Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1382

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 15 1942

15 JULI 1942

E

Berichte n

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E
JAARGANG

WOENSDAG 15 JULI 1942

No. 1382

ci

I1

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

N. V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

Hypotheekbanken

en Woningmârktîn

Nederland

door

Ch: GLASZ.

1 5de publicatie von

het Nederlandsch

Econom. Instituut

Prijs f
1.55*

(Prijs voor donateurs en

leden von het N.E.I. fl.10)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:

Be Erven F. 8ohn N.V. – Haarleffi

Wat isde

HOLLE RITH

Boekhoud- en Statistiek-D
1 EN ST

Deze dienst vormt een afdeeling van ons bedrijf,

die over een uitgebreide, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

alsmede over een staf van deskundig bedienend

personeel, om
alle administratieve werk-

zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem uit te voeren.

Vraat nadere inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION ‘te

NEW-YORK.
Frederlkspleln 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

R.MeesfiZoonen

U. 1720

BArEB8 EN A88kNTTE-0tkKEL.&.&B8

ROTTERDAM
AMSTERDAM
(As..)
-GRAVEN H AGE
DELFT – SCHIEDAM
V LA
AR DINGEN

D

BEHANDELING VAN
ALLE

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIEN

1

11

NEDERLANbSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.

AMSTERDAM-ROTTERDAM-‘s-GRAVENHAGE

EN IN 61 ANDERE PLAATSEN IN NEDERLAND

t
i
ll

Aan- en verkoop van effecten

Adviezen in zake belegging

Bewaarneming

Do
t
or een abonnement op het

Economitch Weekb1ad.

Orgaan van het

voor Nederlandsch-Indië

Departement v.

Econom. Zaken

blijft U op de hoogte omtrent het economisch
gebeuren in Nederlandsch-lndië enhoudt U con-
tact met de Indische markt. Naast goed gedocu
menteerde artikelen van deskundige hand, bevat
elke aflevering tal van statistische gegevens,

waardoor het blad tot een onmisbare vraag-

baak geworden is voor iedereen, die zich voor de ontwikkeling vanindië interesseert.

Losse nummers van
v66r dèn oorlog
ver-
krijgbaar bij

G. KOLFF & Co., P. C. Hooftstraat 168, AMSTERDAM

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspolitiek van het Koninkrijk

der, Nederlanden van 1923 t/m. 1938

De Scheèpsbouw-

nijverheid in

Nederland

door

Ir. J. W. BONEBAKKER

Publicatie no. 16 van het
PRIJS:

Nederlandsch Econom.
1 1.55*

Instituut

Donateurs en leden
fl.10

Verkrijgbaar in tien Boekhandel

Uitgave van de
ERVEN F. BOHN – HAARLEM

TINRESTRICTIE EN TINPRIJS

door M. J. Schut

31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

Prijsf 1.55*

(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I……+1.10)

Verkrijgbaar i. d. boekhandel

UITGAVE:

De Erven F.Bohn NV.,HaarIem

Derde Gewijzigde Druk

van

Egalisatiefondsen
en Monetaire Poli-

tiek in Engeland,

Nederland en de

Véreenigde Staten

door

Prof. Dr.
H. M. H.
A. van der Valk

(Samengesteld door een groep mede-

werkers van het
N. E. 1.,
onder leiding van

Prof. Mr.
P.
Lleftinck)

28ste publicatie van het Nederl. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1.

1.50)

Verkrygbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM

30ste Publicatie van het Neder-

landsch Economisch Instituut.

Prijs f 2.10*

(Prijs voor tionateurs en leden
van het N. E. 1. f1,50)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

S

15 JULI 1942

A UTEUPSPECHT
L
VOORBEHOUDEN

conomisch.
,
­
rStatistische

Berichten•

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIEN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 15 JULI 1942

No. 1382

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

W. W. Lambers (Zwartewaal).

Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W.

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.

Tele foon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,85* per jaar. Buitenland en
koloniën f 23;— per jaar. Abonnementen hunnen niet elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per uitinio van

elk kalenderjaar. Losse nunzrers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.

Advertenties voorpagina f0,28 per ,run; andere pagina’s

f0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement vol
g
ens tarief.

INHOUD:

BIz

Vocirwaarden voor belasting van concerns op basis

van geconso1ideerde jaarrekeningen door
H. Lancée 318

Een jaar Bedrijfsvergunningenhesluit door
F.
II’.

Botzen

………………………………..321

De economische ontwikkeling van Zuid-Amerika door

E. Wiegand …………………………..322

Ontvangen boeken ………………….
824

Overheidsmaatregelen op econo-

misch

g e b i e d ……………………..
325

M a a n d c ij f e r s.

Gecombineerdé maândstaat van de vier Neder-
.landsche groote banken en het Nederlandsch
bedrijf der Nederlandsche Handel-Maâtschappij
325

S t a t i s t i e k e n.

De Nederlandsche Bank – Stand van ‘s Rijks kas
825-326

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geldmnarkt,
die de vorige week een verkrapping te
registreeren had als gevolg van de vermindering van de buitenlandsche wisselportefeuille – althans van den de-
vjezenvoorraad, geboekt onder ,,diverse rekeningen” aan
de debetzijde van de balans – met ruim f
20
millioen,
en een gelijktijdige toeneming van

den biljettenomloop
met bijna f 20 millioen, heeft deze week, nu de buiten-landsche portefeuille van de centrale bank weer de ge-
bruikelijke aanwas vertoont, weer een deel van den ach-
teruitgang” ingehaald. Sedert eenige maanden wordt
op gezette tijden de geleidelijke groei van de buitenland-
sche wisselportefeuille, die is ingezet bij de opheffing
van de deviezengrens, onderbroken door een daling, die soms alleen de ,,diverse rekeningen”, soms ook den post
,,papier op het buitenland” treft, welke beide hoofden
men echter in dit verband wel mag vereenzelvigen. Deze
mutatie vindt men sinds Aplil telkens op den eersten bankstaat van een nieuwe maand. In den loop van de
maand neemt men regelmatig een stijging waar, totdat,
blijkbaar bij de maandswisseling, een daling intreedt,
waarna de opwaartsche beweging weer inzet. Die daling
is soms maar gering, begin Mei bijv. beliep zij maar enkele
millioenen, soms vrij omvangrijk, zooals op den hankstaat
per
6
Juli. Daarbij moet men echter bedenken, dat de normale ontwikkeling blijkbaar een stijging is, zoodat
een daling een tweeledig effect vertegenwoordigt: een
achterwege blijven van een stijging ên inplaats daarvan
een daling. Voor de geidmarkt beteekent het gesigna-leerde verschijnsel natuurlijk een rem op de langzame
verruiming, zooals die voorheen steeds intrad, omdat de
toeneming der beide bovenvermelde balansposten steeds
grooter was dan de aanwas

van den biljettenomlobp.
Nu er regelmatig op het accres een reactie volgt en de
stijging van den biljettenomloop voortgaat, is de geldmarkt
sedert eenigen tijd per saldo weinig beroerd, hetgeen dan
ook tot gevolg heeft gehad, dat, op den duur gezien, de
Schatkist nauwelijks het rechtstreeks bij de centrale bank
ondergebrachte schatkistpapier kon verminderen.

De
obligatiemarkt
heeft in de afgeloopen week, over het geheel genomen, èen lichte reactie te zien gegeven. Blijk-
baar hebben de recordkoersen, die de Yorige week waren
behaald, wat aanbod uitgelokt en de meeste noteeringen
zijn dan ook per saldo wat lager gekomen. De
31
pCt.-
leening
1941
sloot de week op 100/
16
of wel ongeveer
1.
punt beneden het behaalde hoogste punt. De gestaffelde
staatsleening
1938
heeft zich naar verhouding het best
gehouden, zij sluit op
99/j6.
De gemeenteleeningen, althans
die met de meeste omzetten als Amsterdam en Rotterdam,
hebben ook, een veer moeten laten. De voorafgaande
stijging was ook wel zeer krachtig en snel geweest, en
ondanks de jongste reactie blijft de markt guistig van
toon, zoodat een eventueele conversieleening op een goed
onthaal kan rekenen.

De
aandeelenmaikt
vertoont, per saldo weinig veran-
dering; Olies waren gunstig gestemd, Indische aandeelen
eerder lager.

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juli 1942
VOORWAARDEN VOOR BELASTING VAN

CONCERNS OP BASIS VAN

GECONSOLIDEERDE JAARREKENINGEN.

In het vorige nummer
1)
hebben wij een en ander uiteen-

gezet betreffende de toepassing van art. 27 winstbelasting,

welk artikel van kracht blijft voor de vennootschaps-
-belasting.

Wij baseerden ons daarbij op mededeelingen, gedaan

in ,,Belastingberichten” van 2 December 1941, winst-
belasting 35. Dit nummer van ,,Belastingberichten” bevat

verder de standaardvoorwaarden voor een denkbeeldige

samenvoeging, ingaande
op
het overgangstijdstip, en die

voor een denkbeeldige samenvoeging, ingaande na
het

overgangstijdstip. In beide gevallen worden 15 voor-

waarden gesteld, die voor een belangrijk deel volkomen

aan elkander gelijk-zijn. Gaan wij thans over tot bestu-
deering van deze voorwaarden, waarbij de punten, die

meer van formeel belang zijn, genegeerd zullen worden,

dan geeft dit aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorwaarden voor een samenvoeging.

De voorwaarden voor een samenvoeging op het over-

gangstijdstip bevatten onder punt 2, sub b, de bepaling,

dat voor elk pakket dochteraandeelen afzonderlijk moet

worden aangegeven, of het is verkregen voor een hooger
bedrag dan het tijdens de verkrijging in de dochtermaat-

schappij aanwezige op die aandeelen gestorte kapitaal, en,

zoo ja, hoeveel het meerdere bedroeg per dochtermaat-schappij. Volgens een noot van den bewerker dient deze

opgaaf, om te kunnen vaststellen, welk deel van de over-
gangsreserve van de dochter door de moeder is ,,ge-
kocht” en welk deel door de moeder is ,,verdiend”.
In verband hiermede merk ik op, dat waardeering van

de aandeelen der dochtermaatschappij tegen intrinsieke
waarde tot dezelfde uitkomst leidt als een geconsoli-
deerde balans. In het eerste geval komt op de balans

van de moedermaatschappij de waarde van de activa

der dochtermaatschappij verminderd met haar passiva
in één bedrag voor, bij de geconsolideerde balans zijn de
activa en passiva der dochtermaatschappij afzonderlijk

opgenomen. Op de grootte van de overgangsreserve van

de moedermaatschappij, resp. van het concern, heeft
dit geen invloed. .1-leeft nu de moedermaatschappij de
dochtermaatschappij zelf opgericht of de aandeelen i
pari gekocht, dan is de reserve bij de dochtermaatschappij
door het concern zelf verdiend en komt deze reserve

bij intrinsieke waardeering der aandeelen automatisch
bij de moedermaatschappij tot uitdrukking. De om-standigheid, dat door consolidatie de dochtermaat-

schappij zelve als belastingsubject verdwijnt, is dan vol-strekt geen bezwaar, zoodat te dien opzichte in dit geval
geen bijzondere voorwaarde bij toepassing van art.
27 behoeft te worden gesteld.
Is de reserve van de dochtermaatschappij echter geheel
of gedeeltelijk door de moedermaatschappij gekocht,

doordat voor de aandeelen meer is betaald dan.het tijdens
de verkrijging in de dochtermaatschdppij aanwezige op
die aandeelen gestorte kapitaal, dan komt deze reserve
ook bij waardeering der aandeelen op intrinsieke waarde
nooit tot uitdrukking . in de overgangsreserve van de

fnoedermaatschappij of na consolidatie in de overgangs-
reserve van het concern. Dit speekt misschien wel voor zichzelf, doch een een-
voudig cijfervoorbeeld moge het verduidelijken. Stel,

dat vÔÔr den aankoop van de aandeelen der dochtermaat-
schappij de balansen van de moeder- en dochtermaat-

schappij als volgt luidden: (zie volgende kolom bovenaan)

Na aankoop van de aandeelen (aannemençle dat de aandeelen tegen intrinsieke waarde worden gekocht)

1)
Zie ,,&econsideerde balans en
fiscus”, in ,,E.-S.B.”
van
8 Juli
S2, blz. 308.

Dochtcrmaatèchappij

Diverse activa
. . . . S 50.000.—

Aancieelenkapitaal
t 10.000.-
Reserve
……..
f 40.000.-

t 50.000.—

t 50.000.-
Moedermaatschappij:

Diverse activa . . . .
t t 00.000.—

Aandeelenkapitaal
f 1 50.000.-
Kas…………..t 50.000.-

1 50.000.—

f150.000.-

zal de balans van de moedermaatschappij, resp. de gecon-

solideerde balans luiden:

Diverse activa
– . – – 51 50.000.—

Aandeelenkapitaal
1150.000.-

Bij toepassing van art. 27 ten opzichte van bo-en-

genoemde dochtermaatschappij had de fiscus de keuze

tusschen twee mogelijkheden:

Het concern betaalt over de gekochte overgangs-

reserve van de dochtermaatschappij de verschuldigde

belasting.

De overgangsreserve van de dochtermaatschappij

wordt gevoegd bij de overgangsreserve van het concern.
Het blijkt uit ten
50
van de voorwaarden voor een

samenvoeging op het overgangstijdstip, dat door den

Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën

de voorkeur is gegeven aan methode b. Methode a. is
trouwens practisch moeilijk uitvoerbaar, – omdat het Be-

sluit op de Winstbelasting afkoop van de rechten van
den fiscus op de overgangsreserve tegen een bepaald

percentage niet mogelijk maakt.

In de voorwaarden is echter op dozen regel een uit-

zondering gemaakt en wel voor dat doel van de gekochte overgangsreserve, dat ruw-gezegd grooter is dan het aan-

deelenkapitaal van de moedermaatschappij. In dit geval

zou de overgangsreserve van het côncern grooter zijn
dan haar geheele zuiver vermogen, welke consequentie
men nit heeft willen aanvaarden. FIet deel van de ge-kochte overgangsreserve der dochtermaatschappij, als

boven bedoeld, wordt ingevolge voorwaarde 6 belast

als een in het eerste jaar na het overgangstijdstip gedane
uitdeeling van de overgangsreserve, dus tegen 11 pCt.
Dit percentage vinden wij thans zeker niet hoog, waarom

ik mij afvraag, of de omstandigheid, dat de redactie van
deze voorwaarde in de standaardvoorwaarden voor een
samenvoeging, ingaande na het overgangstijdstip, de-

zelf de_ is als bij een samenvoeging op het overgangstijd-

stip, bewust zoo is bedoeld, of dat eenvoudig de voor-waarde van de eerste serie is overgenomen. Overigens
zal dit geval zich niet veel voördoen, doch lijkt het wel
mogelijk bij levensverzekeringmaatschappijen, die in
verhouding tot hun gestort aandeelenkapitaal over
groote reserves beschikken.
In bovenstaand cijfervoorbeeld is met opzet de kwestie
zoo eenvoudig mogelijk gehouden. Zoo is geen rekening
gehouden met de omstandigheid, dat de reserve der
dochter op het moment van consolidatie niet gelijk zal zijn aan de reserve op het moment van verkrijging der
aandeelen. Deze omstandigheid maakt het geval wel meer
gecompliceerd, doch een afzonderlijke beschouwing be-

hoeft er mi. niet aan te worden gewijd. Anders staat het echter met de mogelijkheid, dat een
concern bij aankoop van de aandeelen der dochter-
maatschappij bêhalve voor de intrinsieke waarde een
bedrag heeft betaald voor de ,,goodwill”.
Waardeert de moedermaatschappij de aandeelen der dochter op aanschaffingsprijs, dan is het duidelijk, dat haar i’eserves niet zijn beïnvloed door die der dochter-
maatschappij. Bij consolidatie kan dan worden volstaan
met bijtelling van de overgangsreserve der dochter bij

die van de moedermaatschappij, voorzoover deze reserve
is gekocht en niet is verdwenen door geleden verliezen
of uitdeelingen aan de moeder. Coosolidatie beteekent
echter waardeering van de aandeelen der dochter tegen intrinsieke waarde. Stel nu, dat de dochter haar geheele
winst na het tijdstip, dat haar aandeelen door het concern
zijn overgenomen, heeft uitgekeerd aan de moedermaat-
schappij, haar reserve dus per het moment van consoli-

15 Juli 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

319

datie gelijk is aan de gekochte reserve, dan wordt de

reserve van de moedermaatschappij door de consolidatie
verlaagd met het bedrag, dat betaalclisvoorde,,goodwill”
der dochter. De 4e en 5e voorwaarde voor samenvoeging
na het overgangstijdstip zijn in het leven geroepen om
dit te voorkomen. Deze voorwaarden luiden als volgt:

V. Voor elke dochtermaatschappij afzonderlijk wordt

berekehd het bedrag waarover winstbelasting verschul-
digd zou zijn, indien deze maatschappij per het vereeni-
gingstïjdstip was ontbonden en tevens vereffend was op
den grondslag van de onder 2° bedoelde vermogens-

opstelling. Met lid 4 van artikel 40 van het Besluit wordt

– bij de berekening slechts rekening gehouden, voorzoover

het in dat lid van artikel 40 bedoelde verlies niet reeds
bij de moedermaatschappij tot uitdrukking is gekomen. Indien aandeelen van een dochtermaatschappij door de

moedermaatschappij zijn gekocht, terwijl de moeder-

– maatschappij bij dien aankôop een bedrag heeft betaald,
niet enkel voor de intrinsieke waarde der aandeelen,
doch ook voor ,,goodwill”, dient de dochtermaatschappij,

hetgeen bij dien aankoop voor die ,,goodwill” is betaald,

afzonderlijk in bovengenoemde berekening als actief op
te nemen, voorzoover de ,,goodill” op het vereenigings-

tijdstip nog aanwezig kan worden geacht. –
5°. De overgangsreserve van het concern per het ver-
eenigingstijdstip wordt gesteld op de overgangsreserve
van de moedermaatschappij, vermeerderd met:
het verschil in zuiver vermogen van de moeder-maatschappij per het vereenigingstijdstip volgens de

gewone aangifte per dit tijdstip en de vermogensopstelling

vermeld onder 2°;
het bedrag, dat verkregen is door de berekening
vermeld onder 4°, voorzoover dit bedrag niet reeds is
begrepen in de overgangsreserve van de moedermaat-
schappij, doordat de moedermaatschappij de aandeelen
der dochtermaatschappij gewaardeerd heeft boven den
door haar besteden aanschaffingsprijs en boven het
volgens artikel 40, lid 4, van het Besluit berekende ge-storte kapitaal van de dochtermaatschappij.
Bij een samenvoeging per het overgangstijdstip wordt
deze aangelegenheid niet zoo straf behandeld als in boven
geciteerde voorwaarden. Dit is waarschijnlijk geschied
uit de overweging, dat zonder toepassing van art. 27
de moedermaatschappij haar aandeelen op intrinsieke
waarde zou kunnen waardeeren, ook al zou deze liggen

beneden den aanschaffingsprijs, dien men er per het over-
gangstijdstip nog wel voor zou willen betalen. Volstaan
wordt (zie voorwaarde 5) met bijtelling van het kleinste
van de twee volgende bedragen, te weten:
a. het bedrag van de met inachtneming van voor-
meld art. 40 bepaalde overgangsreserve van de dochter-
maatschappij; b. het onder 2°, letter 6, slot, bedoelde
bedrag (de gekochte reserve).
In hoeverre door dèze voorwaarde de gekochte , ,goodwill”
wordt bijgeteld, hangt geheel af van de mate,-waarin,
van het moment, dat de aandeelen door de moeder zijn
verkregen, af, door de dochter reserves zijn gevoimd.

Een regeling als bovenstaand was niet te vermijden,
omdat men in het verleden star heeft vastgehouden aan
een formeele beschouwing van de N.V. Een overeenkomst
tusschen een concern en een vennootschap, waarbij het
concern het geheele bedrijf van de N.V. overnam, onder
voorwaarde, dat aan de winstgerechtigden van de N.V.
een bedrag in contanten (of bij fusie in aandeelen van de
moedermaatschappij) werd betaald, weid eenvoudig als
éen effecténtransactie beschouwd en niet als een liqui-
datie van die N.V., hetgeen het in wezen.wel was. Aan-
gezien de fiscus op dit moment zijn rechten niet heeft doen
gelden, bleven zij ten opzichte van de dochter-N.V. nôg
altijd bestaan. Toepassing van art. 27 is een fiscale
liquidatie van de dochter-N.V., zoodat de fiscus dan zijn
rechten moet geldig maken, willen ze niet geheel teloor
gaan. De fiscus heeft gemeend dit te moeten doen door ver-

hooging van de overgangsreserve van het concern en
heeft daarbij het bedrag, dat voor de ,,goodwill” aan de

aansprakelijke aandeelhouders der N.V. is uitgekeerd,

niet uit het oog verloren. Hoewel de voorwaarden het
niet vermelden, komt het mij redelijk voor, dat het be-

drag, dat voor de betaalde ,,goodwill” in de waardeering

van de aandeelen der dochter in de balans van de moeder-

maatschappij tot uitdrukking kwam, als afzonderlijke

post in de consolidatiebalans wordt opgevoerd, waarop,
op, grond van de huidige jurisprudentie van den Hoogen
Raad,mag worden afgeschreven. Geschiedt dit niet, dan zou

door de consolidatie het vermogen van het concern direct
lager zijn dan het vermogen yan de moedermaatschappij.

De Secretaris-Generaal heeft gemeend ook een voor-
waarde te moeten stellen betreffende de waardeering van deelnemingen, die buiten de consolidatie vallen.

Voorwaarde 2a, resp.’ 2b van de standaardvoorwaarden

luidt als volgt:
,,Voor de
niet
in deze beschikking begrepen deelne-mingen in binnen het Rijk gevestigde vennootschappen

wordt de waarde bepaald volgens een door de moeder-maatschappij te kiezen stelsel, doch, zonder dringende

redenen, niet beneden aanschaffingsprijs, noch op het

overgangstijdstip beneden het evenredig gedeelte van het
ingevolge artikel 40, lid 4, van het Besluit berekende
gestorte kapitaal”.
Het is duidelijk, dat waardeering, zonder dringende

redenen,

niet beneden aanschaffingsprijs op zichzelf
geenszins onredelijk is. Bovendien maakt zij ten opzichte
van deelnemingen, die nog niet de volle 100 pCt. van
het aandeelenkapitaal der dochter vertegenwoordigen,

de consolidatie gemakkelijker.
De eisch, dat zonder dringende redenen niet gewaar-
deerd mag worden onder de nominale waarde van de
aandeelen der dochter, kan ook redelijk worden genoemd.
Stel nl., dat de moeder de aandeelen heeft gekocht tegen
50 pCt., doch dat zij per het overgangstijdstip een intrin-
sieke waarde hebben van 150 pCt. Door waardeering van
de aandeelen op kostprijs zou dan de overgangsreserve

van het concern aanmerkelijk te laag worden gesteld.
Opgemerkt moet worden, dat door deze voorwaarde
in bepaalde gevallen de overgangsreserve van het concern
hooger wordt gesteld dan het geval zou kunnen zijn
zonder toepassing van art. 27. De toepassing van art. 27 moet echter worden gezien als een tegemoetkoming aan

het bedrijfsleven, waartegenover de fiscus m.i., mag
eischen, dat degene, die deze tegemoetkoming vraagt,
niet tracht zich aan zijn belastingplicht te onttrekken,

ook al zou dit formeel-juridisch te verdedigen zijn.

Wanneer we de boven besproken bijtellingen uitscha-

kelen, wordt dé overgangsreserve van het concern gelijk

gesteld aan de overgangsreserve der moedermaatschappij,
nadat zij de aandeelen in de dochtermaatschappij heeft gewaardeerd tegen intrinsieke waarde. Dit is duidelijk,

aangezien door waardeering op intrinsieke waarde de
resultaten der dochter automatisch in de balans der
moeder tot uitdrukking komen. De vraag is echter: moet
geen rekening worden gehouden met een verlies van de
dochter, dat afgestempeld is op, haar aandeelen of met nog niet over vFoegere jaren verrekende aanspraak op aftrek, die de dochter bij voortgezette toepasselijkheid
van de wet ,,D.T.B.” zou kunnen doen gelden krachtens

de art. 3 en 29 dier wet?
De standaardvoorwaarden houden met deze mogelijk-
heden geen rekening. Het wil mij echter voorkomen, dat er alleszins aanleiding zou zijn met een op de aandeelen
• afgestempeld verlies der dochter rekening te houden,
indien dit verlies is geleden, voordat de moeder de aan-
deelen heeft verkregen. Met de aanspraak op aftrek in-
gevolge de art. 3 en 29 der wet ,,D.T.B.”, moet m.i. ook
rekening worden gehouden, tenzij het recht op aftrek
ten onrechte zou zijn toegekend, hetgeen het geval is,

820

0

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juli 1942

indien de aan deze dochter uitgekeerde dividenden,-waar-

voor formeel nog recht op aftrek bestaat, door deze
dochter zijn meegekocht. Om niet te uitvoerig te worden

meen ik op deze kwestie niet nader te moeten ingaan.

De standaardvoorwaarden regelen deze punten niet,

omdat het weinig voorkomt, dat een dochter zelf weer
houdstermaatschappij is.

De standaardvoorwaarden waken er niet voor, dat,

na toepassing van art. 27, de overgangsreserve van het
concern in bepaalde omstandigheden kleiner zal zijn
dan zonder toepassing van art. 27 het geval zou zijn.

Hierbij heb ik niet het oog op de omstandigheid, dat een

reserve op het overgangstijdperk èn bij ,de moedermaat-

schappij èn bij de dochter tot uitdrukking kan komen,

zooals bijv. het geval is, indiec de moedermaatschappij

de volledige resultaten der dochter in haar boeken ver-
antwoordt. Ik heb hierbij het oog op de mogelijkheid,
dat de moeder bij intrinsieke waardeering van de aan-

deelen der dochters wel een positieve overgangsreserve
heeft, doch dit geenszins het geval zou zijn, indien zij

de aandeelen der dochters zou waardeeren op kostprijs,
bijv. nominale waarde. De overgangsreserves van de
dochters in totaal kunnen dan belangrijk hooger zijn dan
die van de moedermaatschappij. Verder lijkt het ook niet

uitgesloten, dat de moedermaatschappij een positieve

overgangsreserve heeft, terwijl enkele van de dochters
positief zijn en andere een negatieve overgangsreserve
hebben. Toepassing van art. 27 heeft dan tot .resultaat,

dat de negatieve overgangsreserve van die dochters wordt
gecompenseerd met de positieve overgangsreserve van

de andere dochters.

In het laatste geval staat daar tegenover, dat de doch-
ter met een negatieve overgangsreserve deze na consoli-
datie niet kan gebruiken ter compensatie van winsten

na het overgangstijdstip. In het eerste geval is het niet

uitgesloten, dat de dochters vorderingen hebben op de
moeder, die t.o.v. deze vorderingen niet solvabel
is. Dan lijkt consolidatie wel haast de eenige oplossing.
Ik neem aan, dat de fiscus ten opzichte van deze ma-

terie een ruim standpunt wil innemen en ook in boven-
genoemde gevallen een verzoek tot toepassing van art.

27 zal inwilligen.
Mede in verband met het bovenstaande vraag ik mij
af, welk standpunt door den Secretaris-Generaal zal
worden ingenomen ten opzichte van een verzoek tot toe-
passing van art. 27 per 1 Januari 1942 ten aanzien
van een concern, waarvan de moeder een negatieve over-

gangsreserve heeft en de dochter een positieve. Het is
dan uitgesloten, dat winst van de dochter, behaald onder de
werking van de vennootschapsbelasting, wordt gecompen-
seerd met verlies van de moeder, geleden onder de werking
der ,,D.T.B.” Toepassing van art. 27 zou er echter wel
toe leiden, dat de overgangsreserve van de dochter ver-
dwijnt, tenzij in dit geval de overgangsreserve van het
concern wordt gesteld op de overgangsreserve van de
dochter. Deze eisch lijkt mij wel wat zwaar, omdat,
wanneer we het concern zien als een eenheid, er geen
winsten van voor het overgangstijdstip zijn te belasten.

De 7e voorwaarde bepaalt, dat de dochtermaatschappij,
te wier opzichte het verzoek tot toepassing van art. 27
is ingewilligd, kan worden geliquïdeerd, zonder dat
winstbelasting verschuldigd is over winsten, behaald
.voor het splitsingstijdstip. Dit is een tegemoetkoming, die m. i. automatisch voortvloeit uit de toepassing van art. 27, omdat toepassing van art. 27 in feite beteekent
een fiscale liquidatie van de dochtermaatschappij. Over
de winst, door de dochtermaatschappij na het vereenigings-
tijdstip behaald, wordt winstbetaling betaald door de
moedermaatschappij. De Övergangsreserve van de dochter-
maatschappij is opgenomen in die van de moeder.
De missieve van 14 November 1941, no. 90, gericht
aan de 1-leeren Directeurs der belastingen, bevat betref-

fende dit punt het volgende:

,,Ik heb de eer U mede te deelen, dat ook de naainlooze
vennootschappen, die naar artikel 27 van het Besluit

op de Winstbelasting 1940 voor de heffing van de winst-
belasting geacht worden te zijn opgegaan in het lichaam,

dat al haar aandeelen bezit, op den voet van het Li-

quidatiebesluit 1941 kunnen liquideeren. De voordeelen

schuilen in de vrijstelling van het evenredig registratie-

recht, de waardevermeerderingsbelasting, de omzet-
belasting en eventueel de superdividendbelasting. Aan-

gezien voor de heffing van de winstbelasting de dochter-
maatschappijen reeds in de moedermaatschappij zijn op-

gegaan, heeft het opmaken van een overdrachtsbalans
geen zin en kan achterwege blijven. De formaliteiten,
genoemd in artikel 5, lid 1, sub 2, van het Liquidatie-
besluit 1941, kunnen voorts worden beperkt. De ver-

effenaars van de dochtermaatschappij zullen kunnen
volstaan met een mededeeling van den datum van het

ontbindingsbesluit aan den inspecteur ov&r de plaats

van vestiging. Deze inspecteur stelt zich in verbinding

met zijn ambtgenoot over de plaats van vestiging van
de moedermaatschappij..
1-let vorenstaande geldt uiteraard slechts, indien in

het loopende boekjaar alle aandeelen zich -in het bezit

van de moedermaatschappij hebben bevonden.

De moedeimaatschappijen, waarvoor artikel 27 van
het Besluit op de Winstbelasting 1940 geldt, zal ik met

deze aanschrijving in kennis stellen.”.

Liquidatie op den voet van het Liquidatiebesluit na

toepassing van art. 27 leidt er dus toe, dat over de

– overgangsreserve van de geliquideerde N.V. voorloopig
geen vinsthelasting wordt betaald. De bepaling van art. 9

van het Besluit op de Vennootschapsbelasting, dat de
overgangsreserve wordt vermenigvuldigd met drie vijf-
den, maakt het waarschijnlijk, dat op den duur minder

belasting over de overgangsreserve van de dochter zal

worden betaald dan het geval zou zijn geweest bij li-
quidatie op den voet van het, Liquidatiebesluit zonder
toepassing van art. 27. Daar staat echter tegenover, dat
de vrijstelling voor de inkomstenbelasting, die het Li-
quidatiebesluit geeft, hier geen beteekenis heeft. –

De 12e voorwaarde bevat een bepaling, die in de prac-

tijk misschien moeilijk op te volgen is. Deze bepaling
luidt: ,,De moedermaatschappij zal, van het splitsings-
tijdstip af, de haar eventueel resteerende aandeelen in de dochtermaatschappij waardeeren op çen, evenredig’
gedeelte van het voor de winstbelasting in aanmerking
te nemen zuiver vermogen van de dochtermaatschappij.”
Iloe moet de moedermaatschappij dit weten, indien zij
-geen inzage kan krijgen van de fiscale balans der doch-termaatschappij? Overigens wordt hier voorgeschreven
waardeering der aandeelen op intrinsieke waarde, hetgeen
art. 10 van het Besluit op de Vennootschapsbelasting
feitelijk niet mogelijk maakt, indien het bedrag aan i’es-•teerende aan deelen in de dochtermaatschappij gelijk is

aan of meer bedraagt dan
I
van het nominale gestorte

kapitaal der dochtermaatschappij. De voorkoming van
dubbele belasting is.in dit artikel toch zoodanig geregeld,
dat hij bezit van tenminste een vierde gedeelte van het

nominale gestorte kapitaal in een andere vennootschap
(mits het aandeelhouderschap niet wederkeerig is) de
genoten dividenden buiten beschouwing blijven, voor-
zoover deze niet in mindering worden gebracht op de
boekwaarde van het aandeelenbezit. Waardeering op
basis van intrinsieke waarde negeert in feite de divi-
denden. De uit dezen hoofde ontvangen bedragen worden

afgeboekt op .de boekwaarde der aandeelen, waardoor
geen aftrek bij de moedermaatschappij zou kunnen plaats
hébben. Het lijkt mij daarom aannemelijk, dat in de
voorwaarden, die zullen worden gesteld bij toepassing
van art. 27 onder de werking van het Besluit op de Ven-

nootschapsbelasting, voorwaarde 12 niet volledig zal
worden overgenomen.
– H. LANCE.

15 Juli 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE, BERICHTEN

321

EEN JAAR

BEDRIJFSVERGUNNINGENBESLUIT.

Op 28 Juni ji. was het een jaar geleden, dat het Bedrijfs-

vergunningenbesluit *erd afgekondigd. 1-let komt ons
nuttig voor de doelstelling en de belangrijkste bepalingen
van dit in het Nederlandsche bedrijfsleven zoo ingrijpende
besluit nog eens te releveeren.Irnmers in de practijk blijkt,

dat er nog vele ondernemers en handelaren zijn, die van

de bepalingen van het besluit niet tea volle op de hoogte
zijn, terwijl er ten aanzien van de doelstelling nog zer

vèel wanbegrip bestaat.
De in het Bedrijfsvergunningenbesluit geregèlde materie was te voren reeds gedeeltelijk aan ordenende maatregelen
onderw’orpen geweet, nl. aan de Bedrijfsvergunningeret

1938. Deze wet was echter slechts toepasselijk op de vesti-

king van nieuwe industrieele bedrijven in telkens afzonder-
lijk aan te wijzen bedrijfstakken. 1-let initiatief voor de
ordening mdest komen van de zijde der bedrijfsgenooten zelve. De vrees, dat het eigenbelang der ondernemers tot

een te ruim gebruik van de wet zou leiden, is weliswaar in
zooverre bewaarheid, dat inderdaad reeds in het eerste
halfjaar niet minder dan 17 verzoeken om toepassing der
wet zijn ingediend, doch ten bewijze van het voornemen
der Regeering, haar bévoegdheden met behoedzaamheid
te hanteeren, diene, dat deze verzoeken slechts in zeer

beperkte mate werden ingewilligd ‘). –
1-Jet is evident, dat deze wet onder de thans bestaande
omstandigheden moeilijk verdere toepassing kon vinden.
Immers, eenerzijds bleek het noodzakelijk behalve voor
de industrie ook voor den groothandel een algemeen ver-
gunningsstelsel in het leven te roepen, wat niet kon ge-
beuren op basis van genoemde wet, anderzijds was ook de procedure te ingewikkeld om met succes te worden toege-
past. De Bedrijfsvergunningenwet was bedoeld als sluit-
stuk op de als steun voor het bedrijfsleven genomen con-
tingenteerings- en tariefmaatregelen, aangezien het doel
dezer maatregelen dodr nieuwe vestigingen in gevaar kon
worden gebracht. Hier stond dus vooral het belang der
bedrijfsgenooten op den voorgrond. Het Bedrijfsvergun-
ningenbesluit is daarentegen uitgevaardigd, teneinde
in staat te zijn overbodige en schadelijke investee-
ring tegen te gaan en ongewenschte branchevervaging te
voorkomen. In tegenstelling tot de vorengenoemde wet

is het hier dus meer het algemeen belang, dat de aandacht
vraagt. Dit is ook logisch, immers in tijden van schaarschte,
zooals wij die thans beleven, moet de Overheid meer dan

ooit bedacht zijn op een rationeel gebruik van de aanwézige
grond- en hulpstoffen en van de bestaande productie-
capaciteit, terwijl ook het gaan produceeren of verhandelen
van andere artikelen onder contrôle moet worden gebracht,
aangezien de belangen van de overige producenten of
handelaren hierdoor ernstig in gevaar zouden kunnen
komen. Bovendien is het voorkomen van dergelijke ver-
schuivingen bij het noodzakelijk streven naar rationali-
satie, ook in de distributie, een algemeen belang.
De werking van het Bedrijfsvergunningenbesluit strekt
zich uit tot de industrieele
T
bedrijven en tot die handelsbe-
drijven, welke geen kleinhandelsbedrijven zijn. Onder deze
laatste categorie vallen derhalve groothandelsbedrijven, im-
en exportzaken, enz. Criterium voor de vraag, of er in
een bepaald geval sprake is van een handelsbedijf, is de

omstandigheid, of de betreffende handelaar transacties
op eigen naam en voor eigen rekening afsluit. Een commis-
sionnair valt derhalve onder de bepalingen van het be-
sluit, een makelaar niet; evenmin is het besluit toepasselijk
op agenten en vertegenwoordigers, mits zij zich strikt
houden aan de aan hun beroep inhaerente werkzaam-heden. Een nader criterium is gelegen in de categorie
der personen, aan wie de goederen worden verkocht.
Immers tot de hierboven vermelde groep van handelaren

1)
Zie ,,Nieuwe Rotterdamsche Courant” van 3 Juli 1941

behooren ook de kleinharidelsbedrijven, die niet onder
de werkingssfeer van het besluit vallen. Onder handelaar

in dit verband wordt verstaan diegene, die niet levert

aan den consument in den gebruikelijken zin des woords.

Zoo zal een handelaar in machines onder het besluit vallen,
ook al betrekt hij zijn goederen van een groothandelaar

en verkoopt hij deze rechtstreeks aan den verbruiker, in
dit geval dan een producent.

Het besluit definieert een industrieel bedrijf als ,,ieder

bedrijf, waarin goederen fabriekmatig of overwegend

machinaal worden voortgebracht of bewerkt”. Het am-

bacht en de kleine nijverheid vallen er derhalve niet onder.
Deze categorieën worden, evenals de detailhandel, gere-

geerd door de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937,01 het Be-
sluit Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf 1941
2).

1-let is in de practijk dikwijls zeer moeilijk uit te maken,

of een bedrijf een industrieel bedrijf dan wel een ambacht

of kleine nijverheid is, zoodat in vele gevallen langdurig
overleg en diepgaand onderzoek is vereischt om vast te
stellen tot welke categorie het betreffende bedrijf behoort.

Ter bereiking van de reeds genoemde doeleinden is in
dit besluit een vijftal handelingen verboden, zonder ver-

gunning van den Secretaris-Generaal, nl.:
het vestigen van een industrieel bedrijf; het uitbreiden van een industrieel bedrijf;
S. het in een industrieel bedrijf gaan voortbrengen van
andere goederen dan die, welke op 28 Juni 1941 tot de

normale, in dat bedrijf voortgebrachte goederen be-
hooren;
het vestigen van een handelsbedrijf;
het’ gaan verhandelen van andere goederen dan die,

welke op 28 Juni 1941 in het algemeen in soortgelijke
bedrijven werden verhandeld.

In de practijk zijn het vooral de gevallen 3 en 5, die tot
moeilijkheden bij de toepassing aanleiding geven. Immers,
daarbij moet in elk geval afz6nderlijk worden nagegaan,
wat is te verstaan onder ,,normale” in dat bedrijf voort-
gebi’achte goederen, of onder ,,norriale” in dien bedrijfstak
verhandelde goederen.

Ook punt 2 levert dikwijls moeilijkheden op, aangezien
het in vele gevallen lastig valt uit te maken, welk deel
van de apparatuur bepalend is voor de productiecapaciteit.
Het is van belang op te merken, dat het besluit niet van
toepassing is op het in dienst nemen van meer arbeiders
of op het vergrooten van de fabrieksruimte, zonder dat
hiermede de technische outillage wordt uitgebreid, tenzij
het een industrieel bedrijf betreft, waarin uitsluitend of
overwegend handwerk wordt verricht, zooals bijv. een
borstelwarenfabriek. In dit geval wordt dan de vloer-
,oppervlakte bepalend geacht voor de productiecapaciteit. Verzoeken om een bedrijfsvergunning tot’ vestiging of uitbreiding als’ bovenbdoeld behooren te – worden inge-
diend bij het Rijksbureau, dat in beginsel is belast met
de zorg voor het artikel, voor welks productie of verhan-
deling het bedrijf zou worden gesticht of uitgebreid
3).

Het betreffende Rijksbureau brengt advies uit aan
.
den
Secretaris-Generaal van het Departement van Handel,
Nijverheiden Scheepvaart (of aan den Secretaris-Generaal
van het Departemeit van Landbouw en Visscherij, indien
het een aanvraag betreft op het gebied van de voedsel-
voorziening), die beslist over het al of niet verleenen der
vergunning. Ook is de mogelijkheid opengelaten, dat in
bepaalde gevallen het Rijksbureau zelf de beslissing neemt.
Zoo ontvingen de Rijksbureaux delegatie om zelfstandig
te beslissen ten aanzien van het verhandelen van niet tot
de normale branche behoorende artikelen. In deze proce-dure is eenigen tijd geleden een wijziging aangebracht in
dier voege, dat van 8 Mei jl. af
sommige aanvragen, liggend
op het gebied der voedselvoorziening, niet meer behooren
te worden ingediend bij den Directeur-Generaal van de

2)
Zie L. S. Schuyleman: ,,Het Vestigingsverhod Kleinbedrijf”,
in ,,E.-S.B.” van 21 Januari 1942. ‘) Zie ,,Economische Voorlichting” van 4 Juli 1941.

922

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juli 1942

voedselvoorziening, doch bij bepaalde hedrijfsorganisaties,
resp. onderbedrijfsorganisaties.

In dit verband doet zich de vraag voor, of het gewenscht
is op dezen weg voort te gaan, dus de uitvoering van het

besluit in handen te leggen van het georganiseerde be-

drijfsleven zelf.

Veel zal hier afhangen van den geest, waarin de bedrijfs-

organisaties werken. De mogelijkheid is toch niet uitge-

sloten, dat er onder deze lichamen zijn, die zich te veel
blijven zien als dragers van het enge groepsbelang, zoodat

het ongewenscht moet worden geacht uitvoering van be-

paalde maatregelen, die nieuwe vestigingen in bepaalde
sectoren van het economisch ieven aan een regeling onder-

werpen, aan hen over te dragen.

FIet zou echter buiten het bestek van dit artikel vallen hier

dieper op in te gaan. Den belangstellenden lezer verwijzen

wij naar het artikel van.Dr. P. Kuin in ,,E.-S.B.” van 4

Maart jl., die hirover zeer lezenswaardige beschouwingen
heeft geleverd.

Tenslotte nog een enkele dpmerking over cle toekomst

van dit besluit. Hoewel het geboren is uit den oorlogs-
toestand en de daaruit voortvloeiende problemen, komt

het ons toch voor, dat het veel elementen bevat, die ook

voor het tijdperk na het sluiten van den vrede waarde

zullen behouden. Vooral in de beginperiode van dit tij cl-
perk zal het van groot belang blijken te zijn, dat onge-

breidelde vestiging niet zonder meer zal kunnen plaats

vinden. Wederopbouw van ons industrieele en handels-

apparaat zal volgens bepaalde richtlijnen moeten geschie-

den. Het Bedrijfsvergunningenbesluit biedt in wezen een

goed middel om dezen opbouw organisch te doen ver-
loopen. 1-let is duidelijk, dat er dan van andere normen
moet worden uitgegaan dan .thans het geval is, opdat
de uitvoering kan worden aangepast aan de mogelijkheden,

die zich na den oorlog aan ons zullen voordoen.

F. W. BOTZEN.

DE ECONOMISCHE ONTWIKKELING VAN

ZUID-AMERIKA.

De stagneering in den buitenlandschen handel van

de Zuid-Amerikaansche Staten, als gevolg van den bui-

digen oorlog, heeft, evenals in den eersten wereldoorlog,
belangrijke economische verschuivingen voor deze landen
tengevolg# gehad. Aan dèze verschu.ivingen zullen wij
in dit en een volgend artikel op grond van verschillende
losse berichten, welke ons te dien aanzien door middel
van Nederlandsche en eenige buitenlandsche vaktijd-
schriften en bladen hebben bereikt, een sanenvattende
beschouwing’ wijden.

Structuur van den buitenlandschen handel vi’ den oorlog.

Dat de oorlog een grooten invloed op de edonomische
ontwikkëling van het Zuid-Amerikaansche continent
moest uitoefenen, blijkt reeds duidelijk uit een sum-

miere analyse van de handelsbalansen. Ongeveer een derde gedeelte van den invoer en den uitvoer was af-
komstig van, resp. gericht op Duitschland, Frankrijk,
Italië, Nederland en België. Onderstaande cijfers geven
het percentage van den handel met deze Europeesche
landen in den handel met de geheele wereld aan voor de
navolgende staten in het jaar 198
1
):

Invoer

Uitvoer
in pCt.

in pCt.
Argentinië

…………..
26,2
34,4
Brazilië

……………..
34,8
35,7
Chili

………………..
32,2
34,2
Bolivia

………………
22,6
28,2
Columbia

…………….
23,8
25,8
Ecuador

…………..
34,4
29,3

Peru

………………..
30,4 22,0
Uruguay

…………….
32,3
40,1

‘) Ontleend aan de ,,D’eutsche Zeitung in den Niederlanden”
van 5 Februari
1941:
,,Westeuropa in Südamerika”.

Volgens andere gegevens was ca. 45 pCt. van den Argen-

tijnschen uitvoer in 1938 gericht op alle landen van Con-
tinentaal-Europa, terwijl de import voor 36 pCt. uit het

Eul’opeesche continent afkonstig was. Voor Brazilië

beliepen deze percentages zoowel voor den import als
voor den export 44 pCt., voor Chili voor den import

41 pCt., voor den export 42 pCt.
2).

Weer een anderë bron vermeldt, dat het aandeel van

Continentaal-Europa in den gezamenlijken Zuid-Ame-

rikaanschen uitvoer in 1938 te berekenen viel op 28,2pCt.
2
).
Uiteraard is de handel met West-Europa thans geheel

afgesneden, terwijl van Continentaal-Eüropa nog alleen
handel met Zweden en Zwitserland openstaat, zij het

dan ook, dat zich hierbij groote moeilijkheden voordoen

en het transport zeer duur komt. Ook de handel met
Engeland is belangrijk achteruitgeloopen, ten deele
door de bijzondere behoeften van Engeland op het hui-

dige oogenblik. De Zuid-Amerikaansche landen hebben
zich dientengevolge meer en meer tot de Noord-Amen-

kaansche relaties gewend. Terwijl in 1939 de uitvoer
van de Vereenigde Staten naar Zuid-Amerika in totaal

ruim $ 550 millioen beliep, was de export in 1940 reeds

meer dan $ 720 millioen; de invoer van de Vereenigde

Staten is in dezelfde periode van $ 520 op $ 620 millioen

gestegen. Volgens het Zwitsersche médedeelingenblad van de ,,O.S.E.C.”, de ,,Wirtschaftliche Mitteilungen”,

van 8 April jI., zijn de Noord-Amerikaansche aankoopen
in het eerste halfjaar van 1941 t.o.v. de overeenkom-

stige periode in 1940 met ca. $ 500 millioen toegenomen.

Zonder twijfel is deze toeneming belangrijk te achten en

het kan worden aangenomen, .dat de stijging zich in den
verderen loop van 1941 en in de afgeloopen maanden
van 1942 heeft voortgezet.

De volgende cijfers staan ons hierbij ter beschikking.

De uitvoer van Brazilië naar de Vereenigde Staten be-

droeg in 1938 ca. 34,3 pCt. van den totalen export, in de
eerste 9 maanden van 1941 is dit gestegen tot 36,6 pCt.
De Chileensche export bedroeg in het eerste halfjaar van 1941 ongeveer 268 millioen, pesos (overeenkomstige pe-

riode 1940 vrijwel 275 millioen pesos), de import is daaren-

tegen toegenomen van 128 op 150,7 millioen pesos. Voor
Argentinië zijn de volgende cijfers bekend gemaakt ):

uitvoer naar:
Engeland in 1940: 453 millioen pesos in 1941: 357 millioen pesos
Ver. Staten in 1940: 165

in 1941: 395

invoer uit:
Engeland in 1940: 246 millioen pesosin 1941: 177 millioen pesos
Ver. Staten in 1940: 366

,,

,, .
in 1941:249

,,

11

.Een inzicht in het totale aandeel van de Vereenigde
Staten in den uitvoer der belangrijkste Zuid-Amerikaan-
sche landen vôör den oorlog (1938) geeft ons onderstaande
tabel.

Uitvoer in
1938
naar de Vereenigde Staten, resp. Europa
in pCI. van den totalen uitvoer.
5)

Ver. Staten Europa
Argentinië

…………..
8,1
.

72,6
Brazilië

…………….
34,3
56,9
Chili

………………
‘15,7
53,0
Bolivia

…………….

4,6
90,3
Columbia

…………….
59,1
21,3
Ecuador

…………….
37,7
36,2
Peru

………………..
26,8 43,6
Paraguay

……………..
12,3
36,0
Uruguay

…………….

4,0
76,2
Venezuela

…………….
13,6
10,0

Gezien deze percentages en hetgeen hierboven met
betrekking tot de sinds 1938 opgetreden verschuivingen
in den buitenlandschen handel is opgemerkt, mogen wij

‘)
Ontleend o. m. aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant”
van 19 Februari 6942:,, De positie van Zuid-Amerika”.
‘) Cfm. de ,,Rheiniseh-We.stfëlische Zeitung”: ,,Ibero-Amerika
am Scheidewege”, 16 Januari 1942.
‘) Cfm. de ,,Frankturter Zeitung”: ,,Strukturwandlungen in
Süd-Amerika”, 21 Januari 1942. Ook de cijfers betreffende Brazilië
en Chili zijn aan dit artikel’ontleend.
5)
Ontleend aan de ,,Berliner Jlörsen Zeitung” van 9 Augustus
1 94: ,,Ibero-Amerikas Verkehrsnöte”.

/

15 Juli 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

323

conciudeeren, dat de Zuid-Amerikansche landen in een

uitbreiding van den handel met Noord-Amerika geen
compensatie hebben kunnen vinden voor de weggevallen

betrekkingen met Europa
6).

Hierbij komt nog het volgende. De laatste jaren ‘vÔÔr

den oorlog bestond een steeds toenemend handelsverkeer

tusschen verschillende Zuid-Amerikaansche landen met

Japan. Vooral sinds September .1939 nam de omvang
hiervan toe
7).
Argentinië bijv. importeerde in de eerste

tien maanden van 1941 tot een bedrag van rond 31 mii-

lioen pesos uit Japan, terwijl de uitvoer 42,7 millioen
pesos bedroeg (12. maanden 1939: 10,8 millioen pesos).
Het aandeel van Japan in den exporthandel van Brazilië

is van 1939 tot de eerste vier maanden van 1941 gestegen
van 5 pCt. tot 7 pCt., in den uitvoerhandel van Peru

van 3 pCt. tot 24 pCt. Het aandeel van den Chileenschen
export beliep 6 pCt. De invoer van Ecuador uit Japan

beliep in 1938 ongeveer $ 11 millioen, in 1940 $ 18
1
2 mil-

lioen, terwijl de uitvoer naar Japan steeg van $ 4,1 tot
$ 5,5 millioen. Sinds den Oost-Aziatischen oorlog is ook

deze buitenlandsche handel voor de Zuid-Amerikaansche

staten afgesneden, hetgeen de toestand ten aanzien van
den import en den export opnieuw ongunstiger maakt.

Samenstelling oan den ineoer.

De boven besproken beperking van den buitenland-
schen handel der Zuid-Amerikaansche landen heeft op
tweeërlei gebied onaangename economische consequenties.
Groote voorraden der voorheen geëxporteerde goederen moesten worden opgeslagen; dit is vooral een groot na-
deel te achten, indien men rekening ‘houdt met de om-

standigheid, dat de landen in Zuid-Amerika voornamelijk
monocultures bezitten. Het tweede bezwaar schuilt in
de stagnatie van den import: deze bestond meerendeels
uit eindfabrikaten en belangrijke grondstoffen voor de
nationale industrieën. Zoowel het verbruik van industrieele
producten als de productie hiervan worden dientengevolge
in gevaar gebracht. De groote beteekenis van den invoer
dezer categorieën van goederen blijkt uit de volgende
procentueele indeeling van den import van eenige landen
in grondstoffen, voedings- en genotmiddelen en industrieele
producten
8).
Gemis van meer recente gegevens noopen
.,pns, hierbij ons te beperken tot cijfers van tamelijk ouden

datum, hetgeen, juist met het oog op de nieuwe ïndustriali-
satie-periodé,
,
welke in 1932—’33 is aangevangen en
hieronder meer in het bijzonder zal worden behandeld,
wellicht als bezwaar zou kunnen worden gevoeld. Wij
meenen echter, dat dit bezwaar niet zoo groot is; immers
zijn aanmerkelijk langduriger en intensiever ontwikke- –
lingen vereisclst dan de huidige industrialisatie, om zulke
algemeene cijfers, als hieronder vermeld, in dusdanige
mate :te wijzigen, dat de algemeene verhoudingen dien-
tengevolge belangrijk zouden worden veranderd.

Jaar Voedings- Gron dstoffen Industrieele
en genot-

en weinig eindproducten
middelen

bewerkte
producten
ArgentiniO

1933

13,2

19,0

67,7
Brazilië
……

1933

20,7

20,2

59,0
Chili

……..
1933

25,0

20,2

53,7
Bolivia
………
1932

22,1

10,7

64,3
Ecuador

1926

19,0

10,0

70,9
Peru
………..
1929

19,6

15,7

64,4

Ter vergelijking geven wij hieronder de overeenkom-
stige cijfers voor Nederland (invoer exclusief goud en
zilver):

Nederland
……
1933

20,6

39,0

48,8

De geringe invoer van grondstoffen en vrijwel onbe-

) Zie het slot van het artikel: ,,De exporizorgen van Zuid-
Amerika” van F. de Roos, in ,,E.-S.B.” van 22 October 1941,
b]z. 607.
‘) De volgende gegevens zijn ontleend aan de ,,Rheiniscb-West-
ISlische Zeitung” van 16 Januari 1942: , ,I.bero-Amerika alli Scheide-
wege”.
) Ontleend aan de ,,Annuaire Statistique Internationale” van
den Volkenbond.

werkte goederen; alsmede het’ .hoog aandeel van de

industrieele eindproducten toonen aafi, datde industrieele

zelfverzorging in Zuid-Amerika nog in de kinderschoenen

staat. Nochtans bezit de industrieele ontwikkeling reeds

een ver verleden.

De industrie.ile ontwikkeling

De geschiedenis van de industrieele ontwikkeling in

Zuid-Amerika begint met den wereldoorlog. Véôrdien

bestonden slechts eenige verwerkende industrieën, geba-

seerd op de belangrijkste agrarische voortbrengselen der
landen. Ook in 1914 traden spanningen in den buitenland-

schen handel op, welke echter, daar de uitvoer, als gevolg
van steeds stijgende prijzen, geleidelijk toenam, hoofd-
zakelijk tot den invoer van industriecle eindproducten
beperkt bleven. Hierbij kwam, dat er reeds andere factoren

waren, welke in Zuid-Amerika een streven naar meerdere
industrialisatie tengevolge hadden, factoren, welke tot
op den huidigen dag hun volle beteekenis hebben behou-

den en’dan ook nog plegen te worden aargevoerd, welke

echter reeds véér den eersten wereldoorlog opgeld deden.
Ten eerste brengt de economische structuur in de ver-
schillende Zuid-Amerikaansche landen, die, zooals wij

zagen, wordt getypeerd door de monocultuur, met zich,
dat elke tegenslag in de voortbrenging of den afzet van
de betreffende cultuur ernstige gevolgen voor de geheele –
volkshuishouding met zich zal sleepen. Vergrooting van
de differentiatie beteekent spreiding van het risico en
derhalve schepping van eén grooteren weerstand van het
land.

Voorts vormt de omstandigheid, dat Zuid-Amerika.
op groote afstanden van de belangrijke wereldmarkten
van goederen is gelegen, een bezwaar ten opzichte van den
ruilvoet dezer landen: op de inkoopsprijzen der import-
goederen komt een groote last te drukken, als gevolg
van de hooge transportkosten. Eenzelfde invloed doet
zich gevoelen bij geëxporteerde cultuurproducten, die
door hun aard op de wereldmarkt moeten concurreeren, hetgeen dus het ontstaan van een verwerkende industrie
in eigen land kan bevorderen. Een nationale industrie kan dientengevolge sneller in Zuid-Amerika dan bijv.
in Europa met de importartikelen concurreeren.
Tenslotte kan als debetpost voor industrialisatie nog geldei, dat de productie op tamelijk groote schaal, dus
onder .voordeelige kostprijsverhoudingen, kan plaats
vinden, daar het afzetgebied, als gevolg van de uniforme ontwikkeling, in Zuid-Amerika groot kan vorden geacht.
Het waren deze factoren, tezamen met de schaarschte van de te importeeren industrieele eindproducten, welke

de industrialisatie in den wereldoorlog tengevolge hebben
gehad. Stootsgewijze vond deze plaats in Brazilië en
Chili, krachtig in Mexico, min of meer aarzelend in Ar-
gentinië en in mindere mate in de kleine Zuid-Amen-
kaansche landen. Het kenmerk van deze industrialisatie
was, dat zij in het algemeen ‘aan het particuliere initiatief
werd overgelaten, eenige staatsinterventie van niet
essentieele heteekenis daargelaten. In de landen, waar
gegevens over den omvang dezer industnialisatie bekend
zijn, blijkt zij geen wezenlijke verandering in de samen-
stelling van de industrie te hebben opgeleverd; de ver-
houding tusschen consuniptiegoederenindustrie en kapi-
taalgoederenindustrie bleef onaangetast. Cijfers hierover
geeft Walther Hoffmann, waaraan wij onderstaande
gegevens oritleenen
9).
Hij berekende de toegevoegde
waarde en het aantal arbeiders in een aantal represen-

tatieve takken van industrie en bepaalde vervolgens
het percentueele aandeel dezer gegevens in de totale,
dooi’ de industrie toegevoegde, waarde, resp. het totale
aantal industrie-arbeiders. Typeerend is de verhouding
tusschen de cijfers ten aanzien van de verbruiksgoederen-

) W. Hofîmann: ,,Stadien ud Typen der Industrialisierung”,
.Jena 1931, verschenen in de serie ,,Probleme der Weltwirtschatt”.
als No. 54, blz. 178 en 182.

824

EC6NOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15 Juli 1942
en van de produciemiddelenindustrie, alsook de geringe
wijziging in deze verhouding gedurende den wereldoorlog.

Ter vergelijking hebben wij wederom Nederland aan de
Zuid-Amerikaansche landen toegevoegd.

De invoer van grondstoffen vertoont slechts bij
Chili een percentueele toeneming van beteekenis;
de invoer van eindproducten is, met uitzondering van

Chili, in het algemeen, ondanks de industrialisatie,

Toegevoegde waarde, resp. aantal arbeiders
van eenige bedrijfstakken in pCt. van de toe-
gevoegde waarde, resp. het aantal arbeiders
van de geheele industrie

Toegevoegde waarde

Aantal arbeiders

1
Nedei
Argen_111101′

chili

Neder-I Algen- 1

BraziliO

Chili

1
land
tinlO

land
1
tinië
1
1908
1
1919
1
1912
1
1925
1
1920
1
1908
1
1907
1
1919
1
1912
1
1925
1
1920
Verbrailesgoederenjncjustrieën.
41,0
29,9
2,7
27,0
14,4
9,0
Lederwarenindustrie

:
2,9
2,0
Meubelindustrie

……………………..
1,7
2,1

Voedings-

en

genotmiddelen

………………..

Kapitaalgoederen industrieën.

Textielwarenindustrie

…………………….
Overige

bekleedingsindustrie

……………….
.
…………………..

Ijzer-, metaalwaren- en machine-industrie
….
9,1
4,5
f,7

2,1
Transportmiddelenindustrie

……………….
2,5
4,7
Chemische

industrie

…………………….
Totaal bovengenoemde verbruiksgoedei-enindustrjeën
62,7
70,0
Totaal bovengenoemde kapitaalgoederenindustrieën
.

13,3
1f, 3

Uit deze tabel volgt, dat de verhoudingscijfers tusschen

de kapitaalgoederen- en de verbruiksgoederenindustrie
in Chili en Brazilië zich in de periode gedurende den

oorlog niet in noemenswaardige mate hebben gewijzigd.

Voorts blijkt uit deze tabel nog, dat de invloed van de
verbruiksgoederenindustrie in Argentinië, Brazilië en
Chili het 5-7-voudige bedroeg van de kapitaalgoedereri-

industrie, terwijl in Nederland deze verhouding onge-
veer 1:2 was.

De periode van oorlogsindustrialisatie werd in het

algemeen gevolgd door een tijdvak van stilstand. Ver-
schillende industrieën, te haastig onder de oorlogsomstan-
digheden opgezet, begonnen te kwijnen en andere moesten
geheel worden gesloten, vooral in 1925/’26, maar ook
nog in 1931
10).

Als gevolg van de depressie in 1929 viel echter opnieuw
de aandacht op de mogelijkheid, door industrialisatie een

breedere basis van de welvaart te verkrijgen. Ook het
tekort aan deviezen vormde een stimulans om door mid-

del van industrialisatie het evenwicht in de handels-
balans te herstellen. Vooral na 1932 traden met name

Argentinië, .Columbia en Peru naar voren. Onderstaande
tabel geeft aan, in welke mate de samenstelling van den
invoer en den uitvoer van eenige Zuid-Amei’ikaansche

landen is gewijzigd onder invloed van het industrialisatie-
streven tot het aanbreken van de, in 1932 beginnende,
nieuwe industrialisatie-periode. Bij gemis van vollediger

gegevens moesten wij ons hierbij beperken tot eenige
niet uniforme jaren, welke echtei’ zoo representatief als
mogelijk was, zijn gekozen. Meer recente cijfers staan
niet ter beschikking.

33,0
3,1
37,0
4,1
23,2
4,6
42,6
2,9
21,4
36,0 17,7
38,4
22,3
3,2
28,2
5,5
17,2
6,4
15,0 5,0
,14,8
3,2
8,1
3,7 14,6
.

2,1
10,9
1,4
10,6 1,7
22,3
4,5
20,1
3,6 12,0
3,7
2,3
1,1

1,2
2,1
3,0
2,5
2,2

6,2
1,6
5,3 1,4
1160
8,5
1,6
6,1
1,3
5
2
3
1,9
7,8 1,9 7,6
1,2
3,3
58,4
11,1

5,6
60,1
12,3

3,9
39,6
19,9

2,2
63,4
12,3

3,2
71,8
10,6

3,1
71,4
10,3

3,6
54,8
13,3
4,9
59,6 13,7

2,4 39,3
21,4

percentueel toegenomen. Beide ontwikkelingen kunnen

slechts beteekenen, dat deze industrialisatie bij de stij-

ging van de behoefte van industrieele producten ten
achter is gebleven.

Wat den uitvoer van eindproducten betreft, kan wor-

den oigemerkt, dat deze in het algemeen eenige stijging
te zien gaf; ook de grondstoffen vertoonden echter een

toenemenden export, zoodat, met deze cijfers voor oogen,

de conclusie voor de hand ligt, dat de industrialisatie

evenzeer ten achter is gebleven hij de ontwikkeling van

de grondstofbronnen van de Zuid-Amerikaansche landen.
Ook hier vormt Chili echter een uitzondering: Opgemerkt
moet worden, dat Argentinië niet in de tabel voorkomt.

Mexico is curiositeitshalve aan de lijst toegevoegd “).
In dit artikel hebben wij, na een korte behandeling

van de economische structuur van Zuid-Amerika, aan
de industrieele ontwikkeling der belangrijkste landen
tot 1932-’33, de jaren, waarin een nieuwe industriali-
satieperiode is begonnen, aandacht gewijd. 1-Jet is inte-
ressant deze nieuwe industrialisatiegolf in het kader
van de historische ontwikk(
,
ling te bezien, daar zij zich
in verschillende essentiecle opzichten van de hier behan-

delde industrialisatje onderscheidt. De kenmerken van
de jongste periode van industrieele ontwikkeling zullen
wij in een volgend artikel behandelen. –

E. WIEGAND.

“) Ontleend aan de ,,Annuaire Statistique Internationale” van
den Volkenbond.

ONTVANGEN BOEKEN.

Invoer
Uitvoer

In pCt. van den

0
totalen handel
n
van he

land
-a
.
a
o
-n

Q)
.

I—–
en

Bolivia

1913
– –

1921
18,9 10,9
.

68,2
1,3
81,6
0,9
1929
18,9
11,0
67,2
0,2
87,0
0,2
1932
22,1
10,7
64,3
1,9
89,6
1,4
Brazilië

1913
22,0 20,6
55,1



1925
22,5
20,8
56,5



Chili

1922
15,6
12,5 69,9
8,1
88,9
2,4
1929
10,3
12,2
73,6
6,1
89,7
4,2
1932
23,1
19,9
56,1
13,9 75,6
7,3
Ecuador

1913
18,9
7,5
66,3
69,2
18,1
7,5
1924
14,0
9,0
76,9
68,1
25,8
6,0
1929
– –

48,4
36,0
12,5
1931
– –

38,2 47,8
12,9
Mexico

1924
15,8
13,2 69,6
6,7
72,8
0,5
1929
14,0
12,7
71,1 11,9
70,2
0,7
Paraguay 1921
18,5
.6,0
74,6
18,8
75,7
3,9
Peru

1913
14,5
20,2
63,0
18,1
76,9 3,8
1924
22,4
10,1
65,5
22,2
75,8
0,3
1929
19,6 15,7 64,4
11,1
88,2
.

0,2
Venezuela 1918
13,9 8,3 69,4
71,6
22,7
1,7
10)
Vgl. de ,,Ibero-Amerikanische Riindschau” van januari 1942,
No. 11: ,,Kriegsindustrialisierung in Ibeero-Amerika”,
blz.
132.

De Nieuwe Belastingen, J’ennootsehapsbclaszing, Vermogens

belasting, Onde,’nenf ingsbelasting.
Overzicht en Toe:
lichtingen door V. S. Ohmstede (°ouda 1942; Johan Mulder. 64 blz.).

De ondertitel van dit boekje geeft den inhoud juist
weer. In zeer beknopt bestek wordt een overzicht gegeven
der bepalingen, waarbij korte technische toelichtingen
zijn gevoegd. In het voorhericht wordt reeds medgedeeld,
dat een meer uitgebreide toelichting in bewerking is.
Ongetwijfeld zal echtei’ in niet ingewikkelde gevallen
kennisneming van dit werkje reeds tot verheldering
vn het inzicht kunnen bijdragen.

Gemeentelijk Grondbedi’ijf (beheer en boekhouding)
door
N. L. Fteuvecamp, P. .van Dienst en B. B. Luuring
(Alphen aan den Rijn 1942; N. Samson N.V. 83 blz.).

Tariefwet
1934, bewerkt door F. W. A. M. Paymans,
Inspecteur van ‘s-Rijks Belastingen. De Belasting-
wetgeving Serie 1 en A. No. 5, Suppiement 8. (Go-
rinchem Juni 1942; J. Noorduyn en Zoon N.V. Prijs
1 0.75; 391 blz.). –

15 Juli 1942′

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

Beknopt Leerboek de,’ Handeiskennis
door W. Speerstra.

6e druk (Groningen, Batavia 1942; J. B. Wolters.
Priji geb. f 3.40, ing. f 3.05; 232 blz.).

Nieuw Arbeidsrecht.
Aanteekeningerf en Verklaringen

voor de practijk door Mr. W. C. L. van der Grinten.

Derde druk (AJphen aan den Rijn, Mei 1942; N.
Samson’/ N.V. Prijs f 2.25;’ 153 blz.).

Com,nentaar op de loon- en commissarissenbelasting en op

deereveningsbelasting
(‘s-Gravenhage 1942, Hoofd-
groep Industrie. Prijs f 0.90, voor leden f0,65;

165 blz.).

De grondbegrip pen van ons handeisrecht
door Mr. Dr. C. H
Pastoor (Arnhem 1942; G. W. van der Wiel & Co

Prijs ingem f 2.40; 84 blz.).

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ËCONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Bouwnijverheid. Regeling, waarbij in het algemeen elke
bouw van overheidwege of door particulieren na 1 Juli
1942 wordt verboden. Nadere bepalingen inzake de moge-
lijkheid tot het aanvragen van’ ontheffingen. Werken be-
neden f 500.— vallen buiten dee regelingen, alsmede het

glas- en waterdichtmaken van gebouwen, welke na 4
Juni 1942 door oorlogsgeweld zijn getroffen. (E.V. 19/6/’42,
pag. .763/64).
Buitenlandsche handel. Overdracht van het monopolie
voor in- en uitvoer van zuivelproducten van de Zuivel-
centrale aan resp. het In- en Verkoopbureau voor Zuivel en
het Centraal Bureau voor Margarine, Vetten en Oliën.

(E.V. 19/6/’42, pag. 763; Stct. No. 112).
Geiteratorbrandstof. Nadere regeling van verkoop en•
aflevering van houtblokjes voor gasgeneratoren. (E.V.
19/6/’42, pag. 762).

Organisatie bedrijfsleven.
Beschikking inzake het instellen

van de Hoofdgroep ‘Ambacht. Instelling van een aantal vakgroepen voor den Groothandel in Diamant en Edele
Metalen; Nieuwe non-ferromtalen; Metaalwaren; Huis-
houdelijke artikelen; Chemische Producten; Speelgoede-
ren, Galanterieën, Luxe-, Rookers-, Sport- en Aanver-
wante artikelen; Oude materialen en Afvalstoffen; Rub-
berartikelen; 1

luishoudelijk glas, Porselein en Aarde-
werk; Electrotechnische producten; Bouwmaterialen, Na-
tuursteen en Vlakglas; IJzer en Staal; Tabak. Voorts zijn
ingesteld de volgende vakgroepen voor den Detailhandel:
in Drogisterij-, Medische en Cosmetische Artikelen en
Medische instrumenten; Kermisinrichtïngen; Kruideniers-

waren; ‘Muziek en -instrumenten; Electrotechnische arti-
kelen; Visch, Wild en Gevogelte; Alcoholhoudende en
Alcoholvrije Dranken; en de ondervakgroep Detailhandel:
in Tweedehandsch goederen. (E.V. 19/6/’42, pag. 761/62
en 765; Stct. Nos. 110 en 113).
Prijsregelingen: Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot de prijzen van gebruikte flesschen, nadere regeling
van textielprijzen d.m.v. verschillende calculatievoor-
schriften, wijziging in de prijzen voor goedgekeurde zomer-
zaaigranen en goedgekeurd zaailijnzaad, alsmede vast-
stelling van maximum-vergoedingen voor het derschen.

(E.V. 19/6/’42, pag. 762/63 en 765; Stct. Nos. 113 en 115).
Steunregeling. Herziening van de steunregeling voor
werkloozen. (E.V. 19/6/’42, pag. 760).
Teen- en
griendhout. Het verhandelen en be- en ver-
werken van teen- en griendhout is slechts toegestaan’met
vergunning van den directeur van de Akkerbou*centrale.
(E.V. 19/6/’42, pag. 765).
Textielhandel.
Voorschriften betreffende een admini-
stratieplicht voor textielhandelaren en -fabrikanten. (E.V.
19/6/’42, pag. 762; Stct. No. 115).

325

Vennootschappen. Bij .het Overdrchtsbesluit 1942 zijn
eenige bepalingen vastgesteld met betrekking tot de over-

dracht’ van een Naamlooze Vennootschap, in liquidatie
op ‘grond van het Liquidatiebesluit 1941.

Bij de overgang van een Naamlooze Vennootschap iii

liquidatie in een Commanditaire Vennootschap, in ver-
band met het Liquidatiebesluit, is ingevolge het Over-

gangsbesluit Commanditaire Vennootschappen bepaald,
dat het vennootschapsvermogen, ook indien er slechts

één persoonlijk aansprakelijke vennoot is, afgescheiden
blijft van het .overige vermogen der vennooten. (E.V.

19/6/’42, pag. 761; V.B. No. 14).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Visscherij.
Regeling inzake de mogelijkheid van crediet-
verleening voor het uitrusten van motorvisschersvaar
tuigen met gasgeneratoren.
Nadere vaststelling van de te heffen bijdragen tot ver-‘

betering van de binnenvisscherij. (E. V. 12/6/’42, pag.
.735; Stct. No. 102).

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSCIIE GROOTE BANKEN EN VAN
HET NEDER-
LANDSCUR BEDRIJV DER NEDERLAI’JDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ.

Nederl.

(In miljoenen guldens)

Handel-Mij.
Bapken

en Ned.
Nederl.

Banken

30

1
April
M
31
ei

April
30

Me
3
i
1942 1942 1942 1942

Activa:

1
Kas, kassiers en daggeldleeningen

48

’50

54

58
Ned. schatkistpapier
………….
888

929′ 1049

1095

16
15
16′ 16
2 2
6
6
Anderoverheidspapier

…………

Bankiers in binnen- en buitenland
71
69
95
,

93
Prolong. en voorsch. op effecten:
41
36
.

54
48

Wissels

……………………..

163 130
122
171

146
16
187 176
Debiteuren

………………….
21
19
29

27
Effecten en synclicaten

………..
Deelnemingen

(mcl.

voorschotten)
11′
11
23 23

Gebouwen

,,,…..,…….,,
14 15
18 18 Diverse reken. (mcl. overl. posten)
1

1

Belegde bestemmingsreserven .
. .
Effecten leendepôt

…………….
2
1.3
2
13
2

13 2 13

1575 1274 1297 1547
Passlva:
899 916
1089 1110
Vissels

………………….
– –
– –
90

90
114
115

crediteuren

…………………..

Kassiersengenorn.daggelclleeningen
1
27

34
1
35
_?_
42

Deposito’s

op

termijn
…………

Bestemmingsreserven
2

..

2
2 2 13
13
13 13

Diverse rekeningen
……………..


1282
1032
1055
1254

Effecten leendepôt
……………

170 170
210
21
Aandeelenkapitaal

…………….
72
72
.
83
83
Reserve

……………………

/
1575
1274
1297′
1547

STATISTIEKEN.’
DE
NEDERLANDSCRE
BANK.
Voornaamste posten In duizenden guldens.

Gouden
.
Andere
Beschihb.
Dek-
Dnia
munt en
opeischb.
dekkings-
I
kings-.
m untmater.
schulden
saldo
parc.
13

Juli ‘421
938.914
2.413.040
148.083
1

1.102.797
37
6

,,

‘421
938.935
2.410.109 157.867
1

1.068.574
1

37
29
Juni
‘421
943.247
2.392.972
159.735
1

1.101.757
t

37
6

Mei
’40(
1.160.282 1.158.613
255.183
1

607.042
83
Totaal Schatkist-

.1
Belee-
Pavier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s rechtstr.
ntngen
1

buitent.
(act.)
13

Juli ‘421
195.000

S

195.000
144.451
1.114.877

1159.847
6

,,

42I
214.000

1
214.000
147.192
1.109.753

1140.835
29
Juni
‘421
186.001

1
186.000
151.411
1.109.075
1161.297
6 Mei ‘401
9.853

J
-,
,
217.726
750
120.648

326

15 JULI 1942

Verkorte balans o13 Juli 1942.

Aëtiva.

Binnenl. ‘TisSel5, (HMbank.
r

19.000.000
Promessen, enz Bijbank

Agentsch.
t 495.000.000
Papier op het buitenland . f1.114.877.272
Af: Vrkociit maar voor de
Bank nog niet afgeloopen


Beleeningen mcl.

1.114.877.272
voorschotten In (Hfdbank. f 431.059.593
1)

rekening-courant Bijbank.

1.446.605
op onderpand

I
Agentscb.

11.944.821

144.451.019

Op Effecten

enz

‘t ………..

t
144.330.522
1)
Op Goederen en Ceelen……..
120.497


144,451.019
1)
Voorschotten aan het Rijk

……………….-
.
Munt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………f
938.913.674
Zilveren munt, enz.

……….
7.102.438
.
946.016.112
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenfonds
60.569.676
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………..159.847.389
2.624.761.468

Passlva.

Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
8.050.923
Bijzondere reserves
,

19.564.874
Pensioenfonds

…………………………..
13.141.679
Bankbiljetten in

omloop

…………………
2.413.040.305
Bankassignatiên in omloop

………………..
78.818
Rek.-Courant
f
Van het Rijk’

f

8.684.532
saldo’s

1 Van anderen

,,

139.319.669
S

,,

148.004.201
Diverse

rekeningen

…………………….2.880.668

11
f2.624.761.468

Beschikbaar dekkingssaldo ……………….f1.102.796.536

Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..2.756.991.330

Schatkistpapier, rechtstreeks bij de haik onder-
gebracht

…………………………….195.000.000
1)
Waarvan aan Nedermandsch-Indtë (Wet ‘van
15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) ……..- ,,

52.706.500

STAND V4N
‘s RIJKS KAS.
Vorderinge,n

1

30 Juni 1942

1

7Juli 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
f

4.798.788,18
f


Saldo b. d. Bank voor Ned.
,,

605.287,61
,,

2.300,45
Voorschotten op

ultimo Mei
1942

aan

de

gemeenten

verstrekt

op

aan

haar

Gemeen:en

… …………

uit te keeren hoofdsom der
pei’s. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
;,

21.699.472,30
,,

21.699.472,30
VoQrschotten aan Ned.-Indlë’)
,, 208.554.908,66
,,

213.836.861,03
Idem voor Suriname
1)
7.830.972,76
,,

7.845.777,76

vermogensbelasting

…….

Idem

aan

Curaçao
1)
210.283,23
,,

250.283,23

strekking a. h. buitenland
,,

28.908.042,05
28.128.136,52
Kasvord. wegens credietver-

Daggeldleeningen tegen onder-

…..



pand

……………………..
Saldo der postrek. van Rijks-
99.219.765,74
,,

105.444.919,24
Vordering op het Alg. Burg.
comptabelen

…………….

Pensioenfonds
1)
Vordering op andere Staats
…….

bedr. en instellingen ‘)
41.865.452,33
,,

39.513.973,57
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank

ingevolge art. 16 van haar
t


f

7.607.883,14
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,


,,

octrooi

verstrekt

………

Schuld

aan

de

Bank

voor

Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 110.1 06000,-
110.106.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,2416.700.000,_e)
,,2478.000.000,-
3
)

‘Ned.

Gemeenten

………………


Zilverbons in omloop

……
120.2 75.621,-
120.511.095,50
Schuld

op

ultimo

Mei

Daggeldleeningen

……………….

1942

aan

de

gein,

weg, ….
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. 1, d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting

Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds ‘)

… …..
Id. aan het Staatsbedr. der
,

14.438.023,12
,,

627 720,54

P. T. en T.

‘)

………….
,
267.956.049,05
,,

278.757.720,91
Id. aan andere Staatsbedrij-

..

ven

‘)

………………
..20.287.940,15
,,

20.287.940,15
Id. aan div. instellingen ‘)

..,,
369.293.319,44
,,

387.375.219,56
1)
In rekg. crt. met

s Rijks Schatkist.

‘)
Rechtstreeks bij de
N.derl. Bank geplaatst f186.000.000,-.
‘)
Idem
t 214.000.000,-.

Afabetische ‘Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1941 het Jaarregister 1941, laatste ‘bladzijde,)
Blz.

Blz.

Blz
i Aardappelen …………33, 67, 248, 314 Landbouw 33, 47, 59, 67, 75, 85, 93, 102, 155, Textiel ……………………102, 325
Aardolieproducten ………………102 165, 195, 205, 215, 227, 248, 305 Tuinbouw ……….33. 59, 102, 205, 227
Accijns ………………..33, 185, 195 Landstand, Nederlandsche … 33, 102, 272 Turf ……………………………59
Afval ……………………….165 Leeningfonds 1940 ……………….102 Tweelandenorganlsaties ……………. 59 Arbeldszaken 113, 189, 215, 227, 248, 272, Machines ……………………..215 Uien ………………………….33
305, 325 Meel en -producten …………101, 195 Varkens ………………..59, 227, 315
Bank- en Credietwezen ……….33, 195 Melk en -producten …………..33, 205 Vee . 67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272,
Bankwet 1937 ………………….195 Merkengeld …………………….113 315
Bedrijfsvorm ……………………59 Metalen 47, 58, 75, 155, 184, 195, 227, 238 Veenproducten ………………….113
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch 59, 305, Middenstand ……………195, 215, 272 Veevoeder ………………47. 102, 238
315 Mijnbouw ………………………305 Vennootschappen ………………..325
Belastingen ……..33 59, 227 248, 305 3lotorbrandstof . . . . 58. 165, 215, 305, 325 Vennootschapsbelasting ……….227, 305
Bincitouw …………………..33, 215 Nationale Plan ……………….101 Verf en -grondstoffen ……….102, 165
Binnenscheepvaart – ‘ ….59, 156, 238, 248 Nederlandsche Coöperatieve Raad …. 194 Vermogensbelasting …………227, 305
Bloemkweekerij . . ………..155 Nicotine ………………………. 102 Vervoerswezen ……….59, 102, 165, 248
Boschbouw ……………………185 Oliën en vetten ——102, 195, 215, 305 Vestiglneischen ……………….
…102
Bouwnijverheid ………47, 58, 113, 325 Omzetbelasting ……..59, 102, 227, 315 Vezelstoffen ………………….215
Buitenlandsche Randel 47, 59, 75, 101, 113, Ondertiemingsbelasting ……………227 Visscherij33, 47, 59, 102, 123, 215, 305, 325
155 204 215 227 238 248 272 31, 325 Oorlogsschade …………….123, 184, 195 Vlas ——————–59, 75, 227, 248
Chemische Industrie 58 184 248 Oost-Compagny, Nederlandsche ……314 Vleesch ……….59, 165, 185, 205, 315
, Organisatie Bedrijfsleven 47 102 113 123 Voeclerbleten 215
eviezener 9er,…………………….165, ,j95, 204 215, 227, 238, 248, 305, 314, Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75,123, 155,
amant 325 18 20 227
Divldendbeerking ……………… ….Paarden ……………………..215 Vijandelijk vermogen ‘ ……………’ 215
Drankwet ………………………58 Pacht …………….67, 102, 123, 165 Warenwet ……………………..305
Economische Sancties ……………. 194 Papier …………58, 102, 195, 204, 215 Wol …………………………..205
Eieren ……………………….248 Pelterijen ………………………58 Wijnbelasting ……………………33
Electrotechnische Industrie

……….58 Penslonbedrijven …………….58, 248 Zaden . . . – 47, 59, 102, 123, 156, 195, 205
Fruit ……………………..59, 315

Peulvruchten

………………….205

Zuicivruchten …………………… 195
Garnalen ……………………….
.123

Pluimveehouderij

……………165, 248

Zuivel …………………………227
Gasgeneratoren ………………….325 Postverkeer ……………………..59
Gevogelte ……………………….47 Prijsregeling47, 58. 75, 101,113,123, 155, 165,
Grafische Industrie ……….58, 75, 194 184, 495, 204, 215, 227, 238, 248, 305, 314,
Granen …………………………205

325
Grasland …………33, 67, 85, 155, 205

Radio ………………………….47
Groenten ……………….33, 155, 315 Rantsoeneering………………….227
Handel .. 204, 215, 227, 238, 248, 314, 325 Registratlerechten ………………..59


Hennep ……………………….205

Restaurants …………………….75 Hout ……………………..248, 272

Rijwielen ……………………47, 123 Industrie …………………..238, 248 Rubber ………………..113, 123, 305
Kaas ………………….75, 227, 315 Slachtvee ………..33, 59, 67, 248, 272
Kamers van Koophandel ………47, 184 Smeerolle ……………………..102
Kantoormachines ……………….156 Spaar- en betaalzegelkasbedrijf .. 102, 227
Kapok ……………………101, 165 Spertijden Kleinbedrijf ………..75, 123
Keramische Industrie …………58, 194 Suikerbieten ………………….205
Klompen

………………………272 Surrogaten. ‘

………….155
Kunstmest ………………….. 59, 215 Tabak ……………. .. 47, 58, 113, 195
Kweekerij

……………………..59 Tankgas……………………….205

F.
1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs.
M. F. J. Cool,
te Rotterdam, – Verantwoordelijk voor de
advertenties:
H. A. M.
Roeiants, Schiedam. ..- Uitgever: H.
A. M.
Roelauts, Schiedam. – Drukker: H.
A. M.
Roelants, Lange
Haven 141, Schiedam, – K 2193.

Auteur