Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1419

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 31 1943

31 “MAART 1943

AUTEURSRECHT VOÖRRRHOTIhPJV

cono
‘mischStatistische

Berichten’..

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL,NIJ VERHEID,FINANCIËN EN VERKEER•

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

– WOENSDAG 31 MAART 1943

No. 1419

• HOOFDREDACTEU1:

M. F. J. Gooi (Rotterdam)

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W. Lainbers (Rouerdam).

Abonnementsprijs voor het weekblad,

aarin tijdelijk
is opgenomen het Econo,nisch-Statistisch Maandbericht, franco p. p. in Nederland f
20,85e
per jaar. Buitenland en
koloniën /
23,—
per jaar. Abonnementen kunnen met eik
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per !dtimo van
elk kalenderjaar. Losse nummer’s 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlahdsch Economisch Instituut
ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Advertenties tioorpagina /
0,28
per mm.
An4ere
pagina’s
/ 0,22
per mm. Plaats,ing bij abonnement volgens tarief.

JHOUD:

Blz.

Psycho-technische mogelijkheden voor de ,,selectie”
van econpmen door Prof. Di. J. Waterink ………
162

Opzet en organisatie door
.
11f r. H. van Maanen ……
164

De prijsvaststelling in de ijzer- en staalindustrie der
Vereenigde Staten tot September 1939 door
G. J. Kesteloo …………………………..
165

De Turkshe vermogensheffing door
Dr. L. J. Zinsmerman ……………………
167

A a n t e e k e n i n g e n.

De verstarring der productiekosten

…………
169

De 33ste publicatie van het Nederlandsch Econo-
misch

Instituut

………………………..
170

De Zvitersche volkhuishouding na den oorlog ..
170

Ingezonden

stukke-n.

Het vraagstuk der zgn. erkenningen iji groot- en
kleinhandel door.
Mr. A. P. N. Daalderop,
met
Naschrift door
Dr. E. J. Tobi …………….
171

B o e k b es p r e k i n ge n.

Boekhoudvoorschriften voor de Grafische Industrie,
bespr. door
Mr. B. Moret

…………………
1’72

Ontvangen
,

boeken,

brochures

en

statistieken

………………………..
172

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch

gebied

……………………..
172

S t a t i s t i e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas – Bankstatei

……….-
173

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De verbetering van de positie van de Schatkist uit
hoofde van het uit circulatie nemen van de biljetten van
f 1000 en

1 500 is reeds spoedig. ‘duidelijk tot uiting geko-
men. De ingeleverde biljetten . zijn door den fiscus klaar-
blijkelijk zoo spoedig mogelijk aan De Nederlandsche
Bank afgedragen en de Schatkist is daarvoor gecrediteerd.
Verleden week was daardoor een creditsaldo van het Rijk
ontstaan ad
f
72, millioen. Op den jongsten weekstaat is
dit creditsaldo verdwenen, ondanks het feit, dat weer
een omvangrijk bedrag biljetten is ingeleverd. De aan-
wending van het provenu daarvan voor aflossing van
in de markt uitstaand schatkistpapier is mede oorzaak
van de stijging der saldi van derden met ruim f 280
millioen.
Voorzoover te zijner tijd aan bona fide inleveraars
nieuwe biljetten moêten worden uitgereikt, zal dan der-
halve weer een verkrapping van de schatkistpositie in-
treden. Voorzoover de ingeleverde biljetten worden aan-gewend tot belastingvereffening, is de verruiming van de
kaspositie van het Rijk slechts een vooruitloopen op
latere ontvangsten, zoodat hier eveneens van een tijdelijk
effect kan worden gesprokn. Maar dan komt, kort na
15 April, weer de eventueeig crediteering van de Schat-
kist door De Nederlandsche Bank van detegenwaarde
der niet door de houders ingeleverde biljetten. Voorloopig
is er in elk geval een zeer belangrijkd verruiming van
‘s Rijks kaspositie, terwijl, wat de laatstgenoemde factor
•betreft, van een blijvende verbetering sprake zal zijn.
De Agent van
4
de Schatkist heeft reeds in het begin
van de verslagweek de afgifte van schatkistpapier stop-
gezet. In den loop van deze en het begin van de volgende maand’vervallen er zeer omvangrijke bedragen schatkist-
papier. Immers, verleden jaar om dzen tijd zijn er

groote
posten jaarspajlier door de Schatkist afgegeven. Boven-
dien vervalt het papier, dat rechtstreeks hij De Neder-landsche Bank is ondergebracht, zoodat het zeer goed
mogelijk is, dat, ondanks de biljettenintrekking, toch het
stopzetten van de afgifte van schatkistpapier niet zoo
heel lang zal duren. In elk geval mag men aannemen, dat
het direct bij
4
bank ondergebrachte papier wel geheel zal
worden afgelost, en, gezien de deels duurzame verruiming
van de kaspositie, lijkt het mogelijk, dat de Schatkist
voor gei’uimen tijd den steun van de bank zal kunnen
ontbereh. –
De
obligatiemarkt
heeft voor de meeste soorten een
vrij vaste stemming te zien gegeven, waarbij vooral om-
zetten in de 3% leening 1941 groot waien. Terwijl sedert
geruimen tijd de 3% leening 1942 belangrijk grootere
omzetten toonde – hetgeen logisch is in verband met
liquidaties door inschrijvers – is deze week de verhou-
ding omgedraaid. Vermeldenswaard is nog de onbegrij-
pelijk h’ooge koers van 105, gedaan en bieden, die de 4%
leening 1940 II wist te behalen. Ook de overige 4% staats-
leeningen waren vrij vast.
Op de
aandeelenmarkt
blijft het stil, hoewel, gezien de
s,topkoersên, toch de omzetten nog meevallen. Wel wordt
natuurlijk het bestaan van den koersstop als een bezwaar
gevoeld, met name bij- fondsen, die meevallende dividen-.
den betalen, zooals bijv. de Koninklijke Nederlandsche
Zout, die wel töt de hoogst enkele aandeelen zal behooren,
die over 1942 7% dividend declareeren. –

II
162

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31 Maart 1943

-Er zijn nog steeds psycho-technici, die van oodeel
zijn, dat de psycho-techniek geen andere taak heeft dan
hetgeveri van inlichtingen aangaande de
begaafdheden,
wil men den aanleg
die verband houdt methet vermogen, bepaalde practische prestaties
te. leveren . Anderen – en
langzamerhand zullen deze anderen wel dè meerderheid
vormen —’zijn evenwel van oordeel, dat de psycho-

techniek in staat is en dus ook de vérplichting heeft

om
betrouwbare inlichtingen te ge9en oQer iernands karakter-
Structuur;
zijn eigenaardige temperamentseigenschappen,
zijp innerlijké houding tegenover zijn eigesi werk, tegen-
ovei’ zijn meerderen, tegenover ‘zijn minderen, tegenover
het bedrijf waarih hij werkt, enz. /
Het spreekt natuiîrlijk vanzelf, dat deze laatsten hun
werkkring voor de practijk veel verder kunnen uitbreïden
dan de ëerstel. Het is hier niet de plaats. omte discus-
sieeren over de vraag, wie gelijk heeft; slechts zij het
genoeg te zeggen, dat ik, èn op wetenschappelijke gronden
èn op ervaringsgronen, ôvertuigd ben, dat de psycho-
techniek wel degëlijk in. staat is een b’eeld’ te geven van
heel de persoonlijkheid van ‘den onderzochten mensch,
en dat zij desgewenscht ook voor zoogenaamde hoogere
beroepen de practijk van het leven van advies kan dienen. –
rr
rouwens
sedert jaren wordt in, meer dan “één lahorato–
riiim.indie richting gearbeid op een wijze,lie reden geeft
tot volle bevrediging van hen, die advies vragen en die
advies geven.

Uit het gezegde leide men nu weer niet af, at bij de
lagere beroepen de kwestie van het karakter deeii rol
speèlt. De betrouwbaarhid van eerl portier is even be-
langrijk als zijn snelheid van reageeren; de liefde voor
• zijn vak is bij den metaaldraaier in den grond van even’
groot gewicht als zijn vermogen om’ nauwkeurig te werken.
• Immers, het is in den grond niet alleen de vraag, of iemand
de beschikking
heeft
over bepalde begaafdheden, het
is evenzeer de vraag, ôf hij zulk een karakter heeft, dat
hij deze begaafdheden kan en wil gebruiken. Er zijn
geniale nietsnutten, en er is meer dan één veinig-hegaafd
mensch, die een nuttig en voortreffelijke arbeider en een
goed huisvader is geworaen. Tenslotte is vqol’ ieder mensdîi
in iederen tak van bedrijf de karakterstructuur voor het
slagen in het leven en voor het voldoen aan de eischen,
die gesteldworden, eeji element van niet gemakkelijk
te iverschatten beteeknis.

.’lnalyse t5an het beroep aan den econoom.

•’

Wil men zich nu verewissen, of iemand voor de be-
•oeferiing van een bepaald beroep geschikt is, dan spreekt
hét vanzelf, dat ôok,dat beroep geanalyseerd moet worden. Dat wil zeggen, men moet zich vergewissen, welke eischen,
gesteld moeten worden aan de menschen, die dit vak he. •
oefenen. Later komt dan nog .eentueel aan de ‘orde de
.vraag, welke specifieke eischen aan hen gesteld moeten
worden, die dat vak beoefenen in een bepaald milieu-,
in een bepaald ve’rband.
. 1
Het ligt yôor de hnd, dat voor de lezers van dit blad
wel ht meést iiteressant is de vraag, in hoever’e de psycho-
techniek in staat is uit -te

maken, of iemand geschikt is

voor econoom of voor statisticus. • Wanneer wij daarovei- een en’ ander gaan zeggen, dan
denke niemand, dat het niogelijk is, in eei artikel als dit,
heel de gecompliceerde struètuur van de vraagstelling
open te leggen. Er kunnen slechts enkele lijnen worden
getrokken qn de belangrijkste punten kunnen worden
aaiestipt.
Zoo is dan in ons geval in de eerste plaats de vraag a1n
-de orde: is het mogelijk het beroep van econoom te ana-
lyseeren? Als deze vraag gesteld i, moet wel dadelijk weer ivorden opgemerkt dat ,,het bei’oep econoom” zoo, zondei’
meer, niet bestaat. Er is een groot verschil, of- men de
economie bestudeert als weténschappelijk vak, dan wel –
of men in de practijk van het bedi-ijf de economie van dat
bedrijf wensch’t te dienen. En er iS weei verschil t,usschen
den econoom in een behoorlijk groot bedrijf en den eco-‘
noom met een Jeidende functie opeen departe.ment. •
Ieder

oelt, dat vooral de karakterologische kwesties
voor deze verschillen van groote – beteekenis zijn. Wij
kunnen ons een knap econoom denken, die prachtige
studies publiceert, maar, wiens bruikbaaiheid in een be-
drijf niemand zou durven verdedigen, -of ‘het moest een
bedrijf’ zijn, waar men een afdeeling economisten. onder
wetenschappelijke leidipg liet studeeien. Er er zijn ook
economen, die in de practijk uitstekend werk leveren, maar
die ei’ hartelijk voor zouden bedankenu1chte wagen aan een leven uitsluitend voor- en met de wetenschap.
Genoeg om-te doen zien, dat, zonder meer,
de
êconoom
ook veer niet bestaat.1 Maar dat neemt niet weg, dat er
wel zekere algemeene eischen’zijn, waaraan hij, die eco-nomiscl, denkt en éconornisch handelt, heeft te voldoen.
– Psychologisch bezien, is er in de economie een typische
binding van het statische aan het dynamische, van het exacte aan het beveglijke, van het dorre cijfer-achtige
‘aan het levende en groeiende. De econoom spreekt over’ wtmatigheden en drukt verhoudingen exact uit, terwijl
hij- voortdurend bezig is eigenlijk min of meer exacte
resultaten in dienst te,stellen van een beweging, van een
doordringen, van een groei ondér vigueur van eenigszips
onbépaalde levenswetten. Deze structuur ‘an de economie
eicht een eigen innerlijke structuur van den econoôm.
Natuurlijk beteekent dit niet, dat .er geen ,,economen”
• zijn, die deze innerlijke stuctuur, die aan de feitelijke
eischen bentwoordt, missen; maar het beteekent wél,
dat hij, die werkelijk als econoom geboren is en als eco-
noom is opgegr&eicl, deze innerlijke structuur moet hbbeii.
De geboren filosoof kan wel over econoipie gpreken, kan
ook wel algemeen.wijsgeerige- opmerkingen over economie
maken, maar hij mist, als hij althans niet andeis is dan
filosoof, die typische eigen gedachtensructuur, waat over
de econoom dient te beschikken.’.
Mutatis mutandis kan hetzelfde gezegd worden,van den
.gehoren scheikundige en den geboren bioloog. Flet juri-
disch déhken en het .theologisch denken staan in afwisse-
ling het economisch denken het meest nabij; het theolo- – • –
gisch denken dan speciaal op. het terrein van de ethiek.
– Een tweede eisch, waaraan de econoom .moet

voldoen,
hangt smen met een geheel anderen kant van de struuu,r
der economie. Economie zelf houdt zich altijd bezig met
het georganiseerde; ook al zoudn wij kunnen sprekeni

PSVCHO-TECHNISCHE MOGELIJKHEDEN

VOOR DE’ ,SELECTIE” VAN ECONOMEN.’

Inleiding.

In ‘de laatste jaren heeft de psycho-techniek hoe langer
höe meer het vertrouwen_weten te winnen, zoowel in den
engeren wetenschappelijken kring als in de regionen van
het. bedrijfsleven. Al
heeQ
het’kind- bij zijn’geboorte ook

een heel ongelukkigen nam ontvangen – immers de
• naam psycho-techniek .is een
1
pnmogelijke combinatie,

‘die wetenschappelijk niet verdedigbaar is en illusies wekt

van technische-moge1ijkhedn in geestelijke organistties –
tocirheeft het allengs voor het besef van velen zijn nuttig

hid en, naar de meening, van zeker ook niet weinigen,
de nôodzakelijkheid van zijn bestaan in de prastijkhe-
wezen.
/

Weliswaar bestaan er over de taak van de psycho-
techniek ‘ller1ei meeningsverschillen ;ook over de methoden,
waar.van de psycho-techniek gebruikmaakt, bestaat geen
overeenstemming van oodeel.’ Toch heeft deze nog jonge
wetenschap allengs ziçh ‘z’oo ver ontwikkeld, .dat men
m

zonder twijfel kan zeggen, dat zij in staat is aan de practijk
van het Ieyen gewichtige diensten te bewijzen door niet

alleen ômtrent iemands begaafdheden, maar ook omtrçnt

zijn karakterstructuur betrouwbare
inlichtingen
te ver-
schaffen. –

Taâh der psycho-t&hniëlc

t

31 Maart’ 1943

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERI6HTEN

163

o’er de economie van cle cel, danbeziet die economie
toch diecel weer als een huishoüding, dus als.iets oi’ga-
nisatorisch. ‘.

Dai’uit vloeit vooit, dat de ,structuur van den eo-
‘noom zÔö moet zijn, dat hij zich richten kan, ja, bij-voor-
kur zich vooitdurehd richt, op heî, doordenken, sterker
op het doorleven van den zin van een georganiseerd
en zich organiseerend geheel. En dan wel zoo, dat ,hij
juist den zin en de beteekenis, van de Organisatie
in haar totaliteit,en van elk onderdeel ‘met betrekking
tot -het geheel, eh van alle ondei-deelen, met betrekking
tot elkaar, ‘il vatten, ook di is weer een specifieke kwa-
liteit van de mnschelijke be1evingswereld. Met opzèt
zeg ik belevingswereld, oiudat datgene, waarom het hier
gaat, eigenlijk ver uitgrijpt
boven
hét alleen maar denken.
De econoom çlenkt nièt.allen over de organiscte verhou-
dingen; hij leeft erin en bij beleeft deze iîerhoudingen.
ledereen’gevoeit, datde. typische ,,detaillisten”, de men-
schen die zich met groote liefde op liet detail werpen,
zonder eôg te hebben voor den zin van het detail in het
geheel, ongeschikt zij’n als econoom. Maar dan toch ook
zij,’ die volgens eigen voordenslecht menschei zijn van
‘de ,,hreede visie” en die gaarne met de handen in de lucht
grijpen, om groote plannen te Ontvouwen, maar die men
smet. detailkwesties .niet moet aankomen, zijn vooi eco-
noom niet geschikt; al kunnen zij dan misschier soms im-
pulsen geven, zoowel voor economisch niet verantwoorde
als voor economisch verantwoorde ondernemingen.
En tenslotte is ei een derde specifieke structuur, waar-over de econoom moet kunnen beschikken. De econoom
moet op geheel eigen wijze de realiteit kunnen zien als
object oan mogelijkheden.
Dit type van denken en beleven
is misschien wel het meest specifieke inde eigen struc-,
tuut van den ecönoom. De rasehte econoom kent niet
alleen uit zijn leerboeken voor economie allerlei wetten,
die in het verreden werden geconstateerd, maar hij moet
ook in staat zijn – en dat wel voom’al in dezen tijd – te
v6ôrvoelen, en als het ware van te voren te doorleven, hoe
de realiteit van’.een bepaalde enger of wijder afgegrensde –
levenshuishouding zal reageeren op bepaalde, hetzij uit
nooddwang, hetzij opzettelïjk genomen maatregelen.
Hierin ligt het typische element, dat de econoom beschik-
ken moet over een eigenaardig orgaan, waardoor hij zelf
altijd uitloopt vÔör de paarden,’die het wagentje trekken,
waarin hij zelf zit. immers hij moèt vdôrvoelen, welke
verschijnselener zullen’komen -als.gevolg van bepaalde invloeden van de economische structuur van het heden;
immers zal het goed zijn, dan moet hij over die tdekomst
de

baas blijven. Daarom zeide ik: hij staat in het heden
van het wagentje, leidt de’paarden, maar-moet ook voor
ht wagentje uitloopen, en als en soort ziener – maar,
dan in den zeer realistischen zin – weten wat er komt;
zoo alleen kan hij doelbewust het wagèntje sturen’.
– ‘Natuurijjk vergeet ik hièrbij niet, dat de econoom
veelszins nog in het duister tast en dat het daareven
gestelde ideaal in de realiteit nog lang niet is bereikt. Maar
hot gaat hier om .de vraag, welke de innerlijke structuur van den .geborén econoom ten opzichte van zijn aanpak
van en zijn gesteldheid ten opzichte van de realiteit,
dient te zijn.

Analijse pan het beocp aan den statisticus


Wanreerij
whet beroep van den statisticus
afzonderlijk
nemen, staat het daar heel anders. De statisticus heeft-de
specifieke taak op concrete en overiichtelijke wijze levens-
realiteiten zoo uit te drukken, dat deze realiteiten in hun
onderlinge verh’oudin e’n vaarde een snel bevattelijken
concreten ‘vorm krijgen. Dat ook hier een specifieke psy-
éhologische structuur vereischt is voor
,
den man of de –
vrouw,. die zijn (haar) leven aan de statistiek wijdt,
behoeft geen betoog. Terwille van’ de plaatsruimte willen wij slchts zeggen, dat, indien de statisticus niet tégelijker-‘
tijd econoom is, hij toch.in ieder geval ook over de eerste

van de bovengenoemde eigenschappen zal moeten be-
schikken, indien werkelijk zijn statistieken levend ma-
teriaal voor hem zullen worden.

Psycho-technische mogelijkheden en. methoden.

De psycho-techniek is gelukkig in staat veel meer diep-
gaand en veel meer specifiek dan in dit artikel mogelijk is,
allerlei hoogeré beroepen,’dus ook die van dn ecnoom
en den statisticus, aan een analyse te onderwerpen.
€En de psycho-techniek is tevens niet minder gelukkig,
doordien zij in staat is, met zeer hoogen graad van’ nauw-
keurigheid, te constateeren, of bepaalde personen be-,
schikken over de begaafdheden en karakterkwaliteiten, welke voor de bewuste beroepen vereischt zijn Natuur-
lijn zijn er allei’lei neven-vereischten. Iemand, wiens den-
ken en belevingsstructuur gp zichzelf geschikt zou zijn
voor de beoefening’ van de economie, maar die zoo weinig
belangstelling heeft voor de levensrealiteit, dat hij liefst
zijn leven lang in éen cel zou zitten om de N,torie van het
Egyptische alfabet te. bestudeeren, moet geen econoom
worden. Want de geschiktheid om econoom te worden
hangt niet uitsluitend af van de vraag, of men er aanleg voor
heeft, maar ook van velerlei andere diepere en onbewuste –
factoren, die op hun beurt weer kunnen samenhangen met
allerlei belevingen, reeds met die in de prille jeugd, ja,
die misschien kunmien samenhangen met ervaringen van
het voorgeslacht. – –

Het onderzoek, dat-ingesteld wordt om te zien, of iemand
voo!’ een hooger beroep geschikt is, heeft dan o’ok niet
‘alleen te -letten op de objectief aanwezige
mogelijkheden
bij iemand, maar

ook op de, in die persoon aanwezige en
in, dat subject geheel eenige structuren, die voor de vraag, –
of hij voor eeh bepaald beroep geschikt is, dikwijls den –
doorslag geen.

Wij moeten dan ook niet vergeten, dat in de ôntw’ikke-
ling van het matschappelijk leven allerlei beroepen een
eigen ,,type” hebben gekregn. De econorfi- pleegt nu een-
maal niet zijn leven in een kloostercel te slijten, behalve dai
de enkeling, wien

het uitsluitend gaat om theoretische be-
spiegelingen.

– Ieder gevoelt, dat in bepaalde gevallen, waarin een
zeker bedrijf een econoom zoekt, ook onder de oogen ge-
zien moet worden de vraag, of de betrokkene voor
dit
bedrijf gêschikt is. -pit den aard

dèr zaak.komt deze
vraag pas aan de orde voor den econooiri, wanneer hij
een speciale positie zal gaan aanvaarden.

Uit den aard der zaak kan hier – moeilijk” gesproken
worden over de methoden, die de psycho-techniek vbor
het desbetreffende onderzoek toepast. Wel kan erop wor-
den gewezen, dat wetenschappelijk
y
erantwoord werk nooit
gebâseerd i op ,,indrukken” of op subjectieve beschou-
vingen. 1-let is een niet onbedenkelijk verschijnsel, dat. sommigen, die van, het ,,psychologisch handwerk” zijn,
meenen, dat hun subjectieve ,,indrukken” beslissend
moeten zijn. Maar anderzijds staat evenzeer vast, dat de
psycho-technicus ook volkomen psycholôog moet zijn en
den zin der gegevens, die hij dooi’ let onderzoek verkrijgt,
wetenschappelijk’ moet weten te ,,duiden”.
Wanneer op verantwoorde methoden bij het psycho-technisch onderzoek worden toe-
gepast, en wanneer zulks geschiedt door volkomen des-kundigen, is- de psycho-techniek in staat mGt een grolte

mate van nauwkeurigheid te arbeiden:- gewoonlijk stellen
wij deze op 97
ii
98%.
De leefti)d, waarop beslist kan worden, of iemand inder-
daâd voor econoom geschikt is, ligt betrekkelijk hoog.
Al kan het, bij vroegrijpe figuren ,een enkele maal’voor-

komen, dat reeds op zestien- â’ zeventienjarigen leeftijd een conclusie, kan worden getrokken, toch zou ik in het
algemeen zeggen, dat men niet voor de voltooiing van het achttiende .jaar iemand zonder eenig bedenken het
advies kan geven ,,den economischen kant uit te gaan”.

S

1

,.

..

164.

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

81 Maart 1948
‘S

1
.

t

Voor’sommigeii zal een deskundig

oordeel ten dezen zelfs
pas veel later kunnen w’orden uitgesproken.
Dit hangt hiermee samen, dât de speéifiekç factôren,
welke vereischt ‘zijn voor de.’echte beoefeniiTg der eco-
nomie, zich pas volkomen in het karakter gaan uitdrukken,
wanneer de prsoonlijkheid tot volledige rijping begint
te komen, dus in de adolscentie-period.

Bovenstande regeln bedoelen niet anders te zijn dan
een schts, om den lezer eenig inzicht te géven in de mo-
gelijkheden, over we]ke bij de ontwikkeling van het’ eco-
nomisch leven in het psycho-technisch laboratoiiurn kan
worden beschikt.

J. WATERINK.

OPZET EN ORGANISATIE.

In tal van bedrijfs’takken is het heden ten dage gewoonte
de uitvoering van objecten.van eenigen omvang aan te
besteden, hetzij in het openbaar, hetzij in besloten kring.
Over ‘de algemee”ne mérites van dit gebruik, zoowel bezien
van het standpunt van de ‘aanbesteders als van dat van de aannemers (beide categorieën in zeér ruimen zin te
nemen), zou menig interessante discussie gevoerd kunnen worden. Wij willen deze echter laten rusten; het is de ‘p’o-
sitie
van
den inschrijver, wien de opdracht waarop hij
inschreef, niet werd ‘verleend, die wij hiero’nder aan een’
nadére beschouwing willen onderwerpen.
Het bëgrooten van de som, waarvoor nen op een object’
zal.inschrijven, kost tijd ên geld, in sommige gevallen meer
in andere minder, al naar mate van den omvang van het
object en van het antwoord &p de vraag; of het project
door den aanbesteder wordt verstrekt’ dan wel door den
aannemer moet worden vervaardigd. Doch het is in de
practijk in nagenoeg alle gevallen zoo gsteld, dat de aan-
besteder geen vegoëding toekent voor begrootingsonkos-
ten, zoodat’alleen hij, wien het werk gegund wordt voor
,
de
aaarmede gemoeide diensten .een belooning ontvangt
(althans indien hij deze heeft ingecalculeerd), doch alle
medegegadiden ookin dit opzichtonverrichterzake naar
huis kunnen keeien. .
Dat deze toestand door de betrokkenen als onaanvaard-
baar leschçuwd is en wordt, zal niemand verbazen. De
•aannemers hebben dan 6ok maatregelen beraamd om hier-
aan een einde te maken. Uit deze ramingen werd het opzet-
contrac.t geboren, in zijn eenvouligsten vorm eeli overeen-
komst krachtens delke de gegadigden voör één ‘en de-
zelfde aanbesteding zich onderling v’binden hun offerte
met een vast percentage of vaste som (den zgn. opzet), te
verhoogen, welk bedrag door. dengene, wien het werk.is
gegund, zal afgedragen worden tér verdeeling onder .zijn
concurrenten-inschrijvers.

S

Helaas hebben dnder de aannemers vele geen weer’stan

d
kunnen bieden aan de verleiding de’ichtspositie, waarin
zij daardoor kwamen te verkeeren, op minder gelukkige
ijze te exploiteeren en wel in dier voegé, dat zij hun of fer-
tes met opzetten gingen verhéogen, die in geen vdrhouding
stonden, tot de dienstenlie zij werden verondersteld verricht
te hebben’. Het systeem.ontaardde tenslotte’in een aantal varianten, die via den weg van afkoop der concurrenten, geleid hebben tot een maatschappelijk.
,
en eenenmale on-
verdedigbare verrijking der’gegadigden ten koste’ van hun
prifïcipalon. ,Èen en ander heeft’eleid tot bekede i5’roces-,
sert op dit gebied (ILR. 22 Nov. 1918, N.J. 1919, 42, W.
10370; H. R. 8 Juni 1923, N.J. 1923, 1031, W. 11071;
H.R.’ 13 Jan. 1927, N.J. 1927, 279, W. 11658), waarbij.de

Hooge Raad zich met het principe van den Öpzet wel
bleek te kunnen vereenigdn. Intusshen hadden de aanbe-
steders zich dikwijls bij voorbaat tegen de gevolgen van
deze’ figuur te weer gesteld, dooi van de gegadigden te
eischen, dat zij hun offertes vergezeld zouden doen gaan
van een verklaring, houdende, dat de ‘onderteekenaar’ in
zijn begrboting geen gelden opgenomen heeft, bestemd om

aan mede-inschrijvers. uit te keeren. Toen dit algemeen
werd, is ,deze quaestie praçtischin een impasse geraakt. ‘De huidige, ontwikkeling der o’rdening van het’ bedrijfs-
leven, heeft de verwachting doen ontstaan; dat tenslotte
een redelijke oplossing wel ‘gevond,en zal kunnen worden.
Wij hebben daarbij het odg op de mogelijkheden, geschapen
,door gebruikmaking van’ de verordene’nde bevoegdheid
der bedrijfsorganisaties of van het Kartelbesluit en’de ver-
wachting, dat nien aldus zal kunnen geraken tot dwingende
voorschriften op dit gebied Immèrs thans zal het’mogelijk zijn de outsiders, die steeds het iroote struikelblok op weg
naar het vrijwel algemen, door de aannemers begeerde
(en mitsbinnen’redelijk grenzen gehouden ook volkomen verdedigdbaré) doel bleken, aan banden te, leggen. Door,

een regeling, die alle branchegenooten omvat, zullen dèze
immers die ,,monopolistische” positie kunnen innemen,
die uiteraard voorwaarde is om de kwade nevenverschijn-
selen der onderlinge concurrei ie weg te kunnen nemen.
Intusschen heeft de Overheid zich in de procedure, welke

tot invoering van een dergelijke regeling leidt, zeggenschap
.voorbehouden en deze aan dusdanige voorwaarden -ge
bonden, dat machtsniisbruik uitgesloten mag worden ge-
acht.

Van de beide ‘wegen, die naai dit del kunnen leiden

,
t.w. groeps-verordening en Kartelbesluit, verdient Q.i.
eerstgenome de voorkeur.

Toepassing van ‘het Kartelbesluit dient ‘ni. naar onze
overtuiging beperkt te blijven tot die gevallen, waar merk
h

et gewenschté doel anders niet kan béreiken,bijv., door
gebrek aan medewrking. Wij kunnen op deze plaats niet
verder op deze quaestie ingaan, daar zij een onderwerp op
zichzelf vormt. –

De groep (of groepen)die een regeling zou(den) beho
9
ren
in te voeren, is die der
aannemrs;
in theorie is r echnisch
plaats voor een regeling door de aanbesteders, doch de

onderhavige belangen behooren primair zoo onmisken-
baar tot de sfeer det aannemers, dat men en doelmatige
regeling, die mde practijk voldoét aan degerechtvaardide
verwachtingen, slechts van aannemèrszijde kan verwachten.
Hieraan.dient onmiddellijk te worden toegevoegd, dat met
name tea aanzien van de financieele consequenties bij het
opzetten van éen dergelijke regeling nauw con,tact behoort
te worden gezocht ‘met de aanbesteders, wier goed recht
het is in staat te worden gesteld er op toe te zien, dat de
redelijkheid niet uit het oog wordt verloreh.
Inmiddels zal hét’ niet mogelijk blijken’over de geheele
aannemerslinie met één regelingssysteem en één opzet
tarief te volstaan. In de verschillend&aannemersbraiiches
zullen ni. reeds, verschillende systemen historisch gegroeid
zijn. Een juist beleid vraagt om continuatie van wat in de
• practijk doelmatig is gebleken. Blijkt een bestaande rege-
ling aan desbetreffende eischen te voldoen, dan behoort
men dus te streven naar algemeen verbindend velaring van
die regeling voor haar braiche, althans wanneer het over-
groote dee1 der betrok4cenen de regeling reeds toepaste. Zoo
dit laatste niet het geval is, geven wij ‘de vo6rkeur aan het invoeren vn de regeling in een vorm, die zou’ doen
vermoeden, dat het hier over een gèheel’ nieuwe en tot dus-
verré ongekende materie gaat. Wij achten nI. het gevaar
groot, dat het binden van een meerderheid’aan een minder-
heid’ leidt tot ontevredenheid, een vruchtbaren bodem
voor fraude.

heeft men in een branche no’g geen praecedent
çp
het

onderhavige gebied, dan zal men bij het kiezen of opstellen
van een regeling niet in delaatste plaats rekening moeten
houden met de vraag, of de contr6le op de naleving daarvan
eenvoudig en doeltreffend is. Het is nu eenmaal zoo, dat
zelfs vrijwillig aangegane verbintenissen maar al te dik-
wijls worden ontdoken door contractanten,’ die in hun
kortzichtigheid’het ônmiddellijke voordeel, voortvlôeiende
•uit deze handelwijze en gebaseerd op de hoop, dat ,,de
anderen” ,hun verplichtingen nauwgezet zullen nakomen,
zwaarder tellen dan het uiteindelijke nadeel, verbonden

.

31 Maart 1943

..

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERÏCHEN

165

T

aan een contract, dat tbt een ijdele 1tter isigvorden. Hoe veel meer geldt dit dan niet voor regelingQn, waaronder
misschien ook

onvdrschilligen, zelfs tegensEandrs, zullen
vallen. Zoo mogelijk construeere men daarom een algemeen
en direct financieel belang bij de richtige naleving der
voorschriften door ieder van rien, die op eenzelfde object
inschrijven; voorts voere men het aantal factoren, dat even-
tueele fraude automatisch aan het licht kan doen komen,
zoo hoog mogelijk op; tenslotte. zorge men voor een’snelle,
– rechtvaardige en strenger bestraffing van overtredingen.
Wat het tarief van den opzet betreft, dât zal per branche
verschillen, wil men ieder het Zijne geven. In principe
zal het steeds het billijkst kunnen worden vastgesteld aan
de hand van de-som, waarvoor het werk yordt gegund;
doçh de normale verhoiidingtusschen deze som en begroo-

tingskosten zal over de verschillende branches aanzienlijk
uiteen,looen. Het ligt daarom voer de hand, dat in iedere
branche een schaal opgesteld wordt. Zélfs in een bepaalde
brandhe zal de verhouding varieeren; men denkebijv. aan
twee objecten van ieder f 50000.-, waar.van het eéne één
eenheid i (bijv. een fabrieksgebouw) en het andere 10 x
een eenheid (bijv. 10 identieke wconhuizen). Toch mçenen
wij, dat een verdere tariefsdifferentiatie dafi per branche
in hqt algemeen niet raadzaam is, daar men ander licht-
in netelige problemen vervalt.
Bij de bepaling van een tarief zal, naast de•betreffende
aanbesteders, onder de huidige economische constellatie ook
door den Gemachtigde voor de Prijzn een Woordje worden
rneegesproken. Het schijnt dat deze, zooals verwacht mocht
wo’rden, niet principieel afwijzend tçgenover deie materie
staat. Trouwens, sommige overheids- en semi-overheids-
instellingen schijnen den laatsten tijd iets van hurf vroegere
star afwijzel)de houding te hebben latên varen;’in hoeverre
hier van een wijziging van opvattingen dan wel van een
tijdelijke afwijking sprake is; schijnt niet. met zekerheid
uit te maken.

Wij hopen met het bovenstaande eenig inzicht gegeven
te hebben in den kern van het opzetpÈobleem, alsmede
eenige bruikbaré danwijzingen nopens’de vraag, in welke
richtink een oplossing gevonden zou kunnen worden, waar-
bij wij ons wel bewust zijn slechts zeer’sümijiier te werk-te zijn gegaan. Doch wij meenden ons deze beperking te
moèten opleggen, wilden wij ons)epalen tot den grootsten
gemeenen deeler, der verschillende vormen, waarin ‘dit
probleem zich voordoet
.
r
al die gebieden van ambacht
en nijverheid, waar in meerdere of mirere mate van aan-
besteed en aangenomen werk mag worden gespi-oken.
Mr.
H.
VAN MAANEN.

DE PRIJSVASTSTELLING IN DE IJZER- EN

STAALINDUSTRIE DER VERENIGDE
.

STATEN’TOT. SEPTEMBER 1939.

Daar’de ijzer- en staalindustrie één van de essenië1e
kapitaalgoedérenindustrieën
is:
die volgens. de, overinves-
tatietheorieën zeer

gevoelig zijn voor de wisselende con-
junctuurfasen, is ‘het dus niet te verwonderen, dat de
productie van ‘ijzererts, ruw ijzer en staal in de Verenigd,e
Staten van Noord-Amerika» ii het, dieptepunt van de
depressie, nL 1932, tot een ‘niveau daalde, dat zeer
aanzienlijk lager lag dan in de aan 1929 voorafgaandn
jaren. B’edroeg de productie van ijzerei-ts in 1929 nog. 73
millioen long tons (van 1.016 kg), van ruw ijzer 42 millioen
ton en van staal56 millioen ton; in 1932 waren deze pro-
ductiecijfers resp. 10, 8,6 en 13,7 millipen ton, dus een
daling van resp. 86, 79 en 75 % ten opzichte van de pro-

1)
Of deze opieving’vooral een g’evolg
is
van de economisch-poli-
tieke maatregelen van President Roosevelt, is de vraag. Zij is ook
• te verklaren als een.reactie op de scherpe daling van de industriOle
productie in de aan 1933 voorafgaande )hren. Prof. Dr.
H. M.’ H.
A.
v.
d. Valk wijst hier terloops op in zijn ,,Egaflsatiefondsen en mone-
taire politiek in Engeland, Nederland’en de Verenigde Staten”,
1942, blz. 134 .(Publicatie N.E.I., No. 30). –

ductie van 1929: Na deze geweldige dchtei’uitgng trad in 1933 een verbetering in
1
). De productie, bezettingsgraad
en prijzen zijn in de’volgende jaren voortdurend gestegen,
afgezien ‘van de conjuncturele inzinking in 1937/’38,.zoals
uit het volgende staatje blijkt
2).

I.
Productie
v.’


– ‘.-

III.
,;Iron Age”


ru

5
a en-

,,Composite Finished

‘un i

ijzer

okken n

Steel Price” ($ – cts./lb)

(in miil. ton)

.

}oogste

Laagste

1929

41,8

56,4

61

2,317 ‘ –

2,273

95
1930

31,1.

40,7

30»

2,273

2,018

86
1931

18,0

25,9

20,5

2,037

1,945 •

73
1932

– 8,6

13,7

12,5

1,915 ‘).

– 1,870
1
)

65
1933

13,0

23,2

30

1,953

– 1,792

66
1934

15,7

28,1

39

2,118

1,945

75
1935

20,8

34,1

’40

2,062′ –

2,056 –

‘ 80
1936

30,2

47,8

‘ 68-

2,249
-‘

2,016

– 81
1937

36,1- /50,6

49,5

2,512

2,249

86
-‘ 1938

f9,1

28,3

0
45

2,512

2,211

. 79

‘) De prijzen v6r 1932 zijn niet volkomen vergelijkbaar met die
van 1932 en volgende Jaren, daar aan de producten, wier prijzen als
basis voor de ,,Composite Price” dienen, sedertdien een product
Is toegevoegd,

De ,,Code” oan
1933.

Onder de,,National Recovery Act” van 1933 kwamen
achtereenvolgens voor verschillende takken van industrie
de zgn Codestöt stand, van welke ons hier in het bijzonder
de ,,National Recovery Administration Code of Fair Corn-
ptition for the Iron &”Steel Industry” van 19 Augustus
1933 belang inboezemt. De voornaamste bepalingen om-
vatten het volgende.
:,’ – -.
Arbeid.
Werknemers hebben het recht door middel van
hun organisaties collectief met de werkgevers te onder-handelen en mogen niet gedwongen worden zichbij een
,,company union”
Q
(d.w..z. een vakvereniging van werk-
liëden van éénzelfde onderneming) aan te sluiten. Onder-
nemingen mogen zowel georganiseerde als niet-georgani-
– seerde arbeiders in dienst hebben (d.i. het beginsel van de
,,open shop”) Kinderarbeid is verboden. – –
Arbeidstijd.
De ijzer- en ttaalind4strie aarvaardt de

40:ui’ige werkweel.,,

Lonen.
D lonen worden met 15 % vérhoogd.
Uiwoering.
Dete berust bij de zgn. ,,Code Authority”,
in dit geval de Dire’ctduren van het ,,American,Iron & Steel
• Institut” en vertegenirdbrdigers van de rgering, wier
bevoegdheden o.a. omvatten: liet toezicht houden op de
naleving van de bepalingen vân de bedrijfsregeling, het
in ovérleg met de leden-ondernemers, die zich hiertoe tot
groepen verenigei, vaststellén van de basisrijzen, extra’s, –
i,,basing points”, enz. (zie hieronder). De leden hebben stem-
recht dat gebaseerd is op de waarde van hun verkopen.
Prijzefi.
Binnen 10 dagen na het inwerkingtreden van
de Code moeten de” leden op het secietariâat van het In-
stituut een lijst met basisprijzer van al hun producten
deponeren. De leden,mogen geen gunstiger condities voor
de kopers stellen daini in de Code is
1
voorzien. Een boete
van $ 10 per ton moet worden betaald voor iedere verkoop
in strijd met de Code
3
):’

Het ,,single basing point”system.

– –

Een zeer, belangrijke bepal

ing in de,Code was verder
de afschaffing van het zgn. ,,Pittsburgh-Plus Sytem” en

‘) De cijfers zijn ontleend, vôor kolom
b
,,Annu’al Statistical
Report of the American Iron & Steel Institute” -van 1938 en ,,Iron and SteeP’,,,U.S. Tarlff Cbmmission”, 1938, blz. 119.
Voor kolom
II
en,III: ,,The Commercial & Financial Chronicle”
an 1933, blz. 4601 en van 1940, blz. 2008.(
Voor Kolom IV,,Federai Reserve Bulletin” van 1939, blz.’1148.
– ) Zie ,,The Commercial & Financial Chronicle” van 22
Juli
1933,’
blz. 589. Een gdede bespreking van de Code-bepalingen, welke be-trekkinghebben op de prijzen, vrachten en de .,basing poluts”, vindt
men in ,,Practices of the Steel Industry under the Code”, Washington
1934»

-.4

-.

166

S
. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÊi1

31 Maart 1943

de invoering van een nieuwe prijsnotering in de vorm
van een stelsel van ,,regional computation”. Om de bete-
kenis van dit alles te begrijpen, is het ‘noodzakelijk, een
beknopt overzicht te geven van het ontstaan en de
werking van het in de staalindustrie zo belangrijl,,,Pitts-
hurgh-Plus Syst’em” of ,,single basing point system”,
waaruit het nieuwe
,,muItple basing point system” van de

,NR.A.-Code” is voortgekomen
4).

Het ,,Pittsburgh-Plus System” is ontstaan als gevolg van
een áfspraak tussen enkele fabrikanten, wier fabrieken
alle gelegen waren Oostelijk van Pittsburgh, in O.-Pennsyl-
vania en New Jerse, die in 1880 heoten, hun prijzen

vast te sJellen f.o.b. Pittsburgh
plus
de kosten van het
vervoer per spoor van Pittsburgh naarde werkelijke be-

stemmingsplaats
jan
de producten. Deze fabrikanten
deden alsof hun staalfabrieken in het ,,basing point”
Pittslurgh waren’ gevestigd en’ zij verzelerden zich zo-
doende van de in Pittsburgh geldende basisprijs en het
voordelig verschil tussen de denkbeeldige, vrachtprijs van
Pittsburgh naar de»bestemmingspaats ed de werkelijke
vrachtprijs. Véér 1880 verkôcht men f.o.b. fabriek, waarbij
iedere fabrikant zijn ,,mill-base price” vaststelde.

Pittsburgh

staaifabrieken

,

afzetgebied

0

,

‘ >
0
(basisprijs)

Alleen in dit geval, ‘wanneer ,,basing j)oint” en plaats
van aflevering samenvallen omvat de totale verkoopprijs de verkoopprijs van het product en de
werkelijk
gemaakte

onkosten voor het vervoer.
Ligt de 1everende fabriek evenwel buiten het ,,basing
point”, bijv. in B, dan ofrrvat de totale verkoopprijs de
,,mill-hase quotation”
plus
(vandaar ,,Pittsburgh-PIus System”) dQ vrchtprijs van het
denkbeeldige
vervoer van
Pittsbûrgh naar A. In werkelijkheid gaan de producten
rechtstreeks van B naar A. Dar
dezelfde
basisprijs en

irachtprijs voor
alle
verkopers van het betrokken gebied
gelden, is het voor de afnemer onverschillig, bij wie hij
zich van
grondstoffen
voorziet. 1-her komt nog ‘bij, dat
kw’aliteitsverschillen. bij eenzelfde soort product, afkomstig
van verschillende fabsieken, in de ..meiikaanse ijzer- en
staalinçlustrie nauwelijks voorkomen.
Wat is de bedoeling Van dit stelsel? Bij perfecte werking’
ontstaan volledig uniforme prijzen voor èlk van de ver-
schillende soorten producten, onverschillig wie de produ-
‘cent is; prijscorcurrentie is uitgesloten. ‘Alle natuurlijke
vooi- en nadelen van
.
de ligging van de ene fabr)ek t.o.v.
de andere worden als mede de prijs bepalende factoren ge-
neutraliseerd. Zoals het in noot 6 vermelde Rapport van
de ,,Federal Trade Commission” het uitdrukt: ,,Every
purchaser has at his disposal at the same price every
source of p.roduction in the United States” (blz. 3).

vrachtvoordeel

werkelijke vrachtprijs

S

>,
denkbeeldige vrachtprijs

Roos
5)
geeft als reden voor
eeo
dergelijke handelwijze,
dat de afzonderlijk gelegen fahriekQn weliswaar een plaat-
selijk monopolie bezaten, maar dat zij tevens moesten
concurreren met de fabrieken in de grote centra en-slechts
daar was de vraag van de zijde der industriële afnemers
sterk genoeg, om een concurrerende marktpijs te doen
ontstaan. De afnemers kochten dus het liefst in de produc-
tiecentra. Toen de fabrikanten dit merkten, gingeii zij
hun producten f.o.b. ‘de centra (bases) vefkopen en zodoen-
de 1
bied door een

industriële afnemer moest ‘vorden betaald de basisprijs
plus het transport van de markt naar de bestemmings-.
plaats, zelfs al’was de laatste dichter bij’de producent dan
het basispunt.
Na .1901, ket jaal van de oprichting van de ,,United
States Steel CorpQration” werd dit stelsel algemeen door
de staalindustrie aanvaard. Het onderging in de Joop der
jaren tal van letailwïjzigingen, maar bleef in hoofdtiekken
•onveranderd. Tenslotte onttond hieruiJ een ,,open price
association”, waarbij de ,,U.S. SteQl” de prijzen openbaar
maakte en de andere producenten deze volgden, een methoe
de van sa(nenwerking, die noodzakelijk was met het oog
op de Amerikaanse wetgeving, welke combinaties ,,in
restraint of trade” verbt5od..

Hoe werkt nu dit ,,Pittsburgh-Plus ystem” of ,,single
basing point systen’
6)?
Zoals uit de naam blijkt, is er
hier slechts één ,,basing point”: Pittsburgh. Is een onder-
neming daar gevestigd en levert zij daar haar producten af,
dan wordt bij verkoop aan een afnemer in plaats A bij de
,,mill-base quotation”, d.i. de prijs, die op het basispunt
geldt en welke gelijk is aan die, welke de koper zou moeten
betalen, indien hij aan de ingang van de fabriek was ge-
vestigd, gevoegd de vrachtprijs, die zou moeten worden°’
betaald, indien de
goederen
per spoor
van het ,,basi ng point”
naar A werden vervoerd. Dit is de zgn. ,,all-rail freight”.

S
) Ontleend aan , ,ractices or the Steel Industry under the Code”,
blz.60v.
) Ch. F. Roos: ,,NRA Economie Planning”; ,,Cowles CommissiOn
for Researb,h in Economics”, Publicatie No.
2, 1937, hlz. 327.’
•) Zie o.a. ,,Report
of
the Federal Trade Commission to the Pre-
sident with respect to the basing point system.in the Iron and Steel
Industry”, Washington
1934.

Het ,,inultiple basing point systene”.

De ,,N:R.A..code» voor de ijzer- en staalindustri ;è-
lastte de vervanging van het ,,Pittsburgh-Plus Systm”
door het ,,multiple basing point system”, waardoor, er
i.p.v.
1 ,;basing point” 219 ,,basing points” kwamen, gel
dende voor 36 soorten producten. Aangezien voor elk
product gemiddeld slechts 6 ,,basing points” werden aan-
gewezen en niet 219, was de wijziging’t.a.v. het ,,single
basing point syteiii” niet zo groot, als zij op het eerste
gezicht wellicht Jeek, waar nog bij kwam, dat het ,,Pitts-
lurgh-Plqs Systern” in de grond van de zaak geen zuiver
,,single’ basing point system” was, aangezien Birmingham
(Alahama) voor,, verschillende producten een tweede
,,basing point” was met een basisprijs, di steeds $
hoger was dan die van Pittsburgh. Ook Chicago is enige tijd ,,basing point” geweest.
Het stelsel, dat de Code voorschreef, ligt tussen ‘het
single basing point system” en een toestand va volledige mededinging, waaIij iedere fabriek als’een ,,basing point”
is te ‘béschouwen, in. Gaat men nl. uit van het ,,single
basing point systein”, dan wordt het gebied, dat zich met
de .prijs naar een ,,asing point” richt mel het toenemen
van het aantal
,,basing
points” kleiner, totdat bij volledige
mededinging elke fabriek haar eigen hasispunt is en er
evenveel basispunten als fabrieken zijn.
Het ,,multiple basing point s
,
ystem” is dan ook a.h.w.
een compromis tussen enerzijds de voorstanders van èen
stelsel met slechts één ,,basing point”, die onder de staal-
fabrikanten w’oMen gevonden en anderzijds de voorstan-
ders van ,,fair competition”, waartoe o.a. de ,,Federal
Trade Commission” blijkens haar Rapport over het ,,basing
pöint system” behoort. Zij drukt zich als volgt uit.,, The Commission is profoundlyof the opinion that there is no
sound economic foundation in a system
1f
price fixing,

whether itresults from the cooperative activities of in-
dtstry or whether it be imposed upon industry by govern-
mental action. Men who invested their lives and fortunes
in the manufacture and sale of goods should not. . -. be
intrusted with the responsibility of fixing prices. They
will generally act with an eye to dividends rathet than to’
public velfare. . . . We believe that t e road towards true
.recovery is not in the direction of the rnultipk basing
poiiit system or other price fixing methods but is in that
of the restoration of industry to a condition of sound and
fair competiton.” (tap. blz. 38 ej 40).
De leveringsprijs omvat volgens de Code de ,,mill base

31 Maart 1943

ECONÔMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN

167fl

price” plus ,,extra’s” plus ,,all-rail freight”. De leden-
ondèrnemers moeten hun ,,mill base”-prijzen ter goed-
keuring aan de Code-autoriteiten voorleggen, mogen zon-
der toestemming van deze laatsten geen rabatten toeken-
nen en slechts,die bedragen toevoegen, waarvan de hoogte
door de autoriteiten is vastgesteld, de zgn. extra’s, die
voor afwijkende kwaliteit, vorm, gewicht, enz. in.i’ekening.
mogen worden gebracht. In de Code werden de erkende
,,basing points” opgesomd; die in overleg en onder goed-
keuring van de gehele iridustrietak door de Code-aeitoritei-
ten zijn vastgesteld, terwijl werd bepaald, dade leverings-
kosten van deze ,,basingpoints” af zullen worden berekend
en niet van de werkelijke plaats ‘van verzending af. Een
producent mag niet naar eigen goeddunken zijn producten
f. o. b. eigen, fabriek verkopen; evenmin mag hij in zijn
verkoopprijs de, werkelijke verzendingskosten opnemen,
tenzij zijn plaats van aflevering samenvalt met een ,,b’asing
point”
7).
Wel mogen de prijzen door de producenten ge-
•wijzigd worden, maar deze veranderde prijzen worden pas
10 den na de dag, waarop zij bij ae Code-autoriteiten
zijn edeponeerd, effectief. Deze
wachttijd
moest kopeis
li
en verkopers beschermen tegen plotselinge prijsverande-
ringen eçi volgens stemmen uit de staalindustrie heèft. deze methode een grote mate van prijsstabiliteit teweeggebra6ht,
groter dan ooit tevoren het geval was geweest.
De Code combineerde (a) de praktijk van het ,,basing
point system” met (b) de methode van de ,,open price
associations”, door de prijsnoteringen van tevoren be-
*end te maken en een wachttijd in te voeren, welke diende
tot uitschakeling van persoonlijk optreden t.a.v. de prijzen.
Hoofddoel van het ,,basing point ystern” is prijsstabilisatie.
Jarenlang is liet streven van de ïjer- en staalindusti’ie
gericht geweest op het stabiel houden van de prijzen, het-
geen te verklaren is uit het feit, dat prijsverlaging de ge-
vraagde hoeveelheden nauwelijks beïnvloé’dt, dat dus de
vraag naar ijzer- en ‘staalproducten onelastisch is. De
ondernemers zullen in dit geval de voorkeur geven aan
prijshandhaving boven prijsverlaging, daar zij anders allen
er slechter aan toe zouden worden. Prijshndhaving is
hier mogelijk door het betrekkelijk gering aantal onder-
nemingen en de grote mate van concentratie: in 1935 be-
droeg het aantal ondernemingen 71, waarvan 25 onder-
nemingen 95 % vn de totale productiecapaciteit bezaten.
De prijs is hier geen datum, zoals het geval is bij een groot
aantal .fnarktprijzen; hier is het optreden van één on-
dernemer van invloed op de anderen,, die snel zullen rea-
geren, vooral daar het in het algemeen financieel krachtige,
vooruitziende ondernemingen betreft. Deze zullen dus
liever tot sameiiwerking willen komen en dit is voor prijs-
handhaving vereist: vandaar het streven naar combinatie in de ijzer- en staalindustrie in de vormen van een ,,open
price association” en het ,,basing point system”
8).
Het
doel van de , ,N.R.A.-Cocte” sloot zich hierbij volkomen aan:
ook dit was prijsstabilisatie. Ookna het onwettigverklaren
van de ,,N.R.A.-Codes” door het Opperste Gerechtshof op
.27 Mei 1935 bleef de staalindustrie aan haar traditionele
prijspolitiek getrouw en bleef het ,,basing point system”
van kracht.
G. J. KESTELOO.

‘) ,,Practices of Lli’e Steel Industry under the Code”, l)lZ.
15 e.v.
) Zie’ ,,IrOn and Sttel”,,, U,S. ‘t’ariff CommissiOn’, ,,Report”
No. 128, 1938, hlz. IS, 87 en 351.

DE TURKSE VERMOGENSHEFFING.

Op 17 Maart jI. deelde de Turke Minister-President
aan de Turkse Nationale Vergadering mede, dat de. ver-
mogensheffing tot op die datum £t 225 millioen (1 £t = f 1,45) had opgebracht, aldus meldt het ,,D.N.B.”. Daar
over deze heffing in de Nederlandse pers slechts zeer ver-
spreide berichten zijn ‘opgenomen, volgt hieronder een
compilatie van alles, wat in de laatste tijd over dit onder-
werp is gepubliceerd.

Doel dc, hef /i,g

Het nieuwe economische programma, dat Saradjogloe bij h,et begin iîan de nieuwe zittingsperiode in Juli 1942 aan het parlement voorlegde, bevatte naast tal van maat-
regelen, die tot doel hadden de goedei’envoorziening te
regelen en de belastingen te verhogen, ook het plan tot
een vermogensheffing. Dit laatste voorstel – waarvan
de opbrengst op ongeveer £t 400 millioen werd geschat –
werd op 11 November 1942 dooi’ de Nationale Vergadering
aangenomen en trad de dag daarop in werking. Het doel van deze heffing was wel in de eerste plaats
om de monetaire situatie van
rrlii.kije
die door de mobili-
satie ten zeerste is verzwakt, te verbeteren. Door de sterke stijging van de overheidsuitgaven, die voor een niet onbe-
langrijk deel.door credieten moesten worden gefinancierd,
nam de geldcirculatie aanzienlijk toe; cle barkbiljetten-
circulatie bedroeg op 31 December van de jaren 1938 tot
1942 respectievelijk 2
2
05, 296, 418, 522 en 764 millioen £t.
Daar in Turkije geen prijsstop was afgekondigd, miste
deze vergroting van de circulatie de uitwerking op het
prijspeil niet:


index groot- index klein-
handelsprijen
handelsprijzen

1938

…………….
100
100
1939

………………
103

101
1940 ………………
.

124

111
1941

…………….
166′
.
133
1942 1
………….

204


157
%IlI
…………215
165
IÎI
…………231
178
IV
…………241,
185

.

V
…………251′
1(195
VI
200

VII
…………

.
207

Door de heffing ineens hopte men de biljettencirculatie
te verminderen; de bankbiljetten, die ter voldoening van
de heffing aan de Staat worden overgedragen en daardooi’
bij de Centrale Bank terugkeren, verdwijnen immers uit
de circulatie, gaan met andere woorden ecènomich te niet.
Vermoedelijk is dit streven om het prijspeil te yerlagen
niet cfe enige reden geweest, die tot de heffing ineëns heeft
geleid, temeer daar de prijsstijging in veel sterkere, mate
door de goederenzijde dan door de gêldzijde is veroorzaakt.
Veeleer is aan te nemen, dat het absorbtie,vermogen van
de Turkse kapitaalmarkt tennaastenbij is uitgeput, zo4t
de Regering wel gedwongen is om naar andere middelen
uit ee zièn om haar behoeften te dekken (de rente op lange
termijn is tot ongeveer 7 % gstegen).
Flierbij zij opgemerkt, dat de Turkse Overheid in vroe-gel’ jaren steeds een aapzienlijk bei’oep op de buitenland-
se kapitaalmarkt deed,’iets wat momenteel vei’moeelijk
‘in veel geringer mate het geval zal zijn.

Turkse Staatsschuld (in millioen £t)

In het binnen-
In het buiten-

land geplaatst land geplaatst
Totaal

1936 258
24
506 1937
803
205


.508
1938
346

.
188
534

1939 396


224
620

In dit kader’bezin, zou de Turkse heffing dus vergeleken
kunnen worden met de Zvitserse ,,sacriîice pour la défense
nationale”, welke meo ook als een nieuwe vorm van de
in vroeger eeuwen veelvuldig voorkomende ,,don gratuit”
kan beschouwen. Flet is opvallend, dat alleen de niet-belli-
gerenten deze vorm van finanbiering hebben toegepast,
of (zoals weden) willen toepassen. Het schijnt, dat de
oorlogvoerende mogendheden – mi, zeer. terecht –
menen, dat men een dergelijk vraagstuk eerst na het.be-
eindigen van de oorlog aan ‘de örde moet stellen,, daar

1

168

ECONOM-ISH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

31 Maart 1943

men eerst dan kan vaststellen,welk bedrag men zal moeten
heffen.
Het is niet onmogelijk, dat naast deze zuiver economi-
sche argumenten ook nog een politiek moment hij deze
Turkse heffing een rol heeft gespeeld. Door de vermogens-
heffing vindt immers een belangrijke nationalisering van
buitenlandse vermogens (ook de buitenlandse vennoot-
schappen vallen onder de heffing) plaats.
Otto Pfleiderer wijst erop
1),
dat het moment voor het

doorvoeren van een dergelijke nationalisering zeer handig
is gekozen, daar de politieke situatie van Turkije repre-
sailles van andere mogendheden onder de huidige omstan-
digheden niet waarschijnlijk maakt.

Wijze der heffing.

Wat ook precies de reden voor de heffing geweest moge
zijn, vast staat, dat, men met het doorvoeren grote haast
heeft gemaakt. Bij de wet’ van 11 No’vember 1942 werden
sp’eciale commissies benoemd, die
op
grond van de belas-
tingaanslagen in 1941 de betalingscapaciteit der inwoners
(Turken zowel als buitenlanders) moesten schatten. 1-loger
beroep Legen de aanslag was niet toegestaan, terwijl bij
ontduiking met dwangarbeid werd gedreigd.
Onder de heffing vallen niet slechts de vermogensbe-
zitters, die jaarlijks meer dan £t 2.00 uit hun vermogen
trekken, doch ook andere inkomens, irdien sprake is van
,,buitenge”one winsten”. Zowel de buitengewone winsten
van particulieren als die van vennootschappen zullen wor-den belast.
Dat de commiSsies ernst met de- zaak maakten 4olgt
wel uit het feit, dat reeds op 17 December 1942 de te
betalen be,dragen bekend werden gemaakt. Zo moest o.a.
Istanboel ‘(741.000 inwoners) 330 millioen £t betalen,
Izmir (170.000
mw.)
26,7, Ankara (123.000
mw.)
17,0,

Bursa’ (72.000
mw.)
9,3, Adana (76.000 ‘mw.) 8,5, Mersin
(27.000
mw.)
6,2 en Kayseri (46.000
mw.)
0,6 millioen £t.

De betalingstermijn was op 14 dagen gesteld, zodat de
bedragen dus vÔér 31 December moesten worden voldaan;
weliswaar kreeg men hierbij’ 2 weken speling, doch voor
elke week moest 1 % extra worden

betaald.
Hierboven werd reeds opgemerkt, dat bij niet nakomen
van de belastingverpliéhtingen binnen de vastgestelde ter-
mijn dOangarbeid zou volgen. Daar de helft van het in
deze dwangarbeid te verdienen loon (t 2,50 per dag)
wordt ingehouden ter voldoening van de belastingschujd, zal deze straf in vele gevallen wel op een zeer langdurige
dangarbeid neerkomen. Hoeveel peFsonen momenteel
een dergelijke straf ondérgaan, staat niet
vast,
sommigen

spreken van tien-, anderen daarentegen van honderd
;

duizend.
Resultaat der heffing.

Onmiddellijk na het aanvaardn van de heffings-wet
werden de banksaldi geblokkeerd, welke blokkering ge-

handhaafd bleef, totdat met de betaling der bedragen kon
worden begonnen. Voor deze -betaling werd het gehele
credietapparaat gemobiliseerd. De ,,Isch-Bauk” (een semi-
overheidsbedrijf) verleende, indien men tenminste 1/5 van
de belastingschuld had voldaan, crediet op onderpand,
zij het ook slechts voor enkele maanden en- zij het ook
tegen een rente van 1 % per.maand (dus 18 % per jaar).
Geli4uideerde goederenvoorraden en onroerende goedren
werden door de Overheid, of door banken, waarin ‘de Staat.
is ,geïnteresseerd (zoals bijvoorbeeld de ,,Emlak-Bank”),
aangekocht of beleend.
– Het is te, begrijpen, dat al dezé transacties hun weerslag
in de bankstaten van de Centrâle Bank (,,Merkes Bank”) moesten vinden. Hoewel jammer genoeg niet alle desbe-
treffende weekstaten in Nederland beschikbaar zijn, kan uit het aanwezige materiaal de gang van zakefl toch vrij
nauwkeurig worden nagegaan. Belangrijke wijzigingen

1)
,,Die türkische Vermôgensabgabe”, ,,Bank-Arcbiv”, .15 Fè-
bruari 1943.

traden aan de actiefzijde olS bij de posten ,,goud en devie-
zen in het buitenland” en ,,handelswissels in het binnen-
land”. De stijging van deze posten is zeer goed te begrij-.
pen; ter voldoening van de verplichtingen heeft men wis-
sels verdisconteerd. Dat dus oorspronkelijk aan de passief-
zijde dé post ,,bankbiljettencirculatie” toenam, is hier-
mede geheel in overeenstemming. Dat de biljettenomloop
in het begin van 1943 begint te dalen, is, na hetgeen hier-
over in het begin van dit artikeLis gezegd, duidelijk; de
bankbiljetten, die bij de Centrale Bank terugkeren, worden
uit de circulatie genomen. Hierbij dient men in het oog

te houden, dat in het laatste jaar de circulatie geniidde1d
met £t 20 millioen per maand toenam. Bedroeg de biljet-
tenomloop aan het einde van November 1942 dus 730 mii-
lioen £t. da’n had men midden Februari 1943 een omloop
van £t 780 millioen mogen verwachten. Daar de circulatie
op dat moment circa £L 700 millioen bedroeg; heeft ‘de
,politiek op dit punt wel reeds een gedeeltelijk succes be-
haald. Hierop wees dan ook Saradjogloe in zijn bovenge-
noemde rede van 17 Maart ji. Men dient echter niet uit
het oog te vérliezen, dat de post ,,deposito’s”op de passief-
zijde van de bankbalans in dezelfde tijd een aanzienlijke
stijging onderging, welke toeneming, de vermindering van

de bankbiljettencirculatie aanzienlijk overtrof.
1-lieronder volgen de balansposten, die in de onder-
havige periode de belangrijkste wijzigingen ondergingen
(niet alle gegevens konden worden achterhaald).

o

.
.
0

n

in £t 10′
in £t 10′
in £t 10′
in £t 10′

1938 ……………-

97

205
96

1939 …………….-

217

2

940 …………….-

260-

418

1941 ……………-

299

522

1942 VIII

347

616

IX ………..-

360

639

– X

395

680

– XI

92

442

.730

97

XII
1
5 . . . –

90

451

742

102

1
19′

99

474

756

‘ 114

1
28

101

476

764

143

1943 1

116

496

. 714

202

1
23

123

488

703

218

,30

127

483

700

216

II

,6 . . . –

127

480

699

213

133

479 –

698

219

Tenslotte zou de vraag kunnen worden gesteld, of, en in
hoeverre, deze vermogensheffing ons iets kan leren omtrent
de uitwerking van een eventueel na het beëindigen van de
oorlog te houden heffing hier te lande. Ik meen, dat men
hierover eerst na enige maanden een oordeel zal kunnen
vellen, daar eerst dan de tafrijke, nu nog lopende liqüidatie-‘
transacties zullen zijn afgewikkeld. Hoewel dan uiteraard-niet uit de, bankstaat zal kunnen wordenopgemaakt, hoe-
veel bezit de Overheid zich door de heffing heeft verwor-ven, noch geconstateerd kan worden, hoeveel van de ont-
vangen middelen besteed zijn voor het doen van lopende uitgaven, zal over enige maanden toch, zij het misschien
ook zeer vervaagd, kunnen blijken, welke gevolgen een
heffing ineens op de geldcirciilatie kan uitoefenen.
L. J. ZIMMERMAN.

er

.

31 Maart 1943 ‘

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

-,

169

AANTEEKENINGEN,

DE VERSTAR.R1I’tG DER PRODUCTIEKOSTEN.

Een verstarring der productiekosten, die als een toe-
nemende druk der constante kosten voor den individueelen
ondeinemer het meest tastbaar is, vormt het centrale
punt van de studie van Dr. P. J. Veidoorn, die binnen-
kort onder den bovenstaandèn titel als 33e der onder
auspièiën van het Nederlandsch Economisch Instituut
uitgegeven publicaties verschijnt. Zooah bekend, speelt het verminderd aanpassingsvermoen der kosten een be-
langrijke rol in verschillende economische discussies, onder
meer in verband met pri$sverstarring, kartel- en trustvor-
ming, alsook tav. de’ internationale)handelspolitiek. In
de eigenlijke theoretische literatuur vindt men dit probleem•
daarentegen vrijwel nei’gens aangeroerd. Een vergelijkend
statistisch onderzoek inzake de vraag, in hoeverre zich in-
derdaad sedert de laatste helft der vorige eeuw een ver-starringsproces heeft voltrokken, is ‘daarom niet van be-
lang ontbloot.
Het vèrstarringsverschijnsel vormt een onderdeel van
een groep verschijnselen, die men tegenwoordig onder den
naam st,ucw
u
,.nJij
z
i
g
i
ngen
samenvat, en de onderhavige
studie kan als een proeve vhn.structuurmeting worden be-
schouwd: De schrijver gaat in het eerte hoofdstuk na,
wat onder structuur te vei-staan is en hoe zij in het
algemeen — kan worden gemeten. Daarbij wordt uitge-
gaan van Waemann’s bekende omschrijving, die in aan-
sluiting aan den gedachtengang van Frïsch en Tinbergèn
in econometrisch opzicht verder wordt uitgewerkt.
UiV deze analyse blijkt vervolgens, op welke wijze een
verstarring van de productiekosteil met wijzigingen in de
ecÔromische structuur samenhangt, terwijYeverieens het
– verband ‘tusschen de beide verschijnselen: ,,verstarring en
relatieve toeneming, der constante koten” wordt geformu-
leerd. Aan een voorbeeld der ,,United States Steel Corpo-
ration” wordt geïllustreerd, hoe Öp eenvoudige wijze uit
de flexibiliteiten en de onderlinge verhouding der verschil-
lende kostencategorieën, het aandeel der gezamenlijke
constante kosten in de totale kosten kan worden lepaaId.
‘Evenwel blijkt tevens uit deze theoretische’ analyse,
dat een vdrklarirrg der prijsstarheid uit een toeneming der’
constante kosten, zooals vee’lal geschiedt, logisch niet goed
mogelijk is. Bij de behandeling, der constante kosten gaat
de bedrijfseconomie nl. uit ‘an de
‘reëele: kosten,
d.w.z. de
prijsfluctuaties der productiefactoren en eindproducten
worden doelbewust bui’ten be’chouwing gelaten. Echter
vormen deze reëele kosten njet het geldoffer, dat de produ-
cent in een bepaald oogenblik brengt, en zijn .daardoor
geen maatstaf voor de toenemende verliesmogelijkheid. in
de haisse, welke de prijsstarheid zou moeten teweegbrengen.,
• Wordt daarentegen met het bestaan van prijsfluctuaties
wèl rekening gehoüden en beschouwt men de constante
kosten
als,,geldkosten”,
dan blijken de volgende’grootheddn
als ,,structuurelementen” van het aandeel der constante
kosten op te treden: .

Het procentue1e aandèel der ierschillende kosten-
categorieen in de

totale kosten.


‘De flexibilitejten der verschillende reëele kosten
t.o.v. de bedrijfsdrukte (dûs het aanpassingsvermogen der
hoeveelheden der aangewende productiefac’toren). –
De aanbodsflexihiliteiten, der productiefactoren.


De aanbodsflexibiliteit van het eindproduct.
Deze laatste flexibiliteit is representatief voor de prijs-
verstarring; men zal deze dus niet uit een ,,toeneming der
constante kostén” kun’nen verklaren, daar zij zelf een
tructuurelement van het aandeel der constante kosten
in ‘ totale fcoten vormt. Ech.ter is wel een verklaring
der starheid mogelijk uiteen combinatié der drie eerstge-
noemde elementen van structuurelementen, die door den
auteur daarom
als de
,,flexibiliteit der productie000rwaarden”
wordt aangeduid..

Het statistisch gedeelte vau het onderzoek (het tweede
en derde hoofdstuk) behandelt de ontwikkeling van de

verschillende structuurelementen der constante kosten,
In sommige gevallen bleek het mogelijk vergelijkbaar ma-
teriaal van circa 1850 af bijeen te brengen, in’andere moest
met een vergelijking met de periode 1900-1914 worden
volstaan. Om het cijfermateriaal en de conclusies zoo repre-
sentatief mogelijk te houden, zijn in de eerste plaats
gegevens omtrent de industrieele prodictie in haar geheel
bewerkt. Daarnaast is echter in ruime mate aandacht ge-
schonken’ aan enkele .individueele bedrijfstakken (hoog- –
ovens, staal- en machine-industrie, textielnijverheid, mijn-
bouw, spoorwegen e.a.), waardoor het gevaar van ,,bloede-
loosheid” is vermeden:
Achtereenvolgens wordt in hoofdstuk II het verloop van
het aandeel der kostencategorieën
in de totale kosten nage-
gaan. Vanzelfsprekend valt de nadruk op de loon- en ma-
teriaalkosten. Evenwel is ook aan de salarissen en afschrij-
vingen een afzonderlijke paragraaf gewijd. Het aandeel

van loon en materiaal in de productiewaarde blijkt in het
algemeen geen wijziging te hebben ondergaan, eeneit,
dat weliswaai’ reeds bekend is (Bowley, Douglas, Kalet-.
Id), .doch op de vraag, of de, constante kosten toenemen,
een nieuw l,icht werpt. De invloed van gewijzigde pro-
ductie-methoden -en stijging der hrbeidsprductiviteit
‘wordt afzonderlijk voor het mijnwezen, het hoogovenbe-
drijf ‘en de textielnijverheid nagegaarL
Het derde hoofdstuk houdt .zi’ch bezig met dè studie
der
fler-ibiliteiten:
De meeste aandacht wordt besteed aan
de gevoeligheid der arbeidshoeveelheid t.o.v. wisselingen
in de bedrijfsdrukte, welke in alle onderzochte gevallen’
blijkt te zijn gestegen; een feit, dat niet onmiddellijk oor
de hand ligt. Deaanbodsflexibiliteit van loonén en prijzen
wordt eveneens behandeld; zij vertoont niet steeds dezelfde
ontwikkeling. In enkele gevallen valt echter een zeer dui-
delijke verstarring .waar te nemen. De flexibiliteit der
loonkosteh als geldkosten blijkt aan eenige stijging onder-
ievig te zijn, zoodat het’gedeelte der bonen, dat constant
is, moet zijn gedaald. T.o.v. de salariskosten best;aan over
vroegere perioden geen gegevens; na 1919 blijken zij in dé
Vereenigde Stten – wel yerre van constant te ‘zijn –
slechts eé’n iets geringere soepelheid dan de bonen te be-
zitten.

In het vierde hoofdstuk wordt getracht een samenvat-
tend beeld van de flexibiiteit der totale kosten te verkrij-
gen. Een dergelijke berekening stelt echter zeer, zware
eischen aan de volledigheid van het statistisch materiaal
en was daardoor alléén voor de Vereenigde Staten mogelijk.
Zij levert het volgende resultaat: .

AandeeÏ der con- Flexibiliteit der pro-‘.
stante kosten in de duètievoorwaarden
totale kosten

1901-1914 …. ‘ .( 22,5’%

1919-1937 – .:,

,

16,5 %

1,2

1-Jet alandeel der constante kosten is’ in de Vereenigde
Staten dus niet gestegen, doch waarschijnlijk zelfs gedaald.
Gaat men ,de ontwikkeling der belangrijkste structuur-
elementen der constante kosten in andere landen na, dan
is ook daar een toeneming der constante kosten, c.q. en
dalipg van de flexibiliteit der produclievoorwaarden niet zeer aannemelijk. FIet is daarom geenszins zeker, dat de.
verklaring der prijsverstarring uit een toeneming der con-
stnte kosten, of (meer nauwkeurig) een .verminderde flexi-
lliliteit der productievoorwaarden, geldigheid bezit.”
In een appendii wordt tenslotte een quaestie der wis-
kundig’è statistiek behandeld, die’ door de betrokken lite-
ratuur is veronachtzaarnd, nI. de vrag, hoe de.
totale
regressie-coëfficiënt bepaald dient te worden bij het op-treden der zgn. ,,time lags”. Een groot aantal tabellen en
grafieken geven een’uitvoerige toelichting op het statistisch
gedeelte dezer studie, terwijl een nauwkeirige bronver-
meldingeen goede documentatie yormt der op dit gebied beshikbare gegevens.

*

91

170 .

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31 Maart 1943′

J)E 33ste PUBLICATIE VAN HET NEI)ERLANDSUE ECONO-
MISCH INSTITUUT.

Binnenkort zal verschijn

en de 3te publicatie van het
Nederlandsch Economisch lnstituu t, t.w.:
,,De .verstarring der productiekosten” door Dr. P. J.
Verdoorn. Deze studie wordt in den handel gebracht
voor f 5,—. Voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut geldt de verminderde prijs van f 3,75.
Donateurs en leden kunnen zoowel hij het Secretariaat
van het N.E.I., Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam-C
(Giro No. 8408) als bij den boekhandel en .de uitgevers
(De Erven F. Bohn, Haarlem) bestellen. Anderen
uit-
slu.tend
bij den boekhandel en de uitgevers.

DE ZWITSERSCIJE VOLKSHUISHOUDING NA .DEN OORLOO.

In het ,,Zeitschrift für schweizerische Statistik und
Volkswirtschaft” van October 1942 komt een artikel
voor van de hand van prof. V. F. Wagner onder den titel
,Nachkriegsprobleme der schweizerischen V’olkswirtschaft”,
waaraan wij het vôlgende ontieenen. Vooropgesteld zij,
dat de vraagstukken, waarvoor de Zwitsersche volkshuis-
houding na den oorlog zal komen te staan, zich in vrijwel
alle 1ander,-maar dan dikwijls in nog grooteren omvang,-
zullen voordoen

.
Het in den titel aangeduide vraagstuk valt in tweeën
uiteen:
le. De problemen van den tijdvan overgang van het
economisch beleid in den oorlog naar de econornische
politiek in vredesomstandigheden.
2e. Het vaststellen van derichtlijrten voor de economi-
sche politiek, welke zal moeten wordn gevoerd, zoodra
het overgangsstadium voorbij -is. –
Ad. le. Prof. Wagner veiwacht, dat het overgangs-
stadium uiteen zal vallen in ‘de volgende drie phasen:
Een economische ,,kortsluiting”, een crisis vlak na
het beëindigen der vijandelijkheden;
Een korten tijdvanhoogconjunctuur;

.
De definitieve overgang tot de econom.isclie politiek
in vredestijd.
Het is duidelijk, dat dit slechts tendenties zijn, welke
zich des te scherper zullen voordoen, naarmate het minder gelukt ze door een adequate politiek te verzachten of zelfs
te vobrkomen.

a.
De eerste phase.

De oorlogstoestand, waaruit deze tendenties groeien
wordt met name gekenmerkt cor een verandering in de
product4- en verbruiksstructuur van het economisch
leven. ,De voortbrenging van consumptiegoederen vooral,
wordt aanzienlijk verkleind, doordat het leger en de
oorlogsbidustrie veel arbeidskrachten tot zich trekken,
terwijl dQor het wegvallen of eventueel minder worden van
den internationaen handel vele bedrijven onder productie-deviatie moeten gaan werken, met als gevolg, dat de pr’o
ductiviteit minder wordt; het isduidelijk, dat hierdoor
de productie van verbruiksgoderen, evenals van dqminder
noodzakelijke productierniddelen, aanzienlijk wordt be-
perkt. In Zwitserland vielen de gevolgen van deze beper-
king nogal mee, althansin het begin van den oorlog, door-
dat de aanzienlijke voorraden eerst konaen worden inge-teerd. Tegenover deze gedaalde productie stond een ge-stegen geldinkomen, met als gevolg, dat zich helangrijke
prijsstijgingen . voordeden.
Vooral ook de organisatorische zijde van het economisch
leven werd sterk gewijzigd door, het overheidsingrijpen op
schier alle gebied. Productie en gebruik werden geregeld,
de prijzen werden beheerscht en maatregelen-werden ge-
nomen om de ontstane zwevende koopkracht af te roornen;
de internationale handel, voorzoover nog aanwezig, werd
döor de Overheid geleid. Aan het einde van den oorlog’ zal
de Staat dus vrijwel overal regelend bezig zijn.
Het centrale na-oorlogsche probleem .is de overgang an

de oorlogs- op de vredes-organisatie van het economisch
leven. Theoretisch zou het,proes in omgekeerde volgorde
kunnen verloopen als indertifd bij den overgang
van
de
vredes- op de oorlogsproductie. Arbeidskrachten en pro-
cluctiemiddelen zouden kunnen worden vrijgegeven en de
geldbehoefte van de Overheid zou minder zijn, zoodat er
dus meer geld voor particulière doeleinden beschikbaar
zou komen. Waarschijnlijk zal dit alles niet zonde’ wrijvin-
gen kunnen ve.rloopen, daar de kans groot is, dat de weg-
gevallen overheidsvraag niet dire(t door de civiele vraag –
zal kunnen worden gecompenseerd. Van de door prof.
Wagner in dit verband genoemdê wrijvingsve’schijiiselen
zijn de belangrijkste die, welke ïan technischen aard zijn
en die, welke liggen’op het terrein van den Ititenlandsclien
handel. De omschakeling van het productieproces der be-
drijven, welke voor de oorlogsindustrie werkten, op het voortbrengen- van goederen, bestemd voor het normale
verbruik, zal eenigen tijd kosteii Borendien zal de invoer
van grondstoffen, als gevolg van het zwaar gehavende
wereld-transportapparaat, aanvankelijk op groote moei-
lijkheden Stuiten, terwijl de exportindustrie, orfl dezelfde
redenen, niet op volle capaciteit zal kunnen werken. Om
nu de economische ,,kortsluiting” van de eerste phase -te
voorkoien, beveelt prof. Wagner een geleidelijke demo-
bilisatie aan, terwijl de loopende opdrachten voor de
bewapeningsindustrie in geen geval zullen mogen worden
ingetrokken. Verder zullen de exportindutrieën zoo mo-
gelijk op voorraad moeten produceeren onder overheids-garantie, terwijl een openbare werken-politiek de rest zal
moeten doen om de in dit stadium dreigende werkloos-
heicl te voork.men. –

b. De ueede phase. –

Wanneer de hindernissen van de eerste phase overon-
nen zullen zijn, kan zich, als men alles, rustig zijn gang
laat gaan, een enorme conjunctureele hausse ontwikkelen,
doordat er groote vraag zal zijn naar consumptiegoederen,
duurzame gebruiksgoederen en productiemiddelen. Deze
hausse zou dan even’el, naar te vérwachten ,valt, in een
crisis en’dpressie eindigen, net als zich in 1920 heeft voor-
gedaan.
Prof. Wagner meent, dat het ter vborkoming eener
eventueele hausse noodig is, het prijsniveau stabiel te höu-
den. Ongetwijfeld is dit een belangrijke vorm van conjune-
tuurpolitiek, maar het is de vraag, of prijsstahilisatie vol-
doende is om een hausse te vporkomen. Vermoedelijk zal
een verdergaand overheidsingrijpen, uitloopend op een
effectieve investeeringscontrôle, noodzakelijk zijn om het
bovengenoemde euvel te voorkomen. Een belangrijk wa-
pen van de economische politiek in dit stadium wordt
gevormd door de handelspolitiek. Verhinderd zal moeten
worden, dat dooi’ te grooten invoer de prijzen der Zwitser-
sche landbouwproducten gaan dalen of

dat liooge prijzen
van ingevoerde industrieproducten het Zwitsersche prijs-
peil nog meer doen stijgen.

C.
De derde phase.

Wanneer dé opkomende hausse zal zijn bedwongen, is
inmiddels de derde phase ingetreden,
til.
die van den
definitieven overgang tot het economisch stelsel in- den
vrede. Prof Wagner verwacht, dat met name de inter-
nationale handel in sterke mate door de Overheid zal
worden geleid en beheerscht, mede doordat vele landen
wel zullen willen importeeren uit Zwitserland, maar aan,!
vankelijk niet zullen kunhen betalen. Internationale
credietverleening al dus noodig zijn, en het is van belan
dat de Regeering regelt, aan welk lanti crediet kan woden
verleend, mede in verband met zijn terugbetalingscapaci-
teit, welke uiteindelijk in goederen zal dienen te geschie-‘
den.
Verder is de bepaling van het niveau,-waarop de mone-
taire autoriteiten in de verschillende landen de valuta
zullen willen stabiliseeren, van groot belang, zooals ook de

ik

•.._-.-..–.:.

,.-‘

31 Maart 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

171

ervaringen van na den vorigen wereldoorlog hebben uit-
gewezen, toen de vahta’s veelal te hoog werdeil gesabili-
seerd, met als gevolg een dalend prijsniveau na 1920. Het zal
een uiterst moeilijke kwestie zijn de internationale koers-
relaties tusschen de ‘erschillende hunteenheden vast te
stellen; ifien zal overenkomsten moeten treffen, waarbij
de betalings- en schuldenbalanspositie -der verschillende
landen een helangrijke rol moeten
spA
I
TooÎkomen

da door een algemeen te hooge stabilisatie,
de wereld veer zal geraken in een toestand ïap een dalend
prijsniveau, zooals na 1920. Desondanks is voor Zwitsei-

land een• te, snelle deireciatie der valuta niet weischelijk,
omdat de ingevoerde goederen, waaraan groote behoefte
zal bestaai, dan nog duurder zullen worden, dan zij zonder die depreiatie al zullen zijn en het reeds hooge prijsniveau nog sterker zullen doen stijgen, terwijl van een vergemak-
kelijking ‘van den uitvoer, om de.reeds eerder vermelde
redenen, ook bij een vrij sterke zgn’. valita-.eoncurrentiè,
weinig sprake zal kunnen zijn.

‘fenslotte wijdt p’of. Wagner nbg een enkel woord aan
het tweede hoofdprobleem.

De toekon?stige ecôno,nische politiek van Zwitseiland.

Hj wijst er op, dat de economische politiek van Zwit
serland op den langen termijn niet één van de beide uiter-
sten van Vrije of volledig gebonden huishoiding zal kunnen
zijn, daar elk van deze, stelsels een breuk zou beteekenen
met het historisch gewordene, terwijl
v
als eerste eisch de continuïteit in de eçonomische.politiek mqet worden ge-
steld. Deeconomische politiek zal een synthese tusschen
deze beide uitersten moeten vormen. Tal van bedrijfstak-
ken zullen beslist lei4ing ep bescherming noodig hebben. –
Als voorbeeld worden genoemd de landbouw, die anders
ongetwijfeld in de internationale concurrentie zal ten
ondergaan, en de kleinhandel en het kleinbedrijf, waar het aantal bedrijvèn veel te groot is; aan liet
vriîe
spel der eco-
nomische kracht
,
en overgelaten, zou in dze laatstetweebe-
drijfstakken ongetwijfeld op den duur wel een zekere
saneering tot stand komen, maar dat zou allerlei onge-
wenschte spanningen in het leven roepen. ‘Een vrijwillige medewerking van het bedrijfeleven, dikwijls in den vorm
van bedrijfsorganisaties, zou zeer gewenscht zijn, waarbij
de taakvan de Overheid dan vooral coördineerend zou zijn.
1

DE NEDEItLANDSCHE KAPI’UAALMARICT IN 1942.

H e c t 1f i c a t i e.

In het artikel onder bovenstan-
den titel (,,D.-S..B.
1
‘ van 24 Maart 19431 is in de derde
kolom van tabel ll achter de gegevens oVer den Hout-
handel
v/h
Bontekoning & .Aukes vermeld resp .,, boven
pan” en ,,onbekend”. Mn maakt ons er op attent, dat
de, koens van uitgifte van bedoelde f771.000 aandeelen
125% heeft belopen. Het reëele bedrag bedi
,
aagt derhalve
f 963.750.

INGEZONDEN STUKKEN

lIET VRAAGSTUK I)RR ZON. ERKENNINGEN IN GROOT- EN
KLEINUAN OEL.

Mr. A: P. M. Daaldrop schrijft ons.:

In
het nummer van ,,E.-S. B.”, dcl. 24 Februari jI.,
lazen wij een belaigvekkend artikel van Dr. Tobi inzake
het vraagstuk der zgn. erkenningen in groot- en klein-
handel, in verband gebracht met het optreden van de ver- –
schillenUe bedrijfsorganisaties, en speciaal dan die op het
gebied van den handel.

Schrijver weet uit een rijke ervaring te putten en aan-
genomen mag dad ook worden, dat het door schrijver
uiteengezette systeem van het i’erleenen van ejkenningen
reeds in de practijk op haar bruikbaarheid is getoetst.
Uit den opzet van het stuk an Dr. Tobi meenen wij te
mogen concludeeren, dat het voorgestelde erkennings-

systeem bedoeld is vôor de’ zgn. horizontale bedrijfsorga-
nisaties, meer speciaal dan de, vakgroepen op het gebied van groot- en kleinhandel. Wanneer wij daarvan uitgaan,
dan moeten wij toch tegen eep passage van het stuk van
Dr. Tobi stelling nemen en.wel tegen die, waarin over het
,,hooger beroep” wordt besproken. Schrijver meent, dat
de ivaestie ,,welke instantie als hooger-beroepsinstantie zal-
optreden”, formeel als opgelost kan worden beschouwd door de instelling van het ,,Scheidsgerecht”, bedoeld in
art. 13 van liet Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941.

In de eerste plaats,moet worden opgemerkt, dat voor,
– bedrijfsorganisaties op een ander gebied dali dat van de
voedselvoorzienir, deze oplossing al heel vreemd zou zijn.
Wij zillen dus aannemen, dat schrijver bij de behandeling
vn zijn onderwerp zeer speciaal het oog heeft gehad.op
de bedrijfsorganisaties op het gebied der voedselvoorziening
en aanverwante gebieden, al ,vordt zulks niet expresis
verbis gesteld. Vervolgens echter is de vraag gewettigd,
of bij de horizontale bedrijfsorganisaties op het gebied der
voedselvoorziening hett hooger beroep in ,,erkennings-
qisaesties” (waarover het hier immérs gaat) thuis behoort
bij het bovengenoemde scheidsgerecht.

Dat uit eenigerlei bepaling op dit gebied de compeentie
vah genoemd scheidsgerecht zou voortvloeien is niet aan-

wijsbaar. Dat het – scheidsgerecht
zonde, mee, competent
zou zijn om als hooger-beroepsinstantie in erkennings-
quaesties bij horizontale organisaties op te treden, is mij
niet duidelijk.

Mi. dient. het bedoelde scheidsgei’eclit op te treden,
indien er maatregelei worden genomen, die
saneering be-
oogen,
zooals deze nader zijn, aangégeven in art. 7 lid 2
sub 2 van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941.
Dergelij ke saneeringsmaatregelen zijn echter, zooals schrij –
ver ook zelf mededeelt,- verhodén terrein voor de horizon-
tale organisaties. Ondanks het verbod om ,,saneerings-
maatregelen”.te nemen, Bmoet aangenomen worden, dat
de horizontale organiies toch mogen’ overgaan tot het
nemen van maatregelen, waaronder het stellen van non-meo, de moeten leiden tot het bepalen van wie weln wie
niet als- lid van de betreffende bednijfsorganisatie moetên
worden beschouwd. Hier komt men op een terrein, d’t in
het bijzonder aan de bednijfsgenooten ter beoordeeling
moet blijven, zij het dan met inachtnemiftg van een noodige
garantie voor de objectiviteit,.waan ook Dr. Tobi op doelt
envaarmee hij iii zijn erkenningsssteem rekening houdt.
Bij deze gevallen van erkenning is er mi. geen enkele
relatie -tusschen horizontale organisatie en ,het genoenide
scheidsgerecht. Wij hebben hier immers niet fe maken
met maatregelen, genomen op grond van eenige bepaling
‘van het Organisatiebesluit Voedselvoorziening, en juist bij
tQepassing van laatstgenoemde bepalingen is, beroep op
het speciaal daarvoor ingestelde scheidsgerecht openge-
teld.

Vorzoover men bij de ‘horizontale organisaties tot
erkenning kan oveiaan, dientm.i. beroep open te staan
bij een instantie, die aan de horizontale Organisatie van’het
bedrijfsleven gelieerd is, bijv. de Raad van-het Bedrijfs-
leven of een bij dit orgaan in het leven te roepen Bèroeps’ commissie, die uit verschillende. afdeelingen kan bestaan
al naar gelang de verschillende bedrijfstakken. Hiermee
wordt een vlotte en deskundige wijze van behandeling
bevordeid, waarbij er op kan worden gewezen, dat bij ver-
schillende -bediijfstakken, die behoorlijk georgaiiseerd
waren, reeds goed

functiöneerende beroepscomniissies be-
stonden, ‘die derhalve voor de betreffende branche reeds
over een behoorlijke ervaring en een algernieen ‘overzicht
hesclikken; zou inschakeling of overheveling van derg& lijké commissies in liet te creëeren beroepsappanaat niet
aanbevelenswaardig zijn? Bij een dergelijke oplossinglijkt
pij de belangenbehartiging der bedijfsgenooten voldoende gewaarborgd en wordt lit principe, dat over ,,honizontale”
quaesties niet beslist, moet worden door ,,verticale” in-
stanties, gehandhaafd.,

/-

172
.

.

,.

ECONOMISCH-STAT1STISCHE BERICHTEN

31 Maart 1943

N a s c h r i f t.

Gaarne maak ik gebruik van de mij geboden gelegenheid
een enkel woord toe te voegen aan bovenstaand ingezonden
stuk. De veronderstelling van den .schrijv,er, dat ik bij. de
bespreking yan het hooger beroep bij het scheidsgerecht,
bedoeld in art. 13 van het Organisatiebesluit Voedselvoor-
ziening 1941 alleen het oogy heb gehad op de bedrijfsorga-
nisaties op lit terrein is natuurlijkjuist. Maar nu zal het
in de meeste gevallen wel zoo zijn, dat erkenningsmaat-
regelen, door de horizontale organisaties te nemen, worden
ingegeven door tien wensch een bepaalde saneering te be-
reiken’ en in diê gevallen zal er steeds samenwerking moeten
‘zijn tusschëni horizontale organisaties
enu
bedrijfschap. In

dergelijke gevallen schijnt mij de competentie van bedoeld
scheidsgerecht te verdedigen, hetgeen de heer Daalderop
trouwens ook zelf: toegeeft.
Anders ligt de zaak inderdaad, Wanneer het geval zich voordoet, waarop de schrijver mde laatste alinea van zijh
ingezonden stuk doelt. In het bijzonder, waar de heer
Daalderop achter den zin .. ,,zou inschakelihg of overheve-
.ling van dergelijke commissies in het te creëeren beroeps-
apparaat niet aanbevelenswaardig zijn?” een vraagteeken
plaatst. Dit wirdt hierdoor een rhetorische vraag, die niet
beantwoord behoeft te worden, omdat de vraagsteller
immers alleen maar een toestemmend antwoord mag ver-
wachten. Welnu, een dergelijk antwoord geef ik hem
– gaarne, want ik ben het te dezen oizichte geheel mt hem

eens! .
Dr. E. J. TOBI.

BOEKBESPREKINGEN..

Boekhoudc’oorschrif tea van,de Bedrijf sgroep Grafische in-
dustrie.
(Uitgave van den Accountantsdienst en de
Bedrijfsgroep Grafische Industrie).

De Bediijfsgroep Grafische Indtrie is de eerste he-
drijfsorganisatie in Nederland geweest, die. voor haar
leden bindende boekhoudvoorschriften heeft uitgevaar-
digd. Van deze sinds 1. Januari 1942 in werking getreden
voorschriften is kort geleden een verbeterde en -meer
uitgebreide samenvatting in . boekvorm verschenen.
Het doel van deze boekhoudvoorschriften is, om,
behalve de leiders der betreffende ondernemingen vol-
doende inzicht in den gang van zaken te geven, inde
toekomst te komen ¶ot een nauwkei4rige vaststelling
van den kostprijs, teneinde deze als grondslag voor de
vaststellifig van een rationeelen verkoopprijs te gebrui-
ken: een eenvormige wijze van administratie bij de aan-
gesloten ondernemingen is hiertoe een eerste eisch.
Bij de tostahdkoming van de voorschriften diende mn oplossing te worden gevonden voor de moeilijkheid, dat
het meerendeel der grafice bedrijven üiterst kleine
ondernemingen zijn, waar dt ondernemes, hetzij illeen,
hetzij met slechts enkele hulpkrachten werkt: het spreekt
van zelf, dat in dergelijke gevallen, in den beginne althans,
aan de administratie geen hooge eischen gesteld mogen
worden. De oplossing heeft men hierin gezocht, dat voor
de kleine bedrijven, dat zijn die, waarbij minder dan zes
personen technisch werkzaam zijn, een belangrijk een-voudiger administratie wordt voorgeschreven dan voor
de irootere bedrijven.
In het eerste geval kan men volstaan met de navol-
gende
.
boeken of staten: Kas-Giroboek, Inkoopboek,
Orderboek, Verkoopboek, Onkostenspecificatieboek, Voor-
raadboekhouding voor papier en boekbiriderslinnen, staat
van machine, inventaris en gereedschappen, Inventaris-

en Balansboek.
Bsj de meer uitgebreide bedrijven is het voeren van
een boekhouding volgens de zgn. ,,dubbeln methode”
verplicht: Er is een rekeningschema voorgeschreven,wâar-
bij de rekeningen zijn ingedeeld volgens het decimale
stelsel in groepen; de indeling is gelijk aan die,. welke

in 1937 in Duitschiand voor het geheele bedrijfsleven
verbintiend werd verklaard. De groepen 6 en 7, die de
afdeelingsresultaten moeten geven, zijn voorloopig nog
niet gebruikt. Het ligt namelijk in de bedoeling in de
toekomst nadere voorschriften te geven omtrent de in-
voering ‘van een kostprijsboekhouding, waarbij •dan deze
groepen zullen worden ingëschakeid. Hieruit blijkt wel,
dat degenen, d de leiding van dit onderdeel van de
werkzaamheden van de bedi’ijfsgroep hèbben, niet dan
zeer voorzichtig te werk willen gaan met het stèllen van
eischen aan de administraties der bedrijfsgenooten;
een naar’ mijn meening zeer toe te juichen standpunt.
Eenzelfcl,e houding valt te bespeuren in de gegeven toe-
lichting, waarin het na te streven doel duidelijk wordt
gemotiveerd en uitvoerig wordt ingegaan op de wijze,
waarop bepaalde posten in de administratie verwerkt
dienen te worden, teninde de bedrijfsgenooten de over-
gang naar de gewenscht administratievorm te verge-
makkelijken. Hierbij wordt het nut van tusschentijdsche
resultaten-overzichten l5epleit,. waartôe men in de toe-
komst wil komen; merkwaardig is, dat men dit afhan-
kelijk meent te moeten stellen van de invoering van een
kostprijsadministratie, iets dat, naar mi)n meening,
,hiervan geheel losstaat.
•Nog dient vermeld te worden, dat bij de groep van de
grootere ondeipemingen tijd-verantwoording van de

arbeiders, hetzij per werkzaamheid, hetzij per dag, ver-
plicht is ‘gesteld, gesplitst in direct-productieve en niet-
direct-productieve uren; evenzoo dient per machine
een kaart te worden bijghouden, waaruit. de producti-
•viteit blijkt. Mr. B. MORET.

ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES

• EN STATISTIEKEN.

BOEKEN.

Economische Bewegingsieer
door Dr. J. ”inbergen. (Am-.
sterdam 1943; N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers-

maatschappij).
BROCHURES.

Verslag ç’an de Ne4erlandsche Kamer Qan Koophandel 000r
Belic te Bussel.
(Brussel. 1942;.van Rossum).

STATISTIEKEN.

,Çtatistiek 000r den detailhandel in testielwaren Vii
(1940-

1941). (‘s-Gravenhage 1942; Economisch Instituut

‘oor den Middenstnd). ‘ /
,,Het boekjaar 1940/41 bracht ten opzichtevan de
voorafgaande jaren een belangrijije verbetering van de
bedrijfsuitkomsten …. In tegenstelling met omzet ei
brutowinst ishet bedrag der bedrijfskostennagenoeg gelijk gebleven. Als g&vôlg van één en ander is I’et
economisch resultaat belangrijk verbeterd. . . . Opge-
merkt moge. hier intusschen worden,dat deze ntwik-
keling in hoofdzaak berustte op het uitverkoopen van
oude voorraden”.
De uitgave bevat: voorts de gebruikelijke st”atistieken.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Organisatie bedrijfsleven. Wijzigingen’ in de organisatie

van de vakgroep Tusschenpersonen in granen. E,V.

5/3/’43,

pag. 252; .Stct. No. 40.).
Prijsregelingen. Nadere prijsvoorsehiiften met betrek-

king tot de vaststelling van maxinuu1.prijzen voor snij-
bloemen enpotplanten, vastieggen van een plaats gevonden
hebbende prijsverhooging voor belegen kaas en het vast-stellen van maximum-huuiprijzen voor bouwwerktuigen. (E.V. 5/3/’43, pag. 252 en 254; (Sfct. No. 39 en 40).

t
t

STATISTIEKEN
STAND VAN ‘sRIJKS KAS.
Vorderingen
1

23 Febr. 1943
1
45 Maart 1943
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bijo de Nederlandsche Bank
f


f


Saldo b. d. Bank voor Ned.
,

103.983,34

Gemeenten

………
…….

Voorschotten

op .uit.

Febr,
resp. Jan. ’43 aan de gein.
verstrekt

op

aan

baar
uit te keeren hoo(dsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op dle belastingen en op de
vermogensbelasting

……
7.522.748,12
,,

17.714.717,35
Voorschotten aan Ned.-IndïO’)
,,

264.482.807,09
,,

268.812.347,09
8.179.286,65
,,

8.179.286,65
Idem

aan

Curaçao ‘)
280.227,66
,,

280.227,66
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

……

,,

16.012.028,-
,,

16.012.028,-

Idem

voor

Suriname’)

……….

Daggeldiseningen tegen onder- pand

………………
aido

postrek.. van

der

Rijks-
domptabelen

…………

……..

…149.877.293,60
,,

184.699.422,90
Vordering op het Alg. Burg.
4.875.184,81

Pensioenfonds ‘)

………….
Vordering op andere Staats-
bedr en lnstdlllnge’h ‘)
122.146.019,18 ,,, 125.415.511,29
‘,Le.røliehtjngen

1

Ingevolge art. 16 van haar
or.trooi.vejstrekt

……..
t

15.000.000,-
t

11.060.961,19
Voorschot dor de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt’..,,
2,116.963,10

Schuld

aan

de

Bank voor

Schatkistbiljetten

In

omloop

.
,, 110.096.000,- 110.096.000,-
Scbatkistpromessen In omloop
,,2637.200.000,-‘)
,,2745.800.000,-‘)
,Daggeldleenlngen ………..

..


,,


Zilverbons in

omloop

……
138.382.057,50
,, 138.469.300,-

Ned.

Gemeenten

……………….

Schuld op uitima Febr. resp.
Jan. ’43 aan de gem. wegens
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel.,
aand.
‘1. d. hoofds.
d. grondb. e. S. gem.Jondsb.
aism. opc. op die bel, en op

…………

de vermQgensbela.stlng

……

Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds ‘)

……..
Id. aan het Staatsbedr. der

,
495.277,29

P.’T. en T.

‘)

…………
303.053.481,98
,,

324.829.901,36
Id. aan andere Staatsbedrij-

……..

ven
1)
…6.412.568,73
,,

6.419.531,91
Id. aan div. Instellingen
1)

.
…..
184.826.391,69 ,, 193.885.689,57

‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
bij De Necl,erl. Bank geplaatst t 120.000.000,-.
‘)
Idem
t 156.00.000,-

31 Maart 1943

EÇONOISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

173

Textiel. Bericht inzake instelling van een sectie Lompen
yan het RijkstexieIbureau. (E.V. 5/3/’43, pag. 254; Stct.
No. 38).
Vervoer. Vervoerverbod voor vaste brandstoffen in roei-
booten e.d. op bepaalde saterwegen en havens zonder
een geldig vervoerbewijs. (E.V. 5/3/’43, pag. 252; Stct.
No. 42). .

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIEMNO.

Brood. Naderq bepalingen inzake het gebruiken van
bepaalde stoffen bij de bereiding van brood. (E: V. 5/3/’43,
pag. 252; Stct. No. 3,8).
Landbouw. Regeling inzake de’ bestrijding van dep

kruisbestuiving in bepaalde gebiedeii. (E. V. 12/3/’43,
pag. 284; Stct. No. 45).’
Pluiinvee. Nadere mededeeling inzake de intrekking
van eenige pluimveeregelingen, welke materie thans bij
verordening van het Bedrijfschap voor Eieren en Pluim-,
vee wordt geregeld. (E. V. 5/3/’43, pag. 254; Stct. No. 39;
Voedselvoorzienin’gsblad van 24/2/’43, No. 12).
Zaalzaad. Verordening inzake inlevering van, zaal-
lupinen door telers. (E. V. 5/3/’48, pag. 254; Stct. No. 41).
VERKEER.

Beperking
logiesgelcgcuhcid. Nadere uitvoeringsvoor-
schriften met betrekking tot de regelingen inzake de
beperking van logiesgelegenheid. (E. V. 5/3$43, pag. 252;
12/3/’43, pag. 282; Stct. No. 43).
Personenvervoer.
Overdracht van de werkzaamheden van de Commissie Verguflningen Personenvervoer aan den Secretaris-Generaal van het Departement van Wa-
terstaat. (E. V. 5/3/’43,pag. 252; S,tct. No. 42).

DE
NEDERLA.NDSOHE BANK.
Verkorte balans op 29 Maart 1943.
Activa.
Binneni.

wissels,

dbank.

t

131.200.00
promessen, enz.

bank

,,

-.

Mentsch.
,,

.

510
131.200.510
Papier op het buitenland

.. t 2.091 499 190
Af: Verkocht maar voor de


bank

nog

niet

afgeloopen


,,
2.09.489.160
1
Beleeningen mcl.

(Hfdbank.

t

129.284.631 ‘)
voorschotten In

-Bijbank.,,

1.266.034
rekening-courant (Agentsch. .,,

10.690.524
op onderpand
141.241.189

Op effecten, enz.

….. . ….

t

141.208.524 ‘)
Op goederen en ceelen

32.665
141.241.189 ‘)
Voorschotten aan het Rijk

…………………
218.201
Munt en muntinateriaal:
GoudOn

munt

en
,
gouden

muntmateriaal ………..

t

885.852.442
Zilveren munt, enz.

……..
..4.115.601
889.968.043
Belegging van kapitaal, reserves enpensloenfonds ,,
60.455.565
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………..
187.658.156

t 3.506.230.825

Passlva.

Kapitaal

……………………………..t
20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere reserves

……………………..
19.564.874
Pensioenfonds

……………………………
Bankbiljetten In omloop

………………..
13.216.267
2.997.619.065
Bankassignatiën In

omloop

………………..
137.490
Rek.-Courant j Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

437.256.001,
437.256:001
Diverse

rekeningen

……………………….
,
10.386.225

t 3.506.230.825

Beschikbaar dekklngssaldo

……………….f
1.727.110.766
Minder bedrag, aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
4.317.7.76.915
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht

…………………………….
‘)Waarvan aan Nederlandsch-Indi0 (Wet van
122.000.000

15

Maart 1933, Staatsblad

No.

99)

……….
52.706.5Q0

Voornaamste posten In duizenden guldens.


Gouden
.
Cwu-
Andere
Beschikb.
1
Deli-
Data
1

munl en
opeischb.
dekkings-
1
hinga-
Imuntmater.
schulden’
saldo
1
perc.
29 Mrt. ’43
885.852
1

2.997.619
47.393
1

1.72,7.111
26
22

,,

’43
885.836
3.258.252
227.498
1.619.3j1
1

26
15

,,

’43
885.835
1

3.295.453
158.938
1

1.610.f96
26
6 Mei ’40
1.160.282
1.158.613
255.183
1

607.042
1

83
Totaal
Schatkist-
Belee-
Papie,
1
Div.
Data
bedrag
prom. op
liet
1
reken.
dieconto’a
rechjst
r
.
ningen
buiteni.
1
(act.)
29 Mrt.”i
131.201
1

122.000
141.241
2.091.489 187.658
22

,,

’43
164.802

J
152.000
177.313
2.067.224
193.059
15

,,

’43
156.002

t
156.000

1
174.756
2.046.124
182.992
6 Mei ’40
9.853
. –
1

17.726
750
150.648

DUI!SCHE RIJKSBANK. (in milI. R.M.)

Goud Renten-
Andere
wissels,
1
Bclee-
Data
1
en
bank-
chèques
en
t nihgen
deviezen
scheine
echatkistpapier
23 Maart 1943
1

76,9
348,3
36.698,5
1

17,6
15

,,

1943
1

76,7
305,3
26.984,8
1

28,8
6,,

1943
1

76,5
281,5
.26.976,5
1

17,6
23 Aug. 1939
1

77,0
27,2
8.140,0
1

22,2

‘Data
E//ec-
1
Diver8e
1

Oircu-
1

Rekg.-

t
Diverse
ten
1
Activa

1

Zatte
1

Cr1.
Passiva
23′ Mrt. ’43
48,5
1.215.9

1
23.409,2
1

3.839,9

t

378,9
15

,,

’43

49,9
1.326,5
23.837,8
1

3.713,5

1
391,5
6

,,

’43
47,5
1.712,2

1
24.082,&
1

3.933,8

1
352,9
23 Aug. ’39
982,6
6.380,5

1
8.709,8

1

l..95,4

1
94,2

GEZAMENLIJKE STA’PEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIE BANK TE BRUSSEL.
(in miii. Franeal

)
‘i

‘5
“-
,a

.2lp
10
0
to’

18Mrt ’43
1
58.803
i
’85
‘i’
‘iY’
tÖÏ
tilT
Ir

’43
1
58.368
i

607′
20.581
1.144
71.984
4.122
3.781
4

’43
1
57.908
1

658
20.837
1.226
71.738
4.104
3.977
18Febr. ’43
1
56.645
1

678
20.940
1.430 70.563
4.045 4.276
’43
1
56.098
1

693
20.891
1.587
70.480
4.012
3.950
8

Mei’40
1
23.606

1
5.394
695
1.480
29.80,6

909

4′

174

31 MAART 194ij

NEÔERLÂNDSCH INDISCHE HANDELSBANK, N.V.

AMSTERDAM

ROTTERDAM – ‘sGRAVENHAGE

Alle Bank- – en Effectenzaken

KNINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: Drukwerk voot contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk.
wijze en capQciteit naar de behoeften van eik bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking.

Dr. J. R. A. Buning:

De beleggingen der bi
jzondere.

spaarbankeit in. Nederland

Publicatie No. 32

•van het Nederlandsch Economisch Instituut

Prijs f3.65*.

(voor donateurs en leden van het
N.E.I. f 2.78)

t

Verkrijgbaar in den boekhcmdel

UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

Binnenkort verschijnt als 33e pu-
blicatie vanhet N.E.I.

Dr. P. J.’VERDOORN

Je Verstairing der

Prodictiekosten”

PRIJS f
5.-

(Prijs vbor leden en

doateurs van het N.E.I.

f 3.75)

Verkrijbaar in den boekhandel
en bij de uitgvers

ge ErjenF. Dohn N.V., Haarlem

Wie van de leden of abonné’s

heeft voor de redactie
ter overname:

No. 497 van 8 Juli
1925

Redactie
Economisch – Statistische Berichten

Openbare werken en

Conjunctuurbeweging

door Dr. Ir. A. Bâars

PRIJS 1 1.10*

Prijs voor donateurs en leden

van het N. E. 1.

f
1.50.
In den
boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM

Publicaties van het Ned’erlandsch Economischinstituut:

Dr. II. J. FRIETEI1A

Productie en.prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
niale

boter

………………………….

……………………………..
(t
315)

Dr. Ir. A. BAARS


Openbare

werken

en

qonjunctuurbeweging

………………………………..
(f
2,10)

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een

analyse

van

de

arbeidsproductiviteit

in

Nederland.

………………………
(f 2,60)

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen …………………..
(f
2,60)

J. VAN DER WIJK.
Inkomens-

en.

Vermogensverdeeling

……………
…………
………………..
(f
2,6)*

27.
Dr. T. KOOPMANS

Tanker

freight

rates

and

tankslip

building

………………..

(t
3,15* geb.,
t
2,10* ingen.)

Oerzidt van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
ondel’

leiding

van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………. . ………..
(f
2,10)

Dr. A. WINSEMIUS
Economische

aspecten

der

internationale

migratie

…………… .
………….
..
(f
2,10)*

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK-

.
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigiie Staten
(derde

gewijzigde

druk)

………………………………………………..
(t
2,10)*

91.
M. J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

. ……………………………………………….
(1
1,55)’
32.
Dr, J. R. A. BUNING

beleggingen

der bijzondere

spaarbanken

in

Nedeiland

…………. ……… ..
(t 3,65)*

Uitga..e: De Eroen F. Bohn N. V. haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs,
M. F.
J.
05o1
te Rotterdam; .voor de AdvertentIes:
H.
A. M. Roelants te•
Schiedam. Drukker en Uitgever:
H.
A.
M.
Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks, Abonnementsprijs f 20.85 per jaar.
Prijs per nummer 50 cts, P 129913. . 1 K 2193.

Auteur