Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1424

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 11 1943

11 AUGUSTUS 1943

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomis
,
c’h~S,tatistische
L

BeriC hten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKÉER

UITGAVE ‘VAN HET NEDERLANDSfH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

11 AUGUSTUS ‘1943

No. 1424

Economische

administratieve
rechtspraak; Scheids-

gerecht

voor

de

Voedselvoorziening

door
Mr. H.

E.

R.

E.

A.

Frank

………………
244

Het

tweeledig

karakter van

jen

Necjerlandschen
landbouw door

Prof.

Dr.

Z.

W.

Sneller

…….
250

Eenige

opmerkingen

betreffende

de

Europeesche
vetvoorziening

door

Jan

Delfgaaucv

……….
251

De Deensche landbouw in
1942
door
Ir. M. K. Hylkçma
256
e

Overheidsmaatregelen

op

econo-
misch

gebied

……………………..
258

Ontvangen

boeken

en

brochures..
257

M aan d c ij f e j s.

Gecombineerde
,maandstaat van de vier Neder-

landsche groote banken en van het Nederlandsche
bedrijf der Nederlandsche
Handel-Maatschappij
259

S t a t
i
s t
i
e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas

Bankstaten

………
259

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geldmarkt is ook na de
aankondiging van de nieuwe
staatsleening onverminderd ,ruim gebleven, e’erder zijn
de discontotarieven nog iets teruggeloopen, waarbij
intusschen aangeteekencj moet worden, dat de omzetten,
althans in het langere papier, niet groot zijn. Op zichzelf is deze situatie niet te verwonderen.
Immers acute liqui-
datienoodzaak bestaat
er voor bezitters
van schatkist-
papier,
die op
de
nieuweleening moeten
storten, nog niet.
Pas op 16 Augustus vindt de storting plaats.
Inmiddels
is nu al sinds de aankondiging van
de uitgifte,
of eigenlijk
al ongeveer een week langer, de
Agent van
de
Schatkist
niét aan de markt, zoodat de
houders
van vervallen pa-pier, voorzoover deze niet
het provenu daarvan
moeten
reserveeren voor
de storting, aangewezen
zijn op
het aanbod in
de ‘markt, dat zeer schaarsch is. Wanneer nu
verwacht
kon worden,
dat
binnen betrekkelijk korten
tijd de Schatkist wel weer aan de markt zou
komen, zouden
de geidgevers terughoudend zijn,
maar aangenomen
wordt, dat
eenige maanden
lang
de
Agent
uit
de markt
zal
blijven,
zoodat de bezitters van op de geidmarkt uit te zetten middelen met zeerlage disconto’s genoegen nemen.
Juli-papier wordt op ongeveer
2%
verhandeld, hetgeen
wel &iitzonderlijk laag is. Tot nu toe heeft de
Agent rood
f 250 millioen caligeld
opgenomen,
daarnaast is er een zeer
omvaiigrijk
bedrag aan liquide middelen,
waarvoor
de
Agent
geen emplooi
had. Maar het’ totale bedrag
van
f 700 millioen,
dat
buiten
de Rijksfondsen is geplaatst,
zal toch
zeker
niet uit beschikbare middelen
kunnen
worden opgebracht. Hetgeen echter niet wil zeggen,
dat inschrijvers
zich
het ontbrekende bedrag zullen moeten
verschaffen door verkoop van schatkistpapier. De be-
leeningsmogelijkheid staat evenzeer open, en het heeft
er den schijn van, dat de verschillende groote inschrijvers,
voorzoover noodig, daaraan de oorkeur zullen geven
boven verkoop van
schatkist
materiaal.
De
obligatiemarkt
heeft
na den inschrijvingsdaturn
een
snel, herstel te zien gegeven, vooral toen bekend werd,
dat maar ongeveer driekwart der inschrijvingen werd
toegewezen. De
3%
leeningen
1941
en
1942.
die tevoren
gesteund waren op
9*,
herstelden
zich
spoedig tot iets
boven dat peil. De nieuwe leening werd op
991
gesteund,
maar
de steunactie behoefde zich niet over
omvang-
rijke
posten uit te
strekken. De véôr de inschrijving niet
gesteunde leeningen
gaven
een flink herstel te zien; de
3-3%
leening
1938,
die tot beneden de
.97 was ingezakt,
‘steeg tot
981,
waarna een lichte reactie volgde. De
3%
leening
1937,
die tot circa
94
was gedaald, herstelde zich tot
boven de
96+,
waarna’eveneens een lichte inzinking volgde.
Aldus
was het beeld de ,eerste dagen na de toewijzing.
Op Maandag
9 Augustus veranderde
dit radicaal, toen on-
verwacht de steunverleening ophield. De nieuwe leening zakte’ begin beurs een oogenblik in tot
96,
herstelde zich
daarna tot
97+.
De beide andere
3
+% leeningen vertoon-
den per saldo een overeenkomstig koersverloop. De
3-3
+%
leening
1938
hield zich veel beter, maar vertoonde toch een
daling met ruim 1 punt, e’.ena1s de
3 %
leening
1937.
Zoo is derhalve de inzinking van het koerspeil der
nieuwe lening dit keer veel scherper geworden dan bij
de vorige uitgifte, toen geen steun werd verleend en
toen
de grootste marge met de emissie
1
+% beliep.
Thans
bedroeg
de’ maximum-marge niet minder dan 3+%.

HQQFDREDAt3TEUR;

M. F.
J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND IIOQFDREDAGTEUR:

H. W. Lambers (Rotterdam).

Abonnementsprjs çan het blad, waarin tijdelijk

3
opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,85′, per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Doizateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het blid gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C).

Telefoon 98340.

Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor, Museum-

park, Rotterdam (C).

Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INROUD:

Blz.

244

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Augustus 1943


ECONOMISCHE ADMINISTRATIEVE
RECHTSPRAAK.

SCHEIDSOERECHT VOOR DE VOEDSELVOORZIENINO.

Inleiding.

Bovenstaande weidsche titel bedoelt niet een ver-
handeling aan te kondigen over de economische admini-
stratieve rechtspraak in het algemeen, doch bedoelt slechts
een stuk administratieve rechtspraak te signaleeren, dat
bezig is zich ‘te ontwikkelen op het terrein van de ved-

selvoorziening.
Het zou wel gewenscht zijn, het vraagstuk van de eco-
nomische administratieve rechtspraak eens in zijn alge-
mèenheid te bezien en na te gaan, in hoeverre deze recht-
spraak gewenscht is en op welke wijze verwezenlijking
daarvan mogelijk is. Dit zullen wij echter aan meer be-
voegde schrijvers overlaten. Merkwaardig is intusschen,
dat, nu toch een zoo sterk overheidsingrijpen op econo-
misch terrein bestaat en reeds zoo . lang bestaan heeft,
door deskundige schrijvers nog nagenoeg niet over dit
onderwerp is geschreven. Nog merkwaardiger is, dat over
•de administratieve rechtspraak, die sedert September
1942 op het terrein van de voedselvoorziening bestaat,
op een enkele uitzondering ‘.) na, nog vrijwel niets in de
daarvoor aangewezen tijdschriften is te vinden. Wij
dachten het daarom niet overbodig daaromtrent een uit-
eenzetting te geven.
Alvorens echter in te gaan op de bijzondere administra-
tieve rechtspraak voor de voedselvoorziening, meenden
wij eenige algemeene opmerkingen, te moeten maken
over de economische administratieve rechtspraak in het
algemeen.’
Men is algemeen
,
van meening, dat in het belang van
de rechtszekerheid de belangen van den burger moeten
worden beschermd tegen onrechtmatige handelingen van
de Overheid en dat deze rechtsbeschermhig in een goed
functionneerende administratieve rechtspraak haar watr-
borg vindt. Het ligt uitéraard niet in de lijn van dit artikel
om in te gaan op de ontwikkeling van de administratievé rech.tspraak in ons land, noch een uiteenzetting te geven
over de pogingen, die zijn gedaan om na de invoering
van artikel 161 in onze Grondwet tot een algemeen ge-
regeldq administratieve rechtspraak te komen. Wij willen
er slechts op wijzen, dat ook op economisch terrein deze
wijze van ‘rechtsbescherming een eerste eisch is en dat
het ontbreken daarvan als een hinderlijke lacune moet worden gevobld, te. meer nu vrijwel alles van bovenaf
geordend is en geregeld wordt.
Het
is
juist,’ dat hier nog te meer zal klemmen het
bezwaar, dat wel aangevoerd wordt tegen administratieve
rechtspraak, nI. dat de Overheid geremd zou kunnen worden ii haar werkzaamheid, hetgeen uiteraard nog
meer spreekt in tijden, waarin een dynamische econo-
mische politiek wordt gevoerd. Dit bezwaar is zeer reëel,
wanneer ook het beleid van de administratie door den
administratieven rechter wordt beoordeeld.
Een tweede moeilijkheid bij de administratieve recht-
spraak op economisch terrein zal zijn de keuze van den
adminis,tratieven rechter. Moêt dit een orgaan zijn van de
administratie of een onafhankelijk rechterlijk college, of
moet de taak van den admiistratieven rechter een advi-
seerende zijn? Als bezwaar tegen de eerste oplossing wordt
wel gevoeld, dat een orgaan van de administratie geneigd is
het algemeen belang primair te zien
2).
Als bezwaar tegen
een onafhan1elijk rechterlijk college kan worden aan-
gevoörd, dat een zoodanig college te veel buiten de sfeer
staat van het economisch* beleid, waardoor het bij een
eventueele behoorlijkheidscontrôle remménd zou kunnen

1)
Mr. W. Nolen in ,,Arbitral9 Rechtspraak” vanOctober 1942,
no. 286, en Dr. E. J. ToN in zijn artikel over het vraagstuk der
zgn. erkenningen in groot- en kleinhandel in ,,E.-S.B.” van 24
Februari 1943. – ‘) Vgl. de in 1924 gehouden rede oveVadministratieve recht-
spraak van Prof. v. d. Grinten, ,,Verspreide opstellen”, blz. 196.

werken op het economisch beleid van de Overheid. Het
is niet aan ons dit vraagstuk in dit bes’tek op te lossen.
Wij geven voorshands de voorkeur aan een onafhankelijk
rechterlijk collége. Wel zal met beleid een keuze moeten
worden gedaan Ven aanzien van de personen, die tot dit
ambt worden geroepen. Met name zal de keuze moeten
vallen bp hen, die de eischen van hun til begrijpen en
op de hoogte zijn van het gevoerde economisch beleid.
Dit sluit uiteraard niet uit, en wij zouden het als eisch
willen stellen, dat bij hen eèn volledig besef bestaat voor
de belangen van het individu en dat zij zullen weten in
te grijpen in gevallen van willekeur en slordige behande-
ling van deze belangen. Het behoeft niet gezegd te wor-
den, dat een zoodanig administratief college in tijden van
een dynamische economische politiek met de grootste
voorzichtigheid zal moeten optreden en er zich voor in acht dient te nemen de werkzakmheid van de Overheid
niet te verlammen.
Het een en ander zal zeker bereikt worden, indien zoowel
bij de Overheid als bij den administratieven rechter het
besef bestaat, dat zij niet tegenover elkaar staan, doch
naast elkaar; indien eenerzijds de administratieve rechter
een goed begrip heeft voor de moeilijkheden van de Over-
heid bij het doorvoeren van har economische politiek
en anderzijds de Overheid den administratieven rechter
niet als een oTngewenschten voogd beschouwt, doch hem
ziet als dengene, die
ll?ar
werk aanvult, zoodat dooi
beider werkzaamheid zoowel het algeiueen belang als
et belang .van het individu wordt gediend. Onze ervaring
s, dat dit zeer zeker in de practijk is te verwezenlijkeis.

Instelling van het Scheidsgerecht voor de Voedsel voorziening.

In twee belangwekkende artikelen in dit blad
3)
heeft
Mej. Mr. Hoetink een uiteenzetting gegeven over den
opbouw van de verticale organisatie van de voedselvoor-
ziening, waarna zij in een derde artikel
4)
de ontwikkeling
van deze vertidale Organisatie heeft besproken. In deze
artikelen heeft de schrijfster reeds gewezen’ op de in-
stelling van een administratieve rechtspraak op het ter-
rein van’ de voedselvoorziening. Reeds onder de werking
van de Landbouw-Crisiswt 1933 bestond eeh beroeps-
regeling, neergelegd in artikel 3,8° van het Crisis-Organi-
satiebesluit 1938. Alle ‘geschillen, behalve de rechts-
geschillen, welke ‘bij uitsluiting tot de kennisneming van
de rechterlijke macht behooren, tusschen een crisis-
organisatie eenerzijds en één of meer georganiseerden

anderzijds, werden door den Minister. beslist, gehoo’d een
commissie vân advies. In’ hoeverre hier van ‘administra-
tieve rechtspraak sprake was, mede gézien de privaat-
rechtelijke basis, waarop de crisisorganisaties geschoeid
waren, zullen wij,. als zijnde thans een academisch vraag-
stuk, buitenS beschouwing laten.
Het overnemen van de taak van de behartiging der
belângén vn de Vóedselvoorziening door de nieuw in-
gestelde publikrechtelijke organisaties, bedrijfschappen
genoemd, waarvan de basis werd gelegd in het Organi-
satiebesluit Voedselvoorziening 1941, heeft ertoe geleid
tevens de rechtsbecherming van de tot de bedrijfschappen
en andre onder deze gecoördineerde organisaties behoo-
rende ondernemers onder oogen te zien, hetgeen de re-
dactie van artikel 13 van het Organisatiebesluit Voedsel-
voorziening 1941 tot resultaat heeft gehad. Ingevolge
dit artikel worden alle geschillen tusschen een organisatie
en één of meer ondernemers bij uitsluiting in eerste in-
stantie beslist door een scheidsgerecht
5).
Op 25 Augustus 1942 werd op grond van artikel 13, lid 2, van het Organi-
satiebesluit Voedselvoorziening 1941 het Scheidsgerecht

– ‘) ,,E.-S.B.” van 1 en 8 April 1942.
‘) ,,E.-S.B.” van Juni 1943.
6)
Aanvankelijk sprak artikel 13 van het scheidsgerecht, ingesteld
bij den raad, waartoe de betrokken Organisatie en de ondernemer
behoorden. Aangezien van het oorspronkelijkë plan om vijf raden
voor de coördineerentie taak van de organisaties in te stellen, is
,
teruggekomen, is artikel 13 gewijzigd en wordt nu slechts van één
scheidsgerecht gesproken.

11 Augustus 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

245

voor tie Voedselvoorziening ingesteld en het Reglement
van het Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening—hierna
te noemen het Reglement – afgekondigd in de Nederland-
sche Staatscourant no. 164 van 25 Augustus 1942.
Het thans ingestelde scheidsgerecht zal ontegenzegge-
lijk als administratieve rechtspraak beschouwd moeten
wbrden. Of het eeo administratieve rechtspraak is in den
zin van artikel 161 van de Grondwet, gelijk Mr. Nolen
in zijn bovenaangeh,aald artikel betoogt
6),
moet betwijfeld
worden, omdat artikel 161 met name in de Grondwet
is opgenomen voor een algemeen geregelde administratieve
rechtspraak.

Competentie oan het scheidsgerecht.

De competentie van het scheidsgerecht is geregeld in
artikel 13 van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening
1941. De betreffende passage luidt als volgt:
,,Geschillen tusschen een Organisatie en één -of meer
ondernemers, als bedodld in artikel 6, lid 2, waaronder
mede zijn begrepen geschillen tusschen een organisatie
en één of meer ondernemers omtrent een door de orga-
nisatie krachtens artikel 7, lid 2, onder 2, genomen maat-
regel of omtrent een ingevolge artikel 7, lid2, onder 3,
verleende vergoeding of opgelegde’ betaling, worden bij
uitsluiting in eerste instantie beslist door een scheids!
gerecht”.
Artikel 13 spreekt derhalve van geschillen, zonder nader
aan te duiden, velkegeschillen daaronder vallen
7);

het Reglement geeft evenmin daaromtrent uitsluitsel;
artikel 2 van dat Reglement zegt slechts, dat tot het
aanhangig maken van het geschil bij het scheidsgerecht
slechts hij bevoegd is, die ter zake rechtstFeeks in zijn
belangen wordt getroffen. De bevoegdheid van het scheids-
gerecht is derhalve z,o ruim mogelijk gesteld. Immers, noch het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941,
noch het Reglement be
,
it
,
een competentie-artikel als
bijv. artikel 58 van de Ambtenarenwet, terwijl evenmin
een enumeratie van geschillen, die voor het scheidsgerecht
gebracht kunnen worden, plaats heeft.
Ondanks de ruime bewoordingen van artikel 13 vallen
toch daarbuiten de privaatrechtelijke geschillen
8),
het-
geen trouwens reeds uit het karakter van het scheids-
gerecht kan worden afgeleid. Bovendien zou dit in strijd
zijn met artikel 160 van de Grondwet, waarin bepaald
wordt, dat alle twistgedingen over eigendom of daaruit
voortspruitende rechten over schuldvordering en andere
burgerlijke rechten bij uitsluiting tot de kennisneming
van de rechterlijke macht behooren. Volgens de Grondwet
mag men dus nit voor deze gedingen van den gewonen
rechter worden afgetrokken.

Slechts omtrent twee soorten gedingen ‘wordt iets
nadérs bepaald, ni. de onrechtmatige daad en het verzet
tegen de invordering als bedoeld in artikel 9 ,van het
Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941.
Een bijzondere bevoegdheid wordt het scheidsgerecht
namelijk, gegeven in artikel 30, lid 2 van het Reglement,
dat bepaalt, dat het scheidsgerecht een Organisatie kan ver-
oordeelen tot vergoeding aan een ondernemer van de
door hem geleden schade. Artikel 30, lid 4, bepaalt voorts,
dat van vorderingen tot schadeveigoeding op grond van klachten, dat besluiten, handelingen of weigeringen om te besluiten of te handelen van een organisatie. in strijd
zijn met een wettelijk voorschrift op het gebied der voed-selvoorziening, de burgerlijke rechter geen kennis neemt.
Hier wordt derhalve bepaald, en dit is zeer belangrijk,

6)
tap. blz. 146.
‘) Wel worden in artikel 13 eenige bepaalde geschillen vermeld,
doch deze worden volgens de opvatting van het scheîdsgerecht uit
hoofde van hun bijzonder gewicht nog eens uitdrukkelijk genoemd,
ten einde de beteekenis daarvan te doen uitkomen; zie de uitspraak
in de zaak van de firma v. D. te’G. e.a. van 14April1943 (,,Voeclsel-
voorzieningsblad” van 5 Mei 1943, no. 34).
‘) In dezen zin heeft het scheidsgerecht zich uitgesproken, in de
uitspraak, vermeld onder noot 7.

dat

een vordering tot schadevergoeding weens een
onrechtmatige daad van een organisatie aan den gewonen
rechter is onttrokken en bij uitsluiting aan het scheids-
gerecht is opgedragen.’ Sommigen zullen meenen, dat deze
bepaling in strijd is met artikel 160 van de Grondwet.
‘Zij is inderdaad in strijd met de opvatting, die gemeenlijk
door de rechterlijke macht, gezien haar uitsprakenover

de onrechtmatige overheidsdaad, ten aanzien van artikel
160 van de Grondwet wordt gehuldigd. De gewone rechter
stelt zich immers dan op het standpunt, dat bij de be-
oordeeling van artikel 160 van de Grondwet gezien moet
worden naar het voorwerp van het geschil, het petitum,
zoodat ook, indien een vordering op publiekrechtelijk
terrein ligt, doch het een geldv’ordering of een eigendoms-
kwestie betreft, deze vordering tot de competentie van
dec gewonen rechter behoort. Er bestaat echter een andêre
opvatting, volgens welke niet het petitum, doch de verhçu-
ding, het fundamentum petendi, beslissend is. Isdeze ver-
houding een publiekrechtelijke, dan kan het geding aan een
anderen dan den gewonen rechter ter beslechting worden
opgedragen. Bij de redactie van artikel 30, lid 4, is derhalve
partij gekozen voor de laatste opvatting. Aangezien artikel
160 van de Grondwet niet duidelijk is op dit punt en om-
trent de interpretatie strijd bestaat, is artikel 30, lid 4
van het Reglèment dan ook niet als in strijd met de
Grondwet te beschouwen.
In een recente uitspraak
9)
heeft het sche.idsgerecht
een vordering uit onrechtmatige daad tegen het Bedrijf-
schap voor Zuivel toegewezen, waarbij het scheidsgerecht
overwoog, dat het Bedrijfschap een onrechtmatige daad
pleegde, die irigevolge artikel 1401 van het Burgerlijk
Wetboek clé verplichting medebrengt om de door de
schuld van het Bedrijfschap toegebrachte schade te ver-
goeden. Blijkbaar beschouwt het scheidsgerecht genoemd
artikel 30, lid 2 van het Reglement niet als een vol-
doende basis vooi de toewijzing van een schade-actie
en grondt zijn beslissing daarom mede op artikel 1401 B.W.
Naar onze meening is dit wel juist; immers in artikel 30,
lid 2, is de veroordeeling van een organisatie tot de beta-
ling van een schadeloosstelling slechts facultatief gesteld.
Krachtens artikel 1401 B.W. bestaat echter een’ ver-
plichting tot betaling van de schadeloosstelling, indien
een onrechtmatige daad gepleegd is. Door toepassing van artikel 80, lid 2 van liet Reglement alleen, zou de
ondernemer derhalve in eeii ongunstiger positie zijn
gekomen.

11.

Voorts is het scheidsgerecht nog een ‘bijzondere op-
dracht gegeven bij de verzetregeling tegen een invorde-
ring, als bedoeld in artikel 9 van het Organisatiebesluit
Voedselvoorziening 1941
10
) Dit artikel bepaalt namelijk,
dat al hetgeen aan een organisatie verschkldigd is op
grond van een krachtens haar verordening opgelegde ver-plichting, bij dwargbevel, medebrengend parate executie,
kan worden ingevorderd. Het materieele verzet, nl. het
verzet tegen de rechtmatigheid van de vordering of de
hoegrootheid van het bedrag, wordt ingesteld bij het
Scheidsgerecht voor de Voedselvoorziening met een eventueel beroep op den Secretaris-Generaal van het
Departement van Landbouw en Visscherj. Het overige
verzet komt bij den gewonen rechter.

Hoe zal nu het scheidsgerecht van de hem gegeven
bevoegdheid gebruik maken?
Volgens ‘de woorden van artikel 13 van het Organisatie-
besluit Voedselvoorziening 1941 zou het scheidsgereëht
de bevoegdhe’id hebben de domatigheid van de verorde-
ning te toetsen. Niettemin heeft het scheidsgerecht ge-

•)
Uitspraak in de zaak van de N.V
…..
vfh. K. en Co. te Z.
van 26 Juni 1943, (,,Voedselvoorzieningsblad” van 14 Juli1943, no.53).
‘°) Besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement
van Landbouw en Visscherij van 27 November 1942, no. 34602, Rijks-
bureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd, afdeeling lge-
meene Zakfn. ,,Nederlandsche Staatscourant” van 27 November
1942, no. 2’32).

246

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

/

11 Augustus 1948


1

meend, ich op dit punt een beperking te moeten op-
leggen en heeft het zich meermalen tegen de toetsing
van een verordening op doelmatigheid uitgesproken.

In de zaak van de firma v. D. te G. e:a.
U)
werd het scheids-

gerecht zeer duidelijk voor deze vraag gesteld, daar de
verzoekers, allen margarine-ompakkers, o.a. de doel-
matiheid in twijfel trokken van artkel 6 van de M.V.O.-
verordening 1942, Margarine
12),
waarin het bewerken

en verpakken van margarine slechts werd toegestaan
aan margprinefabriknten. 1-Jet scheidsgerecht overwoog o.m. in zijn uitspraak, dat een beoordeeling van de doel-
matigheid van een wettelijk voorschrift buiten zijn be-
voegdheid ligt, en verder, dat het wetgevendè beleid van
het Bedrijfschap aan zijn oordeel is onttrokken. Ook in andere uitspraken , huldigt het scheidsgerecht deze op-

vatting
13).

Toetsing van de verordening op doelmatigheid, zoo-
mede de behandeling van privaatrechtelijke geschillen, acht het scheidsgerecht derhalve buiten het -bereik van

zijn bevoegdheid te liggen.

‘Vel zal het scheidsgerecht zoowel de formeele als- de
materieele wettigheid van een verordening of een uitoe-

ringsbesluit toetsen.
De formeele toetsing is door Mr. Dr. Romeyn in zijn boek
,,Administratief Recht” zeer scherp omschreven en wij
kunnen niet beter doen dan zijn wôorden in dit verband
aan te halen. ,,De rechter,” zoo zègt hij, ,,die de verorde-
ningen van? den lagereu wetgever onderzoekt, zal in de
eerste plaats hebben uit te maken of daaraan geen for-
meele fouten kleven, m.a.w. of iij’afkomstig zijn van een
bevoegd orgaân, zijn vastgesteld overeenkômstig de voor-
schriften ,ler wet en zijn afgekondigd mt inachtne-
ming van de voorgeschreven formaliteiten”
14).
Of de

verordeningen zijn afgekondigd met inachtneming van
de voorgeschreen formaliteiten zal getoetst moeten’
worden aan artikel 13 van het Algemeen Reglement
betreffende de samenstelling, iPrichting en bevoegdheid
van organisaties, ingesteld op het gebied der voedsel-
voorziening, waarin de afkondiging van. de verordeningen

is geregeld.
Bo’vendien zal het scheidsgerecht nagaan, of de veror-
çlening in overeenstemming is met andere wettelijke voor-
schriften van hoogere orde. Met name zal moeten worden nagegaan, of de organisatie binnen de haar, gegeven ver-
-ordeqingsbevoegdheids gebleven. Van belang is vooral
de toetsing aan artikel 7 van het Organisatiebesluit Voed-
selvoorziening 1941, dat luidt als volgt: ,,Indien aan een
organisatie ver,ordenend’e bevoegdheid is verleend, maakt – zij verordeningen, welke zij voor het belang van hetgebied
der voedselvoorziening, waarvoor zij is ingesteld, noodig
oordeelt.” Het gebied waarvoor een organisatie is ingesteld,
is haar werkgebied. De werkgebieden van de bedrijfschap-
pen zijn aangewezen in de besluiten, waarbij deze organi-

saties zijn ingesteld.
• Het zalechter wel niet dikwijls voorkomen, dat een be-
drijfschap buiten de hem gegeven verordeningsbevoegd-
heid treedt, omdat de Secretaris-Generaal bij zijn.contrôle
daarvoor wel zal waken.

Beordeelt het scheidsgerecht behalve de rechtmatig-
heid ook de doematigheid van de hahdelingen van een

organisatie?
Voorzoover wij weten, wordt in de regelingen op het
terrein van de administratieve rechtspraak de taak van
den administratieven rechter meestal beperkt, hetzij tot
met name geenurnereerde geschillen, hetzij tot het onder-

zoek naar de rechtmatigheid van de gestievan de admini-

11)
Uitspraak van 14 April 1943 (,,VoedselvoorziefliflgSblad” van
5 Mei 1943, no. 34).
• “) ,,Voedselvoorzleflingsblad’ van 6 Juili 1942, no: 8.
‘) Uitspraak in de zaak van de Coöp. Zuivelfabriek St. te St.
van 12 November 1942 (,,Voedselvoorzieningsblad” van 7 Januari
1943, no. 1) en in de zaak van de Coöp. Zuivelfabriek ,,Zuidelijk Westerkwartier” te Marum van 17 Februari 1943 (,,Voedselvoor-
zleningsblad’ van 6 Maart 1943, no. 15).
1)
blz. 80.
stratie. De regeling voor het scheidsgerecht maakt hierop
een belangwekkende uitzondering,omdat aan de bevoegd-
heid vah het scheidsgerecht geenerlei beperking wordt
gesteld, z6odat het scheidsgerecht zoowel de rechtmatig-
‘heid als de doelmatigheid van alle handelingen van een
organisatie heeft te beoordeelen. Zij is derhalve op het
terrein van de administratieve rechtspraak een uitzonder-
lijke figuur. Het sëheidsgerecht heeft derhalve ook de
handelingen van gen organisatie te beoordeelen, die be-
rusten ‘op een bevoegdheid, die zonder meer is gegeven,
waarbij derhalve geen norm is gesteld. Eeri voorbeeld
van een dergelijke bevoegdheid is te vinden in artikel 26,
lid 1,vande Zuivelverordening 1942, Algemeene Bepalin-

gen
15),
waarin o.m. bepaald wordt, dat vergunningen
en toestemmingen te. allen tijde kunnen worden inge-

trokken. – – –
Intusschen yerlieze men niet uit het oog, dat in werke-
lijkheid de onderscheiding tusschen contrôle over de recht-
matiheid alleen en die ook over het beleid van de admini-
stratie, heel wat minder scherp is dan zij in theorie schijnt.
Hoe vager de norm is, die de administratie bindt, zooveel
te n’eer vervaagt de contrôle over de rechtmatigheid van
haar gestie tot een beoordeeling van haar beleid. ‘Ook die
administratieve rechter, wiens bevoegdheid tot contrôle
ver de rechtmatigheid beperkt is, zal dus héel wat vragen
van ,,beleid”hebbente beoordeelen. In dat geval is een
– contrôle formeel rechttnatigheidscontrôle, doch materieel
doelmâtigheidscontrôle. Prof. ‘v. d. Grinten drukt dit

aldus uit: – – –
,,Waar echter aan de i’echtscheppende bevoegdheid van
de administratie een groote ruimte is gelaten, waar hare
taak weinig of in het’geheel ni’et is omlijnd,daar wordt
een zoogenaamde wettigheids- öf rechtmatigheidscontrôle
steeds een behoorlijkheidscorirôle
16)”.

Met name worden in de wetgeving van de verticale
organisaties dezë vage normen aangetroffen. Artikel 10,
lid 1, onder c van de Zuivelverordening 1942, Algemeene

Bepalingen
17),
spreekt bijv. van het tijdelijk of blijvend-

stilleggen van een’ bedrijf, indien tegen de voortzetting
van het bedrijf overwegingen -“an algemeen economischen
of socialen aard zich verzetten, waarbij o.a. met ht
behoefte-element rekqning kan wordén gehoüden. Een
groot aantal van deze stilleggingszaken is aan het scheids-
gerecht ter beoordeeling voorgelegd. Zeer duidelijk is de
uitspraak van het scheidsgerecht in de zaak van de N.V. Vereenigde Hygiënische Melkinrichtingen ,,Het Zuivel-

huis” te ‘sGravenhage van 4 December 1942
18),
waarbij

het scheidsgerecht de dôelmatigheid van de door het
Bedrijfschap voor Zuivel genomen-beslissing beoordeelde.
Doch deze doelmatigheidscontrôle is tevens een recht-

matigheidscontrôle. –
Gezien itetgeen wij reeds in de inleiding opmerkten,
behoeft er -niet nogmaals op gewezen te wordpn, dat het
schei’dsgerecht met de grootste omzichtigheid de hem gegeven, bevoegdheid zal moeten hanteeren, teneinde
‘niet de werkzamheden van de organisaties te verlammeh.
Indiet aan een organisatie ruime bevoegdheden ‘zijn- ge-
geven, zullen deze ongetwijfeld intern beperkt worden
door een in het bedrijfschap gegroeiden maatstaf. Of-
schoon het scheidsgerecht hieraan niet gebonden i, zal
het echter in wijs beleid voorzoover mogelijk eenzeifden
maatstaf bij de beoordeeling van de hem voorgelegde gevallen aanleggen, als de organisatie voor zich heeft

uitgestippeld.
In dit verband willen wij er iiog wel op wijzen, dat
doorgaans de voornaamste werkzaamheid van het scheids-
gerecht bestaat in het onderzoek naar de feiten, of nl.
de beoordeeling van de feiten door een organisatie juist,
is geweest. In de meeste gevallen, die ‘tot heden aan het –

15)Voedselvoorziniflg$b1ad” van 27 Maart 1942, no. 3. ii) Zie de in -1924 gehouden rede over administratieve recht-
spraak, ,,Verspreide opstellen”, blz. 193.
“) ,,Voedselvoorzieflingsblad” van 27 Maart 1942, no. 3.
1$)
,,Voedselvoorzieningsblad” van 11 Februari 1943, no.8.

11 Augustus 194

ECONOMISCH-STADISTISCHE BERICHTEN

247

scheidsgerecht ter beoordeeling zijn voorgelegd, ging het
dan ook om het feitelijk onderzoek. Vernietiging op grond
van onrechtmatighandelen in dien zin, dat verkeerde
toepassing van een wettelijk voorschrift heeft plaats ge-
had, of op grond, dat een Organisatie niet beleidvol heeft
gehandeld, zal uiteraard maar zelden voorkomen.

Ten slotte zal het scheidsgerecht de zgn. ,,détournement
de pouvoir” beoordeelen. Een duidelijke formuleering
van wat onder ,,détournement de pouvoir” moet worden
verstaan, is te vindeh in artikel 58 van de Ambtenaren-,
wet, welke formuleering.is ‘overgenomen uit de wet van
26 Juli 1918, Staatsblad no.
444,
tot instelling eener bij-
zondere rechtspraak in distributie- en andere crisiszaken.
Volgens deze formuleering zal het scheidsgerecht derhalve
hebben te onderzoeken; of een Organisatie’ van haar be-
voegdheid kennelijk eeri ander gebruik heeft gemaakt.
dn tot de doeleinden, waarvoôr die bevoegdheid is
gegeven.

Verhouding tot de horizontale bedrijfsorganisaties.

– Zoodls boven reeds werd gezegd, wordt in artikel 13
van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 ge-
sproken van geschillen tusschen een Organisatie en één
of meer ondernemers. Blijkens artikel 2 van dat besluit
wordt onder Organisatie verstaan hoofdbedrijfschappen,
bedrijfschappen, vakorganisaties, bedrijfsgroepen, ‘onder-
bedrjfsgroepen, vakgroepen en ondervakgroepen. Onder

de competentie van het scheidsgerecht vallen derhalve
zoowel de verticale organisaties als de horizontale organi-
saties, dé zgn. bedrijfsorganisaties. Wel is waar moeten
ingevolge artikel 1 van het’ Reglement de bedrijfsorgani-
saties door den Secretaris-Generaal van het Departement
van Landbouw en Visscherij worden- aangewezen, ten-
einde dit Reglement op de behandeling van de geschillen
tusschen een -bedrijfsorganisatie. en een ondernemer toe-
passelijk te verklaren, doch vast staat, dat het scheids-
gerecht hij uitsluiting de aangewezen instantie voor be-
rechting is. Hoever deze competentie reikt, was,tot voor
kort nog niet opgehelderd. Het sprak wel vanzelf, dat de.
competentie van het scheidsgerecht zich slechts zou uit-
strekken voorzoover de bedrijfsorganisaties werkzaam
zijn op het terrein van de voedselvoorziening. Reeds de
constructie van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening
1941 wijst hierop. E’en door den Directeur-Generaal van
de Voedselvoorziening en den Voorzitter van den Raad
van het bedrijfsleven getroffen regeling omtrent de samen-
werking tusschen de bedrijfsorganisaties en de .bedrijf-
schappen, welke regeling is vastgelegd in de Richtlijnen ‘voor de samenwerking tusschen Bedrijfschappen en Be-,
drijfsorganisaties”
19),
‘heeft op dit vraagstuk nieuw licht
doen schijnen. ‘Uit deze vichtlijnen blijkt namelijk, dat
de bedrijfsorganisaties op het terrein van de voedsel-
voorziening op teeërlei wijzen haar medewerking kunnen
verleenej’j. Haar kan namelijk door een bedrijfschap de
uitvoering van bepaalde in de verordening vastgelegde
maatregelen worden opgedragen of haar kan het maken
van regelingen op het gebied van de marktordening wor-
den overgelaten, waarvoor haai’ door den Secretaris-Gene
raal van het Departement van Landbôuw en Visscherij
jerordenende bevoegdheid kan worden gegeven. In heide
gevallen zullen de handelingen van de bedrijfsorganisatie
ter beoordeelïng van het scheidsgerecht staan, indien daar-
omtrent een geschil mocht rijzen tusschen dze bedrijfs-
organisatie en een ondernemer. .
Een voorbeeld van een opdracht aan een ‘bédrijfs-
organisatie van een uitvoering van bepaalde maatregelen
is te vinden in de Verordening regitratje kleinhandelaren
in groenten en fruit
20).
Hier wordt de erkenning van
kleinhandelaren in een veiordening van het Bedrijfschap
voor Groenten en Fruit opgedragen aan de Vakgroep

“) Deze Richtlijnen zijn gepubliceerd in de ,,Economische Voor-
lichting” van
18
December
1942,
no.
51.
“) ,,Voedselvoorzieningsblad” van
12
Mei
1943,
no.-
36.

Detailhandel in ‘Aardappelen, Groeftten en Fruit. Beroep ten aanzien van deze beslissingen van de vakgroep wordt
voor het scheidsgerecht gebracht. Artikel 9 geeft dan ok
een nadere regeling van het beroep hij het scheidsgerecht.

Hooger’ beroep. –

Niet geheel in overeènstemming met het beginsel van
de onafhankelijkheid van den rechter is in artikel 13 van
het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 bepaald,
dat vani de uitspraak van het scheidsgerecht beroep open-
staat op den Secretaris-Generaal van het Departement
van Landbouw en Visscherij binnen een maand na den
‘dag, waarop de uitsraak gewezen is. Het bezwaar hier-
tegen is,- dat de hoogste instantie de administrati zelf
is; frâaier zou dan ook geweest zijn, indien een volle-

dige onafhankelijkheid zou zijn nagestreefd. Toegegeven
moet intussohen worden, dat de Secretaris-Generaal. niet
vereenzelvigd moet worden met de organisatie, ‘die in
eerste instantie, de beslissing heeft genomen.
Intusschen schijnt de. Secretaris-Generaal van de hem
gegeven bevoegdheid slechts, een
,
beerkt gebruik ‘te
willen maken. De bovenaangehaalde uitspraak in de zaak
– van het Zuivelhuis heeft de Secretaris-Generaal vernietigd
en deze zaak naar het scheidsgerecht teruggewezen, op
grond, dt de uitspraak dermate strijdig was met het alge-
meen belang,

dat zij daarom niet ten uitvoer kon worden
gelegd
21
). De Secretaris-Qeneraal heeft zich bij deze uit-‘ spraak beperkt tot een vernietiging op ‘grond -van strij-
digheid’ met het algemeen belang. Ook bij vernietiging
in enkele andere zaken, waarvan-de uitspraken niet zijn
gepubliceerd, wordt steeds deze grond tot vernietiging
aangevoerd. Hierin is een parallel te vinden met artikel
3, -lid 1, waarin den Secretâris-Generaal de bevoegdheid –
wordt gegeven binnen een maand na de uitspraak van het
scheidsgerecit de uitspraak ambtshalve te vernietigen,
indie,n hij van oordeel is, ,,dat de uitspraak dermate strijdig
is met het algemeen belang, dat deze daarom niet ten uit-
voer kan worden gelegd”. Deze bewoordingen zijn

gelijk
aan de overweging, die de Secretaris-Gerteraal bij zijn uit-
spraken in hooger beroep bezigde. Het ligt blijkbaar in
de bedoeling slechts dan’ .te vernietigen, wanneer strijdig-
heid met het algemeen belang aanwezig is.
In lid 2 van artikel 35 van het Reglement
22)
is voorts
nog bepaald, dat de Secretaris-Generaal bij vernietiging
van de uitspraak in beroep of bij ambtshalve vernietiging
ingevolge lid 1 van ‘genoemd artikel de zaak kan terug-
wijzen naar het scheidsgerecht, teneinde haar, met in-
ach’tneming van zijn beslissing, nader te behandelen.

Executoriale kracht de uitspraak.

Blijkens artikel 32 van het Regle?nent heéft de uitspraak
van het scheidserecht executoriale kracht. Dit artikel
bepaalt namelijk, dat de uitspraak, voorzoover zij strekt
tot betaling van een bepaald geldbedrag, ten uitvor
kan worden gelegd overeenkomstigde voorschriften van
het Tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Regts-
vordering. Deze bepaling is van belang voor artikel 30,
lid 2, van het Reglement, waarin bepaald wordt, dat het
scheidsgereçht een organisatie kan veroordeelen tot ver- –
goeding van schade, zoomede voor artikel 31v’ waarin
de mogelijkheid is geo’jend een organisatie tot betaling
van een dwangsom te veroordeelen, indien zij aan de
uitspraak van het scheidsgerecht geen gevolg geeft, en
voor artikel 83,warin de kostenveroordeeling is geregejd.
Uit deze bepafi’ng blijkt eens te meer, dat hier van
administratieve rechtspraak sprake is en dat de uitspraak
noch het karakter heeft ‘van een uitspraak van arbiters,
als geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvorde-
ring, noch dat van bindend advies.

11)
,,Voedselvoorzieningsblad’ van
11
Felruari
1943,
no,
8.
“)
Dit lid is
hij
Besluit van den Secretaris-Generaal van het De-
partement van Landbouw en Visseherij van
30
December
1942,
• no.
38346,
Rijksbureau voor de Voedselvoorziening ii, Oorlogstijd,
Afdeeling Algemeene Zaken (,,Ned. StaatscrL”
254)
aan artikel
35
toegevoegd. ‘ –

248

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Augustus 1943

De samenstelling oan het scheidsgerecht.

Artikel 3 van het Reglement bepaalt, dat het scheids-
gercht is samengesteld uit een voorzitter, één of meer
ondervoorzitters, bij zittende leden en leden-vertegen-
woordigers van de organisaties. De voorzitter en onder-
voorzitters zijn juristen, terwijl voor de overige leden
geen bepaalde vereischten zijn gesteld.
Uit de benoeming van de bijzitténde leden is intusschen
wel gebleken, dat men uit een zoo ruim mogçlijken kring
zijn keuze heeft gedaan. Er zijn nl. behalve enkele juristen
vooral ook economen en landbouw-, tuinbouw- en zuivel-
consulenten benoemd, met de bedpeiing om met name
personen in te schakelen, die goed in -het bedrijfsltven, den ehandel en den landbouw thuis zijn.
Een geregelde inschakeling van deze bij.zittende leden

zal in het begin nog wel moeilijkheden opleveren met
het oog op de continuïteit in de jurisprudentie en boven-
dien, omdat de ondervoorzitters, die tevens als bijzittend
lid zijn benoemd, tot op heden het meest ingeschakeld worden, opdat dze op de hoogte raken met de werking
van het scheidsgerecht. Intussohen is het wel de bedoeling
om langzamerhand ook de andere hij zittende leden in te
schakelen, hetgeen gemakkelijker zal gaan, wanneer de
werkzaamheden zich uitbreiden.
De voorzitter, ondervoorzitters en leden, z(?omede de
secretaris en adjunct-secretarissen, die aan het scheids-
gerecht zijn toegevoegd, worden door den Secretaris-
Generaal van het Departement van Landbouw eis Vis-

scherij benoemd. Voor de leden-vertegenwoordigers moet
echter een voordracht, die wel is .waar, niet bindend is, worden gedaan door de hoofdbedrijfschappen of de be-
drijfschappen, die niet onder een hoofdbedrijfschap res-
sorteeren
23),
die
dan
op hun beurt contact zoeken met
de onder hen ressorteerende organisaties, als bijv. de be-
drijfsgroepen, vakgroepen, enz., die het rcht hebben
voor dern tak van bedrijf, dien zij vertegenwoordigen,
aanbeveling te doen. Artikel 3 bepaalt voorts nog, dat de
Secretaris-Generaal, indien de bedrijfschappes niet bin-
nen den do’or den Secretaris-Generaal gestelden termijn
een voordracht doen, zonder voordracht de leden-vertegen-
woordigers kan benoemen.-
Het is de vraag, of de benaming van lid-vertegenwoor-
diger wel juist is gekozen. Mr. Nolen wijst er in zijn boven-
aangehaald artikel eveneens op
24).
Het zou inderdaad
den indruk kunnen wekken als zou eeti lid-vertegenwoor-
diger in ht scheidsgerecht zitting hebben om de belangen
van de organisatie, die hij vertegenwoordigt, te behartigen.
Dit is geenszins de bedoeling. 0. i. moet niet al te veel
de iadruk worden- gelegd op den gaam lid-vertegenwoor-
diger, doch moet meet, in dit lid den deskundige worden
gezien, die het scheidsgerecht met zijn deskundigheid
behulpzaam is en daartoe het meest geschikt is, omdat
hij als vertegenwoordiger op de hoogte is met de sfeer van
de organisatie, vaarvoor hij optreedt. Inderdaad bestaan
eerder gevaren van partijdigheid bij deze leden, zooa1s
Mr. Nolen opmerkt, omdat zij uit den kring yan de onder-
nemers worden gekozen ). Het gaat er hier uiteraard om
den juisten persoon te vinden, die weet boven de partijen
te staan. Onze ervaring is, dat dit in de practijk zeer
zeker is te bereiken.
In artikel 7 van het Rdglement wordt voorts bepaald,
dat het scheidsgerecht recht spreekt in kamers, bestaande
ûit drie leden, nl. een voorzitter, als hoedariig alleen de
voorzitter van het scheidsgerecht of
44
n ondervoorzitter kan optreden, een bijzittend lid en een lid-vertegenwoor-
diger van een organisatie. De kamer wordt door den

‘)
In dit artikel is eenvoudigheldshalve steeds o

cr bedrijfschap-
pen gesproken. In werkelijkheid zijn er echter hoofdbedrijfschappen
en bedrijfschappen. De sector van de voedselvoorziening is nl.
onderverdeeld in drie hoofdhedrijfscbappen, die wederom zijn onder-
geordend in bedrijfschappen, en drie bedrijfschappen, die op zich
zelve staan. Zoo spreekt men van het Hoofdbedrijîschap van Akker-bouwproducten, doch van het Bedrijfschap voor Vee en Vleesch.
“) t.a.p. blz. 148.
‘) t.a.p. blz.
149.

voorzitter samengesteld. Hij kiest een lid-vertegenwoor-
diger van de bij het geschil betrokken organisatie, die
door hem voor het betrokken geschil of groep van ge-
schillen het meest deskundig wordt geacht. Uit deze

bepaling blijkt, dat ook leden-vertegnwoordigers van de
bedrijfsorganisaties moeen worden benoemd. De voor-

dracht zal echter door de bedrijfschappen aan den Se-
cretaris-Generaal moeten worden gedaan.

Artikel 4 geeft voorts nog een regeling voor deij termijn
van benoeming en het ontslag of de schorsing van de
leden. In artikel 6 is een geheimhoudingsplicht opgenomen
voor, de leden en het secretariaat, terwijl in artikel 17
de wraking en verschooning van de leden wordt geregeld.
Naar den inhoud van deze artikelen moge verder ver-
wezen worden. Van belang is nog wel te wijzen op lid 1, onder b, van artikel 6, waarin den leden van het scheids-
gerecht verboden wordt zich over een voor hen aanhangig
geding, of een geding, dat naar zij weten of vermoeden
voor hen aanhangig zal worden, met partijen in te laten.

Deze bepaling is vooral van groot belang voor de leden-vertegenwoordigers, die eventuel een functie in de orga-
nisaties bekleeden.

t
Wijze oan behandeling oan het geschil.

De wijze van behandeling van het geschil is geregeld
in de § § 2 en 3 van het Reglement
;
verdeeld over de arti-
kelen 8 t.e.m. 28. Er zijn twee wijzen van behandeling
mogelijk: een contradictoire behandeling (§ 2) en een niet-
contradictoire behandeling (§ 3).

Het verschil tussehen de contradictoire en de niet-
contradictoire behandeling bestaat in hoofdzaak hierin,
dat bij de contradictoire behandeling het zwaartepunt
Iran het onderzoek wordt gelegd op de mondelinge be-
handeling ter zitting na uitwisseling der stukken, nl. het
verzoekschrift en verweerschrift, tusschen partijen, terwijl bij de niet-contradictoire behandeling ‘een onderzoek door
het secretariaat wordt ingesteld, op grond waarvan het
scheidsgerecht uitspraak doet na een al of niet hooren
van beide partijen of één der partijen. Bij de contia-
dictoire behandeling is derhalve sprake van een geding,
waarin organisatie en ondernemer als partijen tegenover
elkaar staan; de niet-contradictoire behandeling kan
daarentegen als een soort administratief beroeR beschouwd
worden, waarbij door het scheidsgerecht via het secre-
tariaat de zaak wordt onderzocht. Krachtens artikel 26,
lid 1, van het Reglement beslist- de voorzitter van het
scheidsgerecht, welk geval of welke groep van gevallen
niet-contradictoir wordt behandeld.
De niet-contradictoire behandeling is bij uitstek ge-.
schikt voor die gevallén, die zich niet voor een behandeling
ter zitting leenen, bijv. de meer eenvoudige zaken, waar-
voor de vorm van een geding te zwaarwichtig is. Toe-
gegeven moet worden, dat een principieele scheiding
voor een contradictoire of niet-contraictoire behandeling
niet te maken is. Niettemin zal in de gevallen, dat open-
baai’heid van de feIten voor de partijen van het grootste
belang is, wel tot een contradictoire behandeling worden
besloten, zooals bijv. bij actie uit onrechtmatige daad,
stiljegging van een bedrijf, acties voor schadeloosstelling,
schrapping van een erkenning, intrekking van een ver-
gunning e.d. De niet-contradictoire behandeling z
waarschijnlijk het meest toegepast worden bij geschillen
omtrent – eenvoudige erkenningen of vergunningen.
Voor beide procedures is indiening van een verzoek-
schrift in vijfvoud bij den secretaris vereischt, dat behalve
naam en woonplaats een duidelijke omschrijving van het
geschil en een bepaalde vordering behelst (art. 13). Uiter-
aard zal onder een duidelijke omschrijving eveneens
moeten worden verstaan eeii met redenen omkleed ver-
zoek, waarbij de gronden worden genoemd, waarop de-
vordering berust. –
De beroepstermijn is krachtens artikel 12 in het alge-
men gesteld op twee maanden na den dag, waarop de

11 Augustus
1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

249

/

aangevallen beslissing of handeling of weigering genomen,
verricht of- uitgeproken is. Artikel 12 geeft voorts nog
een bijzondere regeling oor den aanvang van den beroeps-
termijn voor jet geval, dat een verplicht& beslissing niet
genomen of een verplichte handeling niet verricht is.
Bij het aanhangig maken van het geschil is een beroeps-

geld van f 25,— verschurdigd, waarvan in gevallen van
onvermogen door den voorzitter geheele of gedeeltelijke
vrijstelling kan worden verleend
26).

Zoowel van den beroepstermijn als van het bedrag van
het beroepsgeld kan in een wettelijk voorschrift worden
afgeweken, hetgeen ook reeds is geschied. Zoo is bijv.
de beroepstermijn in artikel 14 van de Zuivelverordening
1942„ Algemeene Bepalingen, wanneer het beroep een
vergunning of eeh stillegging betreft, gesteld op veertien
dagen na de schriftelijke kennisgeving. In de bovenaan-
gehaalde Verordening registratie kleinhandelaren in

groentn en, fruit is de beroepstermijn in’ahikel 9 gesteld
op dertig dagen na de dateering van het schrijven en het
beroepsgeld op f 5,—. De redactie van laatstgenoemde

artikelen is duidelijker dan die van artikel 12 van het
Regleqent, wat betreft hët tijdstip van den aanvang
van den beroepstermijn. Niettemin zal artikel 12 in alle
i’edelijkheid uitgelegd moetén wordèn, indien mocht blij-
ken, dat de kennisgeving niet of laat van de organisatie
is uitgegaan.
Ook wordt-in artikel 9 van bovengenoemde groenten-
en fruitverordening een vakgroep de verplichting opgelegd,
bij elke afwijzende beslissing den betrokkene schriftelijk
van de beroepsmogelijkheid in kennis te stellen. Ofschoon
het gewenscht ware geweet deze verplichting in het
algemeen aan de bedrijfschappen op te leggen, kan ver-
wacht worden, dat de bedrijfschappen in het belang
van den ondernemer, voor zooveel mogelijk, bij hun be-
slissingen de betrokkenen van de beroepsmqgelijkheid op
de hoogte stellen.

Contradictoire behandeling.

Bij de contradictoire behandeling wordt het ingekomen
verzoekschrift aan de betreffende organisatie toegezonden,
die in de gelegenheid wordt gesteld binnen drie weken,
welke termijn door den voorritter kan worden verlengd, een verweerschrift in te dienen. Ofschoon op èen te laat
indienen van een verweerschrift geen san,ctie bestaat, mag
van een organisatie verwacht worden, dat zij de indiening
van een verweerschrift niet r,00deloos zal rekken. Het ver-
weerschrift wordt in afschrift aan den verzoeker toege-
zoriden,waarnade zaak verder op de zitting van het scheids-
gerecht in mondelinge behandeling wordt genomen, waar-
voor beide partijen worden opgeroepen (artt. 15 en 16).
De kamer, die de zaak behandelt, kan bovendien be-
palen, dat een partij zal worden opgerepen om in per-soon te verschijnen. Indien deze partij niet verschijnt,
zal de kamer daaruit zoodanige gevolgtrekkingen kun-nen maken als haar juist zal voorkomen (art. 18).
Artikel 11 en de artikelen 19 t.e.m. 23 handelen over
getuigen en deskundigen. Krachtens artikel Ii ‘zijn ge-
tuigen en deskundigen verplicht aan de oproeping gevolg
te geven. Bij niet-verschijnen zal de strafrechtelijke
sanctie van artikel 444 van het Wetboek van Strafrecht
in werking treden. Bovendien kan de kamer krachten
artikel 22, lid 6, bevelen, dat een getuige of deskundige
met den sterken arm voor haar wordt geleid. De voor-zitter is krachtens artikel 19 bevoegd getuigen en des-
kundigen ambtshalve op te roepen. Artikel 15 regelt
tenslotte de eedsa-flegging. VQor het overige -wordt naar
den inhoud van de artikelen 19 t.e.m. 23 verwezen.

‘) Ofschoon in § 3 geen verwijzing plaats heeft, spreekt het van-
zelf, dat artikeL 12 en artikel 13, lid 1 en 2, handelene over de
indiening van een verzoeschrift, den beroepstermijn en het be-
roepsgeld, eveneens gelden voor de niet-contradictoire behandeling
van een geschil.

Niet-contradicto ire behandehng.

Zooals – boven reeds werd uiteengezet, wordt bij een
niët-contradictoire behandeling het onderzoek door den
secretaris ingesteld. Ingevolge artikel 26 zijn de orga-
nisaties, zoomede de door den Seeretaris-Generaal nader aan te wijzen instanties, verplicht den secretaris alle ver-
eischte medewerking te verleenen, zooals het verschaffen
van inlichtingen en het inzage geven ‘van boeken en be-

scheiden.
De voorzitter is bevoegd, indien hij de zaak eenvoudig
acht, een beslissing te nemen

zonder de overige leden

van de betreffende kamer

daarin te kennen. In alle andere
gevallen, beslist de kamer (art. 27).
Artikel 28 handelt -over het hooren van getuigen en

deskundigen.

Kort geding.

In § 4 is een regeling geJroUen voor het kort geding.
Ingevolge artikel 29 is de beslissing bij voorraad door
een voorzitter of ondervoorzitter mogelijk. Een verzoek
om een voorloopige beslissing gechiedt hij een met re-
denen omkleed verzoekschrift. Dit verzoekschrift is der-
halve een ander dan dat in de hoofdzaak.
Voor een beslissing bij voorraad moeten natuurlijk
met name gronden worden aangevoerd voor het dringende
belang, dat de verzoeker heeft bij een voorloopige be-
slissing. Tegen deze uitspraak bestaat -geen voorziening.
Bovendien heeft de uitspraak geen beteekenis voor de
beslissing in de hoofdzaak. – – – –
Het meest zal een verzoek tot een beslissing bij voor-
raad worden ingewilligd, indien een organisatie heeft
ingegrepen in een bestaanden toestand en schorsing van
dezen maatregel wordt gevraagd. Een voorloopige be-
slissing, waarbij een nieuwe toestand wordt geschapen,
zal wel tot de uitzonderingen behooren.

De uitspraak.

§ 5’regelt de uitspraak. De executoriale kracht van de
uitspraak (art. 31) en de mogelijkheid van veroordeeling
tot schadevergoeding (art. 30) werden boven reeds be-

sproken. – – –
In artikel 30, lid 1, staat, dat het scheidsgerecht kan
bepalen, dat de organisatie overeenkomstig zijn uitspraak
haar besluit zal wijlgen of vernietigen en, indien het
geschil een handeling of een weigering om – te handelen
betreft, op welke wijze de organisatie zal handelen of

besluiten. – –
Artikel 31 geeft een dwangsomregeling voor het geval
de organisatie niet overeenkomstig de uitspraak van het
scheidsgerecht han4e1t en artikel 33 geeft een kosten- –
regeling. Er zij nog op gewezen, dat laatstgenoemd artikel
niet toepasselijk is op de niet-contradictoire behandeling,
zoodat alsdan geen kostenveroordeeling kan plaats vinden.
Dat de dwangsom en de kosten ingevolge de uitspraak
vai het scheidsgerecht kunnen worden geëxecuteerd,

werd boven reeds opgemerkt.
Dat tenslotte ingevolge artikel 35 de uitspraak ambts-
halve door den Secretaris-Generaal kan worden vernietigd
en dat de zaak na vernietiging, hetzij in hooger beroep,
hetzij ambtshalve, kan worden teruggewezen naar het
scheidsgerecht, werd reeds hij het hooger beroe behandeld.

Slot beschouwing.

Uit het bovenstaande blijkt, dat op het terrein van de voedselvoorziening, nu bijila een jaar reeds, een admi-
nistratieve rechtspraak in werking is. De opgedane ervaring
heeft vel uitgewezen, dat het scheidsgerecht zijn recht
van bestaan heeft. Het spreekt vanzelf, dat snel opeen-
volgende maatregelen, die bij een oorlogseconomie onver-
mijdelijk zijn, soms wel moeilijkheden medebrengen voor
het scheidsgerecht en dat in tijden van normaal econo-
mischen opbouw een dergelijke administratieve recht-

4

IL

250

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘ 11 Augustus 1943

spraak meer tot haar recht komt. Niettemin is reeds tIians de werkzaamheid van het scheidsgerecht van het hoogste belang gebleken, vooral voor de maatregelen, die eenigs-

zins blijvende
beteekents
hebben en zal zij in de toekomst

van het grootste belang blijken te zijn, wanneer de uit-
voering van het zgn. bedrijfsrecht, dat de vestiging en
uitbreiding van bedrijven regelt, hetgeen thans nog ge-
schiedt onder de werking van het Bedrijfsvergunningen-
besluit en het Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf

1941, dbor de bedrijfschappen in samenwerking met de

bedrijfsorganisaties zal zijn
ig
hand .genomen.

Ook voor schadeloosstellingen en acties uit
4
onrecht-

,matige. daad zal het geding bij het scheidsgerecht van

groote beteekenis blijken te zijn.
Wellicht is het gewenscht, nu reeds een eryaring van
een jaar is opgedaan, na te gaan, in hoeverre een goed
geregelde administratieve rechtspraak nog noiYdig is voor
de overige horizontale bedrifsorganisaties, die niet oj

het trein van de voedselvoorziening zijn ingeschakeld,
zoomede voor de werkzaamheden van wel ingeschakelde
bedrjfsorganisaties, voorzoover deze werkzaamheden niet
onder de competentie van het scheidsgerecht vallen. Er
bestaat immers thans op dit terrein een incongruentie
onder de horizontale bedrijfsorganisaties. Dit onderzoek

laten wij echter gaarne over aan de instanties, dien dit

aangaat. –
Mr. H. E. R..E.
A. FRANK.

HET TWEELEDIG KARAI(TER VAN DEN

NEDERLANDSCHEN LANDBOUW,

DE ME1JWE TIJD
).

In het midden vn de negentiende eeuw ontstond de
werêldhuislouding. Dit beteekent, dat de wereld, welker
onderdeelen door een versneld berichten- en een versneld
goederenverkeer nauwer dan tevoren met elkander ver-
bonden waren, een aaneengesloten marktgebied werd, waar een vrije handelsbeweging heerschte, maar waar
helaas ook de periodieke inzinkingen en depressies, die
mn’ economische crisissen noemt, haar verstorende wer-
kingen deden gevoelen. Het hart der twereldhuishouding vornide het door nijverheid en han,del en koloniaal bezit
zoo machtige Engeland.
1
Daarnevens lagen in het Westen

van het oude continent de nog zwakke industrielanden, die de ontwikkeling volgden van het eilandenrijk.
Nederland, het land met zijn ouden handel, maar tevens
landbouwland, opende zich naat de markten der omringen-
de nijverheidsianden, met name naar de markt van Enge-

land, die bij voortduring willig was lèvensmiddelen op
te nemen. Wat uitgeioerd werd’ nâar Engeland, was
niet alleen zuivel, als voorheen, maar waren ook de pro-
ducten van den. .(groven) tuinbouw, die een snelle ver-
zending eischten. De warmoezerij, zoo zegt •het vers1g
van den landbouw over 1843, zou ,,nog aanmerkelijk
kunnen worden opgebeiird door .verzendingen naar
buitenslands, bij de zoozeer versnelde middelen van ver-
voer”.
Een merkwaardige verbinding van theologie en agrono-
mie vormde de predikant 0. G. Heldring, de grondlegger
en bouwer van de naar hem genoemde gestichten te Zetten
in de Betuwe: Pijnlijk werd zijn naastenliefde getroffen.
door de armoede, die hij rondom ziöh vond op het platte-

land. Ontginning en,landkolbnisatie zouden die armoede
kunnen lenjgen, zoo ‘meende hij. Ontginning op groote
schaal was technisch zeer wel mogelijk door de aanwending
van gua’no, ‘den verdroogden vogelmest, die uit de nieuwe
wereld werd aangevoerd; ook door den kunstmest, die
juist in dezen tijd een schuchteren aanvang nam. Ook
het geld, zoo redeneerde Heidring, zou gemakkelijk zijn
• te vinden door den toenemenden, uitvoer naar Engeland.

1)
Zie ook het Juli-nummer van ,,E.-S.B.”, pag. 237 é.v.

,,Ik geloof’
s
, aldus schreef hij, ,,dat. door de algeheele
vrijwording van den handel in Engeland, hier te lande
ontzaggeljjk veel vodruitgang in landbouw en ontginning
zal worden gevonden; er kan meer geld besteed worden

voor niest, omdat er meer geld gemaakt wordt van de
producten.. . Het Engelsche geld kan de heide in vrucht-bare landouwen veranderen”.

Hier liet de goede pastor zich al te zeer vervoeren door
zijn,wenscfien en verwachtingen. Wel begpnnen de .zand-

streken zich loste maken ûit hun afgeslotenheid en nam. de ontginning toe, evenals de aflevering aan de, markt, maar het was er verre vandaan, dat zij nu reeds export-
gebieden zouden worden, zooals de lage gronden ip het
Westen dit sedert lang waren.

De gulden tijd .ypor de diluviale gronden kwam eerst
in het laatst der negentiende eeuw. Eerst toen werden zij

volledig opgenomen in de verkeershuishouding ‘an de
open markt. – –

Is deze opneming uiteraard aan het verbeterde verleer
langs spoorweg en te water dank te weten, deze aansluiting-
zou geenzin hebben gehad, indien het voortbrengeid ver-
mogen van de vroeger zoo schrale gronden niet was opge-
wekt. Dit wonder vn de vrichtbaarmaking der -dilu-
viale gronden is door den kunstmest tot stand gebracht,
die, gelijk wij zaken, in Heldring’s dagen zijn vroegste
toepassing vond, maar die eerst in het laatst der eeuw,
na 1890, algemeen werd aangewend De kunstmest
ontsloot. de hidegronden; de kunstmest – deed de zand
:

gronden gronen als de met oogstgewas beladen klei.
Wij behoeven hier niet ,het wonder van de ontwaking
der zandgronden in den breede te verhalen. Naast ver-
betering van verkeer en vernieuwing van landbouw-
techniek zou als groote kracht tot verjeugdiging de coöpe
ratie mobten worden genoemd, die de kleine en ‘zwakke
bedrijven samenbundelde tot sterke machten, welke zich
deden gelden.in
het veilingwezen, in de landbouwindustrie
en in de credietverleening. Nen kan de cöperatie be-

schouwen als een heilzamé reaötie bp het individualisme
van den kapitalistischen’ tijd..

Op de zandgronden kwam het ‘gemengde bedrijf tot
aanzijn, dat akkerbouw en veeteelt vereenigt zoodanig,
dat de akkerbouw aan de voortbrenging van veeteelt-
producten wordt dienstbaar gemaakt. Dit gemengd be-
drijf werd in het groote handeisverkeer ingevôegd als een
veredelingsbedrijf, dat van uitheemsche meststoffen en
van uitheemsche voedingsmiddelen handeisgoederen ver-
vaardigde, die gretige koopers vonden op de verre markt.
.Deze gerichtheid op de verre markt, welke nieuw en jong
was voor de zandgronden, was eveneens kenmerkend voor
de landbouwgebieden in de lage deelen des lands, waar oude tendenties werden versterkt en waar de tuinbouw,
van de verfijnde cultuur in warenhuizen tot het warmoez-
niersbedrijf op den koudei grond, een breede plaats ging
innemen in den agrarischen export.
Toen de landbouwcrisis, die in het laatst der jaren
zeventigeen aanvang had genomen en vele jaren slepende
bleef, ten laatste omstreeks 1895 overwonnen was, toen
de prijzen stegen en de markten der omliggende landen
– naast, Engeland zij hier in de eerste plaats het krachtig
opwaarts strevende DuitshlaPd genoemd – steeds be-
geeriger werden; begon voor den Nederlandchen landbouw
‘e gouden tijd
e
dieper glanzend en feller schitterend dan
de jaren kort na het midden van de negentiende eeuw,
toen men zeide, dat de boer in Nederland slapende rijk
kon worden.

Intusschen was er een niet te miskennen gevaar ver-
bonden aan deze eenzijdige toewending naar den export. De Nederlandscjie landbouw werd hierdoor blootgesteld

aan de wisselvalligheden der conjunctuur en_aan dein-
zinkingen en depressies, die zich van tijd .tot tijd deden

gevoelen in het intèrnationale marktbeloop. Ook konden
handelspolitieke maatregelen van vreemde mogendheden
den landbouw gevoelig treffen; voorts dreigde algeheele

11 Augustus 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

251

ontreddering in, geval van oorlog en verkeersverhind’ering.
• De Nederlandsche landbouw leek wl een kolos op leemen
voeten te. zijn .

Er waren tij dgenoten, die dit gevaar zeer wel indachtig
waren. Zoo schreef de destijds nog jeugdige en sedert
bekend geworden landhuishoudkundige J. Smid, die in
1897 een studie over de toen tot een einde komende land-
bouwcrisis deed verschijnen: ,,Velerwege treedt voor den

graanbouw in de plaats de teelt van handelsgcwassen,- als
aardappelen voor de fabrieken en suikerbieten. Ik acht

dit’ voor onzen landbouw een ramp…. Graan is een
artikel, dat hier te lande zijn afzet kan vinden en die afzet
kan niet worden belemmerd door eenige vreemde natie.
Maar ons vee en onze zuivelproducten moeten voor een zeer groot deel afgezet worden in het buitenland. . . . De
,raad,.ons lançl tot den groententuin van Europa te maken,
komt mij voor eeh zeer gevaarlijke te zijn”;

Wij weten, dat Nederland desondanks de oriQnteering
op de uitheemsche markt heeft gekozen. Het was onmoge-
lijk voor den graanbouw op eigen ouden bodem den strijd
vol te houden tegen de voortbrenging der nieuw-ontsloten
productiegebieden aan gene zijde van den oceaan, tenzij
– wat werd afgewezen – een scherpe protectie werd
toegepast. Beter dan afgeslotenheid zou, zoo meende men,
de deelneming aan de arbeidsverdeeling der wereldhuis-houding wezen, waarbij ieder gebied datgene kon voort-
brengen, waarvoor het bijzonder geschikt was. De Neder-
landsche veeteelt en de tuinbouw, en ook de akkerbouw,
voorzoover deze de voortbrenging- ‘betrof van handels-
gewassen, werden dan opgenomen in de huishouding der
volkeren, niet slechts met dien verstande,’dat het over-
schot der productie op de open markt werd gebrkcht,
maar ook in dezen zin, dat uit het wereldverkeer wefen
aangevoerd de grond- en’hulpstoffen (mais, kunstmest),
en uit en met deze stoffen vervaardigd werden de pro-

ducten voor de markt (hacon, eièren). Voör een belangrijk
gedeelte ,werd de landbouw dus veredelingsindustrie, in

wezen overeenkomend met de verkeersindust,rie der oud-
Hollandsche stapelmarkt. De” varkensmesterij en . de.
kippenhoud’erij werden veredelingsbedrijven; de boer werd
nijvere, voor aanvoer en voor afvoer gebonden aan den
handel en aan de markt. .

Dat deze structureele verandering van den landbouw
tot vergroeiingen kon aanleiding geven, dat zij de voedsel-
posilse des volks en de afzetmègelijkheid voor den landbouw
in het ongereede brengen kon, heeft overtuigend de
wereldoorlog van 1914 bewezen.

In 1914 brak de wereldoorlog los.,Hij bracht Neder-
land ih een economische afzondering, welke’ overeenkomst
vertoonde met de afgeslotenheid gedurende deh Franschen
tijd. Evenwel was er dit onderscheid, dat Nederland des-
tijds oorlogvoerend was en daardoor aan de zeezijde af-
gesloten, doch dat het een open plaats innam in een
continentaal geheel; nu daarentegen was het als neutrale
mogendheid in een oorlogvoerende wereld bijkans geheel
op zich zelven aangewezen, wel in naam naar alle zijden
open, maar in werkelijkheid steeds meer geïsoleerd.
Er was intusschen nog een ander en grooter verschil.
De voedselvoorziening en de agrarische voortbrenging
waren destijds slechts voor een gering gedeelte aangewezen
op buitenlandsche overschotten en op afzet in het buiten-‘

land, terwijl nu wij hebben er uitvoerig bij stil gestaan –
de voedselvoorziening en de landbouw goeddeels af-
hankelijk waren van den vreemde.

De oorlog moest dus aan ons,bodembedrijf wel harde
slagen toebrengen. ,,De Nederlandsche bodemproductie,
vooral die op de lichtere gronden, was zoowel van den
invoer als van den uitvoer afhan,kelijk geworden; alle
verband met de binnenlandsche behoefte was verloren
gegaan. Die toestand maakte het zoo buitengewoon moei-
lijk in den oorlogstijd de nering naar de tering te zetten.
Elke belemmering van den invoer en van den uitvoer
gaf den landbouw een knauw, en het meest raakte het

moderne zandbedrijf, vrucht van harden arbeid van een

stand van kleine boeren- gedurende een menschenleven,
in de verdrukking”. Aldus een bevoegd beoordeelaar van
den ingetreden toestand. Wel. wreekte zich- de zoo ver
gegane structuurverandering.
?;T
‘willen in het kort bestek van dit artikel niet nagaan,
op welke wijze in den eersten wereldoorlog de zich op-
doende moeilijkheden zijn overwonnen. Onder velerléi
beslommering hebben Mr. M. W. F. ,Treub en met name
Dr. F. E. Posthuma een zoodanige agrarische politiek
gevoerd, dat een matige voedselvoorziening bleef gewaar-
borgd e& dat de verhouding tot het zoo naijverige buiten-
land niet al te zeer gespannen werd. Kwam in de eerste
beide oorlogsjaren het probleem van.de
verdeeling der
beschikbare middelen naar voren, in de laatste twee jaren
van den groôten krijg, toen de afsluiting ter zee steeds
scherper was geworden en veevoeder, en kunstmëst en het
onmisbare broodkoren slechts in uiterst beperkte hoeveel-
heden werdefi aangevoerd, ging het allereerst om deze
aangelegenheid, hoe te voorzien in het steeds meer nijpend
tekort aan ‘productie- en voedingsmiddelen.

Ook willen wij niet handelen over het onrustig beloop
van de agrarische conjunctuur na den wereldoorlog, en
evenmin over den toestand ondQr den huidigen krijg.
Ondanks de ervaringen van de afgeloopen oorlogsjaren,
was de bodemproductie van Nederland na 1918 weder
gericht op de vreemde markt. Toen deze markt in ‘iet
ongerdede geraakte, eerst in de jaren twintig door enkele
ontwrichtingen en daarna in de jaren dertig door een
onherstelbare ineenstorting, ondervond de Nederlandsche landbouw de schadelijke gevolgen van de afhankelijkheid
van een zoo onzekere en zwakke markt.

Wij hebben slechts willen aangeven, wat ook door het
opschrift wordt uitgedrukt, da.t onze landbouw een twee-
ledig karakter heeft en dat naar de wisselende omstandig-
heden ook verandert de meest naar voren komende
karaktertrek.
Z.
W. SNELLER.
/

ENIGE OPMERKINGEN BETREFFENDE
DE EUROPESE VETVOORZIENING,

Inleiding.

1
_

Het vet behoort tot de voornaamste voedingsstoffen
voor den mens. Het lichaam gaat te gronde, wanneerin
‘t geheel geen vet wordt toegediend. Een noodzakelijke
eigenschap van de te gebruiken vetten is de verteer-
baarheid.

De verteerbare vetten zijn te onderscheiden(in:
le. dierlijke vetten, bijv. melkvet, slachtveLen traan.
2e. plantaardige vetten. De oliehoudende zaden levereh
de olie of het vet, die worden aangewend als grondstof
voor margarmne, spijsolie en bak- en braadvet.
De
melk
is het meest volmaakte voedsel, dat zich laat
denkefi. Zij is niet alleen rijk aan de voor het ,leven zo
noodzakelijke voedingsstoffen als vet, eiwit, suiker,
zouten en -vitaminen, doch tevens is zij zeer licht ver-
teerbaar. Vandaar dat de melk,, hetzij als moeçlermelk,
hetzij als koe-, schapen- of geitenmelk, het voornaamste
voedsel is voor jonge kinderen. Doch ook voor volwas-
senen – en dan speciaal in de gematigde streken – is
zij van veel betekenis als voedingsmiddel. De melk is
licht bederfelijk. Men moet dan ook veel moeite en kosten
besteden aan dit product, doch de grote voedzaamheid
rechtvaardigt dit ten volle.
De Nederlandse koemelk bevat gemiddeld 3,35%
vet ‘). Dit meikvet wordt door de mens in verschillende vormen geconsumeq’d. Allereerst als consumptiemelk,
waarbij één liter melk ongeveer 34,5 gram vet bevat, wat overeenkomt met – het vetgehalte van de Neder-
landse boter op .84% stellende — 40 gram boter. Daar-

‘)
,,Jaarboek voor de Zuivelbereiding”, Zutphen 1941, blz. 253.

II
252

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Augustus 1943

naast gebruikt de mens meikvet in de vorm van boter
en kaas. In Nederland gebruikt men vrijwel uitsluitend
koemelk, doch in andere landen is dikwijls ook de schapen-
en ,geitenmelk van belang; helaas staan ons hierover
weinig gegevens ter beschikking.

Slachwet
gebruikt men in ons land voornamelijk in
de vorm van runder- en varkensvet, terwijl in sommige
landen ook veel schapenvet wordt geconsumçerd.

1-let
plantaardige vet
is vooral sedert deze oorlog in de
algemene belangstelling getrokkep, doordat de, import van overzeese vetten ophield, de productie van dierlijk
vet sterk verminderde en de binnenlandse productie
van plantaardig vet uitgebreid kon worden. HA plant-
aardige vet wordt als regel verwerkt tot margarine, spijs-
olie en pak- en braativet. VÔôr de oorlog werden als

margarine-grondstoffen niet alleen plantaarclige oliën en
vetten, als kokos-, palm- en paimpittenolie gebruikt,
doch eveneens dierlijke vetten als traan en reuzel.
Sedert echter deze plantaardige en dierlijke oliën en
vetten niet of in slechts geringe mate aanweig zijn, wordt
demargarine voor het grootste deel uit de binnenlatsclse
plantaardige oliën vervaardigd; in ons land uit het vet
van het koolzaad, raapzaad en blauwmaanzaad.
In de Zuidelijke landen is het gebruik van oliehoudende
vruchten van veel betekenis, zoals de olijven -in Spanje
en Italië. Zo wordt van het totale vetverbruik per hoofa
van de bevolking in Spanje het grootste deel, nl. 12,5 kg
per jaar, door de olijfolie gedekt. In Italië wordt van het
totale vetverbruik per jaar per hoofd van de bevolking
van 12 kg ongeveer de helft, nl. 5,7 kg, door de olijfolie
gedekt, althans volgens de ,,Margarmne Industrie” van
16 Juni 1942, welks opgaven van het vetverbruik echter
niet overeenstemmen met de strals te geven cijfers uit
andere bronnen. Vervolgens leveren de eieren een behoorlijke hoeveel-
heid vet op (nl. 12% vet). Bovendien wordt nog wat
vet geconsumeerd in de vorm vanpinda’s, vis, wild en
gevogelte, chocolade, enz.; doch dit maakt van het Ne-
derlandsevetverbruik niet meer dan 5% uit ).

Het vewerbruik voor de oorlog.

Wij stellen ons voor allereerst een beeld te geven van
het vôôroorlogse vetverbruik in Europa zonder-Rusland.
Rusland laten wij ..luiten beschouwing wegens gebrek
aan voldoende nauwkeurige cijfers.
Er zijn onderzoekers, die het vetverbruik, hetzij voor
geheel Europa zonder Rusland, hetzij voor het Europese
continent zonder Rusland, hetzij voor elk land afzonderlijk,
hebben berekençj of – beter gezegd – voor een min of
meer belangrijk gedeelte hebben geschat. Men vergelijke
voor de iTsoeilijkheden, die zich hierbij voördoen, de reeds
eerder genoemde studie van Ed. S. Beek en Dr. J. Groeo.
De volgende resultaten kunnen wij vermelden betref-
fende het vooroorlogse jaar’erbruik:

le. Volgens de ,,Südost-Echo.” van 4 Dec. 1942 werd in Europa zonder Rusland 9.000.000 ton of 22,9 ‘kg per
hoofd van de bevolking verbruikt. Dit cijfer is dus in-
clusief het hoge Engelse verbruik.
2e. Dr. A. W. ‘Schüttauf schat het Europese verbruik
zonder Rusland en Engeland op ruim 7.000.000 ton of
ruim 20 kg per hoofd van de bevolking
3).

3e. Het tijdschrift , ,Zuivel en Voedingsvetten” (Brussel)
van Dec. 1942 geeft als verbruikscijfer zonder Rusland en Engeland 7.500.000’ton of 21,4 kg per hoofd van de
bevolking. –

Enkele schrijvers vermelden ook nog een nadere onder-
scheiditig irf het verbruik, nl.:

a. Volgens Schüttauf wordt er 3 millioen ton plant-
aardig vettegen ruim 4 millioen ton e.lierlijk vet verbruikt.

‘) Ed. S. Beek en Dr. T. Groen, ,,Het vetverbniik in Nèderlancl
van 1923 tot en met 1938″, in ,,Voeding”, Jrg. 2, no. 5. ‘) ,,Internationale Agrar-Rundschau”, Maart 1942.

b; Het reeds genoemde tijdschrift ,,Zuivel en Voedings-‘
vetten” geeft eeiv nader uitgewerkte opgave van 3 mill.
ton plantaardig vet, 2,8 mill. ton botervet, 0,9 mill. ton varkensvet, 0,4 mill. ton traan en 0,4 mill. ton rundvet.

Dit Europese verbruik wordt slechts voor een deel
door eigen productie gedekt: belangrijke importen hadden
vôôr de oorlog plaats. Omtrent dp Europese productie
direct voor deze oorlog staan ons de volgende gegevens
ter beschikking:

le. De ,Südost-Echo” geeft in zijn reeds genoemd
nummer een productie van 1,25 mill. ton plantaardig
vet en 5,14 mill. ton dieslijk vet = 6,39 mill. ton totaal
of 71% van het verbruik, t
2e. Dr. A. W. Schüttauf geeft op, dat er geproduceerd
wordt: 1,1 milI. ton plantaardig vet, 2,4 mill. ton melk-vet, 0,7 mill. ton varkensvet en nog wat rundvet.
Volgens dezen schrijver wordt 60 tot 65% vn het Euro-.
pese verbruik, zonder Engeland, door eigen productie
gedekt.
3e. Dr. D. Hoek meent, dat het Europese vasteland
30% van zijn verbruik zelf produceert en 70% impor-
teert
4
)-.
Voor een goed inzicht in het vetverbruik zijn de tot
nu toe gegeven cijfers niet voldoende; het blijkt fl1., dat
het vetverbruik tussen de landen onderling sterk ver-
schilt. Ook hierover zijn verschillende cijfers beschikbaar,
die echter soms sterk uiteenlopen en dan ook niet altijd
zeer betrouwbaar zijn. De Nederlandse verbruikscijfers zijn ons inziens wel voldoende verantwoord, terwijl het
cijfer van Beek en Groen ons het meest juiste voorkomt.

Vewrbruik per dag per hoofd van deL bevolking in grammen.

Volgens Ed. S.

-Volgens
Beek en Dr. J.

W. Hahn ‘)

Andere
Groen in de pe- in d periode

bronnen
node 1930134

1936/38
Nederland
88
94
België
105,8
81
Duitsland
50-56
102
64 ‘)

83
‘)
Engeland
104
Frankrijk
58
57
5)
Spanje
62
33
Italië
53,3
51
Zwitserland
94,2
93
Polen

.
55
Denemarken
100-125
111
Noorwegen
116
Zweden
94
1)
W. Habn,
Die Ernahrungswirtschaft Europas in den Jahren
1936-38″, Jena 1942.
‘)
In 1936 vlg. de ,,Gordian”, 10 Febr. 1943.
‘)
In

1935

vlg.
de .,Marganine-Industrie”,

Oct. 1942.
4)
VIg.

de
Margarinê_Industnie”

16uni 1942.
‘)
In 1937, vlg. Prof. Sclimal-
ïuss in ,,Fette und Seifen”,

Juli 1942.

Het is feitelijk niet te zeggen, welke van deze cijfers
– exclusief de cijfers over Nederlan — de meest juiste
zijn; het .is nl. niet bekend, hoe de schrijvers de cijfers
samenstelden. Wel blijkt uit het bovenstaande, dat de
Noordelijke landen méér vet verbruiken dan de Zuidelijke
landen langs de Middellandse Zee.
Dit verschil komt voort o.a. uit klimatologische en
welstandsverschillen: Bovendien zal de sfimenstelling
van het vet verschillen: hoe welvarender een land is hoe meer melkvet als regel gebruikt zal worden.. Melkvet is
nl. duurder dan andere vetten.
Volgens Schmalfuss zijn er ook belangrijke regionale
verschillen aan te wijzen: het vetverbruik in Zuid-Duits-land zou slechts de helft uitmaken van het Noord-Duitse
verbruik.

Maatregelen tijdens de oorlog.

Zoals op bijna alle gebieden van het economisch leven,
veroorzaakte de oorlog, ook op bet terrçin van de vet-
voorziening velerlei problemen.

‘) Dr. D. Hoek; ,,De vet’oorzieuing van Nederland in de laatçe
tien jaar”,
th
,,Oliën, Vetten en Oliezaden”, Jubileumnummer
1916-1941.

11 Augustus 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

253

De nielk productie en het sMèht9et.

Zo is het duidelijk, dat de blokkade van het vasteland
van Europa de vetyoorziening in gevaar bacht: de im-
port van overzeese vetten kwam voor de meeste Euro-
pese landen geheel te vervallen. Bovendien verviel de
import van krachtvoeder voor het vee, waardoor de melk-
productie per koe moest dalen. De veestapel moest in
verschillende landen aan de binnenlandse voedsel-
positie worden aangepast. Voor, Nederland en Denemar-
ken bracht dit een belangrijke inkrimping van de veestapel.

Aantal melk- en kalf koeien.

Nederland:
Denemarken:

4938:

4.503.000

‘)
.

5)
1939:

1.566.000
30/12

1939:

4.618.000
1940:

1.600.000

1
)
1217

1940: 1.462.000
27112

1941: 1.403.000
1942:

1.200.000

1
)
1117

1942:

1.391.000
211

1943:

1.385.00
1)
,,Maandschrift

val het
Centraal Bureau voor de Statistiek”,
Jaarg.

37, Afi.

41112.
‘)
Gij fers van Dr. Schônbeck in zijn

rede

van» begin

Decem-
ber 1942.
5) ,,OliOn. Vetten en Oliezaden”, 27 Maart 4943.

Men beschouwt in ons1and de veestapel wel ongeveer
aan de voéderpositie aangepast. Dee aanpassing kon
echter niet beletten, dat de mBlkproductie per koe in
Nederland belangrijk daalde. Dit’ wordt veroorzaakt
doordat het vee krachtvoeder moet missen; het binnen-landse veevoeder mag wel kwantitatief voldoende zijn
kwalitatief is het onvoldoende. Volgens Hylkema zou
de melkprodi.ctie per koe op het ogenblik 2.700 liter per
jaar bedragen. Dit betekent een daling sedert het uit-
breken van de oorlog van 3.600—2.700 = 900 liter’ of 25%.
Hoe de melkproductie in andere landen is verlopen,
is moeilijk te zeggen: slechts over Denemarken bestaan
er gegevens over de laatte jaren
5).
Voor een inzicht
in de melkproductie per land ‘volgen hier gegevens van de
laatste 13 jaren. ZDaIS men zien zal, zijn 3liet van alle
landen evenveel gegevtns bekend. Voor een indruk van
de relatieve betekenis van elk land in de Eunopese melk-
productie zijn de door ons verzamelde cijfers echter yel
voldoende. Over het algemeen zijn de bronnen van deze
cijfers niet zo’ ernstig met elkaar in strijd als bij de cijfers
betreffende het vetverbruik per land per hoofd van de
bevolking. .

‘)
Men zie ook het artikel: ,,De Deensche landbouw in 1942″,
van Ir. M. K. Hylkema in dit nummer.

Uit dit overzicht zijn o.a. de volgende conclusies te
trekken. Zowel Nederland als Denemarken vertonen
sedert de oorlog een sterke daling van hun melkproductie.
Van andere landen is het verloop van de laatste jarén
onbekend, doch men kan wel aannemen, dat in de meeste
landen een daling – misschien niet zò sterk als in Neder-
land en Denemarken – van de melkproductie heeft
plaatsgehad. Vooral zal dit gebeurd zijn in die landen,
welke krachtvoeder uit overzeesg- gebieden ontvingen
en daar nu geheel van verstoken zijn. De Europese melk:
productie vöôr de oorlog (1938) kan o.i. gescht worden
op 105 millioen, ton
6)

Vervolgens dienen wij het verloop van. de slachtvet-
productie te bezien. Zoals wij reeds zagen, zal in verschil-
lende landen de veestapel verminderd zijn. Het varken
schijnt wel de belangrijkste leverancier van slachtvet
te zijn, (Loch ‘daar hij, gezien zijn voedselvrbruik, een
concurrent is bij de menselijke voedselvoorziening, zal de
varkenstapel in verschillende landen wel belangrijk ver-
minderd zijn.. Alleen voor Denemarken beschikken wij
over de nodigé gegevens: op 15/7 1939 bedroeg de varkens-
stapel 3.130.0043′ stuks, op 2/1 1943 1.605.000 stuks.
Het lijkt ons, dat na het verminderen van de veestapel,
de slachtvetproductie, wegens het geringe aantal slach-
tingen, zal afnemen.

Olieler’erende gecvassen.

Blijft over als laatste vetbron om te behandelen de
olieleverende gewassen. Deze bron is de enige, die sedert
de oorlog veel uitbreiding heeft ondergaan. In het alge-
meen kan men zeggen, dat de olielevelende gewassen tot
ca. 1870 in Europa tot de normaal vorkomende land-
bouwgewassen behoorden. Doch ‘sedert die tijd vermin-
derde de aanplant zeer-sterk, als gevolg van de concurrentie
van de goedkopere overzeese plantaardige öliën.
De cultuur was in de bloeiperiode minder gevarieerd
‘dan tegenwoordig en bestond voornamelijk uit koolzaad,
hennep en vlas.
.
S

In’ de wereldoorlog van 1914-1918 valt een kleine
uitbreiding te constateren, die na de oorlog wederom te
niet’ ging.
Sedert het begin van de dertiger jaren valt er echter
een geleidelijke ontwikkeling in de verbouw van olie- –
‘)
Dr. A. W. Schüttauf schat de melkproductie in zijn reeds
genoemde publicatie op 110 millioen ton. Het reeds genoemde nummer van het ,,Halbjahresbericht zur Wirtschaftslage” geeft
een productie van 87 millioen ton, exclusief de melk voor opfokdoel-
einden.
Totale
rn

lkproductte van de Europese landen sedert
1930
in millioenen tonnen (koemelk).

0
‘a

5



‘s
,
‘,

4930
4,41)
1,6
00
2,610)
‘1931

2,6 1932
3,1
,
5,5
24,2
4)

2,7
4)
5,512)
1933
3,2
1,5
4)
5,4
24,7


2,8
.
2,0
1
‘)
6,3
4)
1934
3,’

1
1,5


2,4
4)

5,3


24,5
2,8
-1935
4,8
1)

3,1
‘15,6

8)
1,3
‘)
2,4
5,1
24,2
2,7
7,4
1
‘)
.1936
5,0
3,2
1`5,5

1,4
2,5
5,3
25,6 2,7 6,9

‘)
1937
5,2
2,9
14,8
‘)
‘1,4
2,7
5,3
25,4
2,7

,
7,1

4)
4,515)
7,2″)
1938
5,1 3,1 ‘13,8
1,5
8)

0,3
8)

‘l;4
4,9
‘)
2,7-
5,4
25,1
2,8″)
9,0
‘)

1,5
8)

2,2 ‘)
2,5
8)

0,4
8)

0,2
8)
8,2
8)
1939 5,3
2,8
1,4
2,7
5,3
2,8
2,4′.)
4940
‘)
1,5
4,8
2,7
1941
‘)
3,6
‘)
2,515)
1942
3,24′)

.
1,3 ‘)
3,3
6,8″)

1)
,,Statistisch Zakboek” 1942, uitgave C.B.S.

‘)
Geen
gegevens beschikbaar. 8)
Berekening: aantal koeien
4.200.000 xongeveer 2.700 = ± 3,24 miii. ton.
4)
,,Annuaire Inter-
national de Statistique Agricole”,

1940/41.
‘)
,,Oliën, Vetten
en
Oliezaden”, ’13 Febr. 1943.
8)
,,XI Milchwirtschaftlicher Weltkon-
gress”, Berlin 1937, Band III, blz. 70.
‘) ,Molkerei-Zeitung”, 12 Nov. 1042, betreft jaar 1929.
8)
,,Halbjahresericht zur Wirtschafts-
lage: v. d. Decken en Sletzdorf, ,,Europas Ernahrungswirtschaft”,
17 Jrg., 1942143, 1-left 112.
1
) ,,
Deutsche Molkerei-Zitung”; 2 Dec.

1942.
10)
,,Zeitsthrift fiir- Schweizerische Statistik und Volkswirt-
schaft”, 1938, deel 1.
“)
,,Economiscbe-Voorlichting”, no. 47, 1941.
“)
,,Milchwirtschafttiches Zentralblatt”, Sept. 1942.
3)
XI Much-
wirtschaftlicher Weltkongress”, Berlin 1937, Band III, blz. 32.
14)
,,Die Deutsche Molkerei- und Fettwirtschaf(“, 16 April 1943.
“) ,,Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding en Hanctel”,
13 Jan. 1942.
15)
Verner Zimnier,nann, Die Nahrungsqu.elien der
VeIt”, 1941, bIs. 816.
1)
,,Dair4′ Produce Supplies”, 1938.

254

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11, Augustus 1943

leverende gewassen in enkele landen te constateren,
waarbij tevens een aantal voor Europa nieuwe gewassen
werd ingevoerd, zoals de zonnebloem, soja, katoen en

ricinuS.
Deze uitbreiding was vooral te constateren in Duits-
land en enkele Oost-Europese landen als gevolg van de
autarkische economische politiek van Duitsland, dat bo-
vendien langlopende contracten betreffende plantaardige
Qlieleveranties met Bulgarije, Joegoslavië en Roemenië

afsloot
7).

Als regel onderscheidt men bij de olieleverende gewas-
sen tussen éénjarige planten (katoen, aardnoten, vlas,
soja, sesam, ricinus, zonnebloemen, kool-, raap- en blauw-
maanzaad, enz.) en meerjarige planten (kokos- en andere
palmen en olijfbmen).
De plan4ardige oliën worden voor versçhillende doel-
einden gebruikt. Zij dienen allereerst voor de voeding
van den ipens en voor industrieele doeleinden. Daar-
naast worden hun bijproducten a1 veevoeder gaarne
gebruikt.
Deze veelzijdige gebruiksmogelijkheid is de oorzaak,
dat de wereldproductie de laatste » decennia zo sterk is
toegenomen: in de jaren 1900-1913 bedroeg de gemid-
delde jaarproductie 5,85 millioen ton olie, terwijl de pro-
ductie in het jaar 1937/38 was opgelopen tot 11,8 millioen

ton
8).
De goede prijzen voor plantaardige oliën en vetten
staan hiermede eveneens in verband. Niet alleen is het
verbruik voor voedseldoeleinden sterk toegenomen (mar-garine, spijsolie, bak- en braadvet!), doch het industrieele verbruik vertoont eveneens een sterke stijging: als grond-stof voor de fbricage van lakken, verven, vernissen, zeep,
wasdoek, lirfoleum, enz., en als hulpmiddel in de Ieder-
fabrieken, gieterijen, enz.

In de
wereldproductie
van plantaardige oliën neemt

van de éénjarige gewassen de
katoenplant
de eerste plaats
in. De zaden, die de olie leveren, zijn slechts bijproducten,
daar deze plant allereerst om zijn vesels wordt geteeld.
In Europa heeft hij slechts een zeer ondergeschikte bete-kenis als olielevrend gewâs; Amerika is het voornaamste
productiegebied.
Ook de tweede eenjarige olieleverancier, de
aardnoot,
vindt in Europa een geringe teelt.mogelijkheid; hij groeit
het beste in het tropische klimaat van de Afrikaanse
en Indische kusten.
Het
ilas
is de derde eenjarige olieleverancier. Men
maakt een onderscheid tussen de verbouw alléén voor
het zaad en de verbouw voor het zaad èn de vezel, de
zgn. gemengde cultuur.
In Nederland en België vindt de verbouw allereerst
plaats om de vezel; in de andere Europese landen is het zaad naast de vezel van méér betekenis, terwijl de teelt
alléén voor het zaad meestal buiten Europa geschiedt.

De
soja
is vooral de laatste 30 jaar sterk in betekenis
toegenomen. Hij komt oorspronkelijk uit Mandsjoerije,
waar hij, een belangrijk voedsel is. In Europa is de soja-
teelt sedert 1932 in deZuid-Oostelijkelanden iii opkomst.
De
zonnebloeinteelt
vôor de zonnebloemolie is yooral
sedert de wereldoorlog 1914-1918 sterk toegenomen.
De zonnebloem stamt oorspronkelijk uit Amerika, doch
hij wordt vrijwel alleen in Zuid-Oost-Europa (voornamelijk
Zuid-Rusland) verbouwd. De zonnebloemolie dient zowel
voor spisolie als voor industrieele ‘doeleinden en mar-
garinefabricage.
Het
kool-, r’aap- en blauwrnaanzaad
zijn tot ‘voor enkele
jaren als olieleverend gewas steeds minder verbouwd.
Zij werden en worden nog vrijwel alleen in Europa ge-
‘teeld, waar ze door de overzeese concurrentie tot voor kort sterk aan betekenis hadden ‘ingeboet.
Enkele andere éénjarige gewassen, als het sesam, d
hennep en de ricinus; worden slechts in geringe hoeveel-

‘ Werner Zimmermann, ,,Die Nahrungsquellen der Welt”,
blz. 394.
‘) Werner Zimmermann, blz. 363.

heden in Europa verbouwd. Zij spelen ook, in de wereld-
productie een onbetekenende rol.
Naast deze éénjarige olieleverende gewassen is er een

tweetal
meerjarige
gewassen van belang. Voor de wereld-

productie, is de kokosnoot de belangrijkste. In Europa
wordt hij echter niet geteeld. Als tweede leverancier komt
dan de olijfboom, die hoofdzakelijk zijn verbreiding in
Europa vindt (Middellandse zeegebied) en die ook de
enige meerjarige olieleverende plant is, die hier wordt ge-
teéld.
Niet alleen met de verschillen in bebouwde opper-
vlakten moet mn rekening houden, doch ook met de
soort van olieleverend zaad, die wordt verbouwd. Immers
de opbrengsten van de verschillende oliehoudende ge-

wassen loopen uiteen.
Een inzicht in de relatieve waarde van de verschillende
gewassen voor de vetvoorziening geven de volgende cijfers.
Zo was in de jaren 1935/37 de gemiddelde opbrengst in
Europa per ha aan olie als volgt: olienoten 805 kg, kooi-
en raapzaad 165 kg, blauwmaanzaa1 ï5o kg, mosterd-
zaad 130 kg, zonnebloemen 125 kg, ricinus 120 kg, vlas
80 kg, sesam 65 kg, soja 55 kg, hennep 55 kg en katoen

85 kg.
De éénjarige olieleverende gewassen zijn voor de wereld-
productie verreweg de belangrijkste. Van de totale plant-aardige olieproductie in 1937 van 11,8 millioen ton komt
8,8 millioen van de éénjarige planten en slechts 3 millioen
van de meerjarige planten. In Europa neemt echter de

4
blijfbpom de eerste plaats in. Hij leverde voor de oorlog
2 x zoveel als alle éénjarige gewassen tezamen. Van de
éénjarige. planten hebben het vlas, kool- en raapzaad
en de zonnebloem de meeste betekenis als olieleveranciers.

D ontwikkeling in een aantal Europese landen sedert het
uitbreken van de oorlog.

Na het geven van dit algemene overzicht betreffende
de betekenis van de verschillende olieleverende planten
in de wereld,roductie, kunnen wi nu ook de ontwikke-
ling per land nagaan, vooral sedert het uitbrëken van de

huidige oorlog
9
).

Nederland.
In ons land is het koolzaad altijd de belang-rijkste leverancier van plantaardigé olie geweest. De be-
teelde oppervlakte vertoont sterke schommelingen:
1850/60 ‘bedroeg de met koolzaad beteelde oppervlakte
29.000 ha. Dit daalde 1.291 ha in 1913, steeg iets in
1919, ni. tot 7.910 ha, en had in 1939 nog een oppervlakte
van 338 ha. In 1943 bedraagt de oppervlakte kool- en
raapzaad ca. .50.000 ha, hetgeen dus wel een ze’er sterke

uitbreiding betekent.

België.
Evenals in ons land, is ook in België het kool-
zaad het enige belangrijke oliehoudende zaad. De be-
bouwde oppervlakte verliep als volgt:
1866: 26.000 ha

1919,: 1.483 ha

1880: 6.400

1941:

31

1918:

664 ,,

1942: 459
1943: 8.000

10)

Frankrijk.
De totale oppervlakte olieleverende gewassen

b?droeg in 1862 505.000 ha, t.w. koolzaad 202.000 ba,
raapzaad 40.000 ha, maanzaad 48.000 ha, hennep 110.000 ha
en vlas 105.000 ha. In 1914 was dit oppervlak gedaald
tot 62.000 ha. In latere jaren zijn enige nieuwe gewassen
gekomen: zonnebloem en soja. In 1938 bestond de be-
bouwde oppervlakte uit koolzaad, raapzaad, maanzaad,
zonnebloem en andere (o.a. soja) en bedroeg 10.086 ha; in 1940 bedroeg de beteelde dppervlakte 8.580 ha; 1941 15.196 ha; 1942 84.395 ha, terwijl de totale oppervlakte
olieleverende gewassen in 1943 volgens d ,,Bulletin

‘)
Tenzij anders vermeld, zijn de volgende gegevens ontleend aan
htt Bulletin nensuel de statistique agricole et commerciale” van,
Sept., Nov. en Dec. 1942.
“) ,,1Iargarihe-Industrie”, 1 Febr. 1943.

11 Augustus 1943

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

.

.

25511

mensuel de statistique agricole et commerciale” 90.000 ha
zal bedragen.
Doch door de bezetting van Noord-Afrika door de
geallieerde troepen komt ongeveer 100.000 ton per jaar
mindèr aan olie Frankrijk binnen, waardoor hetnood-
zakelijk zal zijn de teelt in 1943 tot 315.000’ha uit te

breiden
11)

Spanje.
Dit is de grootste producent van olijfolie:
ruim 40% van de wereldproductie
12).
De vetvoorziening
geschiedt dan ook voor het merendeel door de olijfboom.
Vo9r de jaren 1935/39 bedroeg de gemiddelde olij folie-
prdductie 380.000 ton; ih 1.940 284.100 ton en in 1941/42
317.800 ton
13).
Daarnaast zal de oppervlakte zonne
bloemen in 1943 50.000 ha bedragen.

Portugal.
V66r de huidige oorlog kende men in Portugal.
alléén de olijfboom als leverancier van bjnnenlands plant-
aardig vet. Vermoedelijk is hierin wegens Portugal’s po-sitie in deze oorlog• niet veel verandering gekomen. –

Noorween.
In dit lnd ‘hebbn sedert de oorlog nog
geen noemenswaardige aanplantingen plaats gehad.

Zweden.
Een sterke stijging van de verbouw van olie-
houdende gewassen valt op ‘te merken:
1940 totale oppervlakte

367 ha
1941

8.569
1942

-.

..

18.493

Finland.
Geen noemenswaardige aanplant.

Denemarken.
Ook Denemarken. vertoont een stijging
van de béteelde oppervlakte : 1940 totale oppervlakte 11.000 ‘ha
1941

18.000
1942

.27.000

Duitsland.
De te’elt van oliehoudende zaden’ vertoon
ook in dit land grote schommelingen. Enkele cijfers
staan.ons hierbij ter beschikking:’
1878: koolzaad + raapzaad’-F vlas +hennep = 341.000ha
1933:

,

= 10000ha
Daarna vond, onder sterke invloed van de Duitse eco-
nomische politiek, de volgende ontwikkeling plaats. In 1938:

koolzaad 51.594 ha

mosterdzaad

651 ha
• raapzaad 10.326 ,,

vlas

44.868
maanzaad 3.780 ,,

hennep

12.680
totaal 123899 ha

In 1939 bedroeg de totale oppervlakte 119.680 ha. De koolzaadoppervlakte bedroeg verder in 1941 207.000 ha en in 1942 250.000 hal
4
).’

Zwitserland.
V66r de oorlog was er vrijwel geen verbouw
van, oliehoudende zaden. In 1940. bedroeg de oppervlakte
kool- en maanzaad 181 ha; in 1941 Q95 ha en in 1942
1.212 ha, wat dus geen rfoe.menswaardige stijging betékent.

Italië.
Dit is de tweede olij’folieproducent.In het’ tijdvak
1935-1939 bedroeg de gemiçlde}de jaarproductie 228.000
ton olijfolie. In 1940/41 bedroeg zij 145.000 ton en in
1941/42 200.000 ton.

De verbouw van kool- en raapaad, ardnoten èn zonne-
bloemen bedroeg in 1938 slechts 2.906 ha, terwijï daar- –
naast nog 136.428ha katoen, hennep en vlas werden
geteeld. Sedert dat jaar is vooral de katoenaanplant
vermeerderd: 1939 39.592 ha, 1940 64.494 ha en 1943
90.600 ha.

Estland, Letland en Lithauen.
Slechts een enigszins
stijgende vlasteelt is over deze landen te vermelden.

Polen.
In 1938 werd in het oiïde Poolse gebied 66.000 ha
koolzaad geteeld. In 1943 bedroeg die oppervlakte in het
Generaal Gouvernement 35.000 ha.

11)
,,Margarine-Industrie”,
1
April 1943.
1)
,,Oliên, Vetten en Oliezaden”, 24 Oct. 1942.
1)
,,OliCn, Vetten en Oliezaden”,
7
Nov.
1942.
11
‘) ,.i.IJuc-2ctung”, 10 Dec. 1942.

Protectoraat Bohemen en Moraoië.
Sedert het uitbreken
van de oorlog is’een sterke stijging van de koolzaadopper-
vlakte te constateren; absolute cijfers staan ‘ons echter
niet’ ter beschikking.

Slowakije.
Sedert de oorhig bedraagt ‘de totale opper-
vlakte olielevernde gewassen ongeveer 10.000 ha.

Hongarije.
De totale oppervlakte olieleveiende gewassen
bedroeg in 1938 53.000 ha en in 1939 58.800 ha.
Volgens niet-officieele gegevens bedroeg’ de teelt in
1942 10.000 ha ricinus, 30.000 ha koolzaad en 100.000 ha
zonnebloernen. De uitbreiding van de zonnebloemteelt
valt hierbij op.

Joegoslaoië.
De totale oppervlakte olieleverende ge-
wassen (in. hennep, vlas en katoen) verliép alsvolgt:
137 114.299 ha
1938 130.071 1939 128.256 In de volgende”jaren valt vooral een sterke uitbreiding
van de aanplant van zonnebloemen en soja op te merken:
1940

1941
znneblbemen

32.000 ha

75.000 ha
soja

12.000

17.000
– Bovendien bezit Joegoslavië een niet onbelangrijke
olij foliecultuur.

Roemenië.
Reeds sedert het eind van de wer,eldoorlog
1914-118 valt een sterke stijging van de aanbouw van
zonnebloemen en soja te vermelden:
– .

1921

1934

1939
• zonnebloemen 29.000 ha

..

164.000 ha
soja ‘

.

1.400 ha

103.000

Bulgarije.
In 1938 bedroeg’ de totale oppervlakte olie-
leverende’ gewassen (mcl. vlas, katoen en hennep) niet
minder dan 300.000 ha.
Zowel de katoeii- als de koolzaadaanplant hebben de
laatste jaren een s’terke uitbreiding ondergaan, terwijl
‘de zonnebloemteelt als volgt verliep: 1921: 4.200 ha; 1938: 189.000 ha; .1941: 200.000 ha.
Ook de soja bgeidde zich sterk uit: 1938: 12.000 ha;
1942: 70.000 ha.
De totale oppervlakte olieleverende gewassen bedroeg in 1942 dan ook niet minder dan 350.000 ha.

Albanië.
Over dit land is alleën bekend, dat de teelt
van olieleverende gewassen de laatste jaen belangrijk
uitgebreid is.

Griekenland.
Ditis de-derde olijfolieproducent.De pro-
ductie bedroeg in 1941/42 77.375 ton
16).
.Omtrent de
andere olieleverende gewassen zijn geen betrouwbare
gegevens bekend.

Wanneer wij het verloop van de Europese productie
van plantaardige oliën overzien, dan blijkt, dat in de
meeste landen de teelt vooral sedert de oorlog belangrijk
is uitgebreid, terwijl Duitsland reeds enige jaren daar-
voor met een sterke uitbreiding begon en enkele landen
in Zuid-Oost-Europa naar aanleiding van handeisver–
drageï’i geslotdn met Duitsland hun teelt eveneens uit
breidden.
Wanneer wij de totale Europese olieproductie over de
laatste decennia bezien, dan blijkt duidelijk, dat reeds
van 1933 af een belangrijke uitbreiding heeft plaats gehad:

.1909/1913:

724.000 ton’
6
)
1921/1928: . 838.000
1929/1931: – 946.700

1932/1934:

891.300
1935/1937: 1.11.500
193811940: 1.062.500
Hierbij dient men -te bedenken, dat de productie-
vermeerdering vooral door de uitbreiding van de één-

1)
,,Deutsche Molkerel- und Fettwirtschatt”,
7
Mei 1943
“) ,Oliên, Vçtten en 011ezaden”,
7 Nov.
1942.

256

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

/ 11 Augustus 1948

jarige gewassen is veroorzaakt, terwijl de Europese olie-
productie voor ongeveer twee derde dor de olijfboom
‘wordt geteverd.
Het is duidelijk, dat de uitbreidirig

sedert de oorlog
per land verschilt, in verband oa. met het klimaat en de
bodemgesteldheid.
Bovendien zal men niet alleen de productie doen stijgen
door een intensievere cultuur van de bestaande gewassen,
doch ook door oude of nieuwe cultui’es wederom of voor
het eerst in te voeren (men denke aan de zonnebloemen
en de soja). Deze politiek zal voor alle landen verschillend
zijn. In de eerste plaats. is niet elk land geschikt voor
de aanbouw van bepaalde olieleverende gewassen, terwijl de opbrengst per ha van de diverse zaden, zoals wij boven
zagen, vrij yer uiteenloopt.
Ten tweede verschilt de opbrengst per ha bebouw-de oppervlakte van land tot land.

Conclusie.

In het voorgaande behandelden wij de vooroorlogse
vetvoorzien.ing van Europa en daarna bezagen vij nog
de invloed van de oorlog. Een aantal interessante vragen
voor het verdere beloop in het bijzonder. tia de ooring
zal nu wellicht worden gesteld.
Voor Nederland dringt de vraag naar voren: hoe zal
het met önze zuivel- en slachtvetexport verlopen? V66r
de huidige oorlog was ér eenbelangrijke export ‘van melk-
vet in de vorm van boter, kaas, condens en poeder; bo-
vendien bestond er ëen belangrijke uitvoer van slachtvet,
o.a. in de vorm van bacon. De traan en plantaardige
oliën en vetten voor de margarine- en zeepfabricage, enz., wer4en vrijwel gehèel geïmporteerd. De export van melk-
vet was wederom afhankelijk van de import van kracht-
voer. De vraag is nu: moeten wij onze melk- en varke/Is-
vetproductie op het oude peil terugbrengen of kunnen wij •deze verhogen, resp. verlagen t.o.v. de vooroorlogse pro-
ductie? Zullen onze oude afemers ook in de toekomst
vet van ons betrekken of zullen er andere afnemers voor
in de plaats komén? Zal onze deviezenpositie zodanig
zijn, dat wij die grote importers van plantaardige vetten
kunnen handhaven? ‘In’ hoeverre kunnen de verticale
combinaties in de margarine-industrie door hun belangen
in buiténlandse gebieden (plantages, eigen schepen)
deze deviezenpositie verlichten? Of zal de ontwikkeling
zo zijn, dat onze melkproductie beneden het vooroorlogse
peil moet blijven en daarn.aast de huidige grote aanplant
van koolzaad gehandhaafd moet blijven of zelfs uitgebreid zal moeten worden? Dit zijn kwesties, die pas ná de oorlog
opgelost kunnen worden,. doch die daarom op het ogenblik
niet oninteressant zijn.
Drs. JAN DELF&AAUW.

DE DEENSCHE LANDBOUW IN 1942.

Zooals. wij reeds in een vorig artikel over den Deen-
schen landbouw
1)
opmerkten, heeft het ophouden van
den toevoer van overzee, in het bijzondêr van granen
en veekoeken, de Deensche boeren voor •groote moei-
lijkheden geplaatst. Daardoor toch werden zij genood-
zaakt de veehouderij in te krimpen en deze nu uitsluitend
op de voederproductie van eigen bodem te baseeren.
Zulk een áanpassiiilg vergt tijd, maar uit de jongste Deen-
sche gegevens omtrent het aantal runderen, varkens en
kippen, alsmede uit die over de veeteeltproductie, krijgen
wij den indruk, dat een nieuw evenwicht bezig is zich te
vormen. Bijjkens recente gegevens was de productie, zoo-wel van boter als van spek, in de eerste 4 maanden van dit
jaar bijna even groot als het vorige jaar. De cijfers zijn:
voor boter resp. 80,4 en 31,8 mili. kg en voor bacôn 43,3

) Ir.
M.
K. Hylkema, De Deensche landbouw in 1941″, in
,,E.-S.B.” van 15 April 1942.

en 45 mill. kg
. Dank zij het gunstige weer, is le melk- en
boterproductie in den weidetijd tot nu toe beter geweest
dan in 1942. In de topweek die doorgaans in het begin
van Juni valt, was de productie van boter ongeveer 10 % grooter dan het maximum van 1942. Hoewel daarbij ook het weer een belangrijken invloed heeft – dit is veel gun-stiger geweest dan den vorigen winter – blijft het feit, dat
aan de daling van de productie, althans voorloopig, een
einde is gekomen, hoopvol voor de toekomst.

Kleine teruggang bij den veestapel.

Alvorens daar nader op in te gaan, volgen hier eerst
eenige gegevens omtrent het aantal nog aanwezige run-
deren, varkens en pluimvee.


DeDeensche rundceesta pel.

In1000sLuks
2Jan.
1943
111

Juli
1

1942
27Dec.
1

1941
12Juli
1941
29 Juni
1940
130 Dec.
1

1939

Stieren (1 jaar
en ouder
49
54
5,.
,’

58
64 67
Ossen (1 jaar en
ouder)

….
53
72
59
77
74
64
Melkkoeien en
vaarzen, die
gekaifd heb-
ben
1.385
1.391
1.403
1.462
1.591
1.618
Vaarzen, die nog
niet gekaifd hebben (1
jaarenouder)
545
605
.

558
622
635
587
Kalveren bene-
neden 1 jaar
728
743 760 795
862
850
Rundvee in
totaal
2.760
1

2.865′
2.833 3.014
3.226
3.186

Uit het bovenstaande cijfer blijkt, dat bij de voornaam-
ste rubrieken de teruggang niét groot meer is. Zoo nam
het aantal melkkoeien van 27 December 1941 tot 2 Ja-
nuari 19435lechts met 1,3% af, terwijl bij de vaarzen
de vermindering 2,3 % ‘bedroeg. (Volgens de jongste ge-
gevens bedroeg het aantal melkkoeien op 27-3-1943
1.410.000 tegen 1.391.0Ô0 op 21-3-1942 en het aantal’vaar-
zen op deze data resp. 606.000 en 628.000).
Sinds tiecember 1939, dus in drie oorlogsjaren, nam
het aantal melkkoeien en kalveren met 14%, en dat der
vaarzen met 7% af.

De Deensche r’arkenssuzpel.

In 1000 stuks
13/2
1943
‘2/1
1
943 14/11
1.942
1117
1942
27112
1941
1217
1941
2916
1940
1517
1939
Fokbeeren
……..
9 “,

9
9 9 9
11
17
‘i”
Zeugen:
Zeugen,

le

maal
drachtig

……
42 42
49
61
23
78
50
75
Andere Urachtige
zeugen

……..
80
82
69 64 69 85
166
170
Zeugen met biggen
45 43 47 30
42
53
91
100
Guste Îokzeugen .
.
13 15
18
13
22
17 34
27
Zeugen, voor meste-
rij bestemd

. . . .
9
S
10
4
16
7
’15
11
Totaal aan zeugen.
.
189 190
193
172
1″72
240
336
383
Biggenbijdezeug..
372
334
385
253
326 440
761
843
Mestbiggenben,3Skg
400
.426
384
286 513 420 840
777
Varkens van 35-60 kg
380 343
298
295 424
405 635
640
Varkens van 60 kg
‘en zwaarder .
. . .
371
303
400
191
247
254
629
472
Totaal varkens

. .
‘II
.
721
l
1
.05I
1
.
669
I
1
.
206
I
1.69111.77013.21813.133

Het beeld, dat de laatste tellingen geven, is gunstig.
Niet alleen, dat de varkensstapel gedurende, het tweede
halfjaar van 1942 met 1/3 toenam, ook t.o.v. December 1941 valt de vergelijking niet nadeelig uit. Zoo was bij
de jongste tellingen het aantal zeugen ruim 10% grooter
dan bij de telling van 27 December 1941 en dat der drach-
tige dieren, alsmede. die mef biggen, zelfs 25% meer.
Voor de toekomstige ontwikkeling van den varkensstapel
is dit een belangrijk feit.
Hoewel de varkensstapel slechts half zoo groot is als
véér den oorlog, wijzen de laatste tellingen op een zekere
stabiliteit. Blijkbaar is de aanpassing bereikt en kan
Denemarken ‘uit eigen bodem een varkensstapel van ruim
50% van vroeger voeden.

11 Augustus
1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

257

De pluimveesç
,
apel in Denemaken.
In 1000 stiks
11

Juli
12 Juli
29 Juni
1

15

Juli
1942
1941
1940
1939

Hanen, 1 jaaren ouder

..
111
5.764
109
7.624
161
/13.731
1

188
1

13.530
Hennen, kiaar en ouder
. .
KuIkens, beneden

jaar
.
5.603
5.447
10.676 18.680

Totaal pluimvee
11.478 13.180
24.568 32.398

Het aantal kuikens was bij de zomertelling van 1942
ruim zoo groot als in 1941. Het aantal legkippen in 1943
verschilt daardoor niet zooveel van dat in 1942.

De productie van den veesta pel.

Niet alleen de grootte van den veestapel, ook de vôeder-
positie speelt bij den omvang van de productie een groote
rol. Zoo is het te begrijpen, dat de voortbrenging van
mëlk, spek en eieren sterk is teruggeloopen, nu er geen eiwitrijk krachtvoer mee’r beschikbaar is. De volgende
staat geeft daarvan een duidelijk beeld.

De voortbrenging van veeteeltproducten.

(in m.illioenen kg)

1942 in

%
1942
1)

1941
1940 •
1939
van
1941

1

1939
3.330 3.600
4.625
5.275 92,5
63,1
.
108
125 163 183
86,4
59,0 Melk

………….
Boter

…………..
Rund- en kalfsvleesch
146
166
203
153
88,0 95,4
Varkensvieeschenspek
415
190
314
a09
60,5
37,2
Eieren

………….
38.
59
113 158
64,4 24,0

) Voorloopige. cijfers.

Bij deze cijfers is inbegrepen het geschatte verbruik op
de boerdei’ijen. Bij de veel kleiner geworden productie worden de gegevens daardoor minder betrouwbaar.
Uit het bovenstaande blijkt, dat – vergeleken met
1941 – de productie van varkerisvieesch en van eieren
:

in 1942 met ruim 1/3 is verminderd, terwijl die vanmelk
met 7,5%, van boter met 13,6% en van rund- en kalfs-
vlQesch met 12% is gedaald.
T. o. v. 1939 was de teruggang natuurlijk veel grooter»
nl. voor melk 36,9%, boter 41%, varkensvleesch 62,8
0
/,
0

en eieren 76%. Dat het beeld voor de productie van de varkens en de.
kippen zôoveèl ôngûnstiger is, is een gevolg van het feit,:
dat het buitenlandsche krachtvoeder daarbij steeds een
veel grootere rol heeft gespeeld.
Gunstiger wordt de’toestand, wanneer wij de laatste maanden van 1942 met die van 1941 vergelijken. Zoo
was de melkproductie in November en December 1942
vrijwel even groot als in 1941, terwijl, dank zij den zachten
winter, in de eerste maanden van dit jaar ook de eier-
produttie zich gunstig liet aanzien. Zoo was de eier-
productie volgens het weekoverzicht in ,,Landbrugs
raadets Meddelelser” van 17-3-43 toen ruim dubbel zoo groot als het vorig jaar om dezen tijd, maar toch slechts
113 van die in normale vredebjaren.

De oogst.

Onder de huidige otnstandigheden is de binnenlandsche
oogst voor de voeding van mensch en diër van he’t grootste
belang. tie van tarwe was in 1942 buitengéwoon slecht,
ômdat dit gewas tengevolge van den strengen winter
voor het grootste deel was uitgevroren. De opbrengst
was slechts ongeveer 1/TO van die van 1941 en verreweg
de kleinste sinds 1875, toen de officieele oogststatistiek
werd ingesteld. Alle overige graansoorten leverden echter
meer op, zoodat als geheel 1942 een behoorlijkeri oogst
gaf, nl. 35 millioen oogsteenheden aan graan, wat onge-veer 10 millioen meer is dan in 1941 en 2 millioen meer
dan het gemiddelde van 1934-38 (1 oogsteenheid = de
voederwaarde van 100 kg gerst).

De graanoogst in Denemarken.

(in millio enen kg)

1

1942
1
)
1

1941
1

1940
190
190
..
310 270
Tarve

…………………20

Gerst

………………
1390
920
1.160
Rogge

………………….410
….
1.000
720 910
Haver

………………..
Mengkoren

…………..
930 570 710

1

3.750
2.710
1

3.240
Voorloopige cijfers.

De opbrengst van aardappelen was in 19*2 als gevolg
van de belangrijk toegenomen beteelde oppervlakte groo-
ter dan in 1941 en ook grooter danin normale jaren.
De Deers/he oogststatistiek geeft ook een samen-
vatting van den oogst van granen, aardappelen, bieten
en hooi, waarbij deze wordt uitgedrukt in oogsteenhedefi.
Vblgens de voorloopige opgave bedroeg de totale op-
brengst ongeveer 70 millioen eenheden tegen ca. 64 mii-
lioen in 1941 en 72 millioen gemiddeld ih de jaren 4934-38.

De bedrijfs uitkomsten.

Deze waren in 1942 belangrijk slechter dan in 1941;
dit geldt vooral voor de kleine bedrijven, zooals blijkt
uit onderstaanden staat.

Netto-opbrengst van Deensche landbouwbedrifven.

a. in Kr. per ha. b. in % v. d. verkoopwaarde
van het bedrijf.

1941-42

1940-41
a’$

b

a

1

b
Beneden 10 ha

136

2,9

222

5,2
10-50 ha

139

4,5

213

7,7
Boven

50 ha

184

6,5

211

8,5
Gemiddeld

…………

1

146

1

4,3

1

215

1

7,2

Deze gegevens zijn ontleend aan de resultaten over
beide jaren van 200 doorjiet landboitweconomisch bediijfs-
bureau uitgezochte bedrijvén. Dit bureau maakt op deze
wijze iedèr jaar een voorloopig overzicht op van de ‘uit-
komsten van den landbouv hetgeen steeds een goed
beeld vn ‘den toestand blijkt te geven.
Dabhet kleine bedrijf, dat het rtieest arbeid- en kapitaal-
intensief is, het slechtste resultaat geeft, niet alleen in totaal, . maar zelfs per hectare, wijst er op, dat dit het
meest doôr den huidigen toestand is getroffen.
Dit ligt voor de hand, want op het kleine boeren-
bedrijf werdén steeds veèl varkens en kippen gehoifden.
‘Nu hiervan de teelt sterk is ingekrompen, zijn de kleine
boeren daardocir het meest. getroffen, terwijl deze doOr
den aard van hun bedrijf niet, zooals de groote boeren,
profiteeren van de goede graanprijzen. De teruggang in de bedrijfsresultaten in 1941-42 blijkt vooral het gevolg te zijn van de stijgingvan de onkosten.
Deze gingen met 100 Kr. p. ha omhoog, de bruto-opbrengst
steeg slechts met 31 Kr., zoodat de nètto-opbrengst in
het laatste bedrijfsjaar met gemiddéld 69 Kr. p. ha terug-
liep.
Het onderstaande overzicht van inkomsten en uitgaven
geeft bijzonderhe4en omtrent de voornaamste posten.

Bedrijfsuithomsten van den landbouw.
in Kronen per hectare.

Bruto-opbrengst

1941-42

1940-41
van de plantenteelt

184

159
van het rundvee
…………..

.467

407

van de varkens ……………165

215
van andere huisdieren (

.68

68
Diversen . .

38

35
Totaal
.

……………………

1

922

891

Bedrijfskosten

1941-42

1940-41

Arbeidsloon
………………..
283

250
Ondernemevsloon
………….

81

71

Krachtvoeder ………………74

66

Kunstmest
…………………
.36

34
Inkoop van andere goederen

08

84
Overige onkosten

194

170
Totaal

…………………….
776

676.

258

ECONOMISCH-STATISTICHE BERICHTEN

11 Augustus 1943

In de prijzen van de landbouwproducten, die ook in
Denemarken thans’ grootendeels door de Overheid worden

vastgesteld, kwam weinig verandering. Slechts voor
enkele producten was de prijsverhooging van beteekenis.
Dit wil echter niet zeggen, dat de boeren in alle op-
zichten tevreden zijn.

Zoo heeft de centrale oranisatie van de Deensche
Coöperatieve Zuivelfabrieken in 1942 moeite gedaan om den aan de boeren gegarandeerden boterprijs met 45 Ore
per kg verhoogd te krijgen. Dit komt overeen met gem.
2 Öre per kg volle melk.

De Zuivelbond voerde voör deze prijsverhooging ver-,
schillen.de argumenten. aan als stijging van de bedrijfs-
en levenskosten en teruggang van de productie. Wat dezen teruggang betreft, werd er op gewezen, dat de
melkopbrengst per koe is gedaald van 2.996 kg in 1938/39
tot 2.289 kg in 1940/41, teFwiji de opbrengst voor 1941/42
nog weer 200-300 kg lager werd geschat.
De Zuivelbond verzocht daarom den garantie-prijs
voor boter te verhoogen van 4,45 Kr. tot 4,90 Kr. per kg,
maar heeft daarmede geen succes gehad bij de Regeering.
De boterprijs is 3,89 Kr. gebleven yoor het binnenland
en 5,10 Kr. hij export. Door de vermindering van den boter-
uitvoer was in het jaar October 1941-42 evenwel reeds een
staastoelage van ongeveer 30 millioen Kronen noodig
om een doorsnee-opbrengst van 4,45 Kr. per kg boter te bereiken, zoodat het te begrijpen is, dat de Regeering en weinig voor voelde nog meer ste’in te geveiL.

Vooruitzichten Qoorl
943.

Wat de vooruitzichten van den landbouw betreft,
verwacht het landbouweconomisch bedrijfsbureau als
gevolg van den beteren oogst in 1942 een verbetering
voor het loopende boekjaar. Ook liggen de prijzen van
de productén iets hooger dan in 1941142, hoewel ander-
zijds dat ook voor de onkosten geldt. Van beteekenjs voor het Deensche boerenbedrijf zijn
ongetwijfeld de betere vooruitzichten voor de varkens-
houderij. Op grond van den veel grooteren aardappel-
oogst – de teelt nam toe yan 60.000 ha v66r den oorlog
tot 100.000 h
j
a in 1942 – kunnen meer varkens worden
gehouden en de laatste tellingen wijzen inderdaad reeds
op een toeneming. Daar komt bij, dat kortgeleden de prijs
van de varkens met 24 Öre per kg of ongeveer 10% is
• verhoogd. Dit is vooral voor de kleine boeren van belang.
Deze feiten mede in aanmerking genomen, lijkt ons
de door genoemd bedrijfsbureau uitgesproken verwachting
van betere bedrijfsresultaten voor den Deenscheii land-
bouw in 1942/43 dan, in het afgeloopen jaar gerecht-
vaardigd.
Ir. M. K. HYLKEMA.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL.
-EN
NIJVERHEID.

Ambacht
en
Industrb. Nadere mededeeling inzake de
Organisatie van de stampwerk- en aanverwante industrie,
en van de drijfriemenindustrie. Regelingen met betrekking
tot het verwerken van biezen. (E.V. 19/3/’43, pag. 312;
Stct. No. 49).

Nadere regelingen voor de industrie ten aanzien
van de goedkeuring van drukwerkorders, vervangings-
middelen voor specerijen, vervaardiging van aroma’s, jus
en soepen, en verwerking van hout en houtafval. (E.V.
26/3/’43, pag. 340; 2/4/’43; Stct. Nos. 54, 55 en 56; Voedsel-
voorzieningsbiad No. 19).

Arbeidszaken. Besluit inzake verlenging ‘van den Werk-
tijd in land- en tuinbouw. Loonregeling voor arbeiders bij
slooperswerkzaamheden in het kustgebie. (E.V. 19/3/’43, pag. 310; Stct. No. 50). Bedrijven. Nadere mededeeling inzake sluiting van be-
drijven. Besluit inzake een heffingsregeling voor steunver-
leening aan stilgelegde bedrijven; (E.V. 19/3/’43, pag. 310;
Stct. No. 51; V.B. No. 0).
Handel.
Nadere verordeningen met betrekking-tot den
handel in zaden van groenvoedergewassen, eieren, pluim-
vee, wild en konijnen, het voorhanden hebben van strem-
sel, aangifte van lompen, alsmêde wijziging van de Plant-
aardige Vezelbeschikking 1940 No. 1. (E.V. 19/3/’43, pag.

311; Stct. Nos. 50 en 51; -Voedselvôorzieningsblad Nos.
16en 17). –

Sarieeringsmaatregelen ten aanzien van den klein-
handel in mell. R’egéling van den handel in ijzeren en stalen
gereedschappen. (E.V.26/3/’43, pag. 339; Stct. No. 57;
Voedselvoorzieningsblad No. 18).

Pacht. Afkondiging van richtlijnen voor d&Grondkamers’
voor Friesland en’ Limburg. (BV. 2/4/’43; Stct No. 58). Prijsregelingn. Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot de uitvoering van het Prijsvormingsbesluit 1941,
wijziging van de Prijzenverordening 1942 vleesch, vleesch-
waren en slachtafvallen, betalingsvoorwaarden in de drijf-
riemenindustrie, reparatieprijzén voor binnenvaartuigen.
(E.V. 19/3/’43, pag. 310,311 en’ 312; Stct. Nos. 49 en 51;
Voedselvoorzieningsbiad No. 16).

Nadere prijsvoorschriften ten anzien %-an generator-
anthraciet, ruwvoeders en bietenblad-. en 1eukenafval-
meel. (BV. 26/3/’43, pag. 339; Stct. No. 56; Voedsel-
voorzieningsblad No. 19).
Voorraden. Besluit inzake goederenvoorraden van ge-
sloten ondernemingen. (E.V. 26/3/’43, pag. 338).

LANDBOUW ÉN VOEDSELVOORZI1NING,

Landbouw. Mededeeing met betrekking tot de verhoo-.
ging van de scheurpremie. (BV. 19/3/’43, pag. 312).
Vee. Nadere regelingen met betrekking tot rundvee.
(BV. 19/3/’43, pag. 312).

Voedselvoorziening. Voorschriften inzake bestanddeelen
van koffiesurrogaat en broodbereiding. Regeling ten aan-
zien van de inlevering van eieren. Regeling inzake con-
sumptiernelk. (E.V. 19/3/’43, pag. 310 en 812; 2/4/’43;
Stct. Nos: 48, 58 en 56; Voedselvoorzieningsbiad No. 16).

GELD-, CREDIET- EN BANK WE ZEN EN BELASTINGEN.

Bankbilctten.
Beslüit betreffende waardeloosverklaring
van de bankbiljetten van 500 en 1000 gulden. (V.B. No. 10).

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

Nieuwe fiscale tegemoetkomingen aan door oorlogsgeweld
getroffenen.
Toegelicht vanwege de stichting Centrale
Voorziening te Rotterdam, in vervog op een vorige
opgaaf van dezen aard. (Rotterdam 1943; D. van
Sijn & Zonen).

Tekstuitgae van nieuwe regelingen ten aanzien t-‘an het
arbeidsrecht,
bewerkt door Mr. P. A. G. Ubink. (Alphen
,

aan dcii Rijn 1943; N. Samsom N.V.).

Onderzoek naar de rentabiliteit Qan het schoenreparatiebedrijf
(1 Oct. 1941-30 Sept. 1942). (‘-Gravenhage ‘1948;
Econômisch Instituut voor
.
den Middenstand).

Uitgaven vân het Centraal Normalisatiebureau,
‘s-Gravenhage:

Eenheidsform”aten voor papier. Aanbevolen toepassingen
(5e gewijzigde druk). Toepassing van de A-reeks der
eenheidsformaten voor verschillende doeleinden.

Pap iergewichten poor eenheids/ormaten. Gewichten per m
2

en per 1000 oel
(4e géw. druk). Genormaliseerde reeks
papiergewichten voor eenheidsformaten.

Eenheids formaten çoor.
papier. Maximum af snede.
(2e ongew.
– druk. Maximum toelaatbare afsneden voor papier-
formaten volgens N 881 ten behoeve van de tech-
nische bewerking.

Eenheids/orrnaten voor papier. Formaten 9oor kaartsystemen
en binnenmaten ‘oor kaartenkasten.
(2e gew. druk);

11 Augustus 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

259

Rugtitel.
Wijze van plaatsing van den in de lengte aan-
gebrachten rugtitel van een boek of ander druk- of

bindwerk.
De Juli-uitgave 1943 van den
Catalogus pan normaalbladen

en normaalooi’schriften.

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDEIt-
LANDSCHE
OROOTE
BANKEN EN VAN
HET NEDER-
LANDSCHE BEDRIJF DER NEDERLANDSCIIE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederi.
Banken

(In mililoenen guldens)

Banken
en Ned.
Handel-MIJ.

31
30
31

30
Mei
1943
Juni
1943
Mei

Juni
1943

1943

Activa:
Kas, kassiers en daggeldieeflingen
Ned. schatkistpapler

………….

139
942
110 978
150
1103
120
1151

1271
1081
1088
1253

Wissels

…………………….
Bankiers In binnen- en buitenland
Prolong. en voorsch. op effecten

13
1
71
30
13
2
69
31

14
6
93
43
14
8
91
44

115
115
156 157

Deelnemingen (mci. voorschotten)

132
17
10

132
16
9

170
26
21

168
25
22

159
157
217
215

Debiteuren

………………….

Ander overheidspapier

………..

Effecten en ay’ndlcaten ………..

Diverse reken. (Inch overl. posten)
Belegde bestemmingsreserven
. .

13
1
1
13

14
1
1
13

17
1
t
13

17
1
.1
13

1383 1389
1658 1675
Passiva:
984
991
1176 1192

Gebouwen

………………….

Effeoten leendepôt …………….

Crediteuren

………………….
Wissels ………………….

Kassiers en genom. daggeldleeningen
Deposito’s op termijn ………….

Bestemmingsreserven

..-
111

31
1
13


115

26
1
13


134

40
1
13


139

36
1
13

1140
1146

1364
1381

Diverse rekeningen …………….

Effecten leendeptt …………….

Aandeelenkapitaal

…………….
170
73
170
73
210
84
210
84
Reserve

……………………
1383 1389
1658 1675

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)

Binnl. wissels
ert

Totaal

Munt,
openmarktpapier,
7otaal
opeischb.
Data
muntmate-
beleermingen, voor-
schulden
riaal en
schotten a/h. Rijk
activa
en diverse
deviezen
1)

en diverse
.
rekeningen
rekeningen’)
9 Aug. ’43
3.453.461 139.857
3.658.846
3.589.927
2,,

’43 3.414.407
141.187
3.615.739
3.552.322
26 Juli ’43
3.412.105
137.970
3.621.239
3.546.832
19

,,

’43
3.387.195
139.352
3.592.210
3.523.304
12

,,

’43
3.356.239 137.895
3.559.798
3.490.892
5

’43
3.335.701
146.619
3.548.007
3.479.092
28 Juni ’43
3.181.800
332.036
3.578.369
3.517.522
21

,,

’43
3.161.277
.

318.864
3.544.673 3.483.827
6 Mei ’40
1.173.319 248.256 1.474.306 1.424.016

‘B’ank
bil jet-
Saldi
Bankassig-
Schatkist- papier Data
ten in om-
in
natiin
en
diverse.
Saldo
Rijk
RIO (D/C)
rechtstr.
onder-
loop
,

R/C
rekeningen
gebracht

9 Aug. ’43
2.809.335
739.643
40.949
C. 356.525

2

,,

’43 2.793.470
717.920
40.932
C. 371.384

26 Juli ’43
2.738.403
767.582 40.847
C. 454.424

19

’43
2.700.670
781.592
41.042
C. 485.853

12

,,

’43
2.674.304
775.0,79
41.509
C. 498.954

5

’43 2.648.121
790.116
40.855
C. 555.830

28 Juni ’43
2.596.344
909.173
12.006
C. 568.975

21

,,

’43 2.553.810
916.996
13.021
C. 570.784

6 Mei

‘401
1.158.613 255.174
10.230
C.

22.962

1) Ingevolge de verordenlng.5811943 (d.d. 26 Juni), zijn de posten
.,Correspondenten.In het buitenland” en ,,Buitenlandsche betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse rekeningen”, vanaf 5 Juli opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,devlezen”.

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mlii. Francs)

Q

‘I
1
1
‘enE
,
.a
1
,
eo
‘e
1

cl
pa

c
d
.me

k
24 Juni ’43
1
64.869
1

424
116.352
1.442
73.801
1

4.256
45

17

,,

’43
1
64.378
1

413
116.507
1

1.454
73.610
4.188
4.146
9

,,

’43
1
63.077
402
117.314
11.441′
73.582
4.218 4.627
2

,,

’43
1
63.869 392
116.428
1.454 73.226
j
4.144
3.966
27

Mei’43
1
63.685
1

377
116.337
11.490
72.538
1
4.154
4.389
8

,,

’40
1
23.606
1
5.394

1

695
11.480
29.806
1

909

DUITSCIJE RIJKSBANK,
(In mill. R.M.)

Goud
1

Renten-
1

Andere wissela,
Belce-
Data
en
bank-
chèques en
ningen
depiezen
scheine
1
schatkitpapier

31 Juli

1943
1

77,2
1

213,6
1

32.316,9
33,8
23

‘,,

1943
15

,,

1943
1

77,5
t

77,2
1

243,2
224,5
1

30.688,3

1

30.591,1
21,1
29,2
23 Aug. 1939
77,0
27,2
8.140,0
22,2

Data
1

Ef/ec-
1

ten
1 Diverc
1

Activa
.
1

Oircu-
1

latie

1

Rekg.-
1

Crt.
1

Diver8e
1

Passiva

31

Juli’43
1

0,6
1

1.744,1
27.596,7
1

5.199,3
1

750,3
23
.

0,6
1

1.549,4
1

26.171,2
1

4.769,8
1

773,0
15

,,

’43
1

0,6
1

1.848,6
1

26.352,7
1

4.839,2
t

710,5
23 Aug.’39
J

982,6
6.380,5
8.709,8
1.195,4
64,2

STAND VAN
‘s IUJES KAS.

Vorderingen

1
7 Juli 1943
1

31

Juli 1943
Saldo

van

‘s
Rijks

Schatkist
hij
de Nederlandsche Bank
.
f

272.552,95
t


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
883.188,88
,,

1,718.987,21
Voorschotten
op
uIt. Mei/Juni
1943 aan de gem. verstrekt
op
aan haar uit te keeren
hoofdsom

der

pers.

bel.,

…..

aand. in de hoofdsom der
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede
opc. op
die be-
lastingen en
op
de vermo-
gensbelasting

…………
,,

20.100.083,61
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,
290.83 1.004 82
,,

291.186.593,67
8.426.570,08
,,

8.456.870,68
Idem

aan

Curaçao
‘)
69.986,55
71.986,55
Kasvord.

wegens

credietver-
strekking

a.

h.

buitenland
,,

16.012.028,-
,,

16.012.028,-
Daggeldieeningen tegen onder-

…18.253.450,85

Idem voor Suriname
1)

…..
……

pand

Saldo der postrek. van Rijks-
*
231.181.289,77
,,

196.803.182,64
Vordering
op
het Alg. Burg.
comptabeien

…………..

Pensioenfonds
1)

Vordering
op
andere Staats-
bedr. en instellingen
1)

….

99.779.117,97
98.032.714,76

Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t

.


t

14.903.582,64
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

..,,

,,


Schuld aan de Bank voor Ned.

octrooi verstrekt

………

Schatkistbiljetten in omloop..,,
106.636.000,-
,,
106.636.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2965.600.000,-‘)
,,2907.200.000,-
8
)

G
emeenten

…………….

Daggeldleeningen

……….

,,

138.000.000,-
Zilverbons in omloop ……..
218.823.524,50
,,
217.320.628,50
Schuld
op
uit. Mei/Juni 1943
aan de gem. wegens a. h. uit te

keeren

hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand.

1.

d.

hoofds.

d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm.
opa. op
die bel, en
op
de vermogensbelastlng

. . ..


…..


Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)

,,

26.167.809,88
Id.

aan

het

Staatsbedr.

der
P. T.
en
T. 1)

……..611.253,85

541.993.747,52
,,

502.532.743,68
Id.

aan

andere

Staatsbedrij-
….

6.037.104,84
,,

4.967.104,84
van

‘) …………..

…………
Id. aan div. instellingen
1)
…….
‘350.603.152,23
,,

399.828.111,81

‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks SchatkIst. ‘) Rechtstreeks bij De
Naden. Bank geplaatst nihil.
5)
Idem nihil.

260

11 AUGUSTUS 1943

Alfabetische ‘index O’erheidsmaatrege1en op economisch gebied

(Zie
voor
den alfabetischen index Overheidsmaatregelen’ In 1942 het Jaarreglster 1942, laatsteb1adzijde)

Blz.
Aangifte van waarden …………..110
Advertenties ………………….69
Arbeldszaken …………25, 158, 195, 258
Bankbiljetten ………………….258
Bedrijven ……………………..258
Belastingen ……………………12
Betalingsverkeer m. Ii buitenland …. 12
Binnenvaart ………………..110, 124 Blauwmaanzaadkaf ………………54
Boekhoud’ng……………………158
Bouwnijverheid ………………..89
Bultenlandsche handel 25, 82, 110, 124, 158
Chemische producten …………….25
Coöperatle ……………………..12
Economische rechtspraak …………25
Effecten ………………………124
Evacuatie ……………………..158
Fruit …………………………110
Groenten

………………………110
Grond …………. . …………….

39
Handel .. 12, 25, 39, 82, 110, 124,195, 258
Hotei8, enz. ……………………. 39
Industrie12,25, 26,40, 54, 69, 110, 124, 158,
195, 258
Kartelbeslult ……
………………159
Landbouw 26, 40, 83, 110, 124, 159, 173, 258
Landstand ……………………..110

Blz.
Logiesgelegenheld …………….124, 173
Loonbelasting …..5 …………….54
Losdagen

……………………..54
Motorbrandstof

………………..54
Oii8n…………………………40
Omzetbelasting …………..12, 54, 124
Ondernemingsbelastiog …………..159
Organisatie bedrijfsleven.. 12,25, 172, 195
Pacht ………………………110, 258:
Pluimvee ………………40, 124, 173
Prljsregellngen 12, 26, 40, 54, 83, 110, 124,
159, 196, 258,
Rljnvaart ……………………..110
Schapen ……………………….110 Sierteelt ……………………12, 83
Sleepvaart …………………. 110, 124
Spertijden ……………………..26
Steunregelingen ………………..40
Stilgelegde bedrijven …………26, 195
Tabak …………………………124
Textiel ……………………69, 173
Tuinbouw ………………….110, 124
Vee ……………. 26, 110, 124, 159, 258
Vennootschapsbelasting …………..54
Verbeurdverklaarde voorwerpen ……26
Vervoer ……………….83, 110, 173 Verzekering ………………..83, 110

Blz.
Visscherij ………………….124, 159
Vleesch ……………………….124
Voedselvoorziening ……26, 159, 173, 258
Voorraden ………………………258
Vordering ……………………..26
Waardepapieren ………………..124
Zaden ………………….26, 110, 173
Zuivel ………………. 12, 110, 124, 159

De beleggingen der

bijzondere’ spaarbanken

in Nederland

door

Dr. J. R. A. BUNING

32ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

PRIJS f
3.65*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.
E. I.
f
2.75)

Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

Verschenen als 33e publicatie van
het N.E.l.:

Dr. P. J. VERDOORN

Je Versfirring der

Productiffisten

op

PRIJS f
5.-‘

(Prijs voor leden en
donateurs van ihet N.E.I.
f 3.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel
en bij de uitgevers

De Erven F. Dohn N,Y., Haarlem

Productie en prijs-

vorming op de

Engelsche markt

van Nederland-

sche, Deensche

en koloniale boter

door

Dr.
H.J.
FRIETEMA

22ste Publicatie van het
Nederl’Economlsch Instituut

Prijs
f3.1
51
(Prijs voor donateurs
en leden v. h. N.E.I. f 2.25)

Verkrijgbqar in den boekhandel

Uitgave:

De Erven F. Bohn H.V.

. Haarlem

DE TWENTSCHE, BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 31 JULI 1943

Kas, Kassiers en Daggeldieeningen …….

Nederlandsch Schatklstpapler …………

Ander Overheidspapier ………………

Wissels…………………………….

Bankiers in Binnen- en Buitenland ……

Effecten en Syndicaten ………………

Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten

Debiteuren ………………………..

Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten) …….

Gebouwen
TM
…………………. ……..

Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen

Effecten van Aandeelhouders In Leendepôt

f

47.674.966,61
Kapitaal

……………………………f

40.000.000,-

294.163.850,81,
Reserve

……………………………..,,

11.200.000,-

6.693.626,68
Bouwreserve

………………………..,,

1.500.000,-

538.635,55
sI’s

op Termijn

………………..

,,

50.368.840,-

13.222.841,88
Crediteuren

…………………………

..
291.030.906,06

679.08004
Overloopende

Saldi

en

Andere Rekeningen ,,

8.307.560,46

8.341.307,91
Reserve voor Verleende Pensioenen

…….,,

1.384.616,12

25.496.313,78
Aandeelhouders voor Effecten

In

Leendepôt., 12.969.450,-

1.578.683,26

4.000.000,-

1.384.616,12

12.969.450,-

f 416.761.372,64 f 416.761.372,64

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties:
H.
A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedaxn. Verschijnt maandelijks. Abonnementsprijs f
20.85
per jaar.
Prijs per nummer 50cts. P 129911.

K 2193

Auteur