’eilijkheden voor de scheepvaart op de
handelswegen van Rotterdam naar zee. De minister wil
‘dit probleem in studie nemen. De minister heeft een
nieuw idee.

Dr. G. Simons heeft een vèrreikend besluit aangedurfd.
Bij Mluiisterieel Besluit van 2- Augustus 1856 werd aan
een jong ingenieur, orldergeschikt rijkskmbtenaar, de
prachtige opdracht gegeven een onderzoek te doen naar
de verbetering der riviermonden in Groot-Brittannië
en in Frankrijk. Op 15 October 1856 teekent ‘P. Caland
zijn merkwaardig’ en nu nog zeer lezenswaardig rapport,”
aan den minister Simons uitgebracht. Dit rapport bevat
nog niet de latere, groote gedachten van Caland. Wel
spreekt de johge ingenieur reeds van ,,den nieuwen rivier-
mond, zoo tot de vorming daaitoe wordt overgegaan”.
Waar die nieuwe riviermond moet komen wordt nu nog
niet gezegd.

Maar het begin is daar. Iii den geest van den jongen
‘ingenieur heeft minister Simons de vonk der bezieling
aangeblazen. De nieuwe riviermond zal er kômen. De
,

‘) Merkwaardig deze stemining.’ Elout van’ Soeterwoude, die niet
voldoende vertrouwen had in Dr. Simons, verliet ‘Tij de ,eerste
stemming vroeg de vergadering en was den dag daarop opzettelijk
afwezig. Flij had,Dr. Simns’ begrooting kunnen redden. Elout van
Soeterwoude stemde altijd zôÖals Groen stemde; ditmaal wilde’
hij niet openlijk van Groen afwijken en onthield hij zich van mede-
stemmen. (Brieven Isaac da Costa, III p. 76).
‘)
De oud-minister werd nu’ spodig tot lid van den Raad van
State benoemd, maar hij de nieuwe samenstelling van den Raad
van State in 1862 door Thorbecke niet voor herbenoeming aan den
Koning voorgedragen. De reftrendaris van Breugel schrijft in dat
jaar in zijn persoonlijke aanteekeningen omtrent den Raad van
State, dat dit werd opgevat als een pérsoofilijke onaangenaamheid
van den minister tegen Simojis.

1 December 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

371

eschiedehis van den riieuwen waterweg van Fotterdam
naar zee begint’met 2 Augustus 1856

**
*

Minister Simons treedt op 19 Jan. 1856 af. A. G. A.
van Rappard, oud-directeur van het Kabinet desKonings,
in 1854 opgend’men in het ministerie
van Hall als minister

van dèn llervormden Eeredienst en als zoodanig over-
gegaan. in’het ministerie van der Brugghen (1 Juli 1856),
neemt op 19 Jan. 1856 de portefeuille van Binnenlandsche
Zaken over. Depolitieke zijde van dit departement wordt’
door den nieuwen niinis te beheerscht.Met zijn medewerking
komtÇde Lager Onderijvet 1857 tot stand. Van de tech-
niek weet de minister niets. Wat nood? De minister

be-
noemt een college ad hoc, een ,,Raad van Waterstaat”.
Zoo bereiken adviezen het ministerie, zoowel ôver de ,,door-
graving van Holland op zijn smaist” (Aug. 1859), als over
de verbetering ‘van den wateaveg van Rotterdam, naar
zee om toegng te verkrijgen voor schepen met een diep-
gang varl7 meter.
liet is een bekende datum in de geschiedenis van den
nieuwen waterweg, die 5e No’vember 1857, toen aan den
Raad van Waterstaat de opdracht werd gegeven: a. d
plannen voorde
1
,rerbetering van het Brielsche zeegat na
te gaan, b….., c. enz.
4
). Bekend is ook, dat P. Caland,
lid en secretaris van den Raad, een overwegenden invloed
had op zijn advies. 21 Augu1us 1858 draagt de Raad
van’ Waterstaat aan den minister van Tetá voor een
rij/çswaterstaats’erk
te ondernemen (volgens ‘het plan
van Caland van 25 Januari 1858) tot
dooigraving
van
den Hoek van Holland. Dr. .G.. Simons zal tevreden ge-
weet zijn., Zijn’opdracht had aan den geest van Caland de materie geleverd, ter bew.’king’wâarvan Caland zijn
leven inzette. De nieuwe open waterweg naar zee zou tot
stand komen. Maar waarop moet Rotterdam .n’u nog
wachten?

Op 18 Maart 1858 was een nieuw ministerie opgetreden.
1lt was een fusie-kabinet. Conservatieven (Rochussen,
Boot) hadden zich vereenigd met Jiberalen (vhn Bosse,
van Tets) om naar ‘s Konings wensch een geniatigd liberaal
bewind te voeren. De taak van.’het ministerie lagaller-
eerst op economisch terrein. Het ging om de welvaart van
het ‘land, om den aanleg van spoorwegen, om het graven.
van kanalen. Het vorigc kabinet Mr. van der Brugghen-
van ‘Rappard was met de spoorwegpolitiek bij de Kadier
niet gelukkig geweest. Hier scheen ook de politiek een
leelijke rol te spelen. De regeeringsontwerpen van 11 Juli
1857 bleven liggen. Een aanvrage van ‘100.000 gulden,
bestemd ‘voor het nemen van voorbereidende maatreglen
van staatswege voor, onderzoekingen, werd afgewezen.
Een ongunstig Voorloopig Verslagvan 18 Nov. 1857 weer-houdt verdere actie der Regeeri’ng. Is er ook politiek verzet
der Iliberalen? De Koning meende, dat de politiek minder
belangrijk was op dit moment.’ Zal nu dit nieuwe fusie-
kabinet slagen? ,,Thrbecke wil dit (d.w.z. deze politieke combinatie) niet”. (Dagboek van Mr. van Bosse). Thor-
becke heeft het kabinet tegengewerkt. Heeft Thorbecke
daarmedé dc welvaart van het land geschaad? Een histo-
risch overzicht zal het antwoord moeten geven. Dr. A.
Plate spiisgt, in zijn kort geschiedverhaal, van het boven-
vermelde advies van 21 Augutus 1858 ineens over op
het wetsontwerp Haanstra-van Hall (Oct. 186ö) en dan.

1)
Of, wilmen liever, met het belangrijk€ rapport door den minister’
Simons op 24 Juli 1856 voor den Koning 6pgen’iaakt en door deren
goedgekeurd. Dit stuk is in de literatuur nooit meer vermeld. Het
is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 Juli 1856. Hier blijkt
weer eens dç waarheid van het oude beweren, dat, wanneer een
minister eén besluit geheim houden, hij het moet publiceeren
in de Staatscourant. Dit was nu wel niet de bedoeling van Simons,,
maar niemand vermeldde later ooit dit initiatiefrapport.
‘) Uitvoeriger: ,,De waterweg langs Rotterdam naar zee, 1866-
1916″, (uitgegeven door het Ministerie van Waterstaat), bewerkt
door A. T. de Groot. Zie ook Dr. A. Plate, ‘,,De Rotterdamsche Wa-
terweg 1863-1914″, pa. 18 e.v. .

op Thorbcke’s wet vai 24 Jan. 1863 S. ‘4. Hij ‘vermeldt
dan: ,,Als bekwaam tacticus had hij (Th.) het plan tot
doorsnijding van den 1-leek van Holland saamgekoppeld
,met een

voorstel tot verleenen van concessie aan parti-
,culie’ren tot aanleg van het kanaal naar. IJmuiden, steu-
nende op landontginning en heffing van kanaalrechten”.
Maar was Thorbecke’s tactiek van 1858-1862 nu ve1
in het belang van Rotterdam geweest? Had soms de
politiek Rotterdam rustig laten wachten, totdat de hopge heeren uitgekibbeld waren? De ingenieur A. T. de Groot
‘volstaat in zijn werk: ,,De Waterweg 1866-1916″ (pag. 19)
met de klacht: ,,in verband met nadere overwegingen ten
aanzien van het kanaal van Amsterdam naar de Noordzee,
bleef ook de zaak der verbetering van den Rotterdamschen
Waterweg aangehouden”. Rotterdam kon wachten

C. W. DE VRIES.

AANTEEKENINGEN.

HET VOLI{SCREDIETWEZEN IN DE DEPRESSIE.

Een koloniaal-economisch onderwerp wordt behandeld
in het boek van R. M. Dr. Soenfitro, dat als no. 34 in de
reeks publicaties van ht Nederlandsch Economisch
Instituut is verschenen. De beteekenis van het officieele
volkscrediewezen voor de Indonesisbhe samenleving,
speciaal gedurende de depressiejared na 1929, is hierbij
het.voorerp van onderzoek geweest.
‘In het eerste hoofdstuk woi’dt een beschrijving ge-
geven van de rol, die het geld speelt in de Indonesisôhe
samenleving, die voor het grootste deel een gemengde
sfeer van geldhuishouding en productenhuishouding
omvat. Het geld ‘vervult in deze samenleving de functie
van betaalmiddel, van ruilmiddel eir.van rekeneenheid. Als zoodanig ‘is’ het geld in ‘de desa-huishouding reeds
onmisbaar; zelfs voor haar meest dagelijksche behoeften
heeît de bevolking nu geld noodig. De’ schrijver keert
zich dan ook tegen de opvatting, als zou het geld ir deze
aatschappij nog slechts een rol van zeer ondergeschikte
.bteekenis vervullen, waardoor een eventueele ,,terug
tocht in de productenhuishouding” niet veel bezwaren
met zich zou brengen. Een dergelijke ,,terugtocht” moet
gepaard gaan met een zeer pijnlijk gevoelde verarming,
,zooals in’ de depressie na ‘1929 duidelijk aan het licht
is gekomen. –
Met het geld als rekeneenheid wordt tegelijk het ter-
rein van- het crediet betreden. Het çredietelement spelt
in deze samenleving een zeer groote rol: Er wordt aandacht gewijd aan het verschijnsel,’dat in de Indgnesische samen-
leving de rentevoet dikwijls zulke buitensporige afmetingen
aanne’rnt. Bij de verklaring hierv’an, zoekt de schrijver aansluiting bij de,gedachten, die te dezen aanzien door
Irving Fisher zijn ontwikkeld. ‘Deze komen hierop neer,
dat de mate van voorkeur voor tegenwoordig inkomen,
bèven toekomstig, terk den invloed
rondergaat
van de
vier volgende factoren:

de grootte van het inkomen,
de vorm, dien de inkomstenstro,om in den tijd aanneemt,
de samenstelling van

het inkomen, en
• het onzekerheidselement in dien inkomenstroom. Tnslotte worden in, dit hoofdstuk de diverse vormen
vancrediit vermeld, die in’ de betrokln maatschappij
.zijn te vinden. –
Het georganiseerde crediet heeft in deze nog over-
wegend statische maatschappij hoofdzakelijk een taak
tn nivelleering te’ verv’ullen, d.w.z. het moet de land-
bouwersgroep, die verfeweg het grootste deel dier maat-
schappij uitmaakt, haar perioden van financieele moei-lijkheden helpen overbrugen. Pas bij een verdergaande
differentieering van de economische sfeer’zal het mogelijk
zijn om het statische ,crediet (= crediet, gericht op
handhaving van het bereikte welvaartspeil) dynamisch te dben wordén (gericht op een werkelijke verhooging
an het welvaartspeil). De auteur poneert dan de stelling

372

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943

dat crediet op zich zelf nooit oorzaak ir van een dyna-
miseering der ecoiomische werkzaamheid, doch dat
een goed georganiseerde credietverleening wel een zeer belangrijke voorwaarde daarvoor kan zijn. Later,
bij:
de
behandeling van de sociaal-economische aspecten van het volkscredietwezen, vindt hij nog gelegenheid hierop terug
te komen en dit nader te argumenteeren.
In het tweede hoofdstuk wordt dan in het kort het
verloop nagegaan van de geldinkomsten der bevolking

in de depressie. De zeêr sterke daling van deze geld-
inkomsten heeft een grooten terugsiag gehad op de uit-

leeningen van de bedrijven van het volkscrediet.

Aan de hand van uitvoerig cijfermateriaal wordt in de
volgende zes hoofdstukken de bedrijfspositie van de
diverse instellingen van het volkscrediet nader geanaly-
seerd. De positie der voiksbanken was aan het eind van
1933 in het algemeen zeer wankel. Er viel een belangrijke
beperking der activiteit, hooge achterstand en ongunstige
bedrijfsresultaten te constateeren. Op Java en Madoera
daalde het door de vo]ksbanken uitgeleende bedrag van
1929 t. e. m. 1933 met 44% en het aantal uitgegeven’
schuidbewijzen met 60%. De aanpassing der individueele
leensommen heeft in een te langzaam tempo en in o-
voldoende mate plaats ehad. Het bedrag van den achter-stand steeg in genoemd tijdvak met 770%. Dit alles heeft
een sterke vermindering reroorzaakt jn de ontvangsten
aan interest op uitleeninge’n. Deze derving van inkomen
kon niet voldoende worden gecompenseerd door rigou-
reuze bezuinigingen in de bedrijfskosten. Zoo is het niet
te verwonderen, dat de bedrijfsresultaten hoe langer hoe ongunstiger werden. In 1932 waren er van de 74 banken
op Java en Madoera slechts 24, die een winstsaldo te
zien gaven,,n in 1933 was dat aantal verminderd tot 13.
Bij verschillende banken moest dan ook worden ingeteerd
op de zuivere vermogens. In de Buitengewesten is het
verloop iliet veel gunstiger geweest. Daar zijn de welvaart
1
en de geldinkomsten der bevolking in veel directer mate
afhankelijk van de wereldconjuctuur. In de jaren 192
t. e. m. 1933 verminderden de uitleeningen in de rubber-
streken met 89%, in de klapperstreken met 39% en fn
de gewesten der overige banken van de Buitengewesen
met 62%. Het bedrag van den achterstand steeg in de
genoemde streken respectievelijk met 572%, 692% en
437%. Van de 18 banken in de Buitengewesten waren
er in 1932 slechts vijf, die een winstresultaat te zien
gaven, in 1933 slechts twee.
In 1934 heeft een zeer vèrgaande reorganisatie van het
volksbankwezen laats gehad. De tot dan toe zelfstandige
volksbanken werden, tezamen met de Centrale Kas
(die tot dat oogenblik als controleerend en leidinggevend
instituut fungeerde), samengesmolten tot één groote in-
stelling, de Algemeene Volkscredietbank, met haar plaat-
selijke kantoren. Hiermee werd een eind gemaakt aan’
het dualisme in de Organisatie van het volkscredietwezen,
waarbij dikWijls een tegenstelling aan den dig trad tus-
schen de Centrale Kas aan den eenen kant en de formeel
nog zelfstandige volksbnken aan den anderen kant.
De totstandkoming van de ,,A.V..” lag geheel in de lijn
der ontwikkeling, alleen .hebben de omstandigheder
van crisis en depressie dit proces in belangrijke mate ver-
sneld. Met deze concentratie kwam een versterking van
de financieele kracht tot stand, terwijl de voorwaarden
werden geschapen voor een betere vervulling van de
sociaal-economische taak van het credietverleenings-
apparaat. Men hoopte te kunnen uitkomen boven he4
peil van de massale credietverstrekkifig en beter te kun-nen voorzien in de individueele credietbehoeften. Diep-
gaande economische onderzoekingen konden worden vei-
richt, die uitgingen van een aan de centrale instelling
verbonden wetenschappelijken staf.

De desaloemboengs hebben betrekkelijk weinig van
de depressie te lijden gehad. Dit is begrijpelijk, tlaar
deze instellingen crediet in natura (rijst) verstrekken.

In deze voor de bevolking zoo moeilijke jaren kon worden
geconstateerd, dat er een sterke behoefte aan dit soort
crediet bestond. Ook de desabanken, die geldcrediet
verschaffen, hebben niet zoo in die mate als de volks-
banken den nadeeligen invloed van de depressie onder-
gaan. Dit vindt zijn oorzaak in de geringe bedragen en
de korte termijnen van uitleening. Na de totstandkoming
van de ,,A.V.B.” is de contrôle op de dorpscredietinstel-lingen overgedragen op de administrateurs van de plaat-
selijke kantoren van de ,,A.V.B.”. Dit geeft een goeden
waarborg voor een betere samenwerking tusschen volks-
credietbank en desabank, waardoor een onnoodig op
elkaars terrein werken kan wol’den voorkomen. De schrij-
ver is van meening, dat in dit opzicht nog heel wat kan
worden verbeterd. De ,,A.V.B.” zou de uitgifte van
kleinere bedragen veel meer moeten overlaten aan de
dorpsbanken.

1-let laatste hoofdstuk is gewijd aan eenige sociaal-
economische aspecten van het volkscredietwezen.
!n
de
eerste plaats worden de schulden en schuldbevrijding
van het Dlatteland aan een beschouwing onderworpen.
De diverse oorzaken van de schuld-impasse werden na-
gegaan. Voöral het crediet op te leveren product, verstrekt
door de opkoopers, bleek in de depressie een groot euvel
te zijn geworden. De ,,AV.B.” heeft toen op groote
schaal een actie tot schuldbevriding van het platteland
ingezet, waarmee zij werk van groote sociale beteekenis
heeft verricht. Bij, deze actie werd de coöpertie inge-
schakeld, in dien zin; dat speciale coöperaties voor de
schuldbevrijding in het leven werden geroepen.
Dan gaat de schrijver over op de behandeling van het
onderdeel crediet- en coöperatiewezen.. In de cooeratie
wordt het middel bij uitstek’gezien, om het welvaartspeil
van de bevolking omhoog te brengen. Door middel van de
coöperatie zal de zoozeer gewenschte dynamiseering van
de economiche werkraamheid der bevolking kunnen
worden bewerkstelld. Daarmede zal tevens aan het
verstrekte en aangewende crediet een dynamisch karakter
worden gegeven. In groote trekken wordt dan de gri
van het coöperatiewezen in de Indonesische maatschappij,
met de daarbij betrokken problemen, beschreven. ‘Tenslotte besluit de schrijver zijn beschouwingen met
een paragraaf over: credieten nijverheid. De verschillende
vrmen van nijverheid, die in Indonesië zijn te vinden,
worden bespraken. Uiteraard valt het accent op de in-
heemsche nijverheid, die de kleine en middenbedrijven
omvat. Hierbij blijkt, dat de positie van de kleine produ-
centen vrij ongunstig is ten opzichte ‘van de groothande-
laren, die de afnemers der producten zijn: het orediet-
element heeft ook hier weer een belangrijke bet€kenis.
Evenals bij de agrarische producenten kunnen hier organi-
saties van producenten voor deze van groot nut zijn om
hun positie t. o. v. de groothandelaren te versteJken. In
samenwerking met den Nijverheidsvoorlichtingsdienst
verstrekt de ,,A.V.B.” credieten voor nijverheidsdoelein-
den. Zij heeft dan ook een niet onbelangrijk aantal nijver-
heidsobjecten mee helpen financieren. Hier is geen sprake
meer van een massale en ‘schablone-achtige credietver-strekking en aangenomen mag worden, dat voor en zeer
belangrijk deel deze credieten reeds een dynamisch karakter
bezitten. Immers, daarbij is de differentieering (en daar-
med’e de dynamiseering) van de economische werkzaam-
heid der bevolking bezig zich te voltrekken.

PUBLICATIE No. 3 VAN
RET NEUERLADSCR ECONOTUSCJI
INSTITUUT.

oQjuiSt is verschenen de 34ste publicatie van het
Nederlandsch Economisch Instituut, t.w.:
,,Het volkscredietvezen in de depressie”, door R. M.
Dr. Soemitro Djojohadikoesoemo. Deze studie wordt in
den handel gebracht voor f 5,50. Voor donateurs en leden
van het Nederlandsch Economisch Instituut geldt de
vermindrde prijs van f 4,10. •

1 December 1943

/
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

373

Donateurs en leden kunnen zoowel bij ht Secret.riaat van het N.E.I., Nieuwe Binnenweg 175a,’Rotterdam-C.
(Giro No. 8408), als bij de uitgevers (De Erven F. Bohn N.V.

Haarlem) bestellen. Anderen
uitsluitend
bij den boek-

handel en de uitgevers.

HET GELOWEZEN IN DE GELEIDE ECONOMIE.

De Ve;eeniging voor de Staatahuishoudkunde en de
Statistiek heeft als onderwerp van bespreking voor de
jaarvergadering, welke 11 December a.s. te Utrecht zal
worden gehouden, gekozen: het geldwezen in de geleide

economie.
Een drietal inleiders heeft zich voôr de behandeling van
verschillende aspecten van dit onderwerp ter beschikking
gesteld, nl. Prof. Mr. J. G. Koopmans, Dr. P. Hennipman

en
Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart.
Van de door deze heeren

te houden inleidingen zijn thans, met het oog op de bekende
pap»positie beknopte, samenvattingen vershenen, waar-
aan wij hier, gezien de actualiteit van het onderwerp, één
en ander zullei ontleenen. Daar het hier een samenatting
van samenvattingen betreft, is het wel te vreezen, dat aan
het o’rspron.kelijk betoog der inleider dor het gven van
een globaal overzicht te zeer afbreul zou worden gedaan.

Wij zullen ons dan
ook
beperken tot het releveeren van
eenige der meest naar voren springende deelen uit de ge-
dachte1gangen.
Uitgangspunt der bestaande geldtheorieën is, dat liet
geld in de eerste plaats een instrument der rui1vrkeers-
maatschajepij is, waardoor men bij de behandeling der
geldproblemen van de praemissen van•een Vrij ruilverleer
en ee,n vrije prijsvorming’pleegt Ijit te gaan. Wat zijn nu
de consequenties voor dé geldtheorie en de geldpolitiek,
wanneer deze praemissen worden losgelaten en dus het
bestaan van ordeningsmaatregelen van
niet-nionetairen

aard als gegeven wordt aangenomen, aldus, in het kort,
de vraagstelling. Daarbijbespreekt
Prof. Mr. J. G. Koo-

mans
deze consequenties voor den aard en functies van het
geld, alsmede de wetten, wâardoor het geidmechanisme
wordt beherscht. De beide andere inleider houden zich
bezig met de wijzigingen, die hieruit voortvloeien voor de

eldpolitiek, waarbij
Dr. P. Hennipinan
hét nationale,

Prof. G. M. Verrijn Stuart
het internationale aspect

beziet.’
Prof. Koopinans
begint zijn theoretische betoog met een
analye van het begrip ,,geleide economie”, welke hem
leidt tot onderscheiding van een drietal typen, welke hij
A, B en C noemt en welke als criterium hebben:
dat de ruil als zoodanig komt te vervallen;
dat de ruil blijft gehandhaafd, maar dat de beschik-
kingsvrijheid van de afzonderlijke subjecten over ver-
mogens en/ofinkomensbestanddeelen wordt beperkt;
dat het ruil- en prijsvormin’gsmechanisme van de’
vrije verkeershuishouding vordt gehandhaafd, maar dat
de leidinggevende instanties er naar streven
ria dit prijs-

roriningsmechanisnze
zelf bepaalde resultaten te bereiken.
Na een korte vaststelling van de geldfuncties wordt
geconcludeerd, dat dezerin de geleide economie van het
type A en B van die in dé vrije ruilvrk’eersmaatschappij
verschillen, terwijl. typs C zich in dit opzicht niet prin-
cipieel van de Vrije ruiWerkeershuishouding onderscheidt.
Dit op grond van de volgende redeneering. Kenmerkend
voor de vrije. ruilverkeersmaatschappij .is
, dat hierin de
economische. subjecten de nivelleering van het grensnut
vrij kunnen nastreven. 1-Jet geld zal zijn ruilmiddelfunetie
slechts volledig, kunnen vervullen, indien in alle rich-tingen vrijheid van besteding mogelijk is. Is deze vrije
besteding mogelijk, dan zal de grensnut-nivelleering zich
ook tot het geld zelf, nl. in zijn hoedanigheid als kas-
voorraad, uitstrekken. Dit geldt voor het geld als ruil-
middel. Doch ook yoor het geld als rekenniddel is deze
samenhang tusschen het grensnut der laatstaangeschafte
goederen en den laatst aangehouden geldeenheid van

fundamenteele beteekenis. Immers, deze wederzijdsche
nivelleeringstendens houdt in: ,,dat in de Vrije ruilver-
keershuishouding de goederen en diensten door de afzon-
derlijke economische subjecten ook in feite zullen worden
gewaardeerd overeenkomstig hun in geld uitgedrukte
marktprijzen”. Daardoor kan, in een dergelijke maatschap-
pij, een vergelijking van de waarde tusschen vèrsçhillende
goederen en diensten onderling het eenvoudigst en liet zekerst geschieden door het vergelijken van hun op de
markt tot stand komende geldprijzen, d.w.z. door de
geldeenheid telkens als rekeneenheid te gebruiken.
In de geleide eéonon’iie van liet type A en B komt nu
in beginsel een dérgelijke nivelleering van ht grensnut
niet tot stand, daar door de ôpgelegde beperkingen be-
paalde transacties, die een economisch subject zou willen
ondernemen, teneinde de nivelleering dichter te benaderen,
niet mogelijk zullen zijn. Hieruit v1oit voort, dat de
prijzen geen equatieprijzen zulleh zijn, in dien zin, dat
er geen onbevredigende rnarktprijzen zullen overblijven.
Dit geldt zoowel voor ,,schaarschte-economie” als voor
,,overvloedseéonomie”, waarbij in het eerste geval een
tendens tot overschrijding
,
van de officieele prijzeii zal kunnen optreden, terwijl in het tveede geval aanleiding
tot prijsonaerbieding kan bestaan.

Prof.’ Koopmans
concludeert hieruit voor deze maat-
schappijvormen tot een inschrompeling van de geld-
functies. Er zullen andere waardeeringsmaatstaven worden
aangelegd dan alleen de geldprijzen. Ht probleem van de
,,Wirtschaftsrechnung” – het vinden van een calculatie-
basis voor de economische beslissingen der leidende in-
stanties – doet zich dus niet alleen in het type A; de geso-
cialiseerde maatschappij, doch ook in het type B voor. Nog
een andere functie, welke het geld niet meer op de juiste
wijze vervult, is die van subsidiair pre’tatiemiddel ter
vergoeding van verliezen of achterwege blijvende presta-
tie in natura. Dit zou derhalve in een geleide economie
op den duur ook bijv. een herziening van de voor-
schriften betreffende de schadeverzekering met zich moeten

brengen.

In een geleide gqonomig van het type C gelden bovenge-
noemde bezwaren, althans voor de economische subjecten,
in hoofdaak niet. Het handhaven van liet prijsvormings-
en het marktmechanisme, laat hier voor de afzonderlijke
subjecten de mogelijkheid van een grensnutnivelleering
bestaan, zij, het ook, dat als verschilpunt optreedt, dat zij’
te maken hebben met door de Overheid gemanipuleerde, in
plaats van met door het vrije marktmechanisme tot stand,
gekomen prijzen.

• Tenslotte gaat
Prof. Koojmans
in op de factoren, die

in een’ geleid stelsel van het type B de koopkracht vai
het geld bepalen. Daarbij komt ook het probleem van de
beteekenis, die het bestaan van een zwarte markt heeft
voor de geldwaar.de, ter sprake.
Dr. P. Hennipinan
bespreekt, zooals vermeld, de bin-
nenlandsche geidpolitiek in de geleide economie. ‘Schr.
wijst op twee m5eilijkheden t. a. v. zijn onderwerp, nl. de
vaststelling van het begrip geleide economie en het nauwe’
verband tusschen binnenlandsche en buitenlandsche
waarde van het geld. Van de internationale problemen
afziende, stelt hij als voornaaiste object der geidpolitiek
de grootte van den effectievengeldsomloop, d.w.z. het
product van geldhoeveelheid en ömlpopsnelheid, waarvan
echter practisch alleen de eerstgenoemde factor voor be-
heersching in aanmerking komt. Hoofdzaak der geldpoli-
tiek in de Vrije economie is de handhaving van het mone-
taire evenwicht, d.w.z. het evetiwicht tusschen geldstroom
en goederenstroom. Ook in de geleide economie blijft
handhaving van dit evenwicht het primaire doel der geld-
politiek. Er zijn echter belangrijke verschillen, ten eerste.
in de plaats, die de geldpolitiek bij de verwezenlijking
van dit doel heeft. In de vrije economie is de geldpolitiek
daartoe het eenige middel; in de geleide economie is de
taak der geldpolitiek ten deele door de prijs- en inkomens-

/

374

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 December 1943

politiek overgexiomen enheeft de geidpolitiek dus slechts
eeti complementair karakter. In de geleide economie
worden prijzen en inkomens, keer of minder ingrijpend
beheerscht; in een Vrij economisch stelsel niet. Dit geeft aanleiding tot een tweede essentieel verschil ten aanzien
van een onmisbaren eisch der geldpolitiek, het vinden van
quantitatiëve normen.
In beide stelsels bestaat, volgens
Dr. Hennipman,
een
relativiteit van normen, echter in verschillenden zin;
in de Vrije economie in dezen zin
t
dat er geen enkele quan-
titatieve maatstaf’ als
algemeen
geldig voor de handhaving
van het evenwicht kan worden aangewezen. In de geleide
economie daarentegen in dien zin, dat het monetair even
wicht op iiteenloopende wijzen kan worden in stand ge-
houden. D.w.z., dat binnen het kader van het monetair
evenwicht verschillende richtlijnen voor de geldpolitiek
alternatief moge
J
ijk •zijn, waartussche dus een nadere
keuze dient te worden gemaakt.

.Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat het monetair
evenwicht als norm somtijds zal moeten wijken voor an-
dere belangen, bijv. het door geldpolitieke niaatregelen be-
invloeden van de
richting
dec productie, in een oorlogs-
economie bijv., en van den
omr’ang
der productie. Ook hierbij
komt als een kenmerkend punt naar voren, dat in een vrij
economisch stelsel dergelijke monetaire maatregelen als
zelfstandig middel worden toegepast, terwijl de relatieve
beteekenis van de geidpolitiek t.o.v. andere beïnvioedings-
mogelijkheden in een geleide economie, naarmate het
leidinggeven groeit, geringer wordt.

Prof. G. M. Verrijn Stuart kiest uit de typen der geleide
economie er één, nl. het door
Prof. Koop,’nans
onder B beschreven geval, als het meest actueele en daarom door
hem in zijn inleidingals geleide economie te lschouwen
stelsel. Uitgangspunt is, dat het geld in een dergelijk stèl-
sel ook in het iliternationale verkeer door de Overheid
aan een ingrijpende regeling zal moeten worden onder-worpen; daarbij is het onderscheid met de vrije ruilver-
keershuishouding vooral, dat’,,de vrije verhandelbaarheid
van buitenlandsche betaalmiddelen niet, of slechts zeer
partieel worden toegelaten”. Een strikte deviezencontrôle,
zoowel voor den internationalen ruil met goederen en dien-
sten, als voor het internationale kapitaalverkeer met
uitzondering wellicht van enkele onbelangrijk geachte
categorieën is inhaerent aan een geleid economisch stelsel.
Stabiele wisselkodrsen t.o.v. het buitnland kunnen
echter ook in de geleide economie slechts op bevredigende
wijze worden gehandhaafd, indien het buitenland dezelfde
richtlijnen voor de geldpolitiek volgt als het eigen land.

MAANDCIJFERS
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK.
EMISSIES IN MAART-OCTOJSER 1943.
aand.
oh!.
conv.
Naam
Groep
Fmittent
Rente
Koers
Nom. bedrag
Reëel bedrag

MAART
conv.
R.K. Par. Armbestuur, Nijmegen
diversen
Ned. Landbouwbank
34
100
t

330.000 330.000
,,
conv.
St. Bonifalius Hosp., Leeuwarden
diversen
Ned. Landbouwbank
34
100
,,

600.000
600.000
conv.
Geld. Tramweg Mij.
sp.-en trw.
Heldring en Pierson
34
120′
,,

500.000
600.000
,,
obl.
Bouw- en Handel Mij. ,,Wabo”
diversen
II. Oyens en Zn.
34
964
,,

300.000
,,

290.250
obi.
Ver, t. b. v. Ger. Ziekenverzorging
diversen
lngwersen
&
Co.
34
100
,,

100000
100.000
APRIL
aand. ‘s-Gravenh

Passage Mij.
divefsen
Ileidring en Pierson

120
250.000
300.000
,,
conv.
‘s-Gravenhi. Passage Mij.
diversen
Hçldring en Pierson
34
,
100
1.000.000
1.000.000
,,
obl.
Gem. Rotterdam
gemeenten
Rolt. Bankv.
34
994
,,

2.160.000
2.149.200
conv.
Gem. Rotterdam
gemeenten
Rott. Bankv.
34
994
,, 12.840.000
12.775.800
aand.
Nieaf
industrie
D. W. Brand

150
125.000 187.500
aand.
Bübrrnann’s Papiergr.
industrie Roti,. Bankv.

120
,,

950.000
,,

1.140.000
conv.
Zuicl-I-Ioll.

Bierbr.
indilttrie
Rott.
Bankv.
.34
100
2.000.000
2.000.000.
conv.
R.K. Par. v. d. H. Aloysius, Utrecht
diversen
Truffino en Co.
34
100
,,

400.000
400.000
MEI
aand.
Biscuitfabr. Victoria
industrie
Rolt. Bankv.

150
,,

500.000
,,

750.000
aand.
Kon. Mij. De Schelde
industrie
Rolt. Banky.

140
,,

400,000
560.000
aand.
Allan en Co.
industrie
Incasso-Bank

135
,,

375.000
506.250
aand.
Hoornsche Cred.- en Eff.bank
banken
Hoornsche Cr.- en Eff.b.

100
,,

120.000
120.000
JUNI
aand.
Houth. v.h. Bontekoning en Aukes
handel
v. Marken en Middendorp

132
,,

700.000
924.000
aand.
Dikkere en Co.
industrie
Twentschê Bank

120
,,

500.000
600.000
aand.
Bouw Mij. de Vriendschap
diversen
Heldring en Co.

105
,,

120.000
926.000
aand.
Wm. H. M011er en Co.
scheepv.
Ned. Handel Mij.

130
,,

1.000.000
1.0.000
conv.
Ver. Scholen m. d. bijbel, Hillegersberg
diversen
Rott. Boaz Bank
3*
100
100.000

100.000
,,
cOnv.
Ver. v. 1.0., lt’dam-lielfshaven
diversen
Rott. Boaz Bank
34
100
100.000
100.000
Coflv.
Ver. sch. v. ger. l.o., Rdam-N.
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
100
108.000
108.000
,,
conv.
Ver. v. sch. m. d. bijbel, A’darn-O.
diversen
Ingwersen en Co.
34
100
88.000
88.000
conv.
Ver. v. seh. m. d. bijbel, Rdam
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
100
44.000
44.000
conv.
Ver. v. ger. schoolonderw., Hill.berg
diversen
Rolt. ]3oaz Bank
34
100
,,

35.000
35.000
JULI
aand.
Hazenleyer en Co.
industrie
Twentsche Bank
.
110
,,

500.000
550.000
ob!.
Staat der Nederlanden

.
Staat
diverse banken
34
994
,,700.000.000
698.250.000
conv.
Geref. Kerk, Wassenaar
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
100
,,

50.000
50.000
AUO{JSTUS

aand.
Alkm. Ijzer- en Metaalgieterij
industrie
Amst. Bank, Alkmaar
-.
105
,,

90.000
94.’500
aafld.
flouth. v.h. W. Kunst
handel
Tentsche Bank

110
,,

116.000
127.600
conv.
Orde der E.E.P.P. Augustijnen,Nijm.
diversen
Ned. Ladbouwbank
3*
100
,,

900.000
900.000
SEPTEMBER
conv.
Ver. v. Cbr. Onderwijs, Zeist
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
‘100
,,

340.000
340.000
conv.
Geref. 1erk, Hi1versum
diversen
Ingwersen en Co.
34
100
,,

110.000
110.000
conv.
R.K. Ziekenverp!. St. Joanna, Goes
diversen
Ned. Landbouwbank
34
100
,,

375.000
,,

375.000
aand.
Stokvis’ Kon. Fabr. v. Metaatw.
industrie
hol!. Koopmansbarik

108
,,

335.000
361.800
conv.
Par. v. d. II.

Joseph, Delft
diversen
Incasso-Bank
34
100
,,

115.000
115.000
cony.
Ver. v. Diacon. arbeid, Dordrecht
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
100
,,

155.000
155.000
OCTOBER
conv.
R.K. Paroch. Scholen, Delft
diversen
Incasso-Bank
34
100
138.000
138.000
aand.
Ned. Instrum.fabr. Waldorp
industrie Haagsehe Commissiebank

100
,,

210.000
210.000
conv.
Ver. (Ier. Schoolonderwijs, Delft
diversen
Rott. Boaz Bank
34
100
,,

84.000

aand.
)hrocades-Stheeman eil Pharmacia
industrie
11011. Bank Unie

175
,,

500.000 875.000
,,
conv.
N.V. Vriendschap, R’datn
diversen
4’k. Heldring en Ruys
34
994
,,

1.000.000
995.000
aand.
Betonb. vii. fa. Kool en Wildebroer
industrie
Twentsche Bhnk

100
,,

100.000
100.000
conv.
(Ier. Kerk te Delft
diversen
Ingwersen en Co.
34
100
,,

170.000
170.000
aand.
Ned. (}rofsm0derij
industrie
Pierson en Co.

170
250.000 425.000
conv.
School m. d. Bijbel. R’dam (Li.M.)
diversen
Rolt. Boaz Bank
34
100
,,

44.000
44.000
aand.
Machinefabr. Reineveld
industrie
14. Mees en Zn.

110
,,

390.000
429.000
aand.
Ned. Fabt. v. Bronswerken
industrie
Kerkhoven en Co.

200
,,

100.000
,,

200.000

1 December 1943

ECONbMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

375

Ïs aan deze voorwaarde niet voldaan, dan zal tusschen
twee landen, die met elkaar in clearingverhouding staan – een noodzakelijke consequentie vandeviezencontrôle –
oiivermijdelijk een onevenwichtigheid in de clearing en
daaruit de noodzaak van correcties ontstaan. De aard van
deze correcties zal mede afhangen van de mate, waarin
de internationale handel wordt vrijgelaten om de voor-deeligste markten te zoeken. Handhaving, van stabiele
wisselkoersen bij onderling verschuivende prijsniveaux
leidt in deze gevallen tot een verschuiving in de reëele
ruilverhoudingen, welke slechts voortspruit uit een ver-keerde regeling van het internationale betalingsverkeer.
Correctiemaatregelen van niet-monetairen aard stuiten
op zoo ernstige bezwaren, dat Prof. Verrijn Stuart conclu-
deert, dat als relatief minst slechte oplossing tusschen
clearinglanden met een ongelijk gerichte geidpolitiek moet
worden overgegaan tot een stelsel van met de koopkracht-
fllictuaties wisselende clearingkoersen. Bij de relatieve
gebrekkigheid van het bilaterale clearingverkeer is het
einddoel van de internationale geldpolitiek bij geleide
economie, in den zin van type B, de multilaterale clearing.
Wil deze echter op bevredigende wijze met vaste koersen
kunnen werken, dan is coördinatie van de geldpolitiek
der deelnemende landen vereischt, terwijl daarnaast een
redelijke mate van vrijheid van handel en credietver-
strekking in het internatiinale verkeer.en het ontbreken
Pan een overmatige verstarring in de binnenlandsche
kostenstructuur als voorwaarden” moeten worden genoemd.
Deze voorwaarden komen in wezen overeen met die,
waaraan ook voor het bevredigend functionneeren van
den gouden starjdaard of van een op stabiele wisselkoersen
gericht ametallistisch geidstelsel in de vrije verkéershuis-
houding moet zijn voldaan.
Tot slot worden enkele opmerkingen gewijd aan de
Britsche en Amerikaanscle valutaplannen.
H. W. L.

OVE1HEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

GELD. CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Baukstatuut.
Afkondiging van het nieuwe bankstatuut
voor De Nederlandsche Bank. (E.V. No. 15; blz. 410 e. v.)
Bankwezeu.
Besluiten inzake ordening van het bank-
wezen, de verordenende bevoegdheden van de hoof d-
groep banken en afkondiging van het bankenbesluit.
(E.V. Nos. 11 en 12; blz. 294 en 324).
Belastingen. Richtlijnen inzake het incalculeeren van
belastingen. Beslissing inzake vrijstelling van invoer-
belasting voor uit het Gouvernement-Generaal Polen
afkomstige gederen. (E.V. No. 10; blz. 263 en 276).
Effeetenhandel. Wijziging van het Besluit inzake den
handel in effecten. (E.V. No. 11; blz. 295).
Omzetbelasting. Nadere resoluties met betrekking tot
de heffing der omzetbelasting ten aanzien van het begrip
waardepapier, de zelfstandigheid van rechtspersonen,
het voorzien door ben ondernemer van een benzine- of dieselauto met een gasgenerator, het eigen gebruik van
zelfvervaardigde/ demontratie-artikelen door een f abri-kant van confectiegoderen. (E.V. Nos. 11, 12, 14 en 17;
blz. 303, 331, 387, 388 en 474).
Uitgifte zilverbons. Verhooging van de maximum-grens
voor de uitgifte van zilverbons, die op 14 April jl. reeds
verhoogd was van f 150 op f 250 millioen, tot f 400 mil-
lioen. (E.V. No. 14; blz. 379).

VRKEER.

Binnenseheepvaart. Wijziging en nadere regeling van
de organisntie en het vervoer der binnenscheepvaart.
(E.V. No. 15; blz. 413).
Vervoer. Regelingen inzake he:t afstaa; van materiaal
door tramwegdiensten. Bepalingen betreffende het ver-

voer van bouwmaterialen in het binnenland en naar en
via Duitschiand, België en Frankrijk. Regeling van het
kolenvervoer voor de Staatsmijnen, alsmede inzake het
vaststellen van de losdagen bij kolenvervoer per binnen-
yaart. (E.V. Nos.. 10, 15 en 18; blz. 273, 413 en 496).

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten
in
duizenden gul3ens)

Binnent. xvissels
Munt, open rnarktpapier,
Totaal
Totaal
Data
muntmate-
beleenin gen, voor- opeischb.
riaat en
,
schotten a/h. Rijk
activa
schulden
cleviezen ‘)
en diverse rekeningen’)

29Nov. ’43
4.006.209
143.008
4.221.293
4.083.864.
22

’43
3.973.240
147.306
4.192.622
4.055.750
15

’43
2.930.009
147.169
4.149.300 4.037.929
8

,,

’43
3.882.926
143.719
4.098.779 3.987.570
1

.

’43
3.842.754
156.802
4.071.792
3.246.891
25 Oct.

’43
3.824.359
142.913
4.040.910 3.929.918
18

’43
• 3.785.783 142.053
4.000.167
4.889.182
6 Mei

’40
.1.173.319
248.256
1.474.306 1.424.016

Bankassig-
Schatkist-
Bank bil jet
Saldi
natimn en
Saldo Rijk
papier
Data
ten in om-
in
diverse
RIC (D/C)
recht str.
loo ‘p
RIC
rekeningen
ond-
gebracht

29Nov. ’43
3.325.768
758.017 68.568
C. 115.527

22

,,

’43
3.270.955
784.734 68.994
C.

95.998

15

,,

’43
3.239.518

1
798.340
42.505
C. 131.890

8

,,

’43
3.218.076

1
769.449
42.341
C.

98.340

1

,,

’43
3.204.5.93
1
755.989 42.298
C.

88.341
25 Oct. ’43
3.155.800
1
774.086
42.132
C.

98.357

18

,,

’43
3.133.652
1
755.470
43.141
C. 104.741

6 Mei

’40
1.158.613

1
255.174 10.230
C.

22.962

•1)
Ingevolge de verordening 58/1943 (d.d. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Buitenlandscjie betaal-
middelen (excl. pasmunt)’, voorheen begrepen in. de ,,Diverse
reke.jiingen”, van 5 Juli af opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.

(in miii. Francs)

u-
ee
. ,

,
‘5
n
°Le
c
..
.

53
5′
sa
O’s
de

11 Nov. ’43
i’ZTi67
874
17.354
2.091
81.528 6.900
55
4

,,

’43
74.084 845
17.228
2.093
81.285
7.061
5.098
28 Oct.

’43
73.589
963
17.516
2.108
80.674 7.076 5.617
21

,,

’43
73.329
578
19.090
2.114
80.846
6.887
6.868
14

,,

’43
72.557
581
19.025
2.090
81.130
6.834 5.479
8 Me.

’40
23.609
5.394
695
1.430
29.806

909

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCH CLEA RINOINSTITUUT.
(met data vao vaststelling)
Belga’s

•.
. .30.14

7 Aug.

’40
Lewa(J3ulgarij02.30 25 Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.

’40
Pengoe (Hongarije)
Fr. Francs

. .

3.77

6 Mrt.’41
(oude schuld) 36.52 20 Dec.

’40
Lires

……
9.91

3 Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr. V.34

2 Febr. ’42
’40
(n’ve schuld) 45.89 20 nec.
140
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
Zioty (Polen)
’40
ZweedscheKr.44.85 13 Aug.
(oude schuld) 35.00 28 Jan.

’41 ’41
Finsche Mark

3.82

2 Juli
(nwe schuld) 37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-SlaviO)
(oude schuld)

3.43 16Aug. ’40
Lej

………
1.28

24April

’41
Dinar Slow. Kr..

..

6.48 10 Juni

’39
(nwe schuld)

3.77

1 Juli

’41
Drachmen
Turksche
(Griekenland) 1.26.. 8 Oct.

’41
Ponden . . .1.

45*
29 Dec.

’39
Kuna

……
3.77

29 Oct.

’41

BÂNKDISCONTO’S.
.1

Disc. Wlss.2* 28 Juni ’41
Lissabon

….
4

31 Mrt. ’41
’39
Bel. BI.E6L3*
28Aug.
Londen

……
’39
2

26 Oct.
Vrsch.inRC3* 28Aug. ’39
Madrid

……
4

28 Nov. ’38 Athene

……
5

21
Juli

’41
N.-York
F.R.B.
1

27Aug. ’37
Batavla

……
3

14 Jan. ’37
Oslo

………
4* 21 Sept.’39
Belgrado

. . . .

5

t
Febr.’35
Berlijn

……
3*

9Apr.
’40
Parijs

……..
Praag

………
1117
Mrt. ’41
3

1 Jan. ’36
Boekarest

..’..

3

12Sept.’40
Pretorla

……
31
15
Mei

’33
Brussel

……
‘) 25 Jan.

’40
Rome

……..
4* 18 Mei

1
36
Boedapest

….

22 Oct. ’40
Stockholm

..
3

29
Mei

’40
Calcutta

….

28
Nov.

35
Totlo

……..
3* 21 Juli

’41
Helslngfors

..

3 Dec. ’34 Warschau

. .
4* 18 Dec. ’37
Kopenhagen ..

15Oct. ’40
Zwlts.
Nat. Bk.
1* 25
Nov.
’36

5) 3 pCt. voor wissels, promessen en leenlogen met, een looptijd
van
minder dan 120 dagen.

376

1 DECEMBER 1943

Aij’abetische Index Overheidmaatrege1en ‘op economisch geb,ied

(Zie
voor den alfabetischen index Overheiclsmaatregelefl in 1942 het Jaarreg ister 1942, laatste bladzijde)

Bie.
BIz BIz
Aangifte van waarden
……………110
hout

e.

d………………………
344
Sierteelt

……………………
12,

83
Advertenties

………………..
69, 344
Industrie

12,

25,

26,

40,

54,

69,

110,

124,
‘Sleepvaart

………………..
110,

1.24
Arbeidszaken
. .

25, 158, 195, 258, 344, 359
11

,

158,

195,

258,
360
Spertijden

……………………
26
Bankbiljetten

………………
258, 345
Jacht

……………………….
360
Steunverleening stilgelegde bedrijven 26, 40,
Bankwezen

………………..
345, 375
Kartels

……………………
159, 344
195, 345, 360 Bedrijven

…………………….
258
Landbouw

26,

40,

83,

110,

124,

159,

173,
Surrogaten

……………………
361
Belastingzaken ……………
12,

345,

375 360
Tabak

……………………….
124
Betalingsverkeer m. h.
buitenland

12
Landstafld

……………………
110
Textiel

………………….
69, 173, 360 J3innenvaart

……….
110,

124,

345,

375
Logiesgelegenheid

…………..
124,

173
Tuinbouw

…………….
110,

124,

361
Blauwmaanzaadkaf

…………….
54
Loonbelasting

………………….
54
Vee

. . . .

26,

110,
124,

159,

258,

345, 361
Bloemkweekerij

…………….
345, 360
Losdagen

……………………..
54
Veevoeder

……………………..
361
Boekhouding

……………………
158
Mototbrandstof

………………..
54
Vennootschapsbelasting

…………..54
Bosschen
360
……………………..
Nederiandsche Banken

…………..
375
Verbeurdverklaarde
voorwerpen

……26
Bouwnijverheid

………………..
69
0110fl

……………………..
40,

344
Vervoer

……….
83,

110,

173,

345, 375
Buitenlandsche handel 25, 82, 110, 124,

158
Omzetbelasting …….12,

54,

124,
345, 375
Verzekering

………………..
83,

110
Chemische producten

…………….
25
Oiïdernemingsbelastiflg

…………..
159
Vestigingswet Kleinbedrijf
……345,

360
Circulatie
375
……………………….
Organisatie bedrijfsleven

..12, 25,
195,
Visscherij

………………..
124, 159
CoOperatie

…………………….
12
344, 360
Vleesch

……………………….
124
Economische rechtspraak

……..25, 360
Pacht

……………………
110, 258
Voedselvoorziening…….
26, 159, 173, 258
Effecten

………………
124, 345, 375 Papier

……………………
344, 360
Voorraden

…………………….
258
Evacuatie

…………………….
158
Pluimvee

…………40,

124,
345
Vordering

……………………..
26
Fruit
110
……………………….
Prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939.
.

360
Waardepapieren

………………..
124
Groenten
110
……………………
Prijsregelingen 12, 26, 40,

54, 83,
110,

124,
Zaden

…………
26,

110,

173,

345,

361
Grond

……………………….
39, 360
159,

195,

258,
344, 360
Zuivel

……12,
110,.

124,

159,

365,

361
handel

12,

25,

39,

82, 110,

195,

258,

344,
Reclame

……………………..
360
360
Rijnvaart…….. …
………….
160
hotels,

enz.

……………………
39
Schapen

……………………..
110

KONINKLIJKE NEDERLANSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naof de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking.

/

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspoitiek van het Koninkrijk

der Nederlanden van 1923 t/m 1938

(Samengesteld door een groep mede-

werkers van het N.E.I., onder leiding van

Prof. Mr. P. Lieftinck)

28ste publicatie van het Nederi. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1.

f 1.50,
bestellen bij het N. E. 1.)

Verkrijgbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V0, HAARLEM

De .Scheepsbouwnijverheid in Nederland

door
Ir.
J. ‘W.
Bonebakker

Publicatie no.
16
van het Nederlondsch Economisch Instituut


Prijs f
1.55*
Donateurs en leden f 1.10;
bestellen bij het N. E. 1.

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave van De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

Een Analyse van de

Arbeidsproducti-

vteit in Nederlands
door

Dr. Ir. F. 1. C. VAN DER SCHAIK

24s1e Publicatie van het
Nederlandsch Econo
misch Instituut

PRIJS 1 2.60*

(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.85;
bestellen bij hetN. E.
1.).

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:
De Erven

F. BOHN N.V.

Haarlem

Hypotheekbanken

en Woningmarkt in

Nederland

door

Ch. GLASZ

1 Sde publicatie van
het Nederlandsch
Econom. Instituut

Prijs f
1.55*

(Prijs voor donateurs en
leden von het N.E.I. fl.10;
bestellen bij het N. E. 1.).

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:

De Erven F. Bohn N.Y. – Haarleffi

Verantwoordelijk voor het r€d. gedeelte: Drs. M: F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Sehiedam. Diukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedarn. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f20,85 per jaar.
Prijs per nummer 50 ct. P 129911.

K 2193.

Auteur