Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1398

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1942

4

)tJP1IJP1 194

conomisch,-rStatistische
Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E
JAARGANG

WOENSDAG 4 NOVEMBER 1942

No. 1398

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”


Amsterdam

II

N.V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

Productie en prijs-

vorming op de

Engelsche markt

van Nederland-

‘sche, Deensche

en koloniale boter

door

Dr. H.J. FRIETEMA

22ste Publicatie van het
Nederi. Economisch Instituut

P
rijsf 3.1
51
(Prijs voor donateurs
en leden v. h. N.E.I. f 2.25)

Verkrijgbaar in den boekkandel

Uitgave:

Be Erven F. Bohn LV., – Haarlem

Wiê van de ledenof abonné’s

heeft voor de
‘redactie

ter
overname:

No. 497
van
8 Juli
1915

Redactie
Economisch-Statistische Berichten

Wat isde

HOLLE RITH

Boekhoud- en Statîstiek-D
1 EN ST

Deze dienst vormt een afdeeling van ons bedrijf,

dle over een uitgebreide, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

alsmede over een staf van deskundig bedienend

personeel, om
alle administratieve werk-

zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, féllloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem uit te voeren.

Vraagt nadere Inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHÂPPIJ ,N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES
1
CORPORATION te

NEW-YORK.
Frederikeplein 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

R.MeesfiZoonen

&o. 1710

BANKIERS EN AUURANTIE-MAKRLAABS

ROTTERDAM
AMSTERDAM (As..)
– G R A V E N
ii
A G E
DELFT – SCHIEDAM
V L A A
R D
1 N GEN

101

BEHANDELING VAN ALLES

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

1

t

18 24

‘1
NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.

69 KANTOREN IN NEDERLAND

II

Aan- en verkoop van effecten

Adviezen in zake belegging

Bewaarneming

Dr. J. R. A. Buning

De beleggingen der bijzondere

spaarbanken in Nederland

Publicatie No. 32

van het Nederlcmdsch Economisch Instituut

Prijs f 3.65*

(voor donateus en leden van het N.E.I. f 2.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel
UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspolitiek van het Koninkrijk

der Nederlanden van 1923 t/m. 1938

(Samengesteld door een groep mede.

werkers van het N. E. 1., onder leiding von

Prof. Mr. P. Lleftlnck)

28ste publicatie van het Nederi. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1.
f
1.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

De Scheepsbouw-

nijverheid in

Nederland

door

Ir. J. W.
BONEBAKKER

Publicatie no. 16 van het

P R
Ii S

Nederlondsch Econom.

1.55*

Instituut

Donateurs en leden
fl.10

Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave van

DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijs f1
•55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I……f 1.10)

Verkrijgbaar i. d. boekhandel

UITGAVE:

De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem

Derde Gewijzigde Druk

van

Egalisatiefondsen

en Monetaire Poli-

tiek in Engeland,

Nederland en de

Vereenigde Staten

door

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Economisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. I. fl.50)

Verkrijgbaarindenboekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

4 NOVEMBER 1942

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Ec
,
o

Benchten’

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEI,NIJVERHEIb,FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANbSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 4 NOVEMBER 1942

No. 1398

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOPDREbACTEUR:

H. W. Lambers (Rotterdam).

Redactie en administraue: Pieter de Hoochweg 122, R’dam- W

A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg

Telefoon Nr. 35000.

Postrekening 8408.

Abonnenentsprijs Qoor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. m Nederland / 20,85* per jaar. Buitenland en
holoniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met eik

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo oan

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden oan het Nederlandsch Economisch Instiwut ont9angen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de ‘erdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geien aan de administratie.

Adoertenties ‘oorpagina / 0,28 per mni. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens. tarief.


INHOUD:

Blz

De beteekenis van de zeescheepvaart voor het natio-
nale inkomen van Nederland door
Dr. J. B. D.
Deiksen ………………………………482

De ontwikkelingsgang der economische statistiek
in Nederland door
H. W. Lambers ………….. 485

Aanteekeningen.

De nieuwe staatsleening

…………………
488

De ,,Treuhhnder der Arbeit” (Naschrift) door

W,.
Ir.

A.

W.

Quint

………………………..
490

Overheidsmaatregeln

op

econo-
misch

gebied

……………………..
491

Ontvangen

boeken

………………..
492

M a a n d c ij f e r
S.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen

……
492

S t a t
i
s t
i
e k e n.

Bankdisconto’s

Wisselkoersen

Stand van
‘s Rijks Kas

Bankstaten

………………
493

GELD-

EN KAPITAALMARKT.

De aankondiging van de nieuwe staatsleening heeft op
de
geldn

iarkt
nog geen reacties van beteekenis teweeg ge-
bracht. Of wellicht moet men ook zeggen, dat de uitgifte
reeds haar schaduwen vooruit had geworpen. Wij hebben
reeds eenige malen er op gewezen, dat de plaatsing van
schatkistpapier met middelmatig langen looptijd sinds
eenigen tijd betrekkelijk, stroef ging tegen rentetarieven,
die aan den hoogen kant waren. De drang tot opvoering
van de liquiditeit bij instellingen, die omvangrijke bedra-
gen moeten inschrijven, kan aanleiding zijn geweest tot verkoting van den looptijd van de schatkistpapierporte-
feuille, en derhalve de verminderde belangstelling voor het
langer loopende materiaal verklaren.
Het is niet onmogelijk, dat in den komenden tijd de
tendens zich in dit opzicht zal wijzigen. Wanneer de Agent
de afgifte van papier heeft gestopt, blijft er toch bij be-
pâalde categorieën geldgevers nog steeds absorptievermo-
gen voor schatkistpapier bestaan, en daarvan zal dan ook
het langer loopende papier wellicht profiteeren, zoodat de
omzetten in de markt de tendens zullen hebben tot stijgen,
waartegenover natuurlijk een vermindering’der omzetten
uit anderen hoofde staat.

De
obligatieniarkt
heeft, zooals steeds ingeval van een
emissie eener semi-gedwongen leening, een reactie te zien
gegeven, die overigens tot nu toe binnen beperkte grenzen
is gebleven. De
31
pCt. leening
1941
(die, wat modaliteiten
betreft, vrijwel overeenkomt met de nieuwe leening, be-
halve een jaar leeftijdsverschil), welke kort voor het be-
kend worden van de emissie nog om en nabij pari noteerde
en op den dag, dat de gegevens bekend werden, tegen
99
pCt. werd verhandeld, reageerde tot beneden de
98
pCt. De
gestaffelde leening
1938,
die kort tevoren nog
97
3
/
8
pCt. had
gehaald, reageerde tot iets beneden de
96..
Het is intus-
schen opvallend, dat de beide laatste dagen van de-vorige week het koerspeil nauwelijks meer fluctueerde en min of
meer gestabiliseerd leek op circa
96
voor de staffelleening
en
98
voor de
31
pCt.
1941. Op
dat niveau was er vrij
omvangrijke vraag, die de markt ,,bodem” gaf. J3lijkbaar
zijn er groote beleggers, die ondanks de verplichte inschrij-
ving op de nieuwe leening nog middelen beschikbaar heb-
ben om van de reactie op de markt door aankoopen te
profiteeren. In enkele leeningen der groote gemeenten
werden omvangrijke posten omgezet, die goed werden op-
genomen, zij het natuurlijk op lager niveau.

De
aandeelenmarkt
heeft in tegenstelling tot de obligatie

markt op de leening gereageerd met een vastere stemming.
Er hadden geruchten de ronde gedaan, dat de nieuwe lee-
ning een ,,Sperre”-bepaling zou bevatten 6n niet beleen-‘
baar zou zijn, om aldus de inschrijvers te nopen zich de
noodige middelen te verschaffen door .verkoop van om.
aandeelen uit hun portefeuille. Toen bleek, dat deze ge-
ruchten onjuist waren, was dat een motief voor een vastere stemming op de aandeelenmarkt. De termijn, binnen welke
men door verkoop van aandeelen zich kon vrijwaren tegen
aanmeldingsplicht bij De Nederlandsche Bank, is afge-
loopen, en allen, die onder de voorschriften vallen, dienen-
nu uiterlijk op
4
November hun aangiften in te dienen. Met belangstelling wacht men af, welke concrete maat-
regelen op de aanmelding zullen volgen. De Nederlandsche
Bank heeft in dat opzicht volkomen vrijheid van handelen.

r

482 ‘

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEPICHTEN

4 November 1942

DE BETEEKENIS VAN DE ZEESCHEEPVAART

VOOR HET NATIONALE ‘INKOMEN

VAN NEDERLAND.

Hoewel het algemeen bekend is, dat de zeescheepvaart

van groot belang is voor de Nederlandsche volkshuishouding,
zijn tot nu toe weinig of geen pogingen gedaan om dat be-

lang ook statistisch te berekenen. Ten dele zal dit moeten

worden toegeschreven aan de gecompliceerdheid van het

vraagstuk. De scheepvaart staat in betrekking tot tal.

van bedrijfstakken, die daarvan meer of minde’r direct

afhankelijk zjjn. Men denke hier aan den scheepsbouw
en de scheepsreparatiebedrijven, laad- en losinrichtingen,
havendiensten, dokken, kanalen, de voortbrenging en den
handel in scheepsbenoodigdheden van den meest uiteen-

loopenden aard, tenslotte aan de koopkrachtscheppende

werking, die uitgaat van de besteding van de inkomens –

gages van het zeevarend personeel, bonen en salarissen

van het walpersoneel, renten, dividenden, en tantièmes -,
die in de scheepvaart worden verdiend en door de betrok-

kenen en hun gezinnen hier te lande weer worden uitge-
geveh. Voor de beantwoording van de gestelde vraag is

het in de eerste plaats noodig de vraagstelling nauwkeu-

riger te omgrenzen. Pas na een nadere afbakening van het

terrein kan men verwachten het vraagstuk statistisch tot

oplossing te brengen. Dit laatste brengt ons tot een tweede

punt: dè moeilijkheid, dat de velerlei statistische gègevens,.

die men voor het onderzoek noodig heeft, niet alle aanwezig

zijn, of althans niet in een vorm, die zeer geschikt is voor
het gestelde doel. Waar nauwkeurige statistische gegevens

niet voorhanden zijn of niet gemakkelijk kunnen worden
bijeengebracht, zal de statisticus zich met schattingen
moeten behelpe’n.

De gegevens van de betalingsbalans.

Wanneer men de beteekenis van de zeescheepvaart voor
de Nederlandsche volkshuishouding wil belichten, gaat
men meestal uit van de cijfers van de internationale be-talingsbalans, die gemakkelijk beschikbaar zijn. Enkele

cijfers voor de laatste jaren volgen hieronder
1).

Loo pende posten pan de internationale betalingsbalans pan

Nederland; in millioenen guldens.

Credit

1

Debet

938

Goederen, Invoersaldo . – – – – 280 290 398 379
Rente en dividend, saldo 143 177 182 183 – – – –
Zeescheepvaart (netto-
inkomsten) ………..76 93 155 ‘453 – – – –
Havenverkeer, enz. ….
.50 48 78 79 – – – –

Toeristenverkeer, saldo – – – 31 39 36 36
Andere diensten, saldo .

38 46 64 17 – – – –

Uit dit beknopte’ overzicht blijkt de belangrijke functie,

welke de inkomsten uit de zeescheepvaart in de Nederland-
sche betalingsbalans vervullen. Deze bedragen stellen in
staat ongeveer 25-40 pCt. van ons invoersaldo te over-
bruggen. Een wegvallen van dezen belangrijken post zou
dan ook ingrijpende gevolgen hebben voor de structuur
van orizen buitenlandschen handel. Via veranderingen in
dé prijzen en inkomens zouden in devolkshuishoudingzoo-

dânige ‘wijzigingen môetenBop treden, dat het versto’de
evenwicht in de betalingsbalans weer zou worden hersteld.
Een berekening van ‘die gevolgen is uiterst möeilijk. en
,

»

,,

‘LI
1)
De cijfers zijn ontleend aan het , ,Maandschrift van het Cen-
traal Bureau voor, cle Statistiek’.’, ‘Augustus-aflevering 1939,
blz.
1445. en December-allevé’ring 1940, blz. 1153. –
In verband met hetgeen volgt, is het van belang op te merken,
dat In genoemden post, dôk zijn opgenomen de k’rachten uit Ne-
derland ontvangen (alleen het .zeer, erin,ge bedrag aan vrachten
uit de vaart tusschen Nederlandsche’ havens onderling is er’nlet
onder begrepen). De gegevens’ van de betalingsbalans omvatten dus inderdaad alle ontvangsten der reederijen, hetgeen de bruik-
baarheid van deze cijfers voor het doel van dit artikel verhoogt
(vgl. de uiteenzetting in het ,,Maandschrift”, Dec. ’40, blz. 1161).

zonder het invoeren’ ,vaneen aantal onderstellingen niet
mogelijk. Daar een) zoo ingrijpende verandering als het
wegvallen van de zeescheepvaart ongetwijfeld met funda-

menteele koerswijzigingen in de’ economische politiek ge-

paard zou ‘gaan, heeft een uitwerken van het probleem in
de aangeduide richting weinig practische beteekenis.

• De bijdrage van de zeescheepvaart tot ht nationaie inkomen.
Algemeene opmerkingen.

Men blijft ongetwijfeld dichter bij huis, wanneer men
de vraag zÔÔ formuleert, dat men wenscht te berekenen,

welke de bijdrage is van de zeescheepvaart tot het natio-
nale inkomen. Daarbij kon men het vraagstuk dan nog

naar believen wat ruimer of wat beperkter stellen.. Men

kan zich bepalen tot de inkomens – gages, bonen, renten,
winsten, enz. -, die door de reederijen worden uitbetaald.
Men kan de grenzen ook ruimer nemen, en bijv. den

scheepsbouw, voorzoover deze voor Nederlandsche op-,

drachtgevers werkzaam is, eveneens in de beschouwing
betrekken. Hetzelfde kan men doen met de havendien-
sten, laad- en losinrichtingen, de inkomsten van de Over-

heid uit havengelden, enz., de bedrijfstakken, die scheeps-

henÖodigdheden leveren aan Nederlandsche schepen, enz.
Om verschillende redenen lijkt het gewenscht de grenzen
niet te ruim te trekken.

VJanneor de Nederlandsche,reederijeh zouden uitvallen, zou ongetwijfeld een belangrijk deel van het internationale

goederenverkeer in onze havens wordën overgenomen door

buitei’xlandsche schepen. De inkomsten uit havengelden,

waarschijnlijk ook uit seheepsreparaties en de levering
van scheepsbenoodigdheden, welke tevoren ten behoeve

van Nederlandsche schepen geschiedden, zouden dus niet
geheel verloren gaan. Natuurlijk blijft het trekken van

een grens hier altijd eenigszins willekéurig. Hetis’ in dit

geval het beste de cijfers in een zoodanigen vorm op te
stellen, dat cle lezer vrij is naar eigen inzicht een of meer

posten geheel of ten deele buiten beschouwing te’ laten.

De cijfers, die in het vlgende worden meegedeeld, heb-

ben steeds betrekking op het jaar 1938, of de boekjaren,
welke daa’mee ±oo goed mogelijk overeenkomen. Dit jaar

kan voor beschouwingen als de: onderhavige geschikt als ,basis dienen.

Het is wellicht xiet overbodig nog eenigsains te precisee-
ren, wat onder de Nederlandsche zeescheepvaart werd
begrepen. In het algemeen zijn hieronder alleen de reede-

rijen met Nederlandsche zeebrieven begrepen. De maat-
schappijen, die in Nederlandsch Oost- en West-Indië het
bedrijf uitoefenen, zijn meegeteld, wat betreft dewinsten.

De uitbetaalde gages zijn alleen meegerekend voorzoover
de gezinnen van het zeevarende personeel in Nederland
verblijf houden. Het inkomen van het personeel, woonach-

tig in Nederlandsch-Indië vormt immers geen bestanddeel van het volksinkomen van Nederland. Om deze reden zijn
ook de salarissen van het Nederlandsche personeel van de
buitenlandsche kantoren der maatschappijen buiten be-
schouwing gelaten. Men kan het doel van de berekeningen
in dit artikel natuurlijk ook ruimer stellen en bedoelde
groepen wèl in de beschouwingen opnemen. De winsten
der in Nederlandsch-Ii’idië werkzaam zijnde maatschap-pijen zijn tot het volksinkomen van Nederland gerekend,
omdat aangenomen is, dat de dividenden geheel aan Ne-
derind ten goede komen. Ook de door deze maatschap-
pijen in Nederland uitbetaalcle pensioenen en verbofsgages
dienen in beginsel te worden meegeteld. De kustvaart is in deze studie buiten beschouwing ge-

laten.’Wilde men deze eveneensinhet’onderzoekbetrekken,I
dan worden de totaalcijfers daardoor slechts eer weinigj
hooger. De cijfers, die in het volgende worden meegedeeld,11

omvatten klus de koopvaardijvloot, de zeesleepbootonder-
nemingen en de tankvaart. Afzonderlijke cijfers voor deze’
categorieën worden niet opgegeven. Enkele totaalcijfers
berusten al op schattingen, die te ruw zijn om daarvan
een onderverdeeling te publiceeren.

4 November 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

483

Inkomens, uitbetaald door de reederijen.

De inkomens, welke door. de reederijen worden uitbe-
taald, omvatten de gages van het zeevarend personeel,
de bonen en salarissen van het.wal- en kantoorpersoneel,

intresten, dividerden en tantièmes. Een overzicht van deze

cijfers, welke uit diverse bronnen moesten worden afge-

leid, volgt hieronder
2).

In millioenen

guldens.

Gages van het Europeesche zeevarende personeel,

mcl.
gratificaties, fooien, bijdragen voor sociale

verzekeringen en pensioenen, eni.

………… 40

Loonen en salarissen van het wal- en kantoorper-
soneel in Nederland,
mcl.
bijdragèn voor sociale

verzekering, enz .

……………………..

17

Intresten van obligatieleeningen

…………

0,5

Dividenden en onverdeelde .winsten ………. 37

Totaal (afgerond)

…………….95

Bij bovenstaande tabel dienen de volgende toelichtende

aanteekeningen te worden gemaakt.
Ad. 1. De gages van het zeevarend personeel zijn ont-

leend aan een door liet, ,Centraal Bureau voor de Statistiek”
gehouden enquête hij de reederijcn, waarvan de ‘uitkom-
sten nog niet eerder werden gepubliceerd.
Het opgegeven bedrag hef t betrekking op .hèt Euro-
peesche personeel. De gages, die worden betaald aan be-
manningen bestaande uit Chineezen, Javanen, enz. kunnen
voor het doel dezer berekeningen beter buiten beschouwing
blijven. Ht opgegeven, bedrag omvat eveneens de ver-
plichte en niet-verplichte bijdfagen voor sociale verzeke-ring en pensioenen, verlofgages, gratificaties en ‘premiën
en dergelijke betalingen. Tenslotte was nog een raming
noodig van de inkomsten; die de bemanning ontvangt in
den vorm van fooien, de inkomsten,,die de pachters van
buffets, enz. ontvangen en dergelijke revenuen en neven-
inkomsten. Deze zijn door schrijver dezes tdzamen geraamd
op5 pCt. van de bruto-ontvangsten uit het passagiersver-
keer, welke wordén opgegeven in de toelichting bij de
statistiek van de betalingsbalans;
Ad. 2. Het totale bedrag der bonen en salarissen van

het wal- en kantoorpersoneel is lastig te benaderen. Men dient daarvoor gebruik t& maken van de Ongevallensta-
tistiek van. de Rijksverzekeringsbank. Een moeilijkheid
daarbij is, dat de scheepvaartmaatschappijen onder diver-
se bedrijfsnummers zijn gerangschikt, hetgeen verband
houdt met de omstandigheid, of een scheepvaartmaat-
schappij al of niet een stuwdoors- en cargadoorsbedrijf;
scheepsreparatie-inrichtingen e.d. exploiteert. Verder is
bijtelling noodig van de bijdragen voor sociale verzekering
en peiisioenen, terwijl rekening moet’ worden gehouden

‘) Men zou wellicht van meening kunnenijn, dat de bijdrage
van de zeescheepvaart tot het nationale inkomen van Nederland
gelijk kan worden gesteld aan de netto-inkomsten van de zee-
scheepvaart, zooals deze in de betalingsbalans staan opgegeven,
omdat dit bedrag immers
op
een ‘of andere wijze zijn weg vindt
in de Nederlandsche volkshuishouding. De gedachtengang
is
echter
niet geheel juist. In verband met het doel, waarvoor de betalings-
balans wordt opgesteld, wordt de post netto-inkomsten van ‘de
koopvaardijvloot” verkregen door de bruto-ontvangsten der ree-
derijn
uit
het, buitenland te. verminderen met ille betalingen,
die
aan
het buitenland worden gedaan. De ‘bedoelde,post, uit dé
betalingsbalans geeft daarom eénerzijds de bijdrage tot het na-
tionale inkomen te laag aan, immers zijn daaronde’r
niet
begrepen
de uitgaven door de bemanningen in buitenlandsché havens ver-
richt, of de door de reeclerijen aldaar gedane uitgaven voor voeding,
enz., .van de bemanning, welke uitgaven een bestanddeel van het
inkomen der zeevarenden vormen. Anderzijds geeft de genoemdé
post, de dir’ecte bijdrage tot liet volksinkomen ook’weer ‘te hoog
” aan 6mdat een deel- van de uitgaven in Nederland betrekking
F
heeft
– op
“den “aankoop van scheepsbenoodigdheden, victualiën,
reparaties en aanbouw van schepen, waarin een. zeker bedrag aan
kosten voor ingevoerde, grondstoffen en halffabrikaten is begrepen. Brengt men tenslotte obk het ,,inultipliereffect” van de in Néderland
door de reederijen uitbetaalde inkomens In rekening, dan is de bijdrage tot het volksinkomen belangrijk hooger • dan door de
,,netto-inkomsten van de koopvaardijvloot” . wordt gesuggereerd.

met het door de Ongevallenwet vastgestelde maximum

verzekerddagboonvanf 8,— per dag. Het zal duidelijk zijn,
dat het opgegeven’bedrag een tamélijk ruwe raming voor-

stelt. Onder de Nederlandsche statistiek is het kantoor- en

walpersoneel in het buitenland uiteraard niet begrepen.

Z-ooals boven werd opgemerkt, was het niet de bedoeling

de’ze groep in de berekeningen op te nemen. Wil men ze

toch meerekenen, dan zou het totale boon- en salarisbedrag

van deze groep volgens een
zeer ruwe
raming gesteld kunnen

worden op rond 5 millioen gulden. Dit bedrag is dus niet

begrepen onder post 2. Uitgaven als provisies aan reis-

bureaux e’n agentschappen zijn onder, post 2 niet begrepen.

Ad. 3. liet totale bedrag der betaalde intresten kan
betrekkelijk gemakkelijk worden berekend uit de in een
publicatie als Oss’ Effectenhoek opgenomen gegevens

betreffende uitstaande obligatieleeningen. Het bedrag zal

misschien niet volledig zijn, doordat in genoemde’ bron,
de kleinere onder’nemingen in het ‘algemeen ontbreken.

Aangenomen wordt, dat het obligatiekapitaal zich geheel

in handen van Nederlandsche houders bevindt. Ad. 4. 1-let totale bedrag der uitgekeerde winsten kan

men e’veneens uit genoemde bron afleiden dan wel’ontlee-
nen aan de ,,Statitiek der Naambooze Vennootschappen”
van het ,,Centraal Bureau voor de Statistiek”, welke geba-

seerd is op de opgaven voor de vroegere dividend- en
tantièmebelasting. De niet uitgekeerde winsten kan men
alleen afleiden uit de gepubliceerde jaarverslagen, waarbij
men het gevonden bedrag naar evenredigheid zal moeten
verhoogen, teneinde rekening te houden met de kleinere
reederien, waarvoor geen jaarverslagen zijn gepubliceerd.
Men verkrijgt op die wijze natuurlijk slechts de zichtbare

rèsei’veeringen. Een poging ook de geheime reserveerin-

g
en te benaderen, is niet ondernomen. Voor enkele kleinere
ondernemingen, die niet den vennootschapsvorm hebben,
verkrijgt men langs dezen weg geen cijfers. Men kan deze
slechts ramen naar evenredigheid van de grootte van de

vloot.

De afschrijn’in gen en de uitgaQe,n in Nederland çoor scheeps-

benoodigdhedeii.

De reederijen treden rog op een tweede wijze koop-
krachtschepend op, ni. door de belangrijke uitgaven,
welke zij hier te lande verrichten voor de aanschaffing
van scheepsbenoodigdheden van allei’lei aard en door de
kosten, welke worden gemaakt voor reparaties en ter
vervanging van de schepen, die wegens veroudering en
slijtage uit de vaart worden genomen. Over een reeks van
jaren beschouwd, zullen laatstbedoe]de uitgaven ongeveer

overeenstemmen met het gemiddelde bedrag der aféchrij-
vingen op de schepen. Deze bedragen zijn niet gemakkelijk
met een, behoorlijken graad van nauwkeurigheid vast te
stellen. De productiestatistiek van den scheepsbouw kan
men voor dit doel niet gebruiken, omdat daaruit, zooals
vanzelf spreekt, niet valt af te leiden, welk gedeelte van
den afzet moet worden beschouwd als dienende voor ver-
vanging en welk gedeelte met nieuwe investeeringen over-
eenkomt, welke laatste voor het doel van de berekeningen
afzonderlijk moeten worden beschouwd. Voor een deel
zullen deze nieuwe investeeringen gesc,liieden met de eigen
middelen van de bedrijven. Voorzoover de nieuwe inves
teeringen geschieden met vreemde middelen, is het pro-
bleemzeer gecompliceerd, omdat men dan zou dienen vast
te stellen, wpt de invloed op,de kapitaalmarkt zou zijn ge-weestran een achterwege blijven van deze investeeringen; Het onderzoek kan daarom voorboopig beter beperkt blij-
-ven tôt de’vervangingsinvesteeringen,’ waarvoor onver-
mijdelijk meteen ieer r’uwe raming moet worden volstaan.
Er is hiervoor gebruik. gemaakt
!
van .gegevens, gepubli-
.ceerd in de jaarverslagen, die leidden toteen bedrag .van-
rond f42 mUlioener ‘jaar aân afschrijvirien pchen.
Oeconfronteèrd met de cijfers van de scheepsbouwstatistiek
lijkt dit getal, wat de orde van grootte betreft, niet
onaannemelijk. – . … .

484

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4November 1942

Tenslotte resten nog de tallooze andere uitgaven der

scheepvaartmaatschappijen, die wij in het bovenstaande

in het kort aanduidden als aankoop hier te lande van

scheepsbenoodigdhed en en victualiën, voorts havengelden

betaald in Nederlandsche havens, afschrijvingen op de ge-

bouwen en de installaties aan den wal, iitgaven voor

scheepsreparaties, verzekeringspremies, enz. De bedoelde

afschrijvingen bedragen circa f 8 millioen. De meeste der

ôverige bedragen zijn bijna niet té benaderen. Er zal dan

ook met een zeer ruwe raming moeten worden volstaan.

Een moeilijkheid is daarbij bovendien, dat de bedragen
van jaar totjaar nogal wisselen. De reederijen zijn ni. in

de gelegenheid een deel van deze uitgaven in het buiten-

land te doen of in Nederland, waarbij zij zich vooral door

de prijzen zullen laten leiden. Na de depreciatie van den

gulden in September 1936 is waarschijnlijk een grooter

deel van deze uitgaven hier te lande verricht dan in de

voorgaandejaren. liet totale bedrag is alleen indirect te

berekenen. De statistiek van de betalingsbalans bevat nl.
alleen een specificatie van de uitgaven, die de reederijen
in het-buitenland
verrichten, doch niet omtrent de uitgaven
in Nederland. Het is duidelijk, dat deze uitgaven gedaan

worden uit het totaal der netto-inkomsten van de scheep-

vaart, het eenige cijfer van de betalingsbalans, dat in dit
verband kan worden gebruikt
3).
Brengt men het totale

bedrag der door de maatschappijen
in JVederland
betaaldé

gages, bonen, intrësten en winsten en de geraamde af-

‘schrijvingen hierop in mindering, dan omvat het over-

blijvende bedrag dé gezamenlijke uitgaven
binnen
Neder-

land voor scheepsben oodigdheden, havengelden, enz. Het
eindresultaat luidt, dat in 1938 de bedoelde uitgaven
binnen Nederland rond 1 65 millioen zouden hebben
bedragen.
lIet bedrag aan primair inkomen, dat in de vervangings

investeeringen en de uitgaven voor scheepsbenoodigdheden,

enz. is begrepen,
kan
worden afgeleid met behulp van ge-
gevens over de samenstelling van den -kostprijs
4).
Wat

den scheepsbouw betreft, kunnen de kosten der ingevoerde

grondstoffen en halffabrikaten-worden gesteld op 35 pCt.

van den verkoopprijs der schepen. De procentueele kost-
prijssamenstelling van de scheepshenoodigdheden, enz.,

zal in navolging van den beer Reuchlin gelijk worden ge-
steld aan die van de geheele Nederlandsche jaarproductie.

Dit beteekhnt, dat de invoerquote hiervoor kan worden
gesteld op 25 pCt. In de afschrijvingen en de uitgaven voor scheepsbenoo-
digdheden in Nederland gedaan, is bijgevoig aan primair ink’omen een bedrag van 75 millioen gulden begrepen.

Secu,zclaii- inko,iien aan de zeescheepn’aart afhankelijk.

lIet primaire inkomen, dat in de zeescheepvaart wordt
verdiend, omvat dus alle gages, bonen, winsten: eni.,be-
nevens het binnenla ndsche inkomen, voortvloeiende ui
de uitgaven hier te lande voor vervangingsinivesteeringen
en den aankoop van scbeepsbenoodigdheden en andere
onkosten. Afgezien van een klein gedeelte, dat in het
buitenland wordt uitgegeven, treden deze primaire in-
komens koopkrachtscheppend op. De besteding van deze
inkomens verschaft aan anderen een inkomen en zoo ver-
,vo]gens. Deze door de besteding der primaire inkomens

1-let in de betalingsbalans opgegeven bedrag dient nog met
een zeker percentage te worden verhoogd in verband met een aantal
daarin niet verwerkte kleine reederijen. Voorts is nog een bijteiling
noodig, omdat de tankvaart in het cijfer van de betalingsbalans
slechts onvolledig is vertegenwoordigd, hetgeen hiermee samen-
hangt, dat deze reederijen meerendeels dochterondernemingen zijn van de petroleummaatscliappijen. Het bedrag der netto-in-
komsten van de koopvaardijvloot, dat volgens dc betalingsbalans
153
millioen gulden bedraagt, zou zoodoende eerder op ongeveer
185 5. 190
millioen gulden moeten worden gesteld. Dezcpost dient
men natuurlijk niet te verwarren met het hierna genoemde
pri-
maire inkomen, dat
170
millioen gulden bedraagt.
VgL het ,,Kostpnijsrapport” van het CBS.” en H. Reuchlin
MA., ,,Werkverruiming en haar gevolgen voor Volkshuisbouding
en Overheidsfinanciën”, Publicatie Nr.
12
van het ,,Nederlandsch Economisch Instituut”.

teweeggebrachte
secundaire
inkomens pleegt- men te be-
rekenen door toepassing van den zgn. ,,multiplier”
5).
Voor
Nederland kan de ,,multiplier” onder de vééroorbogsche

omstandigheden worden gesteld op 1,7. Dit beteekent,
dat de secundaire inkomens kunnen worden gesteld op

70 pCt. van de primaire, of m.a.w. dat de totale bijdrage
tot het nationale inkomen gelijk is aan 1,7
x
het (reza-
menlijke primaire inkomen, voorzoover dit in.Nederland
weer wordt uitgegeven
6).

De eindopstelling wordt nu als volgt:

Bijcli’age aan de zeescheepaaart tot – het nationale inkomen.
In millioenen
Primair inkomen: –

guldens.

Gages, bonen, salarissen en winsten
……….
.95
Vervangingsinvesteeringen, levering van scheeps-

benoodigdheden, enz. Inkomensquote
……..
75
Totaal primair inkomen

………………..
170
Secundair inkomen (70 pCt. van het primaire in-
komen, voorzoover in Nederland besteed) – – – – 105
Totale bijdi’age tot het nationale inko,nen
……..
275
Niet begrepen onder bovenstaande bedragen:

Inkomens van Nederlanders in het buitenland en
in Ned.-Indië in dienst van de reederijen…. 10 It 15

Daar het nationale inkomei van Nederland in 1938

rond 5 mi-lliard gulden bedroeg, kan
de bijdrage aan de zee-
scheepaaai’t dus naorden geraamd op
5 â 6
pCt. aan het na-
tionale inkomen. –

De beteekenis der alootuitbreiding.

In bovenstaande opstelling is echter nog niet voldoen-
de rekening gehouden met de vlootuitbreiding, dus met
de nieuwe investeeringen. Dit hangt samen met het spe-

ciale karakter van den ,,multiplier”.
De ,,multiplier” is in de economische theorie geïntro-

duceerd om de gevolgen voor de werkgelegenheid en het
volksinkomen te kunnen berekenen van een programma

van Openbare werken. Men gaat dan uit van een toestand
van depressie, dus van onderbezetting van het productié-
apparaat, waarbij kan worden aangenomen, dat de meerdere

uitgaven voor werkverruiming voorshands
niet
zullen
leiden tot nieuwe investeeringen. Neemt men dit laatste
wèl aan, dan wordt de,,multiplier” veel hooger. Degroote
ervan hangt dan echter nog sterk af van het vraagstuk,
dat men beschouwt en den omvang der ,,nieuwe” investee-
ringen, waarvan men daarbij uitgaat. Een dergelijke
diepgaande beschouwing ligt echter buiten het kader van
deze studie. Slechts willen wij aan bovengenoemde cijfers
nog een enkel gegeven toevoegen over den omvang der
investeeringen voor uitbreiding van de vloot.. Het blijft
eenigszins arbitrair, van welk cijfer men daarbij wil uit-
gaan. Neemt men de cijfers voor het jaar 1938, dan krijgt
men wel een geflatteerd beeld. Baseert men zich op het
gemiddelde over een langere periode, bijv. de jar&n 1921-
1938, dan wordt dit zeer gedrukt als gevolg van de diepe
depressie in den scheepsbouw tusschen 1930 en 1986.
Volstaan zal dau’om vorden met hier een enkel cijfer
voor het jaar 1938 te noemen, dat dus, ip verband met den aanzienlijken nieuwbouw in dat jaar, aan den hoogen kant
is. De totale binnenlandsche afzet der •Nederlandche
scheepsbouwindustrie, zonder den afzet van visschersvaar-
tuigen, schepen voor de binnenvaart en de kustvaart,

‘) Voor een uiteenzetting vergelijke men de genoemde studie
van den beer Reuchlin. In ,,Economisch-Statistische Berichten”
verschenen 9ok eenige artikelen over dit onderwerp, de laatste van
Prof. Dr. J. Tinbergen, ,,Nog eens de berekening van de ,,multi-
pliers”, E.-S. B.” van
12
Febr.
1941,
blz.
112.
‘) Een gedeelte van het primaire inkomen, wordt in het buiten-
land uitgegeven (aankoop van victualiën en uitgaven der beman-
ningen in vreemde havens). Aangenomen is, dat van het totale
primaire inkomen van
170
millioen gulden tenminste
150
millioen
gulden in Nederland wordt uitgegeven. Het secundaire inkomen
bedraagt dan.tenminste
70
pCt. van
150
millioen gulden of
105
milliOen gulden. – –

4 November 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

485

baggermateriaal, enz., herstellingen en huipdiensten, en

enkele andere posten, bedroeg in. 1938 rond 70 millioen

gulden.
Daar de afschrijvingen, welke hier gelijk worden onder-

steld aan de vervangingsinvesteeringen, rond 42 millioen
gulden beliepen, zouden de nieuwe investeeringen rond 28

millioen gulden hebben bedragen, afgezien van een bedrag

van rond 5 millioen gulden, dat voor aankoop van schepen

in het buitenland werd besteed.
In genoemd bedrag van 28 millioen gulden is aan binnen-

Iandsch inkomen rond 20 millioen gulden begrepen. De
nieuwe investeeringen geschieden voor een deel uit de

ingehouden winsten der maatschappijen, welké dus reeds
zijn begrepen in het tevoren genoemde totale bedrag der
winsten. Er verandert hijgevoig niet zoo heel veel aan de’

conclusie, dat de bijdrage van de zeescheepvaart tot het

volksinkomen kan worden gesteldop
rond 6 pCt. oan het

nationale inkomen.
Laat men de secundaire inkomens,

waarvan de berekening trouwens tamelijk onzeker is, weg,

dan bedraagt de primaire bijdrage, van de zeescheepvaart
bijna 4 pCt. van het volksinkomen. Hieruit blijkt, dat de
zeescheepvaart tot de belangrijkste bedrijfstakken hier te

lande -behoort. Wat de bijdrage tot het volksinkomen be-

treft, is de zeescheepvaart op één lijn te stellen bijv. met
de metaalnijverheid-of met de’textielnijverheid, dus met de
voornaamste industrieën hier te lande. De zeescheepvaart

komt dan voorts in beteekenis overeen met het binnenland-
sche vervoersapparaat: spoor- en tramwegen, inclusief het
overige wegverkeer en de binnenscheepvaart
7).

Het spreekt wel vanzelf, dat bovenstaande becijferingen
nog in menig opzicht een globaal karakter dragen. Het zou
ongetwijfeld gëwenscht zijn de-berekeningen te verbeteren,
hetgeen een uitvoerig statistisch onderzoek van diverse
posten met zich zou medebrengen. Het zal dan misschien
blijken, dat enkele detailcijfers wijzigingen moeten onder-
gaan. De totaalcijfers geven echter wel ongeveer een juist

beeld van de verhoudingen. –
Dr. J. B. D. DERKSEN.

‘)
Voor een globale vergelijking van de zeescheepvaart en de
overige vervoersbedrijven zou men de bruto-ontvangsten uit het
vervoer van personen, goederen, enz., naast elkaar kunnen plaatsen.
Men komt dan, voor het jaar 1938, tot de volgende cijfers:
Bruto-
ontvangsten;

Bron:
miii. gid.
Zeescheepvaart

………………
360

Betalingsbalans.
Spoorwegen
………………….
99

Jaarverslag.


Tramwegen
………………….
3
1

Jaarverslagen
en
schattingen.
PTT., Postchèque- en Giroclienst,
gemeentelijke telefoondiensten – . . .

107

Jaarverslagen.
Overige vervoersbedrijven’ (autover- huurbedrijven, binnenscheepvaart,
enz.) . …………………….150
A
175 Eisen schattingen.

DE ONTWIKKELINGSGANG DER ECONO-

MISCHE STATISTIEK IN NEDERLAND.

Een ieder vischt op zijn getij. Doordat de oorlogsecono-
mie ten ‘gevolge heeft, dat de beschikbare hoeveelheden van verschillende goederen dermate zijn gedund, dat een
nauwkeurige kennis der voorraden in-alle stadia van be-
werking een eisch van overheidsbeleid is geworden, onder-
gaat het statistische apparaat een geweldige uitbreiding.
De economische statistiek is reeds van oude- tijden af
een kind der ‘nood; de voornaamste reden, waarom de
regeeringen zich oudtijds-bij tijd en wijle van statistische

gegevens omtrent den economischen toestand van de be-
volking in hun gebied voorzagen, was de bégeerte de
draagkracht voor legerplicht en belasting te weten te
komen. Hiervan leggen de bekende oudste Nederlandsche

,,officieele” statistieken, de ,,Enqueste” van 1494 en de
,,Informacie” van 1514 getuigenis

af. Naar alle plaatsen

van belang in den lande gingen de enquêteurs om opgaven
samen te stellen over de middelen van bestaan en de mo-
gelij kheden voor belastingbetaling, welke deze toelieten.

Hoe aardig dergélijke vöorbeeldn van oüde statistiekën
zijn, het wâre verkeerd er meei dan incidenteele beteekenis
aan toe te kennen. Van geregelde beoëfening van het ver-

zamelen ‘van feitelijke gegevens betreffende

de’ volkshuis-

houdihg met het doel daaruit conclusies over den loop
van het economisch leven te kunnen trekken, is in derge-

lijke gevallen ‘nog geen sprake. –

In het , ,Staatkundig en Staathuishoudkundig J a’arhoekj e

voor 1854″ heeft Prof. Mr. J. Aökersdijck een artikel over
de statistiek geschreven, waarin hij de geschiedenis van
de statistiek naging. Van de werken’ uit de 17de en 18de
eeuw, welke hij daar als oudste voorbeelden van statisti-

sche onderzoekingen aanhaalt, kan men echter ternauwer-
nood zeggen, dat zij voldoen aan wat men in de laatste
halve eeuw onder economische statistiek is gaan verstaan.
Het zijn beschrijvingen over den toestand der bevolking,

waarbij de oorsprong van elke staat en de aard en zeden
van elk volk eveneens worden beschreven. Zooals Ackers-

dijck zelf zegt over de voortzetting van deze eerste pogin-
gen in de 18de eeuw: ,,Men’kan zich niet verwonderen,
dat deze werken zoo weinig bevredigend waren – velen
mengden vreemde zaken ën onderzoekingen met de stof;
die te behandelen viel.”

De statistiek in de lOde eeuw.

Hoewel daarnaast andere, opvattingen over de werk-
wijze en het onderwerp der statistiek opkwamen, heeft toch de term ,,statistiek” tot zelfs ver in de 19de eeuw,

deze soort van volksbeschrijvingen gedekt. Hetgeen maakt,
dat het gebruik daarvan voor den tegenwoordigen onder-
zoeker herhaaldelijk op teleurstellingen uitloopt. Zoo zal
bijv. degene, die de ,,Algemeene Statistiek van Neder-
land” van het jaar 1870 raadpleegt, in de hoop daar over
den economischen toestand van ons land gegevens aan te
treffen, zich in zijn hoop bedrogen zien. Het werk bevat

bijv. uitgebreide beschouwingen over het klimaat, de
levensgewoonten, de bevolking en den godsdienst, doch op
het gebied van de nijverheid ontbreekt elk cijfer-gegeven.
Dit is ook -ve1 begrijpelijk, wanneer wij zien, dat Prof.
Ackersdijck in zijn eerder aangehaald artikel zegt:
,,Zij,

die op duidelijkheid en bruikbaarheid bedacht waren,
ontwierpen tabellen, waarop alle gegevens door cijfers in

kolommen werden, uitgedrukt.. . . Men beging hierbij de
dubbele dwaling van te meenen, dat de geheele kennis
in zulke dorre cijfers begrepen was, en van die cijfers voor, nauwkeurig te houden, terwijl zij vol waren van de grofste

feilen.”
Het blijkt wel, dat Prof. AckeFsdi,jck ten opzichte van

de, wat hij verder noemt ,,de politieke cijferkunst”, zeer
voorzichtig was. Desondanks constateert hij reeds, dat
vele teleurstellingen zouden vermeden en veel goeds zou
zijn tot stand gebracht, indien er reeds lang ware statistiek
had bestaan! Onder ,,ware statistiek” verstaat hij dan,

wat men demografie zou kunnen noemen.
Om het eerste lustrum van het ,,Staatkundig en Staat-

huishoudkundig Jaarboekje” te vieren, werd het hier naar
voren gebrachte artikel geschreven, dus op het oogenblik,
dat de beoefening der statistiek in Nederland naar nieuwere
begrippen nog slechts in zeer beperkte kring belangstelling

en waardeering ondervond. Van regeeringswege was op dit gebied nog niet veel activiteit’ te bespeui’en. Wel be-stond sedert 1816 de plicht, tot het indienen van provin-

ciale verslagen, doch gebrek aan
%
belangstelling en kennis

der bewerkers, maakten, dat de resultaten veelal droevig

waren.

Typeerend is ii dit verband wat Prof. Quack, vertelt

in zijn: ,,Herinneringen”. –
Als beginnend ambtenaar was de schrijver gezet aan
de statistiek, eenwerk waar geen der oudere ambtenaren
lust in had. Het 1ijderd voorwerp van zijn bemoeiïngen

was de bevollingsstatistiek van Amsterdarn ,,En”, zegt
Prof. Quack, ,,een bios 1Jan schaamte kwam over mijn
wangen, wanneer ik de cijfers zag, die nooit klopten,

r

486

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 November 1942

niettegenstaande mijn kunstigste bérekeningen, en in

weerwil van het buitensporig werk der zeer buitengewone

hulpassistenten, die ik voor het verkrijgen van dat resultaat
had gekregen: een aanspreker, een gewezen schuitenvoer-

der en zijn zoon, een vroegere bediende uit een bakkers-

winkel”
1).

De bios van schaamte, die overigens den consientieuzen
werker siert, had Prof. Quack zich voor het overige kunnen

besparen. Ook Roos, de leidende research-economist der

,,National Recovery Administration” geeft in zijn boek

over deze organisatie een merkwaardigen indruk, hoe,

onder de drang der behoefte aan statistische gegevens voor
de poging tot ordening van het economisch leven, nog in

1936 in een statistisch zeer ontwikkeld land, uit allerlei

beroepen een vreemdsoortige schepping van statistici

ontstond. En ook ons land kent, wederom uit de drang der
omstandigheden, op het oogenb)ik ditzelfde probleem van
gemis aan statistici. Daar op deze consequentie van de uit-

breiding der economische statistiek in dit tijdschrift in

ander verband zal worden ingegaan, laten wij dat punt
terzijde en keeren wij terug tot de economische statistiek

in het midden der 19de eeuw.

Dat. het door Quack aangehaalde voorbeeld gaat over

het samenstellen van een bevolkingsstatistiek is geen
toeval. Het waren voornamelijk bevolkingscijfers en gege-

vens over den buitenlandschen handel, welke de toenmalige
officieele statistiek vormden
2).
Ook dit kan men verklaren

uit den stand der economische wetenschap. Hierin immers
kan men een nawerking zien van de Mercantilistische ziens-
wijze. Hoewel wetenschappelijk reeds lang overwonnen,
hadden toch in het handeidrijvende 1-lolland de beide

hierdoor in het middelpunt gebrachte problemen: de
buitenlandsche handel en de volkskracht nog de volle
belangstelling. Voor het van oudsher behandelde bevol-

kingsvraagstuk komt hier nog bij, dat het vooral in het

-begin der 19de eeuw hoofdpunt der wetenschappelijke
dicussies is geworden door de manier, waarop Maithus

dit vraagstuk, ook ‘statistisch, behandelde en daaraan
vérstrekkende conclusies verbond. Zoo is het te verklaren,

dat de eerste officieele volkstelling in ons land reeds van
1829 dateert, een tijdstip, waarop voor het ôverige nog
slechts weinig statistisch materiaal regelmatig werd ver-

zameld.
Het waren dus voornamelijk bevolkingscijfers en gege-
vens over ‘den buitenlandschen handel, welke men in de
toenmalige, statistiek aantrof.
Daarbij kwamen dan als nevenroduct enkele statistie-
ken, welke dbor bepaalde wettelijke maatregelen ont-

stonden, die thans, in al hun simpelheid, waardevolle
gegevens over onze economische geschiedenis verschaffen.
Een voorbeeld hiervan is de uit de bezorgdheid voor de
veiligheid der ingezetenen ontstane statistiek van het
aantal stoomwerktuigen. Van nijverheidsstatistieken is
echter geen sprake, hoezeer men ook anders zou verv’ach-
ten. Het ligt immers in den lijn van een stelsel, dat de

volledige mededinging wenscht te bevorderen, dat een
ieder een zoo volledig mogelijk overzicht over de markt-
positie en de aanbodcapaciteit wordt gegeven. Echter,
zoo men hiertoe reeds het inzicht had bezeten, de techni-
sche middelen tot’ verwerking van dergelijke gegevens
waren ten eenenmale ontoereikend om op den korten ter-
mijh,l welke tot een’nutbrengende publicatie van dergelijke
gegeven sis vereischt, tot openbaarmaking te kunnen over-
gaan. Het is onder de huidige omstandigheden bijna niet
voor te stellen, doch nog in 1880 werden de resultaten
van een enquête, wélke honderden’ bladzijden folioformaat

besloegen; geheel met de pen neergeschreven. Dat onder
zulke omstandigheden,’ zelfs bij het geleidelijk ontstaan van het inzicht in de behoefte aan goed statistisch mate-
riaal, de uitwerking nog poover bleef, is wel
(
te begrijpen.

1)
Prof. Mr. H. P. G. Quack: ,,Herinneringen”, bir. 72. ‘) Van cle interne statistiek, de door een onderneming uit haar eigen boekhouding getrokken statistische gegevens ten behoeve
der bedrijfspolitiek, was in dit tijdvak nog geen sprake.

De oeergang naar een wiskundige wetenschap.

Toch was in’deze periode een kentering op komst, welke door het gestadig werken der wetenschappelijke economis-

ten was voorbereid. Belangwekkend is de beieegreden,

welke Quack, de tijdgenoot, voor deze verandering opgaf:
,,Het tijdstip der opkomst vân de statistiek in onze eeuw

viel samen met het veldwinnen der positieve denkbeelden

op elk gebied van kennis
3)”.
Niet de bespiegeling alleen,

doch het kennisnemen van feitelijk materiaal en de ver-

werking daarvaii in de conclusie omtrent regelmatigheden
op economisch gebied, werd als eisch gesteld aan het

wetenschappelijk economisch werk. In dit verband treft
een opmerking van AJdous Huxler in een zijner ,,Esays”

doel, dat de secondewijzer dateert van de stoommachine.

De stoomkracht had niet alleen het voörtbewegingstempo

der maatschappij veranderd, zij had ook veroorzaakt, dat

men zich van grootheden van tijdsindeeling en voortbren-

ging nauwkeurig rekenschap moest gaan geven, wilde men
een overzicht der productie kunnen behouden. Dat deze

verdieping vooral na 1870 plaats vond, hd zijn, goede
reden, welke wederom met de opkomst van het op de

stoomkracht berustende fahriekswezën was verbonden.
Er was een vraagstuk ontstaan, dat niet met theoretische
beschouwingen was op te lossen, het arbeidersvi’aagstuk.
De demographische belangstelling veranderde van klem-

toon. Men zag in, dat het er niet om ging, hoeveel men-

schen de volkshuisliouding, maar hoe zij dié vormden.Deze
verandering van inzicht treedt ook aan den dag bij den
gang van zaken hij de vorming van het ,,Centraal Bureau

voor de Statistiek”, tot weiks stichtink de Regeeriiig in 1899, na een twintigjarig aandringen der vÖornaamste
Nederlandsche economisten, was overgegaan. De eerste
afdeeling, welke werd gevormd, vas nog die voor de volks-telling en den loop der bevolking, de ti’aditioneele statistiek.

Maar onmiddellijk daarop volgde als tweede, die voor de

arbeiçlsstatistiek
4).

Behalve een verruiming van de problemenkring onder-
ging de statistiek een nog ingrijpeneler wijziging van haar
methoden. Met den Belg Quêtelet als voorganger werd de
toepassingsmogelijkheid der statistiek vei’groot en het
inzicht in den samenhang der verschijnselen verdiept door

de toepassing van wiskundige methden op de beoefening

der statistiek. Stelsels van theoretische economie kwamen op, welke zich baseerden op de wiskundige uitdrukkings-
wijze; de hulpwetenschap der statistiek, welke zich hier-
voor bijzonder bleek te benen, ondervond ‘de waarde van
de medewerking van geheel anders geschoolde krachten.
Van deze overgang van tellen naar meten kon vooral de
economische statistiek, welke haar gegevens betrok uit
een zeej’ complex geheel, prfijt trekken.
Zoo was de horizon der therie aanzienlijk verruimd,
toen met den wereldoorlog deeerste schaarschtetijd, welke
Nederland sedert de Napoleontisc.he oorlogen had gekend,
aanbrak. En de stelling, waarmede wij ons artikel aanvin-
gen, werd in dat tijdvak bewaarheid. De eerste productie-
tellingen, welke in Ncderland plaatsvonden, werden in 1918
gehouden over de jaren 1913 en 1916; de nood brak de
schroom der Regeeririg. De noodzaak tot het verkrijgen van ggevers ten behoeve van het voeren v.neen politiek

in het belang van ieder, moest de weerstand van enkelen
doen wijken. Nog echter werd ‘het statistish onderzoek
der bedrijven als een noodmaatregel gevoeld. In het vol-
gende tijdvak van bezuiniging werd, mede ddor de geringe
belangstelling van groote gedeelten van het bedrijfsleven, de officieele statistiek een zeer geschikt object bevonden.
Na den, wereldoorlog ontwikkelde de toestand zich dus
zoodanig, dat er een overheidsinstantie was, die het werk

ruim opvatte, doch het slechts bekrompen kon uitvoeren.
De ondernemers beschouwden het statistisch dnderzoe-

‘)
Prof. Mr. H. P. G. Quack, 1,c,, blz. 261.
‘) Mr. E. W. van Dam van Isselt: ,,Prof. Dr. 1-1. W. Methorst,
bouwmeester der ambtelijke statistiek van Nederland’, in ,,Mensch
en Maatschappij”, 15e jaargang, no. 11.

4 November 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

487

kingswerk in meerderheid als onschadelijk, zoolang het

zich met andere bedrijfstakken bezighield, terwijl men de

statistiek als een last ondervond, ioodra men de enquêteurs
bij de eigen bedrijfstak “hoorde aankloppen.

In deze situatie is omstreeks 1930 een wijziging gekomen.

De directie aanleiding daartoe was de omslag in de con-
junctuur in 1929, doch de eigenlijke oorzaak ligt o.i.

dieper. Ook hier geldt, dat de industrialisatie, en voor

Nederland dateert deze voor een belangrijk deel uit den

wereldoorlog 1914-1918, de behoefte aan goedbewerkte sta-

tistieken deed ontstaan. Het moment, dat de zaken slecht

gingen, opende hiervoor de oogen. Bij die ondernemers,

welke het statistische werk reeds belangrijk achtten en
steunden om de meer algemeene belangen, die door een
zuiverder inzicht in den feitelijken toestand der nijverheid

werden gediend, voegden zich degenen, die begrepen, dat
hun aandrang om maatregelen tot steun door feiten moest
worden gestaafd. Zoo heeft bijv. de drang tot contingen-

teering de statistische bereidvaardigheid zeer verhoogd; aan

de periode van contingenteering dankt de belangwekkende
reeks van gegevens over het zelfvoorzieningspercentage

der Nederlandsche volkshuishouding met een aantal in-
dustrieele producten, voor een belangrijk deel haar bestaan.

De écnomische statistiek, wier toestand in 1934 nog on-

bevredigend modst worden genoemd, kreeg langzamerhand
meer armslag.

De huidige om9angrijke graag naar economische statistieken
5).

Eenerzijds is dus na 1930 de bereidwilligheid tot mede-

werking bij belanghebbenden toegenomen, anderzijds
kreeg de Overheid bij de uitbreiding van haar werkterrein
ste edsmeerervaringenstoutmo edigheidindevraagstellin g.
Deze gang van zaken is door de, na het uitbreken van
den oorlog, noodzakelijk geworden maatregelen op econo-
misch gebied sterk versneld. ‘Wanneer nien een tegenwoor-
digen index der oerhidsmaatregelen op economisch ge-
bied overziet, valt het op, dat vrijwel geen groep van
ondernemingen of producten van een min of meer ingrij-
pende regeling is vrijgebleven. De instanties, die de rege-
ling als taak kregen toegewezen, hadden behoefte aan
cijfermateriaalen gingen dit verzamelen’.
Daarnaast eischte de totstandkoming van de organisatie
van het bedrijfsleven, dat de beschikking moest worden
verkregen over veel feitelijke gegevens, en dat veel vragen
moesten worden gedaan.
Deze toestand heeft twee kwade kanten, welke een
nauwei samenhang vertoonen.
In de eerste plaats wordt van de geënquêteerden veel
gevergd, te meer daar ook de nieuwe belastingwetgeving
van het bedrijfsleven een aanzienlijke hoeveelheid admini-

stratief werk vergt. De vraag is in dit blad reeds opgëwor-
pen, of wij niet ,,overgeadministreerd” zijn, waarbij op

het instellen van een centrale vereenvoudigingsinstantie
is aangedrongen
6).

Op deze zijde van het vraagstuk willen wij hier niet
nader ingaan
7).
Slechts zij gesteld, dat met een eventueele
vereenvoudiging het geheele probleem niet is opgelost.
In de tweede plaats,en hierop willen wij iets nader ingaan,
houdt deze ontwikkeling een bedreiging in voor de effi
ciency van het statistisch werk op zichzelf. Het is in de
practijk afdoende gebleken, dat enquêteeren meer inhoudt
dan het ôp papier zetten van een aantal vragen en het
opzoeken der adressen, wâaraan ,men deze’ ter beant-
woorcling zal toezenden. Zoo herinneren wij ons het Vrij

6)
Men zie ook: Prof. Dr. H. M. H. A. van der ‘Valk: ,, De betee-
kenis ,an de -economische statistiek in verband met de geleide
economie in ,E.-S. B.” van 21. Mei 1941.
‘)D. B. Ba ,.rslag: ,,Admlnistrative vereenvoudiging” in ,,E.-S.B.”
van 17 Décember 1941.
‘)Gew&zen kan worden op recente’ maatregelen in Duitschland
in dit verband. Bij de omschrijving van zijn taak heeft de kortelings
aangestelde Gemaclitigde voor de Enquteering als eerste plicht
gesteld: ,,mÖglichst schnell die deutsciten Betriebe von allen Ober-
flüssigen Papierkrieg freizumachen”. (,,Der Deutsche Volkswirt”,
van 21 Augustus 1942, pag. 1502).

recente geval van een formulier eener jonge organisatie, dat door zijn doel geschikt moest zijn om door een ieder

te worden ingevuld. Een groep researchwerkers, die bij
wijze van proefneming tot invulling trachtte over te gaan,

moest dit echter opgeven, daar men niet in staat bleek

de bedoeling der vragen te doorgronden. Evenzeer heeft

de practijk aangetoond, dat ook de berekening van uit-

gebreide en regelmatig verschijnende statistieken zonder

ongelukken slechts door in dit werk geoefenden kan ge-
schieden. De beste wijze van samen’te’ling van een derge-

lijke statistiek is eigenlijk deze, dal de samenstelling en

berekening geschiedt door administratief en tecinisch be-

dreven krachten, die zich voortdurend met hetzelfde
onderwerp bezighouden, zoodat zij mit de orde van grootte
der behandelde getallen bekend gerak’n, waarna de be-

werkte statistiek ter toetsing moet worden voorgelegd

aan ter zake kundigen uit de practijk.’

Behalve het verlies aan efficiency door technische tekort-

komingen is er nog een ander gevolg van de zonder over-
leg uitgeoefende vraag naar statistische gegevens. Er zou –

hierdoor een verveelvoudiging van dezelfde of nagenoeg
dezelfde economische gegevens kunnen ontstaan, welke
door verschillende instanties elk met ‘eên eigen doel wor-

den opgevraagd, waarbij vaak bovendien nog het nadeel

optreedt, dat elk der enquêteerenden zich een eigen nomen-
clatuur kiest.

Arbeid onvoldoende geregeld is oerspilling Qan kracht.

Aldus de kernachtig uitgedrukte meening van het be-
stuur van de ,,Vereeniging voor de Statistiek” in Nederland

in haar adres aan den Koning in 1878, waarin werd aange-
drongen op de stichting van eer ,,Centraal Bureau van
Statistiek”.

Tot dezen uitspraak kwamen de oenmalige voormannen
der statistiek in Nederland na ea., overzicht van de be-

– oefening der wetenschap, waarbij bitek, dat: ,,het hapert
aan een wel9verlegd methodisch gebruik van de krachten
en middelen”.
Het is in het voorgaande gebleken, dat de economische statistiek in Nederland de winst aan arbeidsproductiviteit,

welke economisch het kenmerk der laat? . vijftig jaren
vooral is geweest, ten volle heeft gedeeld. Desondaiks
blijft de inhoud van de beide welhaast zeventig jaar oti le
opmerkingen ook bij liet hedendaagsche peil onzer econo-

mische statistiek onverzwakt. Ook thans is noodig een
methodisch gebruik van middelen en krachten. En ook nu
blijft de oplossing, wil men het verspillen van kracht en

het verrichten van onnut werk tegengaan, de verzameling
en bewerking der statistische -gegevens door één centrale
instelling. Aan de interpretatie vaii de door deze centrale

te verstrekken gegevens kunnen de op elk gebied bevoegde
instanties en organisaties dan hun volle kracht geven.
FIet wil ons voorkomen, dat deze centralisatie in ons land
op eenvoudige wijze zou kunnen worden verkregen door
haar uitvoering op
te
dragen aan het ,,Centraal Bureau
voo’- de Statistiek”.
Ei- is op dit gebied in ons land reeds belangrijk werk ge-
daan. Reeds thans is het, door de bemoeiïngcn vai de
leiding van het ,,C.B.S.’, zoover, 4at instanties, welke een
bieed opgezet statistisch onderzoek willen instellen, zich
met de leiding van lint ,,Centraal Bureau voor de Statis-
stiek” moeten verstaan.
1
Het, groote enquête-werk, ook,at
van de Rijksbureaux, loopt dus reeds over het ,,C.B.S.”,
terwijl de overdracht van delandbouwstatistiek aan ue
instelling eveneens in de richting van
(
,centralisa tie gaat.
Een stâp als, de in hnt bovenstaande voorgestee, zou
dus geheel en al een hev-esJging zijn van de lijn der ont-wikkeling der economische statistiek • in Nederiand
8).

1

L.

.

.

.
Il.W,.L

‘) In de Nederlandscho Maatscourant van 3N6vember 1,42, No, 214, is verschenen het Besluit vn le Secretarissen-Generaal ‘an de
Departementen van Handel, Nij c. ‘teid en Scheepvaart, van ociale
Zaken, vaii Waterstaat en van 13′ r.anciën, betreffende het inslellen
van statistische onderzoekingen p sociaal en economisch gebied.

488

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

November 1942

AANTEEKENINGEN.

DE NIEUWE STAATSLEENIN.

De juist aangekondigde 31 pCt. staatsleening 1942 is
de derde semi-gedwongen leening sedert ons land in den

oorlog werd betrokken en de vierde sedert het uitbreken

van den Europeeschen oorlog. l-It is interessant de nieuwe

leening op verschillende punten te vergelijken met de
voorgaande. * –

Omgang

De nieiiwe leening is de grootste van de tot nu toe uit-

gegevene. De eerste ,,stok achter de deur”-leening, de

4 pCt. leening 1940 II, was f 300 millioen groot, de tweede,
de 4 pCt. leening 1941, beliep f 500 millioen, evenals de
derde, de 3j pCt. leening.1941. De thans aangekondigde

vierde semi-gedwongen léening is in totaal een milliard

groot. Daarvan wordt echter f 400 millioen geplaatst bij

de Rijksfondsen, zoodat van de kapitaalmarkt-in-engeren-

zin f 600 millioen wordt gevraagd. Zoowel het totale be-
drag der leening als het gedeelte, waarop door andere be-
,leggers dan de Rijksfondsen moet worden ihgeschreven,

beteekenen dus een recordcijfer.

De leen ingsoorwaarden.

Flet rentetype der beide eerste semi-gedwongen leeningen
was 4 pCt.,dat van de derde, evenals van de thans aange-

kondigde, bedroeg 3 pCt. Ook wat de aflossingsvoorwaar-

den betreft, is de nieuwe leening gelijk aan de 31 pCt.

leening 1941. In twintig jaar zal de leening worden afge-

lost in gelijke jaarlijksche termijnen. De gemiddelde loop-
tijd is derhalve op 10 jaar te stellen. De eerste semi-ge-
dwongen leenïng, de 4 pCt. leening 1940 II, was een ,,lange”
leening met een gemiddelden looptijd van ruim 20 jaar

(afgezien van de belastingîaciliteit, toegekend aan de stuk-
ken, verkregen door hen, die de storting bewerkstelligden
met obligatiën van de leening 1940 1), derhalve dezelfde

aflossingsvoorwaarden als de ,,vooroorlogsche” 3-3- pCt.
leening 1938. De 4 pCt. leening 1941 daarentegen was een
uitgesproken kortloopende leening, waarvan de aflossing

in tien gelijke jaarlijksche termijnen geschiedt. Zonder de

aan die leening verbonden belastingfaciliteit zou zij als
één met een gemiddelden looptijd van 51jaar kunnen wor-
den beschouwd. Aangezien echter de véorwarden bepa-
len, dat de aflossing telkenjare kan worden verminderd
met het bedrag, dat voor belastingvereffenirig werd ge,be-
igd, is voor den individiieelen houder, die er geen belas-

ting mee betaalt, denlooptijd theoretisch te stellen op den
maximalen duur van 10 jaar. Tot nu toe was echter het koersverloop van dien aard, dat sinds geruimen tijd be-
taling van belasting met de leêning niet aantrekkelijk is.

Afgezien daarvaa echter mag iien toch naar den
aard
deze
leening beschouwen als een zeer- kortlooende, omdat hij
stijging van den rentevoet de vraag naar stukken voor
belastingbetaling een opwaartschen druk beteekent.
De nieuwe leening, evenals de 31 pCt. leening 1941, ligt,
wat aflossingsvoorwaarden betreft, dus tusschen de 4 pCt.
leening 1940 II en de 4 pCt. leening 1941 in. Vergelijking
van de beide laatste leeningen met de vooroorlogsche
staatleeningen toont aan, dat de looptijd korter is dan
die van onze .grootste staatsleening, de 3-31 pCt. leèning 1938, en belangrijk korter dan de ,,spoorwegleening”, de

3 pct. van 1937. De 3 pCt. leçning 1936 heeft een korteren
gemiddelden looptijd, maar het verschil bedraagt toch niet
meer dan rond twee jaar.’

Van groot belang naast de absolute leeningsvoorwaar-
den is natuurlijk het rendement in vergelijking totdat, het-welk werd genoten op de bestaande staatsleeningen op het
moment, dat de uitgifte bekend werd, bij aankoop op de
toen geldende beurskoersen. –
Toen de uitgifte van de 4 pCt. leening 1940 II werd
aangekondigd, noteerde de 3-31 pCt., leening 1938 circa
84 pCt., derhalve op een rendementsbasis – inclusief af-

lossingswinst – van 43 pCt. ‘De langloopende 3’pCt. leening
1937 noteerde toen ongeveer 78 pCt.,dus op een rendements-

basis van 41 pCt. De kortloopende 3 pCt. leening 1936
haalde ook bij den toenmaligen koesstand een rendement
van bijPa 41 pCt. De 4 pCt. leèning, die bij die marktver

houdingen werd uitgegeven tegen parikoers, leverde dus

een rendement van 4 pCt.; zij lag dus uitgesproken ,,buiten

de markt”. De indirecte inschrijvingsdwang beteekende

voor de btrokkenen, dat zij een offer moesten brengen

van j tot :’ pCt. rente per jar, hètgeen zich natuurlijk in
den koers der nieuwe leening na de uitgifte weerspiegeldè, zoodat in feite de emissie gelijk te stellen was met een ma-

tige kapitaaisheffing, die overigens voor hen, die de stukken

aanhielden, later veer ongedaan werd gemaakt. –
De 4 pCt. leening 1941 beteekende in dit opzicht een

principieele wijziging van politiek. Kort voordat die lee-

ning werd aangekondigd, leverden verschillende oude

leeningen met ongeveer gelijken looptijd een rendement op

van minder dan 4 pCt. De 3 pCt. leening 1936 bijv. stond
toen op een rendementspeil van circa 34Ct. Zelfs de lang-
loopende leeningen l&verden toen een rendement van niet
veel boven de 4 pCt. op, en de leening 1941 waarborgde

den inschrijver een veel grootere mate van koersweerstands-
vermogen bij stijging van den rentevoet.
Ook ten aanzien van de 31 pCt. leening 1941 kan men
zeggen, dat de leeningsvoorwaarden zich geheel aansloten

bij de marktsituatie, zooals die gold, voordat de aankon-
diging van de uitgifte haar invloed op het koerspeil kon
doen geldend maken.
Deze, langzamerhand nu tot traditie geworden, politiek

is ook met betrekking tot de recente leening weer besten-
digd. Weliswaar is de koers van uitgifte bij overigens ge-
lijke leeningsvoorwaarden twee procent honger dan die
van de 31 pCt. leening 1941, maar de koersstand der oude

leeningen rechtvaardigde dat verschil ruimschoots. 1-let
rendement op de nieuwe leening op lasis van den prijs van uitgifte ad 991 pCt. is 3,58 pCt. Kort voor de aan-

kondiging der emissie stond de verleden jaar uitgegeven

3’pft leening nog een fractie boven pan, dus op een
rendementsbasis van 31 pCt. Ook de 3-31 pCt. leening
1938, tot voor kort de hoogst rendeerende onder de staats-
leeningen (voorzoover niet boven pari staand en conver-

siegevaar loopend), leverde geen hooger rendement dan de
nieuwe leening. De langloopende 3 pCt. leening 1937 en
de kortloopende 3 pCt. leening 1936 brachten een rende-
ment op, dat lager, voor de laatste zelfs gevoelig lager,
was dan dat van de nieuwe leening. –

Na het bekend worden van de uitgifte heeft, zooals
tteeds het geval is bij de aankondiging van een semi-ge-
dwongen leening, de obligatiemarkt- een reactie onder-
gaan, waardoor het rendement op de oude leeningen is
gestegen tot boven het reijdement op de nieuwe leening,
hetgeen overigens ook verleden jaar met betrekking tot

de 3j. pCt. leening 1941 het geval was. Deze consequentie
is noodzakelijk verbonden aan den ,,stok achter de deur”,
wanneer de maatstaven voor den inschrijvingsdwang van
dien aard, zijn, dat niet alle beleggers, die moeten inschrij-
yen, voldoende beschikbaar vermogen hebben om aan hun
stortingsplicht te voldoen. Zoodra men kapitaal vraagt,

daar waar het niet liquide beschikbaar i, ontstaat er een opwaartsche druk tegen de kapitaalrente, omdat zij, die
kapitaal tekort komen, het zich deels verschaffen door be-
staande beleggingen te realiseeren. Ovérigens is ook na
de ingetreden koersdaling het rendement op de 3 pCt.

.leening 1937 nog niet hooger dan op de nieuwe, en dat op
de 3 pCt. leening 1936 nog gevoelig lager.

De maatstanen noor den inschiijningsdwang.

De ,,stok achter de deur” bestaat ook dit keer weer
uit de dreiging van de uitgifte van’ een gedwongen leening,
wanneer de thans aangekondigde leening mocht mislukken,
waarin verschillende categorieën beleggers zullen worden
,,aangeslagen” volgens maatstaven in het prospectus ge-

4 November 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHtEN

489

noemd. Bij de eerste bovenaafigehaalde semi-gedwongen

leening was de ,,stok” een 3pCt. gedwongen.leening, die

door inkoop lon worden gedeigd, bij de beide volgende
leeningen was de dreiging de uitgifte van een 21 pCt.
annuïteitenleening, eveneens door inkoop aflosbaar. Bij

de 3 pCt. leening 1941 was nog als bijzonderheiclop te
merken, dat de gedwongen leening, die bij mislukking

zou volgen,het dubbele bedrag zou beloopen van de uitge-

schreven leening. Bij de nu aangekondigde leening is de

straf op de niet-deelneming volgens het schema nog weer
verzwaard: de eventueele gedwongen leening is een 2 pCt.

perpetueele leening tot het dubbele bedrag van de nu
aangekondigde. Op basis van het huidige rendement van
de gestaffelde leening zou de waarde van de 2 pCt. perpe-

tueele leening beneden de 55 pCt. liggen. Zoodat de be-

naming ,,stok achter de deur” een euphemisme is.
Bij alle semi-gedwongen leeningen moesten particulieren,
die waren aangeslagen in de vermogensbelasting, deel-
nemen voor een zeker bedrag afhankelijk van ,den om-

vang van humn vermogen,volgens een in de voorwaarden
vermelde schaal. Ook dit keer moet deze categorie .weer
een omvangrijk bedrag bijdragen. ‘De maatstaf is ditmaal
betrekkelijk weinig afwijkend van dien voor de 3j pCt.

leening 1941, toen de aanvangsgrens voor deelneniing ook
op 1 20.000 was bepaald, en bijv. een bezitter van een
vermogen van f millioen moest deelnemen voor rond
31 pCt. Ter vergelijking zij vermeld, dat bij . de 4 pCt.
leening 1941 de laagste grens f 16.000 was en bij een
vermogen van een 1 j millioen de deelneming 5 pCt. be-
liep, terwijl bij de 4 pCt. leening 1940 II de minimum-grens
f 30.000 beliep en de deelneming bij vermogens van 1
millioen rond .2 pCt.

Wat de overige tot deelneming verplichte groepen
betreft, kan het volgende worden opgemerkt:

De naamlooze vennootschappen en dergelijke lichamen
vallende onder de vennootschapsbelasting (c.q, voorheen
onder de dividend- en tantièmebelasting of de winstbe-
lasting) hebben moeten deelnemen bij de 4 pCt. leening
1940 II en de 3j pCt. leening 1941, doch waren vrijgesteld
bij de 4 pCt. leening 1941. Bij de nieuwe leening moeten
deze instellingen weer deelnemen op dezelfde basis als bij

de 3 jCt. leening 1941, nl. voor 3 pCt. van het zuivere
bedrijfsvermogen (fiscaal zuiver vermogen), terwijl, zooals
bekend, bij de eerste semi-gedwongen leening voor deze
groep de maatstaf lag in de over het laatste boekjaar’ uit-
gekeerde winst (de helft daarvan moest worden inge-
schreven).

De levensverzekeringmaatschappijen en andere insti-
tutioneele beleggers moeten thans wederom inschrijven.
Voor de levensverzekeringmaatschappijen heeft de in-
schrijvingsdwang bij alle tot nu toe uitgegeven semi-ge-
dwongen leeningen gegolden. Hetzelfde geldt voor parti-

culiere pensioenfondsen. De spaarbanken moeten dit keer
delnemen, nadat zij bij de
lleide
laatste leeningen wâren
vrijgesteld. Terwijl bij de 3.- pCt. leening 1941 alleen levens-
verzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen waren ge-
noèmd, was de omschrijving voor de groep institutioneele
beleggers bij de beide eerste semi-gedwongen leeningen
ruimer, en die omschrijving is ook nu weer gekozen. ,,Maat-
schappijen, fondsen, instellingen, die in de uitoefening van
hun bedrijf of w’erkzaamheden, in verband met door hen
aanvaarde verplichtingen, regelmatig gelden rentegevnd
uitzetten op termijnen langer dan een jaar” is een definitie,
waaronder ook spaarbanken, boerenleenbanken e.d. vallen.
Bij de eerste semi-gedwongen leening waren höerenleen-
banken uitdrukkelijk vrijgesteld, bij de tweede spaarban-
ken. Bij de derde vielen zij, zooals gezegd, buiten de be-
gripsomschrijving. Thans vallen alle institutioneele be-
leggers er onder en uitzonderingen zijn niet gemaakt (be-
halve dan voor hypotheekbanken, die naar den letter er
onder zouden vallen).

• Niet alleen is dit keer dus de omvang van deze groep zoo
ruim mogelijk genomen,’ ook de maatstaf voor de deel-

neming i belangrijk verzwaad. Bij de 4 pCt. leening 1940

II was die maatstaf twee procent van de gezamenlijke
waarde van de bezittingen, bij de,beide volgende 3 pCt.,

terwijl dit cijfer thans niet minder dan 8 pCt. beloopt. De

honderd mïllioen gulden, waarmee het (buiten de Rijks-
fondsen te plaatsen) bedrag van deze lening dat van de

beide vorige overtreft, is dan oök geheel gereserveerd voor

deze groep inschrijvers (in feite beloopt de extra’-deel-
neming nog meer).

Willen de maatstaven voor de deelneming in de leening
rationeel zijn, dan moet grosso modo het
beschikbare
vermogen bij elk der getroffen groepen in overeenstemming

zijn met die maatstaven. Zijn er in dat opzicht belangrijke
afwijkingen, dan zoekt men, via de uitgifte, kapitaal daar
waar het niet liquide aanwezig is. 1

letgeen beteekent,
dat de betrokkenen vroeger verrichte beleggitigen moeten
afstooten (hetgeen slechts mogelijk is, wanneer bepaalde

categorieën beleggers meer beschikbaar vermogen hebben dan hun inschrijvingsplicht beloopt) dan wel via beleening
middelen moeten opnemen om de storting te kunnen ver-

richten, in welk geval van wérkelijke consolidatie van vlot-
tende schuld gèen sprake is, slechts van verschuiving van vlottende schuld van den éénen debiteur naar den andere.
Bij levensverzekeringmaatschappijen, en waarschijnlijk
ook pensioenfondsen, schijnt men te kunnen aannemen,
dat verscheidene instellingen voldoende middelen beschik-
baar hebben. In deze groepen heeft men sinds zeer ge-
ruimen tijd ,,gespaard” met het oog op de te verwachten
uitgifte, deels gedwongen, omdat immers een deel van
het débouché, dat vroeger bestond in het sluiten van hypo-
theken, voor hen werd gesloten. Toch is de maatstaf van

8 pCt. hooger dan werd verwacht, en er zijn ook verschei-
,

dene instellingen, die aanvankelijk tot beleening zullen
moeten overgaan.

Wat de spaarbanken betreft, het is logisch, dat deze
instelliiigen nu moeten ,,meedoen”, terwijl zij bij de beide

voorgaande leeningen vaen vrijgesteld. Destijds waren
de opvragingeft voortdurend grooter dan de inlagen; sedert
geruimen tijd is die situatie gewijzigd en overtreffen de

inlagen de terugbetalingen aanmerkelijk. Toch zal het
‘alleen aan de instellingen, die het meest consequent een
zekëre liquiditeitspolitiek volgden, gelukken de 8 pCt.
van hun actief dadelijk op tafel te leggen

Over de particuliere vermogensbezitteis. is het veel
moeilijker een oordeel te vellen. Ongeveer een jaar lang is,
afgezien van enkele schaarsche aandeelenemissies, de kapi-

taalmarkt niet van nieuw materiaal 4joorzien, terwijl er
wel wordt bespaard. Maar men kan zeker niet zeggen, dat

over de heele linie elke kapitaalbezitter voldoende con-
tanten zal hebben om zijn inschrijving te kunnen opbren-
gen. Ook hier zal ,.spaardersubstitutie” door liquidaties
plaats moeten vinden, terwijl ook beleening te hulp zal
worden geroepen. Wat tenslotte de categorie: naamlooze vennootschappen
betreft, kan worden geconstateerd, dat over het algemeen
de liquiditeit wel uitermate ruim is, als gevolg vhn liqui-
datie van onvervangbare voorraden en ophooping van af-
schrijvingen. Strijd kan slechts bestaan over de vraag, of
die middelen naar hun aard op de kapitaalmarkt thuis hooren dan wel op de geldmarkt.

Omvang van de vlottende schuld vôôr de consolidatie.

Het totale bedrâg van de vlottende staatsschuld in Fe-
bruari 1940, voorafgaande derhalve aan de uitgifte van
de 4 pCt. leening 1940 II, beliep rond f 900 millioen, waar-
van f

490 millioen was opgenomen op . schatkistpromessen
en -biljetten. 1-let peil van de vlottende schuld véôr de
uitgifte van de aan die leening zeer kort voprafgaande
leening 1940 1 beliep 1 1.070 millioen.
In Januari 1941, derhalve vôÔr de uitgifte van de 4 pCt.
leening 1941, was het bedrag van de vlottende staatsschuld
rond f 1.800 millioen, waarvan ruim f 1.300 millioen via de uitgifte van schatkistpapier was opgenomen.

490

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 November 1942

Vlak vôôr de uitgifte van de 31 pCt. leening 1941 belfep

de vlottende schuld f 2.500 millioen, waarvan iets minder
‘dan fl.900 millioen opgenomen in den vorm van schat-
kistpapier.

Kort voor de uitgifte van de leening 1942 was de vlot-

tende staatsschuld rond f 3.900 millioen, waarvan bijna
drie milliard gulden in den vorm van schatkistpapier.

Deze cijfers toonen een zeer duidelijke tendens aan, nl.

om de vlottende schuld steeds verder te laten stijgen,
alvorens tot consolidatie wordt overgegaan. Was begin

1940 reeds een vlottende schuld van rond een mïlliard gul-
den aanleiding tot consolidatie, begin 1941 was de ,,drem-

pel” al verlegd tot bijna f2 milliard, eind 1941 tot f 2.1

mi!liard, terwijl nu eerst bij het bereiken van een cijfer

van nagenoeg f 4 iilliard wordt geconsolideerd. De lee-
ning is dit keer weliswaar het dubbele van het bedrag der
beide voorgaande, maar ook na deze uitgifte blijft er nog
bijna f 3 milliard vlottende schuld over, dus nog meer

dan het cijfer, dat eind 1941 aanleiding was tot een con-
solidatie-operatie. Daarbij komt, dat van de leening f 400
millioen door de Rijksfondsen wordt genomen, zoodat de

consolidatie van de eigenlijke ,,geldmarkt-vlottende-

schuld” tot f 600 millioen beperkt blijft. De totale vlot-

tende schuld aan Rijksinstellingen beloopt rond f 800

millioen, zoodat daarvan de helft in vaste schuld wordt
omgezet.

1-Jet is volkomen rationeel, dat men de vlottende schuld

steeds meer heeft laten oploopen en telkens maar een klein

deel consolideert. De omstandigheden hebben ertoe ge-
leid, dat een belangrijk deel van de middelen door de

Overheid uitgegeven uiteindelijk op de geldmarkt terecht

komt, het is dus de eenig juiste politiek om de financie-
ringsmethode van de schatkistbehoef te daaraan aan te
passen. Wanneer dan ook tot consolidatie wordt overge-

gaan, is dat niet zoozeer; omdat men aan zulk een operatie
uit financieringstechnische overwegingen behoefte gevoelt,

maar omdat het geen zin heeft kapitaleii,’ die ter dispositie
van de kapitaalmarkt staan en zich geleidelijk hebben

opgehoopt, voortdurend in het voorportaal, dat de geld-
markt beteekent, te laten wachten. Voorzoover inderdaad

lang-termijn-kapitaal beschikbaar is, is er geen bezwaar om dat te absorbeeren in den vorm, waarin het beschik-

baar is.

De afhankelijkheid oan dc Schatkist oan de centrale bank’

Terwijl er volgens bovenstaande cijfers een duidelijke
tendens is in het beloop van de vlottende schuld tot aan
de consolidatie, is dat met betrekking tot de mate, waarin
de Schatkist een beroep moet doen op de centrale bank
geenszins het geval.

Vlak voor de uitgifte van de 4 pCt. leening 1940 II
was door de Schatkist rond f 25 millioen papier direct
bij de centrale bank ondergebracht. VÔÔr de uitgifte van
de tweede semi-gedwongen leening in Januari 1941 was
dat cijfer f 200 millioen. Bij de aankondiging van de 3
pCt. leening 1941 beliep het f 70 millioen, en thans is het
rond f 320 millioen, nadat het zeer ko’rt tevoren nbg rônd
f350 millioen was .geweest.
Men kan dan ook constateeren, dat het
N,
,
rband tusschen
den wensch tot consolidatie ende mate, waarin de Schat-

kist haar behoefte. op de opengeldmarkt kan dekken,
slechts ,,zeer gering is. Slechts,in zooverre ials,men ver-

wacht, dat de uitgifte van eep consolidatieleening zal leiden
tot onthamstering van opgepot bankpapier kan er verband
worden gezocht. Voorrooverdmmers de insehrijvefs op de
deleening storten ten laste van creditsaldi bij banken, blijft
de. quantitatieve geldmarktvooriening gelijk: de banken
laten schtkistpapier afloopen, dat door de.Schatkist uit
het provenu van de leening vördt afgelost. Vraa en aan-
bod ter geldmarkt worden derhalye gelijkelijk verminderd.
Voorzoover de inschrijvers”zelve rehtstreks shatkist-

papier bezaten, is de verhouding dezelfde met dien ver-
stande, dat de tusschenschakel der banken afwezig is.

Wordt er door inschrijvers beleend bij particuliere banken,
dan is het beeld in wezen, gelijk:, de Schatkist lost papier
op de markt af, en de banken beleggen het daaruit vrij-

komende geld in beleeningen. Per saldo blijft dus ook dan

de geldmarkt onaangetast. Anders ligt het bij beleening
bij De Nederlandsche Bank. In dat geval wordt inderdaad

de geldmarkt verruimd, en kan de Schatkist bij de cen-

trale bank ondergebracht papier aflossen. ,In dat geval

is er bij de centrale bank dezelfde verschuiving, die in het

andere geval -bij de particuliere banken wordt geconsta-

teerd, nI. van schatkistpapierportefeuille naarbeleeningen.

Wordt tenslotte de bankbiljettenomloop als gevolg van

de emissie kleiner, dan beteekent’dat evenzeer een geld-

marktverruiming en een gelegenheid om de schuld van
de Schatkist aan de centrale bank te verminderen. Slechts

die twee mogelijkheden bestaan er dus voor verminderde

afhankelijkheid van de Schatkist van de centrale bank:
vermindering circulatie en beleening door inschrijvers

(c.q. hun banken) bij De Nederlandsche Bank. Aangezien
het latte alleen een vervanging van den éénen debiteur

der centrale bank door den andere beteekent, is alleen het
geval der bankpapierinkrimping van reëele beteekenis.
En de kans daarop lijkt, duurzaam gezien, niet groot in
het licht van de ervaringen bij vorige gelegenheden op-
gedaan. –

Het spreekt vanzelf, dat hetgeen hierboven werd opge-
merkt een beeld geeft van de verhoudingen-op-den-duur.
Op of om den stortingsdatum is de situatie anders. De af

lossing van het in de markt uitstaande schatkistpapier
uit het provenu van de leening kan slechts geleidelijk ge-

schieden, naarmate het papier vervalt; dë storting geschiedt
echter ineens. Er komt dus een overgangsperiode voor,
waarin de Schatkist hetprovenu van de leening heeft
ontvangen, maar het nog,niet aan de geldmarkt kanaflos-

sen. De banken en andere houders van schatkistpapier zul-

len daartoe bij de centrale bank moeten herdisconteeren en
beleenen, en de. Schatkist zal uit de stortingen het bij de
centi’ale bank ondergebrachte . papier kunnen aflossen;

echter zal die post daarna weer geleidelijk stijgen, naarmate

bij derden uitstaand schatkistpapier vervalt en niet wordt
vernieuwd. .

In dit verbahd kan nog worden gereleveerd, dat voor-
heen in het tijdvak tusschen de aankondiging van een
leening en den storti ngsdatu m de Schatkist het vervallende
papier niet placht te vernieuwen; doch daartoe daggeld-

leeningen opnam. Aldus was op den stortingsdatum reeds
een paar honderd millioen voor de storting liquide, en kon
hij wijze van spreken met gesloten beurzen betaling daar-
van plaats vinden. Dit keer echter ligt de situatie in dat
opzicht niet erg gunstig, omdat in den loop van November
heel weinig papier vervalt. Verleden jaar immers viel de
nieuwe leening in die maand, en werd er in het geheel geen jaarspapier afgegeven. Ook later uitgegeven korter loopend
papier schijnt er in November heel weinig te vervallen.
Zoodat het ei’ naar uitziet, dat de omschakeling van de
financiering op daggeldleeningen, die vroeger juist de

schokken op en om den stortingsdatum zoozeer kon ver-
zachten, dit keer slechts op beperkte schaal mogelijk zal
zijn. En in verband daarmee is er düs kans, dat het over-

gangstijdvak na de storting, waarin de spanning op de geld-‘,
markt haar hoogtepunt bereikt, langer.duurt en intensiever
steun van de centrale bank aan de markt noodig zal maken.

DE ,,TREUHANDER DER ARBEIT”.

‘Naschrif t j.

1-lieronder vol
g
en nog enkele aanvulJingen’ô üiijn in de ,,E.-S.B.” an 28 October verschenen artikel, welke
om technisch

redenen niet meer in hetvorige nummer
konden worden opgenomen.

‘) Men zie Mr. Ir. A. W. Quint: De ,,Treuhiinder der Ârbeit” in
,,E.-S. B.” van 28 October 1942.

4 November’ 1942

ECONOMISCH-STATISTISHE BERIdITEN

491

Allereerst zij vermeld, dat het instituut der ,,Treu-
hinder”, zooals dat ‘werd geïntröduceerd bij’ de wet van

19 Mei 1933, verband,hield met de ôpheffing op 2Mei

1933 der socialistische vakorganisaties en de daarmee
ingeleide liquidatie der overige vak’vereenigingen en der

werkgeversorganisaties: De ,,Treuhânder” moesten dus
in deze overgangsperiode voor de rechten der werkgevers

en werkhemers waken
2),
nu de vroegere partijen bij de

collectiëve regelingen waren weggevallen. Eerst de wet

van 20 Januari 1934 (,,A.0G.”) brak ook principieel1′
met de oude wijze ‘van loonyaststelling
3).

Een tweede gewichtig punt betreft de tegenstelling
ondernemings- of bedrijfstakgewijze regeling. Er werd
reeds op gewezen, dat het ,,A.O.G.” het overleg in de
onderneming primair stelt, doch dat in de practijk daar

sterk van is afgeweken. De ,,Tarifordnung” is in be-

teekenis ver uitgegaan boven de rol, welke het ,,A.O.G.”
haar toekende. Zij is de ruggegraat van de loonpolitieke
ordening geworden, terwijl aan de ,,Betriebsordnung”
niet meer dan een aanvullende rol is toebedeeld
4).
De

Rijksminister van Arbeid Seldte wijst er in zijn werk
,Sozialpolitik irn Dritten Reich 1933-1938″ uitdruk-
kelijk op, dat, hoewel het ,,A.O.G.” de afzonderlijke on-
derneming voorop 9telt, de door den Staat geleide loon-
politiek meebrengt, dat de ,,Treuhinder” in de :eerste
plaats bedrijfstakgewijze moet optreden
5).

Aanvulling behoeft’ hetgeen gezegd is over het ka-
raktei der , ,Treuhnder”-regelin’gen’. Volgens artikel

82 A.O.G.” dragendeze het kartkter vn minimum-
regelingen;’ in den aanhef dèr ,,Tarifverordnungen” werd
dit aanvankelijk ‘ook uitdrukkelijk vermeld. In verband
met de uitvoerin’g van het Vierjarenplan en den inmid-
dels ingetreden oorlogstoestand is hierin een ingrijpende
wijziging gekomen. ‘De ,,Lohngestaltungs”-verordening
van 25 Juni 1938 ‘droeg aan de ,’,Treuhander” op, de loon-
vorming in het kader ‘dan het Vierjarenplan te contro-
leeren, terwijl tevens aan hen de bevoegdheid werd ‘,ver-.
leend in datzelfde kadermaximum- en minimum-bepa-
lingen vast te stellen. Hie’rdoor werd dus voor het eerst.
aan de ,,Treuhiinder” een functie
toekekend
uit hoofde
van de, door den Staat toegepaste economische politiek,
welke in bepaalde gevallen een druk op de bonen
noodzakelijk kon maken. De ,,Kriegswirtscliaftsver-
ordnung” van 4 September 1939 bnderstreepte deze taak
nog eens in het bijzonder, door aan de ,,Treuhinder”
op te dragen, de êisôhen der oorlogsvoering in de ,,Tarif-
ordnungen”door te voeren. Verder w’erd’en o.m. de toen
bestaande bepalingen inzake betaling van overwerk en
inzake de vacantie (tijdelijk) buiten werking gesteld. In
het Twèede Uitvoeringsbesluit dezer laatste verordening
werd nog êen schrede verder gegaan door afkoiidiging
van den loonstop: verhooging en verlaging der bestaande
bonen werd verboden, behoudens vergunning van de ,,Treuhbnder”. Thans was dus een volledige contrôle
der bonen in handen van de ,,Treuhiinder” gelegd
6).

Ten aanzien van het streven naar meer uniformiteit
in. de ,,Tarifoidnungen” zij er op gewezen, dat in den
laatsten tijd door’ beschikkingen van den Rijksminister
van Arbeid voor tweeërlei onderdeelen, nl. de regeling van
den ‘arbeidstijd en die van den lerlingen-abeid, hierin
is voorzien
7).
Ook voor andere arbeidsvoorwaarden

‘) Vgl. Maiisfeld: ,,Die Ordoung der nationalen Arbeit”,
blz. 2.
‘) Vgl. tav. de positie der ,,Treuhtnder” nog: Mansfeld-Polil,
Steinmann-Krause: ,,Die Ordnung der nationalen Arbeit’, blz.
251,
Krause: ,,Die Arbeitsverfassung imneuen Reièh”, blz.
48.
‘) ,,Bestandsaufnahme der Tarifordnungen”, ,,Soziale Praxis”
1941,
kolom
387.
Vgl. ook Dr. Hans Reichel: ,,Dle Ent-
wickiungstendenzen in der deutschen Sozialverfassung”, ,,Soziale
Praxis”
1941,
kolom
702. , ,
5)
Blzt
18;
‘,,Die Reichstreuhânder der Arbeit sind Orane der
überbetrieblichen Sozialverfassung”.

‘) Vgl. ook Reichel tap.


7)
,,G’leichmaszige tarifliche Regelung der Arbeitszelt”, ,,Sozialc
Praxis”
1941,
kolom
87.
,,Einheitliche tarifliche Ordnung der Berufserziehung”, ,,Sozial€
– Praxis”
1942,
kolom
309.

wordt echter deze ‘wensch sterk .naar.,oren gebracht
8).

Een Rijksloonregeling, behelzende principieële richtlijnen

voor de loonbepaling, is in voosbereiding
9
).

Vermelden wij tenslotte, dat tengevolge van de in-lijving van verschillende gebieden ‘het aantal ,,Treu-

hiinder”-districten is gestegen tot 2210).

Mr. Ir. A.
W. QUINT.

8)
Ten aanzien Yan den wensch naar een uniforme gemeenle-
klasse-indeeling vgl. Beine: ,,Für ein einheitliche Ortsklassensy-
stem”, ,,Soziale Praxis”
1941,
kolom
316.
‘) Dr. Ley in ,,Der Angriff” (zie Algemeen Handelsblad” van 29
October
1942).
Vgl. ook Dr. Mansfeld: ,,Um die Zukunfl des
deutschen Arbeitsrechts” in ,,Deutsches Arbeitsrecht”
1942,
blz.
120.
10)
Correctie:
Op
blz.
472
werd vermeld, dat liet Colle e van Rijks-
bemiddelaars krachtens Verordening
217/1940
bonen en andere
arbeidsvoorwaarden kon vaststellen ,,in hef belang der werknemers”.
Men leze in plaats hiervan ,,indlen dit ter bescherming van de werk-
nemers noodzakelijk lijkt”.
OVERI-IEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Buitenlandscho Handel. Regeling inzake den invoer
van afgekeurd vleesch. (E. V. 30/10/’42, pag. 1316; Stct. No. 208).
Handel. Nadere mededeelingen inzake het gebruik van

Rijksbotermerkpapieren. Opgaveplicht ten aanzien van
koffie- en theevoorraden. (E. V. 30/10/’42, pag. 1315 en
1316; Stct. Nos. 205 en 207).

Organisatie bedrijfsleven. Vaststelling van bepalingen
inzake de ten uitvoerlegging van aan de leden van een
bedrijfsorganisatie opgelegde tuchtrechterlijke boeten.
(E.V. 30/1O/’42, pag. 1815f Stct. No. 208).

Prijsregclingen. Nadere prijsvoorschriften. . met be-
trekking tot de berekening van den maximum-prijs voor

verschillende soorten staalschroot. (E. V. 30/10/’42,
pag. 1316; Stct. No. 207).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING. *

• Landbouw. Besluit, waarbij alle rechtspersonen, die
op 27 October ji. land in eigendom hadden, dat gebruikt
wordt, bestemd of geschikt is vodr den landbouw, dit
v66r.1 December a.s. bij de Directie van den Landbouw
moeten opgeven. Regeling voor de gemeente Wier’inger-
meer inzake bestrijding van de kruisbestuiving.’ (E. V.
30/10/’42, pag. 1316 en 1317, Stct. Nos. 206 en 209).

Meel. De heffing op zgn. klopmeel bij aflevering, geldt
thans ook bij verwerking in eigen bedrijf. (E. V. 30/10/’42,
pag. 1315; Stct. No. 208).

Pluimvoe. Nadere mededeelingen inzake het aanhouden
van pluimvee, in verband met het al dan niet voldaan

hebben aan den inleveringsplicht voor eieren. (E. V.
80/10/’42, l5ag.’1317/18).’
Stroo. Nadere iegelingen inzak&inlevering van, handel
in, ve’rbruik en vervoér van str’ô’o vân den
,
oogst 1942.
(E. V. ’30/10/’42, pag.’ 1317).
Ci
Veehoûderij. Nadere mededeelingen inzake aanvragen
door veehouders tot verhooging van het bedrijfsmaximum,
waarbij o.m. de voederpositie van beslissende beteekenis is. ‘
Aanvullende bepalingen inzake den vleeschaanslag 1942.’
en 1943. (E’.V. 23/10/’42, pag..1285) .jvi”

:1′

•-

‘,

1
‘Voedselvoorziening. Voorschriften inzake het soortelijk
gewicht van taptem elk bereid ‘uit verstuivingspoeder.
(E. V. 30/10/’42, pag. 1315; Voedselvoorzieningsblad
No. 32
d.d:
23/10/’42). – – –

492

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 November 1942

GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Effeetenhandel. Aanvilling van het besluit inzake den

effctenhandel, in dier voege, dat is toegestaan hét koopen

of verkoopen op effectenbeurzen in het buitenland van tot

de dagelijksche noteering toegelaten effecten door leden

van de Vereeniging voor den Effectenhandel en de Vakgroep

Makelaars in Effecten. (E.V. 23/10/’42, pag. 1283; Stct.
No. 201).

Omzetbelasting. Resolutie inzake heffing van deomzet-

belasting hij levering van vlas. (E. V. 30/10/’42, pag. 1316).

VERKEER.

In- en
,uitladcn. Verordening ter bespoediging van ht
in- en iiitladen bij het spoorweg- en binnenscheepvart-

verkeer. (E.V. 23/10/’42, pag. 1285; V.B. No. 28).

ONTVANGEN BOEKEN.

1Vattuwetenschappelijk onderzoek in IVederland.
Een over-
‘ zicht van hetgeen in de laatste vijf jaren in Nederland

is verricht op het gebied der natuurwetenschappen,

der medische en der technische wetenschappen. Ver-
zameld en uitgegeven door de Werkgemeenschap van

wetenschappelijke organisaties in Nederland. (Amster-

dam 1942; N.V. Noord-I-Iollandsche Uitgevers Maat-
schappij; 261 blz.).

Insulinde, verk en weloaart.
Geschreven in opdracht
van het Koloniaal Instituut door Dr. C. J. J. van Hall;

tweede druk. (Leiden 1942; Uitgeerij ,,ln den Toren”;
192 blz.)

MAANDCIJFERS.
!NDEXCIJFERS VAN NEDERLANDSUHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor de Statistiek).

(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en
30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).

De tusschen haakles geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexciifer is hereklnd.

1980 = 100

..-.
2

(29)

apo

(22)

.e
‘.

1

(51)

.

(6)

C)i1

(6)
8

(1)

,c)

(5)

.)

(5)

IQ

(7) (4)

,,

.•

1

(5)
(29)

.
7.
E.

(100)

,

(15)

100
100
100 100
100
100 100
100
100 100
100
100.
100 100
1931
72°
76
74
86 55 57
51
63
51
68
65 66
70
59
1932
44
55 49

.
64
30 87 32 86 29 89 46
41
46
39
1938

…..’
51
59
54 72
26
44
84 85
45
88 59
49
52
36
1934
50
66
57
68
21
42
84
28 73
41
69 58
55 34
1935
46
67
55 75
21
47
88
84
80
48
65
60
55
37
1936
52
76 64 80 88
79 44 42
109
70 73
79
66
62

1930

……..

1937
85
108
95
103
118
108
70
64
209
92
107 120
104
76
1938
84
105
93
99 98 90
57′
56
145
81
94
98
96 54
1939
86
100
92
80
94
79
45
63
132
53
84
86
90
56
1941)
140 154 146
91
139
72
74
75
192
75
101
110
129

Jan. 1941
126.2
139.2
181.8 85.9
184.1
70.8
61.8
77.6
186.2
70.6
93.4
106.4
120.0
69.7
Febr.
120.8
188.4 126.2
84.1
125.3
62.0
56.7
69.6 169.9 64.9
89.4 97.6
118.4
63.4
.Mrt.
128.0 185.8
128.5
82.1
125.6
60.0
56.8
69.9
174.0
64.9
.90.7
99.0
115.1
63.8
April
134.3
151.7
141.8
87.1-
133.7
70.6
68.8
78.9
189.3 75.3
100.7 109.5 126.5
57.1
Mei
130.2 146.2
187.1
88.3
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2
121.6

Juni
127.1 141.1 138.1
85.5 124.8

66.9
68.1
169.4
70.4 97.8
99.0′
117.1

Juli
136.9
150.2
142.8 87.7 133.7
65.8
74.8
72.5
186.2
76.0
99.1
106.4
125.6

Aug.
147.0
160.3
152.7
92.2
144.9
71.2 79.2 75.4 195.2 77.9 100.2
110.9
133.6

Sept.. 154.1
170.7 161.3
96.8
156.3 84.1
89.1 81.4
218.2
85.2
106.0
122.1
143.0

Oct.
150.2
166.8
157.4 96.3
.154.7
84.1
84.5
82.0
218.2
85.1
112.0
123.5
141.1

Nov.
161.4′
176.6 167.9
.
99.6 161.9
89.5 90.3 85.3
229.5 89.3
121.2 130.4
149.9

Dec.
163.6 177.9 169.8
103.4
139.6
76.0
91.3
67.9
186.5
72.3
103.8 105.5
142.8

Jan. 1942
160.4
174.5
166.4
103.6
127.2
65.8 89.5
53.7
127.1
49.0 78.7
76.2
131.6

Febr.
157.5
170.5
163.1
107.1
118.5 60.9
85.4
46.2
101.5
41.4
70.3
63.1
125.5

Maart
154.4
168.5
160.5
104.9
112.7 62.8
84.2 43.9
106.1
41.8
61.3
62.3
123.1

April
167.1
176.9
171.4 107.9
133.2
79.0
93.5
50.5
126.3
49.7 73.7
73.6
134.6

Mei
159.0 169.3 163.4
101.4
133.3 79.5 90.3
48.0
122.6
47.8
72.0 70.7
128.3

Juni
164.6
175.5 169.3
99.5
138.9
88.4 94.4
51.4
130.6
50.6
75.2
75.1
133.4

Juli
167.6 178.5 172.3 99.9
136.0
90.6 95.8 49.6
125.2
47.7 71.7 71.7
134.1

Aug.
176.6
187.8
181.5
102.1
146.5
103.0 103.3
52.5
131.8
51.4
73.5
75.8
141.4

Sept.
170.8 178.0
173.9 98.6
136.0
88.7 95.9 52.3
130.8
52.1
75.4
75.9
136.0

Oct.

,,
154.7
161.7 157.7
95.5
126.9
80.9
89.2 47.8
118.0
46.6
69.6 68.7
124.1

1)
Fondsen,

die zoowel internationaal verhandelbaar
zijn,

als weacht
kunnen wnrden

sterk tien
invinpcl vnn
tlpn
buitenlandschen ‘conjunctureelen toestand té ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.
Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.

Daar over de maanden Mei tJm Augustus 1940 geen indexcijfers werden berekend, is het piet mogelijk een
gemiddelde voor 1940 te geven.

1

4
November 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

493

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO
‘S.

Ned

Disc

Wiss.29 28 Juni ’41
Lissabon

.

4

31 Mrt. ’41
Bk

Be]. B1.Eff.39 28Atig.”39
Londen

……2

26 Oct.

’39
Vrsch.inRC39 28Aug. ’39
Madrid

……4

28Nov. ’38
Athene

……5

21 Juli

’41
N.-York F.R.B. 1

27Aug. ’37
Batavia

……3

14 Jan.

’37
Oslo

………i9

21 Sept. ’39 Belgrado

.

. .

5

• 1 Febr. ’35
Parijs

……..

11

17 Mrt.’41
Berlijn

.
…..39

9 Apr. ’40
Praag

……..3

1 Jan., ’36
Boekarest

. . . .

3

12Sept.’40
Pretoria

……3915 Mei

’33
Brussel

……

21)
25 Jan.

’40
Rome

…….’.

49 18Mei

’36
Boedapest

. . . .

22Oct. ’40
Stockholm

..

3

29 Mei

’40
Calcutta

..
. .,

28 Nov. ’35
Tokio . ……..

3.521 Juli

’41
Flelsingfors

. .

4

3 Dec. ’34 Warschau

..

4918 Dec. ’37
Kopenhagen

. .

4

15Oct.
1
40
Zwits. Nat. Bk. 19 25Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

KOERSEN VASTGESTELD
DOOR HET
NEDERLANDSCH
CLEARINGINSTITUUT.
(met data vanvaststelling)
Belga’s

. . . .30.14

7 Aug.

’40
Lewa(Bulgarije)2.30 25Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.

’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs

..

3.77

6 Mrt.

’41
(oude schuld)36.52,20 Dec.

’40
Lires

……9.91

3 Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34

2 Febr. ’42
(nve. schuld)45.89 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

40
zioty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40 . (oude schuld)35.00 28 Jan.

’41
FinscheMark

3.82

2 Juli

’41
(nwe. ‘schuld)37.68 11 Febr. ’41 Dinar (Joego-Siavië)

I
(oude schuld)

3.43 16 Aug. ’40
Lei

………1.28

24 April ’41
Dinar


Slow. Kr.

..

6.48 10 Juni

’39
(nwe. schuld)

3.77

1 Juli

’41
Drachmen Turksche
(Griekenland) 1.26

8 Oct. ’41
Ponden

. . . .1.459 29 Dec.

’39
Kuna

3.77 29 Oct. ’41

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.’
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York

I
Brussel
I

Zürich
I
Stockh.
I

Flelsiflki
27 Oct. 1942

30.14
43.67
44.859

28

1942

30.14
43.67
44.859

29

,,

1942

30.14
43.67
44.859

30

1942

30.14
43.67
44.859
– –
31

,,

1942

30.14
43.67
44.859

2Nov. 1942

30.14
43.67
44.859

Laagste d.w.

30.11
43.63
44.51

Hoogste d.w.

30.17

.
43.71
44.90

Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266

STAND VAN ‘s
RIJKS KAS.

V o r d e r i n g e
n

1
-15 Oct.1942
23 Oct. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
f


f


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
224.156,49
,,

131.170,-‘–
Voorschotten op ultimo Aug.
1942

aan

de

gemeenten
verstrekt

op

aan

baar

uit te keeren hoofdsom der

…..

pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
.7 .676.226,03
,,

17.676.226,03
Voorschotten aan Ned.-Indit’)
,,

250.305.306,05
,,

250.647.931,23
Idem voor Suriname
1)
7.940.162,86
,,

7.970.162,86
Idem

aan

Curaçao’)

….

1.
260.283,23
260.283,23
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

……

,,

18.502.948,23
,,

18.502.948,23
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

……………….
– –
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
114.980.337,35
126.459.794;23
Vordering op het Alg. Burg.

……..


Pensioenfonds
1)



Vordering op andere Staats-
…….

bedr. en instellingen
1)
1.
69.636.414,83
,,

76.603.742,79
Verplichtingen
VUULbUUUL UUw.

ue INeu.
fldIlK
ingevolge art. 16 van haar
1

8.656.423,12
f

11.623.736,12
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt . .
,,



Schuld

aan

de

Bank voor

Sebatkistbiljetten

in

omloop
,
……
110.0.

,

96.000,- 110.096.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2847.500.000,-‘) ,,2847.300.000,-‘)

Octrooi

verstrekt

………

Zflverbons in opiloop

……
128.864.533,-
128.815.957,-
Schuld

op

ultimo

Aug.
1942 aan de gemeenten weg.
– a. h. uit te keeren hoofds. d.

Ned.

Gemeenten

………

pers.bel.

aand. 1. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op dle bel, en op

Daggeldleeningen

……………….

de vermogensbëlasting
….
,,

….

Schuld

aan

het Alg.

Burg.

Pensioenfonds
1)
Id. aan het Staatsbedr. der
366.361,93
,,

397.587,59

P. T. en T.

1)

…………
315.974.419,40
320.926.656,03
Id. aan andere Staatsbedrij-

…….

ven

1)

………………

19.514.791,28 Id. aan div. instellingen
1)

..,,
…19.514.791,28
471.761.261,70
,, 471.763.175,-

)
In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
bij De
Nederl. Bank gèplaatst t 262.000.000,-.
‘)
Idem
f 247.000.000,-.

DE NEDERLANDSOIIE -BANK.

Verkorte balans op 2 November’ 1942.

Aetiva.

(Hfdbank.

t

321.000.000
Binnenl.

wissels,
B» b nk


promessen, enz.

Aentsch.

4.900
321.004.900
Papier op het buitenland

. .

t 1.457.936;805
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen


Beleeningen m cl
1.457.936.805
.Ilfdbank.

t

137:093.355
1)
voorshotten

rekenmg-coujant

Bijbank

1.658.850
Agentsci.104
7
95
1

2
op
t

149.231.717

Op effecten,

enz.

……
….t

169.054.461
1)
Op goederen en ceelen

177.256

Voorschotten

aan het Rijk

………………..
149.231.717
1
)
11
15.000.000
l’ilunt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden.
muntmateriaal …………t

910.231.993
Zilveren idunt,

enz.

……..
..6.002.443

Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
916.234.436
60.487.174
Gebouwen en meubelen der, Bank

…………
4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..
156.778.139
f3.080.673.171

Passiva.


Kapitaal

……………………………..
f

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere

reserves

……………………..
19.564.874
Pensioenfonds

…………………………..
13.162.981
Bankbiljetten

in

omloop

………………..
2.824.680.960
Bankassignatiën in omloop

………………..
92.525
Rek-Courant
f
Van het Rijk

f



saldo’s

Van anderen

,,

176.837.661
188.578.336
Diverse

rekeningen

……………………..
6.542.572
f3.080.673.171

Beschikbaar dekkingssaldo

………………
11.233.044.941
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
3.082.612.350
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-

gebracht

…………………………….
321.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indiê (Vet van
15

Maart 1933,

Staatsblad

No.

99)

……….
52.706.500

Voornaamste posten In duizenden
guldens.

Gouden
.’

Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt en
1
opeischb.
dekkings-
kings-
muntrnater.
1
schulden
saldo
perc.
2 Nov. ’42
910.232 2.824.681
188.671
1

1.233.045
30
26 Oct. ’42
917.809
2.763.984 176.852
1

1.265.678
31.5
19

,.

’42
917.808
2.735.809
160.536
1

1.240.141
32
6 Mei ’40
1.160.282
1.158.613
255.183
1

607.042
83
Totaal
Schatkist

1

Belee-
1

Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
1
reken.
disconto’s
rechtstr.
.
ningen
1

buitenl.
(ad.)
2 Nov7Z1
321.005
321.000
149.232
1.457.937
‘156.778
26 Oct. ‘421
251.002
251.000
142.547
1.439.399
171.161
19

.,

’42J
247.002
0
17.000 144.619
1.403.754
163.707
6 Mei

‘401
9.853 ‘

217.726
750
150.648

DUITSCHE RIJKSBANK.
(in miii. R.M.)

1
Goud
Renten-

1

Andere wissels,
1
l3elee-
Dala
en
bank-

1

chtlques en’
1
deviezen
scheine

1
schatkiotpapier
fllfl9Cfl

23 Oct.1942
1

76,9
‘336,4
23.387,9
1

10,1
15

t,,

1962
1

76,7
259,6
23.698,7
21,2
7

,,

1942
1

76,5
302,2 24.206,4
1

16,9
23 Aug. 1939
1

77,0
27,2 .
8.140,0

.1
22,2

Data
EIfec-
D iverse
5lcu-

1
Rekg.-

1
Diverse
ten
Acliva
latie
1

Cr1.

1
Passiva
23 Oct.’42
68,5
1

1.551,6
. 21.432,8
1

2.767,0

1
699,3
15

,,

’42
i

77,6
1.525,8
21.620,9
1

2.798,9

1
695,4
7

’42
1

68,0

i
1.146,4 21.870,4
1

2.706,6

1
706,7
23 Aug. ’39 1
982,6

1
6.380,5 8.709,8
1

1.195,4

1
94,2

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii P,’,nn,

n’ua
a
mo
o
,.
-.1)5′
‘p,s
bil
cd
.,

-n
c
d
.1.,
0
1)0
,
o)b)
0
0
0
o

.n
QCd
,

23 OcL42
47.94
9
‘5
1.480
63.666
3.904
4.023
15

’42
47.414
626
22.101
1.544
63.357
3.884
3.448
8

,,

’42
46.832

123.606

398
22.474
1.630
63.075
3.948 3.513
1

,,

’62
46.831
361
21.584
1.707 62.403
3.884
3.401
24Sept.’42
66.389
406
20.819
1.745 61.529

.3.829
8.201
8 Mei ’40
5.394
695
1.480
29.806

909

44•

S

1’94

TIxJ1

KONINKRIA DER NED’ERLANDEN

I pCt Nederla
‘ndsche Statsleening 1942

groot nominaal, f1.000.000.000

waarvan geplaatst f 400.000.000
Schuidbewijzen aan toonder groot f1000.., f500.- en f100.-

KOERS VAN UITGIFTE’99 pOt.

Aflosbaar â pan, in ten hoogste 20 jaren.

Coupons betaalbaar 1 Juni en 1 December.

De inschrijving geschiedt op

Dinsdag 10 November 1942

van des voormiddags 10 tot des namiddags 4 uur,

bij de kantoren van:

de NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V. te Amsterdam, Rotterdam en

‘s-Gravenhage.

de AMSTERDAMSCHE BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage.

de BANQUE DE PARiS ET DES PAYS-BAS te Amsterdam.

DE TWEIÇTSCIIE BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s.Gravenhage.

de HANDEL-MAATSCHAPPIJ R.ALBERT DE BARY & Co. N.V., te Amsterdam.

IIELDRING
&
PIERSON te ‘s-Gravenhage.

HOPE
&
Co. to Amsterdam.

de INCASSO-BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam• ea ‘s-Gravenhage.

R. MEES
&
ZOONEN te Rotterdam en ‘s-Gravenhage.

de NEDERLANDSCH INDJSQIIE HANDELSBANK N.V. te Ainsterdani, Rotterdam en

‘s-Gravenhage.

de NEDERL 4NDSCH-IN DISCHE ESCOMPTO MA4TSCHAPPIJ’te Amsterdam en’s-Gravenhage.

de NEDERLANDSCHE MLDDENSTÂNDSBANK N. V. te Amsterdam, Rotterdam en

‘8-Gravenhage.

PIERSON & Co.- te Amsterdam.’


de ROTTERDAMSCHE BAN KVEREENIGING .N.V. teA msterdam,Rotterdam en
‘s.G
ravenhage.

De gelegenheid tot inschrijving is eveneens opengesteld hij

LIET ÂGENTSCHAP VAN HET DEPARTEItIENT VAN FINANCIËN TE AMSTERDAM.

Inschrijvingsbiljetten en prospectussen zijn bij deze kantoren kosteloos verkrijgbaar.

De
STORTING
van het verschuldigde wegens toegewezen sciuldbewijzen moet geschieden

ten kantore van inschrijving, op

Dinsdag 1 December 1942,

v66r 12.30 n!m.

Indien deze vrijwillige leening niet wordt
vofleekend,
zal een 2 pCt. gedwongen leening,

te deigen door Inkoop beneden pan, worden uigescoven, met verplichte deeIem1ng

parl volgens aanslagregeling.

Voor deze aanslagregeling en verdere bijzonJerieden raadplege. men het Prospectus.

De wnd. Secretaris-Generaal

van het Departement van Financiën,
• ‘s•GRAVENHAGE, 3 November1942,

• M. ROST VAN TONNINGEN.

P. 1299/3. – Verantwoordelijk voor het rdactioneele gedeelte: Drs. M. F. J. Cool, te Itotterdam. – VerantWOoraei.1JK voor ue
advertenties: H. A. M. Roelauts, Schiedain. – Uitgever: H. A. M. Rc,elants, Schiedam. – Drukker:
H.
A. M. Roelants, Lange

Haven 141, Schieda, – K 2193.

Ek

Auteur