Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1396

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 21 1942

21 OCTOBER 1942

E

Berichten.

.

ALGEMEEN WEEKBLAD VdOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E
JAARGANG

.

WOENSDAG 21 OCTOBER 1942

No. 1396
,

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

II

N.V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

PO1TËPDÂMSCH
E

BÂNKVEREENIGING
R0TTEDAi1Ai.1STEREAM-s GRAVENHAGE

KAPITAAL EN RESERVE
1 62.000.000

SAFE LOKETTEN
TER BERGING W WAARDEN

150 KANT0IEN IN NEDERLAND

Openbare werken en

Conjunctuurbeweging

door
Dr. Ir.
A.
Baars

PRIJS
f
2.10*

Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1.

f 1.50.
In
den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN,
F. BOHN N.V., HAARLEM

L

RATEN

INSTALLATIES

Wat is de

:HOLLERITH

Boekhoud- en Statistiék-
D 1 E N ST

Deze dienst vormt een afdee’ling van ons bedrijf,

dle over een uitgebreide,, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) besçhikt,

alsmede over een staf van deskundig bedienend

personeel, om
alle admnIstratleve werk-

zaamheden en statlstleken,’tegen
een rede-
lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem uit te voeren.
Vraagt nadere Inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINÈ MAATSCHAPPIJ. N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER
INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te

NEW-Y0RK. –
Frederlkspleln 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

*0.
1710

BkNXIEB& EN ‘ASSURÂNTIE-MÂKELAARS

ROTTERDAM
AM ST ER DAM (As..)
‘.- G R A V E N H A G E
DELFT – SCHIEDAM
V LAAR DINGEN

D

BEHANDELING VAN ALLE

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

Derde Gewijzigde Druk
*
1

van

Egalisatiefo ndsen

en Monetaire Poli-

tiek in Engeland,

Nederland en de

Vereenigde Staten

do’r

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Economisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. I. fl.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

IF

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.


6SKANTOREN IN NEDERLAND

AAN- EN VERKOOP VAN EFFECTEN
ADMINISTRATIE VAN VERMOGENS

BEWINDVOERING –

UITVOERING VAN UItERSTE WILSBESCHIKKINGEN

Dr. J. R. A. Buning:

De beleggingen der bijzondere

spaarbanken in Nederland

Publicatie No. 32

van het Nederlandsch. Economisch Instituut

Prijs f3
1
65*

(voor donateurs en leden vcn het N.E.I. f 2.75)

Verkrijgbaar in den boekhandel
UITGAVE: DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

Overzicht Van de ontwikkeling der

• handelspohtiek van het Koninkrijk

der Nederlanden van 1923 t/m. 1938

(Samengesteld door een groep mede-

werkers van het N. E. 1., onder leiding van

Prof. Mr. P. Lleftlnck)

28ste publicatie van het Nederl. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. I.

f
1.50)

Verkrgbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

De Scheepsbouw-

nijverheid in

Nederland

door

Ir. J. W. RONEBAKKER

Publicatie no. 16 van het
P RIJ S

Nederlandsch Econom.
t I.55

Instituut

Donateurs en
Ieden.f 1.10

Verkrijgbaar in den boekhande
Uitgave van

DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.’

Prijsf 1.55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I……f1.10)

Verkrijgbaa i. d. boekhandel

UITGAVE:

De ErvenF.Bohn N.V.,Haarlem

Uitgave: De Erven

F. BOHN NV., HAARLEM’

9

21 OCTOBER 1942

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEJ

EconomisèhStatistische

Berichten.

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 21 OCTOBER 1942

No. 1396

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W.
Lambers (Rotterdam).

Redactie en ad,ninistratie: Pieter de Hoochweg 122, R’da,n-W

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. ..35000.

Postrekening 8408.

Abonnementsprjs poor het weekblad, waarin tijdeljk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,85* per jaar. Buiteilland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinio pan

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden pan het Nederlandsch Economisch Instituut ontQangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de perdere

publicaties. Adreswijzigingeh op te ge Pen aan de administratie.

Adpertenties Poorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s

/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

IN11OUD:

Bla.

Prijsvorming en onderbezetting door
J. B. L. Verster 458

De Overheid

en

de

onderlinge molestverzekerings-

maatschappijen door
Mr. J. H.’ C. Slotemaker ….
461

De Noordelijke kanalen door
,Dr. E. pan Hinte ….
463

dngezonden stukken.

Prijsbeheersching van bouwgrond

door
Prof. Dr..
W. C. iVlees R.Azn.,
met naschrift van
Dr. Ir.

H.

G.

pan

Beusehom

……………………
466

B o ekb esp reki nge n.

Mr. Dr. C. H. Pastoor: ,,De grondslagen van ons
handeisrecht”,

bespr. door
Mr. Dr. Th. W. F.

Speetjens

.
…………………………….
467

0v e rh e

dsm a a t regelen

o,p

e c o n o-

misch

gebied

……………………..
467

Ma a n d c ij f e r s.

Maandcijfers en weekcijfers betreffende den eco-
nomischen toestand van Nederland

……….
468

Statistieken.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Stand van ‘s Rijks Kas – Bankstaten
.
……………..
469

GELD- EN KAPITAALMARKT.

-Van de
geidmarkt
zijn geen feiten van beteekenig te

melden. De omzetten in middelmatig-langloopend schat-

kistpapier waren noch bijzonder omvangrijk, noch uiter-

mate gering, en de discontobasis bleef voor de meeste

termijnen .vrijwel onveranderd. De Agent bleef in staat

voortdurend papier in de markt te plaatsen, hetgeen reeds

sinds geruimen tijd vrijwel uitsluitend beperkt bleef tot –

de drie-, vier- en twaalfmaands-termijnen.

De
obligatiemnarkt
heeft deze week geen’belangrijke mu-

taties te zien gegeven, behalve tegen het eind van de

week, toen over het, algemeen de noteeringen iets omlaag
neigden. De
3-31
pCt.-leening
1938
sloot precies op
97,

na een oogenblik een fractie daaronder te hebben geno-

teerd. De
3-
pCt.-leening
1941
sloot op
99,
nadat in den

ioop van de week nog een koers van 100
1
J was behaald.

Verscheidene groote koopers, die betrekkelijk kort ge-

leden, toen de markt op een koerspeil, dat ruim eenjunt

beneden het huidige lag, nog met vrij omvangrijke vraag

aan de markt waren, hebben zich op het huidige peil

wèer teruggetrokken. Het is alleszins denkbaar, dat de

reactie van de laatste dagen daaraan is toe te schrijven.

Wij hebben er eenigen tijd geleden reeds op gewezen,

dat er een belangrijke potentieele vraag aanwezig is, die

tot actie wordt gebracht, zoodra het koerspeil eenigermate

inzinkt, zoodat elke daling vrij spoedig wordt gestuit en

in het tegendeel verkeert. Dit beteekent, dat de markt

heel spoedig een ,,bodem” vindt. Aan den anderen kant

i de vraag van de betrokkenen niet zoo dringend, dat

deze ook nog aanhoudt, wanneer een noemenswaard

herstel is ingetreden. 1-let gevolg is, dat, althans voor het

moment, de koersschommelingen binnen betrekkelijk

enge grenzen blijven.

De
aandeelenrnarkt
is deze week uitermate stil geweest.
Het publiek betoont zich over het algemeen uiterst terug

houdend, hetgeen zoowel van koopers als verkoopers kan

worden. gezegd. In de hoofdfondsen wordt het aanbod,

dat toch nog wel eens in ruime mate tèr markt komt,

rootendeels door dd dekkende contramine opgenomen.

In de minder courante waarden is d handel zeer stil,

terwijl het koerspeil eerder ietwat tot afbrokkelen neigt.

De dividendpasseeringen hij enkele industrieën hebben er

natuurlijk niet toe bijgedragen om de toch al niet hoog

gespannen verwachtingen inzake de rendabiliteit te sti-

muleeren.

L

458

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 October 1942

PRIJSVORMING EN ONDERBEZETTING
1

Als een der grondbeginselen van de Nederlandsche.
prijspolitiek na 10 Mei 1940 geldt het gebod van calculatie

op normale bezetting.

Dit beginsel wordt met verschillende argumenten ver-
dedigd. Een dezer ar’gumenten treffen wij aan in het
,,Prijsbeheerschingsnummer” van de ,,E.-S.B.” van

26 November ’41 (in het artikel ,,De prijspolitiek ten aan-

zien van industrieele producten” van de haiïd van B.

Pruyt). Hier wordt ni. betoogd, dat de niet-vergoede
,;out-of-pocket-expenses”, die het gevolg zijn van onder-

bezetting, ook op bedrijfseconomische gronden niet in-
gecalculeerd behooren te worden, ,,daar zij gen kosten,

doch verliezen zijn”. Dit argument zal a fortiori ook wel

bedoeld zijn voor de onderbezettingskosten, die niet tot

de geregelde uitgaven behooren.

Een ander veel gehoord argument gaat ervan uit, dat

in de niet-vergoeding der onderbezettingskosten het

aandeel van het bedrijfsleven in de algemeene inkomens-
daling en vermogensintering is besloten.
Tenslotte zijn er diegenen, die het standpunt ten aan-

zien van de onderbezetting een opportunistisch, maar
om een of andere bijkomstige reden niettemin nood-
zakelijk, standpunt vinden.

Er valt ten opzichte van deze verschillende argumenten
een en ander aan te teekenen. In het onderhavige’artikel

zullen wij ze alle drie critisch bezien.

Kosten of ç’erlies.

Het valt mij moeilijk – en wel vanwege de m.i. onge-

lukkige motiveering van het eerste ‘argument, dat een zeer bepaald kostenbegrip impliceert – om hier niet te
beginnen met een critische bespreking van het kosten-
begrip. –

Om de aandacht echter niet van het eigenlijke onder-

werp van dit artikel af te leiden, zullen wij in het navol-

gende de meeningsverschillén over het kostenbegrip
buiten bespreking laten en ons daarom rechtstreeks

richten op het probleem, of de onderbezettingsverliezen
vergoed behooren te worden – ja, dan neen – onver-
schillig dus, of men ze al dan niet kosten wenscht te noemen.

Het is immers duidelijk, dat diegenen, die het genoemde
argument hanteeren, zich op het standpunt stellen, dat
weliswaar de ,,kosten” vergoed hehooren te worden,
maar dat zij het kostenkarakter der onderbezettings-
offers ontkennen.
Willen wij echter de klip van het kostenbegi’ip om-

zeilen, dan moeten wij ons meteen bezig houden met het eigenlijke probleem: ,,te wiens laste hehooi’en de onder-
bezettingsverliezen te komen?”
Het betreft hier een uitermate belangrijke aangelegen-
heid, omdat deze onderbezettingsverliezen in vele ge-
vallen zeer aanzienlijk zijn. Zelfs is het aandeel der ,,out-

of-pocket-expenses” hierin zeer aanzienlijk, en hierbij
komen de noodiottige gevolgen (en niet alleen voor de
lïquiditeit) het eerst tot uiting. Het karakter van ge-
regelde uitgaven treffen wij niet aanstonds aan bij de
fondsvorming voor vervanging van machines en gebouwen
(een der doeleinden van de afschrij ving) en eveneens in
mindere mate bij ondernemersloon en rente-eigen-kapitaal.
Het geldt echter wel voor de andere uitgaven als dnar.

zijn: indirecte bonen (inclusief sociale lasten), reite-
vreemd-kpitaal, vele productiekosten (als gas, kolen,
kracht en licht, onderhoud machines en gebouwen, ge-
reedschappen en huipmateriaal), voorts vele ,,algemeene
kosten” (assurantie, belastingen, contributies en abonne-
menten, modellen-, monster- en laboratoriumkosten,
advocaat en accountant) en vele ,,verkoopkosten” (rei-
zi
g
erssalarissen, advertenties en reclame-uitgaven, enz.);

1)
In dit artikel wordt nader ingegaan op het hoofdthema van
een door schrijver in Februari ji. uitgebracht prae-advies voor de
,,Tllburgsche Academische Economische Kring”.

alles ‘natuurlijk slechts voorzoover deze uitgaven meer

een constant dan een evenredig variabel karakter hebben.
En het geldt temeer, wanneer. verzwaringen als een ver-

plicht uitbetalen van minstens 40 uren arbeidsloon,
wachtgeldheffingen en dergelijke optreden.

De onderbezettingsuitgaven drukken zwaarder naar-
mate het bedrijf meer onderbezet is, en ook naarniate’

het percentage der vaste uitgaven ten opzichte van het

totaal hooger is. De rentabiliteit ondervindt van een

drukkende onderbezetting, die niet wordt vergoed, nood-
zakelijk en onmiddellijk de kwade gevolgen. Maar ook de

liquiditeit en zelfs de soliditeit ‘van het bedrijf kuiinen er

onder lijden. Dit werd dooi’ de Overheid ingezin; reden

waarom zij haar standpunt heeft verzacht voor die ge-

vallen, waarin de uitgaven de inkomsten zoodanig over-

treffen, daf de liquiditeitspositie in gevaar komt.’ Men
kan zich erover verheugen, dat in deze regeling een doekje

voor het bloeden is gegeven. Het systeem als .geheel

wint er niet door aan logica.

Is het nu inderdaad juist, de uitgaven, wier belang-

rijkheid wij in de voorgaande alinea’s hebben belicht
en welker noodzaak hier niet in debat is, te beschouwen

als offers, die niet voor vergoeding in aanmerking komen?

Om te beginnen valt te dezen aanzien op te merken,
dat de Overheid – en terecht – als consequentie van het

niet-aanvaarden der calculatie op vervangingsbasis, niet
alle offers, die noodig zijn om een productie te ‘kunnen

continueeren, als basis voor de verkoopprijzen zal erken-
nen.
Aus
het
streç’en
der bedrijven naar substantiehehoud
alleszins verklaarbaar, toch valt niet in te zien, op welken
grond het bedrijfsleven in een tijd van toenemende
schaarschte een
recht
op substantiebehoud tegenover de
gemeenschap zou kunnen vesten.

De eisch tot behoud der continuïteit kan nl. niet in

alle omstandigheden voor ëlk bedrijf worden gesteld,
en zelfs in dezen tijd niet voor eIken bedrijfstak’op basis
van den véôroorlogschen omvang. Wat de gemeenschap
wèl behoort te vergoeden, dat is dit deel der offers, het-
welk noodzakelijk is om – op.de lange baan beschouwd – een product in een, i’ationeel bedrijf voort te brengen.

De vraag is dan, wat in deze tijden.onder een rationeel,
bedrijf moet worden verstaan. Men mag nl. het begrip
,,rationeele ôffers” niet aldus verstaan, dat elk offer eener
onderneming aan de uiterste eischen van redelijkheid
moet voldoen. Slechts dient te worden gewaakt, dat het
bedrijf als geheel rationeel werkt.

Wat een rationeel bedrijf is, wordt in de markthuis-

houding zeer snel en doeltreffend uitgemaakt op de
markt. Een vrije markt nu, zou op dit moment de onder-
bezettingskosten zeker vergoeden; maar daar de irra-
ti6naliteit van een vrije markt voor oorlogsomstandig-
heden evident is, zijn we hiermede niet uit de impasse.
Er zal dus een andere maatstaf voor de rationaliteit
dienen te worden gevonden. Deze maatstaf zal zeker
niet
daarin kunnen liggen, dat men de gewoonte van cal-culeeren op normale bezetting transponeert in dezen tijd.
Deze gewoonte immers is alleen verdedigbaar in de ver-
onderstelling, dat men in hausse-tijden zooveel meer

krijgt als men in baisse-tijden laat schieten.

Noch ook zal deze maatstaf daarin kunnen liggen,
dat men uitgaat van een fictief bedrijf, datbij de huidige
bezetting zijn optimale capaciteit zou bereiken. Deze norm
zou alleen juist zijn, wanneer de mogelijkheid bestond,
dat bedrijven op deze basis konden worden opgericht,

waarmede dan de bestaande bedrijven op een vrije markt
moesten wedijveren. Dit is echter zoozeer in strijd mt
den nu eenmaal bestaanden toestand van gebondenheid,
dat deze norm mi. zonder meer kan worden terzijde
gesteld.
Men kan de norm tenslotte zoeken in de richting, waarin
de vrije markt in normale tijden over rentabiliteit beslist.
Dit is: in vergelijking met andere bedrijven. Waar de

21 October 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

459
11

Overheid zelf den bezettingsgraad der bedrijven mede regelt
(en derhalve de hoogte der te brengen offers sterk be-

invioedt) kan zij uit de actueele geldelijke offers moei-

lijk een objectieve norm voor de prijsbepaling construeeren.
Toch zal de oplossing in deze richting moeten worden
gezocht. De Overheid zal ni. dienen uit te gaan van de

capaciteit, die zij voor normale tijden noodzakelijk acht.
M. a. w. men zal van haar niet kunnen eischen, dat zij
een over-capaciteit voor normale tijden mede in stand

houdt, aangezien die – maatschappelijk gezien – ten

eenenmale irrationeel is. De offers tot het instandhouden

van een boven-normale capaciteit behooren dus niet

vergoed te worden. Zij zijn in waarheid verliezen, die ook
in de markthuishouding (stel, dat deze goed zou func-

tionneeren) niet worden vergoed.
Indien de Overheid echter als een harer eerste doel-

einden ziet: instandhouding van een normale capaciteit,
zal zij als consequentie van dit standpunt ertoe moeten
besluiten de offers ter instandhouding dier capaciteit

op eenigerlei wijze te doen vergoeden.
Dit betreft nog slechts het principe. De vaststelling

dezer rationeele capaciteit en de verdeeling daarvan over
de verschillende bedrijven bergt nog vele problemen in
zich. Daarbij komt, dat men – ter handhaving van de

efficiency – bij de prijsbepaling zeker niet zal mogen
uitgaan van de offeis van het grensbedrijf; men zal zich
op het representatieve ‘bedrijf dienen te oriënteeren.

Hiermede is mi. – althans in principe – aangegeven
van welke offers de gemeenschap de vergoeding behoort

toe te laten op grond van de overweging, dat het ver-liezen zijn, die de gemeenschap als geheel behoort te

dragen.

Het aandeel van het bedrijfsleoen in de Qerarming.

Naast hen, die aan de onderbezettingskosten het kosten-
karakter ontzeggen, staan zij, die toegeven, dat op dit
punt van den ondernemer zware offers worden gevraagd,
doch die van meening zijn, dat dit het aandeel is van het
bedrijfsleven in de algemeene inkomensdaling en ver-
mogensintering. Sommigen van hen bepleiten een her-
ziening van het onderbezettingsstandpunt voor de min-

der draagkrachtige ondernemingen, maar oordeelen hand-
having voor de financieel sterkeren alleszins gerecht-

vaardigd.
Aangenomen, dat het hier werkelijk niet-vergoede
bedrijfsnoodzakelijke offers betreft van ondernemingen,
welker instandhauding voor de samenleving nuttig ge-
oordeeld is, beteekent de niet-vergoeding dezer offers
een belasting in den waren zin des woords, aangezien in

de gebonden maatschappij de Overheid de verantwoor-
delijkheid draagt voor de belooning der prestaties. Slechts
ontbreekt het opleggen van aanslagen en het overdragen
van de zoo verkregen koopkracht aan andere groepen der
bevolking. Deze transformeerende werking van de ,,nor-
male” belastingen is evenwel ook hier ten volle aanwezig.
Welnu: een dergelijke belasting past niet in een orde-
lijk belastingsysteem. Zij treft geheel toevallig en wille-
keurig en houdt in het geheel geen rekening met draag-
kracht.
Wil men werkelijk het bedrijfsleven om redenen van

‘billijkheid nog eens extra in de algemeene verarming
doen mededragen, dan is de hier aangeduide methode
wel een zeer zonderlinge en weinig elegante.

De
eerste
vraag evenwel is er niet een van de methode,

maar is deze: is het juist nog eens een extra-belasting
op het bedrijfsleven te leggen op dezen grond, dat ,,het
bedrijfsleven aldus zijn aandeel moet dragen in de alge-

meene inkomensvermindering en vermogensintering”?
Ik meen van niet.
Wat de inkomensvermindering aangaat: terwijl veelal
de arbeidsinkomens nominaal stabiel bleven, en zelfs hier
en daar bewust werden verhoogd, wordt het bedrijfs-
leven getroffen door winstbeperking. Om verschillende

redenen kan men echter staande houden, dat, ondanks

de getroffen maatregelen, de inkomens in vele sectoren van het bedrijfsleven nominaal zijn gestegen. Hiermede
zou dus een argument voor extra-belasting waarlijk ge-

geven zijn, ware het niet, dat de situatie, wat de ver-

mogensintering betreft, juist het tegenovergestelde beeld

te zien geeft.
Wat geldelijk vermogen en vorderingen op het bui-
tenland aangaat: hier wordt het bedrijfsleven weer

minstens met evenveel risico’s bedreigd als wie ook.

Wat den voorraad vlottende goederen betreft, is de

vermogensintering in de meeste bedrijven wel zeer klaar-

blijkelijk. Het verbod van calculeeren op vervangings-

basis zorgt voorts ervoor, dat de toenemende goederen-schaarschte’ (ook daar waar vervangingsaankoopen van
veelal in prijs gestegen verbruikte goederen nog, mogelijk
zijn) zich op elk gebied van het bedrijfsleven in steeds

toenemende mate voordoet. Wat tenslotte de vaste goe-

deren betreft: ongetwijfeld moeten wij daar een waarde-
stijging erkennen – in geld wel te verstaan. D6or de snel-

lere slijtage en een achterstand in het onderhoud zal
echter het bedrijfsleven eerder tot vervanging moeten

overgaan
en dat dan niet kunnen tegen’ de dan geldende

prijzen,
omdat de afschrijvingen alleen op aanschaffings-

waarde in de calculatie mogen worden opgevoerd.
Uiteindelijk meen ik te mogen conciudeeren, dat de
eenige reden voor een extra-belasting van het bedrijfs-
leven zou kunnen zijn gelegen in de grootere draagkracht
en mogelijk in de momenteel veelal hooge liquiditeit.
Maar ook dan zou men zich afvragen, waarom andere
zeer draagkrachtige personen en instellingen buiten deze

belasting zouden moeten vallen?
Ondanks alle aangevoerde argumenten lijkt het mij
per slot van rekening principieel niet verdedigbaar, de
maatschappelijk tiuttig erkende onderbezettingsoffers on-
vergoed te laten. Op welke manier deze vergoeding zou
kunnen geschieden is een tweede kwestie, waaraan wij

aanstonds onze aandacht zullen besteden.
Als slot van dit gedeelte zij er nogmaals de nadruk op
gelegd, dat – wil men het bedrijfsleven dan al extra
belasten – de vorm van niet-vergoeding der onder-
bezettingsoffers (wederom: tenminste principieel) niet

aanvaardbaar is. En dat ook een incidenteele ontheffing
van het ‘gebod van calculeeren op normale bezetting voor
minder draagkrachtige bedrijven ait belastingsysteem
niet zuivert van zijn willekeurig karakter, waardoor juist
de ondernemers, die reeds met de gr6otste grondstoffen-

en beleggingsmoeilijkheden hebben te kampen, nog eens
speciaal – en dan veelal zeer onevenredig – worden

getroffen.

Resten ons nog te bespreken de practische moeilijk-
heden, die doorberekening en andere vormen van ver-‘
goeding der onderbezettingsoffers in den weg staan, en die naar mijn smaak het sterkste argument zijn ter ver-
dediging van het door de Overheid ingenomen standpunt.
Toegegeven zij onmiddellijk, dat de meest voor-de-hand-liggende oplossing van het probleem der onder-

bezetting, nI. doorberekening der onderbezettingsoffers in
de prijzen, ook de minst aanvaardbare is. Dit zou nl.
voeren tot dermate wilde en scherpe prijsschommelingen
en vooral prijsstijgingen, dat hierdoor het geheele ge-
projecteerde prijzensysteem zou worden omver geworpen,.
de prijsbeheersching zou worden tot een illusie en de te-
reëht op den voorgrond ep1aatste politiek van stabiele

bonen een onmogelijkheid.
Ongetwijfeld pleit dit sterk voor de gevoerde politiek,
en ik zou zelfs niet durven ontkennen, dat het onder-
bezettingsstandpunt (evenals de prijsstop) in het eerste
stadium der prijsbeheersching onmisbaar was.
Wanneer men evenwel toegeeft, dat het onderbezet-

tingsstandpunt (zooals wij betoogden)
principieel
onjuist

460

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 October 1942

is en voor het bedrijfsleven zeer eriistige gevolgen met zich

moet brengen, dan erkent men daarmede de noodzakelijk-
heid om naar andere oplossingen te zoeken.

Mogelijke oplossingen.

Deze oplossingen zijn: prijsdiscriminatie en overheids-
subsidie.

Zonder te willen beweren, dat prijsdiscriminatie nooit

of nergens aan dit doel dienstbaar zou zijn te maken,
moet toch worden erkend, dat het terrein, waarop zij kan worden toegepast, vermoedelijk zeer beperkt’ is.

Mogelijk zou op sommige gebieden met eenheidsproducten

kunnen worden gewerkt, maar dit heeft zijn groote so-

ciale en cultureele bezwaren en is bovendien vaak

gebleken geen succes te zijn.

Ook elke andere vorni van prijsdiscriminatie – hoezeer
in beginsel dikwijls toe té juichen – ontmoet zoo groote

bezwaren (zeer uitgebreide administratie en intensieve
contrôle, ‘en dit wel,te meer naarmate de discriminatie

verder wordt doorgevoerd), dat dit systeem voor een integrale oplossing van het onderbezettingsprobleem
niet, in aanmerking komt.

Als eenige oplossing blijft dan over: de subsidieering.
Gedeeltelijk zou deze kunnen geschieden ten laste van

andere bedrijven. Bij concentratie in een bepaalde branche

bijv. ligt een zekere interne nivelleering in de rede.

Bepaalde bedrijven kunnen dan bijdragen ten koste

van hun door de concentratie gestegen winsten ten bate van stilgelegde bedrijven in denzelfden bedrijfstak. Het

was toch mede in hun voordeel, dat de conce’ntratie werd
doorgevoerd.

Daar echter waar de onderbezetting een verschijnsel
is, dat over de geheele linie voorkomt, zal men
toch aan een sulsidieregeling door de Overheid niet kun-
nén ontkomen. Dit impliceert verhoogde uitgaven van

denStaat en derhalve (als men een’nieuwe impuls tot
crediet-expansie wenscht te vermijden) verhoogde be-lastingen of leeningen. Het’laatste is bijv. mogelijk ten

aanzien van die gelden, welke het bedrijfsleven door
schaarschte aan materialen niet voor de benoodigde in-

vesteeringen kan gebruiken. Het verschil van het aan-
trekken dezer gelden door middel van (eventue’el ver-
plichte) leeningen met het niet-vergoeden van onder-

bezettingskosten, schuilt dan hierin, dat het recht der
bedrijven op deze koopkracht gegarandeerd is, en dat
deze koopkracht na den oorlog (misschien zelfs onder spe
ciaal gunstige voörwaarden) door het bedrijfsleven kan
worden gemobiliseerd.

– De andere weg om het voor de uitgaven benoodigde
geld te verkrijgen, is belastingheffing. De verhoogde be-
lastingen kunnen worden geheven naar draagkracht.
Zelfs wanneer men daarbij het bedrijfsleven speciaal
bedenkt, is deze vorm verre te prefereeren boven het
tegenwoordige stelsel, omdat toeval en willekeur dan zijn
buitengesloten.

• Het groote bezwaar, dat aan deze geheele figuur is ver-
bonden, blijft de groote moeite, die het zal kosten om
een goed functionneerende subsidieregeling te creëeren
en in stand te houden. Een regeling, die in alle détails
aan ieder precies het zijne geeft en voor elk geval de
mee’st juiste en billijke oplossing garandeert, is wel niet
te geven.

Het komt mij echter voor, dat het besef, dat een ideale
methode niet te verwezenlijken zal zijn, niet behoeft te
voeren tot het besluit, dat een dergelijke heffing dan maar
achterwege moet blijven. Had men zoo geredeneerd, dan
zou men nooit tot het uitwerken van een fiscal systeem
hebben kunnen komen, maar zou men met betrekking
tot het verkrijgen van de noodzakelijke overheidsinkom-

s’ten eveneens den weg van den geringsten weerstand
hebben gevolgd. Men kan dus niet meer eischen dan dat
ernaar wordt gestreefd in groote lijnen aperte ‘onbillijk-
heden te voorkomen. Tenslotte zijn er dan ook steeds

nog de winstbeperkende en fiscale maatregelen, dîe de

voor- en nadeelige gevolgen voor de verschillende mdi-
vidueele bedrijven min of meer nivelleeren. –

Wat de regeling zelf aangaat: Het is niet eenvoudig

hiervoor positieve suggesties te geven. Men zou kunnen

pogen individueel dé verliezen, die het gevolg zijn van
onderbezetting, vast te stellen. Een dergelijke regeling

zou nogal omslachtig zijn: vermoedelijk tè omslachtig.

Ze zou zeer veel administratie vorderen en vele bezwaren

ontmoeten op het gebied van waardeering, toelaatbare
winst, enz. Zij stuit bovendien op de moeilijkheid, dat

dan thans moet worden vastgesteld, wat de maatschap-pelijk aanvaardbare capaciteit van elk bedrijf is!

Beter doorvoerbaar lijkt mij een regeling, waarbij men

een kostprijs vaststelt, die alle rationeele offers voor het
representatieve bedrijf omvat en die verder dezelfde

variaties – zou kunnen bieden, die de prijsvorming reeds

thans kent. Dit moet evengoed mogelijk zijn als het
mogelijk is om bij het huidige standpunt verkoopprijzen
te bepalen.
In het geval er maximum- of vaste prijzen zijn gesteld,
moet het, dunkt mij, mogelijk zijn een prijs te bepalen,

die bij den gegeven bezettingsgraad in den bedrijfstak

een vergoeding inhoudt voor alle offers, welke moeten

worden gebracht om een in maatschappelijken zin ‘aan-
vaardbare bedrijfstakcapaciteit in stand te houden. Bij

een gelijkmatig over de werkende ondernemingen ver-

deelden bezettingsgraad zal men dan, wanneer men den
omzet kent, – althans globaal – het bedrag kunnen be-

palen, waarmede de verschillende bedrijven eener branche
gesubsidieerd zouden behooren te -wörden. Bij de huidige

distributiepolitiek van grond- en hulpstoffen moet ook deze omzet per bedrijf op een betrekkelijk eenvoudige manier te bepalen zijn.

In bedrijven, die werken met calculatieschema’s met vaste en uniforme tarieven, ligt het geval gelijksoortig.

Men kan daar den toeslag berekenen, die per bewerking

nopdig zou zijn om de representatieve bedrijfsnoodzakelijke
offers te kunnen vergoeden. Omdat in deze bedrijfstakken

toch de geheele calculatie per bedrijf nauwkeurig ‘moet
worden gecontroleerd, lijkt mij hier een dergelijke regeling
uitvoerbaar.
0 –

Dan zijn er nog de bedrijven, wier calculatie is geba-
seerd op individueele kostencïjfers. Hiertoe is telkens
uitgegaan van een normale bedrijfsbezetting. Ook hier
moet dus op vrij’ eenvoudige wijze te’ berekenen zijn,
welke verliezen tengevolge van de onderbezetting worden
geleden.

Resumeerend lijkt mij een subsidieregeling derhalve
even goed – of als men wil zeker niet minder slecht –
uitvoerbaar als een fiscale of prijzencontrôle. In zekeren
zin zelfs gemakkelijker, aangezien men zoowel van het

fiscale- als van het prijscontrôle-apparaat gebruik zou
kunnen maken.
Evenmin als uiterste nauwkeurigheid zou men van een
subsidieregeling uiterste tegemoetkomendheid mogen ver-
‘langen. Om verschillende redenen (het bestaan van een
zwarte markt, de noodzakelijkheid om onderbezette be-
drijven tot activiteit te prikkelen, voorzoover hiertoe

nog mogelijkheid bestaat) kan men een subsidieering
tot het uiterste niet vergen.

Wanneer men echter het onjuiste van de geldende re-
gelingerkent, mogen mogelijke oplossingen niet onbeproefd
blijven. Het is bijv. beslist onjuist te poneeren, dat de
tegenwoordige regeling theoretisch te veroordeelen, maar
practisch zeer juist is. Dit is alleen dân waar, wanneer-de
nadeelen van elke methode onii de offers, voortspruitende

uit onderbézetting, te vergoeden, grooter zijn dan de
voordeelen. Deze methoden zijn echter te weinig onder
het oog geziei om een dergelijk oordeel aanvaardbaar
te doen schijnen. Men realiseere zich wel, dat de gevolgen
van het huidige standpunt ook niet van theoretischen,
maar van zeer practischen aard zijn. Wanneer een sub-

1 October 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

461

sidieering werkelijk zonder te groote nadeelen doorvoer-
baar is, dient zij beproefd te wôrden.

De get-ulgen.

Tot slot meen ik niet geheel onbesproken te mogen

laten, wat de algemeen-economische gevtlgen van een

subsidieregeling zouden zijn.

Ongetwijfeld zijn hiermede enorme bedragen gemoeid.

Bedacht dient echter te worden, dat deze bedragen tôch

moeten worden opgebracht – maar thans uitsluitend
door de bedrijven, die het meest met grondstoffen-

schaarschte hebben te kampen.
Men huivert wel even bij de consequenties van mijn
standpunt, wanneer men ziet naar
,
de bedrijfssluiin-
gen. Maar de consequenties van het geldende standpunt
zijn niet minder afschrikwekkend. Zij hebben overigens

reeds geleid tot concessies in sommige financieel zwakke
branches (bijv. de binnenvaart en het vrachtautobedrijf),
in de steunregeling ten bate van stilgelegde bedrijven
2)

en in de wachtgeldregeling. Bij de laatste regelingen

gaat men trouwens uit van het juiste beginsel, dat hier

in zekere mate eerst een beroep op de overhezette be-
drijven uit dezelfde branche op zijn plaats is.
1-Jet komt mij overigens voor, dat de bepleite overheids

subsidies niet zulk een uitgesproken inflationistisch ka-
rakter zullen behoeven te dragen, als men op het eerste
gezicht geneigd is aan te nemen. En wel allereerst, omdat
met de toenemende goederenschaarslite meer koop-
kracht vrij komt, waarop de Overheid voor de financiering
harer subsidies beslag kan leggen (door leening of belasting).
En verder, doordat de vermindering der bedrijvigheid
credietcontractie én vermisderde omloopsnelheid van het
geld medebrengt, waardoor deflationistiscie werkingen
ontstaan, die de inflationistische ten deele zullen corn-
penseeren.

Tenslotte blijft nog de mogelijkheid om de gelden, die
in het bedrijfsleven door vergoeding der onderbezettings-
offers.(en anderszins) vrij zullen komen, en die
niet
voor
onmiddellijke vervanging kunnen worden aangewend
(tengevolge van de materiaalschaarschte) tijdelijk op
geblokkeerde rentedragende rekeningen ter beschikking
te stellen, dan wel door, desnoods verplichte, leeningen
aan te trekken. Het zou alleszins redelijk zijn aan derge-
lijke leeningen faciliteiten te verbinden, die een zoo
Ispoedig mogelijke remplaceering na den oorlog aantrek-
kelijk maken.
Zoodat ook van deze zijde geen overwegende bezwaren
tegen vergoeding der onderhezettingsgevolgen mogen
worden verwacht en een wijziging der gevoerde politiek
in den boveh bepleiten zin zou moeten worden toegejuicht.
De overheidspolitiek zou – aldus gevoerd – beter be-
antwoorden aan het gestelde doel: instandhouding van
het productie-apparaat, opdat dit na den oorlog zijn taak weer volledig zal kunnen vervullen.

J.
B. L. VERSTER.
2)
Vergelijk A. Kraai: ,Enkele aspecten van de steunverleenisig
aan stilgelegde bedrijven” in
,,E.-S.B.”
van
19
Augustus
1942.
DE OVERHEID EN DE ONDERLINGE

MOLESTVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN,

In een vorig artikel
1)
wijdde schrijver dezes een be-schouwing aan de -opkomst van de onderlinge molest-

verzekering tegen oor]ogsgeweldschade te land na de
Mei-dagen van 1940 en aan het ,,Besluit betreffende on-
der]inge molestverzekeringsmaatschappijen” (no. 199/1940),
waarin de basis werd gelegd voor een toezicht van Over-
heidswege op deze verzekeringsbranche. Voorts werd d4ar-

in behande1d de invloed, welke van het ,,Besluit op de
materieele ooriogsschaden” (no. 221/1940) op het bedrijf
der ,,molestonderlingen” uitging. En tenslotte werd een
overzicht gegeven van de voorschriften van algemeenen

1)
,,Overheidsbemoeiing met landmoiestverzekering”, in
,,E.-S.B”
van
14
October
1942,
pag.
448.

aard, welke op grond van eerstgenoemd Besluit gaande-

weg werden uitgeyaardigd, teneinde een doelmatige con-
trôle op de bedrijfsuitoefening mogelijk te maken.

Het i-‘raagstuk der adininistratiekosten.

Een andere aangelegenheid, waarmede de Overheid

zich had in te laten, betrof het vraagstuk van de zgn.

administratiekosten, welke de besturen dier maatschap-

pijen voor het door hen gevoerde beheer in rekening

plegen te brengen en waaronder vallen de salarissen van

directie en verder personeel, honoraria van commissai’issen,
reis- en verblijfkosten, provisiën van tusschenpersonen

(agenten, enz.), kantoorkosten, drukwerk, advertentiën e.d.,

De meeste statuten of reglementen houden hieromtrent
uitdrukkelijke bepalingen in; als regel wordt hetzij een
percentage van de door de deelnemers verschuldigde

voorschot- en omslagheffing, hetzij een vast bedrag per

f 1.000,— verzekerde waarde voor deze kosten in rekening
gebracht. Soms worden ook inschrijfkosten, inleggelden, poliskosten e.d. geheel of gedeeltelijk daarvoor bestemd:

1-let ligt hij dezen staat van zaken voor de hand, dat

bij een aanmerkelijke toeneming van het verzekerd ka-
.pitaal de belooningen van directie en conimissarissen
– mede doordat de werkelijke bedrijfsonkosten niet even-

redig stijgen – proporties kunnen aannenien, welke de
grenzen van het redelijke te buiten gaan.
lIet gaat hier immers niet om ondernemingen met als
doel het maken van winst, doch om vereenigingen. van
personen, die gelden bij elkaar brengen om gezamenlijk
de oorlo’gsschade te dragen en de behartiging van wier belangen derhalve het essentieele element vormt. Aan-
gezien deze stelregel wel eens uit het oog wordt.vrloren,
heeft de Overheid ook hier ingegrepen, voorzoover de
‘maatschappijen niet reeds zelf voorzieningen in dat
opzicht hadden getroffen. Waar noodig werden en worden
onder toezicht van het Departement regelingen tot stand
gebracht, waarbij de salarissen en belooningen van de
bestuurders aan redelijke normen worden gebonden en
maxima worden aangelegd. –
Met deze quaestie hangt samen de wensch van het De-s
partement, dat in het algemeen reeds van de voorschot-
heffing een zoo groot mogelijk gedeelte voor schade-
uitkeering, respectievelijk reserveering voor een volgende
verzekeringsperiode beschikbaar blijft, opdat aldus de
eerste schaden kunnen worden opgevangen en zoo eenigs-
zins mogelijk een omslagheffing kan worden voorkomen,
resp. de reserves zoo hoog mogelijk worden opgevoerd.-
Het is zonder meer duidelijk, dat een naheffing, vooral bij de omvangrijke maatschappijen, met vele en groote moeilijkheden gepaard kan gaan, zoodat een dergelijke

maatregel, indien mogelijk, en zeker voor -het betalen
van betrekkelijk geringe schaden moet worden voorkomen.-
In verband hiei’rnede zijn enkele maatschappijen, die
in dat opzicht te kort schoten, op uitnoodigingvan het
Departement, tot verhooging van de periodieke voorschot-

heffing overgegaan. –
Voordat van dit onderwerp wordt afgestapt, dient nog
te worden vermeld, dat het Departement thans ook
een enquêt heeft ingesteld naar de bedragen, welke
wegens provisie en andere vergoedingen aan tusschen-
personen worden uitgekeerd, teneinde na te gaan, .of
ook – op dit terrein beperkende voorzieningen moeten

worden getroffen.

Strecen naar concentratie.

Bij dit alles verloor het Departement niet uit het oog,
dat er bij de veelheid van molestonderlingen
2)
naar een

zekere concentratie moest worden gestreefd. Deze kon
slechts geleidelijk plaats vinden; van geval tot geval moest
een onderzoek worden ingesteid, voordat een beslissing
omtrent het al of niet voortbestaan werd genomen. Hierbij
hadden verschillende overwegingen invloed.

‘) Aanvankelijk bestonden er niet minder dan 63.

1

462

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 October 1942

Het eerst kwamen aan de beurt die maatschappijen,

waarvan moest worden aangenomen, dat zij niet be-

hoorlijk en vakkundig werden geleid ‘ofwel gebrekkige
reglementen en verzekeringsvoorwaarden bezaten. Met
name in deze – gelukkig slechts betrekkelijk weinige

– gevallen bleek het nut van het machtige wapen, waar-

over de Overheid beschikt: de bevoegdheid de liqui-

datie te bevelen. Het is wel interessant te vermelden,

dat ‘in één geval op verzoek van het Departement door
het Openbaar Ministerie op gronden, aan het algemeen

belang ontleend, de faillietverklaring van een molest-

onderlinge werd gevorderd en door de Rechtbank uitge-

sproken, waarna de curator instede van de directie, die

daartoe noch de bekwaamheid, noch de noodige middelen

bleek te bezitten, tot afwikkeling kon overgaan en te-

gelijkertijd de belangen der verzekerden naar behooren

konden worden behartigd.

Nadat aldus bij enkele maatschappijen was ingegrepen,

werd aandacht besteed aan die maatschappijen, welker
werkgebied tot één of slechts weinige gemeenten beperkt

was. Dit verschijnsel deed zich vooral voor bij de locale

onderlinge brandwaarborgmaatschappijen, hij dewelke
uit een oogpunt van de kans op molestschade de spreiding
te gering en het risico dientengevolge te groot moest
worden geacht.

De geografische spreiding van de gevaarsobjecten
vormde een belangrijk voorwerp van de belangstelling
‘van de Overheid, die zichop het standpunt stelt, dat het
juist met het oog op de wisselvalligheid en gevarieerd-
heid der oorlogsgevaren aanbeveling verdient, dat de ge-

vaarsobjecten over een behoorlijk groot territoir verspreid

liggén, waarbij niet alleen van belang is de vraag, of zij
zich onderling op voldoenden afstand van elkaar bevinden.
Zoo kwam het, dat gaandeweg vrijwel alle plaatselijke
onderlinge waarborgmaatschappijen, welke zich in den

een of anderen vorm met de uitoefening van de

molestverzekering bezig hielden en die in den regel ook
een slechts geringe financieele draagkracht bezaten,
de aanzegging kregen, dat zij haar desbetreffende werk-
zaamheid moesten liquideeren, voorzoover zij’ daartoe
niet reeds uit eigen bewegiig waren overgegaan. Naast

de talrijke sinds 10 Mei 1940 in het leven geroepen onder-
nemingen, welke zich uitsluitend op mölestverzekering
toeleggén en hun activiteit over ‘het geheele land of
tenminste een aantal ,provincies uitstrekken, en wier
bestuurders, mede door het nauwe verband met de Rijks-
regeling, over de noodige vakkundigheid moeten be-
schikken, bestond er trouwens weinig behoefte aan uit-
oefening van die verzekering door locale onderlinge brand-
waarborgmaatschappijen of derzelver nevenorganisaties.
Doch ook’ andere kleine onderlingen, die geen be-

paalde levensvatbaarheid vertoonden• en over een on-
voldoende financieele draagkracht , beschikten, onder-
gingen hetzelfde lot.

Slechts sporadisch werd uit bijzondere overwegingen
een uitzondering op bovenbedoeld beginsel gemaakt.
Eenige maatschappijen, welke zich voornamelijk met verzekering van zgn. plattelandsrisico’s bezighouden en
ieder een op zichzelf te klein grondgebied bestrijken,
hebben een belangengemeenschap gevormd in dien zin,
dat de gezamenlijke schaden door de gezamenlijke leden
zullen worden betaald, waarbij tegelijkertijd de finan-
cieele basis grondig werd herzien en verstevigd.
.Ingeval tot gedwongen liquidatie werd overgegaan,
werd de liquidatiedatum steeds op zoodanig tijdstip
gesteld (meestal werd een termijn van een maand in acht
genomen), dat de deelnemers tijd en gelegenheid hadden,
zich elders opnieuw tegen molestschade te verzekeren.
Doorgaans ging het bij liquidatie zoo, dat alle of bijna

alle deelnemers en bloc overgirigen naar een bepaalde
andere, groote, molestonderlinge, waarbij de directie
der ontbonden maatschappij dan haar bemiddeling
verleende.

/ In die gevallen, waarin de deelnemers der geliquideerde

maatschappij op de polis der geliquideerde onderlinge
een wettelijk zegelrecht van f 0,18 per f 1.000,— verze-

kerde waarde hadden voldaan, (verzekering voor onbe-
paalden tijd), werd door het Departement van Financiën
veelal vrijstelling van zegelrecht verleend voor de .door

de nieuwe maatschappij af te geven polissen.

Oprichting ean nieune inolestonderlingen.

Het Departement gaat met vrij groote gestrengheid

te werk ten aanzien van hen, die naast de reeds bestaande

nog een nieuve molestonderlinge willen oprichten.

Van de sedert 1 November 1940 ingekomen 22 aan-

vragen om goedkeuring tot oprichting werden er 7 af-

gewezen, 2 vervallen verklaard, 8 ingetrokken en 5 in-
gewilligd.

Van laatstgenoemde 5 waren er 3, welke zich uitslui-
tend op bedrijfsmolestschade, één, welke zich uitsluitend

op schade door persoonlijke ongevallen, en één, welke zich

uitsluitend op schade van gemeenten en andere publiek-
rechtelijke lichamen wilden toeleggen.

Aan de goedkeuring werd de voorwaarde verbonden,
dat de onderlinge verwaarborging niet mocht aanvangen,

voordat een bepaald aantal deelnemers en een bepaald
ingeschreven kapitaal zouden zijn bereikt. Opmerking
verdient in dit verband, dat twee dier vijf onderlingen
nog steeds niet in werking zijn kunnen treden wegens

het niet bereiken van bedoelde minima.

Andere’ punten van onderzoek.

In dit en het v
p
rige artikel (zie noot.’)) werden de be-
langrijkste maatregelen, welke tot dusver uit het over-heidstoezicht zijn voortgevloeid, belicht. Dat er echter
op dit gebied nog meer werk te verrichten viel en zal
vallen, spreekt wel van zelf. Ook dient aandacht te worden

geschonken aan de omstandigheid, dat die maatschap-

pijen, welke na afloop van den huidigen oorlog tot li-
quidatie zullen overgaan, nog geruimen tijd na den ‘rede

noodig kunnen blijken te hebben voor de afwikkeling

van schaden. Zij zullen dan hun personeel en kantoor-
outillage zoolang in stand moeten houden, zonder dat

daar inkomsten uit voorsehotheffingen e. d. tegenover
staan.. In enkele gevallen is daarin bereids voorzien, bijv.
door het creëerenvan een apart liquidatie-reserve-fonds.-

Gegens betreffende bestaande molestonderlin gen.

Hier volgen nog eenige cijfers en andere gegevens over
de thans nog bestaande molestonderlingen.
Reeds eerder werd vermeld, dat er 63 molestonder-
lingen hebben bestaan. Hiervan hebben er 14 uit eigen
beweging- of op instigatie van het Departement tot be-
eindiging van haar molestwerkzaamheid (liquidatie)
besloten. Bovendien werd aan 10 onderlingen de liqui-
datie gelast en aan 4 verboden, haar werkzaamheid aan te vangen. Voorts werden 5 verzoeken om goedkeuring
tot oprichting ingewilligd. 1-let, aantal thans nog be-
staande molestonder]ingen bedraagt derhalve ’40
3).

haar werkzaamheid is onder te verdeelen als volgt:
Roerende en onroerende goederen …………… 25
Uitsluitend roerende goederen ………………4
Bedrijfsschade (eventueel ook huurderving) ……5

Schade door persoonlijke ongevallen …………5
Uitsluitend glasschade ……………………2
Uitsluitend veeschade ……………………..1
Uitsluitend transportschade ………………..1
Binnenvaartuigen (casco en bedrijfsschade) ……2
Wanneer men deze cijfers bij elkaar telt, komt men
tot een getal boven de 40; de oorzaaj hiervan is, dat

3
1 In de Nederlancische Staatscourant van 16/17 Januari 1942,
no. 11, komen de namen voor van 46 op 1 Januari 1942 bestaande
molestonderlingen. Vgl. voorts de bekendmakingen in de Ned. Stot.
d.d. 7 Juli 1942, no. 129, 4 Aug. 1942, no. 149, en 17 Sept. 1942,
no: 181.

21 October 1942

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

46311

‘enkele maatschappijen zoowel roerende dn onroerende
goederen als bijvoorbeeld bedrijfsschade, persoonlijke

ongevallen e. d. verzekeren.

Niet alle 40 maatschappijen voeren een volkomen onaf-

hankelijk bestaan. Vijf harer’ hebben kortgeleden een

belangengemeenschap tot stand gebracht, in dier voege,
dat zij gezamenlijk de door haar deelnemers geleden

schade zullen dragen en dus materieel als één organisatie

zijn te beschouwen; een zesde molestonderlinge zal zich
vermoedelijk binnenkort bij deze combinatie aansluitei’i.
Voorts hebben 2 onderlingen haar geheele portefeuille

voor de volle waarde herverzekerd bij een andere maat-

schappij. Dan zijn er 4 organisaties, die, eigenlijk meer
het karakter van een onderlinge huipverleeningsinstelling
vertoonen en waarvan het lidmaatschap slechts open-
staat voor leden .van een bepaalde onderneming of voor

een bepaalde categorie, ambtenaren. Twee molestonder-

lingen zijn nog niet in werking getreden, terwijl de eenige,

die zich op transportmolest toelegt, in hoofdzaak tegen
de gewone transportgevaren verzekert en daarnaast
desgewenscht ook tegen transportmolest dekking geeft.

Indien men deze factoren in aanmerking neemt, zijn’
er derhalve in wezen nog 26 geheel op zichzelf staande,
züivere molestonderlingen in werking. Twee harer zijn

van oorsprong onderlinge l3randwaarborgmaatschappijen,
welke een afzonderlijke afdeeling voor molestverzeke-
ring hebben opgericht.

De zgn. verzekeringsperioden, dat zijn de afgesloten
tijdvakken, waarover afrekening van schaden plaatsvindt,
loopen bij de verschillende maatschappijen uiteen. Der-tien molestonderlingen werken met een halfjaarlijksche,

elf _met . een jaarlijksche verzekeringsperiode, terwijl
twaalf onderlingen eerst na den vrede de o’v’er den ge-
heelen oorlogsduur geleden schaden afwikkelen, met dien
verstande, dat twee harer desgewenscht op een vroeger
tijdstip tot afrekening van schaden kunnen overgaan.
Bij de resteerende vier instellingen geschiedt de uitke-

ring ofwel dadelijk (3; dat zijn fondsen voor bepaalde amb-
tenaren), ofwel,, per kwartaal (1). De kwartaalsafrekening
komt ook voor in een der afdeelingen _van een half-
jaarlijksche onderlinge.

Bij een en ander dient men echter rekering te houden
met het feit, dat vele maatschappijen krachtens haar
statuten en reglementen tusschentijdsche voorschotten
op de definitieve uitkeeringen kunnen verstrekken.
1-let is tot nog toe zes maal voorgekomen, dat een
molestonderlinge tot het heffen van een omslag heeft
moeten overgaan, doch deze beperkte zich in die gevallen
tot een vrij gering percentage van datgene, waarvoor de
deelnemers zich krachtens hun verzekeringsovereenkom-
sten maximaal aansprakelijk hadden gesteld.

Tot slot nog enkele cijfers over den groei van het aantal
verzekerden en het door hen verzekerde kapitaal. Op 1 Januari 1942 bedroeg het totaal aantal verze-
kerden 414.721, met-een totaal verzekerd kapitaal van
f 10.719.085.057,—.

Op 1 Juli 1942 bedroegen deze aantallen respectievelijk
618.250 en f 14.572.992.150,—, op 1 September 1942
737.312 met f 16:351.815.921,— en op 1 October 1942
763.222 met f 16.889.688.255,—.
Dit laatste getal kan worden gesplitst als volgt: roe-
rende en onioerende goederen f 16.142.460.545,—, be-
drijfsschade. en huurderving f 290.037.077,—, uitsluitend
glasschade f 242.030,—, persoonlijke ongevallen
f319.572.353,—, binnenvaartuigen f132.276.250,— (casco)
en f 5.100.000,— (bedrijfsschade).
Deze cijfers zijn niet exact: enkele maatschappijen
moeten wegens hun omvangrijke administratie volstaan
met een afgeronde opgave; bij andere is er niet van een
bepaalde verzekerde waarde sprake (hiervoor zijn dan’ ook geen bedragen in vorenstaande opgave verwerkt).
Zij geven evenwel een zoo nauwkeurig mogelijk beeld van

de enorme vlucht, welke de onderlinge mo]estverzekering
heeft genomeo.
Conclusie.

Het is wellicht niet ondienstig, er op .te wijzen, dat men
de in diten het vorig artikel beschreven overheidsbemoeiing

niet moet vergelijken met het toezicht zooals dit bijv. op
de levensverzekeringsmaatschappijen en de ziekenfondsen

wordt uitgeoefend, hetwelk intensiever, meer omvattend en

ook veel uitgebreider wettelijk geregeld is. Het optreden

van de Overheid ten aanzien van de molestonderlingen
is, zooals in den aanvang werd opgemerkt, slechts in-
gegeven door de noodzaak, te voorkomen, dat in deze
nieuwe, beweeglijke, moeilijke, wisselvallige en tijdelijke
verzekeringsbranche, waarin velen geld verdienen en
waarmede aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, ongewensch-
te toestanden ontstaan. En al worden niet weinige ver-

richtingen met betrekking tot de bedrijfsuitoefening dier

onderlingen aan een zekere overheidscontrô]e onder-

woipen, wat het beleid, het beheer en de verantwoorde-
lijkheid betreft, blijft het zwaartepunt bij de besturen
dier maatschappijen berusten. .
Mr. J. H. C. SLOTEMAKE
,
R.

DE NOORDELIJKE KANALEN.

Verbetering van de wegen voor het wate(verkeer moet naar verschillende criteria worden beoordeeld:
10.
de gestegen bevolking, die haar inkomsten en be-
hoeften zag stijgen;
2°. structuurveranderingen in de scheepvaart, vooral
in de binnenscheepvaart, die noodzakelijk werden door
verscherping der concurrentie, ook met andere middelen
van vervoer, zooals spoor en vrachtauto;
3°. het zooveel mogelijk overbodig maken van omslag
van goederen, hetgeen il zeggen, dat het economische
principe in sterke mate wordt gevolgd.
Dat er in de laatste decaden zooveel kanalen werden
gemaakt, moet hoofdzakelijk naar genoemde drie punten
worden beoordeeld. De bevolking in geheel Nederland
‘en daarmede ook in de drie Noordelijke provinciën is sterk
toegenomen. De bevolking van Friesland verdubbelde,
die van Groningen en Drenthe verdrievoudigde in de laatste eeuw. In de schQepvaart deden zich sinds den
oorlog 1914—1918 veranderingen gelden, die vergrooting
van bestaande en aanleg van nieuwe waterwegen eischten.
Daarbij komt, dat de concurrentie met het wegverkeer,
door vergrooting van spoorwegwagons en gebruik van-vrachtauto’s (waaronder zeer groote), werd verscherpt,
wat uiteindelijk tot gevolg zal hebben, dat kleine scheepjes
moeten verdwijnen. En dan is er een streven om alle
waterverkeer zooveel mogelijk in te stellen op dat van het

rivierenstelsel en op de kustvaartuigen. Daarbij bleek de Rijn
van beslissende beteekenis. Men wenscht, dat Rijnschepen
zooveel mogelijk met ongebroken last overal in den lande
zullen kunnen komen. Daarna ‘komt de Maas naar’voren,
die, met de daarop ingestelde kanalen, van zooveel be-
teekenis is voor de steenkoolvoorzining van’ het’ geheele
land. En daarnaast deed, zooals wij reeds opmerkten, zich
het kustvaartuig gelden. Het bevaart zoowel de zee, de rivier, als het kanaal, althans als dit laatste daartoe ge-
schikt is.
Dat de verbetering van waterstelsels – zooals het
kanaliseeren en normaliseeren van rivieren, het graven
van kanalen en het maken van de daarbij behoorende
werken – in ons land (er zijn landen, als Engeland, waar
het anders is) bij uitstek overheidstaak7 is geworden,
zoodat veranderingen in de verkeersmogelijkheid te water geschieden met het oog op publieke voorzieningen, zooals
werkloozenzorg, is in dit verband van ondergeschikt belang.

Plannen voor de Noordelijke kanalen.

Wij zien nu de toepassing der drie bovengenoemde

r –

464

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 October 1942
factoren zich in de geschiedenis der Noordelijke kanalen

weerspiegelen. Telkens weer moest met veranderingen in

de behoeften van het waterverkeer, met de noodzaak ook

om de vervoersgelegenheid in het Noorden des lands zoo-

veel mogelijk op de andere deelen van het land in te stellen,

rekening worden gehouden. De eerste pogingen om tot het
graven van de Noordelijke kanalen te komen, dateeren
reeds van omstreeks het jaar 1900 en sedert dien tijd is

veel geschied. In genoemd jaar werd een vereeniging ter
bevordering van de verbetering, zoowel van de haven van

Delfzijl als van de waterwegen naar Groningen ‘- in het
bijzonder het °Eemskanaal en het kanaal Groningen-

Lemmer – opgericht, en wel omdat, volgens het oordeel

der oprichters, de diepte dezer kanalen veel te gering was.
De ingenieurs van Flasselt en de Koning maakten een

ontwerp. voor een verbetering van den. scheepvaartweg

Groningen—Lemmer, met-het doel de geheele vaart ge-

schikt te maken voor vaartuigen van 35 m lengte, 6 iii
breedte en 1,90 m diepgang. Dat wil dus zeggen: een

kanaal voor vaartuigen van pim. 300 ton. Als men,weet,

dat de toen reeds bestaande vaarwegen (het waren bochtige
vaarten) bevaarbaar waren voor schepen van 31,50 m

lengte, 6 m breedte en een diepgang van 1,80 m, dan

zien we, dat het toenmalige plan slechts geringe verbete-
ring zou hebben gebracht, ware liet direct uitgevoerd.

Immers de bestaande vaarwegen waren geschikt voor

schepen van 250 ton (het Eemskanaai was een uitzonde-
ring).

Maar, onder den druk der-omstandigheden werden de
plannen van 1900 gewijzigd. Thans is bepaald, dat de

ontworpen vaarwegen geschikt zullen worden gemaakt
voor schepen met een lengte van 80 m, een breedte van

9,20 m en een diepgang van 2,40 m. Dat wil dus zeggen,
dat de lengte der schepen, welke de kanalen zullen kunnen
bevaren, meer dan verdubbeld is en dat ook de breedte en
diepgang veel grooter zijn geworden.

De nieuwe vaarwegen Groningen—Harlingen, Gronin-
gen—Lemmer, met een sepaiatiepunt te Fonej acht,

worden geschikt gemaakt voor schepen van 1.000 ton.
De kunstwerken van ‘het kanaal Groningen—Lemmer
worden ingesteld op schepen van 2.000 ton, zoodat ver-grooting van den Zuidelijken tak gemakkelijk kan plaats

hebben. Er is rekening mede gehouden, dat het kanaal-
gedeelte Fonejacht—Harlingen, met het oog op kustvaar-
tuigen, later’ nog kan worden uitgediept.

Of men zich hiermede voldoende op het Rijnverkeer
eenerzijds, op de kustscheepvaart anderzijds heeft inge-
steld, is de vraag.

De Rijn wordt door vele typen van schepen beva-

ren. Er zijn er van 300 ton, die Rijnschip worden ge-
noemd, er zijn er van omstreeks 4.000 ton. Enorme sleep-

treinen komen op den Rijn voor, 5 of 6 schepen hebben
een sleeplengte van ,l km en meer. Er komen zelfs al
zeeschepen op den Rijn (voor een deel in Duitsch en ook
in Zwitsersch bezit) van bijna 2.000 ton. FIet is niet waar-
schijnlijk, dat deze laatste zich op de kanalen wagen.

Maar, met de aken is, dat ‘wel het geval en met het oog
daarop mag de vraag worden gesteld, of de Noordelijke
kanalen, wat de diepte betreft, in de toekomst wel vol-
doende caacitet zullen hebben.

De kuswaarders.
Allerwege wordt ingezien, dat de kustvaarders, die de plaats gaan innemen van schepen van 500 tot 2.000 ton,
een goede toekomst hebben, ook na het einde van den

oorlog. Zij toch kunnen zoowel de zee als de rivier en het
kanaal bevaren. Zij hebben slechts weinig arbeidskrachten
noodig. Laad- en loswerktuigen bevinden zich aan boord,

zoodat zij overal om lading kunnen komen, waar de capci-
teit van de waterwegen voldoende is. Steeds verder zwer,
men zij uit. Men weet, dat zij reeds de Middellandsche en de Oostzee bezoeken, dat zij zich zelfs een enkelen keer op den
Atlantischen Oceaan waagden om Amerika te bereiken.

Ook een phiats, betrekkelijk ver landinwaarts gelegen,

kan ,,zeehaven” worden en daarmede doen deze ,,kleine
grijze duivels”, die de laatste jaren v66r den oorlog op de

meest uiteenloopende plaatsen in ons land werden ge-
bouwd, de groote havens (zij maken immers omslag over-
bodig) en de binnenscheepvaart een scherpe concurrentie

aan. Zij eischen, dat de binnenwateren geschikt wor-
den gemaakt. En in Friesland, dat twee plaatsen bezit,
die misschien kustvaarders kunnen bouwen, nl. Lemmer en

Harlingen, stelt men zich daarop in. Er moet rekening

mede worden gehouden, dat de kustschepen een ongelijken

diepgang hebben en dat zij ongelijk van bouwhoogte zijn.
liet maken van bruggen ‘moet in overeenstemming met
door de kustvaart te stellen eischen geschieden. En ook

de diepte der kanalen dient daarop te worden ingesteld.
Met de Twenthekanalen is het zelfs zoo, dat kustvaarders

niet ongeladen de bruggen daarover kunnen passeeren:

Er zijn trouwens ook groote Rijnchepen, die, wat lengte,
breedte en diepgang betreft, geladen deze kanalen wel

kunnen bevaren, doch die ledig met kajuit en stuurstelling te hoog liggen om de bruggen te kunnen passeeren.

Welnu, men heeft van Friesche zijde gepoogd de door-
vaarthoogte der bruggen zooveel mogelijk op behoeften

der kustvaarders in te stellen. Te betreuren valt het, dat
de vrije doorvaartruimte van de bruggen niet overal

gelijk is uitgevallen. Dat kan een belangrijke handicap
worden. Men meende van sonmige zijde met een vrije

doorvaarthoogte van 7 m genoegen te kunnen nemen.
Friesland wilde een grootere en op sommige plaatsen

heeft zij die dan ook, zij het met veel moeite, verkregen.

1-Jet is de vraag, of de diepte voldoende zal zijn. 1-Jet valt

te betwijfelen, vooral in het’ tracé Fonejacht—I-Iarlingen.

Hier is het kanaal voor kustvaarders met vrij grooten
diepgang te ondiep. Moderne kustvaarders zullen er niet
kunnen komen. Men heeft echter momenteel allen tijd kalm

aan te zien, wat er dient te geschieden.

Want er wordt thans nog vel aan de Noordelijke kanalen

gewerkt, maar het tempo is uitermate ti’aag, als gevolg
van de oorlogsomstandigheden. Beslissingen, soms van

een groote draagwijdte, werden den laatsten tijd wel
genomen.

De loop der kanalen; de ./Vooi’deljke arm.

Zooals men weet, ging het plan tot het aanleggen der
kanalen uit van de provincie Groningen. Deze provincie
had er echter rekening mede te houden, dat het grootste
deel van den loop der kanalen, nI.
2/3,
op Frieschen bodefti
komt. Zij heeft daarmede stellig onvoldoende gerekend

en, naar onze meening, liet zij zich soms ook vooral door
Groningsch belang leiden. Zoo heeft zij eerst Harlingen, de

concurrent van Deifziji, niet in het plan willen betrekken.
Daarmede werd natuurlijk ook Leeuwarden uitgeschakeld.
Daarna, toen wel rekening werd gehouden met het belang
van Harlingen, heeft zij den aanleg van den Westelijken
zijtak van het kanaal (naar Harlingen dus) willen ver-

tragen. Van Harinxma thoe Slooten, de Commissaris, der Provincie Friesland, heeft steeds in den bres gestaan voor
den bouw van het gedeelte Fonejacht—I-Iarlingen en
daarom zal die zijtak het
Harinx,’nakanaal
worden genoemd.
Friesland streefde naar gelijktijdigheid en gelijkwaar-
digheid in de uitvoering van het kanaal naar zijn eenige
zeehaven:
1-larlingen.
De gelijktijdigheid werd ten volle,
de gelijkwaardigheid, zooals hiervoor bleek, slechts ten
deele verkregen. Harlingen krijgt wel een 1.000 tons kanaal,
maar de kunstwerken worden niet ingesteld op een kanaal

van 2.000 ton, zooals met den Zuidelijken arm wel het
geval is.

In Friesland bestond een groote strooming om, met het
oog op de mogelijkheid van stremming van de vaart door
ijszetting,
alleen
het kanaal van Groningen naar FIar-
lingen te graven. Er waren nog andere overwegingen,
die men daarvoor liet gelden en wel de gunstige ligging
van deze stad. Men zou ni. met elke windrichting en

21 October 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

465

-kracht van Harlingen uit naar Holland kunnen over-
steken, . daarbij gebruik makende van de Noord- of de
Zuidzijde van den Afsluitdijk. Bovendién is Harlingen
reeds een gevestigd binnenscheepvaartcentrum en gaat

men van de veronderstelling uit, dat het een centrum van kustvaart kan ‘norden. Er is een uitstekend inge-

richte scheepswerf te dier plaatse.
Harlingen voelt zich een weinig onbehagelijk door de
groote kanaalwerken, die er thans worden uitgevoerd en
men lieeft het besef, reeds eenige malen onder woorden
gebracht, dat de stad (zij telt sinds 1860 pl.m. 10.000
inwoners) er door het kanaal niet op vooruit zal gaan.
Men vreest, dat de schepen rechtstreeks naar Leeuwarden

zullen doorvaren. Een vrees, die niet geheel ongegrond is.
Er komen twee sluizen te Flarlingen en wel aan de
Noordzijde der stad. Er zal een groote sluis komen in de

eerste plaats met het oog op de scheepvaart. De groote sluis
zal een schutkolklengte krijgen van 182 rn, welke door
een tusschenhoofd kan worden onderverdeeld in twee

kolken met schutlengten van 80 m en 40 m. De breedte
van deze sluis in de hoofden en in de kolk zal 12 m zijn

en de drempeldiepte 4,40 n.a.p. De tweede sluis, die met het oog op de belangen van

den Frieschen boezem wordt geniaakt (men wil de ver-zouting beperken), krijgt een schutlengte van 40 m, een
breedte in de hoofden en de kolk van 7 m en een drempel-
diepte in de hoofden van 2,66 m n.a.p.
In verband met de uitloozing van het kanaal ten Noorden
van Harlingen zal de haven wijziging ondergaan. Ver-

scheidene plannen ten aanzien daarvan zijn reeds onder-
zocht in het waterloopkundig laboratorium te Delft.
Het onderzoek daar is op het oogenblik, dat wij dit schrij-

ven, bijna afgeloopen.’
Zoo geschiedt er dus in en• rond Harlingen veel, waar-

dobr de stad wat onwennig is, veel, dat op haar toe-
komst van invloed zal zijn. Kan de stad optimistisch
zijn of pessimistisch? Een zeker optimisme is goed, want
een kanaal houdt steeds meer dan één mogelijkheid in.
Aangezien kanalen vestigingsplaatsen zijn voor industrie
en wij mogelijkheden voor industrie te Harlingen aanwezig
achten, mag ook een zeker optimisme bestaan. –

De plaats van Leeuwarden.

Ook Leeuwarden heeft zich op het nieuwe -kanaal in te

stellen. Veel strijd is gevoerd
over
de vraag, of het kanaal

langs de Noordzijde of de Zuidzijde van Leeuwarden moet
komen. De Minister van Waterstaat liet zich in zijn Memo-
rie van Antwoord aan de Eerste Kamer 17 April 1938 als

volgt uit: ,,Naar het oordeel van den Minister en van Gede-puteerde Staten van Groningen is eenige voorkeur gerecht-
vaardigd. om
het kanaal Fonejacht–Harlingen langs de
Noordzijde van Leeuwarden te leggen, vooral omdat hierdoor
twee kruisingen met poorwegen minder zullen voorkomen
dan hij verlegging langs de Zuidzijde van de stad. De
Minister en Ged. Staten van Groningen hebben echter

toegezegd, dat zij, indien Ged. Staten van Friesland aan de
Zuidelijke verlegging de voorkeur geven, zich daarbij
zullen neerleggen, mits hieruit geen grootere kosten voor hen voortvloeien. De beslissing
,
berust derhalve niet bij

den Minister”.
Ook hierover heeft men in Friesland veel gesproken en
geschreven. Daarbij kwam de kwestie van het provinciaal
bevooroordeeld zijn voortdurend ter sprke. Het is o.i.
echter het beste om den aanleg en den loop der Noordelijke
kanalen als een vraag van nationaal belang te zien en te
behandelen.
Friesland heeft tenslotte de voorkeur gegeven aan een
Zuidelijke omlegging, langs Leeuwarden. Bestekken zijn al
gemaakt, maar, zoowerd aangeteekend voor den dienst
1942,: ,,Het werk werd, in afwachting van de verkrijging
van het noodige materieel, aangehouden”.

Het eindpunt pan den Zuidljken arm.

Vooral over het te kiezen eindpunt van den Zuidelijken

arm der Noordelijke kanalen is veel strijd gevoerd. De

provincie Groningen bleek geporteerd voor Stavoren.
Een deel van de Friezen ook. Nationaal werd echter de voorkeur aan de Lemmer gegeven. Vele Friezen gaven

aan de laatste plaats ook, de voorkeur en ook een Gro-
ningsche Kamer van Koophandel deed dat.
Sneek en IJlst wareA voor Stavoren, alsook eenige

Kamers van Koophandel in het Westen des lands. Sneek

en IJlst verwachtten veel van een kanaalarm naar Sta-

voren, en wel met het oog op een eventueele uitbreiding

der industrie. –
De Minister stelde een commissie in, de zgn. Commissie

Schlingemann, die te onderzoeken kreeg waar het eind-
punt van den Zuidelijken arm zou moeten komen. Deze
Commissie uitte zich ook over ontwikkelingsmogelijkheden
van IJist en Sneek en concludeerde, dat deze niet gediend
werden met den aanleg van een kanaal naar Stavoren.

Zij nam deze steden als het ware tegen zich zelve in be-

scherming en meende, dat de belangen dezer steden het
best werden bevorderd door een kanaal naar Lemmer.

Er -zou een groot dwarskanaal kunnen worden gemaakt,

de zgn. Houkesloot, en daaraan zou, naast de industrie,
die er zich reeds vestigde, nieuwe industrie kunnen komen.

De Commissie Schlingemann sprak zich tenslotte ‘una-niem en zonder eenig voorbehoud uit voor het maken van
het eindpunt te Lemmer en wel op grond van de volgende
overwegingen:
V. Stavören zal zich niet zoo goed tot scheepvaart-
centrum kunnen ontwikkelen als Lemmer. De plaats, die
eerstgenoemde haven thans te dien aanzien •inneemt,
is een gevolg van bijzondere omstandigheden. 2°. Stavoren had vroeger waarschijnlijk eenige mindere

ijsbezetting dan Lemmer, maar daarin zullen waarschijn-

lijk veranderingen komen, nu het IJselmeer is ontstaan.
3°. De Hollandsche kust (Schellingwoude, soms Enk-
huizen) kan met evenveel of bijna even geringe kosten

van de Lemmer uit worden bereikt.
4°. Lemmer ligt aan de Noordoostpolder, die, wanneer

zij zich behoorlijk ontwikkelt, van groot voordeel voor
deze plaats zal blijken te zijn.
50• De Lemmer ligt precies tegenover den Ketelmond,-
zoodat de Ijssel gemakkelijk bereikbaar is. Dit argument
spreekt sterk, nu men begonnen is met kanalisatie van

den Gelderschen ,IJssel. –

6
0
. De Duitsche Rijn zal gemakkelijker kunnen worden

bereikt. –
7°. Het Zuiden en Oosten der lands kunnen gemakkelij-
ker in het verkeer met het Noorden worden betrokken.
Wij kunnen ons van harte, met het standpunt van de
Commissie Schlingemann vereenigen, zooals wij reeds in
verschillende beschouwingen tot uiting hebben gebracht.
Men is thans bezig aan het tracé naar Lemmer. Er zijn
verschillende bestekken; bruggen en sluizen -worden ge-

maakt
Van het Koevordermeer af zal het nieuwe kanaal
loopen langs het stroomkanaal, over de Groote l3rekken
en langs een nieuw gegraven gedeelte naar een punt, ten
Westen van het Provinciaal stoomgemaal aan het IJsel-
meer.
Hier zal een schutsluis worden gemaakt en wel een van zeer groote afmetingen. Er zal een schutkalklengte komen
van 260 m, voorzien van een tusschenhoofd. De wijdte
van de hoofden zal bedragen 16 m; de drempeldiepte
4,50 m n.a.p. De schutkolklengte is hier dus tweemaal grooter dan die van de sluis van Harlingen.
Wanneer de nieuwe kanalen gereed zullen zijn, is met
geen mogelijkheid te voorzeggen. En intusschen zijn er
nog steeds vragen, die ook in dit opzicht moeten worden
opgelost.
I

De andere kanalen in het Noorden.

Zoo is er de vraag van de andere kanalen in het Noorden. In hoeverre zullen zij zich op de grootscheepsche vaarwate-

– – —

466

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 October 1942

ren van 1.000 of 2.000 ton aansluiten? In de provincie Gro-

ningen is men reeds met verbeteringen van andere kanalen
begonnen. Men wil zooveel mogelijk aansluitingen op het

nieuwe kanaal, dat immers, voorzoover dit het Groning-
sche gedeelte betreft, reeds zoo goed als gereed is. Men
heeft tenminste een voorbeeld,
1
waarnaar men zich kan
richten. En zoo worden dan het Aduarderdiep en het

Winschoterdiep verbeterd. 1-Jet worden groote kanalen.
Ook kleinere kanalen worden voor grootere schepen

geschikt gemaakt. Het gaat net als met de wegen. Zoodra

er hoofdverkeersaders komen, gaat men ook de kleinere
verkeersaders verbeteren.

Een andere vraag is, hoe de provincie Groningen zich

verder zal ontwikkelen. Deze provincie, al kan zij toch nog

agiarisch worden genoemd, heeft reeds een belangrijke
industrie. De stad Groningen zal, zooals zij steeds deed,
ook in de toekomst daar alle verkeer tot zich trekken.

En men hoeft er niet aan te twijfelen, dat zulks meer industrialisatie tot gevolg zal hebben. Bij Groningen

sluit zich Drenthe aan. Het Drenthsche belang wordt voor
een groot deel door Groningen gediend. Friesland is een

vraag op zichzelf. In sommige Frieche kringen bestaat

de vrees, dat de kanalen industrialisatie, dus, volgens de

meening van deze kringen, ontwrichting van de provincie
tot gevolg zullen hebben. O.i. heeft Friesland als agrarische

provincie inderdaad een voorbeeldelooze beteekenis. Maar
dat mag nooit reden zijn om industrialisatie, waardoor

ten slotte meer personen een bestaan kunnen vinden en die

niet in tegenstelling tot landbouw en veeteelt behoeft te
staan, tegen te gaan.

Sommigen in Friesland gingen zoover om te zeggen:

de kanalen worden ons opgedrongen. Maar, zoo ging men
verder, nu zij er moeten komen, dienen zij ook zoo goed
mogelijk te zijn. In feite voelt men die kanalen echter
als wonden aan het landschap toegebracht.

Friesland zal naar onze meening geen schade van de

kanalen ondervinden. Integendeel, ook Friesland heeft
belangen, die daardodr kunnen worden gediend. Er zal

aanvoer van grondstoffen voor den landbouw kunnen

plaatsvinden en wel op groote schaal. Hiernaast kunnen

de kanalen worden benut voor den ‘aanvoer van wegen-
materieel.

Het is inderdaad wel eens geschied, dat een verkeers-

der ,,braak” bleef liggen of slechts ten’deele benut werd.
Dit zal in ons land zeker niet het geval zijn. Ook in
Friesland niet. –

Op den IJssel is een druk verkeer ontstaan met het oog

op voorzieningen in scheepvaartbehoeften. Er kwamen
olieschepen, benzinestations, etc. Een klasse van nering-
doenden stelde zich daarop in. Men mag de verwachting

koesteren, dat het ook in Friesland en Groningen zoo
zal zijn.

De positie der Noordelijke kanalen in ruimer Qerband.

Een vraagstuk, dat dikwijls naar voren is gekomen,
was ook: zullen de Noordelijke kanalen een internationale

positie innemen? Mede met het oog daarop werden zij
gegraven. Men zal zich in het Noorden instellen op het
Rijnverkeer op grooteren schaal dan thans het geval is en
ook op het kanaalverkeer van West- D uitschland. Er zullen
Oostzeeverbindingen zijn. Waar? Het is niet te zeggen. Wij kunnen er wel op wijzen, dat ons van verschillende
zijden verzoeken bereikten inlichtingen te geven over de
mogelijkheden, die het nieuwe kanaal ook in dit opzicht zal bieden. Met de kustvaarders zal veel gedaan kunnen
worden. Men denke er eens aan, dat, in den Nieuwen tijd
nog, Friesland geweldig veel Oostzeeverbindingen had.
De registers van den Sonttol spreken in dat opzicht
duidelijke taal. En het waren niet alleea de Friesche zee-
plaatsen, als Harlingen en Stavoren, die haar scheepjes
naar de Oostzee zonden, het waren ook meer landinwaarts
gelegen dorpen, die dat deden, zelfs in het Zuid-Oosten
der provincie. En nu zullen er misschien kustvaarders
kunnen komen, die nog meer zullen kunnen bereiken.

Reizen misschien naar het Middellandsche zeegebied.
Dit alles is echter, zooals wij reeds schreven, een quaestie
van afwachten.

Dan is er de vraag naar de ontwikkeling van de Lemmer.
Hoe zal die geschieden? Zal er wel ontwikkeling zijn?

Lemmer krijgt wel opeens veel van het goede. Lemmer
komt aan den Noordoostpolder te liggen. Lemmer wordt
eindpunt van het kanaal. Het kan veel verwachtén en dat

eischt een lieele aanpassing. Personen kunnen zich dikwijls
niet aan nieuwe mogelijkheden aanpassen, maar met plaat-

sen kan dat eveneens het geval zijn.

Er is ook een vraag: van welk standpunt uit moeten de

nieuwe kanalen in het Noorden worden bekeken?

Wij kunnen daarop slechts één antwoord geven: in de

eerste plaats van een nationaal standpunt uit. Het centrum

van ons land wordt gevormd door de beide voikrijke
Hollanden. Als men van daaruit de periferie van ons land

wil bereiken, dan moeten er groote vaarwegen zijn. Men

kan zich niet voorstellen, dat wereldhavens in• haar na-
bijheid kleine kanalen zullen hebben. En zoo heeft men het

dan ook gezien. Groningen is met het plan begonnen

en men spreekt dan ook van de Groningsche kanalen-

plannen, maar men moet tenslotte deze kanalen toch
zien als getrokken van de beide Hollanden uit. De scheep-
vaart van de Noordelijke kanalen’zal dan ook,
zo6
zegt de
Commissie Schlingeman, voor op Schellingwoude (of
Enkhuizen) gericht zijn, voor
1
/
6
op den Ketelmond.
Al mogen deze cijfers aan gerechten twijfel onderhevig

zijn, althans voor de toekomst, dat neemt niet weg, dat
verbindingen op de beide Hollanden wel van het meeste

belang iullen blijven. Te meer, waar Amsterdam •een
prdchtige verbinding op den Rijn en daarmede met het
Zuiden krijgt.

En zoo mag men dan ook de Noordelijke kanalen in

zekeren zin zien als verlengstukken van onze groote havens.

Dr. E. VAN HINTE.

INGEZONDEN STUKKEN.

PRIJSBEHEERScIHJNG VAN BOTJWGROND.

Prof. Dr. W. C. Mees R.Azn. schrijft ons:

In een zijner steeds belangwekkende artikelen ovei woningvoorziening wijdt Dr. Ir. II. G. van Beusekom
in ,,E.-S. B.” van 16 September jI. beschouwingen aan
prijsbeheersching van bouwgrond. –

Hij geeft hier als zijn meening te kennen, dat d prijs
van bouwterrein voortaan in het algemeen de landbouw-
waarde niet mag te boven gaan. Slechts die grond, welke
reeds op 9 Mei 1940 een hoogeren prijs kon bedingen,
zou ook in’ de toekomst (slechts gedurende een beperkt
aantal jaren?) tot ten hoogste dien prijs mogen worden
verkocht.

1-let is niet mijn bedoeling hier de juistheid van zoo-
danige regeling te beoordeelen. Ik zou het echter waar-
deeren, indien de schrijver nog eens zou willen uiteen-
zetten, hoe hij zich bij de gewenschte prijsregeling de toe-komst onzer gemeentelijke grondbedrijven’) denkt. Zooals
bekend, hebben vele gemeenten soms groote uitgestrekt-
heden bouwterrein met geleend geld gekocht, met de
uitgesproken bedoeling, drt de op dat geld te betalen
rente, verminderd met de veelal geringe opbrengst van

den grond, te zijner tijd in een hoogeren grondprijs zal
worden

teruggevonden. De door den schrijver als blij-
venden maatregel gewenschte prijsstop zou den geheelen
opzet dezer grondbedrijven omverwerpen en vele ge-
meenten voor groote financieele moeilijkheden plaatsen.

Naschrift.

Gaarne zal ik binnenkort op deze kwestie nader ingaan.
Dr. Ir. 1-I. G. VAN ]3EUSEKOM.
X)
Men zie over deze bedrijven het artikel van G. A. Delfos:
,,Grondbedrijven’, in ,,E.-S.B.” van 2 Sept. 1942, pag. 393.

21 October 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

467

BOEKBESPREKINGEN.

Mr. Dr. C. H. Pastoor: , , lie grondslagen oan ons handels-
– recht”.
(Arnhem 1942; Uitg. G. W. van der Wiel
.& Co., 84 blz.).

Dit werk valt in drie hoofdstukken uiteen. Het eerste
is gewijd aan oud handeisrecht. Het wordt gevolgd door

een tweede, waarin nieuw handelsrecht de revue pas-
seert. Daaraan wordt in een derde hoofdstuk toegevoegd

een onderzoek naar de juistheid van .het bestaan van
afzonderlijk handeisrecht.

Het eerste hoofdstuk bèspreekt de begrippen ,,koop-lieden”, ,,daden van kdophandel” en ,,zaken van koop-
handel” en de aan deze begrippen verbonden rechtsgevol-
gen, in het bijzonder de bezwaren, welke het hanteeren
daarvan in het rechtsieven verwekte. De Wet van 2 Juli
1934, Stb. no. 347, ruimde deze begrippen op. De be-
spreking zou haar nut kunnen hebben als geschiedkundig

overzicht, dat voor het nageslacht de moeilijkheden boek-
staaft, welke wij ondervonden. Echter, zoo die behoefte

al bestaat, dit summiere overzicht voorziet daarin o. i.
niet. –

De beschouwing van het nieuwe handelsrecht is gewijd
aan de beteekenis van ,,bedrijf”, zooals deze term voor-
komt in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van
Koophandel. Zij is verdeeld in vier paragrafen met een
korte inleiding en een besluit. De schrijver bespreekt
achtereenvolgens de geschiedenis van de Wet van 2 Juli

1934, het bedrijf in de rechtspraak, de beteekenis van het
bedrijf in het privaatrecht en het bijzonder recht voor de
bedrijfsuitoefening. 1-Ioofclzakelijk vat hij samen’.de op-
vattingen over bedrijf, geuit in de diverse kamerstukken

betreffende de wet en in de rechtspraak over eenige bij-
zondere wetten (Ongevallenwet en Wet Inkomsten-
belasting). Overtuigend lijkt mij schrijvers analyse van
het begrip bedrijf niet. Terecht becritiseert hij echter

het feit, dat bij makelaar en commissionnair de Wet van
2 Juli 1934 den term beroep door bedrijf heeft vervangen.
Beroep brengt inderdaad ‘voldoende het regelmatig ka-
rakter hunner werkzaamheid tot uiting. Een eigen op-

vatting heeft de schrijver over den term ,,rechtsbegrip”
(blz. 39). Overigens is er mi. weinig oorspronkelijks
en nieuws in het werk te vinden.
Het derde hoofdstuk behandelt het bestaansrecht van
afzonderlijk handelsrecht. In enkele bladzijden wordt een
historisch overzicht gegeven van het ontstaan van dit
afzonderlijk handeisrecht elders en in het bijzonder in ons

land. Daarna volgen eenige, meerendeels weinig actiteele,
argumenten van anderen pro en contra unificatie van het
privaatrecht, welke de schrijver becritiseert. Waarna de
auteur den wensch uitspreekt (blz. 84) ,,dat ook in ons

land de dag nadert, waarop de wetgever, hopelijk bevrijd
van zoogenaamde conservatieve elementen, terugkeert tot het juiste beginsel en systeem en een einde maakt aan den
met onze eigen nationale geschiedenis strijdenden toe-
stand van scheiding van het privaatrecht”. Het komt mij
voor, dat de schrijver het probleem wel wat tragisch ziet.
En• dat hij bovendien niet voldoende recht laat weder
varen aan de macht der traditie, welke hij nochtans niet

miskent. Immers, aldus de schrijver (blz. 65): ,,al uitte
de kracht der (Fransche) revolutie zich in het omver-
halen van muren-en wallen en al werd dan vele instel-
lingen een einde gemaakt en met vele opvattingen uit
het verleden gebroken, de omwenteling bleek evenwel
niet zoo machtig, dat de macht der traditie werd ver-
slagen”.

Onze wetgever kwam aan vele bewaren, welke aan een
afzonderlijk handelsrecht kunnenkleven, tegemoet, toen
hij bij de Wet van 2 Juli-1934 de scheidslijntusschen burgerlijk en handelsrecht vervaagde. Daarop, wijst,

dunkt mij, ook min of meer schrijvers ondervinding (blz. ’33)
bij zijn speurtocht in het arsenaal der jurisprudentie, dat tot heden de rechter geen uitspraak heeft gedaan

omtrent de beteekenis van het bedrijf, zooals deze term
in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koop-
handel voorkomt.
Mr. Dr.
Th. W. F. SPEETJENS.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVÈRHEID.

Arbeidszaken. Vaststelling van een bindende landelijke
regeling van bonen en andere arbeidsvoorwaarden in de,

haksteenindustrie. (E.V. 9/10/’42, pag. 1235; Stct. No. 193).
Buitenlandsche handel. Besluit inzake vrijstelling van invoerbelasting hij invoer van eenige metaalertsegi, als-
mede zink in ruwen vorm, ,00k uit andere landen dan
Duitschland. (E. V. 9/10f42, pag. 1234).

Nadere regeling, inzake het verleenen van uitvoermach-
tigingen voor hoomkweekerijproducten. (E. V. 1 6/10/’42,
pag. 1266; Stct. No. 196).
Eonoiniselie reehtspraak. Nadere beQali igen in ver-
band met de nieuwe regeling van de tuchtrechtspraak

voedselvoorziening: (E. V. 9/10/’42, pag. 1234; Stct.
No. 193). –
riendhout, riet
eis
biezen. Afkondiging van een aantal
verordeningen inzake productie van, handel in en ver-
werking van griendhout, riet en biezen. (E. V. 9/10/’42,
pag. 1234; Voedselvoorzieningsblad No. 28 d.d. 2/10/’42).

Handel. Regeling inzake aanvrage van installatie-
materiaal en snoer door electrotechnische winkelbedrijven.
Nadere mededeeling inzake de inschrijvingsplicht voor
handelaren in gebruikte machines bij het Bureau voor
Metalenverwerkende Industrie. Vastlegging van admi-
nistratievoorschriften voor slagers. Aanvullende beper-
kende bepalingen inzake het in voorraad hebben, verhan-
delen of verwerken van teer. (E. V. 16/10/’42, pag. 1264 en 1265; Stct. Nos. 197 en 199).

Industrie. Vervardigingsverbod yoor electrische ver-

warmingsapparaten. Fabricagevoorschriften voor lederen
drijfriemen. (E. V. 9/10/’42, pag. 1235; Stct. Nos. 190
en 193).
Afkondiging van een steunregeling voor stilgelegde be-

drijven in de baksteen- en kalkzandsteenindustrie. In-
trekking van eenige dispensaties van het verbod tot
het vervaardigen of in voorraad houden van bepaalde
huishoudelijke artikelen. (E. V. 16/10/42, pag. 1266; Stct. No. 196).

Metalen. Bepalingen inzake het organiseeren en uit-

voeren van een herdistributie van ijzer en staal. Verlenging
van den geldigheidsduur van ,,Metalldeckungsbescheide”
voor uitvoering van Duitsche orders. (E. V. 16/10/’42,
pag. 1265 en 1266; V. B. No. .26).

Organisatie bedrijfsleven. Nadere regelingen inzake de
Organisatie van mayonaise- en slasusfabrieken. (E. V.
9/10/’42, pag. 1235; Stct. No. 192).

Beschikking van de Organisatie-Commissie, waarbij
de vakgroep ,,Detailhandel in Rijwielen” wordt inge-

steld. (E. V. 16/10/’42, pag. 1265; Stct. No. 198).

Prjsregdingen. Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot de prijsregeling bij den handel in witlof- en
cichoreiwortelen. (IE. V. 9/10/’42, pag. 1234; Stct. No. 193).

Nadere prijsvoorschriften inzake vaststelling van maxi-
mum-prijzen voor uit cacaodoppen bereid theesurrogaat,
aanvullende bepaling met betrekking tot de prijzenbe-
schikkingen voor turf, en vaststelling van brutowinst-
mar’ges bij den handel in suikerwerkartikelen. (E. V.
16/10/’42, pag. 1264 en 1265; Stct. Nos. 195 en 199).

Rubber. Uitbreiding van de definitie van rubber in de
Rubberbeschikking 1939 No. 2 tot kunstmatig gewonnen
rubberachtigê stoffen met dezelfde aanwendingsbestem-
ming als natuurrubber. (E. V. 16/10/’42, pag. 1266;
Stct. No. 197). –

Turf. Intrekking van de dispensatie op het vervoer-

468.

-‘

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

– .

21 October 1942

verbod ten aanzien van turf e. d., waardoor dus voortaan

voor het vervoer van deze producten een vergunning

van het Rijkskolenbureau is vereischt. (E. V. 9/10/’42,

pag. 1234; Stct. No. 190).
Verkoop- en afleveringsverbod voor bepaalde artikelen.
Afkondiging van een besluit, waarbij voor een aantal met
name genoemde artikelen voorloopig een verkoop- en

afleveringsverbod voor industrie, groot- en tusschenhandel

is ingesteld. (E. V. 16/10/’42, pag. 1264; Stet. No. 200).

Verstrekken van inlichtingen. Verordening yan den

Rijkscommissaris inzake de verplichting tot het ver-


strekken van inlichtingen op economisch gebied met
betrekking tot aanwezigen of benoodigden arbeid, grond-

stoffen en andere productiemiddelen, economische prestaties,

en behoeften. (E. V. 16/10/’42, pag. 1266; V. B. No. 26).

LANDBOUW
EN VOEDSELVOORZIENING.

Landbouw. Nadere regelingen ter uitvoering van het

Kweekersbesluit. Inleveringsplicht in bepaalde prpvincies
voor blauwmaanzaadkaf voor de bereiding van morphine.
Regelinginzake de inlevering van sluitkoolzaad door telers.

(E. V. 9/10/’42, pag: 1235/36; Stct. No. 192).

Pluinivoe. Publicatie van de Pluimveeregeling 1942/’43,

waarbij opnieuw voorschriften zijn vastgesteld inzake het houden van kippen, eenden, kalkoenen en ganzen.

Regeling inzake aflevering van kooiwild door kooikers
aan door het Bedrijfschap voor Pluimvee en Eieren aan-

gewezen handelaren. (E. V. 9/10/’42, pag. 1236; Stct.

MAAND

Maandcijfers en weekcijfers betreffende d
(Centraal Bureau

No. 193; Voedselvoorzieningsbiad No. 28 d.d. 2/10/’42).
Stroo. Vaststelling van bepalingen inzake het voor-

handen hebben, verhandelen, vervoeren en arerbruiken
van stroo. (E. V. 9/10/’42, pag. 1236; Voedselvoorzienings-

blad No. 28 d.d. 2/10/’42).
Tuinbouw. Afkondiging van een bekendmaking van

den Regeeringscommissaris voor de Bodemproductie,
waarin de voor 1943 geldende voorschriften inzake de

teelt van tuinbouwgewassen zijn vervat. (E. V. 9/10/’42,

pag. 1236).
Varkensvot. Ieder, die een varken slacht, dient het
daarvan afkomstige vet in te leveren bij het Vee- en

Vleeschaankoopbureau. (E. V. 9/10/’42, pag. 1236; Voed-

selvoorzieningsblad No. 29 d.d. 5/10/’42).

GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Effectcnliandel. Besluit; waarbij de koop en verkoop,

alsmede ruiling van aandeelen, depôtfractie- en parti-

cipatiebewijzen slechts via de Vereeniging voor den
Effectenhandel of de Vakgroep Makelaars in Effecten

is geoorloofd. (E.V. 9/10/’42, pag. 1234; Stct. No. 190).

VERKEER.

Binnenvaart. Besluit van den Secretaris-Generaal van

het Departement van -Waterstaat, waarbij nieuwe ta-
rieven zijn vstgesteld voor sleeploonen én vervoerprijzen

in de internationale binnenscheepvaart. (E. V. 9/10/’42,

pag. 1235; Stct. No. 190).

CIJFERS.

n economischen toestand van Nederland.
roor de Statistiek)

1041

1942

Omschrijving maandcijfers

1
Eenheid

Sept. Oct. Nov. Dec. Jan. Febr..j Mrt. Apr. Mei
1
Juni Juli Aug. Sept.

Giroverkeer..


Neclerlandsche

Bank

. . .
11.000.000
2067
2053 3037
2015
1660 1420
2206
1886
2131
2086 1606
2103 1682
1902
1549
1879 1586
Postch6que- en

Girodienst
11.000.000
1550 1677 1624 1576 1536
1341
1443 1520
1659 Rentestanden.
Wisseldisconto Nederl.Bank
% %
2,50
2,25
2,50
2,25
2,50
2,25
2,50
2,25 2,50 2,25 2,50
2,25 2,50
2,25
2,50 2,25
2,50
2,25
2,50
2,25
2,50 2,25
2,50
2,25 2,50 2,25
Prolongatierente, A’dam
Callgeldnoteeriflgefl,,,
1,25
1,25
1,25 1,25
1,25
1,25
1,25
1,64
1,29
1,14
1,40
1,26 1,25

Rendement oblig.
1)

,,

.
%
3,63
3,60
3,63
3,74
3,71
3,65
3,58
3,60
3,57
3,54 3,50
3,52 3,58

Hypotheekrent

onroerende goederen
%
4,16
4,14
4,11
4,14
4,11
4,06
4,08
4,06
4,05 4,09 4,20
4,09

Hypotheekrente schepen
.
%
5,05
5,11
5,09
5,10
5,09
5,00
5,03
5,05
4,94 5,17 4,54
5,01

Koersen van Aandeelen.
1930=100
143,0
141,1
149,9
142,8 131,6
125,5
123,1
134,6
128,3 433,4 169,3
134,1
172,3
141,4
181,5
136,0 173,9

w.o. prod.middelen industr.
1930=100 1930=100
161,3
154,1
157,4
150,2
167,9
161,4
169,8 163,6
166,4 160,4
163,1
157,5 160,5
154,4
171,4
167,1
163,4 159,0 164,6 167,6 176,6 170,0

cons. goederen industr.
1930=100
170,7 ‘166,8 176,6 177,9 174,5 170,5 168,5 176,9 169,3 175,5 178,5 187,8
187,0

Spaarbanken
Rijkspostspaarbank,inlagefl
11.000.000
10,66
10,31
11,26 12,26 12,73

13,72
14,29 12,89
14,41
14,10
14,18 14,19 14,59

Algemeen

indexcijfer

….


Nijverheid

……. ………

Rijkspostspaarbank, terug-
betalingen
11.000.000
13,93
13,57
11,54
9,48
8,35
7,57
10,25
10,88
10,17
9,70
10,53
9,28
9,29

Bijzondere spaarb., inlagen
f1.000.000
13,87
13,72
15,29 13,48 18,09
16,54
46,57
15,23
18,41
15,93 16,47
15,92
………….

Bijzondere spaarbanken, te-
rugbetalingen
41.000.000
12,92

13,24
14,56 11,93 12,07
10,04
12,44 12,44 14,45
12,54
13,56
11,93

Hij
potheken.
(nwe. inschrijv.)’)
Totaal
f1.000.000

.
23,96
31.83
3043

77,72 24,32
40,93 39,85
45,57
46,48
35,52 42,75
26,14
11.000.000 41.000.000
20,53
2,97
28,05
3,44
24,92
3,90
43,25
4,87
20,44 3,68 36,06
4,41 34,01
5,34
40,15
4,85 38,03
8,19
29,83
4,82
35,17
4,86
21,01
4,35
op landerijen
op schepen
11.000.000
0,46
0,34
1,31
29,60
0,19
0,46
0,50 0,57
0,26
0,87 2,72 0,78

……………..
w.v.
op gebouwen

…….

Werkloosheid,

werkloozenzorg.
Geheel werkloozen
1.000
103 100
101
123
.136
139 119
87
74
62
57 40
53
36
§49
§34
Tewerkgestelden
GeplaatstenlnDuitschland’)
1.000 1.000
56
134
57
141
62
151 70
150
75

153
72
157
60
166
52
173
48
189
43
207
212
215

Frankrijk
1.000
271 291
29,
291 291
29 29
30
31
33 35
37

1042

Omschrijving

weekcijfers.,
Eenheid
b

.a
(12
1-,
“)
C
O
(F2
c’i
N

0.1


0.1
cO
___

Nederlandsche Bank (Maandag)
Binnenlandsche wissels
.
41.000.000
145
151 ‘
233

203 196 186
20
228
231
246
250
334
297

Papier op hetbuitenland
41.000.000
1141
1179 1187
1221
1263 1287 1304 1309
1320
1346 1360 1374
1379

Bankbiljetten en assign.
In
omloop
…………..
11.000.000
2427
2451
2500
2507 2524 2549
2597
2609
2627
2646
2680
2711
2724
11.000.000
11.000.000
154


144
147
148
147 168
144
164
142
173 143 164 146 157
141
163 143
184
143 186 143
180
140 205 140
192
Rek.Courantsaldiv.artderefl Diverse rekeningen
11.000.000
t79
162
148
172
163
151
162
150 173
152
161
142
164
Beleeningen

………….

Rentestanden.
Callgeld.noteeringen
%
1,50 1,58
1,29 1,25
1,25
1,25 1,25
1,25
.
1,25
1,25

Rendement oblig. (Woensd.)
%
3.35
3,31
3,34
3,29 3,33
3,56
3,57
3,59
3,58
3,56

§
=
voorloopig cijfer.

i)
Volgens opgave van De Ned.
Bank.
)
Hieronder

niet
begrepen
enke1e
hypotheken,
waarvan de
geld-

schieter niet bekend is.

9 Na aftrek van teruggekeerden.

21 October 1942

ECONOMISCH-STKTISTISCHE BERICHTEN

469

S

STATISTIEKEN.
1.

BANKDISCONTO’S.
Wiss.24 28 Juni

41
e

Bi.Eff.34 28 Aug. ’39
Lissabon

. . . .

4

31 Mrt.

’41
Londen

’39

……2

26 Oct.
Bk
1Vrsch.inRC
28Aug. ’39
Madrid

……4

28Nov. ’38
Athene

……5

21 Juli

1
41
N.-York F.R.B. 1

27Aug. ’37 Batavia

……3

14 Jan.

’37
Oslo

……….&4

21 Sept:’39
Belgrado

. . .

5

1 Febr. ’35
Parijs

……..

11

17 Mrt.

’41
Berlijn

.
…..34

9 Apr. ’40 Praag

……..3

1 Jan.

’36
Boekarest

. . . .

3

12Sept.’40
Pretoria

……

3j 15 Mei’33
Brussel

……
91
)
25 Jan.

’40
Rome

……..44 18 Mei

’36
Boedapest

. . . .

22 Oct.

1
40
Stockholm

..

3

29 Mei

’40
Calcutta

. . . .

28 Nov. ’35
Tokio

……..

3.521 Juli

’41
Helsingfors

. .

4

3 Dec. ’34
Warschau

.. 4418 Dec. ’37
Kopenhagen

. –
4

15Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk. 14 25Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

KOERSEN VASTGESTELD
DOOR HET NEDERLANDSCH CLEARINOINSTITUUT.,
(met data van vaststelling)
Beiga’s

– . .
.30.14

7Aug.

’40
Lewa(Bulgarije)2.30 25Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.

’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs

..

3.77

6 Mrt.

’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.

’40
Lires

……9.91

3 Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34

2 Febr. ’42.
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

’40
Zloty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13 Aug.’40
FinscheMark

3.82

2Juli

’41
(oude scbuld)35.00 28 Jan.

’41

Dinar (Joego-Slavi6)
(nwe. schuid)37.68 11 Febr. ’41

(oude schuld)

3.43 16Aug. ’40
Lei

……..1.28-24 April ’41
Dinar
Slow. Kr.

..

6.48 10 Juni

’39
(nwe. schuld)

3.77

1 Juli

’41
Drachmen Turksche
(Griekenland)

1.26

8 Oct. ’41
Ponden

– . –
.1.454 29 Dec.

’39
Kuna

3.77 29 Oct. ’41

OFFICIEELË WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.
N.-York

I
Brussel
1

Zürich
I
Stockh.
I
Helsinki
13 Oct. 1942

30.14
43.67
44.854

14

1942

30.14
43.67
44.854

15

,,

1942

30.14
43.67
44.854

16

,,

1942

30.14
43.67
44.854

17

,,

1942

30.14
43.67
44.854
-.
19

,,

1942

30.14 43.67
44.854

Laagste d.w.

30.11
43.63-.
44.81

Hoogste d.w.

30.17
43.71
44.90

Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
1

66.671
6.266
STAND
VAN
‘5
RIJKS
KAS.

Vorderingen
1

7 Oct. 4942
1

15

Oct. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
t

4.395.018,67
f


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

……………
383.295,63
224.156,49
Voorschotten op ultimo Aug.
1942

aan

de

gemeenten

verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de

……

vermogensbelasting

……
17.676.226,03
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,

250.032.782,62
,,

250.305.306,05
Idem voor Suriname
1)
7.940.192,86
,,

7.940.162,86
Idem

aan

Curaçao ‘)

…14.510.588,19

320.283,23
260.283,23
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

…..

.,

18.502.948,23
18.502.948,23
Daggeldleeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
103.053.366,71
114.980.337,35
Vordering op het Alg. Burg.

pand

……………………..

…357.842,52

Pensioenfonds
1)

…….
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘)
62.617.717,08
,,

69.636.414,83
Ve
r
plichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t


f

8.656.423,12
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Octrooi

verstrekt

………

Schuld

aan

de

Bank

voor
Ned.

Gemeenten

……..
Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

110.196.000,-
,, 110.096.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2825.500.000,-‘) ,,2847.500.000,-‘)

,


Zilverbons

in omloop

……
128.386.745,50
,;
128.864.533,-
Schuld

op

ultimo

Aug.
1942 aan de gemeenten weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.

…….

Daggeldleeningen

………….

pers.bel., aand. I. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.

….

alsm. opc. op die hel, en op
de vermogensbelasting

,,


Schuld

aan

het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
Id.

aan

het Staatsbedr.

..
der
……..-
,,

366.361,93

P. T. en T.
1)
298.511.399,83
,,

315.974.419,40
Id. aan andere Staatsbedrij-

ven
1)
…19.514.791,28
,,

19.514.791,28
Id. aan div. instellingen’)

..,,
471.748.410.13
,,

471.761.261,70
1)
fl

rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
bij De
Nederi. Bank geplaatst f 324.000.000,-.
‘)
Idam
262.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE
BANK.

Verkorte balans op 19 October 1942

Activa,

Binnenl.

wissels,

Ç
Hfdbank. .f

247.000.000
Bijbank
promessen, enz.

Agentsch.

2.000
247.002.000
Papier op het buitenland

. .

(1.403.754.439
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen

eeeningeninc.

Hfdbank.

(132.874.779
1)
1.403.754.439

rekening-courantBijbank.
10:406:542

t

144.619.324

Op

effecten,

enz.

………..

f

146.477.856
1) Op goederen en ceelen

141.468
444.619.324
1)
Voorschotten

aan het

Rijk

………………..
15.000.000
Munt
en
muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………f

917.807.906
Zilveren munt, enz.

……..
..6.709.870

924.517.776
-Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

60.516.674
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………..
163.707.316
f 2.963A 17.529

Passiva
/
Kapitaal

…………………………….
f

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere

reserves

……………………..
19.566.874
Pensioenfonds

………………………….
.13.141.630
Bankbiljetten in omloop

………………2.735.808.895
. .
Bankassignatiën in

omloop

………………..
80.225
Rek-Courant
f
Van het Rijk

f


saldo’s

1. Van anderen

,,

160.455.494
,,

160.455.494
Diverse rekeningen

……………………..
6.015.488
(2.963:117.529

Beschikbaar dekkingssaldo

………………
f1.240.140.584
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
3.100.351.457
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-

gebracht

…………………………….
i)
Waarvan aan Nederlandsch-Indig (Wet
van
247.000.000

15

Maart 1933,

Staatsbiad

No. 99)

……….
52.706.508

Voornaamste posten In
duIzenden guldens.
1
Gouden
.
Csrcu-
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
1

munt en
latie
opeischb.
d
e
kkings-
kiflg8-
Im untmaler .
s chulden
saldo perc.
19 Oct. ’42
917.808
2.735.809
160.536
1.240.144
32 12

,,

’42
-917.809
2.724.144 191.785 1.208.705
32
5

,,

’42
917.829
2.711.127,
204.980
1.182.553
32
6Mei’40
1.160.282
1.158.613
255.183
607.042
.83
Totaal Schatkist-
1
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
1

ningen
op het
reken. disconto’s
rechtstr. buiteni.
(act.)
19 Oct.2I
247.002
247.000
144.619

1
1.403.754

1163.707
12

‘421
297.002 297.000
139.986

1
1.378.811

1163.529
5

,,

’42j
334.002
1
334.000
139.615

1
1.373.913

1141.583
6 Mei
‘401
9.853

217.726

1
750
150.648

»UITSCHE RIJKSBANK.


(in mill. R.M.)
1

Goud
1

Renten-
1

Andere wissels,
Belee-
Data
1

en
bank-
chèques en
1
1
deviezen
1
scheine
schatkistpa pier_
1
nin
g
en

15
Oct.

1942
1

76,7
1

.259,6
23.698,7
1

21,2
7

,,

1942
1

76,5
1

302,2
24.206,4
1

16,9
30 Sept.,1942
1

76,8

1

297,5
23.995,9
1

21,3
23Aug.1939
177.0
127.2
8.140,0
t22.2

Data
Effec-
1
Div
er
se

Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
ten
1

Activa

1

tatie

1

Crt.

.

t
Passiva
15 Oct.

’42
1

77,6
1

1.525,8

I

21.620,9
1

2.798,9

1
695,4
7

,,

’42
1

68,0
I

1.146,4

1

21.870,4
1

2.706,6
706,7
30 Sept. ’42
1

67,8

1

1.801,5

1

22.036,9
1

2.985,5

t
703,2
23 Aug.’39
982,6
1

6.380,5

1

8.709,8
1

1.195,4

1
94,2

EZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in ,ni11

•Il’,’,n,’,’,

n
v n
*

.o ).Q
15
,
d
nu
.0
a
.na
.
..Q
0
Q.
/
nO
1
0n
,
.
0
0
0

8
Oct.

42
46.832
63.075
3.948
TÏÏ
1

,,

42
1
46.831
S61
21.584
1.707 62.403
3.884 3.401
24Sept.’42
1
46.389
404
20.819 1.745 61.529
3.829
8.201
17

‘42145.916
364
20.945

1

1.789
61.128
3.830,
3.259
10

,,

’42
145.681
398
21.475
1.819
60.961
3.885
3.728
8 Mei ’40
I
23.606
5.394
695
1.480
29.806
– .
909

,_ :,

Blz.
Veenproducten …………………113
Veevoeder
.
…………….47, 102, 238, 445
Vennootschappen
.
…………….
.325, 363
Vennootschapsbelasting 227, 305, 335, 395
Verf en -grondstoffen
………. 102, 165
Verkoopverbod …………………. 468
Vermogensbelasting ………. 227, 305
Vervoerswezen …… 59, 102, 165, 248, 375
Verzekering . ………………. 414, 445
Vestlgingseischen ……………….. 102
Vezelstolfen …………………… 215
Visscherij 33, 59, 102, 123, 215, 305, 325,
385, 425
Vlas ………… ….59, 75, 7.27, 248
Vleesch . . 59, 165, 185, 205, 315, 355, 468
Voederbieten …………………. 215
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
175, 205, 227, 355, 364, 375, 415, 425, 446
Vruchtboomen ……………….. 355
Vijandelijk vermogen
……………. 215
Waardevermeerderingsbelasting …… 385
Warenwet …………………….. 305
Wol ………………………… 205
Wijnbelastlng

………………….

33
Zaden 47, 5, 102, 123, .156, 195, 205, 335,
364, 385
Zuidvruchten …………………. 195
Zuivel 227, 335, 355, 364, 385, 395, 415,
446
95, 195, 204, 215, 227. 238, 248, 305. 314 325, 335, 345, 354, 363, 375, 467
aarden …………………… 215, 414
acht …… 67, 102, 123, 165, 335, 354
apier …….. 58, 102, 195, 204, 215, 335
elterijen

……………………..

58
ensionbedrijven ……………. 58, 248
eulvruchten

…………………. 205
luimveehouderij ……
.165, 248, 354, 468
ostverkeer

……………………

59
rijsregeling 47, 58, 75, 101, 113, 123, 155, 65, 184, 195, 204, 215, 227; 238, 248, 305, 14, 325, 335, 345, 363, 384, 394, 414, 424,

445, 467
.adio’
.

……………………….

47
.antsoeneering


………………..227
.egistratlerecliten

………………59
.estaurants ……………………75
.ijwlelen ……………………47, 123
.ubber ……………113, 123, 305, 467
uwvoedergewassen ………………355
lachtvee ………….33, 59, 67, 248, 272
meerolie ……………………..102
iaar- en betaalzegelkasbedrijf 102, 227, 355
pertijden Kleinbedrijf ……….75, 123
ulkerbieten.

…………………. 205
urrogaten

……………………155
abak …………..

47, 58,113, 195, 355
ankgas

……………………..205
extiel

………………102, 325, 364
uinbouw 33, 59, 102, 205, 227, 364, 395,
414, 425, 468
urf …………………… 59, 335, 467
weelandenorganisaties …………..59
rien ………………………….33
‘arkens ………………..59, 227, 315
‘ee
67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272, 315,
355, 375, 414, 425

BIz.
:unstmest

. 59, 215, 335
:weekerj

………………..59, 354
andbouw 33, 47, 59. 67, 75, 85, 93, 102, 155,
95, 195, 205,- 215, 227, 248, 305, 364, 375, 385, 394/95, 425, 446. 468
andstand, Nederlandsche .. . . 33, 102, 272
eeningfonds 4940 ………………102
oonbelasting ………………….335
ucerne ………………………..354
[achines ………………………215
[eel en -producten ……….401, 195 [elk en -producten …………33, 205
[erkengeld ……………………413
[etalen 47, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238,
394, 414, 467
[iddenstand …………..195, 215, 272
[ijnbouw ……………………..305
[olens ……………………….445
[otorbrandstof . . . . 58, 165, 215, 305, 325
‘ationale Plan ……………..101 .345
‘ederlandsche Coöperatieve Raad . . . . 194
‘icotine ……………………..102
liën en vetten . . 102, 195, 215, 305. 468
mzetbelasting 59, 102, 227, 315, 335, 364,
425
ndernemlngsbelastlng ………227, 364
orlogsschade ……….123, 184, 195
ost-Cornpagnie, Nederlandsche …..314
rganisatie Bedrijfsleven, 47, 102, 113, 123,

40

21 OCTOBER 1942
,

Alfa betische Index Overheidsmaatregelen op economisch, gebied

(Zie voor den alfabetischen Index Overheidsmaatregeten in 1941 het Jarregister 1941.
Blz.
Aardappelen 33, 47, 248, 314, 335, 354, 364, .9<
394, 414, 424 9<
Aardolieproducten ………. 102,,345, 414 L
Accijns …………33, 185, 195, 354, 364 Ii
Advertenties ……………………345
Afval ……………………465, 445 L
Arbeldszaken 143, 189, 215, 227, 248, 272. L 305. 325, 345, 354, 364, 374, 414, 445, 467 L
Bakkerij ………………….335 345 L
Bank- en Credietwezen ……….33, 195 51
Bankwet 1937 ………………..195
51
Bedrijfsorganis’atie Vee en Vleesch 59, 305, II
315 51
Bedrijfsvorm ………………….59 Iii
Belastingen . . . . 33, 59, 277, 248, 305, 355
Bindtouw ……………. …….33 215 51
Bionenscheepvaart 59, 156, 238, 248, 446, 468 51
Bloembollen ……………………364 51
Bloemkweekerij

………………..155 14
Boschbouw

……………………185 N
Bouwnijverheid ……….47, 58. 113, 325 N
Buitenlandsche Handel 47, 59, 75, 101, 113, N
155, 204, 215, 227,

.S, 272. 314, 325, 345, 0
374, 384, 414, 445, 467 0
Chemische Industrie ……….58, 184, 248
Commissarissenbelasting ………….. 415 0
•Deviezenverkeer ….33, 59, 167, 335, 355 0
Diamant

……………………..113

0
Distributie

……………………354

0
Dividendbeperking …………..59, 335 U
Drankwet

……………………’58
Drukwerk ……………………..345

P
Economische Rechtspraak…. 194, 445, 467 2
Effecten ……………………….468

2
Eieren

……………………248, 354

2
Eleciriciteit ……………………336

2
Electrotechnische Industrie ……….58 P
Fruit ………………59, 315, 345, 445 P
Garnalen

……………………..123

P
Gas

…………………………334

2
Gasgeneratoren

………………..325 1′
Gevogelte

……………………47

3
Goederen voor Duitsche Weermacht .. 345
Gort

.’ ………………………..335

9<
Grafische Industrie ………. 58, 75, 194
9<
Granen

………………………. 205

R
Gras

……………
……………354

11
Grasland ……….-.33, 67, 85, 155, 205
9<
Griend en riet …………………. 467
9<
Groenten ………. 33, 155, 315, 335, 345 9<
Handel . – 204, 215, 227, 238, 248, 314, ‘325. S
345, 354 363, 374, 384, 394, 414, 424, 445, S
467 S
heffingen …………
…………..354

S
Hennep

…………………….. 205

S
Hooi

…………………….. 335, 354

S
Hout …….. 248. 272, 335, 345, 354, 445 T
Industrie 238, 248, 345, 354, 363, 375, 384, T
394, 424, 445, 467 T
Inlichtingen verstrekken ………… 468 T
Kaas

…………………. 75, 227, 315
Kamers van Koophandel …….. 47, 184 T
Kantoormachines

……………… 156 T
Kapok …………………… 101, 165

11
Keramische Industrie ………. 58, 194 ‘V
Klaver

………………………. 354

1/
Klompen

……………………… 272

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

25.
Dr. L. R.
W.
SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen

………………..
(t 2,60)’

J. VAN DER WIJK


Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

……………………………………..
(t 2,60)

Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship büilding

………………..

(/ 3,15

geb.,
/
2,10*
ingen.)

Overzicht van
de ontwikkeling der handelspolitiek van
het Koninkrijk
der
Nederlanden
van
1923
tot en
met
1938,
samengesteld door een groep medewerkers
van het
N.E.I.,
onder

leiding

van

Prof.

Mr.

P:
Lief tinck

…………………………………
(f
2,10)*

Dr. A. WINSEMIUS


Economische aspecten der internationale migratie

…………………………..
(/ 2,10)”

Dr.
H.
M.
H.
A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland
en de
Vereenigde Staten
(derde

gewijzigde

druk)

…………………………………….’.’ …………
(f
2,10),

81.
M. J.
SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………..
(/ 1,55)*

32.
Dr.
J. R. A.
BUNING

De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(1
8,65)”‘

Uitgave: De Erven F. Bohn N. V. Haarleni

Verkrijgbaar in den boekhandel

P. 1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele
gedeelte: Drs.
M. F.
J.
Cool,
te Rotterdam. – Verantwoordelijk voor de
advertenties:
H. Â. M. Roelants, Schiedam. – Uitgever:
H. A. M.
Roelants, Schiedam. – Drukker: H.
A. M.
Roelants, Lange
Haven 141, Schiedam,
– K 2193.

laatste bladzijde)

Auteur