Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1388

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 26 1942

26 AUGUSTUS 1942

Economi*schAmwStatistisc
‘he

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR FLANDEL,NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E
JAARGANG

WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1942

No. 1388

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

1,

N.V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

II

Hypotheekbanken

en Woningmarkt in

Nederland

door

Ch. GLASZ

1 5de publicatie van

het Nederiandsch

Econom. Instituut

Prijs f
1.55*

(Prijs voor donateurs en

leden van hét N.E.I.
fl.10)

Verkrijgbaar iii den boekhandel

Uitgave:

Be Erven F Bohn N.V. – Haarlem

R.Mees8Zoonen

Âo. 1720

BÂNXIEB8 EN A880]ANTIE-SL&KELAiR8

ROTTERDAM
AMSTERDAM (As..)
‘..GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM
VLAARDINGEN

D

Wat is de

H-0
L L E RITH

Boekhoud- en Statistiek-DI
EN ST

Deze dienst vormt een afdeeling van ons bedrijf,

die over een uitgebreide, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

alsmede over een staf van deskundig bedienend

personeel, om
alle administratieve werk-

zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem’ uit te voeren.

Vraagt nadere Inlichtingen aan de:

WATSON BEDR IJ FSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR
NEDERLAND DER
INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te

NEW-YORK.
Frederikspleln 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

BÉHANDELING VAN ALLE

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.

69 KANTOREN IN NEDERLAND

Onze kluizen bieden een

VEILIGE BERGPLAATS

voor Uw papieren en voorwerpen van waarde

De Scheepsbouw-

nijverheid in

Nederland

door –

lr.J. W. BONEBAKKER

Publicatie no. 16 van het

PRIJS

Nederlandsch Econom.
1

1.55

Instituut

Donateursen leden
fl.10

Verkrijgbaar in clan Boekhandel

Uitgave van de

ERVEN F. BOHN . HAARLEM

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

De Naamlooze Vennootschap

Maandblad voor den Ondernemingsvorm en het

Bedrljfswezen inNederland en Nederlandsch-lndië

inhoud Juli-Augustus nummer 1942 – No. 4/5. Jrg. 21

Goodwill-nummer:

Juridisch gedeelte.
Overdracht van goodwill ……Prof. Mr. P. W. Kamphuizen.
Eenige rechtskundige beschouwingen over onderneming en
goodwill ………………..Prof. Mr. Ph. A. N. Houwing.
Aantasting en bescherming van goodwill.
Mr, W. C. L. van der Grinten.
Goodwill in verband met huwelijksgoederen- en erfrecht en de
Successiewèt ………………Mr. H. P. J. M. Coebergh.
Goodwill naar buitenlandsch recht ……Mr, J. P. de Prez.

Bedrijfseconomisch gedeelte.
De waardebepaling van den Goodwill en de afschrijving op den
Goodwill ………..
…………………. R. A. Dijker.
Goodwill als bedrijfseconomische categorie
Prof. Dr. J. F. ten Doesschate.
Eenige economische aspecten van het goodwillprobleem
Dr. A. Mey.
Goodwill ………………………..Drs. M. F. J. Cool.

Fiscaal gedeelte.
De goodwill in het vergelijkend belastingrecht.
Prof. Dr. P. J. A. Adriani.
Het besluit op de inkomstenbelasting 1941 en de afschrijving op
goodwill ………………… ….. Dr. M. J. H. Smeets.
De goodwill in de Vennootschapsbelasting in het bijzonder bij
Concernverhoudingen …………….Mr. J. R. Schaafsma.

Dit nummer is uitsluitend verkrijgbaar voor abonné’s.
Abminementsprijs
f 10.50
per jaar.

Uitgave: H. v.d. Marck’s Uitgevers Maatschappij N.V.ROERMOND
POSTREKENING 61631.

OOK VERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL.

KONINKLIJKE NEDERLANDSCI-IE BOEKDRUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS — SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: Drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
ditgebied concurreerend, snel en accuraat.
Uitgifte-apparaten Ln groote verscheidenheid van werk.
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige staf is te allen tijde voor gratis
(3 lijnen)

advies te Uwer beschikking

31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijsf 1.55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I…… fl.10)

Verkrijgbaar i. d. boekhandel

UITGAVE:

De Erven F.Bohn N.V.,Haarlem

Derde Gewijzigde Druk

van

Eg’alisatiefondsen

en Monetaire Poli-

tiek in Engeland,

Nederland en de

Véreenigde Staten

door

Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Economisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I. fl.50)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN NV., HAARLEM

26 AUGUSTUS 1942

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch
,
-vStatist

ische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HAI’.DEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1942

No. 1388

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Cool (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND hOOFDREDACTEUR:

H. W. Lambers (Zwartewaal).

Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dain-W

Aangeteekende stukken: Bjhantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr. 35000.

Postrekening. 8408.

Abonnemenis prijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk

s opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p:
p.
in Nederland f 20,85 per jaar. Buitenland en

holonien f 23,— per, jaar. Abonnementen kunnen met elk

,nummer ingaan en slechts worden beëindigcl per ultijno aan

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden aan het Nederlandsch Economisch Instituut ontoan gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de aerdere

publicaties. Adreswijzigingen op te ge pen aan de administratie.

Adoertenties 000i’pagina f 0,28 per mln. Andere pagina’s

f 0,22 per mln. Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.

INHOUD:

Blz

De eigendom van den grond en de rechten van den

Staat, gezien in het belang van de werkverruïming

door
J. D. Reinpt ……………………….378

De frijsvorming van bouwgrond door

Dr. I. II. G. aan Beusekom ………………380

De positie van het onroerend goed door
W. T F. Slee 382

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch

gebied ……………………..
384

S t a t i s t i e k e n.

Stand van ‘s Rijks Kas – Bankstaten …….,.
385

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Op de
discontomarkt
was deze week het meest opval-
lende verschijnsel het feit, dat de Agent van de Schatkist
slechts af en toe voor korten tijd ,,open” was. Meestentijds
werd geen schatkistpapier afgegeven, met het gevolg,
dat er in de markt soms een vrij dringende vraag was
van de zijde van geidgevers, die de loketten bij den Agent
gesloten vonden en zich nu elders van het noodige ma-
teriaal wilden voorzien. De houders van papier echter
waren om dezelfde reden uitermate terughoudend en groot
zijn de omzetten dan ook niet geweest. De terughoudend-
heid van den Agent bij het afgeven van papier is slechts
aan technische factoren te wijten, samenhangend met
den vervaltijd van het uitstaande papier. Zoolang er
nog een kleine
200
millioen papier rechtstreeks bij
de centrale bank is ondergebracht, is er geen kans,
dat gedurende langerentijd de afgifte van papier aan de
markt zou worden gestaakt, tenzij natuurlijk met het
oog op een evetueele consolidatieleening, in welk geval,
zooals bekend, de Schatkist de afgifte van papier pleegt te
staken om de financiering van de behoeften geheel om te
schakelen op daggeldieeningen. Inderdaad beginnen de
geruchten inzake een op handen zijnde leeningsoperatie
weer de ronde te doen, en dit keer met meer klem dan
voorheen. Intiisschen heeft in de verslagweek de Agent,
ondanks het feit, dat meestentijds geen papier werd af

gegeven, toch nog voor een vrij omvangrijk bedrag ge-plaatst. Zoodra de gelegenheid weer werd opengesteld,
kwam er een dermate geconcentreerde vraag, dat zeer
spoedig het loket weer dichtging.

De
obligatiemarkt
heeft nogal wat fluctuaties te zien
gegeven, al waren deze niet van grooten omvang. In het
begin van de week trokken de noteeringen aan, waarna
in het midden der week een reactie intrad, gevolgd door
een duidelijk herstel op Donderdag, dat zich voor som-
mige fondsen op Vrijdag nog voortzette, hoewel toen voor
de hoofdfondsen als
3-3+
pCt.
1938
en vooral de
3+
pCt.
Nederland
1941
al weer een daling intrad. Deze laatst-
genoemde reactie moet wellicht in verband worden ge-bracht met de geruchten inzake een nieuwe leening, die
wij hierboven reeds aanstipten. De
3-3+
pCt. leening
1938,
die de week opende op
98+,
kwam vervolgens op
98
13
/
16
, om daarna te reageeren tot
98
(welke noteering
slechts een oogenblik gold), waarna weer een herstel in-
trad tot om te sluiten op
98/16.
De
3
pCt. leening
1941,
die op
1007/8
opende, sloot de week op 100/
8
. De

3
+
pCt. leeningen Amsterdam, die op 100+ waren ge-
opend en daarna reageerden tot 100, kwamen Vrijdag
op 100/, na Donderdag nog 100 te hebben genoteerd.
Hier kwam dus het herstel pas op den laatsten dag der week.

De
aandeelenmarkt
vertoonde vrij gevoelige schomme-
lingen. In de eerste helft der week was de stemming over
het algemeen vast met vrij behoorlijke speculatieve om-
zetten. Op Donderdag volgde voor de hoofdfondsen,
speciaal voor Olies, een gevoelige reactie, die Vrijdag beginbeurs werd voortgezet, om echter weer door een licht herstel te worden gevolgd. Olies en scheepvaart-
waarden zullen worden gevoegd bij het lijstje der waarden,
die niet meer in aanmerking komen voor onderpand van
voorschotten (tot nu toe gold dat slechts voor het meeren-
deel der Indische aandeelen).

378

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Augustus 1942

DE EIGENDOM VAN DEN GROND EN’ DE

RECHTEN VAN DEN STAAT, GEZIEN IN HET

BELANG VAN DE
WERKVERRUIMING.

Ontwikkeling van het eigendonzsbegrip.

De individualistische opvatting van het eigendoms-

recht, zooals die tot uiting komt in het Romeinsche privaat-

recht, waarvan men den volkomen weerslag terugvindt

in de rechtsregels, welke •na de Fransche revolutie het

maatschappelijk bestel regelden, ‘heeft in den loop van

150 jaar belangrijke wijzigingen ondergaan. Van• den

,,heiligen en onschendbaren eigèndom”, zooals dat begrip

het dehken beheerchte volgens de natuurrechtelijke op-

vattingen dier dagen ‘), neergelegd in de ,,Verklaring van

de’ rechten van den mensch en den burger”, is in onze

Grondwet slechts een schim overgebleven,- ook al doen de
bewoordingen op zichzelf er nog aan denken, dat de
vroegere volksvertegehwoordiging niet geheel en al het

heft uit handen heeft, willen geven aan de uitvoerende

macht: er was voor onteigening een algemeene nutswét

noodig. In 1887 is echter een èind gemaakt aan de tot daii

toe gevolgde methode om de uitzonderingen op het ver-
eischte van een algemeene nutswet in de Grondwet zelf
op te nemen; bij gewone wet konden sindsdien uitzonde-
ringen worden vastgesteld. ‘ . –

De eigendom is dus al sinds lang geen onveranderlijk

recht meer. De rechten van de gemeenschap, die er in-
breuk op maken, dringen zich steeds meer op den voor-

grond en beperken daardoor de rechten vdn het individu,
m.a.w. de privaatrechtelijke bpvatting maakt plaats voor

de publiekrechtelijke. De eigendom als burgerlijk recht

komt binnen het kader van den eigendom als publiek
recht te staan; het persoonlijk belang wijkt meer en meer voor het gemeenschapsbelang. Daardoor wordt nochtans

niet getornd aan de beginselen, welke in artikel 625 van
het Burgerlijk Wetboek zijn vervat en waarin de wetten
en verorleningen worden genoemd, welke bij den eigendom
als het hebben van het vrije genot van een zaak in acht
dienen te worden genomen ).

De geleidelijke ontwikkeling in ‘de opvattingen omtrent

den individueelen eigendom’wordt geïllustreerd dooi’ de

veranderingen in de bewoordingen, welke hij de definitie
van eigendom en de daarmede gepaard gaande rechten
zijn gebruikt. Zoo’ sprak de Staatsregeling van 1798’van
berooving van eigendom door te bepalen, dat niemand
,,van het geringst gedeelte van zijn eigendom, buiten zijn
t’oestemming
beroofd
kan woiden, dan- alleen, wanneer ‘de
openbare noodzakelijkheid, doorde Veitegenwoordignde

Magt erkend, zulks vordert” (artikel 40). In de Staats-
regeling van 1801 is reeds een vei’zachtin’g iii de olivat

tin(ren te cönstateeren, want daarin speelt niet meer cle

,,berooving” de hoofdrol, doch het ,,ontzetten” uit den
eigendom
3),
In de Grondwet van 1815 komt de uitdruk-
king ,,algerneen nut” voor het eei’st te p”s als vereischto
voor elke onteigening. Uitzonderingen, zooals die in de tegenwoordige tirondwet bestaan, werden er niet in ge-noemd, maar toch bespeurt men in de gekozen bewoor-

1)
Artikel
17
van de ,,Déclaration des droits de l’homrne et du
citoyen” van
28
Augustus
1789
spreekt over den eigendom als
,,droit inviolable et sacré”. ‘) Artikel
625 B.W.:
,,]figendom
Is
het regi om van eene zaak
het vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te be-
schikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de
wetten
of
de openbare verordeningen, daargeteld door zoodanige
magt, die daartoe, volgens de Grondwet, de bevoegdheid heeft,
en mits men aan de regten van anderen geen hinder toebrenge;
alles behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoor-lijke schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet”.
‘)
Artikel
5
Staatsregeling van
1801:
,,Ieder Ingezeten wordt
gehandhaafd bij de vreedzame bezitting en het genot zijner eigen-
dommen. Niemand kan van eenige gedeelte derzelven worden
ontzet, dan wanneer het algemeen welzijn zulks volstrekt vordert,
en in zodanig geval niet anders dan tegen een billijke schadever-
goeding”.

dingen een zekere kentering in de opvatting omtrent de
publiekrechtelijke bevoegdheden. lntusschen bleven de
mogelijkheden van onteigening beperkt. Zij kwamen

voor in een speciale wet van 29 Mei 1841,-volgens welke

,de koning het algemeen nut moest beoordeelen. Pas in

de Grondwet—van 1848 kwamen eenige uitzonderingen

op het vereischte van de algemeene nutswet voor. Zij

hieldeti verband met bijzondei’e omstandigheden of met
de verdediging des lands
4).
De aanleg van de Spoorwegen bracht tenslotte de

noodzaak van een algemeene Onteigeningswet naar voren,

welke op 28 Augustus 1851 tot stand kwam en waaraan

Thorbecke zijn naam heeft verbonden. Deze wet maakte

liet mogelijk, onteigening ook te do’en geschieden ten
name van bijzondere personen of ‘ vereenigingen, aan
welke de uitvoering van’ het werk, waarvoor de onteigening

noodig is, woi’dt toegestaan. De Grondwet van 1887

sloot de ontwikkeling af door de.uitzondeningen op de

algemeene nutswet over te laten aan den wetgever zelf.

Deze heeft bij de bepaling daarvan ruimschoots van de
geboden gelegenheid gebruik gemaakt: volkshuisvesting,

aanleg en verbetering van wegen en bruggen, bouw van
ziekenhuizen, postkantoren, slachthuizen, aknleg van

voetbalvelden, industrieterreinen, Iandarbeidersplaatsjes,
vliegvelden,’enz., vereischen thans geen algemeene nuts-

wet meer. De onteigening geschiedt in deze gevallen door

besluiten van den burgemeester (gemeenteraad) of door
den secretaris-genei’aal (minister).

De onteigenings procedure.

Toch kleefde er aan de procedure een fout, zoodra er
eenige spoed bij de onteigening was betrokken, en wel in verband met de schadeloosstelling, welke als overblijfsel
van de individualistische opvatting van den eigendom

kan worden aangemerkt. Indien aan de door de Onteige-

ningswet voorgeschreven procedure de hand wordt ge-
houden, gaan er zèker eenige jaren mee – heen vôér de

Staat of andere bevoegde instantie, ten bate van wie de
onteigening geschiedt, -den eigendoni verkrijgt. De Over-
heid heeft dan ook véér den oorlog reeds ingezien, dat liet’
itt
vele’ kevallen
getnenscht – is onmiddellijk de beschikking
te /crjgen oQer het onroe,’end goed, met name grond, nanneer

deze noet wo,’den geb’uikt oin de bestrijding van de nvem’kloos-
heid op doeltreffende nvijze tem hand te riemen. Weliswaar
is door wetswijziging een verkorting van de voorgeschreven
administratieve procedure mogelijk gemaakt, maar de –

behoefte aan een afzonderlijke wet, juist in verband met
de iverkgelegenheid, deed zich steeds meer gevoelen. –
In 1939 kwam die bijzondere wet tot stand. Volgens
deze
Algemeene Vordem’ingswet
1939 kan de Staat den
gewenschten grond
onnziddellij/c
in bezit nemen en pas
daârna komt de volgens de Onteigeningswet noodzakelijk –
te volgen administratieve procedure aan de orde. Ook
hier wordt de Staat echter niet vrijgesteld van eenige
betaling als schadeloosstelling aan den eigenaar van den
onteigenden grond.

Deze Algemeene Vorderingswet is één van de zeven
machtigings- of noodwetten, welke in 1939 door de volks-
vertegenwoordiging werden aangenomen en die in ver-
band met ,,00rlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone
omstandigheden” waren ingediend. De-hier bedoelde wet
gaf aan de ministers van Defensie en van Econmische
Zaken liet recht goederen te vorderen, zoowel roerende
als onroerende, ten narfie van den Staat en voor doeleinden,
welke met de defensie van het land verband hielden,
alsmede die, welke de
volkshuishouding
betroffen. Welis-
waar werd in deze wet niet genoemd het departement van

‘) Artikel
147
Grondwet
1848′
……
‘De wet verklaart vooraf,
dat het âlgemeen nut de onteigening vordert. Eene algemeene wet
regelt de uitzondering op het vereischte van zoodanige verklaring
ton behoeve van vestingbouw en den aanleg, het herstel of het onder!
houd-van dijken, bij besmetting en andere dringende omstandig-
heden”.

26 Augustus 1942

EÇONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

379

Sociale Zaken,

maar de mogelijkheid van overdracht

van bevoegdheid was opengelaten, en daar de wet ten
doe.l had het belang van de volkshuishouding te bevorde-

ren, stelde de Overheid zich op het standpunt, dat de
Qordering Qan grond ten behoeoe ron de cultu.urtëchnische

werken der werkr’erraiming eoeneens een belang ron de volks-

huishouding is.
Immers, de grond wordt ontgonnen in

het belang dier volkshuishouding en komt om. ten goede

aan de voedselvoorziening. Intusschen – waar die over-

dracht van bevoegdheid plaats had – gold zij alleen voor
gronden. –

Na 15 Mei 1940, toen de drang naar tewerkstelling van
werklooze arbeiders zich sterker dan ooit deed gelden,
richtte de belangstelling van de Overheid zich bij uitstek op het object grond, daar dit nog steeds het beste middel vormt om arbeiders te helpen aan werk, dat nuttig effect

oplevert’ voor de geheele gemeenschap zonder elders

nieuwe werkloosheid te doen ontstaan. Deze gedachte
leeft dan ook sterk bij den Rijksdienst voor de weik-verruiming. Toch zal men op het erste oogenblik be-

vreemding toonen, indien men verneemt, dat de bevoegd-
heid, die het departement van Sociale Zaken door de hier-

boven bedoelde overdracht kreeg, slechts in beperkte
mate is gehanteerd. De verklaring daarvan ligt in het

feit, dat bij de vordering van gronden voor werkverruiming
tal van individueele belangen zijn betrokken, en al is in
den loop der jaren het publiekrechtelijk karakter van den
eigendom steeds meer naar voren getreden, de beteekenis
van den privaten eigendom liet niettemin haar gewicht
gelden, vooral daar, waar er dikwijls sprake was van
objecten, waarin verscheidene eigenaren deelgerechtigd
waren.

De , , A ige neene Vorderingswet
1939″
geëxpireerci.

Intusschen deed zich tegen het eind van Juni 1940 een
moeilijkheid voor, die verband hield met den afloopdatum
van den geldigheidsduur der Algemeene Torderingswet,
welker werking voor één jaar was vastgesteld. Op ge-
noemden datum zou de bevoegdheid van het departement
van Sociale Zaken expireeren. In de korte spanne tijds,
waarin de wet evenwel nog gold, heeft het departement,
binnen de perken van het gepaste gebruik, datgene ge-
vorderd, wat als onontbeerlijk moest worden beschouwd
en waartegen de minste individu eele bezwaren konden
worden aangevoerd. 1-Jet betiof voornamelijk gronden,
welker inbezitneming tot dan toe slechts was uitgesteld in afwachting van den afloop der procedure volgens de
bepalingen van de Onteigeningswet. Nu het departement
in dé gelegenheid was gesteld dqze objecten te onteigenen
op korten termijn, terwijl het feit van de onteigening
eerlang toch zou hebben plaats gehad, was daartegen
weinig bezwaar aan te voeren. FIet behoefde nu alleen
maar een zgn.
vorderingsbrief
aan de grondeigenaren te
zenden,
waarmee de eigendom van den grond zonder ,neer aan den Staat overging.
Floewel het departement in feite dus een vrijwel on-
beperkte . bevoegdheid bezat om gronden te vorderen
– hetgeen een diep ingrijpende maatregel heteekende
tegenover het privaatbezit – beperkte het zich tot de
hierboven bedoelde objecten.’ Daarmee gaf het blijk van
wijs beleid. Van tevoren werd elke oorgenomen vordering
aanhangig gemaakt in een commissie, waarin vertegenwoor-
digers van verschillende departementen zitting hadden,
zoodat een waarborg werd geschapen tegen overijlde
besluiten:

Het ,,Algemeen Voderingsbesluit
1940″.

1

Toe is liet nu gegaan na Juli 1940, toen de geldigheids-
duur van’ de Algemeene Vorderingswet afliep? 1-let zou
in de lijn der ontwikkeling hebben gelegen deze wet te
verlengen. Daar ons land echter bezet gebied is geworden,
zocht men een andere en ook betere oplossing, die de be-

langen vat; de volkshuishouding over een veel ruimer

terrein zou uitspreiden. Daarbij gold de overweging, dat

niet alleen het departement van Defensie en liet departe-
ment van Economische Zaken (inmiddels gesplitst in
Handel, Nijverheid en Scheepvaart, en Landbouw en
Visscherij), alsmede van Sociale Zaken, maar ook het
departement van Waterstaat met vrucht gebruik had

kunnen maken van de vorderingsbevoegdheid, indien
deze aan laatstgenoemd departement ware overgedragen.

Deze overweging vormde een factor in het interdeparte-

mentaal overleg, dat tot liet resultaat leidde, dat, op
grond van een algemeene machtiging aan de secretarissen-

generaal der departementen, !een
Algemeen Vorderings-
besluit
1940 tot stand kwam, hetwelk hij zijn afk6ndiging
onmiddellijk in werking trad (24 Augustus 1940).
Daarmede was
j
een nieuwe phase in de ontwikkeling van
de onteigeningsprocedure gekomen. Volgens dit besluit

werd bevoegdheid verleend aan de secretarissen-generaal van de departementen van Handel, Nijverheid en Scheep-

vaart,.vah Landbouw en Visscherij, van Justitie, Binnen-
landsche Zaken, Onderwijs (thans Opvoeding, Wetenschap

en Cultuurbescherming), van Financiën, Waterstaat en
Soalale Zaken, roerende zoowel als onroerende goederen te
vorderen,
ieder voor de aangelegenheden, die onde,’ zijn
(d.i.
de secretaris-generaal)
.
departement vallen, en indien
het naar zijn oordeel in het algemeen belang is.
Nadat deze bevoegdheid was verleend, is het departe-
ment van Sociale Zaken (om ons hiertoe te bepalen in
verband met de werkverruiming) op den reeds ingeslagen

weg met bedachtzaamheid voortgegaan. In het verleden
bleek reeds, dat met overleg te werk w’ordt gegaa!i, en
zoo komen bepaalde gronden eerst voor vordering in aan-
merking, nadat de tot oordeelen bevoegde instanties
uit de desbetreffende .streek zijn gehoord. In bepaalde
gevallen kan het Algemeen Vorderingsbesluit verder
een waardevolle aanvulling zijn van de
Ruilve’kavelings-
wet.
Deze w’et heeft ten doel verkaveling van de gronden

op die plaatsen, waar een te groot aantal eigendommen
aan elkaar grenzen, zoodat een economisch gebruik van
den grond wordt belemmerd. Door herverdeeling van die
gronden onder de diverse eigenaren kan dat gebruik
worden bevorderd. Het Algemeen Vorderingsbesluit kan
nu bij die verkaveling een belangrijke rol spelen, wanneer
bijv. eenige perceelen grond zodveel eigenaren hebben
0

dat er. ook na deverkaveling een zoodanige versnippering zou blijven bestaan, dat doelmatig gebruik van den grond
door ruilverkaveling ,alléén niet zou w’orden bereikt.
Door vordering van gronden kan men in een dergelijk geval
in, die tekortkoming voorzien.

Slot beschouwing.

Uit’dit overzicht is gebleken, welk een belangrijke ver-•andering er heeft plaats gehad in de opvattingen omtrent
den eigendom in liet algemeen en die betreffende den
eigendom van den grond in liet bijzonder. Het zuiver
privaatrechtelijk begrip is nog voortdurend onderhevig
aan veranderingen, die tot de zgn. uitholling van den
eigendom leiden en in feite den eigendom slechts laten
bestaan, voorzoover de Overheid meent, dat het algemeen
belang een ingrijpen niet noodzakelijk maakt. Merkwaar-
dig zijn in dit verband de bevoegdheden, welke aan het
eind van Juli 1942 zijn verleend aan den secretaris-generaal
van liet departement van Landbouw’ en Visscherij, ten
aanzien van liet gebruiksrecht van de boeren van hun
bedrijf en hun grond. Zoo kan volgens deze nieuwe regeling
aan een boer, die niet genoeg melk aflevert, de verplichting
worden opgelegd zijn veestapel geheel of gedeeltelijk in
te leveren tegen een door den secretaris-generaal vast te
stellen vergoeding. In zeer ernstige .gevallen, waarin
kan ivorden geconstateerd, dat de boer zijn bedrijf zoo
slecht leidt, dat hij niet langer tot deelneming aan de
verzorging van de voedselvoorziening kan w’orden toege-
laten, kan de secretaris-generaal hem
het geb’uik van zijn

380

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Augustus 1942

gronden of beclrijfsgebocw’en ontzeggen
en aan andere per-

sonen of instellingen toekennen.,
Dit zijn wel zeer vèrgaande bevoegdheden en men zou

er uit kunnen conciudeeren, dat de rechtsopvattingen

terugkeeren naar de vroegere door Grotius verdedigde

opvatting van de ,,facuIta eminens”: de hoogere bevoegd-

heid, die boveii het gewone recht staat, daar zij aan de

gemeenschap toekomt op de onderdeelen en de zaken

der onderdeelen, op grond van het algemeen belang.

Over deze door Grotius gestelde suprematie van het

publiek recht over het privaatrecht zegt Kranenburg,

dat hij (Hugo de Groot) eenvoudig een hooger recht vaii den souverein op de goederen der enkelingen stelt, ,,om-

dat hef geheel meer is dan zijn dee]en en dit op grond van

het algemeen belang”. Op grond van dat hoogere recht

erkent Grotius later de bevoegdheid des konings om den

onderdanen hun recht te ontnemen. Grotius schrijft verder,

dat zelfs een verkregen recht aan de onderdanen kan wor
den ontnomen door den koning,
ôf bij wijze oan straf ôf

Uit krachte oan zijn hooge’ eigendoinsrecht
5).
Deze beschou-

wing past volkomen in de nieuwe strafbepalingen ten aan-
zien van boeren, die hun plicht tegenover de gemeenschap

niet vervullen. De leer van de ,,facultas eminens’.’ blijkt dus

een taaier leven te hebben dan sommige liberale schrijvers
het voorstellen. Om de kern ervan bewegen zich althans

de huidige gedachten, die in het bovenbedoelde besluit

tot uiting zijn gekomen. Zonder die leer in haar gehéél

weer op haar oude voetstuk te plaatsen, kan niet worden
ontkend, dat de huidige ontwikkeling van het eigendoms-

reht een soortgelijken trek vertoont als die ten tijde van

Grotius’ ,,De jure belli ac pacis”.

Van een zuiver privaatrechtelijk begrip is deen sprake
meer. De publiekrechtelijke kant begint steeds meer
overwicht te krijgen. Het is een ontwikkeling, die—gezien

de sterke staatsrechtelijke stroomingen, welke zich ten
aanzien hiervan voordoen – nauwelijks verwondering be-

hoeft te baren. Geen enkele eigendomsinhoud heeft waarde
voor eeuwig
6).
Deze uitspraak typeert het best de zich

baanbrekende opvattingen omtrent den eigendom en de
rechten van den Staat.

J. D. REMPT

6)
Kranenburg: ,,Staatsreeht”, deel II, blz. 501, vijfde druk.
6)
Asser-Scholten: ,,Nedetlandsch Burgerlijk Recht”, deel II, 1933,
blz. 107. Een helder overzicht van cle uitholling van den eigendom
geeft Dr. X. Valkl,off in ,,Een eeuw rechtsontwikkeling”.

DE PRIJSVORMING VAN BOUWGROND.

De kosten r’an grondexploitatie.

In een vorig artikel
1)
werd gewezen op het groote
belang, dat bij de uitvoering van het bouwprogram
na den oorlog voldoende houwgroild beschikbaar is tegen redelijken prijs. De vraag moet nu onder de oogen worden
gezien, op welke wijze zich de prijsvorming van bouw-
grond voltrekt. –
Zoolang gronden uitsluitend voor agrarische doeleinden
in gebruik zijn, wordt de waarde bepaald door de opbrengst-
mogelijkheid van deze aanwending. Het gekapitaliseerde
rendement van den grond geeft de waarde aan, die aan
den grond moet worden toegekend, waarbij in aanmerking
moet worden genomen, dat cultuurgrond veelal een laag
rendement geeft. De eigenaar van landbouwgrond moet
met een lage rente voor zijn geld tevreden zijn.
Zoodra de grond echter in de sfeer van bebouwing
komt, d.w.z. zoodra de mogelijkheid ontstaat, den grond
als bouwterrein in exploitatie te brengen, gaat de prijs

met een sprong naar boven; hij blijft stijgen, naarmate
het oogenhlik van, exploitatie nadert.
Bij onteigeningen in het belang van de volkshuisvesting,
die voor de waardebepaling van bouwterrein als be-

1)
,,Bouwgrond voor woningbouw”, in ,,E.-S.B.” van 12 Augustus
1942, Pag. 358 cv.

slissend moeten worden beschouwd, pleegt met deze exploi-
tatiemogeiïjkheid rekening te worden gehouden. De

waarde van den grond als bouwterrein wordt dan bepaald

door de opbrengst bij toekomstige exploitatie. Deze op-

brengst wordt gekapitaliseerd,en verminderd met de kosten,

die moeten worden gemaakt om den grond in exploitatie

te brengen. Hieruit volgt, dat ‘een bezuiniging op deze

kosten’ door het stellen van lagere èischen niet tot ver-

laging van den grondprijs kan leiden, omdat deze onmiddel-

lijk den-prijs van den ruwen grond zou doen stijgen.

De mate, waarin met de kosten van bouwrijp maken
wordt rekening gehöuden, hangt af van de opvattingen
inzake het uitbreidingsplan. Hierin is in den loop ‘der

jaren een geleidelijke ‘ontwikkeling waar te nemen, een

ontwikkeling, die waarschijnlijk nog niet ten einde is.

Reeds in vroegere eeuwen kende men hier te laide

uitbreidingsplannen. Eerst de Woningwet van 1902 heeft

aan het uitbreidingsplan een wettelij ken grondslag ge-

geven. Door deze wet kreeg de gemeentelijke Overheid

vooi’ het eerst de bevoegdheid om ten aanzien van de
terreinen, die in de naaste toekomst voor uitbreiding

van de bebouwde kom noodig zijn, regelend op te treden.
Deze bevoegdheid was intusschen slechts zeer beperkt.

De oorspronkelijke wettekst spreekt slechts van het aan-

wijzen van grond, die in de naaste toekomst voor den aan-.

leg van straten, grachten en pleinen is béstemd. Het

woord parken werd bij de behandeling uit het ontwerp

geschrapt, teneinde duidelijk te doen uitkomen, dat de
gemeente den gi’ond daarvoor slechts door aankoop of

onteigening mag verkrijgen. Hieruit kan worden afgeleid,

dat de wetgever heeft bedoeld, dat de grond voor straten,

grachten en pleinen door de grondeigenaren bij exploi-

tatie van hun gronden moet worden beschikbaar gesteld.
Hierbij ging men echter niet verder dan liet uiterste
minimum. Aangezien de ervaring bij het in exploitatie
brengen van gronden had geleerd, dat een grondeigenaar,

die zonder eenige regeling’van overheidswege zijn gronden

in exploitatie brengt, niet eiken vierkanten meter kan
bebouwen, doch gemiddeld ongeveer een derde deel voor
straat. enz. moet reserveeren, achtte men het destijds

billijk, dat ook bij regeling van de uitbreiding door de
gemeentelijke Overheid althans een derde deel van den
grond grittis beschikbaar zou worden gesteld.

Deze norm van één derde gaat dus niet uit boven het-

geen door de noodzakelijkheid van de bebouwing wordt
geëischt en blijft in vele gevallen.daar nog beneden, omdat
bij hoogbouw een straatoppervlak van één derde niet
eens voldoende is. De wetgever legde geen enkelen last

in het belang, van een goede stadsuitbreiding op den eige-
naar van den grond. Deze mocht zijn bezit bebouwen
tot de uiterste grens van het mogelijke.

Verder wilde de wetgever indertijd bewust niet gaan.

Gewijzigde inzichten.

In den loop der jaren zijn intusschen de stedebouw-
kundige opvattingen gewijzigd. Geleidelijk heeft het

inzicht zich baan gebroken, .dat van een grondexploitait
meei’ ‘mag worden verlangd dan alleen het afstaan van
die gronden, zonder welke geen huis kan voi’den gebouwd.
Een behoorlijk bewoonbare stadswijk moet niet alleen
straten, grachten en pleinen ‘bevatten, maar ook een

zekere hoeveelheid groen. In de latere uitbreidingsplannen
is daarmede dan ook rekening gehouden. De gedachte,
dat de Overheid deze groenvoorziening uit de openbare
middelen moet bekostigen, is intusschen lang blijven
voortleven.

In 1921 kreeg het uitbreidingsplan, hetwelk thans de

bestemming van alle daarin begrepen gronden aanwijst,
wettelijke sanctie. Dit wil zeggen, dat geen bouwver-
gunningen in afwijking van het uitbreidingsplan mogen
worden verleend. Dientengevolge moet sindsdien de
rechter bij onteigening met een bindende bestemming,

ingevolge het uitbreidingsplan, rekening houden. De

26 Augustus 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

381

Hooge Raad heeft deze opvatting nadrukkelijk vast-
gelegd in het arrest van 23 Augustus 1926 (W.v.h.R.

No.’ 11556), waarin werd beslist, dat de rechter bij de

vaststelling van de verkoopwaarde van te onteigenen

vast goed rekening heeft te houden met alle omstandig-
heden, die op de waarde van invloed kunnen zijn, dus ook

met de omstandigheid, dat een te onteigenen oppervlakte
grond, ofschoon dooi’ haar ligging voor bouwterrein ge-

schikt, daarvoor met groote waarschijnlijkheid niet in
aanmerking zal kunnen komen,- doordat deze grond in

een naar de voorschriften der Woningwet vastgesteld
uitbreidingsplan voor parkaanleg is aangewezen.
Deze opvatting had tengevolge, dat voortaan aan

gronden, die als bouwterrein zijn verkaveld, de vôlle
bouwterreinwaarde werd toegekend, terwijl onmiddellijk

daarnaast gelegen gronden, welke voor park of soort-

gelijke doeleinden waren bestemd, practisch niets waard

waren. Deze ongelijkheid eischte noodzakelijk voorziening.
In 1931 is in de Woningwet. de regeling opgenomen,
dat bij de waardebepaling geen rekening wordt gehouden
met de bestemming tot eenig doeleinde van openbaar

nut als gevolg van een uitbreidingsplan, een bouwverbod

of een voorgevelrooïlijn.
Deze regeling heeft de vroegere ongelijkheid weggenomen,

maar een gelijkheid gebracht op een te hoog niveau.
Immers is bij de wijziging van 1931 in ‘de Woningwet
ook het beginsel vastgelegd, dat bij het in exploitatie
brengen van gronden voor rekening van den eigenaar niet
anders komt dan de grond voor openbare verkeerswegen,

dus de straten en het aanleggen daarvan met alles wat
daarbij behoort.
Een moderne stadswijk behoort echter meer te om-

vatten dan straten en bouwbiokken. Wel nemen- deze
verreweg het grootste deel van den beschikbaren grond
in beslag, maar er moet toch een zeker percentage worden
beschikbaar gesteld voor ,,groen”, waaronder te versta?n

parken, plantsoenstrooken, sport- en speelvelden enz.
Zonder deze voorzieningen voldoet een stadswijk niet aan
de eischen, die daaraan naar hedendaagsche opvattingen

mogen worden gesteld.
De wet doet echter geen middel aan de hand om de

grondexploitanten mede te doen dragen in de kosten
van deze voorzieningen. De voor groen bestemde gronden
moeten door de gemeente worden onteigend, waarbij

deze gronden worden gewaardeerd als bouwterrein, waarop
dezelfde bebouwing is toegelaten als op naburige gronden.
Ilieruit volgt, dat de kosten van parken enz. ten volle
voor rekening van de openbare kassen komen en dat de
gemeente, indien zij niet zeer vroegtijdig tot aankoop of
onteigening van deze gronden overgaat, daarvoor eèn

hoogen prijs moet betalen.

Vercieeling ç.’an cle kosten oan stadsaanleg.

1-Jet is dus begrijpelijk, dat reeds lang wordt gezocht
naar een regeling, welke de mogelijkheid opent, d groen-
voorziening in de gemeentelijke uitbreidingsplannen te doen bekostigen door de exploitatie van de betreffende
stadswijk en deze kosten op dusdanige wijze over de eige-

naren der in het plan begrepen gronden om te slaan,
dat door de gezamenlijke eigenaren moeten worden ge-
leverd de gronden voor den aanleg van straten, pleinen,

plantsoenen, sportterreinen, speelvelden en andere doel-
einden, welke in het belang van de bewoonbaarheid van
een nieuwe stadswijk noodzakelijk moeten worden geacht.
Als norm voor deze noodzakelijkheid – zou een bepaald
percentage van de in het plan begrepen gronden voor
elk dezer doeleinden kunnen worden aangegeven.
Met den afstand van de noodige gronden aan de gemeen-
te kan intusschen niet worden volstaan. De werken
moeten ook worden aangelegd. Dat de kosten van be-
strating, rioleering, straatverlichting, leidingen en kabels
door het bouwterrein moeten worden gedragen, wordt
ook nu reeds algemeen aanvaard. Het zal ook moeten ge-
schieden met de plantsoenen, sportterreinen, speelvelden,
enz., terwijl ook van verschillende werken, behoorende
tot den algemeenen. stadsaanleg, een evenredig deel op de nieuw aan te leggen stadswijk behoort te drukken.

Op deze wijze kan worden verkregen, dat iedere nieuwe

stadswijk de kosten draagt, welke noodig zijn om de wijk

aan de hedendaagsche eischen van stedebouw en volks-

huisvesting te doen voldoen, zoomede een evenredig deel

van de kosten van algemeenen stadsaanleg. Hiermede is intusschen nog geen gelijke behandeling

van de verschillende eigenaren verkregen. Daarvoor

zijn nog speciale regelingen noodig. Deze moeten van het

beginsel uitgaan, dat de kosten van het uitbreidingsplan
evenredig, d.w.z. in verhouding tot de waarde van hun
grondbezit, over de eigenaren worden verdeeld. Of net
andere woorden, iedere eigenaar staat een percentage

van zijn, grond voor de verschillende doeleinden af, gelijk

aan het percentage, dat in het uitbreidingsplan of in een
deel daarvan, dat als een afgerond geheel kan worden

beschouwd, daarvoor is aangewezen. Bevat een plan 35
pCt. straat en 10 pCt. plantsoen, dan behoort iedere eige-

naar 35 pCt. varr zijn grond voor straat en 10 pCt. voor

plantsoen af te staan en de aanlegkosten daarvan te betalen.
Een regeling als hier uiteengezet zou verschillende

belangrijke gevolgen hebben. In de eerste plaats zou de
ongelijke behandeling van de eigenaren van de gronden
in een uitbreidingsplan worden weggenomen en zou de
behandeling van uitbreidingsplannen aanmerkelijk worden
bespoedigd. Voorts zouden de groote winsten, die soms

op de exploitatie van bouwgrond worden gemaakt, tot
het verleden behooren.

Geen lagere grondprijzen.

Verlaging van de -grondprijzen mag echter van een
dergelijke regeling niet worden verwacht.-
Evenals tot nu toe immers zou worden uitgegaan van
de thans gebruikelijke prijzen van den bouwgrond, die
zijn gebaseerd op de toegelaten wijze van bebouwing en
op het geldende huurpeil. Van de op deze prijzen geba-
seerde waarde van den bouwrijpen grond zou echter zoo-
veel in mindering worden gebracht, dat de geheele stads-
uitbreiding zonder kosten voor de openbare kassen zou
worden tot stand gebracht. Alle stedebouwkundige voor-
zieningen, die in een nieuwe stadswijk noodig en wensche-

lijk zijn, zouden worden bestreden uit de bedragen, die
vrdeger de winst uit de exploitatie vormden.
De grondprijs wordt echter niet
lager
en ook de huur der op den grond te bouven woningen blijft dezelfde.
Deze immers is uitgangspunt voor de bepaling van de
waarde van den bouwrijpen grond.
Er is dus zeker aanleiding voor de vraag, of niet nog
verder moet worden gegaan, en met name, of niet moet
worden gestreefd naar een zoodanigen maatstaf voor de
aardebepaling bij’ onteigening, dat werkelijk lagere
grondprijzen en dus lagere huren worden bereikt.
In het verleden zijn hiertoe verschillende pogingen
gedaan, die echter geen resultaat hebben kunnen be-
reiken, voornamelijk doordat zij op principieele bezwaren
zijn gestuit.
Tegen een regeling als boven werd uiteengezet, waarbij
de volledige kosten van den aanleg van een stadswijk
ten laste van de exploitatie der bouwterreinen worden
gebracht, zal vermoedelijk geen principiëel verzet rijzen,
omdat nu algemeen wordt erkend, dat de eischen, die
thans aan een nieuwe stadswijk worden gesteld, anders
zijn dan in 1902, en de billijkheid in het oog springt, dat
de grondeigenaren, die hun grond omzetten in bouwterrein –
en daardoor een aanmerkelijke waardevermeerdering.
incasseeren, ook de voorzieningen leveren, die een nieuwe
stadswijk naar hedendaagsche opvattingen bewoonbaar
moeten maken. De exploitatie van grond blijft dan echter
een bedrijf, dat bij een beleidvol optreden behoorlijke
winstkansen biedt.

882

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1942

Geheel anders echter komt de zaak te staan, wanneer

wordt voorgesteld om reeds vroeger in de prijsvorming

van den grond in te grijpen enmet name wanneer wordt
g
etracht het ontstaan van een bouwterreinwaarde te

‘beletten. Dan komen terstond vragen van eigendomsrecht

in het géding. Verschillende pogingen in deze richting
zijn dan ook na korteren of langeren tijd opgegeven, ook

omdat het uiterst moeilijk bleek een doeltreffende regeling

te vinden.

Om deze reden heeft ondergeteekende dan ook, toen in

1940 door den arbeid van de Staatscommissie voor de
herziening van de Woningwet dit onderwerp opnieuw

aan de orde kwam, in een tweetal artikelen
2)
een derge-
lijk stelsel als boven uiteengezet verdedigd en bemst af-

gezien van verdergaande pogingèn. Nu de omstandigheden

echter zoozeer zijn veranderd, is er zeker aanleiding om
dit punt opnieuw aan de orde te stellen.
Dr. Ir.
II. G.
VAN
BEUSEKOM.

‘) Het uitbreidingsplan en de grondeigenaren”,’ in
,,E.-S.B.”
van
10
Januâri
1940
en ,,De verdeeling van do kosten van den
stadsaanleg” In
,,E.-S.B.”
van
17 Januari
1940.

DE POSITIE VAN HET ONROEREND GOED.

De onuvikkeling na Mei
1940.

Sedert Mei 1940 hebbep de vraagstukken met betrekking

tot het onroerend goed sterk aan belangstelling gewonnen,
zoowel van de zijde van belan
g
hebbenden, als van publiek
op zoek naar een belegging, die eenigermate een waarborg

biedt tegen veronderstelde onzekerheden op monetair

gebied, en van de Overheid. De huurstop van 1940 was

bedoeld om huurders in bescherming te nemen tegen de eensklaps volkomen veranderde machtsverhouding tus-
schen huurders en verhuurders.

Een andere iiaatregel was de verhooging der grond-

belasting met 100 opcenten, waardoor een verdere druk

op de exploitatie-uitkomst ontstond. –
Nadat enkele jaren geleden reeds aan de langdurige

waardedaling van het huizenbezit een einde scheen te zijn

gekomen, zijn de prijzen sinds Mèi 1940 met sprongen ge-
stegen. De drang naar behoud van kapitaal heeft rende-

mentseischen op den achtergrond geschoven, totdat de
Overheid zich genoodzaakt zag aan de verkoopprijzen
een bovengrens te stellen, door de vervreemdingswaarde te baseeren op kapitalisatie van een redelijk netto-rende-
ment. Door dit netto-rendement (4 pCt.) lager te stellen
dan vôÔr Mei 1940 op onroerend goed gebruikelijk was,
is voor een waardestijging met circa 25 pCt. ruimte ge-
t

laten.

Ook op het gebied van de hypotheekrente bleef de
Overheid hiet werkeloos; dooi’ de verlenging van de crisis-
hypotheekaflossingswet werden in 1940 eerst de hypo-
theeknemers’ in bescherming genomen, doordat een
hoogere rente dan die op 9 Mei gold niet werd toegestaan,
terwijl onlangs de hypotheekvei’strekkers overheidsbe-
scherming kregen in den vorm van een verbod om de

rente voor nieuwe hypotheken lager dan 4 pCt. t€ stellen,
terwijl die voor loopende hypotheken hoogstens tot 4 pCt.
mag worden verlaagd. Deze maatregelen zijn bedoeld
om een gezond hypotheekbankwezen te bevorderen, daai
deze instellingen aangewezen zijn op de marge tusschen
opgenomen en uitgezette gelden en de pandbriefrente
niet lager mag worden gesteld dan 8.pCt. Een veer zouden
de banken echter moeten laten, doordat zij in de toekomst

geen afsluit- en verlengingsprovisie meer in rekening
zouden mogen brengen.
Intusschen is hierin wederom wijziging gebracht; be-
rekening van afsluit- en venlengingsprovisie is weer toe-
gestaan, alsook de afgifte van 31 pCt. pandbnieven tot
den koèrs van maximaal 102: pCt. In verband met de
daaruit voortvloeiende uitzetting van het pandbrief

kapitaal ]igt het in de bedoeling de institutioneele beleggers
uit te sluiten van de markt voor nieuwe hypotheken.

IIet behoeft geen betoog, dat deze maatregelen in krin-
gen van huiseigenaren in het algemeen niet werden toe:
gejuicht; de huurstop maakte het onmogelijk door huur-

pnijverhooging gebruik te maken van de door het ver-

dvijnen van dën leegstand voor verhuurders ingetreden

verbetering in de constellatie van de woningmarkt; de

verhooging van de grondbelasting drukte het netto-

exploitatieresultaat verder, terwijl de vaststelling van een

minimum-hypotheekrente den hypotheeknemer de gele-

genheid ontnam volledig gebruik te maken van de na-

tuurlijke daling van den rentevoet. Tenslotte verhindert

het Vervreemdingsbesluit om feitelijk minder geshagde

aankoopen uit de vroegre dure periode zonder verlies
ongedaan te maken.

De renabiliteit van exploitatie Qan onroerend goed.
Daar slechts weinig statistische gegevens ten aanzien

van de exploitatie van onroerend goed beschikbaar zijn,

hield de ,,Nederlandsch&Bond van Huis- en Grondeigena-

ren en Bouwondernemers” een enquête onder de leden

van bij haar aangesloten vereenigingen, welke zich uit-
strekte ovet’ 9.169 panden, verhuurd in 19.265 perceelen

met een aankoopwaarde van f.101.597.112. Uitgaande
van een exploitatieschema, waarbij voor onderhoud

f 50 pel’ woning per jaar werd aangenomen, voor af

schrijving 1 pCt. der aankoopwaarde en voor administratie-
kosten, huurderving, assurantie en algemeene kosten

7 pCt. yan de bruto:huur, kwam men tot het volgende
resultaat:

Groote gemeenten.

bij aankoop

ultimo
1940

Taxatiewaarde ……………….
t 79.412.888

t 05.485.362
Gemiddelde hypotheekrente

5.12
pCt.

4.36 pCt.
Totale lasten

…… .. … . ……

f 5.636.692

t 4.913.379

Bruto-huur ………………..
t 7.130.430

t 5.879.887
Rendement eigen kapitaal:

Naar aankoopwaarde ……….
5.55
pCt.

2.86
pCt.

Naar taxatiewaarde ……….
5.55
pCt.

4.87
pCt.

Kleine gemeenten.

bij aankoop

uttimo
1940

Tazatiewaarde ………………
f 22.184.224

t 1&118.991
Gemiddelde hypotheekrente

5.18
pCt.

. 4.38
pCt.
Totale lasten

………………
t 1.526.860

. f 1.323.300

Bruto-huur ………………..,J
1.907.104

t
1.557.630
Rendement eigen kapitaal:

Naar aankoopwaarde ……….
4.90
pCt.

2.35
pCt.

Naar taxatiewaarde ………..
4.90
pOt.

3.98
pCt.

Men ziet, dat de rendementen op basis van den kostprijs
uitermate bescheiden zijn, dat zij beneden den heerschen-
den rentevoet liggen, waardoor de eigenaar geen extra

belo.oning ontvangt voor de speciale risico’s, verbonden
aan huizenexploitatie. Ook wanneer het exploitatie-
resultaat betrokken wordt op de taxatiewaarde per ultimo
1940, blijkt het kapitaalrendement nog allerminst hoog
te liggen.

Ten aanzien van bovenvermelde enquête is het slechts te
betreuren, dat aan de samenstelling van het cijfermateriaal
niet meer aandacht is besteed. Immers dooreenverwerkt

werden de gegevens van bezit, dateerend uit de periode vôôr den vorigen oorlog, uit de jaren van hooge prijzen
tijdens en vooral na den vorigen oorlog, maar ook van

bezit uit de jaren van lage bouwkosten in het midden
der dertiger jaren.
Het is duidelijk, dat een rendementsberekening op basis
van den kostprijs van een in zoo verscliillendetijden met
zoo verschillende kosten verworven bezit, geen scherp
inzicht geeft in het rendement,’dat eigenaren maken op in
verschillende perioden verworven onroerend goed. Een
rendementsbecijfening op basis van den oorspronkelijken
kostprijs lijkt ons hier wel op zijn plaats, aangezien het
liuizenhezit voor een aanzienlijk deel in handen is van
den kleinen spaarder, die zijn kapitaal- en inkomens-
calculaties op andere wijze pleegt uit te voeren dan een
bezitter van vlot verhandelbare beurspapieren. Tevens
echter kan, door uit te gaan van het jaar van verwerving,
de zeer reëele inkomensdaling voor eigenaren worden

26 Augustus 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

383

nagegaan, alsmede de wisselende invloed van verschil-
lende exploitatielasten (waaronder vooral overheids- en
hypotheeklasten) worden vastgesteld. –

Met betrekking tot het jaar van verwerving (bouw of
koop) laat het enquête-materiaal ons min of meer in den

steek. Slechts in een betrekkelijk gering aantal gevallen
hebben eigenaren uit eigen beweging het verwervings-

jaar op het enquête-formulier ingevuld, nI. voor een totaal-

bezit van f 3.775.721. Dit betrekkelijk kleine bedrag

(nog geen 4 pCt. van het verzamelde materiaal) maakt het
noodzakelijk, dat aan het door ons ondernomen onder-

zoek nief meer beteekenis mag vorden toegekend dan

van een steekproef, waarvan de resultaten nochtans

interessant genoeg zijh om te vermelden.

Rentabiliteit oan huizenbezit, oerkregen odôr en na 1 Januari
1933.

Bij de splitsing van het bezit, dateerend uit de dure en.

uit de goedkoope periode, hebben wij ons gebaseerd op.
den index vhn de bouwkosten, zooals deze werd samen-

gesteld door het Nederlandsch Economisch Instituut,
vermeld in het Economisch-Statistisch Maandbericht
van November 1939. Aan de hand daarvan kan men
zeggen, dat in 1933 het dure tijdvak achter den rug was

(1914 = 100;-1933 = 123), zooclat wij bij 1 Januari 1933 de scheidingslijn hebbén getrokken. Ter vereenvoudiging
is geen

rekening gehouden met bezit, dateerend van vÔör
den vorigen oorlog. Bij de berekening van het netto-
exploitatieresultaat werd dezelfde werkwijze toegepast
als door den ,,Nederlandschen Bond van Huis- en Grond-

eigenaren en Bouwondernemers”. Als eigen kapitaal werd

genomen het bedrag der verwervingskosten, verminderd
met 1 pCt. afschrijving per jaar, terwijl op deze uitkomst
het bedrag van de per ultimo 1940 op ‘het eigendom
rustende hypotheek ‘in mindering werd gebracht.
Op deze wijze werd het volgende resultaat verkregen:
De verwervingskosten van het onderzochte bezit be-
droegen f 3.775.721; rekening houdend met een aîchrij-

ving van 1 pCt. ‘s jaars bedroeg de boekwaarde per ultimo
1940 t 3.435.598, terwijl op het goed een hypotheek
rustte van t 1.796.161 (gemiddelde belasting 52.28 pCt.)
tegen een gemiddelde rente van 4.29 pCt. Het netto-

rendement op het eigen kapitaal be’droeg onder beieke-

ning van de verschillende exploitatielasten – 3.99 pCt.
Zooals de Secretaris van den ,,Nederlandschen Bond
van Huis- en Grondeigenaren en Bouwondernemers”
mededeelde, is het percentage voor de administratieve
en andere lasten (7 pCt.) laag te achten. Desondanks
kan een rendement van nog geen 4 pCt. bezwaarlijk hoog
word,en genoemd.

Nochtans geeft dit gemiddelde rendements’cijfer nog een geflatteerd beeld van de feitelijke verhoudingen, waaronder
het overgroote deel der eigenaren zijn huizenbezit exploi-
teert.

Brengt men nl. in bovenvermeld bezit de splitsing aan:
verworven véôr of nt 1 Januari 19 33, dan is het resultaat
het volgendé:

Bezit, dateerend van vÔÔr 1Januari 1933:
Verwervingskosten
……….
t 2.426.931
Boekwaarde na 1 pCt. afschrij-
ving ‘sjaars
………….
2.138.202
Hypotheek

…………..
f1.188.718
(gemiddelde belasting

Gemiddelde hypotheekrente . ,
4.48
pCt.

55.60
pCt.).

Rendement eigen kapitaal

.

3.17
pct.

Bezit, dateerend van na 1 Januari 1933:


Verwervingskosten
………t
1.348.790
Boekwaarde na 1 pct. arscilrij-
ving
‘5
jaars
…………
fL297.396
Hypotheek

…………..
t 607.443
(gemiddelde

belasting

Gemiddelde hypotheekrente

3.90
pct.

46.82
pCt.).

Rendement eigen kapitaal

5.13
pCt.

De cijfers vertoonen voor de beide groepen huizenbezit
opmerkelijke verschillen: het oudere bezit blijkt niet alleen
zwaarder met hypotheek belast, maar bovendien ligt de

gemiddelde rente, waartegen geleend werd, méér dan een

half procent hooger dan bij het nieuwe bezit. Op deze wijze

alleen reeds, ontstaat een dubbele druk op het restinkomen

(netto-rendement) van den eigenaar, zoodat dit bij het

oudere bezit bijna 2 pCt. lager uitkomt dan bij het nieuwe.
lIet cijfer van 3.17 pCt. voor het oudere bezit wint nog
aan beteekenis, daar het zonder mçer duidelijk is, dat het
meerendeel der eigenaren zijn bezit véér 1 Januari 1933,

heeft verworven. Op grond van globale ramingen, waarop

te dezer plaaTtse niet nader behoeft te worden ingegaan,

kan worden aangenomen, dat niet meer dan een vierde
van het totale huizenbezit in ons land tot nieuw bezit

in den door ons bedoeldeii zin mag worden gerekend.

Hieruit volgt dus, dat het overgroote deel der Neder-
landsche huiseigenaren een rendement op het geïnvesteerde
kapitaal maakt, dat nog beneden den geldenden rente-
voet ligt.

Intusschen is met ingang van 1 Januari 1941 de grond-

belasting met 100 opcenten verhoogd, welke lastenver-
zwaring tengevolge

van het bestaan van de huurstop

geheel voor rekening van eigenaren kwam. Hierdoor is
het oorspronkelijke voordeel, ,dat de woningschaarschte

voor eigenaren bood – wegvallen van leegstand, geringere
onmiddellijke onderhouds- en mutatielasten – voor
een groot deel, mogelijk zelfs geheel, teniet gedaan.
De speciaal moeilijke positie oan eigenaren ,net oud bezit.

De moeilijkheden, waarmede eigenaren van oud bezit
te kampen hebben, blijken om, uit de hoogere rente, die

zij over de opgenomen hypotheken hebben te betalen.

Verkeerden zij immers niet in moeilijke omstandigheden,
dan zouden zij toch in staat moeten zijn geweest bij hun
geldgevers gunstiger voorwaarden

te bedingen op het
stuk van de hypotheekrente. Blijkens den gemiddelden rente-
voet op hypotheken, dateerend ntt 1 Januari 1933, is toch
het rente-niveau op dit gebied niet onbelangrijk gedaald.

Daar ook onder het oude bezit zonder twijfel eigenaren
zullen voorkomen, wier financieele positie krachtig genoeg
was om wèl betere’ rentevoorwaarden te bedingen, zal in
• feite voor een deel der eigenaren de toestand nog ongunsti-
ger zijn dan uit het gemiddelde cijfer blijkt, zoodat zij
vermoedelijk een rente betalen, die nog boven het ge-
middelde van 4.48 pCt. ligt.

Teneinde thans te kunnen nagaan, hoe zich het inkomen
van beide categorieën belanghebbenden (eigenaar en
hypotheekhouder) bij bezit van véér 1 Januari 1933 in
de laatsté decennia heeft ontwikkeld, wei’d uit het steek-
proef-cijfermateriaal datgen6 gelicht, uitsluitend betrek-
king
liebbend
op onroerend goed met hypotheek belast.
Op deze wijze resteerde een huizenbezit met een aan-
schafwaarde van f 2.063.248, belast met hypotheek
ten bedrage van t 1.455.220 (gemiddelde belasting 70.53
pCt.). Op grond van het eerdergenoemde exploitatie-
schema en dooi’ eigenaren verstrekte opgaven van lasten
etc., wordt het volgende beeld van de exploitatie verkregen,
op het tijdstip cnn cerraei’cin: –

Bi’uLo-huurontvansten

………………..t
185.513
inpCt.

van bruto-huur
Overheidslasten
………………t
15.275

8.23
pct.
Arschrijving

………………..t

20.632

11.12
pct.
Hypotheekrente’
………………t
73.977

39.90
pCt.
Administratiekosten
…………..t’
12.985

7.00
pct.
Onderhoud

………………….t

18.500

9.97
pct.
Rest-inkomen (netto-huur)
……..t
44.144

23.78
pCt.

t 185.513

100.00
pct.

Op het eigen kapitaal ad f 608.028 werd derhalve
een rendement gemaakt van 7.24 pCt.
De algemeen plaats hebbende huurdaling werd echter
niet gevolgd door een overeenkomstige daling der exploi-
tatiekosten, waardoor een fatale druk ‘ontstond op het
netto-in1omen van den eigenaar. Per ultimo 1939 had zich
de sitûatie voor het bovenvermelde onroerende goederen-
bezit dan ook als volgt gewijzigd: het hypotheekbedrag

384

ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN

26 Augustus 1942

was gedaald van f1.455.220 tot 11.188.718, de op
te brengen rente van f 73.977 tot 1 53.247, zoodat

de gemiddelde rentevoet was tecuggeloopen van 5.08 tot
4.48 pCt., maar de overige lasten waren belangrijk gestegen,

sommige alleen relatief, doordat eenzelfde lastenbedrag

op een kleiner huurinkomen drukte (afschrijving, onder-

houd), andere zelfs ook absoluut (‘overheids]asten). Het

beeld der exploitatierekening was geworden (ultimo
1939):

Bruto-huurontvangsten

………………..
1′ 140.460
inpCt.
van bruto-huur
Overheidslasten
………………
f 19.095

13.59 pCt
Afschrijving

………………..
f
20.632

.14.69 pCt.
Hypotheekrente
……………….
53.247

37.91
pCt.
Administratiekosten
…………..
f

9.832

7.00
pCt.
Onderhoud

………………….
f

18.500

13.17
pCt.
Rest-inkomen (netto-huur)
……..
f
19.154

13.64
pCt.

f140.460

100.00 pOt.

Het netto-inkomen van den eigenaar is dus meer dan
gehalveerd. Onder berekenin 1Jan het eigen kapitaal,

rekening houdend met een afschrijving van 1 pCt. per

jaar en het thans nog uitstaande hypotheekbedrag
(resp. f 2.063.248, 1 238.121, f 1.188.718), komt men tot

een rendement van nog slechts 3.01 pCt. 1-let verloop der
inkomens is dus het volgende:

Aanvangsdatum.

Ultimo
1939.
Hypotheekbedrag
f1.455.220

Hypotheekbedrag
11.188.718
tegen gemiddeld
5.08
pOt.

tegen gemiddeld
4.48
pCt.
= t
73.977.

= t 53.247.’
Daling van het rendement (hypotheekrente) met
11.81 pCt.
eigen geld
f608.028

eigen geld t
636.409
gevende een inkomen van

gevende een inkomen van
f44.144 of
gemiddeld

f19.154 of
gemiddeld
7.24
pCt.

3.01
pCt.
Daling van het rendement (kapitaalinkomen) met
58.43 pCL.

Deze cijfers werpen wl eed schril licht op de ongunstige

ontwikkeling van het rendement op door eigenaren ge-
investeerde kapitalen, zoo zelfs, dat men zich afvraagt,

of het niet gewenscht is, dat hypotheçaire schuldeischers

méér dan tot dusverre meedragen in de lasten, welke de

exploitatie van onroerend goed bemoeilijken. Wanneer de
rente voor eerste hypotheken over de geheele linie tot
4 pCt. zou worden verlaagd, stijgt het rendement voor

eigenaren van 3.01 tot 3.95 pCt., waardoor zij een rende-

ment zouden genieten, dat van hun geldgevers nabij-
komend, maar nog geen enkele vergoeding inhoudend
voor de beslommeringen en risico’s, verbonden aan het
huizenbezit. 1-let zou nochtans niet billijk zijn de moeilijk-
heden voor huiseigenaren uitsluitend aan de houding van
hypotheekhouders toe te schrijven. Zij hebben reeds
eenig offer gebracht door in een verlaging der rente van

5.08 tot 4.48pCt. toe te stemmen, bovendien zullen zij
bij executies aan kapitaalverliezen niet, zijn ontkomen.
Niettemin stelt de ,,Neerlandsche Bond van 1-luis- en
Grondeigenaren en Bouwondernemers” thans •een onder-
zoek in naar het aantal eerste hypothecaire leeningen met
een rente .hoogei dan 4 pCt., om daarmede een actie te
beginnen om deze rente tot hoogstens 4 pCt. terug te
brengen. Oorsprong van de moeilijkheden voor het huizen-
bezit schuilt in de groote huurdaling, welke voor een deel
gevolg is van de 11ier te lande gevolgde deflatie-politiek
(waarbij de Regeering met de hüren van de Woningwet-
woningen voorging) en voor een ander deel in de inter-
nationale crisis, die ‘de kosten van nieuwbouw in 1936
zelfs weer tot het niveau van 1914 terugbrachtl
Zeer ongunstig voor eigenaren is, dat door de huurstop
het huurpeil gestabiliseerd is op vrijwel het laagste niveau
der laatste tientallen jaren. Aan de juistheid van het uitvaardigen van een huurstop, in het belang van de
Nederlandsche bevolking in een tijd van acuut woning-tekort als thans, zal ochter in kringen van weldenkende
huiseigenaren niet worden getwijfeld. Dit neemt niet weg,
dat mettertijd een bescheiden verhooging der huren de beste weg zal zijn ‘om eigenaren voor een deel uit hun
moeilijkheden te helpen. Aan deze huurverhooging zal

trouwens, om aansluiting te verkrijgen bij de dan zonder
twijfel hoogere bouwkosten dan in de laatste vooroorlog

sche jaren, na den oorlog niet te ontkomen zijn.

Een factor van beteekenis voor de minder rooskleurige

situatie in de huizenexploitatie vormt ook de van over-

heidswege steeds hooger opgevoerde belastingdruk.

Mogelijk zou het gewenscht zijn de bezwaring met

hypotheek niet te ver door te voeren, gezien het feit,

dat de hypotheekrente nog steeds den zwaarsten exploi-

tatielast vormt.

In het belang van een goede risicoverdeeling is koop

met hypotheek echter de aangewezen fi’nancieringswijze
voor den kleinen spaarder.

Het in bovenstaande uiteenzettingen verwerkte cijfer-

materiaal is te gering van omvang om hieraan bindende

conclusies vast te knoopen. Mogelijk kan het wel eenige

verheldering schenken bij het bepalen van de richting,

waarin de oplossing der problemen op het gebied van het

particuliere huizenbezit – een belangrijke ‘post in ons

nationale vermogen – moet worden gezocht.

W. T. F. SLEE.

OVER}IEIDSMAATREGELEN OP.
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Buitenhsndschehandel. Nadere regelingen inzake den
in- en uitvoer van zuivelproducten. (E. V. 21/8/’42, pag.
1036; Stct. No. 159).
Handel. Nadere regelingen inzake de vinkelsluiting.

Aanvullende voorschriften met betrekking tot den handel
in kaas. Mededeelingen inzake hetveistrekken van servies-

goed aan internaten, kloosters ed. Wijzigingen inzake de

regelingen betreffende het verhandelen van koffiesurrogaat.

(E.V. 14/8/’42, pag. 1016; Stct. Nos. 150 en 151; Voedsel-

voorzieningsblad No. 13, d.d. 6/8/’42).
Afkondiging van een zgn. Vestigingsbesluit voor

Electrotechnische’ bedrijven. Nadere regeling van den
handel in zoetwatervisch. (E. V. 21/8/’42, pag. 1035 en

1036; Stct. No. 155).
Industrie. Regeling inzake gebruikte machines, inhou-
dende een opgaveplicht, een koop-, verkoop- en afleverings-
verbod, alsmede, een vervoerverbod en de mogelijkheid
dergelijke machines tot schrot te verklaren. Bepalingen
inzake het gebruik van koper en -legeeringon in bepaalde soorten telefoon- en telegraafleidingen. Nieuwe wijziging

der fabricagevoorschriften voor de papier- en papier-
verwerkende industrie. (E.V. 14/8/’42, pag. 1017; Stct.
Nos. 152 en 153).
Publicatie van de algemeene steun- en heEfingsrege-

lingen inzake steunverleening aan stilgelegde bedrijven.
Nadere voorschriften inzake beperking van het ge-
bruik van bepaalde soorten zinklegeeringen. (E. V. 21/8/’42,

p’ag. 1036/87; Stct. No. 158).

Prijsregelhigcn. Nadere prijsvoorschriften inzake de
Prijzenbeschikking 1942 Zuivelproducten, administratie-
plicht .voor fabrikanten van en handelaren in vleesch-
waren, afkondiging van, een prijsregeling voor zeevisch
met makimum-marges voor groot- en kleinhandel, prijs-
regeling voor voedingsmiddelen; in het bijzonder surro-gaten, calculatievoorschriften voor de lederindustrie, en
tarieven in het bloemist- en hoveniersbedrijf. (E.V. 14/8/’42,
pa(y. 1016, 1017 en 1018; Stct. Nos. 151, 152, 153 en 154).
Nadere prijsvoorschriften met betrekking ‘tot de
prijzen van hennep, prijzen voor zaaikoolzaad,
de prijzen voor, consumptie-aardappelen, bij levering
door den teler, alsmede handelsmarges voor pootaard-

26 Augustus 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

385

appelen, en maximum-prijzen voor Nederlandsch bier bij

verkoop aan wederverkoopers, groot- en kleinhandelaren
en verbruikers. (E. V. 21/8/’42, pag. 1035, 1036 en 1037;
Stct. No. 158).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Erwtenstroo.
Regeling inzake verplichte inlevering
van een zekere hoeveelheid erwtenstroo door telers van

deze producten. (E. V. 21/8/’42, pag. 1037).

Visseherj. Regeling inzake het vervoeren yan oesters

gedurende de periode van 7 Augustus tot 15 October

1942. (E. V. 21/8/’42, pag. 1038).

Zaden. Nadere voorschriften inzake het verhandelen
van blauwmaanzaad en kool- en raapzaad. (E. V. 21/8/’42,

pag. 1035; Stct. Nos. 155 en 156).

Zuivel. Veror’dening, waarbij de melk- en zuivelbedrij-ven, die zich onder contrôle van den C.C.C.D. hebben ge-
steld, verplicht worden aan deze instantie een bepaalde
vergoeding voor coiitrôlekosten te betalen. (E.V. 14/8/’42,

pag. 1017;’Voedselvoorzieningsblad No. 13 d.d. 6/8J’42).

GELD., CREDIET- ENBANKWEZENEN BELASTINGEN.
ok
Waardevermeerderingsbelasting. Intrekking van het
besluit op de waardevermeerderingsbelasting, met de uit-
voeringsbepalingen daarvan; zulks in verband met het
vervreemdingsbesluit niet-landbouwgrondén. (E.V. 14/8/’42,

pag. 1016; V.B. No. 20).

STATISTIEKEN.

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
1

7 Aug. 1942

1

15Aug. 1942
Saldo van
‘S
Rijks Schatkist bij de Nederlandsche Bank
f

43.034.45,84
f

5.806.923,92
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeernen

……………
,,

122.020,82
voorschotten op uit. Juni resp. Juli1942 aan cle gemeenten
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-

……201.287,51

som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
15.
.057.377,62
11.522.260,98
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,, 217.578.545,63
217.728.509,54
Idem voor Suriname
1)
7.870.192,86
Idem

aan

Curaçao
1)

….

280.283,23
280.283,23
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. h. buitenland

……7.870.192,86

,,

18.196.873,42
,,

18.626.890,69
Daggeldieeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
116.301.884,01
,,

108.512.325,28
Vordering op het Alg. Burg.

pand

………………………

Pensioenfonds
1)

Vordering op andere Staats-
…….

bedr. en instellingen
‘)
36.435.179,28
34.499.359,48
V e r p l i c h t i
ii
g e n

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
1


t


Voorschot door de Ned. Bank In reken.-cour. verstrekt
..,,

,,


Schuld

aan

de

Bank voor

octrooi

verstrekt

………

Ned. Gemeenten
Schatkistbiljetten in

omloop
………………..

,, 110.096.000,- ,, 110.096.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2572.500.000,-‘)
,,2579.000.000,’)

,,


,

121.900.073,50
122.394.925,-
Schuld op uit. Juni en resp.
Juli 1942 aan de gem. weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. i. d. hoofds. d. grondbe. d. gem. fondsb.

Daggeldieeningen

…. …………..

alsm. opc. op die bel, en op
Zilverbons in omloop

……..

de verinogensbelasting

Schuld

aan

het

Alg.

Burg. Pensioenfonds
1)

23.776.162,68
,,

364.829,04
Id. aan het Staatsbedr. der
P. T. en T.
1)
335.023.407,38

….

,,

338.206.925,87
Id.. aan andere Staatsbedrij-
ven
‘)

………….
……..
19.294.531,08

,,

19.294.531,08
Id. aan div. instellingen
‘)

. .
,,

405.293.139,87
, 405.759.964,20

‘)
In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
bij De
Nsderl. Bank geplaatst 1223.000.000,-.
‘)
Idem
1196.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op
24 Augustus 1942.

Aetiva.
Binnenl.

Wissels,

Ç
Hfdbank.
1

484.000.000
Promessen, enz

Bijbank
2.200.000
Agentsch.
,,

1.000
– 1

186.201.000
Papier op het

buitenland

.
.
f 1.287.14 5.546
Af: Verkocht maar voor de
Bank nog

niet

afgeloopen

Beleeningen mcl.

Hfdbank.
,, 1.287.145.546
f

130.366.536 ‘)
voorschotten in
rekening-courant

ijbank.,
J
B
1.722.849
op onderpand

Agentsch. ,,

10.927.134

t

143.016.519

Op Effecten enz .

……….
1

142.915.918 ‘)
Op Goederen en Ceelen……..
100.601

..

143.016.519
‘)
Voorschotten aan het Rijk ………………7.269.831
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ………….1 931.264.127
Zilveren munt, enz. ……..
….5.727.709
936.991.836
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,;

60.704.094
Gebouwen en meubelen der Bank

…………4.000.000
Diverse rekeningen

……………………..151.495.519
1 2.776.824.345

Passiva.
Kapitaal

…………………………….1

20.000.000
Reservefoncis

.
………………………….8.050.923
Bijzondere reserves

……………………..

.19.564.874
Pensioenfonds …………………………..

13.161:962
Bankbiljetten In omloop

……………….. 2.548.508.265
Bankassignatien in omloop ………………
11.558
Rek.-Courant
f
Van het Rijk 1


saldo’s

1. Van anderen
,,
163.794.597 163.794.597
Diverse rekeningen ……………………..3.732.166
11
1 2.776.824.345

Beschikbaar dekkingssaldo ………………11.197.547.970
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..2.993.869,925
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….184.000.000

1)
Waarvan aan Nederland sch-Indlë (Wet van


15 Maart 1933, Staatsblacl No. .99) ……….52.706.500

Voornaamste posten In duizenden guldens.

Gouden
.
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt en
I
Opeischb.
I
dekkings-
kings-
mu7ttmater. 8ChUlden
saldo perc.
24 Aug. ’42
931.264
2.548.508
l

163.806
1.197.548
35
17

,,

’42
931.306
2.523.957
1

177.276
1.191.702
35
40

,,

’42
931.305
2.507.094
1

171.119
1.167.568
35
6

Mei ’40
1.160.282
1.158.613
1

255.183 607.042
83
Totaal
Schatkist-

Belee-.
Pavier
Div,
Data
bedrag
disconto’s
prom.
recht.str.
ningen
.
buiteni.
reken.
(act.)
24 Aug.4
186.201
184.000
143.017
1.287.146
151.496
17

.,

’42
196.000
196.000
141.743

1
1.263.332
162.674
10

,,

’42
203.000
203.000
144.388

1
1.220.604
172.427
‘6 Mei ’40
9.853

217.726

1
750
120.648

DUITSCHE R!JXSBANR.
(in mill. R.M.)

1

Goud
1

Renten-
Andere wissels,’
1
Belee-
Data
1

en
1

bank-
chèques en
1
1
deviezen

1

scheine
schatkistpapier
1
ningen

15 Aug. 1942
77,0
229,9
22.680,2
t

19,6
7

,.

1942
1

76,8 228,1
23.128,1
t

14,9
15

Juli

1942
76,9
1

266,2
22.646,8
1

17,9
23 Aug. 1939
1

77,0

1

27,2
8.140,0
22,2

Data
t

Efjec-
Diverse
I

1

Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
ten
Activa

1

latie

1

Crt.

1
Passiva
15 Aug.’42 1
21,6

1
1.802,8

t
20.903,8

1
2.841,5

1
569,6
7

,,

’42

1
19,3

1
.1.354,2

1
21.064,8

1
2.687,9

1
549,7
15

Juli ’42 1
18,2

1
1.155,5

1
20.436,9
2.712,9

1
528,9
23 Aug.’39 1
982,6

1
1.380,5

1
8.709,8

1
1.195,4

1
394,2

GEZAMENLIJKE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mill. Francs)


.a
4)
50
c.,

4>
.49

Ei Cd
n
0
4)
4)0
0

4)
4)Cd0
Ç)
0

12Aug.’42
ÎZTST4
1T5IT
60
TI
ÏT’
6

,,

’42
43.667.
275
21.403
2.077 59.219 3.889
3.526
30 Juli ’42
43.551
335
20.972
2.100 58.476
3.937
3.791
23

,,

’42
43.053
331
20.514
2.101
57.944
3.871 3.431
16

,,

’42
42.267
500
15.394 21.230
2.066 57.578
3.865 3.867
8 Mei ’40
23.606. 695
1.480
29.806

909

26 AUGUSTUS1942

verheidsmaatregelen op Economich gebied

ex Overheidsmaatrcgelen in 1941 het Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)
Blz.

Blz.
Hooi

………………………335,

354
Rantsoeneering

………………..
227
Hout

…………248,

272,

335,

345,

354
Registratierechten

………………
59
Industrie. .238,248, 345,

354, 363, 375, 384 Restaurants

…………………..
.

75
Kaas

………………….75,

227,

315
Rijwielen

………………..
….
47,

123
Kamers van Koophandel

……..47, 184
Rubber

………………..
113, 123, 305
Kantoormachines

………………156
Ruwvoedergewassen ……………..355
Kapok

……………………101,

165
Slachtvee

…………
33, 59, 67, 248, 272
Keramische

Industrie

……….58, 194
Smeerolie

……………………..
102
Klaver

……………………….354
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf 102, 227, 355
Klompen

……………………..272
Spertijden

Kleinbedrijf
……….75,

123
Kunstmest ………………59, 215,

335
Suikerbieten

………………….
205
Kweekerij

……………….59,

354
Surrogaten

……………………
155
Landbouw 33, 47, 59, 67, 75, 85, 93, 102, 155,
Tabak …………..
47, 58113, 195, 355
165, 195, 205
9
215, 227, 248, 305, 364, 375,
Tankgas

……………………..
205
.385
Textiel

………………
102, 325, 364
Landstand, Nederlandsche …. 33, 102, 272
Tuinbouw ……33, 59, 102, 205, 227, 364
Leeningfonds

1940

………………102
Turf

…..
…………………
‘,
59,

335
Loonbelasting

………………….335
Tweelandenorganisaties
…………..59
Lucerne

………………………..354
Uien

…………………………..
Machines

……………………..215
Varkens

…………………
59, 227, 315
Meel en -producten …………..10.1,

195
Vee 67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272, 315,
Melk en -producten

……………33, 205
.
355, 375
Merkengeid

……………………113
Veenproducten

………………..
113
Metalen
. .
47, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238
Veevoeder

…………
. –
….47, 102,

238
Middenstand

…………..195,

215,

272
Vennootschappen …………….
325, 363
..
Mijnbouw

……………………..305
Vennootschapsbelasting
. . . .

227.

305,

335
Motorbrandstof
. . . .

58, 165, 215, 305, 325
Verf en -grondstoffen
……….102,

165
Nationale

Plan

…………….101,

345
Vermogensbelasting

…………
227, 305
Nederlandsche Coöperatieve Raad
.
..
.

194
Vervoerswezen ……59, 102, 165, 248, 375
Nicotine

……………………..102
Vestigingseischen

……………..102
Olign

en

vetten

……102,

195,

215, 305
Vezelstoffen

……………………
215
Omzetbelasting

59, 102, 227, 315, 335, 364,
Vlsscherij

33, 59,

102,
123,

215,

305, 325, Ondernemingsbelasting

……….227, 364
385
Oorlogsschade

…………..123, 184,

195
Vlas

………………..
59, 75, 227, 248
Oost-Compagnie, Nederlandsche …….314
Vleesch

……59,

165,
185,

205, 315,

355
Organisatie Bedrijfsleven, 47, 102, 113, 123,
Voederbieten
.
…………………215
165, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305, 314,
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
325, 335, 345, 354, 363, 375
185, 205,
227, 355, 364, 375
Paarden

……………………..215
Vruchtboomen

………………….
355
Pacht

……67,

102,

123,

165,

335, 354
Vijandelijk vermogen
…………..215
Papier

……..58,

102, 195,

204, 215,

335
Waardevermeerderingsbelasting……..385
Pelterijen

……………………..58
Wareuwet

…………………..
305
Pensionbedrijven

…………….58,

248
Wol

…………………………
205
Peulvruchten

………………….205
Wijubelasting

…………………..
33
Piuimveehouderij

……….165, 248, 354
Zaden 47, 59, 102,

123, 156,

195,

205, 335,
Postverkeer

……………………59
.

364, 385
Prijsregeling 47,

58,

75,

101,

113,

123,

155,
Zuldvi’uchten

………………….195
165, 184, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305,
Zuivel

………….227,
335, 355, 364,

385
314, 325, 335, 345, 363, 384
Radio

……………………….47

Alfa betische Index 0

(Zie voor den alfabetischen md
Blz.
Aardappelen 33, 47, 248, 314, 335, 354, 364
Aardolieproducten …………..102, 345
Accijns …………33, 185, 195, 354, 364
Advertenties ……………………345
Afval ……………………….165
Arbeidszaken 113, 189, 215, 227, 248, 272,
305, 325, 345, 354, 364, 374
Bakkerij ………………….335, 345
Bank- en Credietwezen ……….33, 195
Bankwet 1937 ………………..195
Bedrijfsvorm

………………….59
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch 59, 305,
315
Belastingen . . . 33, 59, 227, 248, 305, 355
Bindtôuw ………………….33, 215
Binnenscheepvaart ……59, 156, 238, 248
Bloembollen ……………………364
Bloemkweekerij

………………..155
Boschbouw

……………………185
Bouwnijverheid ……….47, 58, 113, 325
Buitenlandsche Handel 47, 59, 75, 101, 113,
155, 204, 215, 227, 23?, 272. 314, 325, 345,
374, 384
Chemische Industrie ……….58, 184, 248
Deviezenverkeer . . .

33, 59, 167, 335, 355
Diamant

……………………..113
Distributie

……………………354
Dividendbeperking …………..59, 335
Drankwet ……………………58
Drukwerk ……………………..345
Economische Sancties …………..194
Eieren

…………………….248, 354
Electriclteit

……………………334
Electrotechnische Industrie ……….58
Fruit ………………….59, 315, 345
Garnalen ……………………..123
Gas…………………………334
Gasgeneratoren

………………..325
Gevogelte

…………………….47
Goederen voor Duitsche Weermacht .. 345
Gort

…………………………335
Grafische Industrie ……….58, 75, .194
Granen

……………………….205
Gras

…………………………354
Grasland ……….33, 67, 85, 155, 205
Groenten ……….33, 155, 315, 335, 345
Handel . . 204, 215, 227, 238, 248, 314, 325,
345, 354, 363, 374, 384
Hennep ……………………….205
Heffingen ……………………..354

Publicaties van het Nderlan’dsch Economisch Instituut:

Dr. W. L. VALK

Production, pricing and unemployment in the static state

…… (j
3,15*
geb.,
/ 2,10*
ingen.)

‘Dr. H. J. FRIETEMA

Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter

……………………………

……………………………..

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare

‘erken

en conjunctuurbeweging
.

…………………………………
(/
2,10)*

Dr. Ir. F. J.
C.
VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland

……………………..
(f 2,60)*

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK

Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen

.
……………….
(f 2,60)*

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

…………. ………………………….
(f 2,60)

Dr. T. KOOPMANS


Tanker freight rates and tankship building

………………..
(t
3,15*
,geb.,
/ 2,10*
ingen.)

Overziht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1923
tot en met
1938,
samengesteld door, een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder

leiding van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………………..
(/2,10)*

Dr. A. WINSEMIUS Economische apecten

der internationale migratie

……………………………
(/
2,10)*

Dr. H. M.
H.
A. VAN DER VALK

Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde

gewijzigde

druk)

…………………………………………………
(f
2,10)*

M. J.
SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………..
(t
1,55)*

Dr. J. R. A. BUNING

De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland
……………………..
(f
3,65)*

Uitgave:
De Erveis F. Bohn N. V. Haarlem

.

Verkrijgbaar in den boekhandel

F. 1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs.
M. F.
J. Cool, te Rotterdam. – Verantwoordelijk voor de
advertenties:
H. Â.
M. Roelants, Schiedam. – Uitgever: H. A. M. Roelants, Schiedam. Drukker:
H. A.
M. Roelants, Lange
Haven. 141, Schiedam, – K 2193.

Auteur