Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1411

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 3 1943

3 FEBRUARI 1943

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statisti*sche

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

WOENSDAG 3 FEBRUARI 1943

No. 1411

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W. Lambers (Rotterdam).

Redactie en adîn inistratie: Pieter de I-ioochveg
122,
R’dam-W

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon iVr.
35000.

Postrekening
8408.

A bonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f
20,85f
per jaar. Buitenland en

koloniën f
23,—
per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Advertenties voorpagina f
0,28
per mm. Andere pagina’s

f
0,22
per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz.

De toestand op waterleidinggebied in Nederland
door
Ir. P. A. Taselaar ………………….
58

FIet landbouwpeil op den Balkan door
L. J. .41.
van den Berk …………………………..
62

Kanaliseering van de Rhône door
Mr. J. Ba,ents
63

Aanteekeningen.

De economische situatie in Denemarken gedurende
1942 door J.

l’h.

van Ouwerkerk

…………
65

De economische toestand in Zweden gedurende
het laatste

kwartaal van

1942

…………..
66

De economische toestand in Zwitserland gedurende
het

derde

kwartaal

van

1942

…………..
67

B o e k b e s
p
r e k
i
n g e n.

Dr H.

F. Müller: Grundzüge der Energieabsatz-
wirtschaft,

bespr.

door
J.

G.

Gerritsen

……
68

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch

gebied …………………… . …
69

S t a t
i
s t
i
e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas

Bankstaten

……..
69

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De Agent van de Schatkist is nog steeds niet in de

markt, maar men verwacht toch we], dat uiterlijk in het

midden van deze maand de afgifte van schatkistpapier

weer zal beginnen. De 15e immers moet rond f 50 millioen

worden betaald voor lossingen van de 4
%
leening 1941,

terwijl inmiddels ook al weer schatkistpapier vervalt, dat
vervangen zal moeten worden. Intusschen hoopen zich

de liquide middelen op, en er zal heel wat papier noodig

zijn om de behoeften van de markt te kunnen bevredigen.

Zoolang de huidige situatie voortduurt b]ijft natuurlijk

de vraag naar lang papier het aanbod ver overtreffen,

hetgeen zich in de noteeringen duidelijk demonstreert.

Naarmate men het midden van de maand nadert zal na-

tuurlijk een zekere ontspanning intreden, omdat houders

van middelmatig lang papier dan, vooruitloopend op de

hervatting van de afgifte van jaarspapier, wat vlotter

zullen zijn.

Op de
obligatiemarkt
was deze week de koersschomme-

ling betrekkelijk gering. De nieuwe leening, die de vorige

week op
99/
gl. was gesloten, is aanvankelijk nog verder

opgeloopen en heeft het een oogenblik zelfs tot 99

gebracht, maar op dien koers zijn slechts enkele stuks

van eigenaar verwisse]d. Sedertdien is een lichte reactie

ingetreden, waardoor de koers een oogenblik tot 99

terugliep. Maar ook op dat laagste punt werden niet

meer dan een paar stuks verhandeld. In elk geval was

het slot van de week duidelijk lager dan de opening.
Een duidelijke oorzaak van dit verloop is niet aan te

wijzen. De rest van de obligatiemarkt heeft zich in groote
trekken aangesloten bij de ontwikkeling van de nieuwe
leening. De omzetten waren niet groot en over het al-
gemeen is de handel geringer dan eenigen tijd geleden.

De
aandeelen,narkt
heeft deze week weer blijk gegeven

van een zeer vaste stemming, waarbij aandeelen Lever-

bros, die de vorige week zulk een uitzonderlijke stijging

vertoonden, duidelijk zijn achtergebleven. 1-let is ]ogisch,

dat, wanneer eenigen tijd achtereen een bepaald fonds

sterk op de algemeene markttendens is vooruitgeloopen,

een correctiebeweging moet volgen, die, hetzij bestaat in

een koersreactie van het recentelijk gestegen fonds, dan

wel in een ,,inhalen” van die stijging door de rest van de

markt. Dat laatste is in dit geval geschied. Van de hoofd-

fondsen was het in de eerste plaats Philips, dat den achter-

stand inhaalde. Maar ook de minder courante industrieele

waarden hebben in de verslagweek spectaculaire koers-

stijgingen vertoond. Aan de spits staan zoo langzamer-
hand aandeelen Ned. Gist, die tot 525 zijn opgeloopen,

hetgeen vergeleken bij de koersen van een jaar geleden
gesteld moet worden op 1050, omdat immers inmiddels

herkapitalisatie met 100
%
heeft plaats gevonden.

58

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Februari 1943

DE TOESTAND OP WATERLEIDINGGEBIED
IN NEDERLAND.

Jn het bijzonder ,rnet betrekking tot het wateroerbruik.

Inleiding.

Het is langzamerhand wel van algemeene bekendheid
geworden, dat ons land op het gebied van de moderne
watervoorziening, in het bijzonder op dat der drinkwater-
voorziening, een vooraanstaande plaats inneemt. Nederland
kan op dit punt een vergelijking met het buitenland glans-
rijk doorstaan. Zelfs de cijfers voor ons land alleen illustree-
ren dit feit al op afdoende wijze. Zoo berekende
BIoe’nen-
dal
1
), dat in 1937 ruim 82 % van de bevolking van Ne-
derland in gemeenten woont, welke tot het verzorgings-
gebied van waterleidingen behooren, terwijl 67,5 %, of
wel 2/3 van de bevolking, in perceelen woont, die inder-
daad aan een centrale drinkwaterleiding zijn aangesloten.
Destijds werd in dit blad mededeeling gedaan
2)
van de
door waterleidingbedrijven in elk der jaren 1921 tot en met
1938 afgeleverde totale hoeveelheid water, alsmede over
den omvang en de geidswaarde van het gedeelte hiervan,
dat voor huishoudelijke doeleinden werd gebezigd. In
aansluiting hierop is het stellig wel de moeite waard den
huidigen toestand op waterleidinggebied eens wat nader te
beschouwen. In’het volgende zal daartoe eerst in korte
trekken een beeld van de historische ontwikkeling van het
waterleidingwezen in ons land worden gegeven. Vervolgens
zal de huidige toestand in het algemeen worden besproken,
terwijl tenslotte de situatie van een historisch oogpunt
uit zal worden bekeken.

Beknopt o’erzicht oan de historische ontwikkeling op wa-
terleidinggebied.

Kort na het midden van de vorige eeuw, in 1853, werd te Amsterdam de eerte moderne waterleiding in ons land
in gebruik genomen. In tegenstelling tot hetgeen men ver-
wachten zou – één der eerste waterleidingen in Europa,
die van Londen, kwam omstreeks 1600 onder leiding van
een Nederlandschen ingenieur,
Pieter Moorrees,
tot stand
—, werd dit bedrijf door Engelschen gebouwd
3
). In Octo-
ber 1868 werd door deze, waterleiding te Amsterdam het
duinwater reeds geleverd in ca. 10.000 woonhuizen en 150
fabrieken of fabriekmatige inrichtingen, w.o. de stations
van den Rhijn- en Hollandschen Spoorweg, twee gasfabrie-
ken, suikerfabrieken, bierbrouwerijen, distilleerderijen,
bleekerijen, enz. Bovendien waren nog aangesloten 88
water- en vuurverkoopers en 258 publieke en bijzondere
instellingen, terwijl op 52 plaatsen in de stad tegen een
gering bedrag ten behoeve van de mindergegoeden water
verkrijgbaar werd gesteld. Twee jaar na de ingebruikneming
van dit bedrijf kwam in Den Helder een watervoorziening
gereed. Behalve aan de eigen bevolking werd daar het
water ook aan de Marine, de reederijen en de Spoorwegen
geleverd. Met een capaciteit van 157 teerling e1
4
), of 157.000
kan, per dag was deze inrichting echter een dwergbedrijf,
vergeleken met het Amsterdamsche, dat toentertijd 8.000
teerling ei per dag ter beschikking kon stellen
5).
(In 1938 werd door de drie pompstations te Amsterdam in een ge-
middeld verbruik van ca. 98.000 m
3
per etmaal voorzien).
Voorloopig bleef het hier te lande bij deze twee water-
leidingen. Bijna 20 jaren gingen voorbij, zonder dat deze
voorbeelden navolging vonden. Intusschen werd Nederland
geteisterd door een ernstige cholera-epidemie, welke in

1
)Dr.W.H.Bloemendal:WaterieidingLarieven uit een oogpunt
van volksgezondheid”, ,,De Ingenieur” 1939, No. 12, blz. G. 17 e. v.
‘) Redactie ,,Economisch-Statlstisch Maandbericht”: ,,Het ver-
bruik van gas,water en electrlciteit in Nederland”, ,,E.-S. B.” van
9 October 1940, blz. 620 :e. v.
‘) G. J. Teppema: ‘,,De waterleidingen en de Nederlandsche in-
dustrie”, ,,Drinkwatervoorziening In Nederland, 1913-1938″,
Gedenkboek. Den Haag 1938.
‘)1 teerling ei = t m
8
; t kan = 1 Uter.
‘) ,,Rapport aan ‘den Koning, van de Commissie, benoemd hij
Zijner
4
MajesteitsBesiuit van den 16den July 1866, No. 68″, blz. 90.

1866 begon en tot 1867 aanhield
6
). In 1866 alleen al stierven
er in ons land, exclusief Noord-Brabant en Limburg, waar-
omtrent geen volledige gegevens bekend waren, 18.074
menschen aan de cholera; het jaar daarop vielen nog 1.424
personen als slachtoffer ervan. In twee jaar tijds waren er per 1.000 inwoners 6,7 overledenen aan de cholera te be-
treuren, een angstwekkend cijfer, als men het vergelijkt
met het voor die jaren normale sterftecijfers van 24,8.
(In 1938 bedroeg het algemeen sterftecijfer 8,35).
Hoe was het in die dagen met het drinkwater gesteld?
Uitvoerige gegevens dienaangaande werden verzameld
door de ,,Commissie, benoemd bij Zijner Majesteits Besluit van den 16den J uly 1866, No. 68, tot onderzoek van drink-
water, in verband met de verspreiding van cholera en tot
aanwijzing der middelen ter voorziening in zuiver drink-
water”. Bijzonder Icerrijk zijn de antwoorden van de bur-
gemeesters van een groot aantal gemeenten op een vraag
van de Commissie betreffende de soort en de kwaliteit van.
het drinkwater, dat door de aan hun zorgen toevertrouwde
bevolking werd gebruikt. Zoo leest men omtrent ‘s-Gra-
venhage, dat de bewoners er vrij algemeen welwater, zelden
regen- of slootwates’ gebruikten. Het welwater was in het
midden der stad, op het hooge gedeelte (zandgrond), zeer
goed van smaak en helder; de helderheid nam af naarmate
men het nieuwe gedeelte der stad naderde, terwij’ in het
gedeelte waar veengrond was, nI. in den Benoordnhout-
schen Polder, Veenpolder, Kleine Veentje en Noord- en
Zuidpolder, het water veela tr(
,
.bel of geel en stinkende
was. In Gouda werd meestal rivierwater, zelden wel- of
regenwater gebruikt. De riolen kwamen in de stadsgrachten
uit, waarin zich ook het vuile water vn enkele fabrieken
ontlastte. Door de geregelde verversching, waardoor het
water stroomend kon worden gehouden, was het toch vrij
goed. Het bleef echter troebel en verwekte bij vreemdelin-
gen diarrhee. De meeste inwoners lieten het l)ezinken of
filtreerden het, waarna het smakeloos, helder en reukloos
werd.
Bij deze twee voorbeelden wilden wè liet laten; opge-
merkt zij nog slechts, dat het drinkwater er in deze gemeen-
ten, in vergelijking met dat in de andere plaatsen, waarom-
trent gegevens ter beschikking stonden, nog vrij goed af-kwam. In haar rapport concludeert genoemde Staatscom-
missie dan ook, dat, in het algemeen gesproken, het drink-
water in Nederland slecht was. Zij wees er verder nog op, dat
ons land, behalve overregen-, duin- enwelwater, ook in zijn
rivieren, meren en vaarten een onuitputtelijke bron van
water bezat, waaruit fabriekmatig volkomen goed drink-
water zou zijn te bereiden
7).
Het was niet haar overtuiging,
dat door een goede drinkwatervoorziening een epidemie
als de onderhavige had kunnen worden afgewend; met na-
druk meende zij er echter op te moeten wijzen, dat drink-
water één der wegen is, waarlangs datgene, wat cholera
teweeg brengt, in den mensch kan worden opgenomen.
Uit tabel 1 en figuur 1 blijkt duidelijk, dat haar adviezen niet in den wind werden geslagen, al zal in vele gemeenten
de epidemie ook wel op directe wijze de gemoederen hebben
wakker geschud. Van nu af aan gaan er geen 5 jaar voor-
bij, of in één of meer gemeenten werd een drinkwaterlei-
ding gesticht, aanvankelijk alleen in den vorm van een be-
drijf met eigen waterwinning, na 1885 ook als distributie-
bedrijf, dat is een bedrijf, dat het water engros van één of
meer der eerstgenoemde inrichtingen betrekt om het daar-
na en detail aan consumenten door te leveren. In 1874
kwamen in ‘s-Gravenhage en Rotterdam de waterleidingen
gereed. Geleidelijk ging men ook in de middelgroote en
kleine steden tot den bouw ervan over, hetzij in den vorm van gemeentelijke inrichtingen, hetzij als particuliere on-
dernemingen. Zelfs op het platteland vond het voor-
beeld navolging. Zoo volgden Leiden en Nijmegen in 1878
en 1879 en waren vôÔr 1885 reeds de inwoners van Gro-

5)
Ook in de jaren 184811849 woedde de cholera hevig. Voorts
was ook In de jaren 1832, 1833 en 1853
t/m
1859 de sterfte aan deze
ziekte grooter dan buy. In 1867.
7)
Rapport, blz. 92.

‘t

II


Totaal aantal
= Bedrijven met eigen waterwinning
220-

– 220

II

ZE

II
(

I

1

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

59

ningen, Dordrecht, Utrecht, Gouda en Vlissingen in de
mogelijkheid gesteld om aan een plaatselijk bedrijf aan
te sluiten. In de dorpen Sliedrecht en Oud-Beijerland
kwam in 1887 resp. 1888 een waterleiding tot stand, resp.
het20stë en 26ste bedrijf hier te lande.

Tabel 1. De groei van het aantal waterleidingbedrijven in de afge-
loopen 90 jaren.

aantal bedrijven
jaren
bijgekomen

in totaal aanwezig

1851-1855

1 ( 1)

1 ( 1)

56— 60

1(1)

2(2)

61— 65

0 ( 0)

2 ( 2)

66— 70

0(0)

2(2)

71— 75

2(2)

1(4)

76— 80

2 2)

6 (
6)

81— 85

7 7)

13 (13)

86— 90

13 (10)

26 (23)

91— 95

11 ( 9)

37 (32)

96-1900

17 (17)

54 (49)

1901— 05

11 (10)

65 (59)

06— 10,

23 (14)

88 (73)

11— 15

30 (20)

118 (93)

16— 20

11 ( 5)

129 (98)

21— 25

27 (14)

156 (112)

26— 30

32 (16)

188 (128)

31— 35

20 ( 9)

208 (137)

36— 40

7 ( 4)

215 (141)

De tusschen ( ) geplaatste getallen hebben betrekking op de be-
.drijven met eigen waterwinning.

Nederland begon zijn achterstand in te halen en die was
waarlijk niet gering, als men bedenkt, dat omstreeks 1866,
toen hier nog maar 2 bedrijven functionneerden, in Enge-
land, behalve de 8 waterleidingen, welke in de behoefte
van de stad Londen voorzagen, reeds 76 plaatsen over een
eigen inrichting beschikten. Ook andere landen, als Duitsch-
land, Frankrijk en de Tereenigde Staten, waren ons op dit
punt al ver vooruit.

Figuui’ 1. Aantal watèrleidingbedrijoen aanwez.g aan het
einde gan elke
5
jaarlijksche periode.


‘1850 ’60 ’70 ’80 ’90 1900″I0
‘zO
’30 ’40

Aan het einde van het jaar 1900 waren er in Nederland
reedl 55 bedrijven, waaronder 5 distributiebedrijven.
Tezamen voorzagen zij ongeveer 100 gemeenten of deelen
van gemeenten van water. Bleef de leverantie per bedrijf
in hoofdzaak tot één gemeente beperkt, van sômmige
waterleidingen reikte het concessiegebied al over verschil-
lende gemeentengrenzen
lleen;
zoo leverden Leiden,
Utrecht, Zaandam, Delft en Zwolle het water zelfs in drie
of meer gemeenten. In den loop der 20ste eeuw wordt dit
nog sterker. Streekwaterleidingen komen .tot stand, hetiij
als provinciaal waterleidingbedrijf, zooals in Noord-Hol-
land (het eenige provinciale bedrijf in ons land), hetzij als
intercommunaal bedrijf (exploitatie door en voor rekening
van eenige gemeenten) of particulier bedrijf, het laatste
dan meestal in den vorm eener naamlooze vennootschap.
Bij de groep intercommunale bedrijven kunnen we nog
twee types onderscheiden, ni. de bedrijven met een publiek-
rechtelijken beheersTvorm, gebaseerd op enkele speciale
artikelen in de Gemeentewet (voorbeeld: Lek en IJssel,
gesticht door een combinatie van eenige gemeenten in de
Krimpenerwaard; 1917) en die met een privaatrechtelijken
beheersvorm, zij het als naamlooze vennootschap (N.T.
Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden, 1925;
N.V. Waterleidingmaatschappij Overijssel, 1932), als sticli-
ting (Drinkwaterleiding Noord-West Utrecht, 1927; De
Kilwaterleiding, 1928) of gebaseerd op een of andere Over-
eenkomst. Als voorbeeld van een particulier bedrijf met
betrekkelijk groot voorzieningsgebied kan de
N.V.
Utrecht-sche Waterleiding Maatschappij (1883) worden genoemd.
De Overheid bevorderde het totstandkomen van deze
groote bedrijven ten zeerste, aangezien het alleen op deze
wijze mogelijk werd een zoo groot moge]ijk deel van de
bevolking’ van water te voorzien. Zoo verklaarde ze zich
bereid tot steunverlqening bij het voorbereidend onderzoek
van het totstandkomen van waterleidingen, terwijl het
Rijk door middel van den zg. ,,4 % wet” van 1919 aan
provinciën en gemeenten tegen een rente .van 4 %
voorschotten kon verstrekken, indien het daartoe termen
aanwezig achtte. Deze gelden zijn uitsluitend bedoeld om te voorzien in oprichtings- en reservekapitaal. In de derde
plaats kan door het Rijk bij de wet nog een zgn. risico-
garantie aan op te richten bediijven worden verleend, ten-
einde de bezwaren, welke een in de toekomst niet juist ge-
bleken rentabiliteitsberekening zou kunnen opleveren,
uit den weg te nemen. Het spreekt wel vanzelf, dat één
en ander ook de medezeggenschap van het Rijk bij de
exploitatie met zich brengt.
Tenslotte willen we hier niet onvermeld laten, dat de
totstandkoming van een waterleidingwet, waaraan al sedert
jaren behoefte bestaat, vermoedelijk niet zoo lang meer op
zich zal laten wachten. De Centrale Commissie voor Drink-
watervoorziening houdt zich thans bezig met een algemeene
Concessieregeling voor de Drinkwatervoorziening.
Een belangrijk hulpmiddel werden voorts de provin-
ciale waterleidingverordeningen, welke voorschrijven .dat
de stichting van nieuwe, resp. de uitbreiding van bestaande
bedrijven door het Provinciaal Bestuur moet worden goed-
gekeurd. Zoodoende kon ertegen worden gevaakt, dat een
aantal onrendabele gebieden zon overblijven, welke, indien
ze maar varen opgenomen geweest in een juist opgezet
grooter plan, toch nog op technisch-economisch verant-
woorde wijze van water hadden kunnen worden voorzien. Intusschen noodzaakte de wereldoorlog 1914-1918 tot het
voorloopig staken van den bouw. Daarna gaat het echter
weer in een snel tempo voorwaarts, totdat omstreeks 1930
een verzadigingspunt bereikt schijnt. De tabel en de grafiek
toonen dit wel zeer duidelijk aan. Hier begint zich het feit
te demonstreeren, dat waterleidingbouw niet alleen een sociaal vraagstuk, maar ook een technisch-economisch
probleem is, waarbij tijd en geld een belangrijke rol Spe-
len
8).
Het jongste jaarverslag (1941) van den Directeur

S)
Zie ook: W. F. J. M. Krul: ,,Drinkwatervoorziening van Ne-
derland nu en straks”, Prae-advies &ezondheidscongres 1928.

60

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Februari 1943

van het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening ver-

meldt intusschen, dat de Departementen van SQciale
Zaken, van, Financiën en van Binnenlandsche Zaken in
beginsel besloten hebben om in de komende jaren een
bedrag tot een totaal van 80 millioen gulden tegen een
rente van 1 % beschikbaar te stellen voor den aanleg
van waterleidingen in onrendabele gebieden
9).
Blijkens
nadere mededeeling zou het zelfs mogelijk zijn om zoodoen-
de 90 pCt. van de bevolking van ons land aan een water-leiding aan te sluiten.
Volgens een raming van
Mr. D. Sinions
was op het
eind van 1936 in particuliere waterleidingen een bedrag
van ruim 10.millioen gulden belegd ‘°). Dezelfde schrijver
becijfert, dat per 1 Januari 1935 door gemeenten ten be-
hoeve van hare waterleidingen een schuld van ruim 71
millioen gulden was aangegaan, terwijl het in streekwater-
leidingen gestoken kapitaal per einde 1936 al de 70 millioen
gulden naderde. Met de investeering van deze enorme be-
dragen werd echter bereikt, dat thans practisch overal goed
en zuiver drinkwater is te verkrijgen en, wat van minstens
even groote, zoo niet van grootere beteekenis is, dat de volks-
gezondheid er op directe, zoowel als op indirecte wijze ten
zeerste door werd bevorderd. rr
er
illustratie van het laatste
zij volstaan met op te merken, dat cholera in ons land niet
meer voorkomt en typhus nog slechts zelden optreedt.

3. Beschrjoing van den huidigen toestand op waterleiding-
gebied.

Per 31 Decembes’ 1939 telde
11)
ons land in totaal 215
waterleidingbedrij ven, waarbij:

) ,,Verslagen en Mededeelingen betreffende cle Volksgezondheid
1942″,
nos.
9
en
10, hlz. 516
en
570.
O)
Mr. D. Simons: Rentabiliteit en belegging”, ,,Drinkwater-
voorziening in Nederland,
1913-1938″.
Gedenkboek. Den Haag
1938.
“) ,,Statistisch overzicht der waterleidingen in Nederland over
het jaar
1939″.
139 bedrijven met eigen waterwinning,

74 bedrijven zonder eigen waterwinning, zgn. distributie-
bedrijven,

2 bedrijven van gemengd karakter: zoowel eigen water-
winning als exploitatie van een distributiebedrijf.
Tot laatstgenoemd tweetal behooren het bedrijf te Den
Helder, dat behalve eigen gewonnen water ook nog water
levert, dat betrokken wordt van het Provinciaal Water
leidingbedrijf van Noord-Holland (P.W.N.), en het bedrijf
van de N.V. Waterleidingmaatschappij voor Zuid-Lim-
burg, gevestigd te Heerlen, dat, behalve eigen opgepompt
water, ook nog water, afkomstig van het waterleidingbedrijf
der gemeente Heerlen alsmede van de Staatsmijnen, afle-
vert,

Met betrekking tot de eerstgenoemde 139 bedrijven
valt nog op te merken, dat het P.W.N. als één bedrijf
werd gerekend, ofschoon het uit drie afdeelingen bestaat
(Noord, Midden en Zuid), ieder met eigen inrichtingen
voor waterwinning.

Van de 74 distributiebedrijven ontvangt één bedrijf,
t.w.
Moordrecht, het water van een nabijgelegen fabrieks-
complex, de Kon. Ver. Tapijtfabrieken (K.V.T.) te Moor-
drecht. Een ander bedrijf, dat te Vaals, betrekt het water
van het, ,Wasserwerk des Landeskreises Aachen” (ingevoèrd
water!), terwijl een derde waterleiding, die van de gemeente
Kerkrade, water, zoowel afkomstig van genoemd ,,Wasser-
werk” als dat van één der overige 71 distributiebedrijven,
t.w. van dat der gemeente Eijgelshoven, distribueert.
In totaal ontvangen dus 72 distributiebedrijven
(mci.
het bedrijf te Kerkrade) water van één of meër der 139
bedrijven met eigen waterwinning zonder meér. of van de
2 gemengde bedrijven, d.w.z. van een deel der 141 bedrij-
ven, welke over een eigen waterwinning beschikken. En
wel blijken 37 van de 141 bedrijven bedoeld water te leveren
op de volgende wijze (zie pag. 61):

Figuur
2.

Schema van de waterc’oorziening in Nederland op
31
Decernbei’
1939.

Bedrijven met cnjen waterwinnin

= Distributiebedrijven

van K.V.T.

Moordrecht

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

61

a. 24 bedrijven voorzien ieder 1 distributiebedrijf.


b.

5 bedrijven voorzien ieder 2 distributiebedrijven.

C.

3 bedrijven voorzien ieder 3 distributiebedrijven. 2 bedrijven voorzien ieder 4 distributiebedrijven. 2 bedrijven voorzien ieder 6 distributiebedrijven.

1
1 bedrijf voorziet 9 distributiebedrijven.
Het meergenoemde bedrijf te Kerkrade, dat gedeeltelijk
water van het Waserwerk des Landeskreises Aachen
ontvangt, is tevens nog afnemer van één der twee bedrij-
ven, die elk 4 distributiebedrijven van water voorzien
(zie onder d.), t.w. het bedrijf der Steenkolenmijn Laura
en Vereeniging, dat dit water echter door tusschenkomst van het distributiebedrijf Eijgelshoven levert. Het bedrijf
te Kerkrade is dus eigenlijk een distributiebedrijf van de tweede orde. Daarnaast bestaan er dan nog 71 bedrijven
van de eerste orde. Houdt men nu nog rekening met het
feit, dat de 2 gemengde bedrijven (Den Helder en N.V.
Waterleiding Maatschappij voor Zuid-Limburg) ieder over
een eigen waterwinningsinrichting beschikken, en daarbij
tezamen, nog drie distributiebedrijven, zij het onder eigen
naam, exploiteeren, dan komen we tot het in figuur 2
weergegeven schematische overzicht. Duidelijk blijkt ook uit de figuur, dat Nederland 141 be-
drijven met eigen waterwinning telt en dat er verder in
çlns. land nog worden angetroffen 76 distributiebedrijven
van de eerste orde en. 1 bedrijf, dat gedeeltelijk van de eerste
(ni. voorzoover het water van Aken betrokken wordt) en
gedeeltelijk van de tweede orde is (nI. voor zoover het water
van Eijgelshoven komt). Dit meergenoemde, tweeslach-
tigé bedrijf is gevestigd te Kerkrade. Voorts werd boven
reeds opgemerkt, dat de gemeente Den 1-lelder zoowel een
bedrijf met eigen waterwinning als een distributiebedrijf
exploiteert, terwijl de N.V: Waterleiding Maatschappij voor
Zuid-Limburg, behalve over een bedrijf met eigen water-winning, ook nog over twee distributiebedrijven beschikt,
d.w.z. 5 bedrijven in 2 handen. In totaal komt men zoo-
doende weer tot 215 bedrijven.
Nog een kleinigheid in de figuur behoeft nadere toelich-
ting, t.w. de streeplijn tusschen de 71 distributiebedrijven,
het bedrijf te Kerkrade en de 141 bedrijven met eigen
waterwinning. Het bleek ni., dat er onder de distributie-
bedrijven nog 10 voorkomen, welke, behalve aan consu-
menten, tevens nog water aan andere waterleidingbedrijven
leveren (‘tezainen ruim 330.000 m
3
), terwijl onder de 141
bedrijven met eigen waterwinning nog 21 bedrijven worden
aangetroffen, die daarbij ook water van andere bedrijven
betrekken (in totaal bijna 2.900.000 m
3
):

4.
De hu.idige toestand op natei’leidinggebied in Nede,land,
bezien ean een historisch oog punt uit.

Als uitgangspunt van deze beschouwing werd het ,,Sta-
tistisch Overzicht der Waterleidingen in Nederland over
het jaar 1938″ gekozen. De daarin genoemde bedrijven met
eigen waterwinning werden gerangschikt naar het jaar
van ingebruikneming; de overige, zgn. distributiebedrij
ven
werden telkens toegevoegd aan die bedrijven, waarvan zij
het water betrokken. Op deze wijze werd tabel 2 samenge-
st&ld, waarin, behalve het aantal bedrijven, dat uit een
bepaalde vijfjaarlijksche periode dateert, tevens een aantal
gegevens werd opgenomen, welke voor den omvang van
het voorzieningsgebied en het verbruik typeerend zijn.
Zoo is in kolom 4 t/m 8 opgenomen het totaal aantal in-
woners der gemeenten, waarin door waterleidingen water
wordt geleverd, het totaal aantal aansluitingen en dat
voor huishoudelijke doeleinden, de totale afgeleverde hoe-
veelheid water en het gedeelte hiervan, dat voor huishou-
delijk gebruik bestemd werd, alsmede de percentages
hiervan, welke voor rekening komen van de telkens, in de
in kolom 1 genoemde vijfjaarlijksche periode, in gebruik
genomen waterleidingen. Hierbij werden dan de distributie-
bedrijven tot het moeder-bedrijf gerekend.
Het spreekt vanzelf, dat de totaalcijfers, maar vooral-
de percentages, slechts als globaal zijn te beschouwen.

Tabel 2. Eenige gegevens over het jaar 1938 van de waterleidingen
in Nederland.

Aantal aan-
sluitingen
Verbruik in m

Vijf-
Aantal bedrijven ‘)
jaarlijksche
.Eu
.


periode
co
c
e

E.WH
D.

x

•1000

x

1.000.000

141
72′)
7.292

1.533

1.421

225

1

163

Hiervan komt voor rekening van de bedrijven, welke uit dein kolom 1 genoemde 5-jaarlijksche periode dateeren:
In absolute
In procenten

1851-1855
1
4
11,6 14,3 16,6 16,3
17,2
56-

60
1

0,5 0,7 0,7
0,3 0,3
61-

65
– –
– – –


66-

70



– –
– –
71-

75 2
9
18,2
21,5
22,9
21,5 24,3
76-

80
2
3
3,0 2,8
2,9
2,9 3,3
81-

85
7 5
12,2
12,8
11,9
14,9 16,0
86-

90 10
9
5,3
4,7 4,8 4,5
5,0
91-

95
9
2
5,4
5,3
5,4
3,8
4,1
96-1900
17
7
8,3 8,8
9,1
6,8 5,8
1901-

05 10
4
3,6
3,4
3,5
2,4 2,6
06-

10 14
9
3,6
3,4 3,5 8,6 2,4
11-

15
20
6
3,6 3,4 3,5
2,7
2,8
16-

20
5
1
3,0
2,9 2,8 2,6
2,7
21-

25
14
8
8,3
6,7 5,7 5,3
5,4
26-

30
16
4

5,5 4,5 6,3 3,8
4,1
31-

35
9
1
6,8
3,8 3,5
2,9
3,3
36-

40
4

1,1
1,0 0,9 0,7 0,7

‘) E.W. = eigen waterwinning (prise d’eau met pompstation).
D.
= distributiebedrijf.
‘) Met uitzondering van de bedrijven te Moordrecht en Vaals
(Aken).

Ofschoon de genoemde statistiek een enorme hoeveelheid gegevens omtrent bedrijven verschaft, zijn er toch altijd nog
waterleidingen, waarvan, soms gedurende jaren, geen
opgaven werden ontvangen en die den samenstellers ver-hinderen het overzicht geheel bij te doen zijn. De ontbre-
kende gegevens werden daarom zoo goed mogelijk geschat.
Dit kon gebeuren door in de eerste plaats de totalen (niet
gesplitst naar jaren van ingebruikneriing) te bepalen voor
die bedrijven, waarvan alle gegevens compleet waren.
Buiten beschouwing bleven daarbij de mijnbedrijven
(Staatsmijnen, Laura en Vereeniging en Oranje Nassau),
de bedrijven der gemeente Tilburg, Radio Kootwijk en
het Staatsvïsscherijbedrijf te Ijmuiden, welk drietal meer
dan 50 % van het afgeleverde water voor industrieele
doeleinden bestemd ziet en tenslotte, voorzoover het er
om ging ontbrekende cijfers betreffende het aantal aan-
sluitingen te bepalen, ook de gegevens aangaande de
waterleidingen te Amsterdam en Rotterdam. Dit laatste
in verband met het feit, dat uit het aantal aansluitingen
aldaar kon worden afgeleid, dat de voorziening van geheele woningcomplexen als één aansluiting, in rekening werd ge-
bracht
12).
Met behulp van de zoo gevonden verhoudings-
cijfers werden de ontbrekende gegevens vastgesteld,
waarbij zooveel mogelijk het aantal aansluitingen voor huis-
houdelijk gebruik uit he.t totaal aantal aansluitingen werd
berekend, en omgekeerd. Op soortgelijke wijze werd gehan-
deld bij de geleverde hoeveelheid water. De ornrekeningS-
coëfficiënt hiervoör, gebaseerd op de opgaven van 90 be-
drijven, bleek 79,2 % te zijn, d.w.z. 79,2 % van de
totaal geleverde hoeveelheid water werd voor huishoude-
lijke doeleinden aangewend. Dit cijfer (over 1938) wijkt slechts weinig af van dat, hetwelk
Bloeinendal
vond, die

op grond van de gegevens.van 147 bedrijven (het al of niet
opgeven van het aan’tal aansluitingen en inwoners liet deze
schrijver toen buiten beschouwing) voor 1937 tot 78,3 %
kwam. T-let aantal aansluitingen voor huishoudelijk gebruik
te Amsterdam en Rotterdam werd bepaald uit het aantal
inwoners en de gemiddelde woningbezetting van 4,031
inwoners per woning, ontleend aan denzelfden schrijver.

“) Dr.
W. H. Bloemendal, t.a.p.

62

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Februari 1943

liet verschil met het opgegeven aantal werd ook bij het
totaal aantal aansluitingen geteld. Tenslotte werden, om de
totaalcijfers en de percentâges te vinden, ook de gegevens
van de hierboven aanvankelijk buiten beschouwing gelaten bedrijven weer medegeteld.

Figuur
3.
Relatieç’e belangrijkheid der waterleidingbedrijven
(naar stichtingsneriode) met betrekking tot het Qerbruik in
1938.

Perlodej
vk

1

0
/
0

Huish

Periode

’56—’60
‘436-40

’16-20
1
1 l-‘I5
’31-35
’76-’80
’26—’30

1
91 ’95

1
86-
1
90

’21—’25

’06-10

’81—’85

’51-55

’71-75

’01-05—.

lOO

80


70


40

30
20

10

’56—’60 ’36—’40

’01-05
1I6—’20
‘1 l-‘–‘l5
’31—’35
176-180
’26—’30

1
9I-
1
95

’86—’90

’21-25

’51-55

’71 —’75

___________

90


60

50

Uit de tabel, welke den toestand in het jaar 1938 aan-
geeft, blijkt duidelijk de groote beteekenis van de be-
drijven, waarvoor in 1851/’55 resp. 1871/’75 de grondslag
werd gelegd: Amsterdam resp. ‘s-Gravenhage en Rotter-
dam. Opvallend is de geleidelijke stijging der percentages
van links naar rechts, voor een belangrijk deel te verklaren
uit de gemakkelijke aansluitbaarheid der perceelen bij
de in de groote steden dichtopeenwonende bevolking. Zoo
wordt dan ook voor Amsterdam, Rotterdam en ‘sGraven-hage aangenomen, dat practisch de geheele bevolking al-
daar aan de waterleiding is aangesloten
13).

Eenzelfde verschijnsel zien we ook bij de bedrijven,
,,dateerencte” uit de periode 1881/’85, zij het met kleine
onregelmatigleden. Voor de latere perioden wordt het
beeld zeer onregelinatig, het terrein raakt afgegraasd.
In figuur 3 worden tenslotte de gegevens uit de kolom-men 7 en 8 nog eens grafisch voorgesteld. Treffend blijkt
ook hier weer het zooeven onder 2. gesignaleerde bestaan
van een zekere verzadigingsgrens, welke werd bereikt.

In het Voorwoord van bovenaangehaald Gedenkboek
(zie noot 3) schreef de toenmalige minister van Sociale Za
ken, Prof. Mr. C. P. M. Romme, onder meer:
,,Wij zijn langzamerhand de waterleiding gaan beschou-
,,wen als iets, dat zoo gewoon en zoo eenvoudig is, dat we
,,ons er zelden rekenschap van geven, dat er heel wat moest
,,gebeuren, voor het water hij ons uit de kraan stroomt.”
Inderdaad, de ,,fabricage” van drinkwater heeft zich

‘) ,,Rapport van de Commissie Drinkwatervoorziening Westen
des Lands”; Bijlage
III.

nimmer in een al te groote waardeering kunnen verheugen.
hoeveel te minder dan de geschiedenis ervan. Mogen daarom
de hierboven weergegeven feiten en

cijfers er het hunne toe
bijdragen, wat meer belangstelling voor beiden te wekken.

Ir.
P..
A. TASELAAR.

HET LANDBOUWPEIL OP DEN BALKAN.

De Balkan vormt een der belangrijkste voedings-
midclelenreservoirs van geheel Europa. Graan, voeder-
planten, nijverheidsplanten worden in groote hoeveel-
heden verbouwd, en de verbouw ondergaat nog een
voortdurende uitbreiding, terwijl ook ooft, groenten
wijn, enz., in niet geringe mate worden voortgebracht.
De geleidelijke aanpassing der voortbrenging aan de be-
hoeften der Europeesche markt heeft de beteekenis van
den Balkan nog ergroot en haar een meer afgesloten
en afgerond karakter gegeven.
Vormt dit,-gezien het verleden, een zeer belangrijken
vooruitgang op het terrein der landbouwvoortbrenging,
het is echter slechts zijdelings van invloed op het peil
zelf dier voortbrenging. Men kan den verbouw van be-
paalde voortbrengselen bevorderen en het telen van
andere voortbrengselen geleidelijk onmogelijk maken. liet peil van de landbouwvoortbrenging verhoogen kan
men echter door deze maatregelen alleen niet, daar hier
een geheel ahdere reeks oorzaken zijn invloed doet gelden.
En dat dit peil een en ander te wenschen overlaat, blijkt
duidelijk uit het volgende staatje
1):

Land
Opbrengst per
Voortbrengsel:

Maïs
ha in kg
Hongarije

………………………..
2.270
Roemenië

……………………….
1.070
Bulgarije

…………………………
1.180
Voormalig Zuid-Slavië

………………
1′.960
Italië

…………………………..
2.040
Voortbrengsel: Tarwe.
Hongarije

……………………….
1.420
Roemenië

………………………..
1.020
Bulgarije

.
…………………………
1.410
Voormalig

Zuld-Slavië

………………
1.320
Duitschiand

……………………….
2.120
Voortbrengsel: Rogge

Hongarije Roemenië

……………………….
734
Bulgarije

…………………………
834
Voormalig

Zuid-Slavië

………………
785
Nederland

……………………….
2.150

Deze cijfers spreken voör zichzelf en toonen aan, dat
de Balkanstaten nog een langen weg hebben af te leggen,
alvorens zij zich betreffende het landbouwpeil met landen
als Nederland, Duitschiand, België en Denemarken kun-
nen meten.
Welke de oorzaken van dezen achterstand wel zijn?
Deze oorzaken zijn vele, doch als de belangrijkste zou men
toch kunnen noemen: gebrek aan landbouwmachines en
te geringe kennis der moderne landbouwmethoden. De
Zuid-Oost-Europeesche boer is meestal arm en weinig
ontwikkeld. Afgezonderd in de gesloten dorpsgemeen-
schappen, heeft de technische vooruitgang hem vrijwel
onberoerd gelaten. 1-Jij verbruikt slechts datgene, wat hij
zelf voortbrengt, vervaardigt zij ii eigen kleeren, bouwt
zelf zijn huis, terwijl hij het land volgens dezelfde begin-
selen in cultuur brengt, als dit een eeuw geleden reëds ge-
schiedde. liet gebruik van houten
ploegen
bijv. is dan
ook in het geheel geen uitzondering, zooals blijkt uit het
voorbeeld van het voormalig Zuid-Slavië, waar in 1940
nog 250.000 Stuks in gebruik waren.
Zooals reeds vermeld, is de Zuid-Oost-Europeesche
boer daarenboven betrekkelijk arm. Het instituut voor
lândbouwonderzoek te Boekarest heeft in 1940 een be-
langwekkend onderzoek naar de koopkracht der Roe-
meensche boeren ingesteld eo het kwam hierna tot het
besluit, dat deze ver beneden de meest heschçiden eischen

‘) Cijfers over
1939,
La Yougoslavie en Chiffres’.’.

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

63

bleef
2).
Als voorbeeld werd een klein bedrijf aangehaald
met 4,36. ha grond, dat tevens over een veestapel be-
schikte van twee ossen, één koe, drie varkens, twaalf
schapen en zes en twintig stuks pluirnvee
3).
Hoe groot de
inkomsten en uitgaven van dit bedrijf in één jaar waren,
blijkt uit de volgende balans:

Inkomsten

Lei
Verkochte voortbrengselen ……………………
15.330
Verrichtingen ten gunste van het huishouden ‘)

10.215
Totaal inkomsten …………..
25.545

Uitgaven

Lei
Loonen, bestellingen, enz. ………………………

3.654
Gekochte levensmiddelen en andere voortbrengselen
.

2.296 Uit eigen bedrijf verbruikte levensmiddelen ………
9.755
Idem, he.nnep en wol ………………………….
460
Privé-uitgaven

5.060
Totaal uitgaven ………..
21.225

1)
In
het verslag wordt niet vermeld, welke ‘vaârcieeringsmaat-staf hier is aangelegd.

De bruto-opbrengst per jaar’ van dit bedrijf bestond
dus uit 4.320 lei of ongeveer 34 gulden. Dit geringe geld-
bedrag .kan mede worden verklaard uit de ver gaande
mate van zelfvoorziening. Dat men zich van dit bedrag
geen landbouwmachines kan aanschaffen, is duidelijk en
behoeft geen nader betoog.
Reeds véér 1939 waren door de Regeeringen der Zuid-
Oostelijke Donau-Staten herhaaldelijk maatregelen ge-
troffen om de koopkracht der boeren te verhoogen en
hun voortbi’engingsvermogen op te voeren. Zoo steunde
de voormalige Zuid-Slavische Regeering op bijzondere
wijze de landbouwcreclietcoöperaties door hun een divi-
clend toe te kennen op de aandeelen van de Landbouw-
bank, benevens een zeker percentpge van de baten uit de
Staatsloterij. Op deze wijze trachtte men tegemoet te
komen aan den gelcinood der hoeken en hun schuldenlast,
die 6.982.700.000 dinar bedroeg over 159.875 boeren of
43.680 dinar per persoon, eenigszins te verlichten.
hetzelfde doel trachtte wijlen Armando Calinescu, de
op 22 September 1939 vermoorden Minister-President
van Roemenië, te bereiken door den bouw van graan-silci’s ter hand te nemen, door den boeren eerste soort
zaden ter beschikking te stellen eil hun graanprijzen te
verzekeren, die ver boven de prijzen der wereldmarkt
lagen
4).
Al deze maatregelen gaven reeds blijk van een
beter begrip der betrokken Regeeringen voor de nooden
der boeren, doch hetgeen hun ontbrak, was een nauw-
keurig omlijnd plan en de vaste lijn, waarlangs zich de
landbouwhervorming, onafhankelijk van mogelijke kabi-
netswisselingen, moest voltrekken.
De bedoelingen waren uitstekend, doch hun invloed
was te kortstondig om een blijvenden opbloei van het
boerenleven mogelijk te maken. De staatkundige veranderingen, die in de tweede’ helft
van 1940 op den Balkan plaatsgrepen, schiepen onder-
tusschen de gunstige voorwaarden voor de ten uitvoer-
legging van een grootsch opgezet plan van steun aan den
landbouw. Door tweezijdige overeenkomsten met hun
voornaamsten handelspartner, Duitschland, waren de
Zuid-Oostelijke Staten er in geslaagd den boeren den afzet
van hun voortbrengselen tegen loonende prijzen te ver-

‘) ,,Nationale Wirtschaftsordnung und Grossrauniwirtschaft”,
,,Jahrbuch”
1941..
3)
Een dergelijk bedrijf mag in het Zuid-Oosten zelfs tot de zeer
goede middelmaat worden gerekend. liet grootste gedeelte beschikt
niet, over zooveel eigendom.
• ‘) De lage opbrengst per ha van vrijwel alle landbouwgewassen
plaatste Roemenië internationaal in een zeer ongunstige positie.
Bij verkoop volgens de geldende prijzen der wereldmarkt maakt
hel een groot verschil uit, dat in land
A 2.000
kg van een be-
paald product per ha wordt geoogst, tegen in land B slechts
1.000
kg. De toeslag, die in Roemenië door de Regeering geruimen tijd
op de graanprijzen der wereldmarkt werd verstrekt, beoogde niet
zoozeer het bedrijf in zijn prinsitieven staat in stand te houden,
dan
wel
den grondslag te leggen voor een moderniseering van het
bedrijf. Verhooging van het landbouwpeil, zou en ipso, een ver-
sterk

ing van de Roemeensche positie op de internationale graan-
markt ten gevolge hebben.

zekeren, terwijl deze zelfde overeenkomsten hen tevens
in staat stelden, de technische uitrusting van den landbouw
op zoo’n groote schaal en met een dergelijke snelheid
uit te breiden, dat een volledige omschakeling en ver-
betering van den landbouw binnen zeer korten tijd mo-
gelijk werd. –

Wat Roemenië betreft, dit land legde den grondslag
tot verbetering van het landbouwpeil door het afsluiten
van een economische overeenkomst met Duitschland op
4 December 1940, volgens welke overeenkomst Duitsch-land zich verplichtte omvangrijke voorschotten op langen
termijn beschikbaar te stellen voor de aanschaffing van
landbouwwerktuigen, enz. Welke beteekenis deze over-
eenkomst voor Roemenië bezit, blijkt w’el uit het feit,
dat dit land binnen het raam van .deze overeenkomst
reeds op 22 September 1941 had ontvangen: 951 tractors,
1.000 ploegen met motortractie, 3.165 zaaimachines,
29.212 ploegen, 560 eggen en 15.027 andere landbouw-
werktuigen. Op 29 September 1941 werd door Roemenië
nog een tweede bestelling geplaatst van 1.000 tractors
en een groot aantal andere landbouwmachines, terwijl de
Duitsch-Roemeensche handelsovereenkomst tevens ten
gevolge had, dat in het jaar 1941/1942 de mettarwe en
maïs bebouwde oppervlakte kon worden uitgebreid tot
2,8 millioen, resp. 4 millioen ha en die voor den verbouw
van oliehoudende planten tot gezamenlijk 700.000 ha.
Voegt men hieraan nog toe, dat door de ,,Mitteleuro-
piische Wirtschaftstag” cursussen werden geopend om
de Roemeensche boeren en de boeren van andere Zuid-
Oost-Europeesche landbouwstaten met het gebruik en
het herstel van landbouwwerktuigen en machines bekend
te maken, dan begrijpt men, dat hier een belangrijke
bijdrage werd verricht tot de verhooging van het landbouw-
peil op den Balkan.

Ook in Bulgarije is men niet achtergebleven om een breed opgezet plan tot steun aan den landbouw in toe-
passing te brengen. Zoo werden in de eerste helft van
1941 op aanstichten van het Bulgaarsche Ministerie van
Landbouw door de Bulgaarsche Landbouw. en Genoot-
schapsbank rentelooze leeningen aan .de boeren verstrekt
om hun den aankoop van landbouwmachines mogelijk te maken. In het kader van deze credieten kon reeds in Juni
1941 worden overgegaan tot den invoer van 110.000 ploe-gen, 47.000 eggen en 18.000 andere landbouwwerktuigen.
Dit vormt echter nog slechts een begin, daar Bulgarije
reeds vÔÔr de gebiedsuitbreiding een behoefte aan land-
bouwlverktuigen had van 200.000 ploegen en 370.000
eggen, terwijl ook de 200.000 nog in gebruik zijnde houten
ploegen een dringende vervanging, behoeven. Ook in dit
geval trad de ,,Mitteleurop5ische Wirtschaftstag” als
hulpverleenend orgaan op door kosteloos een landbouw-
machinepark beschikbaar te stellen voor de stichting
van een landbouwschool nabij Sofia.
Uit deze, uit den otard der zaak, korte samenvatting
blijkt reeds allerduidelijkst, met welke kracht de op-
lossing van het landbouwvraagstuk op den Balkan wordt
ter hand genomen en vooral welke resultaten in korten
tijd bereikt kunnen worden, indien de Zuid-Oostelijke
landbouwstaten op belangrijke wijze door kapitaal-krachtige landen van Europa in hun streven worden
ondersteund.
L. J.
M. VAN
DEN BERK.

KANALISEERING VAN DE RHÔNE.

Sinds verscheidene jaren worden er plannen ontworpen
om de scheepvaartverbindingen van Zwitserland te ver-
beteren. Nadat de Rijn reeds geruimen tijd tusschen
Straatsburg en Bazel bevaarbaar is, wordt Ihans gewerkt
aan het plan, om deze rivier ook hoogerop, tot het Boden-
meer toe, bevaarbaar te maken.

Uit meer recenten tijd dateeren de plannen, om Zwitser-
land niet alleen een uitweg naar zee te geven, maar een

.-_-

64

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Februari 1943

kanaal dwars door Zwitserland te graven, dat een transit-
verkeer door de Helvetische republiek – de deskundigen
zijn het er allerminst over eens, van hoe grooten omvang
– mogelijk zou maken.

Baarbaar.naRing Qan de boQen-Rhône.

Naast deze beide vormen van uitbreiding van het scheep-
vaartverkeer op Zwitserland staat eén derde: de bevaar-
baarmaking van de boven-Rhône. De Rhône verbindt
namelijk via Genève, Lyon en Marseille het Zwitsersche binnenwaternet met de Middellandshe Zee. Die ,,verbin-
ding” is echter slechts zeer ten deele gerealiseerd: beneden
Lyon is de rivier over een afstand van 325 kilometer be-
vaarbaar tot vlakbij de Midde]landsche Zee, al moet zij
deze over het laatste stuk door een kanaal, het ,,Canal
maritime”
1),
bereiken. De benedenloop van de Rhône zou
slechts een gedeeltelijke verbetering behoeven, om als
goeden vaarweg dienst te kunnen doen.

Het stuk van 225 kilometer, dat van Lyon stroomop-
waarts naar de Zwitsersche grens voert, is echter slechts
over een afstand van 154 kilometer bevaarbaar, terwijl het
laatste stuk vlak vôôr de grens, de zg. ,,Perte du Rhône”,
hier en daar zelfs voor kano’s niet te bevaren is. In talrijke
stroomen en stroompjes vertakt, stroomt de rivier daar,
vroeger zelfs voor een groot deel onder den grond, Frankrijk
in. Uitgebreide waterwerken zouden noodig zijn, om dit
stuk bevaarbaar te maken. Toch is het plan ontworpen,
om den bovenloop van de Rhône toegankelijk te maken
voor schepen van 600 tot 800 ton. Reeds in 1918 heeft
een Fransch-Zwitsersche commissie haar aandacht op dit
project gericht.

De economische heteekenis van een zeeverbinding voor
Zwitserland via de Rhône is wel duidelijk. Vele goederen
komen over den Rijn Zwitserland binnen, en ook als de
kanalisatie van de Rhône tot stand mocht komen, zullen
goederen als brandstoffen en graan uit Noord- en Zuid-
Amerika, evenals producten uU Indië, wel via l3azel binnen-
komen. Maar het is niet onmogelijk, dat koren uit de
Zwarte Zee-landen, Egyptische katoen en andere goederen
uit het Middellandsche Zee-gebiëd over de Rhône naar
Zwitserland zouden worden verscheept
2).
Veel grooter
zouden de transportmogelijkheden natuurlijk worden, als
een kanaal dwars door Zwitserland het achterland van een gekanaliseerde Rhône nog aanzienlijk zou vergrooten. Dit
is echter nog toekomstmuziek en in het algemeen kan over
de transportmogelijkheden van de toekomst nog weinig worden gezegd. Men dient overigens bij het overwegen van deze en dergelijke mogelijkheden wel te bedenken,
dat er reeds een verbinding tusschen den Rijn en de Rhône,
maar niet over Zwitsersch gebied, bestaat: het Rhône-
Rijnkanaal. Dat kanaal is echter reeds aan het einde van
de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw ge-
graven en biedt slechts toegang aan schepen van 250 ton,
terwijl het op een lengte van 323 kilometer niet minder
dan 157 sluizen telt
3).
Van deze verbinding van Straats-
burg met de Doubs en door middel van deze met de Saône
en de Rhône zou de geprojecteerde kanalisatie van de
boven-Rhône concurrentie kunnen ondervinden, als men
haar verbindt met de gedachte aan een kanaal-dwars-door-
Zwitserland. Anderzijds wordt wel gesproken over een
betere verbinding tusschen Loire en Rhône, waarmede
bevaarharmaking van de Loire zelf gepaard zou gaan.
Daarvan wordt een levendiger scheepvaartverkeer, ook op
de Rhône, verwicht
4).

Belang 000r de elecD-iciteitsQoorziening.

Men stelt zich nu voor, de zooeven genoemde ,,Perte
du 1ne” bij Fort Lecluse te herscheppen in een stuw

) )e:’wetlreIch, In ,,Rheinquellen”, October 1942, blz. 39.
Aan dit artikel zijn ook enkele andere bijzonderheden ontleend.
‘) Dr. A. Bleicher, in ,,Europa-Kabel” van 17 October 1941,
blz. 7. ‘) Vgl. ,, D eutsch-Französische Wirtschaftszeitung”, Augustus
1942, blz. 7.
Vgl. Deutsche Bergwerkszeitung” van Ii Januari 1942.

meer. Daartoe wil men bij Génissiat een groote stuw in
de rivier bouwen. Tusschen de Zwitsersche grens en Gé-
nissiat heeft de Rhône namelijk over een afstand van 25
kilometer een verval van 67 meter. In vijf jaar zal men daar
een electrische krachtinstallatie bouwen met een capaciteit
van 4 x 65.000 + 2 x 85.000 = in totaal 430.000 kilo-
wattuur. Voor het geheel hoopt men langs de boven-Rhône
tot de grootste electriciteitsopwekking van Europa te
komen, met een capaciteit (van alle installaties) .van 1,8 millioen kilowattuur: een op de 20 millioen kilowattuur,
die in Frankrijk thans in totaal worden opgewekt (waar-
van 7 inillioen door waterkracht), respectabel cijfer )!
De energie-opwekking is dus zeker niet te verwaarloo-
zen, maar een bevaarbaarmaking van de Rhône voor
schepen van 600 ton
6)
is ook zeer belangrijk, zeker alswij
denken aan de in het algemeen geringe afmetingen van de
Fransche kanalen. Ja, de Seine kan over dc laatste 400
kilometer, beneden Corbeil, schepen van 1.000 tot 1.500
ton bevatten, maar het Canal du Midi slechts schepen van
150 è 200 ton, terwijl de kanalen in Bretagne maar tot
130, 100, soms 60 ton gaan. Ook rivieren in anderç landen
brengen het niet altijd verder: de Donau is voor schepen
tot 900 ton bevaarbaar, de Oder echter alleen voor die van
350 ton en minder
7).

Plannen en uiwoering.

Een vaarweg voor schepen
van
600 ton is dus al heel wat.
Daartoe moet de Rhône tussclien Château du Parc en Lyon

en ook de stroom beneden Lyon op ve]e plaatsen worden verbreed en verbeterd; men heeft ook het plan, Lyon, dat vele laagliggende bruggen telt, van een parallelkanaal en
een moderne haveninstallatie te voorzien; het voornaamste
stuk van de Rhône-kanalisatie is echter de aanleg van de
stuv bij Génissiat en de bevaarbaarmaking van de rivier
tusschen Château du Parc en de Zwitsersche grens. Vroeger
heeft men vel overwogen, ook de, ,Perte du Rhône” door een
parailelkanaal te omgaan. 1-let stuwplan echtër maakt het
mogelijk, van het stuwmeer, dat 20 kilometer lang zal
worden, tevens gebruik te maken als scheepvaartweg. Mis’-
schien zal over een gedeelte van den weg tôch een parallel-
kanaal met sluizen noodig zijn, omdat door dewerkilg
van de electriciteitsinstallatie de spiegel van het stuwmeer
per dag omstreeks vijf meter zal dalen, wat de scheepvaart tusschen Génissiat en Etournelles zal bemoeilijken. Verder
zal, naast de eigenlijke stuw, een reeks van zes sluizen voor
de schepen de verbinding vormen tusschen het stuwmeer
en cle Rhône beneden Génissiat.

Met de uitvoering van de stuwwerken is men in 1937
begonnen. De uitvoering geschiedt door een speciaal
lichaam, de ,,Compagnie Nationale du flhône”. Deze werd
27 Mei 1933 opgericht op grond van de wet van 27 Mei 1921
,,sur l’aménagement du Rhône”. Het is een maatschappij,
die haar kapitaal verkrijgt door de uitgifte van aandeelen (voor 240 millioen francs) en obligaties, welke door den
Staat worden gegarandeerd. In verband hiermede heeft
de Staat ook een zeker toezicht en medezeggenschap in de
,,Compagnie Nationale du Rhône”, waarin Overheid en
particulier initiatief op gelukkige wijze samenwerken
8).

In 1937 is de ,,C.N.R.” begonnen de rivier bij Génissiat
droog te leggen, uit te baggeren, de bedding te verbreeden
en te verdiepen. Inmiddels is men ook begonnen met den
bouw van de installaties, dië de electriciteit zullen moeten
opwekken. In 1943 hoopt men den stuwdam, van 150 bij 500
meter, te voltooien. Dan zullen 700.000 m
3
beton en 35.000
ton staal verwerkt zijn voor een stuwmeer van 350
hectare oppervlakte.

De andere werken voor de Rhône-verbetering zullen dan,
als de gevolgen van den oorlog zich niet al te pijnlijk doen

‘)
Limburger Koerier’ van 16 September 1942.
‘) Deutsche Zeitung in den Niederlanden” van 1 Maart 1942.
‘) ,,Deutsch-Französische Wirtschaftszeitung”, Augustus 1942,
blz. 7.
‘) Vgl. L. Baudin, ,,L’évotution rcente de l’éeonomïe francaise”,
in ,,L’organisation économique actuelle ” (1941), blz. 18.

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

65

gevoelen, in de jaren daarna wel volgen. Naast een groote
energie-opwekking zal dan een vaarweg zijn verkregen, die
haar belang heeft, al moet dit belang – men zie hierboven
niet worden overdreven.
•[r
J. BARENTS.

AANTEEKENINGEN.

DE ECONOMISCHE SITUATIE
IN
DENEMARKEN GEDURENDE
1942.

De) ndruk, welken , ,Statistiske Efterretninger” verschaft
omtrent de situatie in Denemarken tijdens het afgelopen
jaar, is, dat deze op vele punten niet afwijkt van die
in andere landen ). Ook in Denemarken nam de hoeveel-
heid goederen, welke ter beschikking stond van de consu-
menten, gestadig af, terwijl de hoeveelheid koopkracht
toenam.

Aan het bovengenoemde nummer ontlenen wij voorts
enkele bijzonderheden over de economische toestand
van Denemarken, waarbij wij ons beperken tot de behan-
deling der volgende drie vragen:
a. hoe heeft de beschikbare goederenvoorraad zich
ontwikkeld?
h. hoe is de monetaire ontwikkeling geweest?
c. welke waren de gevolgen van de onder a. en b.
behandelde gang van zaken en welke maatrege]en zijn
genomen om eventueel ongewenste gevolgen te voor-
komen en met w’elk resultaat?

De ornPang der 000r de consumptie beschikbare goederen-
000rraad.

de agrarische productie
2
):

Tengevolge van invoermoeilijkheden en tengevolge van
de slechte oogst in 1941 was de agrarische productie aan-
merkelijk lager dan een jaar tevoren. Dit is speciaal het
geval bij de dierlijke producten. De totale dierlijke
productie lag in 1942 dan ook 15-20 % lager dan
het jaar tevoren en bedroeg ongeveer de helft van de
gemiddelde productie der jaren 1935-1939. Wat de voe-
dingswaarde betrof, lag de plantaardige productie op een
hoger niveau dan in 1941 en ongeveer op hetzelfde niveau
als in de jaren 1934-1938; dit als gevolg van de niet al
te ongunstige weersomstandigheden. Tenslotte dient nog
te worden opgemerkt, dat graanoogst, met uitzondering
van de tarweoogst. sterk is toegenomen.
de industriële productie:
Bij de industriële productie valt het op, dat de werk-
gelegenheid groter was dan een jaar tevoren, maar dat de
productie-index op hetzelfde niveau is gebleven, een ge-
volg van het feit, dat o.a. door grondstofmoeilijkheden de arbeidsintensiteit per eenheid product is vergroot. De den
consument ter beschikking staande hoeveelheid industriële
artikelen is echter – vooral in de textiel- en confectie-
branche – afgenomen, terwijl daarentegen de vervaar-
diging van productiemiddelen is toegenomen.
Ook de bouwnijverheid heeft een zekere stijging getoond,
zodat tussen Januari en October 1942 6.709 in uitvoering
zijnde woningen zijn aangemeld, tegen een 5.272 in de
overeenkomstige periode in 1941.
het internationale goederenverkeer:

Zowel de invoer als de uitvoer toonden een teruggang,
waarbij de uiVvoer meer terugliep dan de invoer, zodat
een importsaldo van 150-200 millioen Kr. is ontstaan,
tegen 33 millioen Kr. in 1941. Alleen tijdens de maanden Maart en April was er sprake van een uitvoersaldo als ge-
volg van de vorst, welke het transport ten zeerste bemoei-
lijkte.

Daar de prijsverhoudingen op dit terrein gedurende 1942
vrij stabiel waren, geeft het verloop van de waarde van de
in- en uitvoer, vergeleken bij dat van 1941, tevens een

1)
,,Statistiske Efterretninger”, 35ejrg. nr
.
1,
13 Januari 1943.
t)
Vgl. Ir. M. K.
Hylkema: ,,De Deensche landbouw In
1941″,
van 15 April 1942, blz. 168.

beeld van het verloop van het volume. Aldus blijkt, dat
vooi’ de maanden Januari tot en met November 1942 de
invoer 1099,8 millioen Kr. bedroeg, dit is 108 millioen 1cr.
lager dan een jaar tevoren, in dezelfde periode, ter’ijl
deze cijfers voor de uitvoer resp. 937,6 millioen en 242,2
millioen Kr. bedroegen.
Daar het ook niet meer mogelijk was om in te teren
op aanwezige voorraden, komen w’ij tot de conclusie, dat
voor den consument de Deense goederenpositie tijdens
1942, uitgezonderd het laatste kwartaal, slechter is ge-
worden, zoals tabel II duidelijk toont.

Tabel I.

De plantaardige Deense productie.

mill. vrucht- •
eenheden
2)

1942
t)
1

1941

Graan …………………..35,2

25,5
Aardappelen, suikerbieten,
knollen e.d.

…….. …….

.31,1

35,1
Hooi

…………………..3,4

3,6

Totaal

…………..

.69,7

1

64,2
t)
l,Toorloopige cijfers.
1
Vruchteenheici = de voedingswaarde van 100 kg gerst.

Tabel II. Indices betretfende de Deense prodictie (excl.
plantaardige producten).

1935
=
100

Dierlijke
productie
194211941
1
19421194111942
1
194111942
1
1941
Industriële productie
Cons.midd.Iprod.midd.

Bouw-
nijverheid

Januari
56
65
81
85
96
86
45
43
52
61
81
86 93
82
46 43
Maart
51
65
81
85
88
84
45
40
April

……..
54
73
81
84 94 90 62
33
62
8
82
86 101
98
66
41
Juni

……..
17 82
86
103 103
71
39

Februari……..

Juli

……..
..59
..52
68
80
84
102
104
79
47
Augustus

..
46

..

61
81
86
108
107
77
52

Mei

………..

september
44
65 83
85
109
109
66
48
45
65 83
81
108
107
64
46
October

…….
November ….
42
58 84 79
109
104
66
48
Decembei

..
53 86
77
108
103
48

De monetaire ontwikkeling.

De hoeveelheid in omloop zijnde betaalmiddelen is
gedurende het afgelopen jaar regelmatig gestegen.
Hiertoe vormde een bedrag van 680 mill. Kr. aan
vorderingen op het buitenland een directe oorzaak. Nemen
wij daarbij ook nog in aanmerking, dat bij de appreciatie
van de Kroon met 8 % op 23 Januari 1942, een af-
schrijving plaats vond van 125 milI. Kr., dan bedroeg
de koopkrachtvergroting in wezen 805 milI. Kr.
Daar stond tegenover, dat de Nationale Bank van Dene-
marken ten bedrage van 60 milI. Kr. aan obligaties en
aandelen heeft verkocht, terwijl de Staat voor bijna 100
mill. Kr. bij de Bank aan middelen opnam. Ook de folio-
rekening bedroeg ultimo December 111 milI. Kr. meer
dan ultimo Januari, terwijl bij de wet van 3 Juli 1942
een speciale rekening werd geopend, waarvan het saldo eind 1942 ongeveer 360 mill. Kr. bedroeg.
3)

Tegenover de toeneming van 805 mill. Kr. stond dus
een absorptie van 625 mill. Kr., zodat de netto-toeneming
aan beschikbare middelen in 1942 ongeveer 180 mill.
Kr. bedroeg. Dit bedrag komt tot uitdrukking in de
billettencirculatie, welke ultimo 1942 met bijna 983 mill.
Kr. 140 millioen hoger was dan een jaar tevoren (ult.
Maart 1940: 609 mill. Kr.).

8)
Voor de staatsschuld en de circulatie zij verwezen naar:
J. Zijlstra: ,,Enkele aspecten van de Deensche financieele politiek”,
,,E.-S.B.”
van 18 November 1942, blz. 515.

66

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Fbruari 1943

Ontegenzeggelijk is de potentiële koopkracht toegeno-
men, hetgeen ook tot uitdrukking komt op de deposito-rekeningeh en de spaarbankrekeningen. Bij de handels-
banken stegen de crediteuren met 446 miii. Kr. t.o.v.
1941, terwijl zij slechts voor 79 miii. Kr. meer uitleenden.
Bij de spaarbanken vond een analoge stijging plaats van
254 millioen Kr.

De geQolgen der 000rgaande ontwikkeling en de daarmede
sa nenhangende maatregelen.
Het voorgaande kort samenvattende, kunnen wij zeggen,
dat tegenover een stijgende koopkracht een afnemend
goederenvolume stond.

]e eerste vraag, welke in dit verband opkomt, is, welke
invloed dit proces heeft gehad op het prijsverloop, liet
blijkt dan, dat het prijsniveau ongeveer stabiel is gebleven;
zowel voor groothandels- als voor kleinhandelsprijzen
is het gedurende het afgelopen jaar met ongeveer 2 %
gestegen. Bedroeg de index der groothandelsprijzen in
Januari 1942 211, in December was dit 215, terwijl de
detailhandeisindex in October 1941 162 en in October
1942 166 bedroeg. lIet grootste aandeel in de stijging
der groothandeisprijzen hadden de
,
dierlijke producten (van
193 op 201), de bouwmaterialen (excl. hout) (174-183),
hout en papier (191-205) en de chemisch-technische
artikeien(194-213). In deze prijsstijging zit bij verschil-
lende artikelen een prijsstijging in het buitenland, terwijl
bij de dierlijke producten de vastgestelde prijzen voor
spek, eieren en runderen om verschillende redenen werden
verhoogd.

Deze stabiliteit van het prijsniveau zal – al weet men het nimmer exact – moeten worden toegerekend aan de
met betrekking tot een infiationistisch gevaar genomen
maatregelen.

Met betrekking tot het prijsverloop zijn zowel directe
als indirecte maatregelen genomen. Tot de eerste groep
rekenen wij de internationale prijsovereenkomsten en de contrôle op de productie en de prijzen in het binnenland.
Tot de tweede groep behoren die maatregelen, welke ten
doel hebben te voorkomen, dat zwevende koopkracht
een actieve vraag naar goederen gaat uitoefenen. Bij dit
laatste treedt de betekenis naar voren van de nieuwe
overheidsleningen, welke bestaan uit:
Staatslening van 60 millioen ‘Kr. â 4 %, met een
looptijd van 30 jaar. Staatslening van 60 millioen Kr. h 21
%, met een
een looptijd van 5 jaar.

Schuidsaneringsobligaties werden voor 3 millioen
Kr. uitgegeven.
Gemeente Kopenhagen, lening van 40 millioen
Kr. á 4 %, met een looptijd van 20 jaar.
Daarnaast vond een aantal conversies plaats, zowel
van staatswege als van gemeentewege.
Van de kant van het bedrijfsleven vonden openbare
aandelenemissies plaats ten bedrage van 18,1 mill. Kr.
(v.j. 8,3 miil. Kr.), terwijl in het totaal aan oprichtingen en
uitbreidingen voor 122,1 mill. Kr. (v.j. 67,5 mill. Kr.)
werd besteed en 23,3 milI. Kr. (v.j. 16,5 miii. Kr.) verloren
ging aan kapitaalafschrijvingen en faillissementen.
Het is in verband met een mogelijk infiatiegevaar
belangrijk, om naast het goederenprijsniveau na te gaan,
hoe de ontwikkeling op de effectenbeurs was. Ook hier
valt, zoals tabel III toont, geen koersstijging van belang te constateren, ‘daar de obligaties van December ’41 tot
December ’42 opliepen van 106 tot 109 en de aandelen
gemiddeld van 117 tot 119. Hierbij dient men wel te be-
denken, dat het beleggingsmateriaal een• uitbreiding
heeft ondergaan.
Zien wij tot slot nog naar de inkomensontwikkeling,
dan blijkt, dat de totale geldinkomens enige stijging
hebben ondergaan, waaraan de geringere werkloosheid
niet vreemd zal zijn. Deze stijging blijkt vrijwel propor-
tioneel te zijn met die der detailhandelsprijzen.

Tabel JIJ. Koers indices voor obligaties en aandelen.

Aandelen

1935
=
100

0
e .
n
U2
0

December ’41 . . .

106 112 183 127

87 117
Januari ’42
……
..105

112

181

131

87

118
Februari
………..
.106

114

180

133

88

119
Maart

………..
107

116

176

134

88 ‘120
April
………….
107

115

185

137

87

121
‘Eei

………….
108

116

192

137

88

123
Juni
………….
109

119

195

139

90

125
Juli

………….
109

120

196

143

94

128
Augustus

109 118 190 142

91 126
September

109 118 188 141

90 124
October
………..
108

116

177

138

89

121
November
……..
..108 113

177 137

87

120
December

109 115 171 137

87 119

Aangezien hier echter niet de gemiddelden, doch veeleer
de componenten van belang zijn, moet er op worden
gewezen, dat met name bij de hoge inkomens een deel noch aanwending kon vinden voor consumptie (ook al
door afneming der voorraad luxe producten), noch voor
investeering, zodat hier een geldverruiming plaats vond.
Bij de lagere en laagste inkomensklassen was het daar-
entegen ondanks de zwak stijgende inkomens (zie tab. IV)
en het vrijwel stabiele prijsniveau, vaak moeilijk de con-
sumptie 5p peil te houden.
Deze omstandigheid vereist dus wel een voortdurende
waakzaamheid van de Overheid, te meer daar de tegen-
stellingen steeds scherper zuilen worden. Voorzover thans
enig voordeel mogelijk is, zou men mi. kunnen zeggen,
dat de Deense Regering blijkbaar behoorlijke resultaten
met haar politiek heeft bereikt.

Tabel 1 V.

Loonhoogte in Denemarken
1).

1942

1941

øre

øre

per uur

per uur

Geschoolde arbeiders

213

206
Ongeschoolde arbeiders

184

179

Gemiddeld
………….
196

191
ijke arbeiders

122

119
Vrouwel

Gemiddeld
…………
1

183

1

176

‘)
Deze cijfers gelden voor het tweede kwartaal, sindsdien is
echter geen verandering ingetreden.
J. Ph. VAN
OUWERKERK.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN ZWEDEN OEDTJRENDE
1-LET LAATSTE KWAItTAÂL VAN 1942.

Aan het kwartaalbericht der ,,Skandinaviska Banken”
van Januari j.i. ontieenen wij enkele gegevens over het
economische leven in Zweden aan het einde van 1942
1
).
Het economisch leven in Zweden stond gedurende
het laatste kwartaal geheel onder den invloed van de
onderhandelingen, onder leiding van de Regeering, tus-
schen vertegenwoordigers van verschillende bedrijfs-
organisaties en bevolkingsgroepen betreffende den inhoud
van de toekomstige economische politiek. De Regeering
heeft in samenhang met deze onderhandelingen een uit-
gebreid economisch program uitgewerkt, dat als grondslag
voor de overheidsmaatregelen tegen een voortgezette
daling van de geidwaarde is aanvaard. In afwachting van
het resultaat der onderhandelingen zijn begin November

‘)
,,Skandinaviska banken”, Nr.
1.
Januari 1942. Men zie ook: van 25 November 1942: ,,De economische •toestand in
Zweden gedurende het derde kwartaal van 1942
11
.

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

67

bepalingen afgekondigd, die een algemeenen prijsstop be-helzen; het is zeer wel mogelijk, dat het in het voornemen
ligt zoowel de prijzen als inkomens op het tegenwoordige
peil vast te leggen.
De aandacht, aan de economische politiek besteed,
vindt niet zijn oorsprong in de directe ontwikkeling der
laatste maanden. Integendeel, dé laatste maanden van
1942 zijn eerder door een opvallende stabiliteit op bijna
elk gebied van het economisch leven gekenmerkt. De
industrieele productie is sedert Juli op hetzelfde, betrekke-
lijke hooge, peil gehandhaafd. De sedert het begin van de
handelsbelemmeringen optredende vermindering van de
grondstofvoorraden der industrie is in doorsnee tot stil-
stand gekomen en in eenige industrietakken kan zeer wel
een aanvulling van de voorraden hebben plaats gevonden
tengevolge van den bevredigenden omvang van het.
verkeer met vrijgeleide-schepen.

Het oerkeer ‘7metorjgeleide-schepen.

Hoewel de binnenlandsche productie op het oogenblik
een overheerschende positiè inneemt in de verzorging van
het land met levensmiddelen, heeft de invoer toch zekere
betekenis gekregen. De invoer van levensmiddelen komt
voornamelijk uit Zuid-Amerika. Het vrijgeleide-verkeer
heeft men tot dusverre in den overeengekomen omvang
in stand kunnen houden, d.w.z. maandelijks 5 schepen
in elk der beide richtingen. Tegenwoordig varen 31 schepen
in het vrijgeleide-verkeer. Tot midden November had
deze invoer een waarde van 580 mill. kronen, waartegen-
overdeuitvoerop deze wijze van veel geringer beteekenis
was en voornamelijk bestond uit producten van de
houtverwerkende

industrie.
De handelsbetrekkingen met de naburige landen van
het Europeesche continent schijnen gedurende den herfst
op hetzelfde begrensde peil te zijn gebleven. In een ambte-
lijke mededeeling over den Zweedsch-Duitschen handel
werd berekend, dat voor 1942 waarschijnlijk op een totalen
invoervan 3,8 mili. ton kolen en cokes kon worden gerekend
tegen een oorspronkelijk overeengekomen hoeveel-
heid van 5,7 mill. ton. Wat walswerk-producten, chemische
producten en grondstoffen voor de textielindustrie be-
treft, zullen de overeengekomen hoeveelheden tegen het
einde van 1942 alle geleverd zijn. Wat betreft de
Zweedsche leveranties aan Duitschland, van deze blijkt niet, in hoeverre zij met de afspraken overeenkomen.
Het ononderbroken verkeer der vrijgeleide-schepen
heeft als direct gevolg een hoog productiepeil van de
verbruiksgoederenindustrieen. In de eerste plaats hebben
hierdoor de levensmiddelen-, en de textielindustrie,
evenals de schoen- en ledernijverheid, grondstoffen ge-
kregen. De toestand in de industrieele productie als geheel
is gedurende den herfst aan weinig veranderingen onder-
hevig geweest. De ijzer- en staalindustrie heeft gedurende
de eerste 8 maanden een productie bereikt, welke neer-
komt op een jaarproductie van 1,2 mill. ton, hetgeen een record beteekent. De relatieve stabiliteit van het
economisch leven komt ook tot uiting in het beloop der
prijzen; de index van groothandelsprijzen heeft tusschen
Juli en Novemberslechts een zeer geringe stijging vertoond.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN ZWITSERLAND GEDURENDE
HET DERDE KWARTAAL VAN 1942.

Als bijlage van het ,,Monatsbericht” van de Zwitser-
sche centrale bank verschijnt ,,Die Wirtschaftslage”.
Aan het laatst verschenen nummer van dit tijdschrift
ontleenen wij de volgende gegevens over het economisch
leven van Zwitserland
1).

Industrie.

De werkgelegenheid in de industrie vertoonde geen
groote veranderingen tegenover de voorgaande periode.

‘)
,,Die Wirtschaftslage”, bijlage hij het ,,Monatsbericht”. der
,,Schweizerische Nationalbank”, Heft 11, 1942.

Weliswaar heeft de toenemende schaarschte aan grond-
stoffen en hulpstoffen in verschillende bedrijfstakken tot
een vermindering van het aantal arbeiders gele,id, doch
dank zij de wijzigingen in de productie, welke reeds plaats-
vonden, blijft deze vermindering thans binnen nauwe
grenzen. De relatieve stabiliteit van de industrieele be-
drijvigheid wordt bevestigd door d beoordeeling van de
zijde der bedrijfsleiders en door den op dezen grondslag
opgebouwden bedrijvigheidscoëfficient (goed = 150,
bevredigend = 100, slecht = 50). Deze coëfficient stond
in het derde kwartaal op 114, dus zeer dicht bij den stand
van 116 in het vorige kwartaal en slechts weinig onder het
peil van een jaar geleden, dat 121 beliep. In het oog moet
worden gehouden, dat deze globale index een uiteen-
loopende beweging in de afzonderlijke bedrijfstakken
verhult, die berust op het verschil in grondstofvoorziening.
Het gemiddelde loonpeil, met inbegrip van loontoe-
slagen, is, tengevolge van de voortgaande aanpassing aan
de stijging van de kosten van levensonderhoud, gedurende
het derde kwartaal met 1,8 % gestegen; daarmede is het
gemiddelde loonpeil, in de in de statistiek opgenomen
bedrijven, sedert het uitbreken van den oorlog met 23,9%
verhoogd.

Arbeidsmarkt en kosten can lepeasonderhoud.

Het aantal bij de arbeidsbureaux ingeschreven geheel
werkloozen was gedurende de geheele periode buitenge-
woon gering; het bewoog zich tusschen de 4.500 en 5.000,
waarbij het in doorsnee zelfs onder het peil van vorig jaar kwam. De in het algemeen nog gunstige werkgelegenheid
in de industrie en het groote aantal voor de bouwbedrijvig-
heid benoodigde arbeiders hebben op dezen gunstigen
toestand ten aanzien van de werkgelegenheid grooten
invloed gehad. Men moet echter bedenken, dat door ver-
schillende maatregelen arbeiders in werkverschaffing
emplooi vonden. Hun aantal beliep tegen het eind van
September 1942 bijna 13.000 personen, d.i. ongeveer
evenveel als een jaar tevoren, doch p].m.1.200 minder dan
aan het eind van Juni. Ook de gedeeltelijke werkloosheid
is zeer gering.
De kosten van levensonderhoud hebben van het tweede
op het derde kwartaal de geringste toeneming sedert het
begin van den oorlog te zien gegeven, zoodat de index
eind October op 197,4 stond (Juni 1914 = 100). Belang-
rijk langzamer was vooral de stijging der voedingskosl.en.
De nationale index van de kosten van levensonderhoud
is van het begin van den oorlog tot aan het einde van
October 1942 met 43,9 % gestegen, en wel de index der
levensmiddelen met 55,6 %, de index voor kleeding met
87,5 %; de index der huren daarentegen steeg sleçhts
met 0,1 %.
Ook in Zwitserland gaat de voorziening met levens-
middelen en grondstoffen achteruit. Als meest opvallende
uiting van dozen toestand komt de in den herfst afgekon-
digde rantsoeneering van de beide belangrijkste tot dan
toe vrije artikelen, melk en brood, naar voren. De bchter-
uitgang van den verzorgingstoestand van Zwitserland
komt verder duidelijk uit in de voortgaande inkrim-
ping van de in den buitenlandschen handel ingevoerde
hoeveelheden goederen. In de eerste negen maanden van
1942 beliep de invoer naar hoeveelheid slechts
1
15
van den,
geenszins bijzonder hoogen, invoer in het jaar 1938, terwijl
zij naar waarde de cijfers van 1938 met ongeveer 1/3

overtrof. De uitvoer over de eerste negen maanden was
naar hoeveelheid ruim 70 % van dien in 1938, naar waarde
bijna 20 % hooger dan de exportwaarde in dat jaar.
Gunstiger laat de toestand zich echter aanzien door den
goeden oogst, in het bijzonder van aardappelen en graan.
De prijzen der landbouwproducten liggen thans ongeveer
60 % boven het peil van vlak voor den oorlog.
Wat de prijsbeweging in het algemeen betreft, waren
de zomermaanden zeer veel rustiger. De groothandels-
prijzen stegen van Juni tot September met 1,1 %; deze

68

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

, 3 Februari 1943
tijdelijke kaimte mag er echter niet toe leiden, dat men
de oogen sluit voor de nog altijd aanwezige factoren van
prijsopdrijving, waaronder men kan rekenen de aange-
kondigde verhooging in prijs van verschillende agrarische
producten, de prijsstijging van importgoederen, en, niet
in de laatste plaats, de noodzakelijk geworden loonsver-
hoogingeri.
Gezien deze prijsstijging moet zich achter de relatieve stabiliteit van de in den kleinhandel omgezette bedragen
zonder twijfel een vergrooting van den achteruitgang der
omgezette hoeveelheden verbergen. Samenvattend blijkt,
dat Zwitserland dezelfde economische en sociale problemen
heeft als alle landen, nI. de spanningen tussehen koop-
kracht en goederenvoorziening, tusschen inkomens en
prij zen, tusschen staatsuitgaven en staatsinkomsten
2).

Wat betreft de ontwikkeling op financieel gebied zij verwezen
naar: Dr.
F. H.
Repelius: ,, De ontwikkeling van het Zwitsersche
bankwezen in den oorlog”, in
,,E.-S.B.”
van
27
Januari
1942.

BOEKBESPREKINGEN.

,,Grundzüge der Energieabsatzwirtsc/iaft”,
door llerbert F.
Müller (,,Verlag fü r Sozialpolitik, Wirtschaft u nd Sta-
tistik”; Berlijn, 1942).

Voor de huishouding in de moderne maatschappij is de
energievoorziening van fundamenteel belang. Voor wie
zich dit realiseert en in aanmerking neemt, dat dit feit
ook nergens tegenspraak ondervindt, doet het vreemd aan,
dat de literatuur ovei’ dit onderwerp zoo betrekkelijk schaars is. Juist omdat die literatuur nog hard noodig
is, want de kennis van een zoo doelmatige mogelijk energie-
voorziening behoeft nog verdieping: er zijn niet alleen vele
schuilhoeken te doorgronden, maar ook en vooral de essen-
talia der betrokken problemen vragen nog dringend om

verheldering.
De verschijning van een boek als het bovenvermelde
kunnen wij, alleen om deze reden reeds, dan ook van harte
toejuichen. Het beschrijft, gelijk de naam aangeeft, alle
belangrijke voor distributie in aanmerking komende soorten
van energie, als steenkool, bruinkool, vloeibare brandstof-
fen, gas en electriciteit, een omvangrijke stof dus. De
auteur belicht deze soorten naar hun plaats in de ,,Absatz-
wirtschaft”. Deze ,,Absatzwirtschaft” is een – voor ons
nieuwe – door Müller ingevoerde begripsbepaling tegen-
over den bekenden term ,,Erwerbswirtschaft”. Dit laatste is het streven naar een zoo groot mogelijken omzet, het eerste
een streven naar een zoo goed mogelijke behoeftebevredi-
ging van de verbruikers. Theoretisch, in hare finaliteit, is
een dergelijk onderscheid aanvechtbaar. Voor de bestaande
werkelijkheid, dat zal men den sci’ïbent stellig willen be-
vestigen, beteekent het een wezenlijk verschil. ,,Absatz-
wirtschaf t”, aldus dr. Müller, ,,is voor ons dus niet de kunst
van verkoopen, de techniek van den afzet of het hengelen
om den afnemer. liet is dat alles bijeen, en dan nog iets.

Dit
iets is
de organische beteekenis, die deze omzetecono-
mie op’ één lijn stelt met de productiehuishouding en met
de consumptiehuishouding, beter: zich
tusschen
beide stelt,
in haar begin met de productie vervlochten, in haar einde met het verbruik” (pag. 17). Zij legt dus de brug tusschen
productie en consumptie, zoekt niet, door eng ,,egoïstisch”
commercialisme hiertoe opgedreven, steeds een zoo groot mogelijken omzet te bereiken, maar zij wil uitgaan van de
scherpst gevoelde behoeften, om het even of deze zich al
of niet in een verhoogde koopkracht manifesteeren. Het
leidend beginsel is daarbij het adagium: ,,Gemeinnutz geht
vor Eigennutz” (pag. 43). Den nadruk, dien de schrijver
op dit ethisch beginsel legt (hij spreekt van ,,eine neue
Wirtsehaftsethik”) doet wellicht vermoeden, dat hij het
in de richting van de oorlogseconomie uitwerkt en in
dezen geest het beleid bij de energievoorziening, thans in
menig opzicht vervreemd van de individueele belangen, zal
willen verdedigen. Doch zulks is geenszins het geval. In
het woord vooraf wordt er uitdrukkelijk op gewezen, dat

het onderzoek van principieelen aard is, en het zich der-
halve niet bezig houdt met de vragen der oorlogshuishou-
ding e.d., ondanks hare groote actualiteit.

Uitgaande van deze pretentie is men geneigd van deze,
mede naar indeeling en omvang representabele studie (357
bladzijden vrij compres gezet) hooge verwachtingen te
koesteien. Het stelt den ingewijden lezer dan ongetwijfeld
teleur. Fiet boek bevat drie deelen: hiervan betreft het eer-
ste het begrip, de taak en het gebied der,,Absatzwirtschaft”. 1-Jet tweede deel gaat over de toepassing van die economi-
sche leer op de electriciteit. liet derde deel geeft een be-
schouwing omtrent de problemen, die de invoering van een
geleid economisch stelsel in de energie-omzet met zich
meebrengt. De behandeling van de stof is zoo breedvoerig,
bevat zooveel uiteenzettingen over voor zichzelf sprekende
feiten, dat men zich afvraagt, wat dr. MÜller met zijn ijver
hier heeft willen bereiken. In het derde hoofdstuk van het
tweede deel o.a. komt de auteur na een betoog van meer
dan vijftig bladzijden tot de vaststelling van ,,de wonder-
lijke ontdekking”, dat licht, kracht en warmte in vele
gevallen geproduceerd worden, zonder dat de consumenten
deze om deszelfs wil verlangen, maai als ,,werktuigen”,
als ,,seundaire benoodigdheden” (pag. 145). Heeft men
nu werkelijk zulke lange inleidingen noodig,om zich ervan
bewust te zijn, dat bijvoorbeeld kunstlicht, behalve voor
de verlichtingsfunctie in een pendel ook voor de waar-

schuwingsfunctie in een seinpaal, of dat een electrische
motor behalve voor de krachtieveringsfunctie ook voor de
warmte- of koudelevering kan worden gebruikt? En afgezien
van deze technische eigenschappen, is het voor de ,,Ab-
satzwirtschaft”
en/cel
bij de electriciteitsvoorziening in
feite zoo iets bijzonders, of de betrokken producten in één
of in méér dan een aanwending worden gebruikt, of deze nu finaal of wel prae-finaal zijn? 1-let is mogelijk, dat de
refroductie van dit te onzent zeker overwonnen standpunt
voortvloeit uit de neiging van den auteur tot een al te ver
gaande ,,Gründlichkeit”. Al te ver. De schrijver verliest
zich vaak in weinig hout snijdende betoogen, en ziet daarbij
tenslotte zijn eerder uiteengezette standpunten over het
hoofd. Aldus ook bij de behandeling der stroomprijzen
voor de electrische energie. 1-lij concludeert hieromtrent, dat ,,het tarief den afnemer de prikkel en de mogelijkheid
(moet) geven, electriciteit naar verkiezing in
eiken
omvang
voor
alle
hem dienstig lijkende doeleinden te zijnen gunste
te gebruiken (pag. 195 sub d). Dit riekt sterk naar ,,Er-werbswirtschaft”. En tevens: de toepassing van de idee
,,Gemeinnutz geht vor Eigennutz” is hier zeer radicaal
terzijde gesteld, vermits bij een voor zoovele gebruiksmo-
gelijkheden in aanmerking komend product als de electri-
citeit deze idee ten aanzien van de particuliere huishouding
ongetwijfeld restricties zal kunnen en zal moeten vergen.

De stroomprijsvorming is met betrekking tot de ver-
bruiksontwikkeling fundamenteel. Met een zorgvuldig op-gestelde tarifieering heeft het electriciteitsbedrijf voor een
belangrijk deel in zijn hand: le. tegemoet te komen aan
de behoeften van de verbruikers; 2e. deze tegemoetkoming
te combineeren met de economische en technisch-economi-
sche behoeften van het opwekkings-, resp. distributie-
apparaat zelve. Geen beter object voor beschouwing in
de ,,Absatzwirtschaft” als dit. Aan de stroomprijsvorming
is zoowel het lot van den producent als dat van den con-
sument – mutatis mutandis – gebonden. Maar geen
onderwerp heeft dr. Müller in den geest sterk6r verwaar-loosd. Mogelijk is dit te wijten aan de omstandigheid, dat

in het land zijner beschouwingen (het ,,oude rijk” van
Duitschland) thans de electriciteitsbedrijven eigen prijs-
vorming goeddeels niet meer in de hand hebben, daar zij
zich moeten richten naar de Tariefverordehing van 25
Juli 1938, de ,,T.O.”, waardoor de tariefsno,rnen geheel
en de
tariefsprijzen
ten deele geünificeerd zijn. Deze unifi-catie maakt het probleem, lijkt ons, geenszins eenvoudiger,
en vereischt juist een dubbel scherpzinnig inzicht voor
degenen, die zich met het economisch onderzoek der elec-

3 Februari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

69

triciteitsafzet moeten bezighouden. De beschouwingen van
dr. Müller zullen door de gevolgde werkwijze (bespreking
der tarieven en der gRbale resultaten hiervan bij de ver-
bruikerscategorieën, zonder nadere beschouwing der tech-
nische structuur of technisch-economische mérites) ver-moedelijk zeer weinig tot een wezenlijk inzicht van zijn
auditorium bijdragen.
Omtrent dit punt kan men nog steeds rivalen verbeiden van de welhaast klassieke schrijvers als Siegel, Nissel en
Eisenmenger. Tot onze bevreemding ontbrak de vermel-
ding van auteurs als dezen geheel aan de overigens ver-
dienstelijke bibliografie, die dr. H. F. Müller in zijn boek heeft doen opnemen.
J. C. GERRITSEN.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

RANDEL EN MJVERREm.

Advertenties. Nadere bepalingen inzake advertenties, waarin gebruikte goederen te koop worden aangeboden
of gevraagd. (E.V. 22/1/’43, pag. 88; Stct. No. 10).
Boiswniisterialen. Aanvulling van de bepalingen inzake het verbod van handel in of verwerking van bouwmateria-
len. (E.V. 22/1/’43, pag. 88; Stct. No. 11).
Buitetilandsche handel. Regeling inzake verplichte export
van tuinbouwzaden. (E.V. 22/1/’43, pag. 88; Stct. No. 11). Industrie. Regeling inzake verplichte inlevering van ge-

bruikt persdraad. (E.V. 22/1/’43, pag. 88).
Textiel. Wijziging van de linnenbeschikking 1939 No. 1
op eenige punten van ondergeschikten aard. (E.V. 22/1/’43,

pag. 88; Stct. No. 11).

STATISTIEKEN.
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.

Vorderingen

7

Ian. 1943

1

15 Jan. 1943
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank f

33.559.161,87

t


Saldo b. d. Bank voor Ned.

Voorschotten op uit. Decem-
ber 1942 aan de gemeenten
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren bootdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.tondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de

Gemeenten …………..
……..600.496,53

,,

139.754,61

Voorschotten aan Ned.-Indië’)

,, 258.427.040,29

,, 258.827.040,29

Idem

aan

Curaçao ‘)

260.227,66

,,

280.227,66
Kasvord. wegens credietver-

verinogensbelasting

……
……14.319.329,53

,,

14.319.329,53

Idem

voor

Suriname ‘)

……….8.098.531,65

,,

8.140.279,15

strekking a. h. buitenland

,,

16.012.028,-

,,

16.012.028,-
Daggeldieeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-
pand

……………………….

comptabelen

……………
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)
Vordering op andere Staats-
bedr. en Instellingen 1) . . .

V er n licht in g en

DE NIIDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 1 Februari 1943.
Aetiva.

Binnenl. wissels,

Hfdbank. t

244.100.000
promessen, enz. Bijbank

,,

Agentsch. ,,

200.000
t 244.300.000
Papie op het buitenland ..
t
1.816.414.574
Af: Verkocht maar voor de

bank nog niet afgeloopen


1.816.414.574
Beleeningen mcl. (Hfdbank. t 131.466.802
1)

voorschotten in Bijbank. ;,

1.408.869

rekening-courant (Agentsch.
,,

13.201.932
op onderpand
1

146.077.603

Op effecten,

enz.

……….

t

145.977.759
1)

Op goederen en ceelen

………99.844
146.077.603 ‘)
Voorschotten aan het Rijk

………………..11.873.449
Munt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal ………….t

887.465.879
Zilveren munt, enz

.
……….4.293.424
891.759.303
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,

60.699.215
Gebouwen en meubelen der Bank

…………4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..490.596.053

‘f 3.365.720.197

Passiva.

Kapitaal

…………………………….t

20.000.0d0
Reservefoncls

…………………………..8.050.923
Bijzondere reserves

……………………..19.564.874
Pensioenfonds

…………………………..13.169.229
Bankbiljetten

in

omloop

………………..3.112.972.905
Bankassignatiën in omloop

………………..162.749
Rek-Courant

Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

182.057.210
182.057.210
Diverse rekeningen

……………………..9.742.307

f3.365.720.197

Beschikbaar dekkingssaldo

………………t 1.495.130.678
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..1.495.130.676
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………..244.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indi9 (Wet van
15

Maart 1933,

Staatsblad No.

99)

……….52.706.500

Voornaamste posten In duizenden guldens.

Gouden

.

1

Andere

Beschikb.

Dek-
Data

munt en

opeischb.

dekking,-

kings-
muntmater.

schulden

saldo

perc.
1 Febr. ’43

887.466
1

3.112.973

182.220

1.495.131

27
25

Jan. ’13

895.001

1
3.058.787

230.859

1.504.873

27
18

,,

’43

895.001

1
3.045.754

200.939

1.445.943

28
6

Mei ’40

1.160.282
1
1.158.613

255.183

607.042

83
Totaal

Schatkist-
Data

bedrag

prom.

Belee-

Papier

1 Div.
op liet

1
reken.
disconto’s

rechtstr.

t7%

buiteni.

(act.)

25 Jan. ’43

244.400

244.000

1
144.676

1.817.168

174.792
1 Febr.’43

244.300

244.000

1 146.078

1.816.415 1190.596

18

,,

’43

245.100

244.000

1
142.897

1.789.738

173.454
6 Mei ’40

9.853

1 217.726

750

150.648

DUITSCHE RIJKSBANK.
(in mill. R.M.)

Goud

Renten-

Andere wissels,

1
Betee-
Data

-1

en

bank-

chèque.s en
1
deviezen

scheine

schatkistpapier

ntngen

23

Jan.

1943

1

76,8

1

391,7

1

25.648,0

1

16,4
15

,,

1943

1

76,6

308,8

1

26.517,3

23,0
7

,,

1942

1

76,3

1

281,0

1

26.766,9

1

22,3
23 Aug. 1939

1

77,0

1

27,2

t

‘8.140,0

1

22,2

Data

Ejf ee-

1 Dsverse

Circu-

Rekg.-

Diverse
ten

1

Activa

latie

1

Cr1.

1

Paseiva
23

Jan.

’43

1

50,3

1.315,9

22.660,4

1

3.636,2

1

617,1.
15

,,

’43

60,7

1.425,7

23.139,4

1

3.917,7

1

7714
7

,,

’42

1

86,3

1.551,5

23.713,6

1

3.715,8

1

769,7
23

Aug.’39

1

982,6

1

6.380,5

8.709,8

1

1.195,4

1

94,2

GEZAMENLIJItE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN
VAN DE EMISSIE BANK TE BRUSSEL.
(in miii. 1l’rancs

.e
.u.0

‘d
N,i,W

.5i.2

.’.’-
n;

+’OR

‘E

u

I;
,s
I
o
)G
Q

°
0

0

14 Jan. ’43 t 53.751

772 IîiT7

TïTY

Ti

5’4

4.336
7

,,

’43

53.512 1

803 1 21.758

1.945

68.638

4.026

4.563
29 Dec.’42) 53.276 1

743 1 21.297

1.917

67.881

4.032

4.524
22

,,

’42
1
52.549 1

753 1 21.416

1.903

67.597

3.998

4.227
17

,,

‘421 52.023 1

886
i
21.342

1.892

67.305

3.959

4.080
8 Mei ’40 1
23.606
1
5.394
1

695

1.480

29.806

909

146.422.722,86 ,, 170.373.365,59

6.626.500,64 ,,

6.593.899,09

91.605.909,55 ,, 95.340.338,72

Voorschot door de Ned. 13anK
Ingevolge art. 16 van haar

Voorschot door de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt

Schuld

aan

de

Bank

voor
Ned.

Gemeenten

….

octrooi verstrekt

…….. .t

t

13.336.140,84

Schatkistbiljetten

in

omloop

,, 110.096.100,-

,, 110.096.000,-
…….

Schatklstpromessen In omloop

,,2541.000.000,-‘)

,,2487.100.000,-‘)
Daggeldleeningen

……………-

,,


Zilverbons in omloop

……..137.394.624,50

,, 136.871.237,-
Schuld op

ultimo December
1942

aan

de

gem.

weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. i. d. hoofds.
d. grondb..e. d. gem. tondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting

Schuld

aan

het ‘Alg.

Burg.

Id. aan het Staatsbedr. der
Pensioenfonds
1)

……..

Id. aan andere Staatsbedrij-
P. T. en T.

1)
…………
…350.455.133,48

,,

386.821.449,85

ven’)

………………
……9.481.455,92

,,

6.981.455,92
Id. âan dlv. instellingen’)

..,, 417.846.345,86

,,

117.846.345,86

‘) In rekg. ert. met

s Rijks Schatkist.

‘) Rechtstreeks bijDe
Nederi. Bank geplaatst 1,272.000.000,-. ‘) Idem f 244.000.000,-

70

3 FEBRUARI 1943

Atfabetische Index O’erheidsmaatrege1en op economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1942 het Jaarregister 1942, laatste bladzijde)

Blz.
Advertenties

.

………………..
69
Arbeidszaken

………………….
25
Belastingen

……………………
12
Betalingsverkeer m. Ii. buitenland

12
Blauwmaanzaadkaf
………………
54
Bouwnijverheid
………………..
69
Buitenlandsche handel

…………..
25
Chemische producten
…………….
25
Coöperatie
……………………..
12
Economische rechtspraak

…………
25
Grond
………………………….
39
klandel

………………….
12, 25, 39
Induttrie

………..
12,

25,
26, 40, .54,

69
Hotels,

enz.

……………………
39
Landbouw

…………………..
26, 40
Loonbelasting

………………….54
Losdagen

……………………..
54

Blz.
Motorbrandstof

………………..
54
Oliën
…………………………
40
Omzetbelasting

………………
12,

54
Organisatie bedrijfsleven
……..
12,

25
Pluimvee

………………………
40
Prijsregelingen

…………
12, 26, 40,

54
Sierteelt
…………………………
12
Spertijden

……………………..
26
Stilgelegde

bedrijven

…………….
26
Steunregelingen

………………..
40
Textiel

……………………….
69
Vee
…………………………
26
Vennootschapsbelasting

…………..
54
Verbeurd verklaarde voorwerpen
……
26
Voedselvoorziening

………………
26
Vordering

…………………….
26
Zaden
…………………………
26

Blz.
Zuivel
…………………………
12

Pub1iaties
van het Neclerlandsch Economisch Instituut:

Dr. H. J. FRIETEMA

Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter

………….. …………………………………………….

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare werken

en conjunctuurbeweging

………………………………..
(/
2,10)*

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland

……………………..
(f
2,60)”

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK

Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen

………………..
(/
2,60)”

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en Vermogensverdeeling

………………………………….. …
(/
2,60)”

Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building

………………..(/3,15*
geb.,
f
210″ ingen.)

Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1923
tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.1.,
onder leiding van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………………..
(/
2,10)”

Dr. A. WINSEMIUS

Economische aspecten der internationale migratie

……………………………
(f
2,10)”
80.
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK

Ealisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde

gewijzigde

druk)

……………………………………………….
(

2,10)”
.81.
M. J.. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………..
(/
1,55)”
82.
Dr. J. R. A. BUNING

De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(/3,65)”

Uitgave: De Erven
F.
Bohn N. T’. Haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspolitiek van het Koninkrijk

der Nederlanden van 1923 t/m. 1938

(Samengesteld door een groep mede.

werkers van het N. E. 1., onder leiding van

Prof. Mr. P. Lieftlnck)

28ste publicatie van het Nederi. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs- voor donateurs en leden van het N. E. 1.

f 1.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

U 1 T GA V Es

DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

EcOnomische

aspecten der

internationale

migratie

ioor

Dr. A. Winsemius

29ste Publicatie van

het Nederlandsch

Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en

leden van_het N.E.I. fl.50)

Verkrijgbaar In den boekhandel

Uitgave.:
De Erven F. Bohn H.V. – .Haarleffl

Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de Advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedatn. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f20,85 *) per jaar.
Prijs per nummer 50 cts, P. 1299/3,

.

K 2193

Auteur