18 MAART 1942
E
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL,NIJVERHEID FINANCIËN EN ‘ERKEER
27E JAARGANG
WOENSDAG 18 MAART1942
No.
1365
N.V.
Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”
Amsterdam
N.V.
Rotterdamsche Lloyd
Rotterdam
Zooeven verschenen:
DE BELEGGINGEN
DER BIJZONDERE
SPAARBANKEN IN
NEDERLAND
door
–
Dr. J. R. A. BUNING
32ste Publicatie van het Néder-
landsch Economisch Instituut.
PRIJS f
3.65*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. T. f 2.75)
Verkrijgbaar in den Boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN.N.V., HAARLEM
RO1TERDÂMSCH E
BANKVEREENIGING
ROTTERDAM -A1.ISTERDPJI 1CRAVEt4HAGE
KAPITAAL EN RESERVE
4 62.000.000
SAFE LOKETTEN
TER BERGING W WAARDEN
150 KANTOREN IN NEDEPLAND
Openbare werken en
Conjunctuurbeweging
door
Dr. Ir. A. Baars
PRIJS f 2.10*
Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1. f 1.50.
In den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM
Snelle, volledige en
betrouwbare informaties.
BELASTINGBERICHTEN
onder redactie van Mr. W. H. van den Berge, Mr. H. A. M.
van den Dries, inspecteurs en Dr. B. Schendstok, hoofd-
inspecteur der directe belastingen, invoerrechten en
accijnzen, allen werkzaam aan het Dep. van Financiën.
Voor ieder, die met de belastingzaken op de hoogte
wil zijn, is deze uitgave van groote waarde. Men kan
zich het geheel aanschaffen, doch ook A. het gedeelte,
betreffende o.a. omzetbelasting en loonbelasting of B.
het gedeelte, betreffende o.a. winstbelasting, inkomsten-
belasting, dividendbelasting en eventueel in te voeren
nieuwe belastingen.
Vraag voor nadere omschrijving, prijs en abonnements-
voorwaarden het prospectus.
N. SAMSOM N.V. – UITGEVER – ALPHEN.a. d. RIJN
Ook verkrijgbaar in den boekhandel.
R.Meesf3&onen
Ao. 1750
BANSUEBA EN ASBIIRANTIE-MAICBLAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM (As..)
G R A
V
EN
tiA G
E
DELFT -. SCHIEDAM
V LA AR
D I N
G E N
1!]
BEHANDELING VAN ALLE
BANK ZAKEN
BEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIEN
Ik
–
w
c
VERLIESPOSTEN.VOORKOMEND.SYST[[M
BESTAANDE UIT VIER DIENSTEN
Deze tijd is rijk aan veran-
deringen. Laat daarom Uw
onbetaald gebIevi oude
posten inschrijven bij
DIENST IV VAN HET V.V.S.
VAN DER GRAAF & Co. N.V.
AMSTERDAM C. – AMSTEISTRAAT 14-18
..
L.
Door een abonnement op het
E Onomisch Weekb1ad
Orgaan van het
voor Nederlandsch-Indië
Departement v.
Econom. Zaken
blijft U op de hoogte omtrent het economisch
gebeuren in Nederlandsch-lndië en houdt U con-
tact met de Indische markt. Naast goed gedocu-
menteerde artikelen van deskundige hand, bevat
elke aflevering tal van statistische gegevens,
waardoor het blad tot een onmisbare vraag-
baak geworden is voor iedereen, die zich voor
de ontwikkeling van Indië interesseert.
Losse nummers van
vér denoorlog
ver-
krijgbaar bij
G. KOLFF & Co., P. C. Hooftstraat 168, AMSTERDAM
Derde Gewijzigde Druk
van
E ga Ijs atie fo n d s en
en Monetaire Poli-
tiek in Engeland,
Nederland en de
Vereenigde Staten
door
Prof.Dr. H.M. H.A.vanderValk
30ste Iublicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut,
Prijs
f
2.10*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N. E. 1. fl.50)
Verkrijgbaarin den Boekhandel
Uitgave: De Erven
F. BOHN N.V., HAARLEM
Laat Uw
JAARGANG
Nieuwe belastingbesluiten geven nieuwe
BELASTINGMOEILIJKHEDEN
Daarom is voorU van belang
MAANDBLAD GEWIJD AAN
BELASTING CONSULENT
BELASTING VRAAGSTLIhKEN
Waarvan de prijs slechts f 4.— per jaar bedraagt
ADMINISTRATIE: PROEFNUMMER
LAAN VAN. MEERDERVOORT 1cr
OP AANVRAAG
DEN HAAG.
inbiüden!
Stort f 0.75 op giro 5858 ten name’
van H.A.M. Roelartts’,’Schiedaxn
met vermelding: Band E.-S. B.
1941 en U ontvangt, zoodra de
oplaag gereed is, franco per
post Uwband toegezonden.
Bij franco opzending’ van Uw
jaargang aan
II. A, M. ROELANTS
SCHIEDAM
onder gelijktijdige storting van
f 2.40 op giro 5858, ontvangt U,
zoadra de banden gereed zijn,
Uw Jaargang keurig gebonden
franco huis terug.
(Uitvoerind van den band linnen
rug, verder stevig beplakt bord)
18 MAART 1942
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Econbmischm_!W’Statistis che
Beriochten.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERFIEID,FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 18 MAART 1942
No. 1365
IIOOFDF?EDACTE(]fl:
Al. F. J. Cool (Rouerdam).
PLAATSVERVANGEND IIOOFDRE’DACTEUN:
II. ii’. Lambers (Zi’artea’aal).
Redacttc en administratie: Pieter de !ioochweg 1 i2. /l’da.n- II’
Aan geteekende stukken: Bijkunwor Ru ige1d’iuii’eg.
Telefoon JVr. 35000. Postrekenuig 8408.
Ahonneincntsprijs c’oor het weekblad, .i’aarzn tijklijk
i. o;’eno,nen het Econon,isch-.Çtatjstjsc/i jllaandbericht,
ruhif’, fi. p. en Nederland j 20.85 per jaar. Buitenland en
/çoloniën / 23.— per jaar. ilborinemenien kunnen duet elk
,,unw?er ingaan en slechts er’orden beëindigd per uh: ‘no :a:n
elk kalrndcrjuar. Losse nuneniers 50 rent. Drinairijis en
leden run het A’cde,’lurzdsc/, Econ nu: esch last iiij t,
t
01,1,’
in
gen
het weekblad gratis en genieten een reductie uj: cle rerdeic
publicaties. Adreswijziguigen op te griet: aan de ad,.
in
istratie.
Adeertentees loorpagulo / 0.50 per regel. Andere p’.u.’il:a’s
/
0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement vulgens tarief.
INHOUI):
Blz
Ondernemerstaak en ondernemersinkomen onder
gewijzigde omstandigheden door
C. D. Jongnian 11$
De behoefte aan grond voor woningbouw door
Dr. Ir. 1!. G. aan Beusekoin ………………..120
B o e k b e s p r e k i n g e n.
Dr. Paul Jostock: Die Berechnung des Volks-
einkommens und ihr Erkenntniswert, bespr.
door Dr. J. B. D. Derksen …………….., 121
Overheidsmaatregelen
op
econo-
misch
gebied
……………………..
123
S t a t i s t i e k e n.
Wisselkoersen – Bankstaten ………………
124
GELD- EN- KAPITAALMARKT.
Van de geldniarkt valt als gewoonlijk geen nieuws van
beteekenis te vermelden. Slechts kan worden gememoreerd,
dat op de beide laatste bankstaten een zeer opvallende
vermindering van de stijging der buitenlandsche wissel-
portefeuille en van den post ,,diverse rekeningen” is te
constateeren. Voorheen was weliswaar de toeneming
van de som dezer beide posten wel eenigermate wissel-
vallig, maar men kon toch wel rekenen op een stijging
van om en nabij de t
15
millioen per week en soms belang-
rijk meer. In de beide laatste weken is het tempo der stij-
ging zeer belangrijk vertraagd. De gebruikelijke geleide-
lijke verruiming van de geidmarkt uit hoofde van de stijging
van de buitenlandche wisselportefeuille is aldus tijdelijk
onderbroken.
De
obligaliernarhi
heeft eenige reactie vertoond, die zich
over de geheele linie uitstrekt. De koersdalingen zijn overi-
gens slechts uitermate gering; de 31 pCt.-leening
1941 sloot
op
98,
nadat een hoogtepunt van
98
15
/
io
was geregistreerd.
De
3-31
‘pCt.-Ieening
1938
was meer in reactie; deze lee-
ning sloot op 96/, nadat in de vorige week een oogenblik
zelfs een koers van 971 pCt. was bereikt. Men heeft den
indruk, dat de meeste institutioneele beleggers zich recente-
lijk hebben onthouden van aankoopen, en dat is ongetwij-
feld voor het koersverloop een factor van beteekenis. Men
dient hieruit geenszins af te leiden, dat op de beleggings-
markt nu het getij is gekeerd. Dat dit niet het geval is, blijkt
wel duidelijk uit het succes van de uitgifte der
31
pCt.-
leening 1-laarlem, die â pari werd uitgegeven en werd over-
teekend. Zoolang geen nieuwe staatsleening het aanbod van
materiaal komt verruimen moet de tendens van-de beleg-
gingsmarkt blijven wijzen in dc richting van rentedaling,
want het voor investeering beschikbare bedrag groeit
ononderbroken, ook al blijft dan eenigen tijd lang een
deel van het aanbod latent.
Op de
nzandeelenmarki
blijvende fluctuaties vrij belangrijk
zonder dat daarvoor direct aanwijsbare oorzaken kunnen
worden genoemd. Op de beide eerste beursdagen der ver-
.slagweek brak zich een uitermate vaste, zelfs zeer willige
stemming voor Indische en andere overzeesche aandeeleil
baan, die daarna weer voor een reactie moest plaats maken,
waarna Zaterdag weer een licht herstel volgde. Per saldo
was het koerspeil aan het eind van de week niet veel ver-
schillend van dat op den eersten beursdag, zoodat het slot
gemiddeld hooger was dan dat van de voorgaande week.
Sommige aandeelen bereikten op Dinsdag 10 dezer het
dubbele van de laagste koers van dit jaer. Ook na de
inmiddels ingetreden reactie liggen de koersen vaak nog
een
50
pCt. of meer boven het laagste peil.
118
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
18 Maart 1942
ONDERNEMERSTAAK EN ONDERNEMERS-
INKOMEN ONDER GEWIJZIGDE
OMSTANDIGHEDEN..
Inleiding.
Het statische evenwichtsbegrip heeft in de econo-
mische theorie geruimen tijd in het centrum der belang-
stelling gestaan. Dit vormt gedeeltelijk de verklaring
voor het feit, dat de functie van den ondernemer be-
trekkelijk laat tot onderwerp van studie is gemaakt.
Immers, in een maatschappij, waar een statisch even-
wicht bestaat, is er, naar het oordeel der meeste schrijvers;
voor de eigénlijke öndernemersfunctie geen plaats. De
ondernemer is daar organisator-bedrijfsleider. Eerstwan-
neer de problemen der dynamische maatschappij op den
voorgrond komen, wordt er aan de specifieke taak van
het ondernemen meer aandacht geschonken.
• Daarnaast heeft het ontstaan vande moderne groote on-
derneming, speciaal die in den vorm van een naamlooze
vennootschap, bijgedragen tot het inzicht, dat de onder-
nemer een afzonderlijke, zelfstandige functie in het eco-
nomisch proces vervult
1).
Oorspronkelijk toch waren de opsteller en doorvoerder
van het ondernemingsplan, de verschaffer van kapitaal,
arbeid en grond in één persoon vereenigd. Het verschil
tusschen kosten en opbrengst van het economisch hande-
leïi vloeide dezen persoon toe, waarbij het zeer moeilijk
was aan te geven, welk deel van deze ‘netto-opbrengst, als
belooning voor arbeid- en kapitaalverschaffing en welk
deel als -belooning voor een afzonderlijke ondernernings-
functie moest worden opgevat. In de groote onderne-
mingçn zijn de verschillende functies gesplitst, hetgeen
hierin tot uitdrukking komt, dat een deel der productie-factoren samenwerkt op den grondslag van contracten,
waarin is overeengekomen, dat arbeid, kapitaal en grond
hun functies vervullen tegen een van te voren vast-
gestelde belooning
2).
Verschaffing van kapitaal, arbeid
of grond verschijnen als afzonderlijke functies, welke
een belooning genieten, die niet varieert met het bereikte
resultaat.
De taak van den ondernemer in een maatschappij
zonder overheidsingrijpenin het economisch leven, kan
men als volgt benaderen. Bij een statisch evenwicht zijn
alle economische krachten in evenwicht. Alle pro-
ductiefantoren hebben een optimale bestemming gevon-
den. Opbrengst en kosten dekken elkaar geheel. In de
werkelijkheid is dat evenwicht niet aanwezig, hetgeen be-
teekent, dat niet alle. productiefactoren een optimale
bestemming hebben gei,onden. Bovendien, en dit is nog
belangrijker, kunnen de economische data worden ge-
wijzigd. Door verandering te brengen in de combinatie
van productiefactoren is het onder deze omstandigheden
mogelijk een grooter economisch resultaat dan tot dus-
ver te bereiken. Het is de taak van den ondernemer,
de nieuwe mogelijkheden te zoeken en deze te verwezen-
lijken. Zoo hij hierin slaagt, vindt hij in de marge tusschen
kcisten en opbrengst een belooning voor zijn functie.
Indien dé productiefactoren vrij beweeglijk waren,
zou het grootere economische resultaat slechts korten
tijd kunnen worden verkregen. Door natuurlijke en kunst-
matige starheid bestaat echter de mogelijkheid, dat de
oorspronkelijke ondernemer nog geruimen tijd van zijn
vondst blijft profiteeren. Het ondernemersinkomen ver-
krijgt.in dat geval tevens gedeeltelijk het karakter van
een monopoliepremie. De nieuwe economische mogelijkheden worden gewoon-
lijk in een plan vastgelegd. De taak van den ondernemer
bestaat ni in het opstellen en doorvoeren van het onder-
nemingsplan, althans in het nemen in laatste instantie
1)
Prof. Dr. M. J. H. Cobènhagen: ,,De verantwoordelijkheid
in de onderneming”, blz. 47
‘) Prof. Dr. M. J. H. Cobbenhagen: ,,De verdeeling van het
maatschappelijk inkomen”, 1937.
,an beslissingen inzake opstelling en doorvering terwiji,
hij de verantwoordelijkheid draagt voor het welslagen
van het plan. In gedachten kan men de ondernemers-
functie splitsen in,een actief en een passief deel, respectie-
vlij,k ht nemn van beslissingen en het dragen van
verantwôordelijkheid. In feite zijn beide deelen altijd
nauw verbonden.
.11
Het actieve deel der functie kan men nog nader ont-
leden. Op een aantal gebieden nfoet de ondernemer nog
verdere beslissingen nemen. Bij den inkoop, de eigen-
.lijke productie en den . verkoop ontstaan er namelijk
talrijke vraagstukken ten aanzien van het waar, het
wanneer, het wat, het hoeveel, het hoe en den prijs
3).
Al naar den aard der onderneming zal het belang van
elke beslissing ook op verschillende gebieden liggen.
Een industrieple onderneming kent andere problemen
dan een handelsonderneming.
Teneinde de bovenstaande schematische opsomming
te verduidelijken, volgt hieronder een nadere aanduiding
van enkele vraagstukken, welke zich op de genoemde
gebieden kunnen voordoen.
Het ,,waar’ betreft bij den inkoop de markten, waar
zal worden ingekocht, bij het productieproces de vesti-
gingsplaats en bij den verkoop de afzetmarkten. Het
,,wanneer” schept problemen bij den in- en verkoop, maar
soms ook bij het productieproces (bijv. seizoenbedrijven):
Bij de vraagstukken betreffende het ,,wat” rijzen pro-
blemen van soort, kwaliteit, type e. d., zoowel van grond-
.stoffen als eindproducten. Het ,,hoeveel” kan beteekenis
hebben bij den afzet, waar het gaat om het opnemings-
vermogen van de markt. Daarnaast is van beslissend
belang de samenhang van de hoeveelheid met den prijs.
Bij het ,,hoe” stuit men op de problemen van afzet- en
inkooporganisatie, van in- en verkoopvoorwaarden en van
productiemethoden. Met den prijs dient rekening te wor-
den gehouden bij den inkoop van grond- en huipstoffen,
productiemiddelen, arbeidskrachten, enz., en bij den
verkoop.
De ondernemer in een pan overheidswege geleid econo
1
misch
systeem. /
Reeds geruimen ‘tijd voor den huidigen oorlog waren
er kenteekenen, die er bp wezen, dat de ondernemer niet
meer uitsluitend de drager van de ondernemersfunctie
was. De gevolgen van het economisch handelen van groote ondernemingen werdén ‘zoo vèrstrekkend, dat de gemeen-
schap in steeds sterkere mate den invloed ondervindt
van het al of niet slagen van het ondernemingsplan. Daar-
naast blijkt, dat de economische omstandighéden in som-
mige gevallen’dermate ongunstig zijn, dtt vele ondernemers,
buiten hun schuld, zich niet staande wéten te houden.
Meent de Overheid echter, dat de verwezenlijking van
de doeleinden van deze ondernemingen in bepaalde
gevallen in het algemeen belang is, dan neemt zij de
verantwoordelijkheid van het ondernemingsplan op zich, dan wel schept voor de ondernemingen de voorwaarden,
waardoor het ondernemingsplan moet slagen. Zij voor-
komt daardoor de • ontwrichtende werking, welke gevolg
zou zijn van het ineenstorteh van bepaalde ondernemin-
gen of groepen van ondernemingen in eenzelfden bedrijfs-
tak. De gemeenschap gaat dus mede een deel der onder-
nemersfunctie vervullen. Aanvankelijk wordt vooral de
verantwoordelijkheid van den ondernemer door de Over-
heid overgenomen. Hoewel het accent dan ligt op de over-
dracht van het passieve deel der ondermersfunctie, gaat
hiermede ook veelal invloed op de beslissingen, het actieve
deel, samen.
In het bovenstaande is één aspect van de gevolgen
van het economisch handelen der groote onderneming
nog buiten beschouwing gebleven. De Overheid zal zich
namelijk niet alleen met deze ondernemingen bezig hou-den, wanneer het ondernemingsplan dreigt te mislukken,
) Vergelijk ook Dr. C. H4ussermann, ,,Der Unternehmer”, 1932.
18 Maart 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
119
maar ook wanneer zij groote successen boeken. Hiermede
gaat toch veelal toeneming van macht samen. De Over-
heid wenscht in dit geval contrôle te verkrijgen, om te
voorkomen, dat deze macht tegenover economisch zwak-
keren wordt misbruikt. In tegenstelling met het voor-
gaande zal de overheidsinmenging hier bestaan in het be-
invloeden vn de beslissingen van den ondernemer.
De. oorlogsomstandigheden hebben veroorzaakt, dat
de Overheid het noodzakelijk heeft geacht, ook het actieve
deel der ondernemersfunctie in grootere mate tot zich te
trekken. Een belangrijk deel der beslissingen, welke eer-
tijds door den ondernemer zelf werden genomen, wordt nu door de Overheid getroffen. De mate, waarin dit ge-
beurt, is thans in Nederland van bedrijfstak tot bedrijfs-
tak verschillend. Op enkele beperkte gebieden bestaat
er nog een vrijwel volledige vrijheid, zoodat hier de onder-
nemer zelf beslissingen neemt en er de verantwoordelijk-
heid voor draagt. In andere sectoren echter bepaalt de
Overheid het ondernemingsplan, zoodat de ondernemer
daar slechts uitvoerder is. Hiertusschen liggen vele mo-
gelijkheden, waar de ondernemer bepaalde.van de boven-
genoemde beslissingen nog zelf treft en er de verantwoor-
delijkheid voor draagt. De overgang van vrijheid naar
gebondenheid zal veel sterker bij de industrie en den handel
dan bij den land- en tuinbouw worden gevoeld. In den
landbouw immers, beïnvloedde de Overheid reeds gerui-
men tijd in groote mate ook de beslissingen der onder-
nemeis.
Voorbeelden van’ beïnvloeding, zooals deze thans
naar voren komen, vindt men in de verschillende rant-
soeneeringsregelingen, welke bepalingen geven ten aan-
zien van den aard en de hoeveelheid grondstoffen, die een
ondernemer mag inkoopen, respectievelijk verwerken, of
ten aanzien van de hoêveelheid gereed product, welke
mag worden verkocht. Beslissingen betreffende de hoe
veelheid worden den ondernemer hier uit handen genomen.
Worden er verwerkingsvoorschriften gegeven, dan zijnde
besluiten inzake het ,,hoe” aan den ondernemer ont-
trokken. Rayonneeringsbepalingen maken beslissingen
over de markt, waar grondstoffen worden gekocht of de
producten zullen •worden afgezet, dus de beslissingen
ten aanzien van het ,,waar”, overbodig: Prijspôlitieke
maatregelen, hetzij in den vorm van vaste- of maximum-
prijzen, hetzij in dien van calculatievoorschriften, ver-
hinderen den ondernemer op dit gebied zijn eigen weg
te volgen. – –
De Ôçcrheid en de resultaten der onderneming.
In de huidige omstandigheden wordt de inhoud van het
ondernemersplan voor een meer of minder groot gedeelte
dor de Overheid bepaald en gericht op de doeleinden,
welke de economische politiek zich momenteel stelt. Dit
vormt een belangrijk argument voor de stelling, dat de resultaten; welke de ondernemingen boeken, ten deele aan de gemeenschap ten goede moeten komen. Voorts
zal, met het oog op de verwezenlijking van de doeleinden
der economische politiek, de ondernemerswinst tot een
door de Overheid te manipuleeren grootheid worden.
De staatsorganen, belast met de uitvoering der eco-
nomische politiek, dienen zich in alle gevallen af te vragen,
hoeveel winst de onderneming zal moeten verkrijgen.
Zij zullen de winsten zoodanig moeten vaststellen, dat de
ondernemers overgaan tot de kwalitatief en kwantitatief
wenschelij ke voortbrenging. De winstvaststellingen zullen
daarom moeten zijn gericht op de verwezenlijking van een
nationaal productieplan. Voorts dient men de beschikking
te hebben over uitgebréid statistisch materiaal, waaruit op korten termijn is te zien, hoe de ondernemers op de
vaststelling reageeren.
D.e ondernemers zullen eerst overgaan tot productie
van de gewenschte hoeveelheid goederen, wanneer zij de
winst aanvaardbaar achten om de betreffende voort-
brenging tot stand te brengen. Eén van de factoren, welke
bij deze schatting van beteekenis is, wordt gevormd door
de mate, waarin de ondernemer nog zelfstandig beslis-
singen heeft te nemen en hiervoor verantwoordelijkheid
moet aanvaarden: De overdracht van de ondernemers-
functie speelt dus een zekere rol. –
Door zoeken en tasten zal de Overheid tenslotte een
bepaalde winststructuur moeten opbouwen, waarbij de ondernemingen de gewenschte goederen voortbrengen
en de ondernemers voor hun functie de juiste belooning
ontvangen.
De winstpolitiek op zichzelf zal echter onvoldoende zijn
om de gestelde doeleinden te bereiken. Men dient het veel-
eer zoo te zien, dat de winstpolitiek eenerzijds steun ont-
vangt van de overige economisch-politieke maatregelen,
anderzijds deze maatregelen steunt. De winstpolitiek is
onderdeel van de totale economische politiek en moet
hiervan een harmonieerend onderdeel vormen.
Mogelijkheden bij de winst politiek.
‘Er zijn verschillende methoden denkbaar, waardoor de
ondernemer zijn winstdeel toebedeeld kan krijgen. Door
de prijspolitiek, gekoppeld aan rantsoeneering en
contingenteering, kunnen de prijzen zoodanig worden vast-
• gesteld, dat de mare tusschen in- en verkoopprijzen
zoo groot is, dat hieruit het bepaalde winstbedrag voort-
vloèit. Daarnaast is het door het heffen van een winst-
• belasting mogelijk, hét deelvan de winst, waarop-de ge-
meenschap aanspraak maakt, naar de staatskas over te
hevelen.
11,
Voor den ondernemer maken deze methoden weinig
vërschil; voor de gemeenschap echter wel. In het eerste
geval immers profiteert slechts dat deel der gemeenschap,
dat als kooper een lageren prijs betaalt, dan wel als ver-
• kooper een hoogeren prijs ontvangt. In het tweede geval
echter is het de Staat, ‘welke een deel van de ondernemers-
premie ‘incasseert. ‘
Toepassing van prijspolitiek en winstbelastiiig geeft de
Overheid tevens ‘gelegenheid, andere dôeleinden na te
streven dan het reguleeren van de winst met het’oog’op de
manipulatie van het economisch handelen. Dooi vast-
stelling van ‘een hoogerei’i prijs dan noodzakelijk zou zijn,
en overdracht van de hierdoor ontstane grootere winst,
ontstaat. er
als het ware een soort indirecte belasting-
heffing, waarvan de opbrenst voor allerlei doeleindea.
kan worden gebruikt.
Een ander aspectvan de winstpolitiek ontstaat, wan-
neer men de veronderstelling laat vallen, dat de onder-
nemer zijn productie naar gelieven kan wijzigen of even-
tueel stilzetten. Men mag echter niet aannemen; dat winst-
verlaging tot productiebeperking ‘zal’S voeren. Alen weet
immers uit ervaring, dat zelfs ‘bij verlies de productie
nog wordt voortgezet. Hierin vindt men een bevestiging
van het hierboven reeds opgemerkte, dat de winstpolitiek
alleen
niet in staat is om de productie een bepaalde rich-
ting te doen inslaan. Van deze starheid zou men echter
op andere Wijze gebruik kunnen maken, nl. in het kader van
de inkomenspolitiek. Men zou de ondernemingswinst,
zoolang de ondernemersactiviteit door rantsoeneerings-
voorschriften e. d. in een bepaalde richting wordt geleid, kunnen verlagen beneden het peil, dat met het oog op-de gewenschte productie noodig zou zijn. Hierdoor zouden,
naast verschillende andere inkomensgroepen, ook de
ondernemers mede de velvaartsvermindering – dragen.
Indien men dit doel verwezenlijkt door het stellen van
lagere prijzen, zou de druk op de consumenten worden verminderd ten koste van de ondernemers. Deze zullen
zich hieraan niet kunnen onttrekken; De verschillende
overheidsmaatregelen laten Piet toe, dat- de productie-
richting wordt gewijzigd: Er blijft dus slechts de, moge-
lijkheid over, de productie geheel te staken. Gezien de
belangrijke gevolgen, vooral financieele, – o. ,a. met het
oog op het ontslagverbod – zal de ondernemer hierto&
niet licht overgaan. . -.
120
ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN
–
18 Maart 1942
Zooals reeds werd opgemerkt, dient de huidige econo-
mische politiek gebaseerd te zijn op een nationaal pro-
ductie- en consumptieplan. De ‘doeleinden, welke in dit
plan geconcretiseerd worden, zijn thans vrij duidelijk.
Immers, kort samengevat, gaat het er om het Nederland-
sche volk zoo goed mogelijk door deze tijden heen te
helpen. Na het einde van den oorlog zullen de doeleinden,
welke om verwezenlijking vragen, Veel gecompliceerder
worden. Met name zal er grootere aandacht moeten wor-
den geschonken aan de individueel zeer Verschillende be-
hoeften der consumenten. Het is in die omstandigheden
de vraag, of het mogelijk en wenschelijk is het eco-
nomisch proces in het raam van een planhuishouding te
leiden. Kiest men dezen weg niet, dan zal men aan den on-
dernemer, welke er immers van oudsher op uit is de geva-
rieerde behoeften op te sporen en de productie hieraan
aan te passen, een belangrijker taak moeten toekennen.
Dit is echter alleen mogelijk, wanneer de ondernemer groo-
tere vrijheid herkrijgt. De ondernemersfunctie zal in dat
geval weer in grootere mate den ondernemer toevallen.
Wellicht echter zal het niet meer de individueele onder-
nemer zijn, maar de Organisatie van ondernemers, welke
drager van de ondernemersfunctie wordt. /
C. D. JONGMAN
DE BEHOEFTE AAN GROND VOOR
WONINGBOUW.
In een vorig artikel
1)
werd een onderzoek ingesteld
naar de behoefte aan nieuwe woning’en in de komende
jaren. Dit onderzoek leidde tot de conclusie, dat, ondanks
de te .verwachten afneming van den groei der bevolking,
in de eerstvolgende periode nog een aantal nieuwe wo-
ningen noodig zal zijn, dat niet lager is dan hetgeen in de
voorafgaande periode is gebouwd. De oôrzaak hiervan is
de zoogenaamde gezinsverdunning. Door de afneming
van de gemiddelde gezinsgrootte neemt het aantal ge-
zinnen aanmerkelijk sneller toe dan de bevolking, die
volgens de meest betrouwbare prognose naar een sta-
tionnairen toestand neigt.
Voor het eerstvolgende tijdvak van tien jaren werd de
toerfeming van het aantal gezinnen becijferd op 31â 32.000
per jaar, een cijfer, dat overeenkomt met ervaringen en
schattingen uit vroegere perioden. De toeneming van
het aantal gezinnen per jaar blijkt dus over een vrij lange
periode tamelijk constant te blijven.
Met inbegrip van de krotopruiming en de normale
vervanging van woningen werd de behoefte berekend op
41.500 woningen per jaar, waarbij’.geen rekening is ge-
houden met de oorlogsverwoestingen en de gevolgen van
de stagnatie door de oorlogsomstandigheden.
De hoeQeelheid grond per woning.
De vraag kan worden gesteld, hoeveel grond voor een
dergelijken aanbouw van woningen noodig zal zijn, omdat
de toenemende uitbreiding der bebouwing een steeds groo-
ter deel van den heschikbaren cultuurgrond en van ons
natuurschoon opeischt. De afneming van den bevolkings-
groei kan de verwachting doen ontstaan, dat de aanbouw van
woningen op den duur zou kunnen verminderen en dat
aân de onttrekking van gronden aan onzen toch zoo
schaarschen voorraad geleidelijk een einde zou komen.
hierop mag echter niet worden gerekend. De behoefte
aan grond voor woningbouw zal in de naaste toekomst
waarschijnlijk niet belangrijk minder worden. Zij is echter
aanmerkelijk kleiner dan men aanvankelijk zou denken.
Blijkens een ingesteld onderzoek is in de grootere ge-
meenten per woning gemiddeld ongeveer 100 m
2
grond
noodig, in de middelbare gemeenten ongeveer 200 m
2
en
op het platteland 400 a 500 m
2
. Deze cijfers betreffen
‘)
Een bouwprogram-voor den woningbouw” in Economisch-
Statistische Berichten” van 18 Febr. ji.
alleen den grond voor gebouwen en tuinen of erven, en
dan nog voor eenvoudige woningen. Hierbij komt de
grond voor, straten, plantsoenen en andere werken in
verband met de stadsuitbreiding, alsmede voor openbare
gebouwen en alles wat verder ten behoeve van de bewoning
noodig is. –
Brengt men alleen de straten en kleine plantsoenen in
rekening, dan kont men per woning op 200 m
2
voor de
groote steden, 350 m
2
voor de middelbare gemeenten en
600 h.700 m
2
voor het platteland. Alle voorzieningen, welke
in een uitbreiding voorkomen medegerekend, komt men
op cijfers, die nog wel de helft hooger zijn.
liet groote uitbreidingsplan ‘s-Gravenhage-West bijv.,
dat plaats biedt voor 45.000 woningen, omvat 1.536 ha,
d. i. 340 m
2
per woning. De zuivere woonwijken beslaan
1.119 ha, d. i. 250 m
2
per woning.
Aan de hand van het opgemaakte bouwprogram zou
met behulp van deze cijfers een schatting van den be-
noodigden grond kunnen worden gemaakt. Een derge-
lijke schatting zou echter weinig waarde hebben, omdat
bezwaarlijk een gemiddeld aantal m
2
per woning voor het
geheele land kan worden bepaald. Daarvoor is er te veel
verscheidenheid in bouwwijzen en -gewoonten.
liet is daarom gewenscht een andere methode te volgen
en de behoefte aan grond te schatten in verband met de
werkelijke cijfers omtrent de hoeveelheid grond, die in
vroegere perioden ten behoeve van stads- en dorpsuit-
breiding aan de bestemming is ‘onttrokken.
De toeneming oan de bebouwde gronden
Blijkens gegevens, vervat in de ,,Verslagen en Mede-
deelingen van de Directie van-den Landbouw”, was de
verdeeling van het gebruik van den Nederlandschen
bodem op een drietal tijdstippen in deze eeuw als volgt:
TABEL 1.
Verdeeling oan het gebruik oan den iVede,’landschen bodem.
1903
1934
1937
aantal ha aantal ha
aantal isa
..
1.189.222
891.118
940.085
Bouwland
………….859.325
Blijvend grasland
1.253.877
1.293.958.
Tuingrond
…………72.329
99.850
124.755
Totaal cultuurgrond
2.120.876 2.244.845 2.358.798
Totaal bosch
……….
253.926
250.229
256.464
Dijken en bermen
……
20.274
23.190
25.908
Totaal woeste grond .
583.426
444.011
321.608
Riet en biezen
……..
9.883
12.096
11.742
Kwelders, schorren, aan-
wassen, slikken, en’,…
24.395
24.013
28.192
Vergraven grond, moeras,
strand en water
89.304
97.489
90.205
Spoorwegen en gewone
vegen
30.961
39.599
44.587
Onbelastbare eigendom-
men
77.921
73.878
85.57
Erven v. gebouwen, enz.
44.955
58.566
73.797
Totaal
…………
1
3.255.921
1
3.267.922
1
3.296.874
Jet in deze tabel onder 12 genoemde cijfer heeft be-
trekking op de bebouwde terreinen, dus gebouwen met
erven, siertuinen, buitenplaatsen e. d. en is dus een cijfer
van geheel anderen aard dan de bovenvermelde, die uit-
sluitend op de behoefte aan
1
grond per nieuwgebouwde woning betrekking hebben.
De gemiddelde oppervlakte grond per woning kan uit
tabel T met gebruikmaking van de gegevens omtrent
het aantal aanwezige woningen als volgt worden betaald:
Aantal
Erven van
Idem,
aanwezige gebouwen, enz. per woning
woningen
in isa
in ns’
1903 …….
± 1.200.000
.44.955
± 375
1924
1.607.000
58.566
363
1937,,.,
2.133.000
73.797
346
Uit deze cijfers blijkt, dat het aantal rn
2
per woning
geleidelijk afneemt. Zulks houdt verband met het toene-
mend aandeel, dat de eenvoudige woningen in den totalen
woningvoorraad hebben gekregen.
18 Maart 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
121
Dit blijkt nog sterker, wanneer men let op de toeneming
gedurende de tijdvakken tusschen de genoemde jaren:
Toeneming
Toeneming
Oppervlak
aantal
oppervlak
per woning
woningen
erven in ha
in
m
e
1903-1924
± 407.000
13.611
-. 335
1924-1937
526.000
15.231
290
Deze cijfers geven intusschen nog geen beeld van de
hoeveelheid grond, . welke voor de stadsuitbreiding in
beslag wordt genomen. Immers behalve voor gebouwen,
erven en tuinen is ook grond noodig voor wegen, plant-
soenen en openbare voorzieiiingen. Tabel 1 bevat hier-
omtrent geen gegevens. Wel bevat zij een cijfer, dat
betrekking heeft op den grond, die gebruikt wordt voor
wegen en spoorwegen. . Ziet men de onnauwkeurigheid
over het hoofd, dat spoorwegen niet bij dit onderwerp
behooren en brengt meri ook dit gegeven in rekening, dan
komt men tot de volgende cijfers.
Erven van
Aantal
gebouwen,
Idem
aanwezige
wegen en
per woning
woningen
spoorwegen
in me
in ha
1903
± 1.200.000
75.916
± 635
1924
1.607.000
98.165
610
1937
2.133.000
118.384
555
In de periode 1924-1937 nam het aantal ha voor dit doel in gebruik, toe met 20.219, hetgeen neerkomt op
385 m
2
per woning. Hierin zullen vrijwel geen spoorwegen
zijn begrepen, zoodat de onnauwkeurigheid hiermede is
geëlimineerd. 1-loudt men dit cijfer ook voor de toekom
stige periode aan, waarin 41.500 woningen per jaar noo-
dig zijn, dan zouden ieder jaar ongeveer 1.600 ha voor
uitbreiding der bebouwing, wegenaanleg, enz., noodig zijn.
Vei’deeling over de pro vinciën.
Dit cijfer kan nog iets nauwkeuriger worden benaderd
door gebruik te maken van de verdeeling naar de provin-
ciën.
In tabel II is een overzicht gegeven van de in het bo-
venstaande vervatte gegevens, verdeeld naar de provinciën.
TABEL II.
Verdeeling over de provinciën. Toestand einde 1937.
-5
g
nS1V
Provincie
W
W
–
m
‘-o-,
(b.Q
SJ
–
Groningen
107.135 5.656
528
8.483
792 111.091 5.713
515
8.474
763
Friesland
……….
Drenthe
53.712
3.48
1
648
7.054
1.313
128.886
4.719
366
9.001
700
207.160
8.750
422 16.129
780
119.087
5.408 466
8.225
710
Noord-holland
.
447.070
13.440
303
16.990
380
Overijssel
………..
Gelderland
……….
Zuid-Holland
. . .
567.404
11.298
199
15.106
266
Utrecht
…………
3.150
462
5.273
774
Zeeland
………..68.125
Noord-Brabant
.
205.698
8.312
404
15.818
770
Limburg
…………
120.711
3.870
320
7.831
648
liet
Rijk
………
2.133.000
1
1
346
1
118.38!,
55
Let men alleen op het cijfer van de laatste kolom, dan
blijkt, dat in 8 van de 11 provinciën het aantal m
2
grond, dat .voor gebouwen en wegen noodig Is, varieert van 650
tot 800 m
2
en gemiddeld 740 ifi
2
bedraagt.
Alleen Drenthe, met zijn ijle bevolking, steekt hier ver
bovenuit met ruim 1.300 m
2
, terwijl Noord-Holland en
Zuid-Holland met vele dichtbevolkte gebieden en een
aanmerkelijk aantal steden onderscheidenlijk 380 m
2
en
266 m
2
aanwijzen.
‘Het gemiddelde voor het geheele land naar den toestand
in 1937 is 555 m
2
, terwijl het gemiddelde naar de toe-
neming in de periode 1924-1937 385 m
2
bedraagt. Brengt
men de cijfers voor de provinciën in dezelfde verhouding
terug, en stelt men daarnaast het aantal te bouwen wo-
ningen volgens het in het vorige artikel ontwikkelde
bouwprogram, dan krijgt men het overzicht, vervat in
tabel III.
TABEL M.
Voor nieurve,ben’oning benoodigde hoeveelheid grond pci’ jaar
Aantal
t
grond per
Aantai te
Benoo-
woning
v.
bouenwo-
digde
hoe-
Frovinôie
gebouwen,
ningen vol-
veelheid erven,
we-
gens bouw-
grond
gen
en
program
in
lia
spoorwegen
550
2.000
110
Groningen
…………….
Friesland
………………
535
1.650
88
Drenthe
……………..
920
1.200
110
490 2.700
132
545
4.600
250 500
3.250
162
Noord-Holland
265
9.100
241
Overijssel
……………..
Gelderland
……………
185
8.600
159.
Utrecht
………………
540 950
51
Zuid-Holland
………….
Zeeland
……………..
Noord-Brabant
540
5.000
270
Limburg
……………..
450
2.450
110
Het
Rijk
……………..
.
385
41.500
1.683
Deze levert een totaal van 1.683 ha, hetwelk slechts
weinig afwijkt van het boven becijferde aantal van 1.600ha.
Globaal kan dus worden aangenomen, dat voor de uit-
breiding van steden en dorpen in de naaste toekomst – afgezien van het inhalen van het door den oorlog ont-
stane woningtekort -1.600 â 1.700 ha per jaar zal moeten
worden bestemd.
De vermeei’dering van d’en beschikbaren culluurgrond.
Blijkens tabel 1 beschikte ons land in 1903 over 2.120.876
ha, in 1924 over 2.244.845 ha en in 1937 over 2.358.798 ha
cultuurgrond. Ondanks het gebruik van grond voor uit-
breiding der bebouwde kernen, vermeerderde de hoeveel-
heid cultuurgrond in.de
beide perioden onderscheidenlijk
met 123.969 ha en 113.953 ha, d. i. gemiddeld 5.900 ha
en 8.765 ha per jaar. Het verlies aan woesten grond be-
droeg in deze perioden onderscheidenlijk 6.640 ha en
9.415 ha per jaar.
Uit deze cijfers blijkt, dat de onttrekking van grond
aan zijn bestemming ten behoeve van de uitbreiding der
bebouwing, welke 1.600 1.700 ha per jaar bedraagt –
blijkens’ de verdeeling van het gebruik van den Neder-
landschen bodem moet het overgroote deel van dezen
grond cultuurgrond zijn – slechts een onderdeel bedraagt
van de winst aan cultuurgrond, die in het verleden ge-
middeld per jaar werd verkregen.
Gelet op de belangrijke werken, die in uitvoering of in
voorbereiding zijn, mag in de toekomst nog een aan-
merkelijke uitbreiding van de beschikbare hoeveelheid
cultuurgrond worden verwacht. Het stemt tot gerustheid,
dat ook bij een hervatting van den woningbouw over-
eenkomstig de bestaande behoeften de hoeveelheid grond,
die jaarlijks hiervoor aan andere bestemmingen moet
worden onttrokken, betrekkelijk klein is, althans slechts een klein deel vormt van de winst aan cultuurgrond, die
ons land in het verleden heeft weten te boeken en die,
naar wij hopen, ook nog in de naaste toekomst mag wor-den verwacht.
Dr. Ir. H.
GL
VAN BEUSEKOM.
BOEKBESPREIUNGEN.
Die Bei’echnung des Volkseinkonimens. und ihr Erkenntnis-
wert door Di’. Paul Jostock.
Schriften der deutschen
Wirtschaftswissenschaftlichen Gesellschaft, Bd. 7.
(Stuttgart en Berlijn, W. Kohlhammer’Verlag, 1941,
blz. 128).
Dr. Paul Jostock, verbonden aan het ,,Statistisches
Reichsamt” te Berlijn, heeft de literatuur over de pro-
blematiek van het nationale inkomen met een voortref-
122
ECONOMISCH-STATISTICHE BERICHTEN
13 Maart 1942
felijke studie verrijkt: Op zeer heldere en systematische
wijze behandelt hij dit moeilijke terrein van het econo-
misch-statistisch onderzoek. De eerste hoofdstukken zijn
gewijd aande grondslagen van het begrip ,,volksinkomen”
en de moeilijkheden, die zich bij het streven naar een doel-
matige omschrijving voordoen. Vervolgens worden de
problemen van de statistische bepaling toegelicht aan
de hand van de berekening van het nationale inkomen
van Duitschiand. De theoretische en statistische beschou-
wingen vinden hun bekroning in het slothoofdstuk, dat
een uitstekend overzicht geeft van de talrijke en uiteen-
loopende resultaten, die het onderzoek van het nationale
inkomen reeds heeft opgeleverd.
Tegén het, begrip ,,volksinkomen” en de pogingen tot
statistische berekeningen ervan,.zijn vooral door Duitsche
theoretici vaak bezwaren naar voren gebracht, waardoor
deze onderzoekingen een tijdlang zelfs eenigszins naar
den achtergrond konden worden gedrongen. In het buiten-
land heeft deze critiek nooit het gezag verkregen, dat zij
in Duitschiand had, waarbij misschien een uitzondering
moet worden gemaakt voor Nederland, waar eenzelfde
critiek nog niet zoo lang geleden een tamelijk krachtig
geluid liet hooren. Het is orgetwijfeld één van de ver-
diensten van dit boek, dat de schr. nietvervalt in de fout
van vele statistici,’ die deze critiek eenvoudig negeeren.
Integendeel gaat hij er diep op, in, waarbij hij onjuiste
argumenten op o. i. overtuigende wijze ontzenuwt, ge-
rechtvaardigde bezwaren tot de juiste proporties terug-
brengt, en daarbij zelf telkens ook .op de onvolkomen-
heden wijst, die het statistisch onderzoek van het ‘volks-
inkomen nog. aankleven. . .
Het hoofdstuk, dat handelt over de berekening van
het nationale inkomen van Duitschland, geeft een uit-
stekend beeld van de eigenaardig moeilijkheden op dit
gebied van het• economisch-statistisch onderoék. Ook
door de vakspecialisten zal dit hoofdstuk met groote be-
laiigstellin”g worden gelezên. Het ‘as, nl. beke’nd, dat
sedert de pullicatie van de berekening van het nationale
inkômen van Duitschland in1933
•
het ,,Statistischés
Reichsamt” haar berekeningn op ‘v’erschillende punten
had heriien, ten deele in verband met de Sinddien plaats gevonden – hebbende veranderingen in het Duitsche be-
lastingstelsel en de daarop gebaseerde statistieken. Door
deze publicatie van Dr. Jostock wordt men in, de’ge-
legenheid gesteld kennis te némen van de wijzigin’gen
en verbeteringen, die het ,,Statistisches Reichsamt”
sinds’-1933 ein haar berekeningen heeft aangebracht. .Bij
enkele punten, die vroeger tot het plaatsen van vraag-
teekens aanleiding gaven, zooals .bijv. •het zeer lage be-
drag der inkomens’uit pachten en huren in Duitschland,
wordt.. thans een nadere toelichting . aangetroffen. De
deskundige, zal voorts, geïnteresseerd zijn in hetgeen
wordt meegedeeld over de .statistische berekening van
posten, zooals de niet-uitgekeerde winsten, de inkomens
benedeii ‘de belastinggrens, het ,,eigen verbruik” van pro-
ducenten en’handelaren, de,neveninkomsten van personen
in loondienst, enz. De niet deskundige lezer zal zich
uit dit hoofdstuk, dat Seen moeilijke ‘materie ci’p een aan-
genaam leesbare wijze behdndelt, een duidelijk beeld
kunnen vormen van het karakter van dit soort van sta-
tistische onderzoekingen.
Van veel belang is het laatste hoofdstuk, dat een goed
overzicht geeft van de velerlei vraagstukken, waarover
de onderzoekingen over het nationale inkomen licht
vermogen te verspreiden. Naast de kennis van het totaal-
cijfér vn liet”nationale inkbmen en zijn beloop, verlangt men inzicht in’zijiisamenstelling, waarbij men het natio-
nale irikomen•’opgebouwd kan denken uit de bijdragen
der afzonderlijke bed5’ijfstakken, dan wel naar de bij-dragen ‘der productiefaotoren”. Vergelijking van der-
gelijke cijfers •ovei’ een langer tijdsverloop doet de ver-
anderingen uitkomen, die in de structuur van de volks-
.huishouding, hebben plaats gehad. Als voorbeeld volgen
hier enkele cijfers over het aandeel van den landbouw
in het volksinkomen van enkele der belangrijkste landen.
Er dient daarbij in het oog te worden gehouden, dat
het gelijke cijfer in beide jaren voor, Duitschland niet
beteekent, dat de toestand in .die periode stationnair is
geweest. In de tusschenperiode zal dit cijfer zeker lager
hebben gelegen dan in 1938, toen het autarkisch streven
reeds had doorgewerkt.
Inkomen in den landbouw in pCi. oan het nationale inkomen.
1913
1938
Vereenigde Staten
……..
–
20
12
Duitschiand
…………..
12,5 12,5
Zweden
………………
25
14
1)
Nederland
…………..
15
2)
12
1)
In
1930.
‘)
Door schrijver dezes toegevoegd.
Interessant zijn ook de cijfers, die een indruk
geven
van het aandeel van de’loonen en salarissen
in het totaal
van het nationale inkomen.
Loonen en salarissen in pCt. oan het natiojzale inkomen.
1913
1938
Vereenigde Staten
60
67
Duitsèhland
…………..
45
56
Frankrijk
…………..
43
52
Groot-Britt’annië
……….
55,
67
Nederland
1
)37
47
1)
Door schrijver clezes toegevoegd.
Aan de ‘beschouwingen over het coIljunctuuryerlQp
zijn onderstaande cijfers ontleend.
.ilet Qolksinkomen 9an enkele belangrijke. landen.
1925-1938
1).
–
(Indexcijfers
1929 = 100).
•
cd
..
)
.e
,.
‘n
.
Z
.
cd
,,
–
‘
Nom.
volksinkomen..
1925
79,0
99,4
70,1
89,3
88,1
94;8
‘103,6
1926
82,5
95,2.
85,0 90,3 92,5
100,1
101,1
1927
93,2
99,4
85,7
92,8 93,0
102,3
101,0 1928
199,2
99,0
92,5
‘
97,8 95,5
‘105,2”
104,2
1929
100,0 100,0
100,0 100,0
100,0 100,0
100,0
1930
92,5
98,5
99,3 94,6
91,1
77,5
87,9
1931
75
1
7
88,7′
93,5
85,2
75,7 72,3 79,0
1932.
59,5
87,7
84,0
76,7
58,8
75,3
82,3
1933
61,2
•
90,4
81,3 75,4
56,2
83,4
931
4934
69,4
96,7
75,2
74,7 64,9
86,6
106,0
1935
17,2-
103,3
71,4
73,5
70,8
96,4
117,6
1936
85,4
110,6
82,0
75,2
82,1
106,0
–
1937
‘
95,6
118,6
98,6
80,9
87,3
111,5
121,7
1938
.
105,0
114,1
108,8 81,2
78,3
–
–
Reëel
volksinkomen.
1925
85,8
93,0
.
97,6
85,4 85,3
‘100,2
86,5
1926 89,4 90,6 93,5
89,7 89,3
101,8
92,5
1927 97,0
97,6 92,7
92,0′
91,1
105;1
97,3
1928
100,7
98,0
99,2
96,8
95,2.
108,8
103,1
1929
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
1930
‘96,1
103,0
94,9
97,9 93,3
84,4
103,2
1931
85,6 98,9
91,3
93,6
84,5
89,5
105,8
1932 76,0
100,
7
1
88,9
91,6
72,6 98,7
109,4
1933
79,9
106,1.. 87,0
89,7 73,5 113,3
116,1
1934
88,3
112,2
81,0
88,1
82,5
114,1
129,5
1935
96,7
118,4 82,4
89,1
84,3
124,4
140,8
1936
105,7
123,3
90,0
92,0 99,8
133,1
–
1937
117,7
125,5
88,6
95,8
102,8 135,2 127,3
1938.
128,7
119,9
86,7
95,9 93,9
–
. –
1)
Ontleend aan:
P.
lostock, Die Berechnung des Volksein-
kommens und jhr Erkenntniswert, blz.
94.
De cijfers betreffende het nominale volksinkomen zijn ontleend
aan de volgende bronnen: Duitschiand: Statistisches Reichsamt;
Groot-Brittannië: C.
Clark; Frankrijk: Dugé de Bernonville;
Nederland: centraal Bureau voor de Statistiek; Vereenigde Staten:
National Industrial conference Board; Australië;
C.
Clark en
Crawtord; Japan: Prof. Hijakata en Oriental Economist.
De cijfers zijn niet geheel vergelijkbaar in verband met verschil-
len,
In
de definitie van volksinkomen, waarvoor geen correcties
zijn aangebracht. De invloed hiervan op den loop van de index-
cijfers is slechts gering. De reëele inkomens zijn uit de nominale
cijfers afgeleid door rekening te houden met den loop van .het
indexciifer van de kosten van levensonderhoud.
18 Maart 1942
ECONOMISCHLSTATISTISCHE BERICHTEN
123
1
n de Tndere onderwerpen, die in het laatste hoofdstuk
worden bespro1en, noemen wij o.a. de inkomensverdelïng.
Een belangrijk probleem op dit terrein is het. volgende:
De belastingstatistieken geven in het algemeen de ver-
deeling van de inkomens van de afzonderlijke personen.
Voor tal van doeleinden, bijv. berekeningeii over het
verbruik, is het van belang de verdeeling der
gezins-
inkomens
te kennen, een statistisch probleem, waarvoor
in Duitschland nog geen oplossing is gei.Tonden. De schrij-
ver noemt als eenig land, waarvoor een optelling van de
verdeeling der gezinsinkomens beschikbaar is, de Ver-
eenigde Staten
1).
De schr. wijdt voörts o.a. aandacht
aan de regionale verdeeling van het nationale inkomen,
waarover tot nu toe alleen in Duitschland en in de Ver-
eenigde Staten, gegevens zijn gepubliceerd
2).
Het sluitstuk op de onderzoekingen van het nationale
inkomen vormen de berekeningen over de besteding.
Over de samenstelling van het verbruik en den omvang
van de besparingen staan in Duitschland, zooals trouwens
ook in Nederland en vele andere landen, nog weinig ge-
gevens ter beschikking. Zooals uit het bovenstaande reeds is gebleken, besteedt
Dr. Jostock steeds uitvoerig aandacht aan de buiten-
landsche onderzoekingen en aan afwijkende theoretische
opvattingen van andere auteurs, waarbij echter niet
naar volledigheid is gestreefd. Het zou te ver voeren hier
op de theoretische details in te gaan. Een belangrijk
punt blijft altijd de behandeling van de belastingen in
de Duitsche berekening van het volksinkomen, waar-
door deze cijfers niet geheel vergelijkbaar zijn met die
van andere landen. Bij toepassing van de in Duitschland
gevolgde methode zou het nationale inkomen van Neder-
land lager zijn dan ,de huidige officieele cijfers aangeven.
Zou men daarentegen op de Duitsche gegevens de in
Nederland en in vrijwel alle andere landen gebruikelijke methode toepassen, dan zou het Duitsche volksinkomen
lager worden dan de officieele Duitsche cijfers.
De theoretische opvattingen van Dr. Jostock worden
door de meeste schrijvers stellig’onderschreven. Een paar
punten, waarbij schrijver dezes een aanteekening zou
willen maken, ‘zijn de volgende. De theoretische grond-
slag van de berekening van het reëele volksinkomen is
m.i. niet sterk (vgl. blz. 37)
3).
Bij de berekening vaii het
arbeidsinkomen doet zich de, door Dr. Jostock niet ge-
stelde, .vraag vcior, of de premiën voor de sociale ver-
zekering geheel in rekening moeten worden gebracht,
of dat de netto-premie moet worden genomen, d.w.z. de
bruto-premie, exclusief de opslag voor administratie-kosten (vgl. blz. 80). Wat betreft het inkomen, dat uit
het buitenland ontvangen wordt, rijst de vraag, door
schr. echter niet aangeroerd, in hoeverre hiertoe behalve
de ontvangen renten en dividenden ook de reserveeringen
gerekend moeten worden van de ondernemingen, die in
het buitenland werkzaam zijn (vgl. blz. 71). Van meer
beteekenis zijn de theoretische en statistische problemen,
waartoe het bankwezen hij de berekening van het natio-
nale inkomen aanleiding geeft. Vooral de Angelsaksische
statistici (Kuznets, Colin Clark e. a.) hebben hieraan veel
anndacht besteed. Het is merkwaardig, dat dit belangrijke
punt in de Duitsche literatuur, ook in dit geschrift van
Jostock, onopgemerkt is gebleven. Schr. besteedt in het
algemeen veel aandacht aan de Amerikaansche onder-
zoekingen. Het valt op, dat de ,,Studies in income and
1)
Ook voor Nederland zijn berekeningen over de verdeeling der
gezinsinkomens gemaakt, welke evenwel nog niet werden gepu-
bliceerd. De uitkomsten zijn
in
den vorm van een beeldstatistiek
opgenomen in de brochure: ,,Wlnkelier en Verbruiker’, Boeiende
Statistiek, No.
5,
Nederlandsche Stichting voor Statistiek, 1942,
blz.
18.’
‘) Een artikel over de regionale verdeeling van het volksinkomen
van Nederland verschijnt binnenkort in het ,,Maandschrift” van
het C.B.S.
‘) VgI. voor een bespreking van dit probleem: ,,Het onderzoek
van het nationaleinkomen”, door schr. dez’es, in ,,De Economist”,
van October1940, blz. 590.
wet1t
‘
h”, gepubliceed door het ,,National Biiiu of
Ecoiibm
ic Research”, die zeer .beldngnijke theoretische
bijdragen bçvatten, niet worden genoemd:
De Nederlandscife berekeningen over, het’, fiationale
inkomen worden dbör schr., herhaaldelijk genoemd (zie
blz; 45, 47′, 94, 112), waarbij hij o.a. wijst op het feit,
dat voor Nederland het volksinkomen zoowel- olgens de
objectievë (of’ reëele) inethode als de subjectiéve ‘(pérso-
neele) methode kon worden berekend. De berèkeningen voor de l5eri6de 1900-1920 door het C.B.S.’ begin 1941
gepubliceerd
4),
verschenen blijkbaar, nadat deze studie
reeds was afgesloten en konden daardoor niet meer wor-
den genoemd. J. B. ‘D. DERKSEN.
‘)
J. B. D. Derksen, ,,Berekeningen over het nationale inkomen
van Nederland voor de periode’ 1900-1920″, Speciale Onderzoe-
kingen
No.
4 van ,,De Nederlandsche Conjunctuur”. ‘s-Gravenhage
1940.
OVERHEIDSMAATREGELÉN ‘OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
– Oorlogsschade. Wijzigingen in het besluit op de ma-
terieele oorlogsschade, welke wijzigingen o.m. betrekking
hebben op de verhouding .tusschen de gedupeerden en
hypothecairé schuldeischers, alsmede op de, uitbetaling
der schadevergoedingen (schade boven f 50.000 kan ook
geheel worden vergoed). (E. V. 6/3/’42, pag. 294; V. B.
No. 6).
Organisatie bedrijfsleven. Instelling van een onder de
hoofdgroep handel ressorteerende bedrijfsgroep ,,Groot-
handel” en onderbedrijfsgroep ,,Groothandel Voedsel-
voorziening en aanverwante bedrijven”. (E. V. 28/2/’42,
pag. 261; Stct. Nos. 36 en 37).
Prijsregelingen. Nadere’ prijsvoorschriften met betrek-
king tot maximum-prijzen voor boter bij levering aan
de verwerkende industrie, verhooging van den suikerprijs,
alsmede verhooging van den prijs voor zuurkool. (E. V.
28/2/’42, pag. 257; Stct. Nos. 36A en 37).
Rijwielen. Voorbereiding van de regeling ‘van de distri-
butie van rijwielen, in verband waarmede alle verkoopen
van rijwielen voor eenigen tijd zijn verboden. (E. V.
6/3/’42, pag. 293).
Rubber. Nadere mededeeling inzake de rubberdistri-
butie met betrekking tot zgn. dentalrubber. (E. V. 28/2/’42,
pag.’ 259; Stct. No. 37).
Spertijden kleinbedrijf. De op 1 October 1941 afgekon-
digde spertijd voor den piano- en orgelhandel’is met een
half jaar tot 1 October 1942 verlengd. (E. V. 6/3/’42,
pag. 294; Stct. No. 43). –
Voodingsmiddelenindustrie. Voorschriften inzake het gebruik en de bewerking van bepaalde grondstoffen bij
de bereiding van koffiesurrogaat, verwerking van suiker-
bietn en bereidingsvoorschriften voor de aardappelmeel
en -productenindustrie. (E. V. 28/2/’42, pag. 258/59;
Stct. Nos. 34 en 36).
LANDBOUW- EN VOEDSELVOORZIENING.
Garnalen.’ Nadere regeling van de verwerking ‘van en
den handel in garnalen. (E. V. 28/2/’42, pag. 258; Stct.
No. 34).
Pacht. Ter uitvoering van het Pachtbesluit zijn nadere
richtlijnen vastgesteld inzake grasverkoopingen in de
provincies Friesland, Noord-Brabant en Utrecht. (E. V.
28/2/’42, pag. 257; Stct. No. 34).
Visscherij. Afkondiging van het Registreeringsbesluit
IJsselmeervissphersvaartuigen 1942, waarbij de verplichte
inschrijving van deze vaartuigen wordt geregeld. (E. V.
28/2/’42, pag. 257/58; Stct. No. 34). –
Zaden.’ Nadere régelingen, inzake den handel,in zaden,
voor groenvoedergewassen. (E. V. 28/2/’42, pag. 257;
Stct. No. 35). ‘ .
124
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Maart
194]
•
,-..STATISTIEKEN.
.
ZILVERPItIJS.
OOÏJDPRIJS.
Londen
1)
N. York )
A’dam
9
Londen
9
9
Mrt.
1942..
–
–
9
Mrt.
19
,4
2.
.
2125
1681-
10
,,
1942..
–
–
10
,,
1942..
2125
168/-
11
,,
1942..
–
–
11
,,
1942..
2125
168/-
12
,,
1942..
–
–
12
,,
1942..
2125
168/-
13
,,
1942..
–
–
13
,,
1942..
2125
168/-
14
,,
1942..
–
–
14
1942..
2125
1681-
15 Mrt. 1941
. .
23
1
/
349
4
15
3lrt,
1941.
.
2125
168/-
23 Aug. 1939.
.
181/,,
37
3
/
4
23
Aug. 1939.
.
2110
14816
1
12
‘) In pence p.
oz.
stand.
9
Foreign silver
in Sc.
p. oz. fine.
9 In guldens per kg 1000/1000.
‘)
In
sta. p.
oz.
fine.
KOERSEN
VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCII IJLgARINCIINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. . .
.30.14
7 Aug.
’40
Lewa(l3ulgarije)2.30 25Nov. ’40
Zw.
Francs.
.43.56
11 Oct.
’40
I’engoe (hongarije)
Fr.Francs
..
3.77
6
Mrt.
’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lijes
……. 9.91
3 Juli
’41
Pcngoe
Deensche Kr.39.34
2
Febr. ’42
(nwe.
schuld)45.89 20 Dec.
’40
Noorsche Kr.42.82
21
Dec.
’40
ZIoly (Polen)
ZweedsclieKr.44.85 13Aug. ’40
(oude schuld)35.00 28 Jan.
’41
Finsche3lark
3.82
2 Juli
’41
(nwe.
schuld)37.68
ii
Febr. ’41
Dinar
(Joego-SlaviO)
Lei
1.28 24
April ’41
……..
’40
(oude schuld)
3.43
16 Aug.
l)inar
Slow.
Kr.
..
6.48
10 Juni
’39
(nwe. schuld)
3.77
t Juli
’41
Drachmen
Turksclte
(Griekenland)
1.26
8 Oct. ’41
Poncien
.
. .
.1.459 29 Dec.
’39
Kuna
3.77 29 Oct. ’41
OFFICIEELE vlSSl:LEOErlSEN
NEIWItLANDSCHE BANh.
Valuta’s (schriftelijk
en
it.)
N.-York
I
I:riissel
I
Züricli
I
Stockli.
1
Flelsinki
9 iirt. 1942
–
‘
30.14
43.0
44.854
–
10
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
11
,,
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
12
,,
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
13
,,
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
14
1942
–
30.14
43.67
44.854
–
Laagste d.w.
–
30.11
43.63
44.81
–
Iloogste
d.w.
–
30.17
43.71
44.90
–
Muntpariteit
1.469
24.906
48.003
66.671 6.266
STAND VAN
‘s RIJKS KAS.
‘
o,r
0
e r i n
gen
1
28
Febr.
1942
7 3laart 1942
Saldo
vuil
‘s
Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t
15.836.030,96
t
1.910.718,52
Saldo 0. 0.
Bank voor Ned.
Geineenteii
…………..
885.701,50
194.587,87
Voorschotten op ultimo Janu-
ari
1942
aan
de
geul.
verstrekt
op
aan
haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
SOlil
der
grondbel.
en
der
gein.fondsbel., alsinedeope.
op die belastingen en op de
……..
vermogensbelasting
……
8.691.761,42
,,
8.691.761,42
Vovrschotten aan Ned.-Indlë’)
,,
182.76
.612,93
189.011.664,71
7.720.865.66
,,
7.720.865,66
Idem
aan
Curaçao
‘)
…….
265.283,23
,,
265.283,23
Idem
voor
Suriname
•)
……….
Kasvord.
wegens
credietver-
strekking
a.
II.
buitenland
,,
50.103.471,77
,,
50.100.529,20
Daggeldleeningen tegen onder-
–
pand
………………
…
–
Saldo der postrek.
van
Rijks-
………
.
..
V
comptabelen
108.210.631,48
98.418.91 6,07
ordering op het Alg. Burg.
–
…
–
Pensioenfonds
‘)……………
Vordering
op andere Staats-
bntr.
en Instellingen ‘1
65.698.605,50
,,
58.849.362,84
Verptich_t
iiig(,ii
uoi’Scliul
Ooor de 14e0.
h3ant
–
ingevolge art. 16 van haar
t
–
t
–
Voorschot door.de
Ned. Bank
.in rekcn.-cour. verstrekt
..,,
–
,,
–
octrooi
verstrekt
………
Schuld
aan
de
Bank
voor
Scliatkistlailjetten
in
omloop
,,
110.106.000,-
1 10.106.000,—
Scluitktstproniessen in oiiiloop
,,1692.700.000.-‘)
,,1732.500.000,-‘)
–
,,
–
Zilverhons
in
omloop
…..
Ned.
Gemeenten
………………
121.890.057,-
121.378.896,50
Schuld
op
ultimo
•
Januari
1942
aan
de
geni.
weg.
0.
a. h. uit
le
keeren tioofils.
Daggetdieeningen
……….
……..
pers.bel., aand.
I.
0.
tioofds.
0.
grondh. e.
0.
gein.
fonisli.
alsmn. ope.
op die
bel, en
op
de vermnogenshelasting
….
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds’)
……..
2.135.117,48
,,
1.896.854,47
Id.
aan
liet
Staatsbedr.
ter
253.957.470,68
254.802.364,01
Id.
aan’ andere
Staatsbedrij-
…..
P. T. en T.
‘)
.. ……
…….
ven
‘)
………………
,,
18.180.670,34
Id.
aan
div.
instellingen
1)
..,,
…
18.356.545,86 359.659.031,46
359.628.777,31
‘)
In rekg. cr1. mei
‘s Rijks
Schatkist.
9
Rechtstreeks
bij
de
Nederl. Bank geplaatst nihil.
DE NEDEfILANDSCHE BANK.
Verkorte.balans Op 16- Maart .1942.
Activa.
Binneni.
Vissels,
(Ilfdbank.
t
–
Promessen, enz.
Bijbank
12.081
(Agentsch.
68.000
t
80.081
Papier op het
Buitenland
..
t
1.110.609.024
Af: Verkocht
maar voor de
-•
bank
nog
niet
atgeloopen
Beleeningen Incl
1.110.609:024 t
134.687.162
1)
~
Ilfdbank.
k
‘
–
Bijbank.
2.210.496
op onderpand
A
gen
t
sc
h
.
11.761.173
148,658.831
Op Effecten
enz;
……….t
148.421.562
‘)
Op Goederen en Ceelen ……..237.269
148.658.831
9
Voorschotten
aan
het
Rijk
………………
..
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal …………f1.026.155.722
Zilveren munt,
enz.
……..
..7.911.323
1.034.067.045
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
51.535.314
Gebouwen en meubelen
.
der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
…………………….
156.251.636
f2.505.201.931
Passlvo.
Kapitaal
………………………………
20.000.000
Reservefonds
……………………………
5.368.354
Bijzondere
reserves
……………………..
16.583.835
Pensioenfonds
…………………………..
11,782 863
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
2.183.295.905
BankassignatiOn
in
omloop
………………
6.878
Rek-Courant
Van het
Rijk
t
948.265
saldo’s
Van anderen
,,
260.074.329
261.022.594
Diverse
rekeningen
……………………..
7.141.502
2.505.201.931
Beschikbaar metaalsaldo
………..,…,..
t
59.587.147
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
‘vaartoe de bank gerechtigd
is
…………..
148.967.860
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
…………..
………………..
–
‘) Waarvan aan
Nederlandsch-Indië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
……….
55.341.825
Voornaamste posten
In
dimizonilen gulilens.
1
Gouden
.
Andere Jieschikb.
Dek-
Data
t
munt en
Cl
a
ti
e
opeischb.
I
Metaal-
kings
munt rnaler.
schulden saldo
I pèrc.
16 Mrt.
42
1.026.156
2.183.296
t
261.029
‘
59.587
t
42.3
9
,,
’42
1.026.206
2.176.149
270.599
58.660
1
.
42
2
,,
’42
1.026.207 2.185.695
t
253.303 61.728
42.5
6
Mei
’40
1.160.282
t .t 58.01
1
255.1
83
607.042
1
93
Totaal
Schathisl-
J3etee-
Papier
Div.
Data
bedrag
.
prom.
het
reken. disconto’s rechtslr.
n-mnçjen
buitenl.
(act.)
16
Mrt.’T2
80
–
t
148.659
1.110,609
1
9
,,
’12
80
–
1
147.757
1.110.609
150.971
2
,,
’42
79
–
1
151.254
1.106.540
1150.310
6 Mei ’40
9.853
–
•
1
217.726
750
1
20,648
DUITSCHE 1OIJKSRANK.
(in milI. RK.)
t
Goud
t
10 enten-
Andere wissels,
Belee-
Data
1
en
1
bank-
chêques en
I
1
deviezen
1
scheine
schathistpapier
ngm
II Maart 1942
t
76,9
t
319,9
21.21,7
1
22,1
28 Febr. 1942
77.-
1
1
‘
293,7
21.457,5
t
23,0
21
,,
1942
t
77,3
1
362,0
‘
19.965,5
1
23,7
23 Aug. 1939
1
77,0
1
27,2
t8.140,0
1
22,2
Data
Effec-
l
Div
er
se
cu-
1
Ffehg.-
1
Div
er
se
t
en
1
Activa latie
Cr1.
1
Passiva
11 Maart’42
t
143,7
t
987,4
19.163,0
t
2.558,7
t
629,
4
‘
28 Febr. ’42
1
143.5
1
948,8
19,
1
42,7
1
2.425,8
643,9
21
,,
’42
1.
146.8
1
1.071,0
18.235,0
1
2.408,3
1
589,7
23 Aug.’39
1
982,6
–
1.380,5
8.709,8
1
1.195,4
454,8
GEZAMENLIJKE STAlEN VAN
DII NATIONALE
BANK
VAN
BELGIE EN VAN
DE
EMISIEBNK
TE
BRUSSEL.
(in mnitl. Francs)
Cc
-.
a
0
=
.E
o
6′
26Febr.’42
35.644
833
20.259 2.003 50.595
3.’t94
3.621
19
,,
’42
35.502
855
19.525
2.034
50.120 3.765
3.301
12
’42
35.270
871
2.139
50.045
3.751
2.904
5
,,
’42
35.376
896
18.839
2.188
49.851
3.783
2.941
34.719
960
[
19.148
17615
2.379
49.008 3.766
2.183
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.106
–
909
Alfabetischë Index Overheidsmaatregelen op Econbmisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overlieidsmaatregelen in 1941 het Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)
Blz.
Aardappelen
………………..
33,
47
Aardolieproducten
………………
102
Accijns
…………………………
33
Arbeidsvoorwaarden
…………….
113
Bank- en Credietwezen
……………
33
Bedrijfsvorm
……………………
59
Bedrijfsorganisatie Vee en
Vleesch
….
59
Belastingen
………………….
33, 55
Bindtouw
……………………….
33
Binnenscheepvaart ………… ..
……59
Bouwnijverheid ……………
47,
58, 113
Buitenlandsche Handel
47,
59,
75,
101, 113
Chemische. Industrie ………………
58
Deviezenverkeer ………………
33, 59
Diamant
……………………..
113
Dividendbeperking
………………
59
Drankwet
………………………
58
Electrotechnische IndustrIe
……….58
Fruit
………………………….
59
Garnalen……………………….
123
Gevogelte
………………………
47
Grasland
………………..
33, 67, 85 Grafische Industrie
…………..
58,
75
Groenten
……………………….
33
Kaas
………………………….
75
Kamers van Koophandel
………….
47
Kapok
………………………..
101
Iceramische Industrie
…………….
58
Kunstmest
……………………..
59
Kweekerij
……………………..
59
Landbouw.
.
33, 47, 59, 67,
75, 85,
93, 102
Landstand, Nederlandsche
……..33,
102
Leeningfonds
1940
………………
102
Meel
en -producten ……………….
101
Melk
en -producten
………………
33
I erkengeld
……………………
113
Metalen …………………..
47, 58, 75
Motorbrandstof
………………….
58
Nationale
Plan
………………..
101
Nicotine……………………….
102
Oliën
en
vetten
…………………
102
omzetbelasting
………………
59, 102
Oorlogsschade
……………………..
123
Organisatie Bedrijfsievén
.
47,
102, 113,123
Pacht
. .
.’
………………
67, 102, 123
Papier
…………………….
58, 102
Pelterijen
……………………..
58
Pensionbedrijven
…………………
58
Postverkeer ……………………..
59
Prijsregeling
…..47,
58, 75,
101; 113, 123
Radio
…………………………
47
Registratierechten ………………..
59
Restaurants
……………………..
75
Rijwielen ……………………
47, 123
Rubber
……………………
113. 123
Slachtvee
………………..
33,
59,
67
Smeerolie
……………………..
102
Blz.
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf ……102
Spertijden Kleinbedrijf ………..75, 123
Tabak ………………….47, 58,113
Textiel ……………………….102
Tweelandenorganisaties…………….59
Tuinbouw ………………..33, 59 102
Turf…………………………..59
Uien………………………….33
Varkens ………………………. ‘ 59
Vee…………………………..67
Veenproducten …………… . …… 113
Veevoeder ………………….47, 102
Verf en -grondstoffen ……………102
Vervoerswezen ………………59, 102
Vestigingseischen ……………….102
Visscherij …………33, 47, 59, 102, 123
Vlas ……………………….59, 75
Vleesch …………………………59
Voedselvoorziening . . . 33, 47, 59, 75, 123
Wijnbelasting ……………………33
Zaden ………………47, 59, 102,123
Overzicht van de ontwikkeling der
handelspolitiek van het Koninkrijk
der’ Nederlanden van 11923 t/m. 1938
(Samengesteld door een groep mede-
werkers
van het
N. E. L’, onder leiding van
Prof, Mr. P. Lleftinck)
28e publicatie van het Nederl. Econom. Instituut
Prijs f 2,10*
– –
–
(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1.
–
1.50)
Verkrijgbaar in den boekhandel
UIT GAVE:
DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM
Economische
aspecten der
intérnationale
migratie
door
Dr. A. Winsemius
29e Publicatie van
het Nederlandsch,
Econom. Instituut
Prijs f 1.10*
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.50)
Verkrijgbdar in den boekhandel
Uitgave.:
De Erven F. llohn N.Y.
Haarlem
18 MAART 1942
Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:
A. J. W. RENAUD
–
Groot- en kleinhandeisprijzen in Nederland en België
…………………..(2 din.
f
5,25)
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
De betrekkingen tusschen
banken en industrie in België
……………………..
(f
4,20)
D. C. RENOOIJ
Beschouwingen over een tolunie tusschen Nederland en België-Luxemburg
–
1
……
(1
4.20)
en 3c. D. C. RENOOIJ
Beschouwingen over een tolunie tusschen Nederland en België-Luxemburg
–
II
(2 din.
f
4,20)*
Ir. A. BAARS
Het verbruik van algemeen benoodigde consumptie-artikelen
………………..
(f
2,35)”
Dr. F. L. VAN MUISWINKEL
De verzamelende graanhandel in de V.S. van Amerika, Canada en Argentinië
(f
3,65)
Dr. G. Z. JOL
Ontwikkeling en organisatie der Nederlandsche brouwindustrie
………………..
(/
4,20)
Dr. A. J. VERHAGE
De
handel
in
bloembollen
…………………………….. . ……………….
(t
3,15)
Dr. A. TREEP
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk
………………….
(f
4,20)
Mej. Dr. ROSA PHILIPS
De invloed van de Braziliaansche koffieverdedigingspolitiek op de koffie-importen der
hoofdconsumptielanden
………………………………………………..
(f
2,10)’
Ir. A. BAARS en Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Seizoensbewegingen in het economisch leven van Nederland
…………………..
(f
1,55)
Dr. J. C. M. VAN RHEE
De betrekkin(ren tusschen banken en industrie in Zwitserland
………………..
(f
3,65)
HENRI REUCI-ILIN M. A.
Werkverruiming en haar gevolgen voor volkshuishoudir’g en overheidsfinanciën ……
(/
1,05)”
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Economische
politiek in
België in
de
depressie
…………………………….
(f
1,05)”‘
Dr. W. L. VALK
Conjunctuurdiagnose
………………………………….
(/
6.30*
geb.,
/
5,25*
gekart.)
CH. GLASZ
Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland
…………………………..
(t
1,55)”‘
Ir. J. W. BONEBAKKER
–
–
De
Scheepsbouwnijverheid in
Nederland
………………………………….
(f
1,55)
F. WEINREB Statistische bepaling van de vraagcurve. Toepassing op do Nederlandsche vraag naar
suiker…………………………………………
.
……………………
(f3,15)*
Dr. E. VAN DER WIEL
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zweden
……………………
(f
2,60)*
Dr. J. J. J. DALMULDER
On
econometrics
………………………………………(f
2,65″‘
geb.,
/1.55*
ingen.)
Dr. T. KOOPMANS
Linear regression analysis of economic time series
…………..
(f
3,15f geb.,
f
2,10e ingen.)
Dr. W. L. VALK Production, pricing and unemployment in the static state
……
(t
3,15*
geb.,
/
2,10* ingen.)
Dr. H. J. FRIETEMA
Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter
…………………………………………………………
(/3,15)*
Dr. Ir. A. BAARS
Openbare werken
en conjunctuurbeweging
………………………………..
(f
2,10)*
Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland
……………………..
(f
2,60)
25,
Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(/
2,60)”‘
J. VAN DER WIJK
Inkomens-
en
Vermogensverdeeling
……………………………………..
(f
2,60)”‘
Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(/
3,15e geb.,
t
2
1
10*
ingen.)
Overzicht van de-ontwikkeling der handelspolitiek
van
het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder leiding
van
Prof.
Mr.
P.
Lieftinck
………………………………..
(f
2,10)
Dr. A. WINSEMIUS
Economische aspecten
der internationale migratie
…………………………..
(f
2,10)”‘
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde
gewijzigde
druk)
…………………………………………………
(/
2,10)
M. J. SCHUT
Tinrestrictie
en
tinprijs
………………………………………………..
(/
1,55)
82.
Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ………………………
(f
3,65)
Uitgave
De Erven F. Bohn N. V. Haarlem
Verkrijgbaar in den boekhandel
–
DRUK H. A. M. ROELANTS, SCHIEDAM