Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1422

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 15 1943

JUNI
1943

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

c

Beric

hten

ALGEMEEN WEEI’BLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANC1N EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

JUNI 1943

No. 1422

HOOFDREÇAGTEUR:

M. F. J. Coat (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HooFDRED4GTEUR:

H. W.
Lambers (Rotterdam).

Abonneïnents prijs vah het blad; waarin tijdelijk

is opgenomen het Eèonomisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,85′ per jaar. Buiçnland en

koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Ecc$nomi.sch In$tituza.ontvngen

hee blad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicatieè. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie..

Aan getee1ende stukken aan het Bijkantoor, Museum-

park, Rotterdam (C).

‘Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/
0;22
per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

.

Blz.

De ontwikkeling van de verticale bedrijfsorganisatie
op

het
:
gebied

der

voedselvoorziening

door
Mej.

Mr.

E.

W.

Hoetink
.
. ………………..
212

De scheepvaart door
C.

Vermey

………………
215

De ontwikkeling der normalisatie in Nederland door.
Ir.

J.

A.

Teyinck

……………………….
218

Naamlooze

vennootschappen

in

1942

door•’
Mr.

A.

Schadee

…………………………
220

De

tinvoorziening

der

Vereenigde

Staten

door
J.

JVillems

……………………………..
221

A a n t e

k e n
i
n g

n.

Uittreksel uit het Jaarverslag van liet Nderlandsch-
Economisch Instituut over de periode 1 Januari
tot

31

December

1942

‘…… …………..
222

Ontvangen

boeken

……………………
223

S t a t i
s t
i
e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas

Voornaamste posten in
duizenden guldens

van

den weekstaat van le
Nederlandsche

Bank

………………….
224

Maandcijfers

Gecombineerde maand staat van de vier Neder-
landsche groote banken en van het Nederlandscie
bedrijf der Nederlandsche Handel-Maatschappij
224

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De situatie op de
geldmarkt
is sedert ons vorig over-zicht slechts in zooverre gewijzigd, dat de tendenzen,
die zich toen openbaarden, zich nog veel scherper hebben
afgeteekend. De overvloed van middelen drukt steeds
meer zijn stempel op de geldmarktverhoudingen. Zoolang aldus de geldmarkt een surplus aan middelen boven vraag
vertoont, zal de situatie onveranderd blijven, en zal de
Agent van de Schatkist moeten voortgaan met het rant-
soeneeien van de toewijzing van het nieuw uitgegeven
papier. Door verschillende omstandigheden is in den
jongsten tijd de uitgifte van schatkistpapier belangrijk
achtergebleven bij het tempo van de laatste jaren, maar
die factor – die veelal ten onrechte wordt aangezien
voor de oorzaak van de wanverhouding tussehen vraag
en aanbod – is irreevant. De eenige oorzaak van het
surpius-geldmarktaanbod is gelegen in de verbreking
‘van het evenwicht tusschen de uitbreiding van de buiten-
landsche wisselportefeuille en de .toeneming van ‘den bil-
jettenomloop. Nu het er naar uitziet, dat de wanverhou-‘
ding tusschen vraag en aanbod op de discontomarkt een
blijvend karakter gaat dragen, heeft het agentsehap vn
het Ministerie van Financiën vpor gegadigden naar schat-
kistpapier een wachtlijst aangelegd, teneinde de toe-
wijzing naar volgorde van binnenkomst der opdrachten
te kunnen behandelen. Men-moet daarbij met een wacht-
tijd van twee k drie maanden rekenen. Onder de geschetste
omstandigheden is het begrijpelijk, dat de tarieven op
de open markt voor allé termijnen zeer aanzienlijk lager
liggen dan de agentsprijzen. Voor driemaandspapier noemt
men een prijs van 1
1
/, voor zesmaands 1f, voor jaars-
papier

De
obligatiemarkt
heeft sedert ons vorige overzicht
een reactie getoond. Aangezien de potentiele vraag naar
obligatiën zeker niet geringer is geworden, doch ‘eerder
grooter, kan de verklaring daarvoor uitsluitend gezocht
worden in het feit, dat die vraag niet effectief wordt.
Anderzijds viel er aanbod te constateeren van houders, die
rekening houdend met de mogelijkheid van een stijgig
van den kapitaalrentevoet na den oorldg – van het
hooge, vom verdere rijzing nauwelijks vatbare, koers-
peil gebruikmaken om hun bezit deels te realiseeren, en verder een afwachtende houding aan te nemen. De 31%
leeningen zijn rond een,, punt lager dan medio van de
vorige maand. De 3-3f% leening is rond
5
/8%
lager.
Een bijzonder scherpe reactie wees de
2f%
N.W.S. aan,
die ongéveer 4 punten prijs moest geven.

De
aandeelenmarkt
heeft natuurlijk het aspect van veel
vraag en weinig, omzetten behouden. Sedert ons vorige
overzicht werd weer een aantal fondsen .- Oliewaarden,
scheepvaartwaarden, Indische aandeelen – onder de
vigueur van het toewijzingsstelsel gebracht. Het aantal
fondsen, dat het tot noteering kon brengen, was echter
gering. Ondanks liet
feit, dat verscheidene jaarverslagen
zeer teléurstellende gegevens bevatten over den recenten
gang van zaken, «blijven de meèste aandeelen op stop-
koersniveau. Alleen af en toe doet zich op die regel een
uitzondering voor. Zoo bijv. bij gelegenheid van nieuwe
uitgiften, waarbij het, nieuwe aanbod alleen tegen, wat
iager prijs wordt opgénomen (recente voorbeelden: Dik-
kers, Bontekoning en Aukes).

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

Juni 1943

DE ONTWIKKELING VAN DE VERTICALE

BEDRIJFSORGANISATIE OP HET GEBIED

DER VOEDSELVOORZIENING.

De hoofdbedrj/chap pen en bedrjfschap pen.

Nu het ruim een jaar geleden is, sinds ik in dit tijd-

schrift een tweetal artikelen
1)
wijdde aan de verticale
bedrijfsorganisatie op het gebied der voedselvoqrzienirig,
lijkt het oogenblik gekomen eenige aandacht te schenken
aan de wijze, waarop deze nieuwe organisatie zich inmid-
dels heeft ontwikkeld. Mery kan dan beginnen met vast

te stellen, dat de fundameilten voor den opbouw van dezé organisatie gereed zijnVoQr ieder onderdeel der voedsel-
voorziening zijn thans de verticale organisaties in’ het
leven geroepen. Maakte ik in de vorige artikelen reeds
melding van de bedrijfsorganisaties en onderbedrijfs- –
organisaties (bij Besluit van 7 Juli 1942, Verord.blad no.
17, is deze benaming gewijzigd in hoofdbedrijfschappen en bedrijfschappen) op het gebied van Vee en Vleesch, Zuivel,
Margarine, Vetten en Oliën, achtereenvolgetis zijn voor
de overige gebieden der voedselvoorziening bedrijfschappen

ingesteld. Op 1 April 1942
2)
kwamen tot sLand het Hoofd-
bedrijfschap voor Akkerbouwproducten met een 8-tal
daaronder ressorteerende bedrijfschappen, t.w. het Be-
drijfschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten; voor

Zaaizaad en Pootgoed
3);
‘voorVeevoder; voor Aard-
appelen; voor Suiker; voor Hooi, Stroo en Ruwvoeder;

voor Griend en Riet.
Zooals reeds uit de benaming dezer bedrijfschappen valt
op te maken, bestrijken deze tezamen met het 1-loofd-
bedrijfschap een zeer belangrijk en zeer veel omvattend
gebied. Hun taak is in het algemeen de regeling van teelt,
afzet en industrieele verwerking van al onze akkerbouw-
producten en de daaruit verkregen derivaten, afval- en
bijproducten. Zoo behooren de broodvoorziening en de
aardappelvoorziening, om ons slechts tot deze twee be-

lngrijkste voedingsmiddelen te bepalen, tot de taak
van dit complex hedrijfsehappen: Omvatte aanvankelijk
het gebied, waarvoor deze bedrijfschappen waren inge-
steld, niet de regeling van de teelt van akkerbouwpro-
ducten, met ingang van 17 December 1942 is een daartoe
strekkende aanvulling opgenomen
4).
Daar op het gebied van den akkerbouw, in het bijzonder voor de/regeling
van de binnenlandsche voorziening, belangrijke commer-
cieeletransacties noodig zijn – de graanoogst bijv. wordt
van overheidswege van de boeren aangekocht, opgeslagen
en ter verdere verwçrking doorverhandeld -, ie bij het
Ho9fdbedrijfschap voor Akkerbouwprodu2ten en de
Bedrijfsehappen ingesteld een apart commercieel lichaam,
ni. het Aan- en Verkoopbureau van Akkerbouwproduc-
ten (A.V.A.).
Na de hedrijfschappen op het gebied van den akkerbouw,
is op 15Juli 1942 gevolgd het Bedrijfschap voor Pluim-
vee en Eieren ): Tot zijn gebied behooren de regeling
van de teelt en afzet van pluimvee en andere kleine dieren,
als konijnen, duiven en bijen, zoomede van den afzet
van eieren. Gezien de geringe beteekenis, welke deze
producten thans voor de voedselvoorziening van ons land hebben, is de werkaamhéid van dit bedrijfschap

voorloopig nog slechts van
beperktpn
omvang. Als com-
mercieel lichaam is aan dit bedrijfschap toegevoegd het
Pluimvee en Eieren Aankoopbureau. Met ingangivan 15 Augustus 1942 is de organisatie
voor het gebied van den tuinbouw en de sierteelt tot

‘)
,,E.-S.B.” van 1 en 8 April 1942.
)
Beschikking van den Secretaris-Generaal van het Departe-
ment van Landbouw en VisscheriJ van 30 Maart 1942, no. 9482,
Rijksbureatf voor cle Voedselvoorziening in Oorlogstijd, Afdeeling
Algemeene Zaken (NeC. Staatscrt. no. 62).
‘) Sinds 15 April 1943 genaamd Bedrijfschap voor Zaaizaad en
Pootgoed voor Akker- en Veidebouv (l3esch. van 31 Maart 1942,
Ned. Staatcrt. no. 63).
‘) Beschikking van 16 December 1942
(Ned.
Staatscrt. no. 245).
6)
Ëeschikking van 14 Juli 1942 (NeC. Staatscrt. no. 134).

stand gekomen, nl. de Bedrijfscliappen voor Groenten en
Fruit, voor Sieiteeltproducten en voor Tuinbouvzaden,
met als coördineerende instantie het Hoofdbedrijfschap

voor Tuinbouwproducten
6).
Voor deze •Bedrijfschappen
is als gebied aangewezen de regeling van de teelt, afzet
en eventueel de industrieele verwerking, van groenten en fruit, met inbegrip van vroege aardappelen, van sierteelt-
producten en van tuinbouw- en sierteeltzaden. Aan het
Hoofdbedrijfschap en de Bedrijfschappen is als commer-cieel lichaam verbonden het Aan- en Verkoopbureau van
Tuinbouw- en Sierteeltproducten. Als laatste in de rij van de bedrijfschappen is tenslotte
op 15 Novembg 1942’— precies een jaar na het eerste
bedrijfschap, nl. hef Bedrijfschap voor Vee en Vleesch
– ingesteld het Bedrijfschap voor Visscherijproducten
7).

Dit Bedrijfschap heeft als gebied de regeling van de zee-,
kust- en binnenvisscherij en van den afzet en de verwerking
iïan visch, schaal- en schelpdieren. Daar ook op enkele
onderdeelen van het gebied der visscherij van overheids-
vege handelstransacties worden verricht, is tevens een

Centraal Aan- en Verkoopbureau van Visscherijproducten
in het leven geroepen, met twee daaronder ressorteerende
kantoren: het Aan- en Verkoopkantoor voor Mosselen
te Bergen op Zoom en het Aan- en Verkoopkantoor voor

Garnalen te ‘s-Gravenhage.

Het Scheidsgerecht poor de Voedsel voorziening en eenige
andere onderdeelen.

Was derhalve in een tijdsverloop van een jaar het
samenstel van verticale organisaties, dat in det Organi-
satiebesluit Voedselvoorziening 1941 was geprojecteerd,
volledig tot stand gekomen – men mag nI. aannemen,
dat van ii’istelling van bedrijfsehappen op het gebied van de g’iondstoffen en hulpmiddelen voor den lând-
bouw en de visscherij voorloopig is afgezien ook enkele
voor den opbouw der organisatie zeer waardevolle onder-
deelen hadden in dien tijd hun beslag gekregen. Ik doel
hier in de eerste plaats op het instellen der administratieve
rechtspraak doos middel van het Scheidsgerebht voor de
Voedselvoorziening, waarvoor op 25 Augustus 1942 de
regeling in den vorm van het ,,Reglement Scheidsgerecht
voor de Voedselvoorziening” tot stand kwam
8).
Voor qlit
scheidsgerecht wordën gebracht alle geschillen, welke
ontstaan tusschen de bedrijfschappen eenerzijds en be-drijfsgenooten anderzijds. Door het Scheidsgerecht zijn
reecfs . eenige’ principieele uitspraken gedapn. Deze uit-
spraken zijn in het Voedselyoorzieningsblad gepubliceerd.
Als tweede belangrijk onderdeel voor de werkzaamheid
der verticale organisatie noem ik de 5 October 1942 in
werking getreden regeling van de tuchtrechtspraak voor
het gebied der voedselvoorziening
9
), welke o.a. de tucht-
rechtelijke sancties bij overtreding van verordeningen,
uitgevaardigd krachtens het Organisatiebesluit Voedsel-
voorziening 1941, regelt, zoomede de wijze, waarop de
organisaties zelf aan deze rechtspraak, kunnen deelnemen. Tenslotte zij vermeld, dat ook de Raad voor de Voedsel-
voorziening, die in het Organisatiebesluit Voedselvoor-
ziening 1941 was voorzien, irmiddels tot stand is ge-
komen
10).
Déze Raad, waarin naast ambtelijke leden
vertegenwoordigers van hel bedrijfsleven en van de we-
tenschap op het geied van de voeding en de volksgezond- –
heid zitting hebben, is reeds eenige malen bijeengelcomen.
Uit het voorgaande blijkt, dat het
uiterlijk
aanzien
van het gebouw der verticale organisatie voor de voedsel-
voorziening is voltooid:

De inwendige opbouw der organisatie.

lIet lijkt thans de moeite waard, eens na te gaan, of de

) Beschikking van 17 Augistus 1942 (NeC. Staatscrt. no. 161).
‘) Beschikking van 17 November 1942 (Ned. Staatscrt. no. 224).
‘) Besluit van 25 Augustus 1942 (Ned. Staatscrt. no. 164).
•) Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening van 21 Sep- tember 1942 (NeC. Staatscrt. no. 183).
‘°) Besluit van 24 Maart 1942 (NeC. Staatscrt. no. 58).

Juni 1943

ECONOMISCH-STTISTISCHE BERICHTEN

213
II

1.

n(vendige
opbouw overeenstemt met de. gedachten, wdlke
ik daaromtrentin mijn vorige artikelen heb ontwikkeld.
Ik gâf daarin aan, dat de opzêt deze was, dat de’lei-
dendè en a1gemen regelende taak zou berusten bij nieuwe
lichamen, omvattende producenten, handel en industrie,

echter met twee belangrijke modulaties:
dat deze lichamen voor een belangrijk deel opge-
bouwd zouden worden uit de horizontale bedrijfsorganisa-

ties van handel, indtrie en ambacht;

1

$

dat in den arbeid dezer’lichamen de horizontale
bedrijfsorganisaties ingeschakeld zouden worden, door
deze een deel ter uitvoering over te dragen of tr regeling

over te laten.
Zooals duidelijk blijkt uit de bepalingen van het Or-
ganisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 omtrent de taak
van de bedrijfschappen – in het bijzonder hun veror-
denende taak .– zoomede uit de beschikkingen tot in-
stelling van de bedrijfschapp’en, berust de algemeen re-
gelende en verordenende taak”op het gebied van de voedt
selvoorziening bij de bedrijfschappen. Bij de zuiver feite-
lijk gehouden aanwijzing van de gebieden, waarvoor d
bedrijfschappen zijn ingesteld,.is geen enkele bperking
gesteld. Een bedrijfschap is dan ook bevoegd op zijn
gebied alle regelingen te treffen, welke het voor het belang
“an het gebied, waarvoor het is ingesteld, noodig oordeelt,
uiteraard onder toezicht van de Overheid en met macht-
neming van de beperkingen, welke uit de toepassing van

de tigemèen staatsrechtelijke beginselen op het gebied
van de verordenende bevoegdheid van publiekrechtelijke
lichamen yootv1oeien.
Floe staat het ru met de hierboven weergegeven restric-
ties, welke ten doel hadden de bedrijfschappen te maken
tot oiganische, in het bedrijfsleven wortelendinstellin-
gen? Indien wij eerstden opbouw uit de horizontale orga-
nisaties bezien, dan dienen wij in het bijzonder de samen-
stelling
,
van de
besturen
van de bedrijfschappen na te
gaan. Immers het bestuur met zijn voorzitter is het
voornaamste orgaan van een bedrijfschap. Z,oals het
Algemeen Reglement ,dit uitdrukt: aan het bestuur be-
hoort met betrekking tot de leiding van het bedrijfschap
en tot het toezicht op de werkzaamheden van het bedrijf-
schap alle bevoegdheil, die niet bij een reglement aan den

voorzitter of eenig ander orgaail is opgedragen.
Om de binding tusschen de bedrijfschappen en de orga-
iiisatorische groepen van handel, industri en ambacht
te verkrijgen, is nu als algemeene richtsnoer aangenomen,
dat er in de besturen der bedrijfschappen als vertegen-
woordigers van de bedrijfstakken zitting hebben de

000rzïtters
van de daarvoor in aanmerking komende hori-
zontale bedrijfsorganisaties. Door het beperkt aantal
bestuursleden kunnen, dit uiteraard slechts de voor de werkzaamheid van het bedrijfschap meest belangrijke
bedrijfs- of vakgroepen zijn.
Nemen wij een voorbeeld. In het Bedrijfschap voor Vee
en Vleesch hebben zitting als handelaar in vee, de voor-
zitter van de Vakgroep GFoothandel in Vee, als slager, de voorzitter van de Vakgroep Slagerij, en als vleesch-
warenfabrikant, de voorzitter van de Vakgroep Vleesch-warenindustrie. Ilier zijn dus de hahdel, industrie en am-
bacht op cle beoogde wijze met het bedrijfschap ver-
bonden.
Ook in de andere bedrijtschapien zijn de bestuurszetels
over het algemeen vlgens, die richtlijn bezet. Moge hier
en daar een enkele afwijking bestaan, dan vloeit zulks
nog voort uit het feit, dat bij de instelling van sommige
bedrijfschappen de horizontale groepen nog niet alle

gereed waren.

De functie der bestuursleden.

Hoewel dus de ,00dzitters der betrokken horizontale
groepen een belangrijke binding tusschen de horizontale
groepen en het bedrijfschap leggen, mag daaruit in geenen-
deele worden geconcludeerd, dat zij een zuiver vertegen-
woordigende functie hebben.

Zo,oals in de door den Directeur-Generaal van de Voed-
selvoorziening met den Voorzitter van den Raad van het
Bedrijfsleven in November 1942 ôvereengekomen ,,Richt-
lijnen voor de samenwerkin’g tussehen Bedrijfschappen
en Bedrijfsorganisaties van het bedrijfsle-ven in het kader

van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941″ “)
duidelijk tot uiting is gebracht, iijn de bestuursleden geen
gemandateerde vertegenwoordigers van hun groepen, doch
oefenen zij een algemeen besturende functie uit, daarbij
gèbruik makend van de deskundigheid, die door eigen ervaring en het voortdurend mogelijk en noodzakelijk
contact met hun groepen ontstaat.”Een bestuurslid kan
zich derhalve in zijn qualiteit van voorzitter van een be-
drijfs- of ‘vakgrbep t.a.v. een bepaalde regeling omtrent
het standpunt van die groep oriënteeren. Bij zijn oordeel daaromtrent in het bestuur van het bedrijfschap dient hij
zich uitsluitend en geheel te laten leiden door het belang,
dat het bedrijfschap tot taak heeftte verzorgen, dus liet
algemeen belang. Het behoeft geen verwondering te wek-
ken, .indien men inoet constateeren, dat de vereiscIt
gestesgesteldheid voor een dergelijke uitoefening van de
taak van bestuurslid niet immer aanwezig is. Toch moet
zulks als den van de meest belangrijke hoedanigheden
van een bestuurslid worden beschouwd, omdat alleen op
die wijze van een
bestuur
kan worden gesproken. Missen
de .bestuursleden de mentaliteit, welke noodzakelijk is
oni de zaken van een ruimer standpunt dan het enge
groepsbelang te zien, ‘dan zal het bestuur zich als zoo-
danig niet kunnen handhaen en zal het zwaartepunt van
den arbeid van het bedrijfschap, welke arbeid zuiver pu-
bliekrechtelijk en dus het algemeen belang dienend is,
terugvallen op het ,,hureau”, waardoor de bedrijfschappen

weer het
karakter
gaan aannemen van ambtelijke instel-
lirigen, hetgeen juist allerminst de bedoeling is. Indien dc ondernemer derhalve prijs stelt op eigen bestuur en eigen
verantwoordelijkheid, dan zal zijn mentaliteit ook in dit
1.
opziht een zeker ontwikkeli.ngsproces moeten doormaken.

De Commissies can Bijstand

Ligt een voornaam deel van de binding tusschen be-
drijfschappen énht georganiseerd bedrijfsleven derhalve
in de besturen, eeit andere band kan men vinden in de
Cmmissiés van Bijstand. Deze Commissies zijn in het
algemeen vrij groot in ledenaantal, zoodat het
1
mogelijk –

is, daarin de bedrijfsbelangen, welke

‘het bedrijfschap

behartigt, op ruime schaal te doen vertegenwoordigen.
Bij de benoeming van deze leden wordt in het algemeen
als richtlijn aangenomen, dat ‘zij worden gekozen
uit de

besturen
van de horizontale groepen. De functie van de
leden der Commissies van Bijstand is inderdaad meer
vertegenwoordigend. De taak dezer Commissies is het
bestuur te adviseeren en het is juist de bedoeling, dat het
bestuur door middel van de Commissies van Bijstand
wordt ingelicht omtrent het oordeelvan de verschillende
groepen

s.an het bedrijfsleven over een ‘bepaalde regeling.
1-Jet instituut van de Commissies van Bijstand heeft nog
niet bi5 alle bedrijfschappen zijn beslag gekregen. In ver-
band met de huidige omstandigheden, welke een spoedig
ingrijpen vaak noodig maken, !vorden de Commissies
van Bijstand omtrent uit te vaardigen verordeningen bo-vendien niet altijd ghhoord. lIet is echter wel gewenscht,
dat zulks een uitzondering blijft, omdat in het raadplegen
van de Commissies van Advies het beste middel ligt om -het bedrijfsleven op wat ruimere schaal in de regelingen
te betrekken. . –
Hetgeen hierboven omtrent de samenstelling van be-
sturen en Commissies van Bijstand is medegedeeld, geeft
naar mijn meening voldoenden grond om te constateeren,
dat aan de voorwaardé, dat de bedrijfschappen voor een
belangrijk deel opgebouwd zijn uit de organisatorische
groepen van handel, industrie en ambacht, wel is voldaan.

“) Dc
volledige tekst
is
gepubliceerd in
,,Economische Voor-
lichting” no.
51 van 1942.

a

214

ECONOMISCH-STATISTISCHE áRICHTEN

Juni
1949

De inschakeling der horizontale bedrijf sorganisaties.

Komen wij thans tot het desideratum hiervoren onder b.
bedoeld, ni. de inschakeling van, de horizontale bedrijfs-
organisaties in het werk van de bedrijfschappen.
De beoordeeing, in hoevrre aan dit desideratum tot
dusverre is voldaan, levert heel wat meermoeilijkheden op dan het onderzoek ten aanzien van het eerste punt. Immers wij kunnen hier niet den feitelijken toestand op een oogen-
blik bezien, maar wij hebben hier te doe’n met een proces,
da eigenlijk nog maar zee onlangs is aangevangen en
waarvan de ontwikkeling bovendien door verschillende
• ongunstige omstandigheden wordt geremd. Indien dan
ook.in
de horizontale bedrijfsorganisaties wel de meening
wordt geuit, dat de beoogde inschakeling ng veel te
wenschen overlaat dan doet men goed zich deze twee
factoren goed voor oogen te stellen. Hoewel hetal weder
een half jaar geleden is, sinds het laatste bedrijfschap
is ingesteld, is de toestand geenszins aldus, dat de bedrijf-
schappen met hun arbeid reeds volledig op gang zijn.
De overneming van de werkzaamheden van de Centrale Crisisorganisaties rergt geruimen tijd, te meer, daardeze
overneming veelal – niet automatisch geschiedt, doch
daarbij nieuwe regelingen worden opgesteld, we’ke in
overeenstemming zijn met taak en aard van de bedrijf-
schappen en met de, omstandigheden do?r de nieuwe oga-
nisatie van de voedselvo’orziening geschapen. Hetzelfde
geldt wellicht in fiog sterkere mate ‘voor de horizontale bedrijfsorganisaties, waarvan de inwendige organisatie, als bijv. de registratie van de bedrijfsgenooten, nog niet overal haar beslag heeft gekregen. Ook is een bijzonder
belemmeende factor gelegen in het feit, dat de hori-
zontale organisaties tot dusverre met zeer geringe bevoegd-
heden en .machtsmiddelen zijn bekleed. Weliswaar be-
zittén verschillende groepen verordenende bevoegdheid,

haar door den Secretaris-Generaal van het Departement
van Handel, Nijverheid en Scheepvaart op grond van het
Besluit 206/1940 verleerd, d9ch de sanctie bij overtreding
van deze verordeningen ontbreekt vrijwel geheel. Het
behoeft geen betoog, dat moeilijk van een bedrijfschap
verwacht kn worden, dat het een deel van de hem toe-
gewezen taak ‘aan een horizontale orgaiistie ter regeling overlaat, indien -niet van• te voren vaststaat, dat cle na-
koming van zulk een regeling op bevredigende wijze is
gewaarborgd.
Bevat dus de organisatie zelve tot dusver nog belm-
merende factoren voor de inschakeling van de horizon-
tale orgadisaties, ook de positie van de voeclselvoorzi&
ning en de eischen, die deze aan de te treffen regelingen
stelt, zijn oorzaak, dat de bedrijfschappen hiernede groote
voorzichtigheid betrachten. Immers dd’ inschakeling van
de horizontale bedrijfsorganisaties in den publiekrech-
telijken arbeid brengt op zich zelf risico met zich en dit
risico wordt nog in zekeren zin vergroot door aard en
taakomschrijving yan de’ bedrijfsorganisaties. Anders nl.
dan bij de bedrijfschappen, waarvan verschillende func–
tiouarissen zich bij hun werkzaamheid in de Centrale
• Crisisorganisaties veelal reeds, met de uitoefening van
een publiekrechtelijke taak hebben vertrouwd gemaakt,
hebben de bedrijfsorganisaties in dit opzicht geen verleden.
Integendeel, deze ôrganisaties zijn ,vaak voortgekomen
uit vereenigingen, welke slechts ten doel hadden de be-
langenvan eenbepaalde groep van ondernemers te be-‘
• hartigen. Ook door de omschrijving van de taak der ho-
rizontale groepen inde beschikkingen harer instelling, nl.
,,als uitsluitende vertegenwoordigster uit

vakoogpunt
van haar tak van bedrijf”, is wel zeer sterk de nadruk
gelegd op haar beperkt groepkarakter, hetgeen uit den
aard der zaak haar insçhakeling in meer algemeen rege-
lenden arbeid berroeilijkt. Waar nu bovendien de positie
van onze vodselvoorziening voortdurend zorgvoller
wordt en daardoor de grootste aandacht
)
vereischt, zal
ieder kunnen begrijpen, dat, hoezeer 6ok overdracht
van werkzaamheden

van de^ bedrijfschappen aan de

bedrijfsorganisaties gewenscht en ‘noodzakelijk wordt
geacht, met experimetiten tav. de totstandkoming en
uitvoering van regelingen – voorzichtigheid moet worden
betracht. Van inschakeling van de bedrijfsorganisaties
kan dan ook alleen daak sprake zijn, waar de leiding en
structüur van de betrokken groep voldoende waarborg
voor een juiste ‘vervulling van de haar opgedragen of
overgelaten taak’bieden.
ij
De regeling der c’erordenende beooçgTeid.

Ip in het voorgaande dus gewézen’op een aantal omstan-
digheden, die tot dusverre een inshakeling in den rege-lenden arbeid van de bedrijfschappen
6p
ruime schaal
– in den weg hebben gestaan, texstond moge hieraan wor-
den toegevoegd, dat de opzet, om de hbrizontale organi-saties een belangrijk aandeel te doen hebben in de werk-
zamheden van de’bediijfschappen, onverzwakt is e-
handhaafd. Dit blijkt in het bijzonder uit de reeds eerder
genoemde ,,Richtlijnn voor de sam’enwerking tusschen

Bedrijfschappen en, Bedrijfsorganisaties”, waarin uit-
drukkelijk is gesteld, dat hetbedrijfschap, rekening
houdende met bepaalde, richtlijnen, met de uitvoering
van werkzaamheden op hbt gebied van de marktordening
voorzooverre mogelijk een bedrijfsorganisatie
zal
belasten.
Hierin is dus het’ ubsidiariteitsbeginsel, ni. dat wat het
lager orgaaii_kan regelen, ook door dit orgaan moet wor-
den geregeld, nog eens vastgelegd. In welkè gevallen
,en tot hoever deze o”.erdracht moet gaan, is uiteiard
niet van te voren vast te stellen,

De ,,Richtlijnen” houden
dan ook de volgende clausule in: ,,De omvang, in welke
een bedrijfschap onderwerpen ter regeling of ter uit-
‘voering aan een bedrijfsorganisatie overdraagt, is -van te voren niet te bepalen, hier beslissen alleen overwegingen
van doeatigheid”.
-. –

Er is nog een anderpunt in deze ,,Richtlijnen”, dat de
aandacht vraagt, nl. dit, dat de – horizontale bedrijfs-
organisaties, indien zij in het kader van de marktordening
op het gebied van de voedselvoorziening verordeningen
willen uitvaardigen; iulks slechts kunnen doen op grond
van verordenende bevoegdheid, weke’haar op-grond-van
het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 door den
Secretaris-Generaal van het Departrnent van Landboiaw –
en Visscherij wordt ‘ver4eend.’ Tengevolge van deze af-spraak,’ welke ‘door den Secretaris-Generaal van de De-
partementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en’ –
Landbouw en Visscherij doôr goedkeu’ring van de ,,Richt-
lijnen” is gesanctionneerd, is als het ware een beperking
gesteld aan de verordenende bevoegdheid, bedoeld in het’
Besluit 206/1940, voôrzoover deze door den Secretaris-
Generaal van het-Departement van Handel, Nijverheid
en Scheepvaart aan bedrijfsorganisaties op het gebied,
van de voedselvoorziening is verleend. Immers van deze
verordenende bevoegdheid zal op het gebied van de markt- –
regeling van de voedselvoorziening geen . gebruik meer worden gemaakt. 1-let spreekt vanzel,f, dat zich twijfel-gevallen, wat wel en wat niet tot marktregeling behoort,
zullen voordoen. Deze gevallen zullen echter uiteindelijk
in onderling overleg tusschen beide betrokken Departe-
menten moeten worden beslist.
Het in de ,,Richtlijnei” met betrekking tot de ver-
oidenende bevoegdheid der bedrijfsorganisaties ingenomen
standpunt, gezien in verband ‘met de door de Overheid van den aanv’ang af beoogdq en gestimuleerde inscha-
keling van de bedrijfsorganisaties in het.werk van de be-
drijfschappen, doet verwachten, dat, aan d& daarvoor in aanmerking komende bedrijfsorganisaties ‘eerlang op –
grond van het. Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941
verordenende, bevoegdheid zal worden toegekend. Uiter- –
aard zal’ de uitoefening van deze bevoegdheid moeten
plaats vinden in het kader vati de verticale organisatie, –
d.w.z., dat de be’drijfschappen bij de toetsing van de
verordeningen zullen worden ingeschakeld. Dit ligt in het
bijzonder vÖÔr de hand, indien een verordening dient ter
uitvoering van een verordening van een be’drijfschap.

Juni 1943

ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICHTEN

2f5

Met het verleenen van verordenende bevoegdheid op

grond van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941
aan horizontale organisaties o’1) het gebied der voedsel-
voorziening, zal tegelijkertijd een der belemmerende fac-
toren, waarop ik hierboven doelde, uit den weg geruimd
zijn, ni. het ontbreken van de noodige sancties, immers
overtredingen van deze verordeningen zullen dah worden
bestraft op grond van het Economisch Sanctiebesluit’

en •het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziéning,
terwijl dan daaruit voortvloeiende geschillen tusschen
organisatie en ondernemer door het Scheidsgerecht voor
de Voedselvoorziening zullen kunnen worden berecht.

Fn het voorgaande.is in het bijzonder gedoeld op in-

schakeling van de horizontale prganisaties in den
rege-

lenden
arbeid van de bedrijfschappen, in, dien zin dat aan
haar onderdeelen van die taak ter regeling en uitvoering,
worden overgelaten of opgedragen. Dat men hiermede
nog niet ver is. gevorderd, beteekent echtr geenszins,

dat de bedrijfsorganisaties niet reeds op verschillende
punten betrokken zoudeii zijn in het werk vO.n de be,,drijf-
schappen. In de eerste plaats als adviseerende instanties.
‘verrihten de bedrijfsorganisa,ties reed waardevollen
arbeid. In verschillende verordéningen komt zulks tot
uiting, waar bepaald is, dat omtrent het verleenen van ver-
gunningén immer del betrokken vakgroep wordt gehoord.
Een apart gebid vornt hierbij. het verleenen van de
vergunniigen op grond van het Bedrijfsvergunningen-
besluit 1941 -en het Besluit Algemeen Vestigingsverb9d
Kleinbedrijf 1941. Door de bedrijfschappen worden hier-
omtrent aan den Secretaris-Generaal van het Departe-
ment van Landbouw en Visséherij in het algemeen geen adviezen uitgebracht, dan nadat mede het advies van, de

betrokken vakgroep is ingewonnen.
Het iste voorzien, dat in het bijzonder op het terrein
van de aan handelaren’ uit téreiken erkenningen de be-
‘drijfsorganisaties een belangrijke functie zullen vervullen.
Eenige voorbeelden zijn hiervan reeds te vinden in •de

Verordening tot regeling vai3 den handel
i)1
visch van het

Bedrijfschap voor Viss’cherijproducten
12)
en in de Ver-.

ordening Registratie .Kleinliandelaren in Groenten en

Fruit
13)
va,n het Bedrijfschap, voor Groenten en Fruit.
In de eerste verordening komt tot uiting, dat over iedere

aanvrage voor een vergunning voor
,
den handel in visch

advie’ wordt uitgebracht door de betrokken vak- en
ondervakgroepen, waartoe deze organjsaties gezameiilijk
een Commissie instellen. Uit het feit, dat benoeming
en ontslag van den voorzitter der Commissie de goéd-
keuring behoeven van het ;bedrijfschap, blijkt, dat het de
bedoeling is aan deze Commissie een zoo objectief mdge-
lijke status te verleenen, teneinde de adviezen zoo waarde-
ol mogelijk te doen zijn. In de verordenifig van het Be-
drijfschap voor Groenten en Fruit gaat de taak wan de
vakgroep verder in dien zin, dat aan de vakgroep de he-‘
slisin.g in eerste instantie is opgedragen, wie zij als erkend
kleinhandelaar in haar register zal inschrijven. In de
verordening is een aantal concrete normen gesteld,
welke de vakgroep bij haar beslissing in acht dient te
nemen. Vande beslissing van de vakgroep staat beroep

open op h )
et Scheidsgereoht voor de Voedselvoorziening.
Het is te verwachten, ‘dat in het bijzonder op het ter-
reln van de -erkenning van handelaren ook dbor andere
bedrijfschappen regelingen zullen worden ge’troffer, waar:
bij de horizontale groepen, in ruime mate in de uitvoering
zullen worden betrokken.’ Do
ç
h ook op andere gebieden

zal deze inschakeling, al naar gelang dQ bedrijfschappeii
en de bed,rijfsorganisaties zich odtwikkelen, voortschrijden,
omdat meer en meer het besef zâl groeien, dat een Orga-
nisatie alleen goed, kan functionneeren indien zij door
een doeltieffend doorg”evoerde decelitralisatie met haar
onderdeelen tezamen een levond organisme vormt.
E. W. HOETINK.
11)
Voedselvoorzieningsbiad van 7 Mei 1943, ‘no. 35.
“) Voedselvoorzieningsbiad van 12 Mei 1943, no. 36.

‘DE SCHEEPVAART.’..

In de belligérente landen – en dit geldt eveneens voor
Scandinavië – houdt men zich den laatsten tijd in toe-
nemende mate bezig met de na-oorlogsche economische
problemen, mede op het gebied der internationale scheep-
vaart.
De vele, en noeilijke vraagstukken, voor welker ojlos-
sing de scheepvaart zich na beëindiging der vijandelijk-
heden zal geplaatst zien, gelden mutatis mutandis voor
alle zeevarende landen zonder uitzondering en het, lijkt
dan ook nuttig dë stemmen te beluisteren, die zich in
het buitenland doen hooren, en, voorzoover zulks in een
beknopt tijdshriftarLikel . mogelijk is, enkele der voor-
naamste problemen te behandelèn, waarmede het Neder-
landsche reederijbedrijf na den oorlog zal wordengecon-
fronteerd. ‘
liet is onmogelijk thans, nu de vijandelïjkheden nog in
volen gang, zijn, te voorspellen, hoe groot de verliezen
aah scheepsruimte zullen zijn, die de wereld-handelsvloot
gedurende de oorlogsjaren tenslotte zal blijkn te hebben
geleden. Eyenmin heeft een voorspelling ten aanzien van
het aandeel van elk der zeevarende landen inzoodanig
totaal-verlies, practische waarde. I’Velk gedeelte ,der
tonnage-verliezen tijdens den oorlog door den bouw ‘van
nieuwe sche’pen kan woi4len vervangen, onttrekt zich
mede aan elk gefundeerd oordeel. Dat met name in Ame-
rika alle in het werk wordt gesteld om het aanbouw-tempo, te versnellen, lijdt geen twijfel, maar het zijn
niet alleen de Verëenigde Staten, waar een koortsachtige
bedrijvigheid op het geMed van den scheepsbouw valt
waar te nemen. Ook eldeiu houdt’ men zich ernstig bezig
met. plannen om ‘dehandelsvloot uit te breiden ei wij
releveeren in dit opzicht ‘allereerst Japan, waar men
klaarblijkelijk streeft ‘ naar een tonnenmaat’ van niet
‘mder dan vijftien millioen bruto register ton. In 1939
bedroeg de totale bouw-capaciteit der ‘J.apansc,he werven
rond 400.000 ton; of en in welke nate gedurende de
oorlogsjaren aan deze capaciteit uitbreiding is gegeven weten Wij niet. Dat zi.ilks geschied is, lijkt, gelet op de
eischen, die de’ oorlog 66k aan de ,handelsvloot stelt,
waarschijnlijk, .terwijl bovendien de werveh in Honkong,
Shanghai, Dairen, oerabaja, enz., sedert’ de Japansche
bezetting mede in gebruik zijn genomen. Ofschoon het
in dit stadium van den strijd in het VerreOosten ken
eenen male onmogelijk is zich een oordeel te vormen over
den vermoedelijken omvang der Japansche koopvaardij-
vloot na beëindiging der vijandelijkheden, dient rekening
te worden gehouden met de mogelijkheid, dat het land
van de Rijzende Zon de internationale reedersgerheen-
schap voor verréssihgen plaatst.
Ook de Zuid-Amerikaansche Staten en met name Bra-
zilië en Argentinië streven naar uitbreiding der eigen
handelsvloot. Blijkens opgaven,’ welke vân

tijd tot tijd
dienaahgaande in de pers worden gepubliceerd, beschikken
de landen van Latijnsch-Amerika thans over een koop-
vaardijvloot van rond twee millioen bruto’ register ton.
Hiervan zijn ca. 700.000 tons in Brazilië en ca. 600.000
tons in Argentinië geregistreerd. Intusschen worden in
Argentinië plannen bestudeerd om in Rio Santiago onder
de auspiciën der regeering een scheepswerf te Vestigen,
met de bedoelihg circa één millioen tons aan nieuwe sche-
,

pen te bouwen. Ongetwijfeld zal met de verwezenlijking
dezer plannbn tijd gemoeid zijn, maar niettemin ial men
goed doen rekening te houden met een grootere mate
van onafhankelijkheid op het stuk der vervoercapaciteit
van Argentinië, welk land v66r den dorlog voor het
-transport zijner tarwe-, mais- en lijnzaadexporten goed-
deels op Europeesche tonnage was aangewezen. -Indien
Argentinië na den oorlog; dank zij de beschikking over
een eigen handelsvloot, voor een grooter, of kleiner deel
kan voorzien in de behoefte aan scheepsruimte voor het
vervoer van zijn Noord-Amerikaanschen en Europeeschen
graanexport, zal dit zijn uitwerking op de wereld-vrachten-

916

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Juni 1943

markt iiiet missen. Jarenlang toch wer1 de La Plata-

markt – en zulks volkomen terecht beschouwd als
een sleutelmarkt, welker bedrijvigheid beslissend was
voor de stemming op de vraclitenmarkt in haar gehèel.

In Italië en Spanje houdt men zich eveneens ernstig
bezig met plannen voor uitbreiding der handeisvloot.
Laatstenoemd land profiteeit daarbij van de omstan-
digheid, dat men tot dusver buiten den oorlog is gebleven,
waardoor men eenerzijds voor ernstige schepsverliezen
gespaard bleef, ‘a’nderzijds kon profiteeren van het huidig
vrachtenpeil. De resultaten der ,,Compania Naviera Vas-congada”, om één enkel voorbeeld te noemen, toonen het
lucratief karakter der neutrale scheepvaart. Over het
boekjaar 1942 werd met een. kapitaal van 14,6 millioen
pesetas; een netto-winst van 7,8 millioen pesetas behaald.
Ter illustratie dezer cijfers zij erop gewezen, dat de v]oot
dezer reederij uit vijf schepen met een inhoud van 29.200
bruto register tons bestaat terwijl deze schepen emplooi
vonden in de vaart van Zuid-Amerika naar Portugal én
Ftalië voor Zwitsersche rekening Het is duidelijk, dat d
Spaansche reederijen haar financieele’ positiet zoodoende
belangrijk kunnen versterken, en het lijkt alleszins waar-
schijnlijk, dat men zich voor een belangrijk gedeelte –
althans in financieel opzicht – zal kunnen herstellen
van de verliezen, door den burgeroorlog aan het nationalè
reederijbedrijf toegebracht. Moeilijker zal het overigens
zijn gedurende. den oorlog op eenigszihs groote schaal
door den aanbouw van schepen uitbreiding te geven aan
de bestaande handelsvloot, die bovendien sterk verouderd

is. Dat Spanje na beëindiging van het conflict tusschen
de groote mogendheden in belangrijker mate dan weler
zal deelnemen aan de internationale scheepvaart, lijdt
overigens geen twijfel. Italië heeft bij gebrek aan eigen
grondstoffen en door de omstandigheid, dat men, met
.alle daaraan verbonden consequenties, deelneemt aan n
oorlog, evçneens .te kampen met de moeilijkheden, welke
aan den bouw van handelstonnage in het meerendeel
der belligerente landen inhaerent zijn. De beteekenis
van Italië als zeevarend lancbnâ den oorlog onttikt zich
al weder aan iedr welgefundeerd oordeel. Dât Italië
echter ‘een rol als zoodanig zal blijven vervullen, lijkt
nauwelijks aan twijfel onderhevig. Denkbaar is het ove-
rigens, dat in de toekomst een minder”vrijgevige subsidie-
politiek zal worden gevoerd. Zou men hiertoe inderdaad
gedwongen dan wel vrijwillig besluiten, dan zou zulks
o.i. een gunstige factor zijn voor het internationaal reederij-
bedrijf, dat ieer gebaat is met een vrije ontplooiing der
beste ondernemerseigenschappen dan met een van . re-
geeringswege gesubsidieerde scheepvaart. Waartoe een vrijgevige stetin door de schatkist aan de scheepvaart in
de prctijk leidt, heeft de 4ntwikkeling in verschillende
landen in de jaren 1918—’39 voldoende getoond.

Men kan slechts hopen, dat in dit opzicht de lessen
van het verleden heilzaam zijn geweest en dat radicaal
gebroken wordt met het stelsel van subsidies, dat in de
landen, welke van oudsher gelden als ,,zeevarend” en als
zoodanig in den loop der eeuwen hun traditie, alle wisse-
lingen van het lot tea spijt, hebben hoog gehouden, nin
mer genade heeft kunnen vinden.

Leerzaam zijn de gegevens, welke ons uit Zweden be reiken. Ondanks ‘s lands neutraliteit heeft de Zweedsche
handelsvloot in de achterliggende oorlogsjaren gevoelige
verliezen geleden. Niet minder dan 78 schepen, metende
141.000 bruto register ton, zijnde circa 30% van het aantal
trampvaarders waarover Zweden in 1939 beschikte,
gingen tot dusver
door
evenementen

verloren. Met name
de ertsschepen en tankers vormen een doelwit voor de
actie der belligerenten en. leden dan ook naar verhouding
de zwaarste verliezen. In tegenstelling met de verloren
gegane ertsvaarders, die slechts voor een betrekkelijk
gering gedeelte door nieuwgebouwde schepen zijn ver-
vangen, is het aantal tanker, ondanks de geleden ver-
liezen, op dit oogenblik niet onbelangrijk grooter dan in

1939, terwijl het gemiddeld draagvermogen aanzienlijk
uitgaat boven den gemiddelden inhoud der tankers in

laatstgenoemd jaar. Van de geregelde lijnschepen gingen
tot dusver 62 schepen,’metende circa 187.000 tons verloren.

Indien men de van het Zweedsche register afgevoerde
,,Stockho]m” en ,. Kungsholm” in aanmerking neemt.

stijgt de tonnenmaat der lijnvaarders, waarover Zweden
niet langer de beschikking heeft, tot 286.000 bruto register
tons, zijnde bijna 25% van de totale Zweedsche lijnvloo’t in
1939. Het meerendeel der Zweedsche schepen ging ver-
loren in de Noordzee-vaart, t.w. 99 schepen metende
181.000 bruto register tons, zijnde circa 30% der Zweed-

sche tonnage, die vôôr het uitbreken van den oorlog in

de Noordzee-vaart emplooi vond. De kust- en Oostzee-
vaart leden belangrijk geringer verliezen aan scheeps-
ruimte, zulks in tegenstelling met de Middellandsche Zee-

vaait, waar circa één vierde gedeelte der Zweedsche
tonnage, die vÔér het uitbreken van den oorlog op dit
traject voer, verloren ging. Verreweg het grootste verlies
aan scheepsruimte werd in de transatlantische vaart ge-
leden. Met inbegrip der reeds genoemde ,,Stoekholm” en
,,Kungsholm” heeft Zweden tot dusver bijna de helft
zijner vÔér;oorlogsche schepen voor de groote vaart ver-

l.oren. Een gedeelte dezer laatste tonnage-verliezen kon
door aanbouw van nieuwe schepen worden gecompen-
seerd; nochtans baart de vervanging groote zorgen, niet
het minst door de moeilijkheden, welke de materiaal-
voorziening ondervindt. Dat Zweden er niettemin in
geslaagd is door aanb6uw en aankoop 178 schepeh met
‘een inhoud van rond 350.000 bruto register tons, d.i. circa
twee derde der tot dusver verloren gegane, schepen, te
vervangen, dankt het land ongetwijfeld’ aan de omstan-
digheid, dat het tot dusver buiten ‘den oorlog is gebleven.
Beschikkend over een modern geoutilleerde scheepsbouw-

nijverheid – Götaverken, Lindholmens Varv, Kockums
Mek. Verkstad, Eriksbergs Mek. Verkstads A/B, enz. –
èn exportartikelen, die niet het minst voor de bewape-

ningsindustrie van primaire heteekenis zijn en als zbodanig
waardevolle ruilobjecten vorrfien, kon Zweden tot dusver
een behoorlijke a6tiviteit op scheepsbouwgebied ontplooien.
Naarmate de
oorlog
langer duurt, spitsen de moeilijkhedeh
zich echter toe en klachten over vertraging in de alle-
vering der onderhanden werken worden dan ook veel-
vuldiger.

Ofschoon ook hier. iedere, voô’rspelling omtrent het
verdere verloop van scheepsverliezen èn vervanging door
aanbouw een zuiver speculatieve is, lijkt het niettemin
waarschijnlijk, dat Zweden’s handelsvloot een minder
ernstige aderlating zal ondergaan dan zulks het geval
zal blijken te zijn in de bezette gebieden, waar immers
een aanzienlijk deel der ruimte in dienst der belligerenten
vaart, met alle daaraan verbonden risicos. .

Tenslotte staan wij nog een 6ogenblik stil bij het scheeps-
bouw-programma dei Vereenigde Staten. Dat het terfipo,
waarin Amerika schepen te water laat, ‘nog voortdurend
wordt opgevoerd, is uit de desbetreffende persberichten
voldoende bekend. Staat eenerzijds het bouwprogramma
der Vereenigde Staten in het tëeken7 van een wedstrijd
tusschen duikboot en produétie-capacite* en is het dus
een – overigens zéér belangrijk – onderdeel van de
oorlogvoering, het ware onjuist te meenen, dat economische
overwegingen bij de gigantische kiachtsinspanning, welke
Amerika zich op het gebied van den scheepsbouw getroost,
geen rol spelen. De herhaalde uitlatingen van Admiraal
Emory S. Land, die aan het hoofd staat van de ,,U.S. Ma-ritime Commission”, ,laten omtrent de nevenbedoelingen van .imerika geen twijfel. Na den oorlog, aldus Admiraal
Land, dienen dé Vereenigde Staten een leidende – de
uitdrukking, die door dezen functioiÇnaris bij voorkeur ge-
bruikt wordt, t.w. ,,predominant”, d.w.z. overheer-
schende, gaat in feite nog verdr – positie in de inter-
nationale scheepvaart in te nemen. Men late zich niet
op een dwaalspoor brengen door de massa-productie van

/

Juni 1943

,
ECONOMISdH-sTATÏsTISCHE BERICHTEN

21’7

standaard-schepen, die inderdaad in de eersteplaats be-


stemd zijn de geallieerde scheepsverliezen te neutralisee-
ren. Afgézieri van deze productie aan den loopenden band,
bouwt Amerika eveneens alleszins efficiënte en snel-
varende motorschepen, die in ieder opzicht voldoen aan
de eisohen, welke aan moderne lijnschepen normaliter
gesteld wbrden. Blijkens de ,,Merchant Marine Statistics”,
door de ,,U.S. Department of Commerce, Bureau of Na-vigation” in 1939 gepubliceerde gegevens, vervoerde de Amerikaansche handelsvloot. in 1938 vijf en vijftig pro
1

cent van den totalen in- en uitvoer der Vereenigde Sta-
ten. In 1914 bedroeg het aandeel der Amerikaansche vlag
slechts 9,7%. Mendient er dan ook mede te rekenen, dat
Amerika, na den oorlog -op scheepvaartgebied een groote
bedrijvigheid zal ontplooien. –
Niet ten onrechte heeft deVoorzitter der ,,Chamber of
Shipping . of the United Kingdom”, , Philip Runciman,
– recentelijk gesteld, dat, indien de svoorteekenen niet be-
driegen, verschillende landen na den oorlog over een
grooter handelsvloot zullen beschikken dan in 1939 het
geval was.

Men dient er trouwens rekeaing medé te houden, dat
de scheepsbouw in verschillende landen, eh dit geldt
in het bijzonder voor de Veréenigde Staten, waar men
streeft naar een jaarproductie van twintig millioen bruto
register ton, onmiddellijk na den oorlog niet plotseling
zal worden ingekrompen. Leerrijk zijn in dit opzicht de
jaren, vo]gend op het einde van den eersten wereldoorlog.
Inderdaad bereikte de productie aan nieuwe schepen in
de Vereenigde Staten eerst in 1919 haar hoogste punt,
terwijl in het daropvolgend jaar de gereedgekomen ton-
‘nage nog zéér aânzienlijk was. Typeerend zijn in dit
verband de navolgende cijfers:

Gernidt1elde. jia’roductie in de geheele ‘wereld gedurende
het 4jdpak: –

1911-1914
…………..
3.000.000 br. reg. ton
dito

1917
…….. ………
2.940.000,,,
1918
……………
5.450.000
1919
……………..
7.140.000 1926
…………….
5.860.000

1921
…………….
4.360.000
1922
………………
2.470.000

Dit verloop is logisch. De eischen toch, die de vervan-
ging van door oorlogshandelingen verloren gegane tonnage
aan de productiecapaciteit stalt, leiden autömatisch tot
een groote uitbreiding der scheepswerven,;
5
de, omzetting
van oorlogs- op vredesproductie eischt evenals de uit-voering der omvangrijke bestellingen, die, zoolang dè
oorlog duurt, hij de scheepsbuw-industrie geplaatst
worden, al streeft men oök naar een zoô geringoge-
lijken achterstand, tijd.

Is het mogelijk de scheepvaart in de toekomst meer en
beter dan vÔér den oorlog te behoeden voor de welhaast
chionische perioden van ernstige depressie èn voor een
op de spits gedreven onderlinge rivaliteit? Voorop’gesteld zij, dat iedere prognose onder de huidige omstandigheden
een hachelijke onderneming is, indien men althans wil
trachten de toekomst te ontsluieren. Stelt men zich
daarentegen tot’ taak bepaalde richtlijnen uit te stippelen,
dan begeeft men zich niet noodzakelijkerwijze op drijf-
zand. lIet lijkt veeleer nuttig thans reeds te wijzen op
klippen, welke dienen te worden omzeild, wil het inter-
nationale reederijbedrijf aan zijn primaire functie voldoen
•en tegelijkertijd van een grooter ate yan stabiliteit in
de toekomst verzekerd zijn. –
Voöropgesteld zij, dat 6.i. het reederijbedrjf ten eenen
male ongeschikt is om als staatsbedrijf te worden ge-
exploiteerd. De Amerikaansche en. Australische experi-
menten, om slechts deze voorbeelden aan te halen, zijn
aan de schatkist duur te staan gekomen. Het is dan ook

onbegrijpelijk – en uitsluitend verklaarbaar op grond
van- volstrekte onervarenheid -, hoe de Bulgaarsche
regeering kan stellen
1),
dat de regeling van het Bulgaar-sche zeevérkeer en de bouw van een nationale handels-
.vlodt in verband met de gestegen beteekenis van Bulgarije
als zeemogendheid, niet meer in handen van een parti-
culiere maatschappij kunnen worden gelaten. Dit, aldus de
mededeeling, kan slechts de Staat zelf doen. Wij vreezen,
dat het pad dêr Bulgaarsche’ regeering niet over rozen
zal gan en zouden haar het goed Nederlandsche spreek-
woord ,,wie zicli – aan een ander spiegelt, spiegelt zich
zacht” willen voorhouden. –
i Ook het subsidie-atelsel achten wij voor een ontplooiing
der beste ondernemers-eigenschappen funest. Het ont-
ketent een ondei’inge rivaliteit, werkt verslappend op het
verantwoordelijkheidsbesef en houdt kunstmatig bedrijven
in het leven, die, op eigen kunnen en kennen aangewezen,
zich niet zouden handhaven. Datht in bepaalde’ gevallen
na den oorlog gewenscht en.zelfs noodzakelijk kan zijn
van regeerings*ege tijdelijk op redelijke voorwaarden
gelden ter beschikking te stellen van ondernemingen,
die haar levensvatbaarheid in het verleden hebben bewezen en wier vloot door oorlogsgeweld gdecimeerd is, bestrijden
wij niet. Een dergelijke tijdelijke vorm van steun is echter
geheel ietg anders dan een blijvende subsidie.
Vrijwillige, internationale samenwerking op het voet-
spoor van het véôr-oorlogsch tankerschema, dat voor- –
treffelijk heeft gefunctionneerd% verdient Q.i. ernstige over-
weging. Wij ontveinzen ons geenszins, dat hetheterogene
kai akter der internationale vrachtvaart een belemmering
is, maarzien niet in,’dat de samenwerking, die in de lijn-
en tankvaart mogelijk is gebleken, niet e,enzeer verwezen-
lijkt zou kunnen worden, ifldien de trampreeders doel-
bewust naar overbrugging der vaak schinbkre tegenstelling
van belangen •zouddn streven en bereid zouden zijn om
der wille van het belang van allen
.
– het, eigenbelang in
mindere mate te doen pi’evaleeren. Dat samenwerking, die natuurlijk geleidelijk moet groeien, niet â priori on-
mogelijk is, heeft het stelsel der ‘mirimum-vrachten van
de-I-p Plata-rivier destijds bewezen. Indien men door
regelmatige uitwisseling van gedachten, allengs groeiend
tot internationale samenwerking op het st’uk der vrachten-
politiek, tot meer en beter onderling begrip en inzicht
der wederzijdsche desideratajzou zijn gekomen, ware het
evenmin ondenkbaar, dat, l weder vrijwillig, de vloot-
yernieuwing en -uitbreiding, met den vollen nadruk op deze
laatste, in gemeen overleg zouden worden geregeld. Zoo-
doende zou men een beteré aanpassing aan de wet van
vraag en aanbod verzel,eren. –
Dit alles moge utopisch klinken, maar wij nenen, dat
op den”duur de verwezenlijking van zoodanige samen-
werking geenszins tot de onmogelijkheden behoort. Is’
men met ons van ‘meening, dat het reederijbedrijf
niet
is regeeringszaak, maar essentiee’ en primair een bedrijf,
dat aan het particulier initiatief moet worden overgelaten,
dan dient men ook geen poging onbeoefd te laten om
te komen tot qen harmonische, internationale samenwer-
king, waardoor
alle
belangen bij’ het reederijbedrijf be-
trokken – en zij zijn vele en groote – tot hu’n recht
komen.
1 –

Jüist na dezen oorlog zaLer gelegenheid zijn ook in –
dit opzicht een groot werk van blijvende economische
beteekenis tot stand te brengen. Zal men de teekenen
des tijs verstaan? –

C. VERIIIEY-.

‘) ,,Economische Voorlichting” no.
4,
d.d. 23

April 1943, pag.
100.

1

=

– ECONOMISCH-STATISTISCHE
‘BERICHTEN’

ONTWIKIÇELING DER NORMALISATIE

• IN NEDERLAND,

.
Ontstaan.

.

.

In 1915, dus tijdens den vorigen oorlog, wendden zich
edkele leden yan de Nederlandche Maatschappij voor
Nijverheid en ,Handél tot het Flodfdbestïiur van dezé Ver
eeniging met een dringend verzoek het initiatief te willen
nemen voor de totstandk6ming van een beweging, wel
,
ke
zich ten doel ‘zou stellen het vaststellen van standaard-
vormen van constructiedeelen. De bedoeling hiervan was
paal en perk te stellen aan het ongebreidelde individualis-
me bij het ontwèrpen enbestellen, daar dit afbreuk deed
– aan een economische organisatië van productie en Jandel.
De uiteenloopendheid,van deveflangens van bestellers kwam in botsing met het beginsel, dat slechts veelvuldige herhaling
van vervaardiging of arbeidsmethode kan leiden tot vereen-
vudiging van het fabricageproces en’tot inkrimping van
– voorraden. Als de weg om tot de beoogde bevordering van
de bezuiniging te geraken, werd door de initiatiefnemers
aanbevolen georganiseerde samenwerking van bestellers en
fabrikanten.

De daarop gevolgde Ictie van het Hoofdbestuur van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel en van het Kon.
Ihstituut van Ingenieurs leidde ln 1916 tot de-instelling
– van de Hoofdcornrnissie voor de Normalisatie in Nederland,
welke, blijkens haar grondbeginselen ,,zich bewust zijnde,
dat norma]isatie.tot economie zôowel in de voortbrenging
‘als in den omzet van producten kan leiden, zich ten doel
stelde het bevorderen van al hetgeen op het gebied van de
normalisatie kan worden verwacht en meer in het bijzonder
de vaststelling van standaardvormen en voorschriften.’
Ons land behoorde dorlit initiatief tot de eerste, –
waarin aan de normalisatielieweging cêntrale leiding werd
gegeven, waarn’ede wij echter niet willen zegen, dat niet
veel’eerd.er normen, zelfs vooi- algemeene toepassing be-
stemd, waren tot stand gebracht:
Evenmin mag hierbij uit het oog worden verloren de
reeds lang nagestreefde normalisatie in eigen bedrijf,die
onafscheidelijk is vei’bonden a’an serie- of massafabricge.
Doch onderlinge ôvereenstemming tusschen deze fabrieks-
normen was weinig nagestreefden het gemis daaraan werd
vooral duidelijk gevoeld, toen tijdens den vorigen oorlog de uiterste, spaarzaamheid in het gebruik van materialen
en arbeidskrachten geboden vas. De nationale normalisa-
tie vormt een noodzalelijk corredtiemiddel tegen de ver-
scheidenheid van producten, die werden voortgebracht
door ondernémingen,’ welke onafhankelijk van elkaar
– werkten, deels als gevolg van de uiteenloopende eischen,
die ddor afnemers, eveneens
4
onafhankelijk van elkaar,
werden geleld. Het voordeel van het instellen van een cénrale organisatie ter.ehartiging van de belangen der
normâlisatie was hierin gelegen, dat overal volgens dezelfde
grondbeginselen wordt gewerkt, dat tegenstrijdigheid en
overlapping in de resultaten wordt voorkomen en dat aan
de diverse belangen zooveel mogelijk recht geschiedt
Behajve in Groot-Brittannië, dat reeds In 1901 was voor-
opgegaan met de instelling vân het ,,British Engineering
• Standards Association”, later ,,British Standards. Insti- – tution” geheeten, volgt na 1916 de totstandkoming’ van nationale normalisatielichamen in Duitschland (,,Deut-
scher Normenausschuss”) ‘en elders, ‘zoodat thans vrijwel
âlle industrieele landen in Europa en overzee dergelijke
organisities bezitten, die in opzet en wrkwijze. groote
overeenstemming vertoonen, ni. berustn op de vrijwillige
samenwerking tussehen industrie,, handel en gebruikers.
In enkele landen heeft de Staat overwegendeft invloed op
de totstandkomiilg der noi’n’ien, overal stimuleert hij als.
gebruiker in het groot de toepassing.

Arbeidspeld.

Hoe heeft iich de normalisatie hier te lande in, den loop
der jaren ontWikkeld?.. In ‘de eerste jaren’ stond’ vooral de
niaatnorinalisatie oan

S

218

DE

Juni 1943

t

onderdeelen
op den voorgrond, ter bereiking van verwisse1-
haarheid en vermindering van modellen. Dezenormalisatie

stelde in staat deze onderdeb1n als’massa-artikel te ver-
vaardigen in speciale fabrieken, welke aan de gezamenlijke
behoefte van een groep áfnemers kunnen
1
voldoen. ,Deze
fabrieken zijn, niet meer afhankelijk .van
1
afzotiderlïjk ge-
stelde eischen en kunnen dus ôok bij een tijdelijk- vermin-
derde behoefte op voorraad werken, terwijl. çle besteller
van een korten levertijd verzekerd is. Zoowel voor der
verbruiker als den handelaar brengt deze meerderé ver-
ki’ïjgbaarheid een verminderde behoefte aan magazijns-
voorraad rhede, mt als eindresultaat een besparing aan
tijd en geld: Algemeene constructiedelen, zooals schroef-bouten, moeren, spieën, ldinknageis,’enz. werden volledig
geriormaliseerd. De bestellers konden eenvoudig verwijzen
naar het nummer van hetbetreffende normaalbiad, waarop
door een teekenin ‘en maattabel het verlangde volledig
was weergegeven, waardoor afzonderlijke bestelteekeningin
overbodig werdén. –

Eenigszins anders sondde zaak reeds bij de maatnor-
malisatie van meer
sarnenestelde voorwerpen,
met het doel
te geraken tot beperking van het aantal uitvoeringsvor-men, zooals askoppelingén, kussenblokken, rioolkolken, ‘
kabelmoffen. Voôr deze bèstonden tal van uitvoerings-
vormen, ontwikkeld dooi, fabrikanteil of technische dien-
sten. Hoewel niet was aan te nemen; dat de totale behoefte
een zoo groot aan-tal modëllen vereischte, diende nauwkeu-
rig te worden-nagegaan, welke ervaring had geleid tot deze
verscheidenheid om daarna in overleg tUsschen belangheb-5.
benden te komen tot de këuzvad enkele normale modellen.
Als typisch voorbeeld, moge dienen het artikel gietijzeren straatkolk, waarvan bij onderzoek in 47 gemeenten 47 on-
derling afwijkende modellen werden aangetroffen, en waar-S
uit de betreffende normalisatiecommissie 2 als normale
modellenkoos. D hierdoor te beieikenbesaring op de.
productiekosten springt duidelijk in het oog, evenals de invloed daarvan op de aanschaffingsprijzen. Bovendien
gold bij dooi-gevoerde normalisatie dit belangrijke verschil,
dat eengelijke en voor den besteller veilige concurreiïtie-
basis wâs verkregen, waarop aanbiedingen konden worden
beoordeeld..

Voor den fabrikant bracht dit tevens het voérdeel mede, dat ongelijlcwaardige coflcurrentie werd belemmerd en de
ongelijke strijd verviel met hen, die door het ontbreken
van een algemeenen maatstaf voor het te lèveren product,
in staat waren laag aan te bieden ten koste van de duur-
zaamheid of doelmatigheid van het artikel.

Bij dit soort objecten çded zich al spdedig de vraag voor,
in hoeverre op het normaalblad een volledige dmschrijving. moest worden opgenomen. Onnoodig.ingrijpen in de cmi-
structieve.vrijheid moèst bij iroorkeur worden vermeden,
opdat verbeteringen ten allen tijd mogelijk zouden blijven.
Dikwijls heeft men zich dan bepaald tot die afmetingen,
welke de verwisselbaarheid waarborgen, waardoor het den
cons&ucteur vrij staat, het z.i. beste

model tq leveren, de
fabriek,, het eigen cachet op haar product te dxukken.
Anders staat heL in die gevallen, waarbij een meer gedetail
leerde maatomschrijving noodig is om tevens voldobnden
waarborg te geven- vopr deugdelijkheid en veiligheid
‘het gèbruik. In deze behoefte kon echter-veelal worden
voorzien door het vQorschrijven van zekere eisehen, waar-
aan het betreffend

e artikel zouhebben te voldoen. Naast de
maatnormalisatie ontstond aldus gaandeweg de normaliatie
van
keui-ingseischen.
Voor vele voorwerpen was het noodig
.de kwaliteit van het materiaal of een aantal eischen voor
de beproeving te “mschi-ijven. Doch dok hechtten ioowel
besteller als leverancier Waarde aan een meer uniforme om-
hrijving vân de wijze, waarop werd gecontroleerd of
een artikel aan de gestelde keuringseischeh voldeed, dus
aan normalisatie van de
keuringniethoden,
waardoor onge-
lijkheid in de waardeering der beproevingsuitkomsten werd
voorkomen.

Het vastleggeii van de materiaaleigénschappen bracht

Juni 1943

ECONOMISCH-STkTISTISCHE BERICHTEN

219

spoedig de behoefte aan het licht om ook op dit’gebied te
komen tot een beperking der verscheidenheid van soorten.
Een belangrijke plaatsoin de normalisatie wordt thaijs

ingenomen door de normalisatie van
keuringseischen çoor

bouwmaterialen.
Het is duidelijk, dat algemeen aanraarde
specificaties tot groote vereenvoudiging moeten leiden bij het doen en liet uitvoeren van materiaalbestellingen. Toen
eenmaal de bewerking ter hand was genomen, heeft dit
arbeidsveld zich dan ook spoedig uitgebreid tot alle bouw-
materialen en grondstoffen, welke in de techniek voor alge-

meené toepassing in aanmerking komen, zooals.metalen,
steen, cem,ent, verfstoffen, hout, asflt, teer, enz.
Het spreekt vanzelf, dat ook hier de normalisatie van
de’nieihoden ian onderzoek,
als waarborg voor een onpar-tijdige beoordeeling der voorgeschreven eigenschappen,
niet,kan ontbreken. Deze dragen .in ht bijzonder het
karakter van arbitrage-methoden.
Niarmate de normalisatie wijder om zich greep en haar
toepassing veld won, nam bok de’aandrang toe, de norma-

lisatie van
000rschriften
ter hand te nemen voor den
bouw

en
de inrichting van technische installaties,
voorschriften dus,

aan %vier toepassing door de Overheid een min of meer
.verplicht karakter pleegt teworden gegeven, zooals voor-
schrif tea voor electrische insta1lties en n.etten, technische
grondslagen voor bouwverordeningen, voorschriften voor
den aanleg van waterleidingen ep, centrale verwarming,
voor constructies van”gewapend beton .en voor den brug-
genbouw.
Door een nauw onderling contact tusschen de belang-
hebbenden lon bij de opstelling van zulke eenheidsvoör-schriften nut worden getrokken uit, aller ervaring terwijl
• wat de toepassing betreft, de medewerkink van de Overheid
reeds bij voorbaat was verzekerd. Doordat werd voorkomen,
.dat toezichthoudende instanties onderling 1-verschillende
• eischen zouden stellen, ontstonden gelijke, concurrentie-
vooii&arden bij den aanleg. Omgekeerd was de bedrijfs-
zekerheid en de doelmatigheid dei installaties afdoende
gewaarborgd, waardoor het risico bij den aanleg werd voor-‘
komen en de kans op herstellingsarbeid werd verminderd.
Tenslotte was een motief voor de terhandieming van deze
soort normalisatie gelegen in den samenhang tusschen de
wijze van aanleg of constructie en de reeds genormaliseerde
materialen en onderdeelen. Omgekeerd bleken de genorma-

liseerde installatievoorschriften weder een krachtig middel
te zijn om de toepassing van de genormaliseerde onder-
deden te stimuleeren, waardoor de’ daarmede beoogde
voordeelen des’te eerder werden bereikt.
De Nederlandsche normalisatie-arbeid omvat thans
ruim 925 normen. Zij heeft betrêkking op de volgende
oiiderwerpen: eenheden, benamingen,’ definities, symbolen
n aanduidingen, typen, grootten, afmetingen, to1eraities,
keuringseischen, keuringsmethodén, teekemethoden, be-
rekeningsgrondslagen, -instailatie- en vdiligheidsvoorschrif-
ten. V6’or.de ‘totstandbrènging van dezen in het algemeen
belang verrichten arbeid zijn in den loop der tijden 94 normalisatiecommissies ingestld, waaraan ruim 1.000
vertegenwoo’digers van de Oveiheid én het bedrijfsleven
hun deskundige medewerking verleenen.
fnç’loed van ‘deh huidigen oorlog.

De omstandigheden vá den vorigen oorlog herhalen
zich thans in nog sterker mate. Nog meer klemt de behoefte
aan beparing van m’aterialen en arbeidskrachten. Talrijk
zijn dan Ook de gevallén, waarin juist thans een.beroèp
wordt gedaan op de Hoofdcommissie om nieuwe onder-
werpen b
,
ij de normalisatie te betrekken, ten deele ten einde
de thans nog beschikbare voorraden zoo nuttig mogelijk
te besteden, dikwijls echter ook als voorbereiding voor den na-oorlogstijd, waarin rationeele fabricage een ge-
biedende eisch zal, blijven. Beoogd wordt te komen tot
een sterke beperking van het aantal typen en grootten..
De noodzaak om de optredende schaarschte aan sommige
materialen tijdig onder de oogen te zien, heeft er toe

geleid, dat een aantal normalisatiecom’missis wijzigin-
gen in de dior hen opgestelde normen heeft aangebracht.
Overwogen werd daarbij, dat het beter is, indiën in geza-
menlijk overleg tusschen producenten en verbruiker’
leiding wordt gegéven aan het aanbrengen van eventueele
wijzigingen in de voor normale tijden geldende normen,
dan dit over te laten aan incidenteele beslissingen tus’schen
besteller en leverancier, aangezien daardoor een zoo -juist
en spaarzaam mogelijk gebruik van de scha’rsche mate-
rialen zou kunnen worden gëschaad, integendeel wellicht op
ontoelaatbare wijze aan minimumeischen van veiligheid of
deugdelijkheid zou kunnen worden getornd. Aldus zijn tot
stand gekomen een aantal
tijdelijke normen, zooals bijv. voor
electrische kabels (bespâringa’an lood, koper en rubber) en appendages (vervanging van messing door zinkleg’eering).

Daarnaast vrschenen ,00k meer algemeen gestelde
aanbevelingen voor een

zoo spaarzaam mogelijk gebruik van schaarsche materialen op een bepaald gebied’ (onder-
deelen voor den scheepsbouw, hang- en sluitwerk, brand-
weermaterieel).

Al deze tijdelijke normen zijn door de Overheid onder
den naam van
Noodnormen
in de zgn. toepassingsverboden

verbindend verklaard.
Bij de normalisatie is steeds uitgegaan van de grondge-d-achte, dat de door vrijwillige samenwerking tijsschen de
industrie, den handel en de verbruikers tot stand gebrachte –
normen zijn te beschouwen als
aanbeoelingen,
waarvan de toepassing eveneens vrijwillig is en waartoe nedewerking
van belanghebbenden wordt verwacht bij het doen en
uitvoeren van opdrachten en bestellingen.
Het voordeel van deze vrijwilligheid is gelegen in de
mogelijkhéid van afwijking, indien bijzondere eischen deze
noodzakelijk of gewenscht maken, in het gemakkelijk aan- –
passen der normen aan de voortschrijdende ontwikkeliig
der techniek, het toetsen aan nieuwe vindingen.
FIet nadeel bestaat in het niet te loochenen feit, dat le
algemeene invoering dèr nornen en de daarmede beoogde
besparifig en vereenvoudiging er aanmerkelijkdoor worden
vertraagd. In bijzondere tijden als de tegenwoordige, waarin
met het oog op materiaalsbhaarschte of.prijsbeheersching
ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen de
voordeelenvan’ een algemeene
Qerbindendoerklaring oo’or de

productie
tfpwegen’tegen de danraan soms verbonden na-
deelen. In hoeverre deze nadeblen bestaan of doorslagge- –
•vend zijn, dient voor elke norm of groep van normen te worden onderzocht, wbrbij tevens middelen zouden zijn
te beramen, waardoor eventueel deze nadeelen kunnen
woiden verminderd. Inschakeling van hen,’ diede normen
zelf hebben opgesteld, dus van de nôrmalisatiecommissies, schijnt hierbij nQodzakelijk.
De mogelijkheid van verbindendverklaring van normen Is thans geopend -door de aan de bndrijfsorganisaties ver-
leende verordenende bevoegdheid. De Secretaris-Generaal
van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheep-
vaart heeft in overleg met de Hoofdgroep Industrie en de.
Hoofdommissie voor de Normalisatie de procedure vast–
gesteld, die ten aanzien van de eventueele verbindendvei’-

a

aring van normen zal gelden. Volgens deze dient in elk
zonderlijk geval op korten ten’mijn overleg te worden ge-
pleegd tusschen de betrokken bedrijfsorganisatie, Rijks-
bureau voor Handel en Industrie en Normalisatiecommissie.
Dit overleg wordt zer bespoedigd door het feit; dat beide
eerstgenoemde’instanties veelal reeds, in de normalisatie-

commissie zijn vertegehwoordigd, trouwens ook de hafldel
en eventueel het arnlifcht, zoodat in het uit te brengen
advies over deze productie-regeling het algemeen belang

afdoende tot uiting wordt gebracht.
/

Ir. J. .A. TEYINCK.

t

220

ECONOMISCH- STATIS1SCHE BERICHTEN

Juni 943

NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN IN
1942.

Jaargang 1942 van de bijvoegsels tot de Nederland-
sche Staatscourant, bevattende afdrukken van akten van
oprichting en wijziging van naamlooze vennootschappen,
is nu ingebonden en dit feit gaf mij aanleiding den nu
handzamer geworden stapel in groote lijnen door te zien,
een werk, dat belangrijk minder tijd neemt, dan in vroeg€pie
jaren.

1-let aantal bijvoegsels, dat in 1930, het grootste, sinds
de invoering der nieuwe wet, 4.433 bedroeg, is terug-
geloopen tot 799. Dit is niet enkel een conjunctuurver-
schijnsel. De jaren 1929 en volgende waren vooral voor
statutenwijziging zeer vruchtbaar, eerst door het naderend
in werking treden van de wet van 2 Juli 1928, in verbapd

waarmede vele naamlooze vennootschappen nog. een
onaantastbare oligarchische clausule wilden binnen-
halen, of — na de aanneming van de novelle – door om-
zetting van aandeelen aan toonder in aandeelen op naam aan de publicatieplicht wilden ontkomen, daarna door de
aanpassing van statuten aan de nieuwe wetsbepalingen.
Dit proces van aanpassing heeft overigens nog steeds ‘zijn
einde niet bereikt: Van de 878 in 1942 gepubliceerde wij-
zigingen
1
) waren er niet minder dan 149 eerste wijzigingen
na 1 April 1929, Men kan wel aannemen, dat de meeste
van deze wijzigingen niet geschied zijn uitsluitend met
de bedoeling van aanpassing, zooals in 1929 en 1930

zoo veelvuldig plaats had, doch dat in het algemeen in
deze gevallen een wijziging van anderen aard noodig was,
waarbij dan krachtens artikel X,van de overgangsbepa-
lingen de statuten in hun geheel niet de nieuwe wet in
overeenstemming moesten worden gebracht. Het uit-
stellen van de aanpassing – uit zuinigheid of gehechtheid

aan het oude – heeft wel bezwaren; veelal zullen de op de
yroegere wet gemodelleerde s,tatuten bepalingen in strijd
met dwingende vdorschriften der huidige wet bevatten,
hetgeen licht tot verwarring’aanleiding geeft. Een vijftal
vennootschappen had in het bijzonder reden te betreuren,
dat zij niet eerder tot herziening waren overgegaan; zij hadden dan vermeden, dat zij door afloop van don tijd,
waarvoor zij waren aangegaan, in ontbinding waren ge-raakt en dus heroprichting plaats moest vinden, een niet
altijd ongevaarlijke gebeurtenis. Merkwaardig is daarbij,
dât in twee, voorzoover Zichtbaar van elkaar onafhan-
kelijk,e, gevallen wel tijdig een besluit tot verlenging was’
genomen, doch de nederlegging en publicatie, voorge-
schreven in artikel 55a van het Wetlloek van Koophandel;
niet hadden plaats gehad. Ook in dat geval treedt ont-
binding in en is heroprichting noodig.

Overigens leeren de statutenwijzigingen bij enkel door-
lezen niet veel; zou men de bedoeling van de wijzigingen
willen döorgronden, dan zou men van geval’tot gevaJ de
vroegere statuten er bij meten leggen, een werk, dat’
zeer tijdroovend zou zijn, en, naar ik ‘vermoed, niet naar
evenredigheid belangrijks zou opleveren. Een aantal
wijzigingen was duidelijk een gevolg van herkapitalisatie;
hoeveel was echter niet vast te stellen, daar nietiedere
ka’pitaalsverhooging herkapitalisatie beteekent. Ander-
zijds gaat niet iedere herkapitalisatie met statutenwijziging
gepaard. De herkapitalisatie is nog niet afgeloopen; ook
1943 zal er nog eenige brengèn.

Bij het doorlezen viel mij o, dat nog betrekkelijk vaak•
de statutenwijziging uitsluitend ten doal heeft inkoop
van’ eigen aandeelen mogelijk te maken, een verschijnsel,
waaraan de overgroote liquiditeit niet vreemd zal zijn. Een ander bpvallend verschijnsel is, dat statutenwijzi-
gingen, welke duidelijk op een overdracht van den mantel
eener ledige n.v. wijzen, nagenoeg niet meer voorkomen.
Er loopt nog wel en enkele tusschen door, bij welke men
twijfelt, en er zullen zeker ook wel gevallen ‘zijn, waarbij
een mantelhandel heeft plaats gevonden, zonder dat dit aan’ de wijziging kenbaar is. klaarblijkelijk is het euvel

2)
Vijf heroprichtingen daaronder begrepen

echter binnen beperkte grenzen teruggebracht.

Voor een
groot deel zal dit aan de
1
goéde zorg en nauwlettendheid
van bet Departement van Justitie zijn toe te schrijven;
ik hoop, dat ook het notariaat er het zijne toe heeft bij-
gedragen om dit kwaad uit de wereld te helpen. Ook de
verminderde fiscale aantrekkelijkheid
,
van de naamlooze
vennootschap heeft den mantelhanJel t.egenewerkt;
daar staat echter tegenover, dat, nu nieuwe vestigingen
in verschillende bedrijfstakken niet meer worden toe-
gelaten, de mantel van een gevestigde, zij het ledige,
naamlooze vennootschap aan waarde heeft gewonnen.
Het aantal oprichtingen’— waarbij ik de vijf hierboven
genoemde heroprichtingen niet medereken – is wel zeer
terggeloopen. Ik geef hierondei’ een staatje, waarv’oor
ik de cijfers over 1930 en 1935 t.e.m. 1940 aan het Sta-
tistisch Zakboek vaQ het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek over de betrokken jaren ontleende en dat over
1942 uit de bijvoegsels tot de Staatscourant berekende.
De cijfers van het C.B.S. hebben betrekking op het aantal
vennootschappen, dat in het jaar haai werkzaamheden
aanving, die van 1942 op het aantal vennqotschappe,
welker, oprichting in 1942 werd gepubliceerL Groot kan
het verschil uit diep hoofde niet zijn.

Jaar
Aantal opgerihte Geplaatst’kapitaal
naamlooze ven-


x

f 1000,-
u
no
ot
sc
h
a
pp
en

1930 2.141


70.567
1935
.

.
35.716
1936

950
26.678
1937

1.011
57.980
1938

1.035
60.815
1939

762


38.156
1940
451
17.268
1941

1942
121
9.723′

De groote teruggarg van het aantal oprichtingen zal
wel niemand verbazen; eerder had men een nog’ sterkeren..
teruggang verwacht.
De tijd werkt’het aanvangen van nieuwe ondernemingen
niet in de hand; de omzetting van bestaande één-mans
zaken èn vennootschappen onder firma in naamlooze ven-
nootschappen stuit op groote fiscale bezwaren.
Over den eersten factor behoef, ik niet uit te weiden,
doch over den tweeden moge ik nog eenige opmerkingen
mâken. Denaamlooze vennootschap heeft een tijd lang
dpn fiscalen wind mede gehad, meer nog, naar mijn in-
druk, in reputatie dail in feite. Zoo’n fiscaal’dorado als
wel beweei’d is, is de naamlooze vennootschap ook in de
dertiger jaren niet geweest, daar de fiscus haar steeds
scherper te lijf ging. De vervanging yan de dividend- en
tantièmebelasting door de winstbelasting, de verhooging
van de winstbelasting met 200 opcenten, de aankondiging
van zwaardere belastingen, gepaard met den “dividend-
stop, daarna de invoeringvan de progressieve vennoot-
schapsbelasting en de vermogensbelasting II, het’ feit,
dat naamlooze vennootschappen afzonderlijkin de staats-
leenngen deel moeten nemen, zijn even zoo vele belet-
selen tegen de oprichting eener naamloozb vennootschap,
al zijn er zelfs nu nog wel constellaties denkbaar, bij welke
de n.v. de goedkoopere rechtsvorm is. Bij de overweging,
of men een. nieuwe onderneming in denvorm eener n.v.
zal gieten of een bestaancje onderneming daarin al om-
zetten, spelen weliswaar niet enkel fiscale factoren een rol.
Zij zijn echter, nu de belastiritarieven zoo hoog zijn op-
gevoerd, zeer belangrijk. Terwijl vroqger, bij twijfel, het
verhoopte fiscale voordeel den doorslag tot het besluit
tot oprichting kon geven, kan thans de extra-belasting
de keuze naar een anderen rechtsvorm leideL Wie thans
den n.v.-vorm kiest, koopt de daaraan verbonden burger-
rechtelijke en economische voordeelen zeer duur
1
Dat
desalniettemin nog meer dan 100 naamlooze vennoot-
schappen werden opgercht, van welke een naar verhou-

Juni 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

221

ding niet eens zoo gering aantal omzetting van vennoot-
schappen onder firma in naamlooze vennootschapjen zijn,
bewijst wel, hoe hoog die burgerrechtelijke voordeelen
kunnen worden gechat. Dat de zuiverheid, van de keuze van rechtsvorm door de speciale belasting van één dezer
ormen niet steeds gebaat is, ligt in de rede. Zooals vroeger,
tQen men van den.v. groote fiscale voordeelen verwachtte
en ondernemingen in het gewaad eener n.v. gestoken wer-
den, die daar niet in pasten, zullen thans ondernemingen,
voor welke die rechtsvorm minder geschikt is, om der wiIl
van den fiscus als vennootschappen onder firma of corn-
manditaire vennootschâppen worden opgericht of blijven
voortbestaan. In’ cijfers is dit moeilijk uit te drukken;
wel kan ik een indruk geven van een ander en welkorner
resultaat van den fiscalen druk op de n.v. en wel hier-
van, dat de te kleine nv. aan het ïerdwijnen is.
Bij de oprichting van de 121 naamlooze vennootschap-pen, welker statuten in 1942 gepubliceerd werden, waren
de geplaatste kapitalen als volgt:

geplaatst kapitaal
aantal
geplaatst ka-

,van:
,

n.v.’s
%
pitaal x
f 1000,—
%

1 1

—f

5.000
26
21,7 77,7
0,8

f

.001′

—f

10.000
23
19,2
204
2,1

1 10.001 —f

50.000
82
26,5
857
8,8

f 50.001 —f 100.00Ô
19
15,8
1.658
17,0

f 100.001-1 250.000
8
6,7
1.261,
13,0

f 250.001—f 500.000
12

,
10,0
5.115
52,7

f 500.001 en hooger
1
0,1
550
5,6

121

100,0

9.722,7

100,0

Vergelijkt men deze cijfers met die, welke ik ovèr het
jaar 1936 gaf in het maandblad ,,De Naam,looze Ven-

nootschap”
2), dan valt
op;
date het percentage van de

kleinste naamlooze vennootschappen, die met T 5000,.-
en minder geplaatst kapitaal, aanzienlijk verlaagd is en
wel van ruim 50% van het totaal tot even,20%.
Ik acht dit een verheugend verschijnsel; de onroerend-
goed-maatschappijen, die in series gebouwd werden,
allen mt f10.000,— kapitaal, waarvan f2.000,— ge-
plaatst en volgestort, zijn gelukkig geheel uit de bij-‘

voegsels tot- de Staatscourant verdwenen. ‘Dat er nog
twee reederijtjes-in voorkomen, elk met f600,—, en een
ander maatschappijtje met f 500,— geplaatst kapitaal,
zullen wij maar beschouwen als een laatsten nasnik: trou-
wens, er kunnpn in zeer bijzondere omstandigheden wel
eens goede grdnclen voor dergelijk in het algemeen af te
keuren gebruik v’an den n.v.-vorm bestaan. –
Verheugend is ook, dat het gewicht zich van de n.v.’s
met 1 5.000,— of minder niet heeft verplaatst naar die
met een kapitaal tussehen de f 5.000,-

en de 1 10.000,—,

doch naar de groepen tusschen de f 10.000,— en de
1 100.000,—, van welke bijzonderlijk de groep °tusschen
f 50.001,— en 1 100.000,— den grootsten aanwas vertoont,
Dat er slechts één vennootschap was met meer dan een
•half millioen geplaatst kapitaal, – en zelfs die nog maar
net over de streep met f 550.000,—, is wel in hoofdzaak
toe te schrijven aan den hierbôven als eersten genoemden
remmenden factor. Men bedenke echter, dat bij de grootere
vennootschappen plaatsing van verder kapitaal kort na
de oprichting vaker voorkomt, dan bij ‘de kleinere. Juist
,bij de grootere gaat men vaak tot de oprichting over,
zoodra een zeker minimum-kapitaal is toegezegd, om daarna verdere gegadigden voor aandeelen te zoeken.
En overigens verbaast het niemand, dat millioenenzaken
in dezen’tijd niet worden opgericht. Ik vermoed, dat de
cijfers over 1943 nog wel lager zullen zijn.
Mr. A. SCHADEE.

‘) Mr A. Schadee: ,,Te veel van het kleine”, in ,,De Naamlooze
Vennootschap”, jaargang XVJ, blz. 225.

DE TINVOORZIENING DER VEREENIGDE

STATEN,

Inleiding.

Berichten inzake de ontwikkeling op de tinmarkt be-
reiken ons nog sleChts sporadisch. Met des te meer belang-
stelling namen wij dan ook kennis van een dezer dagen in de pers gepubliceerd, bericht inzake de door de Ver-
eenigde Staten genomen en voorgenomen maatregelen ten
aanzien van de tinvoorziening van dit land. Deze mede-
deèling maakte gewag van de vaststelling van de capaci-
teit van de door een dochtermaatschappij van ht Billiton-
concern- te bouwen tinsmelterij in Texas op ongeveer
90.000 ton ertsverwerking per jaar. Om ook in de toekomst
de productiebasis van deze inrichting te verekeren stel’t
men nu voor de heffing van prohibitieve invderrechten
op geraffineerd tin en de instelling van beschermende
rechten ‘op tinertsen. Hierbij wordt dan opgemerkt, dat afen in de toekomst eerî overwegenden invloed van de
V’ereenigde Staten als grootste consument op de tinmai’kt.
verwacht.
Deze op het eerste gezicht vrij simpele mededeelin,gen
houden echter in, indien de daarin vermelde maatregelen
worden doorgevoerd – hetgeen ons vrij waarschijnlijk
lijkt -, dat hiermede een jarenlange strijd op •de tin-
markt thans vrijwel beslist is ten voordeele van de Ver-
eenide Staten en dat in de toekomst met een totaal ge-
wijzigde, en – ongetwijfeld ‘veel moeilijker situatie op de
tinmarkt’rekening moet worden gehouden. In het onder-
staande hopen wij een en ander met een beknopte toe-
lichting en eeiige commentaar nader te verduidelijken..

De plaats oan de Vereenigde Staten op de tininarkt.

Sinds in 1931 de in het internationaal t4nkal’tel ver-
eCnigde tinproducenten ‘een politiek van productiebeper-
king en prijshandhaving hebben gevolgd, waarbij’ ook de kosten van de met de hoogste voortbrengingskosten wer-
kende producenten werden goedgemaakt, hebben de Ver-
eenigde Staten, als voornaamste tinverbruikers, deze
rnarktpolitiek veelal met leede oogen aangezien. Toen
bovendien in dezen orlog de geheele afhankelijkheid van
de Vereenigde Staten voor leze strategisch belangrijke

grondstof
neg
eens duidelijk naar voren trad, heeft men
daar te lande een groote activiteit aan den dag gelegd
om deze positie voor de mornenteele oorlogseconomie zoo-
wel als’ voor de toekomst te verbeteren.

Ten aanzien van de huidige tinvobrziening is men d.m.v.
groote voorraadvormiig eenerzijds en steeds sterker be-
perking van het niet-noodzakelijke civiele verbruik ander-zijds er ip geslaagd voor een redelijken tijd de dringendste oorlogsbehoeften te dekken. Men hoopt voor het loopende
jaar de consumptie op 40 â 50.000 long ton, d.i. ongeveer
één derde van den voorraad bij het begin van 1943, te
kunnen houden. In onderstaand staatje geven wij een
overzicht van de’eraamde tinconsumptie der Vereenigde
Staten gedurende de laatste 4 jaar.
1939
……….
72.000 long ton
1940
……….
75.000

1941
……….
‘ 100.000
1942..
1
……..
‘05.000
Raming voor 1943 40 á 50.000

Veel belangrijker dan deze oplossing der momenteele
moeilijkheden zijn echter de maatregelen, die genomen
zijn om, gebruik makendvan de huidige economische en
politieke positie der Vereenigde Staten, blijvend een gun-
stiger plaats op de tinmarkt te veroveren en waarvan’boven-
genoemd bericht als het ware een soort strijdcommuniqué
is, nadat de overwinning in feite is behaald. Langs drie
wegen heeft men getracht zijn doel in dezen te bereiken, ni.:
Invloed bij de bestaande marktcontrôle;


Steun aan en deelneming in de Zuid-Amerikaansche
productie;

222

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Juni .1943

3. Het vestigen van een tinsmeitbedrijf in de Vereenigde
Staten.

Ad. 1. Gezien de huidige sleutelpositie van de Ver-
eenigde Staten als belangrijkste. voorraadhouder voor tin
en den overheerschenden invloed, ook economisch, van dit
land_onder de geallieerden, viel het niet moeilijk bij de
verlenging der tincontôle-pvereenkomst aan het eind van
1942 de clausule opgenomen te krijgen, dat inzake de te
volgen marktpolitiek een grooteren invloed wordt toege-
kend aan consumenten en met name aan de Vereenigde

Staten als belangrijkste tinverbruiker. In verband met de.
nog zeer vage positie van een tincontrôle na dezen oorlog,
zegt dit besluit voorloopig nit véel.

Ad. 2. Als belangrijke factor van de Zuid-Amerika
politiek der Vereenigde Staten is stellig te noemen het ves-

tigen of vergrooten van den invloed van dit land bij de
tinproductie, met name in Bolivia, momenteel de grootste
tinproducent voor de . geallieerde markt (jaarproductie
naar raming thans ongeveer 40.000 long ton). Door middel

van credietverstrekking en afneemcontracten zorgen nu
de Vereenigde Staten, daf zij het resultaat van deze tin-
mijnbouw, het ruwe tixierts, in handen krijgen. Dit laatste
heeft echter slechts zin, indien men zelf in staat is dit erts te verwerken en te zuiveren.

Ad. 8. Het oprichten van een eigen smeltbedrijf in de
Vereenigde Staten, waardoor dit land, zij het in een vol-gende productiefase, zich a.h.w. onder de tinproducenten

schaart, moet dan ook als de belangrijkste stap in de rich-
ting van meer onafhankelijkheid op de tinmarkt worden
beschouwd.

Tinsmelterij in de Vereenigde Staten.

– Ook in den vorigen oorlog is er, in het kader der geallieer-
de oorlogsproductie, in de Vereenigde Staten een tinsmelt-
bedrijf gebouwd: Na den oorlog echter kon dit bedrijf de
concurmntie tegen de gevestigde smeltbedrijven niet vôl-
houden, daar de voor een rendabele exploitatie technisch
benbodigde ertssoorten

e
en -hoeveelheden door de nauw
verbonden mijnbouw-smeltersbelangen zelf werden ver-
werkt. Moet men nu niet op een herhaling van deze ont-
wikkeling rekenen? Wij meenen, gezien den opzet van het
geheel – en den eventueelen overheidssteun, waarvan in
bovengenoemd bericht melding wordt gemaakt, van niet.
Opet.
De bouw en exploitatie van de tinsmeltovens
in Texas worden verzorgd door een dochtermaatschappij
van het Billiton-concern, een van de oude en grootste
ondernemingen in het tinkartel. Het hoe en waarom van
deze actie van de Billiton-maatschappij is ons onbekend,’
de gevolgen zijn echter voor de Vereenigde Staten, dat de
herhaling van een concurrentiestrijd als na den vorigen
oorlog thans grootendeels is uitgesloten. Voor de Neder-landsche maatschappij is deze activiteit ongetwijfeld een
welkome compensatie voor de afsluiting van haar rijh-
bouwgebied in Nederlandsch-Indië en van de met haar
verbonden smeltovens in Arnhem. Het noodige erts zal
thans vrij stellig wel kunnen wordenverkregen, ook in
de toekomst,,door het afnemen van de Zuid-Amerikaan-
sche productie, en leveringscontracten over langen termijn –
nt de producenten-relaties van het Billiton-concern.
Tenslotte is de capaciteit van deze ovens zoodanig gesteld
dat de productie (naar raming bij een jaarlijksche ertsver-
werking van 90.000 ton ongeveer 60 á 70.000 long ton me-
taal) de binnenlandsche behoefte niet spoedig overschrijdt
en ‘dus geheel binnen de Vere.enigde Staten kan worden
geplaatst.

De kostprijsver-houdingen van het tin, dat uit de dure
en soms minder rendabele Zuid-Amerikansché eitser
wordt verkregen – eventueel na menging met goedkoopere
ertsen – en het metaal, dat elders uit met minder kosten
gewonnen en aangevoerde ertsen wordt gesmoltbn, maken echt&r het invoeren van handelspolitieke maatregelen vrij
waarschijnlijk. Op de plannenin die richting wijst dan ook het bovengenoemd bericht.

Handlspolitielce maatregelen ten aanzien van de ‘tin-

voorziening.
De heffing van prohibitieve invoerrechten op
geraffineerd tin is in het kader van deze Amerikaansche
manoeuvre ter wille der tinvoorziening, volkomen logisch,

gezien de reeds genoemde kostprijsverhoudingen. Geheel prohibitief in den stricten zin van het woord.kunnen deze
rechten echter niet zijn, daar Vrij wa’archijnlijk nu en dan eenige aanvullende import noodzakelijk ial zijn. Een aan-
sluitende quotum-regeling of contingenteering vöor tin-
invoer lijkt ons dan ook niet onwaarschijnlijk.
– De mededeeling inzake de zgn. beschermende rechten op
ertsen is ons vo6rshands weinig duidelijk. Immers de in-
voer van het erts vbor deze smelterij op een of andere
manier belemmeren gaat geheel tegen het strv,en naar
eigen tinertsvoorziening in. Dit zou ten hoogste een mogelijk
verweermiddel tegen vestiging van andere tirrsmeltbedrij-

ven door bepaalde groepen kunnen zijn. Wellicht ook zou
hier sprake kunnen zijn van doorvoering van een geheel
binjienlandsch prijs- en productiesysteem, waartoe bepaal-
de fiscale- of prijsheffingen bij importeurs vân ertsen nood-
zakelijk konden zijn. Deze voor een vrije wereldhuishouding
toch al weinig welkome tin-autarkie der Vereenigde Sta-
ten zou dan echter wel ver worden gedreven. Gez?en ook
de belangen van de verwerkende industrie (blik, .automo-
bielen, soldeer) lijkt ons echter de vorming van een door
deze heffing extra hoog prijseiland weinig, voor, dê haRd
liggend.

Slot beschouwing.

Na bovenstaande toelichting bij de berichten inzake de
tinvoorziening en tihpolitiek der Vereenigde Staten is
men geiieigd zich af tevragen, wat de beteekenis hiervan
is voor de tinmarkt. Daar echter de,uitvoering van deze
plannen nog lang geen feit en de toekomst van de tinmarkt
nog geheel onzeker is, is het beantwoorden an deze vraag
thans wel zeer speculati.pf
. In het algemeen kan men wel
zeggen, dat een dergelijke ontwikkeling weinig gunstige
perspectieven, zou bieden vOor de tinmarkt in haar geheel
alsook voor de- tincontrôle-overeenkomst. In hoeverre
vooits het realiseeren van deze voornemens voor de
binnenlandsche producenten en consumenten van tin in
deVéreenigde Staten, alsmede voor het daarbij

betrokken
Billiton-concern, op denduur in alle opzichten voordeel
beteekent, moet nog worden, afgewacht,
J. WILLMS.

AANTEEKENINGEN.

NEDERLADSR ECONO1WSCH INSTITUUT.

Uittreksel uit het Jaaiverslag Pan het Nederandsch Economisch
Instituut oQer de periode 1 Januari tot
31
December
1942.

Besturende Colleges.

In het afgeloopen jaar kwamen voor periodieke aftre-
ding in aanmerking de heeren Dr. E. Heidring, Onder-
Voorzitter, en Dr.

J. W. Beijen, terwijl een derde vacature
,ontstond door het aftreden’ als Curator – tevens als Voor-
jtter – van Dr. A. 0. Holwerda. Op de vergadering van
Curatoren, Stichters en Beschermers d.d. 24 April 1942
werden in de plaals van deze heeren benoemd de heeren
Dr. F. H. Fentener van Vlissingen (herbenoemd), S.
Dunlop en Mr. W. -Suermondt Wzn. Het Dage]ijksch Be-
stuur werd als volgt samengesteld: E. D. van Walree,
Voorzitter, Mr. K. P. van der Mandele, Onder-Voorzitter,
Mr. R. Meès, Penningnleester, Prof. Mr. P. Lieftinck,
;

Secretaris van Curatoren en Prof. Dr. J. Tinbergen, Waar:
nemend Secretaris van Curatoren.
Het Directorium onderging een wijziging door het af-
treden – om gezondheidsredenen – van Prof. Mr. J. G.
Koopmans en de benoeming in diens plaats van Prof. Dr.
H. M. H. A. van der Valk tot Directeur van het Instituut.

Statuten.

De statutenwijziging, welke in de Curatorenvergadering
van 28 November 1941 in tweede lezing was aanvaard, is
thans perfect geworden.

Juni 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

223

Economisc/r-Statistishe Berichten.
Nadat aanvanke-

lijk de toestemming voor hef verschijnen van het blad
van maand tot maand moest worden verkregen, werd in
Maart ’42 door de Comm. voor Persreorganisatie medege-
deeld, dat het weekblad Economisch-Statistische Berichten
tot nader order kon blijven bestaan. Wel werden in-vçr-
,band met de papierschaarschte enkele beperkingen ope-
legd t.a.v. den omvang en oplaag van het blad.
Serie puh.licaties.
Gedurende het verslagjaar zijn

in”tle serie van het Instituut verschenen:
1. De derde druk van het boek van Prof. Dr. H. M. H. A.
van der Valk, ,,Egalisatiefondsen en monetaire politiek in
Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten”. Deze
druk is than§ ook reeds bijna uitverkocht, zoodat ovei-wo-

gen moet worden tot een vierden druk over tè gaan.
2. De handelsuitgave van de dissertatie van den heer
J. R. A. Buning over ,,De beleggingen der bijzondere
spaarbanken in Nederland”. Ook dit boek had een goede
ontvangst.
Voor het uitgeven van een studie van Prof. Dr. H. M. H.
A. van der Valk en den heer C. Goedhart, ec. drs., over
den groei en de beteekenis van de institutioneele beleggers
voor de kapitaalmarkt in Nederland
1
kon volgens bericht

van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten
geen papier -beschikbaar worden gesteld.
Wel werd toestemming verkregen voor het drukken van
twee dissertaties, t.w.:
De verstarring der poductiekosten, van den heer
P. J. Verdoorn, ec. drs., en Het volkscredietwezen in de depressie, van Raden
Mas Soemitro Djojohadikoesoemo, ec. drs., van weLke
beide dissertaties begin 1943 een handelsuitgave zal ver-
schijnen.
Tenslotte werd door Directeuren besloten over te gaan tot het uitgeven van de studie van Ir. H. Vos, betreffende
den invloed van de overheidshuishouding op de inkomens-
en vermogensvorming in ons 1and.

Studenienpractica.

Per 15 Maart 1942 zijn in overleg met den Senaat der
Nederlandsche Economische Hoogeschool de beide studen-tenpractipa, die, toch een typische onderwijstaak verrichten,
door de Hoogeschool overgenomen van het Nederlandsch Economisch Instituut. Deze formeele scheiding beteekent
echter niet, dat inderdaad alla banden met het Insti-
tuut verbroken zijn, daar geregeld contact wordt onder-
houden.
De moeilijke omstandigheden in aanmerking genomen,
is
de gang van zaken op het Instituut bevredigend te noe-
men.
J. TINBERGEN,
Rotterdam, Februari 1943.

Wnd. Secretaris van Curatoren.

ONTVANGEN BOEKEN.

JVieuw Arbeidsrecht.
Aanteekeningen en verklaringen

voor de practijk door Mr. W. C. L. van derGrinten.
Vierde druk, Supplement. (Alphen aan den Rijn

1943;N. Samsom N.V.).

Openbare werken en con junctuurpolitiek
door Godelieve

van Poucke (Brussel 1942; Standaard Boekhandel

NV.).

Beknopt leer- en leesboek der economie
door J. van Zwijn-

di’egt. 6e drukt (Groningen, Batavia 1943; J. B.
‘Wolters’ Uitgevers-Maatschappij N.V.).

Lage inkomens.
Een statistisch onderzoek naar de ver-
deling der inkomens beneden de belastinggrens in de
gemeente Eindhoven ,door H. Verwey-Jonker. (As-

sen 1943; Van Gorcurn & Comp.).

Maatschappijstructuur en werkgelegenheid
door Dr. J. R.

M. van den Brink. (Utrecht, Nijmegen 1943; N.V.

Dekker & van de Vegt).

De JTaamlooze Vennootschap in’ een tijd oan ordening
door

E. Bloembergen. (Utrecht 1943; N.V. Drukkerij

P. den Boer).

Rijksregeling oergoeding oorlogsschade
door Mr. Ph.
C
. M.

van Campen. Tweede druk. (Alphen aan den Rijn

1943; N. Samsom NV.). –

ArbeidsoQereenkomst
door Mr. W. C. L. van der Grin-ten.

(Alphen aan den Rijn 1943; N. Samsom NV.).

De 000rzieningen van het Rijk met betrekking tot de ge-
meentefinanciën.
Deel III:
Het besluit
ep
de be-
zettingsschaden
door N. A. Nap. (Alphen aan den Rijn
1943; N. Samsom N.V.). ‘

Afdeeling Economisch Onderzoekingswerk.

T.
VerQoerseconomische Afdeeling.
Aan het lang gekoes-

erde voornemen odi meer aandacht te schenken aan on-
derzoekingen op het gebied van het vervoerwezen werd
een begin van uitvoering gegeven. De plannen van het
Comjté-Damme om te komen tot oprichting van een Ne-
derlandsch Instituutvoor Verkeerseconomie zijn in ver-

band met de huidige omstandigheden voorloopig blijven rusten. Daar het onzeker is, wanneer deze weer ter hand
kunnen worden gènomen, werd besloten voor deze werk-
zaamhèden een afzonderlijke afdeeling aan het Neder-
landsch Economisch Instituut te verbinden. Te meer be-
stond daartoe aanleiding, omdat reeds gedurende eenigen
tijd een studie over de structuur ,an het Nederlandsche
vervoerwezen bij het Nederlandsch Economisch Instituut,
in bewerking is. Deze zal thans als eerste nummer van een
reeks publicaties over het vervoerwezen kunnen verschij-.

nen. Zoodra het Nederlandsch Instituut voor Verkeers-
economie overeenkomstig de plannen van het Comité-
Damme zal zijn opgericht, is het NE.I. bereid deze af-

deeling daarmede te vereenigen.

II.
Studies.
a. De studies over de structuur van den
Nederjandsçhen landbouw, van de industrie, van den
handel en van het NederlandsGhe v,ervoerwezen vorderen

geleidelijk.
De studie over de ontwikkeling en de structuur

van den
uiu’oer
van
Nedeilandsch-Indië
werd, op breedere

basis, opnieuw aangevanen.
Door het
in
dienst treden bij het Centraal Bureau

voor de Statistiek van onzen medewerker, die speciaal

belast was met het
verbruiksonderzoek,
is deze zeeromvang-

rijke studie thans geheel bij genoemd Bureau onderge-
bracht. De publicatie zal t.z.t. samen met het C.B.S. ge’.

schieden. –
Op-initiatief van de Vereeniging Nederlandsch Fa-

brikaat en met toegezegdè medewerking van de Hoofd-
groep Industrie heeft het InstItuut zich bereid verklaaid
het tot stand brengen te bevorderen van een aantal analy-

tische studies naar de
economische structuur pan çerschil–
lende industrietakken
in Nederland. Hiervan zijn reeds in

bewerking een studie inzake de suiker- en suikërverwer-
kende industrie en een onderzoek betreffende haiffabrika-
ten in de metaalnijverheid.
Iij.
Adoiezen.
Sinds• Curatoren besloten hebben op

beperkte schaal en zonder daarvoor reclama te maken over
te gaan tot het uitbrengen van practijkadviezen, zijn een
paar werkstukken van dien aard afgeleverd, respectieve’ijk
nog in bewerking. Het openen van deze nieuwe bron
van inkomsten heeft de noodzaak met zich gebracht het

Instituut in het Handelsregister te doen inschrijven.
1-loewel in feite niet meer tot dit verslagjaar behoorend,
wordt hier vermeld, dat in begin 1943 besloten is, dat het
Instituut in voorkomende gevallen zih zal belasten met
het ontwerpen, organiseeren en op gang brengen van econo-
mische onderzoekingen bij ondernemi’ngen, die zich voor
dat deel tot ons wenden. De eerste zoodanige overeen

komst, is inmiddels gesloten en in werking getreden.

Afdeeling Publicaties.

kil

• Gebouwen
Diverse reken. (mci. over!, posten)
Belegde bestemmingsreserven
Effecten leendepôt ……………

172

13

13

224 1′

..

JUNI 1943

STATISTIEKEN.

STAND
VAN
‘S
RIJKS
KAS.

Vorderingen

7 Mei 1943

1

7 Juni 1943
Saldo

van

‘s Rijks

Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
.
f.

33.510.728,83
f

292.969,91
(Saldo b.

d. Bank. voor Ned.
Gemeenten

…………..

1
52.
4
68,
14

271.206,36
VZorschotten op uit. Mrt. April
1943 aan de gem. verstrekt
op aan haar uit te keeren
hoofdsom

der

pers.

bel.,
aand. in de hoofdsom der

……..

grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting

…….
……,,
19.438.457,71
,,

47.968.386,75
Voorschotten aan Ned.-d1ë’)
Idem voor Suriname
1)

,,

285.363.089,87 8.375.487,98
286.728.288,61
,,
,,

8.440.652,58
Idem

aan

Curaçao
1)

•…..,,
219.986,55
,,

219.986,55
ICasvord.

wegens

credietver-
strekking

a.

ii.

buitenland
,,

16.012.028,.—
,,

16.012.028,-
Daggeldieeningen tegen onder-

…..

pand
………………

Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

.
…………
152.121.460,08
,,

183.375.348,37
Vordering op het Alg. Burg.

………

Pensioenfonds
‘)

Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen’)
119.676.367,29
107.871.652,16
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t


t


Voorschot door de Ned. Bank
in

dken.-cour. verstrekt

Schuld aan de Bank voor Ned.

Schatkistbiljetten in omloop..,,
106.646.000,—
,,
406.636.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2733.400.000,-)
,,2785.900.000,-‘)
Daggeldieeningen

……….

– –

octrooi verstrekt

………

Zilverbons in omloop

.
….

178.631.128,50
……..
,,

216.055.027,50.
Schuld op uit. Maart April 1943

aan de gein. wegens a. h. uit

Gemeenten

………….

te

keeren

hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand.

i.

d.

hoofds.

d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
.

– –
de vermogensbelasting

…….
Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
‘)

…………..
6.856.227,06
,,

1.820.710,63
Id.

aan

het

Staatsbedr.

der
366.980.552,28
,,

449.043.802,53
Id.

aan

andere

Staatsbedrij-
P.

T.

en

T.

‘)

…….
……..

6.902.954,83
7.320.742,28
van

‘) …………………….
Id. aan div. instellingen
1)


244.052.185,43
279.545.980,23

‘)
In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist

‘)
Rechtstreeks
hij De
Nederl. Bank geplaatst nihil.
‘) Idem

nihil.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Voornaamste posten In duizenden guldens.

1

Gouden
1

1
Cfrcu-

Andere
Beschikb.
1
Dek-
Data
1

munl
en
1

1
opeischb.
dejekings-
1
kinga-
lmunfrnater.
t
schulden
saldo
.
pere.
21

Juni ’43
885.986 2.553.810
1

917.985
1.822.990
25,6
14

,,

’43
885.982
2.536.730
909.764
1.821.17
26
7

,,

’43
885.960
2.525.221
895.196
1.81687
26
31

Mei ’43
835.948
2.482.155
1

959.86.5
1.841.184
26
24

,

’43
885.944..
2.445.062
969.577 1.838.793
26
6 Mei ’40
1.160.282
1.158.613
255.183
607.042
.
83

Totaal
Schat.kiai-
Belee-
1 Div.
Data
bedrag
prom.
ningen
1

op het
1
reken.
disconto’s
rechistr.
1

buiteni.
(act.)
21 Juni’43,



139.666
2.27.1.103
179,196
14

,,

‘431

1

137.321
2.262.889
164393
7

’43’

1

138.590
2.262.135
31

llÏei ‘431

3

.
139.549
2.250.349
170.197
24
,,

’43’

1.903

137.323
2.243.491

~
137.807

152.419
6 Mei

‘401

9.853

217.726
750
150.648

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE
MAANDSTAAT VAN
DE VIER. NEDER-
LANDSCHE GROOVE BANKEN EN VAN HET NEDER’.
LÂNDSC{E BEDRIJF DER NEDERLÂNDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.

Nederl.
Necleri.
Banken
Banken
en Ned.
Handel-Mij.
(In
millioenen guldens)
_________
30
31
30
31
April
Mei’ April

Mei
1943 1943

i
1943

1
1943

Activa:
Kas,
kassiers en daggeldleenlngefl

47

139

55

450
Ned. schatkistpapler …………..936

942 1 1089
1
1103

Ander overheidspapler …………1 2
Wissels ……………………2
Bankiers in binnen- en buitenland
.
3
Prolong. en voorsch. op effecten.. 34

Debtteuren

………………..

145
Effecten en syndicaten ……….

17
Deelnemingen (mci. voorschotten)

10

1

111
130
134

31
42
40
1
1
1
13
13 13

1140
1276

1364
170
210
210
73
84
84

1383
1570
1J658

Passiva:
Crediteuren ………………..

906
Wissels
Deposito’s op
termijn ……….

108
Kassiers en genom. daggeidleeningen
Diverse rekeningen …………..

3
Bestemmingsreserven
Effecten leendepöt …………..

13

Aandeelenkapitaal

170
Reserve

73

13

13

14
1

7

6
71

96

93 30

48

43

1
115 164 156

132′

183

170
17

26

26 10

22

21

159 231 217

13

17

17
1

1
1

1

1
13

13

13

1383 1570
1
1658

984

1090

1176

DE,

BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 31 ME 1943

Kas, Kassiers en Daggeldleeningen …….
f

13.635.207,47
Nederlandsch

Schatkistpapier

…………..
299.037.109,51

nder

Overheidspapier

………………..
7.342.879,57

Wissels

…………………………….
,,

2.646,85

Bankiers in

Binnen- en

Buitenland

……..
14.285.051,99

Effecten

en

Syndicaten

.. . .’

……………
3.228.226,38

Prolongatiën en Voorschotten’ tegen Effecten
,,

8.393.1 35,04

Debiteuren

…………………………
,,

28.302.001,39

Deelnemingen (mci. Voôrschotten)

…….
,,

1.479.816,-

Gebouwen

…………………………
..4.000.000,-

Belegde
Rese,:ve
voor Verleende Pensioenen
,

1.394.609,63

Effecten van Aandeelhouders in Leendepôt
,,

12.969.450,-

f 394.070.133,83

Kapitaal ……………………………f 40.000.000,-

Reserve. …….. . ………..
.
………….. .
,
11.200.000,-

B
ouwreserve ………………………….1.500.000,-

Deposito’s op Termijn ……………
.
…. .. 49.786.500,19

Crediteuren ……………………
.
…… ,,270.046.689,56
Overloopende Saldi en Andere Rekeningen
,,
7.172.84,45

Reserve voor Verleende Pensioenen …….
,,
1.394.609,63

Aandeelhouders voor Effecten in Leendepôt
,,
12.969.450,-

S

f 394.070.1 33,83

Verantwoordelijk voor het red. gedeelte: Drs. M. F.
J.

Cool te Rotterdam; voor ‘de adertenties: ‘H. A.
M.
Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelarits te Schiedam. Verschijnt maandelijks. Abonnementsprijs f 20.85 per jaar.
Prijs per nummer 50 cts. P 129911.

K 2193.

Auteur