Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1344

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 22 1941

22 OCTOBER 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischmwStatistische

Beric

hten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 22 OCTOBER 1941

No. 1344

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

J. H. M. Meijerink (Rotterdam).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam- 14′

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van

,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnementsprjs 900F het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. ih Nederland / 20.85* per jaar. Buitenland en
koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met eik

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per uit imo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Doïateurs en

leden Qan het Nederlandsch Economisch Instituut ontQan gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de Qerdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Ad9ertenties Qoorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s

/ 0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz.

Het ordeningsvraagstuk in een nieuw licht door
J. H. Spiegelenberg……………………….602

De exportzorgen van Zuid-Amerika door
F. de Roos 604

De verdere inhoud van de ,,Wagner-Lea-Act” door
B.
II.
A. Meijerink ……………………..607

A a n t e e k e n i n g e n.

De maatregelen tegen koersstijging in Frankrijk . –
609

Overheidsmaatrègelen

op

econo-

misch g e b i e d ……………………….
611

M a a n d c ii f e r s.

Gecombineerde maandstaat van de vier Nederland-
sche groote banken en van het Nederlandsche
bedrijf van de Nederlandsche Handel-Maat-
schappij …………………………….
611

S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
611-612

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Tot aan de storting op de nieuwe staatsleening op 15
November a.s. zal de geldmarkt uit den aard der zaak
geheel in het teeken van deze coasolidatieoperatie staan.
Reeds heel’t, hij de financiering van de behoeften der
schatkist, de traditioneele omschakeling van de uitgifte
van schatkistpapier op het nemen van caligeld plaats
gevonden. Deze wijze van financieren vergemakkelijkt
de stortingsafwikkeling natuurlijk aanmerkelijk. Of men
in dit opzicht nog verder zal gaan en t.z.t. ook de moge-
lijkheid van betaling van door bemiddeling der banken
ingeschreven bedragen op de leening, met schatkistpapier
van een bepaalden maximum-looptijd zal openstellen, is
nog een open vraag.
Overigens betreft dit alles natuurlijk slechts het
tijde-
lijke
effect op de geldmarkt. Van
duurzamen
invloed op
de geldmarktsituatie zijn slechts de volgende factoren:
het eventueel weer in omloop brengen van gehamsterd
bankpapier als gevolg van den indirecten inschrijvings
dwang;

eventueele duurzame vermindering van een deel.

der ,,saldi van anderen”; en
eventueele langdurige beleening van obligaties der
nieuwe leening hij De Nederlandsche Bank.
De
obligatiemarkt,
die reeds in de tweede helft van de
vorige week toen de leeningsgeruchten vasteren vorm aan-namen, een vrij gevoelige reactie vertoonde, is in den loop
van de verslagweek nog vërder ingezakt. De
3-3k
pCt.

leening
1938
opende de week op
93
en sloot op
92/
8
;

de
3
pct. langloopende leening
1937,
die zich de vorige

week beter had gehouden dan de gestaffelde leening, boekte
nu een omvangrijker reactie: van
89
5
/ aan het begin der
week, daalde dit fonds tot 87/16.
De
3
pCt. leening
1936

daalde van
96 op 94k-;
betrekkelijk kort geleden stond

•deze leening nog op
97
7
/
s
. De
4
pCt. leening
1941
daalde

sinds enkele weken geleden met
13/8
pCt. tot
99/.
Wanneer

men rekening houdt met den korten looptijd, dan is het
duidelijk, welk een belangrijke rendementsstijging zulk
een koersdaling beteekent. In de nieuwe leening mag –
ook inofficieel – geen handel plaats vinden; evenmin
is
de handel in stortingsbewijzen toegelaten, zoodat men
nog geen enkele indicatie bezit voor het koersverloop van
de nieuwe stukken.
De
aandeelenmarkt
heeft na het koersherstel, dat aan-
vankelijk is gevolgd op de scherpe reactie van Donderdag
en Vrijdag van de voorgaande week, wederom een daling
ondergaan. De omzetten waren over het geheel genomen
gering, de kooplust bleef achterwege, hier en daar bestond
zelfs wat aanbod. Het is alleszins denkbaar, dat een deel
van het aanbod was toe te schrijven aan liquidaties om
geld Vrij te maken voor de storting op de staatsleening.
Daarbij komt, dat sedert eenigen tijd de vraag naar aan-
deelen voor Duitsche rekening uitermate gering is, zoodat
de steun, dien de markt langen tijd uit dien hoofde had,

vrijwel is weggevallen.

602

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

HET ORDENINGSVRAAGSTUK IN EEN

NIEUW LICHT.

,,Wirtschaft ist nicht mehr Privatsache,
sondern Sache der Gemeinschaft”.

De toestand, waarin ons land zich sedert Mei van het
vorige jaar bevindt, wekt uiteraard herinneringen op aan
de jaren 1914-1918. Hij wordt gecontrasteerd met de
tussenliggende jaren van vrede, als een toestand van
acute schaarste tegenover een van relatieve overvloed; dit
laatste met het accent op ,,relatieve”, aangezien er immers
altijd onbevredigde behoeften blijven, en, zolang dit het
geval is, ook het schaarsteprobleem blijft. Echter heeft het
begrip ,,schaarste” dan een andere inhoud dan onder
de tegenwoordige omstandigheden. Wanneer wij thans
spreken van ,,acute schaarste”, dan bedoelen wij een
toestand, die daardoor woiklt gekenmerkt, dat bij de
gefixeerde prijs de vraag het aanbod overtreft.

Regeringsmaatregelen in de jaren
1914-1918.

Al denkt men thans onwillekeurig terug aan de jaren
1914-4918, dit mag niet over het hoofd doen zien, dat
de feitelijke situatie ‘voor Nederland toen aanmerkelijk
verschilde van de huidige. Destijds werd Nederland niet
rechtstreeks
in de oorlog
betrokken. Gedurende een aanzienlijk deel van de tijd,
waarin de strijd rondom ons land woedde, was het mo-
gelijk, het handeisverkeer met overzee, zij het met steeds
toenemende moeilijkheden, enigermate op peil te houden.
De regeringsm aatregelen werden uitsluitend geïnspi-
reerd door het belang van de eigen volkshuishouding;
het productie-apparaat stond geheel tea dienste van de
voorziening in de inheemse behoeften; de productie onder-
scheidde zich in hoofdzaak slechts door een zekere, door
de bizondere omstandigheden onvermijdelijke, versobe-
ring van die in vredestijd; de in engere zin ,kriegswirt-
schaftlich” bepaalde sector was relatief van geringe kwan-
titatieve betekenis. Van een gecoördineerde oorlogs-
economie onder overheidsleiding was geen sprake.
De van overheidswege getroffen maatregelen droegen
een meer incidenteel en fragmentarisch, en tegelijk een
minder gecentraliseerd karakter dan thans, zij het, dat
de ontwikkeling op verschillende gebieden in het teken
van een geleidelijk toenemende centralisatie stond
1).
In de
loop van de oorlog werd bij stukjes en beetjes een omvang-
rijk apparaat opgebouwd ter voorziening in de bizoadere
omstandigheden. Typerend voor de heersende mentaliteit was de benaming, die men er aan gaf: men sprak van een
,,ciisisapparaat”, een complex van maatregelen, die
hun bestaansrecht uitsluitend ootleenden aan de bizon-
dere tijdsomstandigheden. Geen wonder, dat het streven,
direct na de sluiting van de wapenstilstand, er op was
gericht, dit apparaat in de kortst mogelijke tijd te liqui-
deren. De gedachte, dat er ook verder behoefte aan orde-
nend optreden van de overheid kon zijn, kwam bij brede lagen van de bevolking niet op, terwijl zij door anderen,
met name door de kringen, die op dat moment de leiding
hadden, werd verworpen.

Situatie in de huidige oorlog.

Bezien wij nu in het kort de huidige situatie. Het ver-
keer over zee van Nederland met andere landen is –
behoudens enige kustvaart – zo goed als volledig ver-
broken. Anderzijds is het streven van den bezetter er op gericht, de bezette gebieden, waaronder ook Nederland,
in te schakelen in de Duitse oorlogseconomie. Opdrachten
ten behoeve van de Duitse weermacht worden bij de
Nederlandse industrie ondergebracht, waarbij zo nodig

i) Een interessante vergelijking van de gevoerde distri-
butiepolitiek toen en nu vindt men in het artikel ,,Distri.
butie tijdens twee oorlogen” in liet ‘Weekblad Economische
Voorlichting dd. 30 Mei 1941.

Duitsland de grondstoffen ter beschikking stelt, die dan dooi’ de Nederlandse industrie in loon worden bewerkt,
terwijl het verkregen product weer naar Duitsland wordt
uitgevoerd (men spreekt van ,,Auftragsverlagerung”).
De maatregelen, die aanvankelijk werden getroffen om
aan de door bezetting en blokkade geschapen situatie het
hoofd te bieden, droegen nog duidelijk het karakter van
overgangsmaatregelen, bedoeld als zij waren om, vooruit-
lopend op een latere, meer definitieve, regeling, een
plotselinge ontwrichting van onze economische organisatie
te voorkomen. Maar sneller en onafwijsbaarder dan in de
vorige oorlog bleek ook nu weer, dat ingrijpen op een
bepaald punt de noodzaak meebrengt om ook op andere
punten in te grijpen, doordat op economisch gebied nu
eenmaal alles met elkaar sanenhangt. Zo ontstond in
betrekkelijk korte tijd een omvangrijk, voor den buiten-
staander schier onoverzienbaar, overheidsapparaat tot
regeling van productie en distributie, en alles, wat daar-
mee op enigerlei wijze samenhangt.

liet ordeningstnaagstuk in een nieuwe fase.

Daarmee trad tegelijk een vraagstuk, dat in de jaren
voor de oorlog tot heftige discussies in kringen van eco-nomen (en nog meer, zoals dat bij economische proble–men gebruikelijk is, in kringen van niet-economen) aan-
leiding had gegeven, iii een nieuwe fase, nI. het ordenings-
vraagstak. Plotseling was iedereen tot ,,ordening” be-
keerd, om de doodeenvoudige reden, dat men het ingrijpen
van de overheid in de gegeven omstandigheden als on-
afwijsbaar voelde. Men begreep, dat het alternatief niet
langer was: ordenen of niet ordenen, maar: ordenen of
ten onder gaan. Strijd over ordening als principe is niet
meer actueel. Men kan alleen nog van mening verschillen
over de vraag, of de
wijze,
waarop de overheid ingrijpt,
als doelmatig is aan te merken.
Het gaat er om, de onvermijdelijke consequenties van
de bestaande toestand – daling van het levenspeil,
werkloosheid van een deel van het productie-apparaat –
naar billijkheid over de verschillende bevolkingsgroepen
te verdelen. Het zal weinig bestrijding vinden, dat deze
doelstelling, het betrachten van de sociale rechtvaardig-
heid, dient te prevaleren boven alle andere. Dit impliceert
voor de overheid de noodzaak om in te grijpen. Zou zij niet
ingrijpen, dan zouden de gevolgen van de schaarste op
volkomen onevenredige wijze op de verschillende bevol-
kingsgroepen komen te drukken. De schaarse goederen
zouden toevallen aan de meest koopkrachtige bieders,
die in onderlinge concurrentie de prijzen zouden opdrijven,
en de grote massa zou verstoken zijn van het allernood-
zakelijkste. Prijs- en distributiepolitiek, onverbrekelijk
verbonden, hebben tot taak, een dergelijke ontwikkeling
te voorkomen, en te bewerken, dat ieder zijn deel krijgt
van de schaarse voorraad.
Uiteraard zal de overheid niet kunnen volstaan met
het rantsoeneren van de uiteindelijke verbruiksgoederen,
maar zal zij zich de mogelijkheden moeten verschaffen om
het gehele proces van productie en distributie in alle op-
eenvolgende fasen te kunnen doen verlopen volgens door
haar aan te geven richtlijnen. Alleen 0 zal zij kunnen
bewerkstelligen, dat het minimum-voorzieningsniveau,
hetwelk de rantsoeneringspolitiek beoogt te garanderen,
niet alleen op papier is gewaarborgd, maar ook wordt
verwezenlijkt.
Het merkwaardige verschijnsel doet zich dus voor,
dat de discussie over het al of niet gewenste van ordening
verstomt op het moment, dat deze ordening de vorm aan-
neemt van een ,,totale” beheersing van het economische
leven door de overheid.

Perspectie9en voor de ored.eseconomie.

Dit opent perspectieven voor de vredeseconomie, die
eens weei de plaats van de huidige oorlogseconomie zal
innemen. In hoeverre zal men dan blijk geven, zich de

22 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

603

thans, in de oorlogsjaren, opgedane ordeiiingservaringen
ten iiutte te hebben gemaakt? Zal men weer, evenals
na de vorige oorlog, zo Aug mogelijk het opgebouwde
ordeningsapparaat willen liquideren, if zal men liet –
zij het wellicht in gemitigeerde vorm – benutten om
straks een meer evenwichtige economische ontwikkeling

te verwezenlijken?
De vraag naar de wenselijkheid van het voortzetten
van de bestaande ordening zal nog niet direct na de
sluiting van de vrede actueel zijn. Met de omschakeling
van -oorlogs- op vredeseconomie zullen immers stellig
maanden, zo niet enige jaren, gemoeid zijn. En in die
omschakelingsperiode zal de leiding van de overheid niet
gemist kunnen worden, evenmin als in de eigenlijke oorlogs-
economie. Het gestelde probleem, met op de achtergrond
de vraag, hoe eventueel een synthese tussen totalitaire
overheidsleiding en particulier initiatief zou kunnen
worden tot stand gebracht, kan althans voor de economi-

sche
politiek
blijven rusten – hetgeen dus niet wegneemt, dat grondige bestudering er van in de academische sfeer
niet alleen wenselijk, maar hoogst noodzakelijk is -, zo-
lang de toestand van absolute schaarste blijft voort-
bestaan, dat wil dus zeggen, zolang bij de gefixeerde prijs
de vraag het aanbod overtreft. Het punt, waar de toestand van ,,schaarste” in de hier bedoelde zin begint, respectie-
velijk ophoudt, is dus exact bepaald; absolute schaarste
is er, zolang de prijs lager ligt dan overeenkomt met liet
snijpunt van vraag- en aanbodcurve. In zoverre is dit
geval de antipode van prijsvorming bij een aanbod-
monopolie bij toenemende kosten: daar stelt de onder-
nemer een prijs vast, die hem een maximale winst oplevert,
en die – zou hij aan vrije concurrentieverhoudingen wor-
den onderworpen – een aanbod zou opwekken, dat
groter is dan de bij die prijs bestaande vraag; deze prijs
kan slechts worden gehandhaafd door kunstinatige li-
mitering van het aanbod. In de huidige omstandigheden
– zo zou men het inderdaad theoretisch kunnen construëren
– oefent de overheid, via de rantsoeneringsmaatrégelen,
een vraagmonopolie uit: het is dus van het verloop van

de aanbodcurve
2)
afhankelijk, welke hoeveelheid. ter be-schikking komt voor vQrdeling over de individuele leden
van de volkshuishouding, terwijl bij een aanbodmonopolie
juist de vraagcurve bepalend is voor de omgezette hoe-
veelheid, indien de prijs eenmaal is gefixeerd.
Het is dus duidelijk, dat de overheid het zelf in de hand
heeft, op ieder willekeurig moment de ,,absolute schaarste-
toestand” te doen ingaan, voortbestaan of ophouden,
namelijk door de prijs op een bepaald niveau te fixeren,
uiteraard afgezien van de periode, die nodig is voor aan-
passing van het aanbod, en waarvan de duur groter is
naarmate de elasticiteit van het aanbod kleiner is.
Zodra echter, als gevolg van een geleidelijke verruiming
van de toegewezen rantsoenen, resp. van een geleidelijke
verhoging van de gefixeerde prijzen, de belangstelling
voor de uitputting der rantsoenen verdwijnt – d.w.z.

2
Door de grondstoffenschaarste wordt thans h-et
aanbod voor vele artikelen op een veel lager niveau van
de aanbodcurve dan in normale tijden volstrekt inelas-tisch. Te allen tijde stellen de op dat moment bestaande
voortbrengingsmogelijkheden een absolute grens aan de
productie, dus aan het aanbod; bij deze grens wordt
derhalve het aanbod volstrekt inelastisch. Een hogere
prijs zal geen verdere aanbodvergroting, althans niet op
korte termijn, teweeg brengen, aangezien daaraan een
uitbreiding van de productiemogelij khe den vooraf zou
moeten gaan. Het is duidelijk, dat de hier bedoelde grens
eerder wordt bereikt, d.w.z. dat het betreffende punt op
de aanbodcurve lager ligt naarmate de beschikbare- ma-
terialen schaarser worden. Naar de andere zijde is echter
de elasticiteitsgraad van het aanbod op opeenvolgende
punten van de aanbodschaal in principe onveranderd ge-
bleven.

iodra niet ineer de rantsoeneringsvoorscliriften, maar weer
e prijs de gevraagde hoeveelheid limiteert – verrijst de
ordeningskwestie in haai’ principiële vorm
3).
Daarbij is

vel in het oog te houden, dat tegelijk de taak van de
ordening een geheel andere is geworden: dan gaat het
immers niet meer om het ,,uitsmeren” van schaarste,
maar om de organisatie van een relatieve ,,overvloed”,

waaimee zij heeft opgehouden, louter een technisch pro-

bleem te zijn.
Dit ij vooropgesteld: uitgangspunt en kern van de
ordening der vredeseconomie zal moeten zijn beheersing
der consumptie. Zou men aan de luimen der kopers vrij
spel laten, dan zou zelfs de op zichzelf meest perfecte
productieleiding in de anticipatie op de toekomstige con-
suinptie – kwantitatief en kwalitatief – tekort schieten
en dit zou onvermijdelijk tot onevenwichtigheden in de productiestructuur leiden; van iiitbanning van instabili-
teit zou aldus geen sprake zijn. Maar anderzijds zal men
ook weer niet kunnen volstaan met richtinggevend
oo
te

treden ten aanzien van de uiteindelijke consuinptie
(,,
erbrauchslenkung”, om het modewoord eens te ge-
bruiken). 1-let gaat niet aan, de ondernemers in hun
beslissingen vrij spel te laten: het particuliere winstmotief
zou geen voldoende waarborg bieden, dat de normen,
door de overheid tav. de consumptie gesteld, zouden
doorwerken in de productie, dus dat deze zou aansluiten
op het gewenste consumptieschema.
Daarbij komt nog dit, dat de ordening niet alleen tech-nisch, maar ook psychologisch mogelijk zal moeten zijn.
Dwang, die als zodanig wordt gevoeld, prikkelt tot verzet,
openlijk of lijdelijk. Vandaar, dat diè ordening de meeste
kans op succes heeft, die den consument in de overtuiging
laat, dat hij bij de inrichting van zijn consumptieplan
geheel volgens eigen vrije keuze kan te werk gaan. Het
is van belang, dit te constateren, want nu springen de
enorme psychologische voordelen in het oog van een
ordening, die zo te werk gaat, dat zij niet rechtstreeks
ingrijpt in de decisies van den consument – het huidige rantsoeneringssysteem is alleen te rechtvaardigen voor
een noodtoestand -, maar deze toch in feite min of meer
dirigeert via het manipuleren der prijzen en, daarop
aansluitend, van de productie.
Het behoeft na het voorafgaande geen betoog meer, dat
de ordening, ook van de vredeseconomie, dus totalitair
zal moeten zijn in die zin, dat zij het gehele economische
leven zal moeten omvatten; anders zij geen ordening.
In één opzicht zal een aldus geordende maatschappij
weinig of niet verschillen van de vroegere, die geordend
was volgens het particuliere winstmotief, d.w.z. in feite

niet
geordend; ook daar bestond de zogenaamdevrijheid
van consumptie- of Vrije consumptiekeuze slechts formeel
en werd de consumptie in feite op alle manieren, die
maar dienstbaar konden zijh aan het streven naar winst
van den particulieren ondernemer, gemanipuleerd. Maar
materieel zal het verschil hemeisbreed kunnen zijn.
Uiteraard zullen problemen van enorme draagwijdte moeten worden opgelost. De belangen, die op het spel
staan, rechtvaardigen echter niet het bewandelen van de
weg van de geringste weerstand, d.w.z. het straks weer
op hun beloop laten der dingen. Anders dan in de huidige
oorlogseconomie, die in verschillende opzichten welbewust
verstarrend werkt, zal de ordening der toekomstige vredes-
economie aan alle dynamische elementen recht moeten
doen wedervaren, met name aan de vooruitgang der pro-

3)
liet is dus denkbaar, dat men het actueel worden
van de crdeni-ngskwestie als
principiële
kwestie naar een
onbepaalde toekomst verschuift, nl. door na het beëindigen
van de oorlog eenvoudig de prijscontrôle te handhaven.
Het is echter te verwachten, dat in dat geval, met het
weer toenemen van de productiemogelijkheden, de zwarte
markt zodanige afmetingen zou krijgen, dat de prijs-
beheersing illusoir zou worden gemaakt.

604

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

ductietechniek en aan een geleidelijke harmonische uitbouw
van het productie-apparaat, een probleem, dat voor het
ogenblik naar de achtergrond is geschoven, nu het streven
er ten hoogste op gericht kan zijn, het bestaande apparaat
zo goed mogelijk in stand te houden.
Zonder dat het mogelijk is, deze gedachten in het
bestek van een artikel als dit nader uit te werken, zij
nog opgemerkt, dat ordening in de zin als hierboven glo-
baal geschetst, geenszins behoeft te impliceren een ver-
stikking van het particulier initiatief (het befaamde

spookbeeldl). Integendeel. Dit zal echter in meerdere
mate dan tot dusverre niet primair moeten zijn ingesteld
op de behartiging van het eigen, particuliere belang,
maar bovenal op de belangen van het geheel, van de col-
lectiviteit, waartoe men zelf ook behoort, en tegenover
welke men dan ook een dienende functie heeft te vervullen.
J. H. SPIEGELENBERG

DE EXPORTZORGEN VAN ZUID-AMERIKA.

Een van de weinige gebieden, welke nog niet in dezen
tweeden wereldoorlog zijn betrokken, en waar hij nog
slechts weinig sterke politieke spanningen heeft ontketend,
is Zuid-Amerika. Dat wil echter niet zeggen, dat de Zuid-Amerikaansche landen feitelijk niets van den oorlog heb-
ben gemerkt, en dat alleen courantenberichten hen in
kennis hebben gesteld van de groote worsteling der vol-
keren. Integendeel met name in hun economische leven
hebben zij de gevolgen van den oorlog aan den lijve
ondervonden; zij werden er door in hun hartader, den
buitenlandschen handel, geraakt. Dat is altijd het risico,
dat een gebied van tamelijk eenzijdige economische struc-
tuur loopt: dat het door een oorlog van zijn afzetgebieden
kan worden afgesloten en van noodzakelijken import
kan worden beroofd. Zuid-Amerika, de groote exporteur
van agrarische grondstoffen, met een zeer belangrijk
afzetgebied in Europa, heeft de waarheid van dezen
regel, ook in dezen oorlog, weer aan de practijk kunnen
toetsen.

De ontwikkeling sinds
1985.

Na de groote economische crisis in 1929, toen het
prijspeil der agrarische producten buitengewoon sterk
daalde, schrompelde de uitvoer der Z’uid-Amerikaansche
landen aanzienlijk ineen. Het dieptepunt werd bere,ikt
in 1933, toen de totale uitvoerwaarde ten opzichte van
1929 met 67 pCt. was gedaald. Een dergelijke daling is
catastrophaal voor debiteurenlanden, zooals de Zuid-
Amerikaansche Staten alle zijn, want de rente en aflossing
der buitenlandsche schulden moet uit het uitvoersurplus
worden betaald. Weliswaar daalde ook de waarde van
den invoer in zeer sterke mate, maar dat was in de meeste
gevallen niet voldoende om het evenwicht te handha-

TABEL I.

Geidswaarde oan den in- en uiwoer Pan de
out
belaneri

Uitvoer
1)
in millioenen $

1935 1

1936 1

1937 1

1938 1

1939

der dertiger jaren toe over, een deviezencontrôle in te
stellen, nadat in zeer veel gevallen de dienst der buiten-
landsche leeningen was gestaakt.
In het jaar 1933 bleek de grootstevermindering van den buitenlandschen handel na het haussejaar 1929 te
zijn bereikt, want het jaar 1934 gaf een kleine stijging in
de totale waarde der in- en uitvoeren van de Zuid-Amen-
kaansche landen te zien, welke stijging zich in 1935 voort-
zette. Het beloop van de waarde van den buitenlandschen
handel sinds 1935 wordt geïllustreerd door de hierbij af-
gedrukte Tabel 1 betreffende de in- en uitvoeren van vijf
belangrijke Zuid-Amerikaansche landen, welke tezamen
ruim 70 pCt. van de waarde van den totalen buitenland-
schen handel van Zuid-Amerika uitmaken.

Nadat de toeneming van den buitenlandschen handel
in 1935 en 1936 nog vrij gering was geweest, vertoonde het
jaar 1937, t.o.v. het voorafgaande jaar, zoowel voor de
waarde van den uitvoer als van den invoer een stijging met
ruim 30 pCt. Het is duidelijk, dat deze landen – welker ex-
port voornamelijk bestaat uit agrarische producten, zooals
tarwe, maïs, lijnzaad, vleesch en wol, terwijl de export
van Brazilië voornamelijk uit koffie en katoen en die van
Chili uit guano bestaat – in ruime mate hebben geprofi-
teerd van de opgaande wereldconjunctuur. Deze eindigde
in het najaar van 1937 door een scherpe inzinking in de
Vereenigde Staten
2).

Hoe sterk de Zuid-Amerikaansche landen afhankelijk
zijn van de algemeene wereldconjunctuur, blijkt duide-
lijk uit het beloop van de cijfers betreffende de totale
waarde van den buitenlandschen handel van die landen.
In 1938 daalde de waarde van den uitvoer der vijf boven-
genoemde landen t.o.v. 1937 met niet minder dan $460 mii-
lioen (= 31 pCt.) en de waarde van den invoer slechts
met $ 68 millioen (= 6,4 pCt.). Wat het eerstgenoemde
cijfer betreft, moet een prijsdaling van circa 16 pCt.
3)

in aanmerking worden genomen; echter moet de daling
van de uitgevoerde hoeveelheid, die op grond hiervan op
pIm. 17.5 pCt. kan worden geraamd, niettemin nog als
zeer aanzienlijk worden beschouwd.
Het is duidelijk, dat een dergelijke daling van de waarde
van den uitvoer aanleiding gaf tot ernstige financieele
moeilijkheden van de betrokken landen, temeer omdat
de waarde van den invoer aanmerkelijk minder daalde.
Dank zij de deviezenmaatregelen daalde de waarde van den
import in 1939 aanzienlijk, terwijl de, totale uitvoerwaarde eenigszins steeg. Argentinië bijvoorbeeld verhoogde begin
November den officieelen aankoopkoers van het pond sterling van 16 tot 17 Argentijnsche (papieren) dollars per £. Tevens breidde dit land het systeem van invoer-
licenties uit tot den geheelen import.
4)

Het jaar 1940 was in alle opzichten teleurstellend:
hoewel er een vrij belangrijke prijsstijging der agrarische
producten viel waar te nemen, daalde de totale uitvoer-

kste Zuil-Arnerikaansche staten in de jaren 1935-1940.

Invoer
i)
in millioenen $

1940 II

1935 1

1936 1

1937 1

1938

1

1939 1

1940

Argentinia

500
1

537

757
1

440

467

430

339

347

482

444

353

396
BraziliC

272

322

350

296

307

264

226

247

334

296

262

251
Chili

96

113

192

140

136

140

61

71

88

104

85

105
Peru

75

83

93

76

73

68

44

50

60

60

49

53
Columhia

81

90

104

84

77

71

60

69

96

88

105

84

Totaal

t

1024
1

1145
1

1496
t

1036
t

1060
1

973

II

730
1

784
t

1060
1

992
1

854
1

889

1)
De jaren 1935-1937 zijn ontleend aan: Review of World Trade 1937; omgerekend in U.S.A. $ van $ 35 per ounce fijn goud. De
cijfers van 1938-1940 zijn ontleend aan: Bulletin Mensuel de Statistique 1941 no. 8, uitgave van den Volkenbond.

ven. De Zuid-Amenikaansche landen gingen er dan ook
alle — met uitzondering’ van Peru
1) –
in het begin

2
)Men zie o.a. ,,Enkele aspecten van de conjunctuur-
£,n%vI11
111
un v
e1eeI1Iuu

tdeII
auu1b

39

VdII
uc
1)
Dit land handhaafde weliswaar de vrijheid van zijn hand van Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk, in E.-S.B.
valuta, maar de koers van zijn munteenheid daalde in de van 20 Augustus jI.
jaren 1931-1933 aanzienlijk, en bleef ook daarna op dat

3)
Statistik des Inn- und Auslands 1939, pag. 62.
lage niveau nog groote schommelingen vertoonen.

4)
Business conditions in Argentina. Januari 1939.

22 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

605

waarde van de vijf genoemde landen met $ 87 millioen (= 8 pCt.), waartegenover de waarde van den invoer met $35
millioen (= 4 pCt.), toenam. Dit stelde de regeeringen der
Zuid-Amerikaansche landen niet alleen voor ernstige finan-
cieele moeilijkheden, maar ook de opslag der producten,
waarvoor geen afzet kon worden gevonden, berokkende
haar veel zorgen.
De oorzaken der huidige naoeilijkheden.

Hoewel hierboven reeds is gezegd, dat de moeilijkheden
voornamelijk worden veroorzaakt door de oorlogsomstan-
digheden op het Europeesche continei4, loont het toch de
moeite, daarop nog eenigszins dieper in te gaan. Wij hebben
daartoe berekend, welk aandeel de Vereenigde Staten,
Engeland en Duitschland percentsgewijze in de jaren 1935-1940 in den buitenlandschen handel van de vijf
genoemde Zuid-Amerikaansche landen hadden
5).
Het
resultaat is in de hierbij afgedrukte Tabel 2 vastgelegd.
Het aandeel van Engeland en Duitschland samen was,
tinië het geval
6) – ,
terwijl het ook te betwijfelen valt,
of de toeneming van het percentage der Vereenigde Staten
de afneming van het Duitsche en eventueel Engelsche
aandeel in den uitvoer der vijf landen wel voldoende
compenseert. De Argentijnsche regeering is er dan ook toe
overgegaan om tarwe en maïs op te koopen; zij heeft in
het begin van dit jaar besloten tot den bouw van 250
silo’s, met een opslagcapaciteit van 450.000 ton graan.
Bovendien beperkte zij -voor het eerst in de geschiedenis
– de met tarwe en gerst bebouwde oppervlakte en wel
met maximaal 10 pCt. –
Men zal zich ongetwijfeld afvragen,
af
het voor de Ver-
eenigde Staten dan niet mogelijk was geweest, de geheele
Zuid-Amerikaansche surplus-productie af te nemen, daar
zij immers zeer zeker in staat moeten worden geacht
den Zuid-Amerikaanschen import van industrieele eind-
producten te verzorgen, ook al zullen de afleveringen,
in verband met de groote eischen, welke de bewapening
aan het productieapparaat stelt, eenigen tijd op zich

TABEL
II. Aandeel in percenten in den inaoer en den uiwoer Qan
5
Zuid-Arnerikaansche landen in de faren
1935-1940.

Uitvoer

Invoer
1935
1
1936
1
1937
1
1938
1
1939
1
1940
11
135
1
1936
1
1937
1
1938
1
1939
1
1940

vereenigde Staten

24,8

24,3

23,2

22,2
Engeland ‘)
…… ……..
.22,5

23,2

20,8

20,9
Duitsehlanci ‘)

………….10,2

9,6

10,4

14,0

)VO0r
het jaar 1939 met uitzondering van
Peru.

25,9

32,8

21,3

21,5

23,1

24,6

29,5

35,1

20,3

19,1

16,4

15,6

14,1

14,0

8,2

14,3

17,2

16,6

17,6

14,4

zooals uit de verkregen cijfers blijkt, zeer belangrijk.
Het maakte steeds ongeveer een derde, zoowel van den
uitvoer als van den invoer der vijf landen uit. Het aandeel
van Engeland nam in de door ons beschouwde periode
iets af, waartegenover dat van Duitschland van 1937 op
1938, althans wat den uitvoer betreft, aanzienlijk, nI. van
10,4 op 14 pCt., toenam, om echter in 1939 op 8,2 pCt.
terug te vallen. Als een van de voornaamste oorzakén
vai’s deze vermindering van den uitvoer naar Duitschland,
evenals van den.invoer uit dat land, moeten vermoedelijk
worden beschouwd de door de oorlogvoerenden genomen
blokkademaatregelen,, waardoor Zuid-Amerika van een
belangrijk afzet- en importgebied werd beroofd. Over het,
jaar 1940 staan ons noch voor Duitschland, noch voor
Ëngeland cijfers ter beschikking, maar de handel met
beide landen zal ongetwijfeld aanzienlijk zijn ingekrompen,
zoowel als gevolg van de blokkademaatregelen als van
een tekort aan scheepstdnnage. –
De Vereenigde Staten daarentegen wisten in de afge-
loopen zes jaren, vooral in 1939 en 1940, een steeds grooter
deel van den buitenlandschen handel van Zuid-Amerika
tot zich te trekken. Dat valt uit den aard der zaak niet
moeilijk te verklaren, omdat dit vrijwel het èenige land
is, waarmede de verbindingen intact konden blijven.
Voor de afgeloopen maanden van 1941 hebben wij geen
percentages voor de Vereenigde Staten kunnen berekenen,
omdat de totale buitenlandsche handel van de betreffende
vijf landen niet bekend is, maar het is alleszins aanneme-
lijk, dat het aandeel der Vereenigde Staten aanzienlijk
is toegenomen.
Toch was de toeneming van den handel met de Ver-
eenigde Staten, vooral die van den uitvoer, lang niet vol-
doende om alle exportzorgen der Zuid-Amerikaansche lan-
den uit den weg te ruimen. Wij hebben hierboven reeds vermeld, dat de hoeveelheid geëxporteerde goederen in
1940 aanzienlijk was afgenomen, welke daling zich in
1941 wel zal hebben voortgezet-ditwas althans inArgen-

5)
Voor de berekening, der percentages is voor de jaren
1935-1937 gebruik gemaakt van de gegevens uit ,,Sta-
tisiques du Commerce International” 1937; voor de
jaren 1938-1940 van gegevens uit verschillende artikelen
in ,,Wirtschaftsdienst” 1940 en 1941, en ,,Commerce
Reports” 1940.
moeten laten wachten of zelfs moeten worden ingeperkt.

De plannen aoor het Inter-A,nerikaansche Exportkartel

Een dergelijke inter-Amerikaansche ruil zou immers
volkomen passen bij de Pan-Amerikaansche wenschen,
welke de Vereenigde Staten reeds jarenlang koesteren, en,
mede onder den drang van dozen oorlog, een goed eind
dichter bij de vervulling hopente brengen. Het heeft van
de zijde der Vereenigde Staten dan ook niet aan plannen
en pogingen in die richting ontbroken
7
).
Nadat in het begin van 1940 onderhandelingen omtrent
een handelsverdrag van de Vereenigde Staten met Argen-
tinië en met Uruguay waren mislukt, kwam de regeering
der Vereenigde Staten in den zomer van 1940 met een
grootscheepsch plan, dat alle exportzorgen der Zuid-
Amerikaansche regeeringen met één slag zou wëgnemen.
In de tweede helft van Juli van dat jaar zou nl. een Inter-
Amerikaansch congres te Havanna bijeenkomen, waar de
Vereenigde Staten hun Pan-Amerikaansch streven, althans
op economisch gebied, hoopten te verwezenlijken.
Men wilde een maatschappij oprichten met een bedrijfs-
kapitaal van $ 2 milliard, onder den naam ,,Inter-American
Export Corporation”. Deze onderneming zou de pro-
ductieoverschotten van alle Zuid-Amerikaansche landen
opkoopen en voor eigen risico den afzet overnemen. Men
rekende weliswaar op een verlies van $ 300
hL
$ 500 millioen
per jaar, maar dit had men in de Vereenigde Staten voor
de verwezenlijking van een lang gekoesterden wensch
graag over. Toch was dit plan, hoe aantrekkelijk het voor de Zuid-
Amerikaansche Staten op het eerste gezicht ook leek
– immers de Inter-American Export Corporation zou den
geheelen afzet tegen redelijke prijzen overnemen – voor
haar niet te aanvaarden, omdat het in wezen onuitvoerbaar
was. De bedoeling der Vereenigde Staten was natuurlijk,
dat zij onbestreden heer en meester zouden zijn op de
Zuid-Amerikaansche markt van industrieele producten.
Dit zou geen bezwaar opleveren, indien de Inter-American
Export Corporation haar producten – d.w.z. den overgeno-

,,De buitenlandsche handel van Argentinië”, E.-.S.B.
van 24 September 1941.
,,Anbaueinschri’mnkungen” van Dr. Arthur Heichen
in de ,,Deutsche Volkswirt” van 26 September jl.

.1

‘i

606

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

men export der Zuid-Amerikaansche landen – in de Ver-
eenigde Staten zelf zou kunnen afzetten. Dit nu is evenwel

ten eenenmale onmogelijk. De Vereenigde Staten en de
landen van het Zuidelijk deel van het Amerikaansche
continent zijn nL, wat hun economische structuur betreft, allesbehalve complementair. In Zuid-Amerika wordt veel
katoen, graan, Iijnzaad, tabak, wol en vleesch voortge-
bracht, maar aan dez.e producten hebben de Vereenigde
Staten, met uitzondering van lijnzaad, vrijwel geen behoef-te. Integendeel, zij treden voor verschillende dezer produc-ten als concurrenten op de wereldmarkt op. Dit was ook de
oorzaak, waardoor de onderhandelingen met Argentinië en Uruguay niet wilden vlotten. De eenige mogelijkheid
om haar producten af te zetten zou voor de Inter-American
Export Corporation dan ook gelegen zijn in den export
naar Europa. Een dergelijke politiek zou echter niet

alleen gedurende den oorlog op alleszins begrijpelijke moei-
lijkheden stuiten, maar ook daarna van andere zijde een
niet gemakkelijk te overwinnen tegenstand ondervinden.
Immers de Europeesche landen, die reeds vroeger zeer
vaak ruil-overeenkomsten met Zuid-Arnerikaansche lan-den hebben gesloten, zullen zeer waarschijnlijk van deze
practijk geen afstand willen doen, omdat zij zelf voor den
afzet van hun binnenlandsche indutrie voor een belangrijk
deel op de Zuid-Amerikaansche markt

zijn aangewezen.
Dat blijkt duidelijk uit de bovenvermelde cijfers, volgens
welke de vijf Zuid-Amerikaansche landen, b.v. in 1938,
14,1 pCt., resp. 17,6 pCt. van hun totalen import uit
Engeland en Duitschland betrokken. Dit plan stuitte dan
ook in Zuid-Amerika op sterken tegenstand, zoodat de
Vereenigde Staten het hebben moeten opgeven.

De ,,Export and Import Bank”.

Hoewel het geprojecteerde Inter-Amerikaansche Export-
kartel nu van de baan was, wil dit nog niet zeggen, dat de Vereenigde Staten daarmede tevens hun Pan-Amerikaan-
sche plannen geheel hebben begraven. Men trachtte nu de
in 1934 opgerichte ,,Export and Import Bank” dienstbaar te maken aan de verwezenlijking van de plannen, die een
nauwere samenwerking tusschen alle landen van het Wes-
telijk halfrond beoogden.

Daartoe werd het kapitaal der bank, dat aanvankèiijk
$ 200 millioen bedroeg, in den zomer van 1940 verhoogd
tot $ 700 millioen.

De werkzaamheden van de Export and Import Bank
bestaan uit:

1°. het verleenen van korte credieten aan circulatie-
banken voor het overwinnen van tijdelijke valutamoeilijk-
heden;

2°. het verstrekken van groote, na aflossing regelmatig
te vernieuwen, leeningen ter financiering van den invoer
uit de Vereenigde Staten;

3°. het verschaffen van credieten op langen termijn
voor de financiering van openbare werken en de industria-
liseering van het betreffende land.

Vooral de tweede soort van leeningen werd nu gebruikt
om den afzet van Amerikaansche industrieproducten op
de Zuid-Amerikaansche markt te verzekeren. FIet werk-
terrein der bank, dat aanvankelijk voor het grootste deel in China lag, werd thans vooral naar Zuid-Amerika ver-
plaatst. 1-loewel de Zuid-Amerikaansche republieken aan-
vankelijk over het algemeen tegenstribbelden .- immers zij
wilden niet onder de hegemonie der Vereenigde Staten gera-
ken – is de Export and Import Bank er toch in belangrijke
mate in geslaagd, leeriingen in het zoozeer begeerde afzetge-
bied te plaatsen, daarbij gebruik makend van de dwangpo-
sitie van die landen, die, nu zij voor een belangrijk deel van
Europeeschen import waren verstoken, de producten
van Noord-Amerika noodig hadden en den aankoop van
deze artikelen wegens hun gedaalden export veelal niet
met eigen middelen konden financieren. Welken omvang
de credietverleening aan Zuid-Amerika door middel van

de Export and Import Bank reeds heeft aangenomen,
blijkt duidelijk uit onderstaande cijfers.

Uitstaande leeningen ‘) (in inillioenen $).

Aan het, einde van:

Toegezegde
1939

1910

Maart

leeningen per

1941

1
31 Maart 1941

5 Zuid-Amer. landen16,9 22,4

25,2

140,5
China

………….
25,0

54,7

80,8

40,5
Overige landen

23,3
1
53,9

60,2

85,0

Totaal

…………
1
65,2 1131.0
1

166,2

F

266,0
1)
De Telegraaf van, 9 September 1941.
Hoewel China nog steeds een belangrijk arbeidsveld
is gebleven, blijkt uit deze cijfers toch duidelijk, dat het
zwaartepunt van de activiteit der Expdrt and Import
Bank thans in Zuid-Amerika ligt.

De A,nerihaansche koffie-oureen komst.

Tenslotte hebben de Vereenigde Staten, na het mis-
lukken van de plannen tot vorming van een Inter-Amen-
kaansch Exportkartel, zich nog van een ander middel
bediend, om althans eenige landen van het Zuidelijk deel
van hun halfrond nauwer aan, zich te verbinden. 1-let
meest daarvoor in aanmerking kwam Brazilië, dat, even-
als Columbia, zeer veel koffie exporteert, waarvan de
Vereenigde Staten de belangrijkste afnemers zijn.
Telïswaar
voerde Brazilië in de laatste jaren ook veel
katoen uit (pl.m. 20 pCt. van de waarde van den totalen ex-
port), maar koffie, met ruim 40 pCt. van de totale uitvoer-
waarde, was toch nog altijd het belangrijkste exportarti-
kel. Bovendien deden de Vereenigde Staten den Braziliaan-
schen katoenuitvoer veel concurrentie aan, met name op
de Canadeesche markt, zoodat Brazilië wel eeo zekere
compensatie noodig had, door eendeel van zijn export
veilig te stellen. Eind November 1940 kwamen de Ver-
eenigde Staten met veertien Zuid-Amerikaansche landen
overeen, basis-quota voor den uitvoer van koffie vast te
stellen. De overeenkomst had terugwerkende kracht tot 1 October 1940 en is voor drie jaren aangegaan; zij kan
echter worden verlengd. De jaar-quota zijn als volgt
•vastgesteld i):

Uiwoerquota
1)
(in balen 9an
60
kg) naar:

Vereenigde Staten

Andere landen
Brazilie

…………
9.300.000

7.813.000
Columhia
…………
3.150.000 .

1.079.000
Overige Z.-Ant. landen

3.095.000

2.820.000
Totaal

…………..
15.545.000

11.712.000

1)
N. R. C. van 7 Januari 1941.

De Vereenigde Staten zijn dus van plan ruim 15 mil-
lioen balen koffie per jaar in te voeren. Dit is nogal aan
den hoogen kant, daar zij in de laatste jaren pIm. 13
millioen balen per jaar importeerden. Men rekent dus
blijkbaar op een stijgend koffieverbruik.

Uit den aard der zaak geeft dit nog geen volledige op-
lossing voor het vraagstuk van den Braziliaanschen
koffie-export. Ruim 8 millioen balen moet dit land op
de een of andere manier trachten elders af te zetten,
nog afgezien van eventueele verdere productie-overschot-ten van koffie (de jaanlijksche productie schommelt sterk, maar ligt toch meestal boven de 20 millioen balen). Reeds
in Maart van dit jaar had Brazilië zijn geheele uitvoer-
quotum van koffie naar de Vereenigde Staten uitgeput
8),

zoodat de uitvoer van koffie in het daaiop volgende
halfjaar – de regeling loopt van 1 October tot 30 Sep-
tember – waarschijnlijk vrijwel zal hebben stilgelegen.

De Qooruitztchten.

Als conclusie van het voorafgaande kunnen wij dus èvel
aannemen, dat het er voor den uitvoer der Zuid-Amen-

8)
Wirtschaftsdienst 1941, pag. 565.

-.

22 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

607

1

kaansche landeii donker uitziet. Hun invoer, die voor-
namelijk uit de Vereenigde Staten zal komen, zullen zij
voor een deel met behulp van Noord-Amerikaansche
credieten moeten financieren, daar de Vereenigde Staten
niet in staat zijn om het geheele Zuid-Amerikaansche

exportoverschot
0
1) te nemen.
rj
oenen
.
I
i
ng
van den handel tusschen de ZuidAmerikaan-
sclie landen onderling – slechts de handel tusschen
Agentinië en Brazilië was v66r den oorlog van eenig be-
lang – zal waarschijnlijk slechts op beperkte schaal
kunnen plaats vinden, daar die landen aan elkanders pro-

ducten vrijwel geen behoefte hebben.
Veel kans op verbetering in de exportpositie is er,
zoolang de oorlog blijft duren, waarschijnlijk niet, zoodat
maatregelen als de Argentijnsche regeering heeft genomen
– productiebeperking, bouw van sïlo’s ter opslag van
de overschotten – vrijwel het eenige zal zijn, wat de
regeeringen der Zuid-Amerikaansche landen, afgezien van directe vernietiging der producten, nu zullen kunnen doen.
De structuur van het economische leven in de Zuid-Ame-
rikaansche staten en in de Europeesche landen is door de
klimatologische verschillen en de stadia van ontwikkeling,
waarin balde groepen van landen verkeeren, nu eenmaal
in veel sterkere mate complementair dan die van Noord-
en Zuid-Amerika. In deze omstandigheid ligt mi. na
afloop

van den oorlog voor Europa de kans, om de relaties met
de in de oorlogsjaren in den steek gelaten Zuid-Amerikaan
sche klanten weer te kunnen aanknooen, al laat het zich aanzien, dat de export naar die landen door den opbouw
van een eigen industrieel apparaat aldaar, zich meer dan
vroeger zal moeten richten op artikelen van een gecompli-

ceerde technische specificatie.
F. DE ROOS.

DE VERDERE INHOUD VAN DE

,,WAGNER-LEA-ACT’.

Na de uiteenzetting van de wetgeving op de investment
trusts in de Vereenigde Staten in het nummer van 15
October ji. laten wij hierover onderstaand nog enkele

detailvoorschriften volgen:
Voorschriften betreffende lie kap itaaistructuur

Belangrijk en merkwaardig zijn de zeer breedvoërige
voorschriften, die in sectie 18 inzake de kapitaalstructuur
worden gegeven. Deze zijn voor de ,,management corn-
panies” verschillend, al naar gelang zij ,,open-end” of
,,closed-end” zijn, terwijl voor de ,,face-amount certificate
companies” afzonderlijke bepalingen gelden.
De closed-end company mag geen enkel soort ,,senior-
security” uigeven, tenzij:

1
0
.
indien het een
schuldermeerdering
betreft: zij onmiddellijk na de uitgifte of verkoop een netto-
dekking door activa van alle schulden van derçlen heeft

van tenminste 300 pCt.;
de hier bedoelde schuld na dividendbetaling op of
inkoop van aandeelen nog een netto-dekking door activa
overhoudt van tenminste 300 pCt. (ingeval van dividend
op preferente aandeelen 200 pCt.); anders is dividend-
betaling verboden;
er voorzieningen worden getroffen, dat – indien
op den laatsten werkdag van elk van 12 opeenvolgende
maanden de hier bedoelde schuld een netto-dekking door
activa heeft van minder dan 100 pCt. – de gezamenlijke
houders dezer waarden het recht hebben ten minste de
meerderheid van de leden van het bestuur te benoemen,
welk recht van kracht blijft, totdat die schuldtitels, op
den laatsten werkdag van drie achtereenvolgende maanden,
een dekking van, ten minste 1`10 pCt. hebben gehad,
indien anderzijds op deii laatsten werkdag van 24 achter-
eenvolgende maanden de dekking minder dan 100 pCt.
heeft bedragen, dan wordt een ,,event of default” aanwe-

zig geacht.

2°. indien het
aandeelen
betreft:
er onmiddellijk na de uitgifte of den verkoQp een
dekking is van tenminste 200
pCt.;
er na eventueele betaling van dividend op resp.
inkoop van gewone aandeelen een dekking blijft van ten
minste 200 pCt.; anders is dividendbetaling verboden;
de nieuwe aandeelen, als groep, het recht krijgen te allen tijde tenminste twee commissarissen te benoemen,
ij1dien het dividend op de nieuwe aandeelen niet is be-
taald tot een totaal bedrag gelijk aan het dividend over
twee volle jaren, welk recht van kracht blijft totdat alle
achterstallige dividenden zijn betaald of geregeld;
aan de nieuwe aandeelen, als groep, elk reorganisatie-
voorstel, dat hun belangen zou kunnen benadeelen, ter
goedkeuring wordt voorgelegd;
c. zulke aandeelen volledigen voorrang hebben boven
ieder ander soort aandeelen met betrekking tot de be-
taling van dividend en (welke dividenden cumulatief zullen
zijn) of de verdeeling van andere activa.

Niettegenstaande alle bovenstaande bepalingen mag
een closed-end company- geen senior schuldtitels of aan-
deden uitgeven, indien daarna meer dan één klas senior
securities uitsaat, doch die klas mag wel in series worden
uitgegeven, mits de ééne serie op geenerlei wijze prefe-
rentie boven de andere heeft.

Emiss les (‘an open-end coinpanies.

Bevat de. vet dus vergaande gedetailleerde beperkin-
gen van de bewegingsvrijheid van de closed-end compa-
nies bij emissies, voor de open-end companies is een heel
andere constructie gekozen. Deze mogen namelijk, indien
zij de bevoegdheid hebben crediet bij een bank op te ne-
men, slechts senior securities uitgeven of verkoopen,
mits daarna alle opgenomen credieten voor 300 pCt. door
activa zijn en blijven gedekt. Mocht de dkking beneden
300 pCt. dalen, dan moet die investment company maat-
regelen nemen, dat binnen drie dagen, of zooveel later
als de S.E.C. zal bepalen, de dekking van tenminste
300 pCt. veer is bereikt. Om niet alleen op financieel
gQbied, maar ook op bestuursgebied zooveel mogelijk
bevoor- of benadeeling van bepaalde reeds bestaande
of nog te creëeren aandeelen te voorkomen, zullen alle aandeelen stemrecht en wel ,,equal voting rights” heb-ben. Hierop zijn slechts twee uitzonderingen mogelijk:
voor aandeelen, die zijn uitgegeven op grond van
warrants, emissiecontracten, enz., die reeds véér 15 Maart
1940 bestofiden;
indien de S.E.C. zulks bij de emissie om bepaalde
redenen goedkeurt.

Wanneer geen diç’idend?

Ook dividenduitkeering is niet meer geheel vrij, al
is de restrictie hier rnerkwaardigerwijs zeer summier ge-
bleven. In tegenstelling met de kolommenlange andere
secties beslaat sectie 19 nl. slechts enkele korte alinea’s,
welke bovendien niet uitmunten door een scherpe af-
bakening van het verboden terrein. Een investrnent
company mag nI. geen dividend betalen of eenige andere
uitkeering van soortgelijken aard doen, tenzij de mid-
delen daartoe voortvloeien uit de geaccurnuleerde onver-
deelde netto-winst over het loopende of voorafgaande
fiscale jaar, zooals deze overeenkomstig ,,good accoun-
ting practice” is vastgesteld. Hierbij
mogen niet worden
inedegerekend winsten of Qerliezen, welke zijn 000rtgeoloeid
uit den oerkoop can fondsen of andere bezittingen,
tenzij
de betaling vergezeld gaat van een schriftelijke verklaring,
waaruit blijkt uit welke bron(nen) die winst afkomstig is.
De S.E.C. schrijft den vorm dezer verklaring voor ,,in
the public interest and for protection of investors”, het-
geen blijkbaar is bedoeld als een rem om de deur niet wa-
genwijd open te zetten voor ontduiking van het hoofd-
beginsel dezer sectie. In het verleden is namelijk het af-

608

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

wijken van dien gulden regel maar al te vaak het begin
van den.ondergang van een investment company geweest.

Credieten.

1-let verstrekkeh van credieten aan dérden is als regel
verboden, tenzij:
de registratie-documenten
1)
zulks uitdrukkelijk
toestaan;
het crediet reeds dateert van vôÔr 15 Maart 1940;
het crediet wordt verstrekt aan een maatschappij,
die alle uitstaande aandeelen in de investment company
bezit.

Redeemable securities.

Twee uitvoerige secties zijn gewijd aan den verkoop,
de aflossing en den wederinkoop van ,,redeemable secu-ritjes”. V
7
ij maken hiervan niet zoozeer melding wegens
de belangrijkheid in het algemeen of de practische be-
teekenis voor Nederland in het bijzonder, dan wel omdat
de lakens hier plotseling niet meer worden uitgedeeld
door de officieele S.E.C., maar door particuliere vereeni-
gingen van fondsenhouders, nl. ,,a securities association
registered under section iSA of the Securities Exchange
Act of 1934″.
Deze vereenigingen kunnen bepalen:


een methode om vast te stellen: den minimumkoers, waartegen haar ledèn een aflosbaar effect van een invest-ment company mogen koopèn; resp. den maximumkoers,
waartegen zij zoo’n stuk aan de investment company
mogen verkoopen; of het bedrag, dat haar leden bij aflos-
baarstelling zullen ontvangen;
een minimumperiode, die na den verkoop of de
emissie moet verloopen, voordat een lid het fonds weer
aan een investment company mag terugverkoopen.
Als deze wet een jaar van kracht is, dan zal de S.E.C.
voor emittenten van en handelaren in aflosbare waarden
van investment companies voorschriften vaststellen, ter
aanvulling van de genoemde bepalingen, welke laatste
steeds voor die van de S.E.C. zullen moeten wijken.
Aflosbare waarden mogen door investment companies
slechts worden verkocht aan of door bemiddeling van een ,,principal underwriter” dan wel tegen een vasten
openbaren verkoopkoers, zooals die in het prospectus is
vermeld.
Indien zoo’n fonds permanent door een emittent ten
verkoop aan het publiek wordt aangeboden, dan mag
slechts de emittent, de handelaar of de debitrice zelf
het fonds verkoopen en wel tegen een vasten koers, die
in het prospectus is vermeld. Voor enkele transacties zijn
uitzonderingen gemaakt, zooals ruiltransacties en aan-
biedingen, die alleen aan, of met recht van voorkeur
voor, alle, of bepaalde groepen van, aandeelhouders in
de betreffende investment company zelf worden gedaan.
Voorts kan de S.E.C. ook hier weer uitzonderingen toe-
laten.

Inbreng.

Een belangrijke bepaling om aan bepaalde misstanden
bij het vergoeden van inbreng – dikwijls slechts zoo-genaamden inbreng – een einde te maken, schuilt nog
in sectie 22 sub. g en 23 sub. a. Hierbij wordt aan open-end
companies verboden waarden af te geven tegen:
diensten;
andere activa dan kas of fondsen.
Uitkeering van bonus-aandeelen blijft echter uitdruk-
kelijk toegestaan, evenals het uitreiken van aandeelen
als gevolg van reorganisatie.

Emissies.

Voor de closed-end companies zijn nog enkele straffere
bepalingen getroffen t.a.v. emissies e.d. Zij mogen nl.

‘) Zie E.-S.B. van 15 October jl., blz. 596.

geen gewone aandeelen verkoopen tegen een .koers, die
behoudens de emissieprovisie, lager is dan de evenredige
nettowaarde der effectenportefeuille, te bepalen binnen
de laatste twee werkdagen, voorafgaande aan de emissie,
uitgezonderd:
aan eigen gewone aandeelhouders;
met toestemming van de meerderheid van gewone
aandeelhouders;
bij conversies;
tegen rechten, die bij het van kracht worden dezer
wet geldend zijn;
in andere gevallen, door de S.E.C. toe te staan,
doch dan onder door haar te stellen condities ter bescher-
ming der beleggers.

Aflossing.

Een voor onze rechtsopvattingen vanzelfsprekend voor-
schrift is, dat een investment company de aflosbaar-
stelling van volgens de emissievoorwaarden daartoe aan-
gewezen waarden niet naar eigen goeddunken mag op-
schorten of uitstellen, doch dat zij binnen zeven dagen
na den aflossingsdatum, resp. na aanbieding uit then hoof-
de, moet betalen, behoudens in enkele uitzonderingsge-
vallen, zooals sluiting van de New-Yorksche beurs en andere
,,noodgevallen”. De S.E.C. bepaalt, wanneer deze laatste
omstandigheid is ingetreden, en hoe dan met lossingen e.d.
gehandeld dient te worden.
Zooals men ziet, is ook hier, evenals bij vele andere voorschriften van de wet, de obligatie-, resp. aandeel-
houder – volgens onze rechtsopvattingen – sterk in zijn
rechten beknot; in zijn p]aats treedt op de S.E.C., die in
de eerste plaats het
algemeen
belang in het oog behoort te
houden.

Inkoop oan eigen waarden.

Inkoopen mag de open-end company haar eigen waar-den niet, behalve:
op effectenbeurzen of op door de S.E.C. aan te
wijzen markten, mits de investment company, in geval
het aandeelen betreft, het voornemen daartoe gedurende
zes n1aanden te voren aan aandeelhouders heeft, bekend
gemaakt;
bij inschrijving, mits daarbij alle houders in de ge-
legenheid zijn gesteld aanbiedingen te doen; in andere gevallen, die de S.E.C. zal goedkeuren en
waarbij zij er op zal toezien, dat discriminaties worden
voorkomen.

Strijd tegen misleidende publicitett.

Bedrieglijke en misleidende publiciteit wordt ook
bestreden. Gedetailleerde voorschriften eli verboden
worden hieromtrent echter niet uitgevaardigd, hetgeen,
na al hetgeen hierover in de laatste jaren in de Vereenigde
Staten is. te doen geweest, wel eenige verwondering mag
wekken. Blijkbaar heeft de wetgever het echter de meest
verstandige politiek geacht om de beoordeeling van wat
ten deze al of niet oirbaar is, alsmede hetgeen ter voor-
koming en bestraffing van onjuiste publiciteit dient te
worden gedaan, aan het inzicht en de prudentie van va-
dertje S.E.C. over te laten.
De wet schrijft dan ook niets anders voor dan dat
open-end companies, unit investment trusts en face-
amount certificate cdmpanies, noch hare emjttenten,
advertenties, circulaires, brochures, brieven of andere
,,sales literature”, die er op gericht zijn om aandeel-
houders te werven, de wereld in mag sturen, tenzij zij
den volledige tekst in triplo aan de S.E.C. hebben gezonden.
Dit voorschrift heeft meer een preventief ‘karakter,
daar aan de S.E.C. geen toestemming behoeft te worden
gevraagd of de publicatie mag geschieden. Zelfs kan in-
zending bij de S.E.C. nog geschieden binnen tien dagen nâ de publicatie.
Voor den inhoud van prospecti kan de S.E.C. bovendien

0

22 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

609

nog algemeene richtlijnen geven, welke zij noodzakelijk
of wenschelijk acht ,,in the public interest or for the
protection of investors”. Deze passage, die wij reeds op
verschillende andere plaatsen ontmoetten, is voor een
zoo ruime interpretatie vatbaar, dat de S.E.C. ook hier
weer de onbeperkte heerscheres is.

Iets minder ver gaat de bevoegdheid van de S.E.C.
in geval van reorganisatie. Desbetreffende voorstellen

moeten wel van te voren hij de S.E.C. worden ingediend.
Deze
kan
daar op verzoek advies over uitbrengen, indien
er althans geen rechtsgeding over hangende is.

De unit-trusis.

Slechts geringe aandacht wordt er in de wet besteed
aan de unit investment trusts. Het begrip is dan ook
minder ruim dan het overeenkomstige Nederlandsche be-
grip, nI. dat der depôt-fracties. In tegenstelling met de ervaring in Engeland en ook hier te lande, acht men in
Amerika blijkbaar, grootere gevaren inhaerent aan de management cbmpanies dan aan de units. De weinige
desbetreffende bepalingen zijn echter van vérstrekkenden
aard. Zoo mag geen emittent voor een beheerder van een
unit investment trust eenigerlei door die trust uitgege-
ven securities verkoopen, tenzij de trustacte of de acte
van bewaarneming :

een of meer trustees of bewaarders aanwijst, welke
het bankbedrijf moeten uitoefenen, met een totaal kapitaal,
surplus, en onverdeelde winst van tenminste $ 500.000;
voorzieningen bevat, dat de trustee of bewaarder,
indien hij niet op andere wijze wordt beloond, gedurende
het bestaan van de trust zijn onkosten en overeen-
gekomen belooningen voor zijn diensten uit het inkomen
van de trust, en, zoo dit er niet is, uit het vermogen ge-
nieten, doch alleen voor reeds bewezen diensten, resp.
reeds gemaakte onkosten. Beheerders en emittenten
zullen geen andere vergoeding genieten dan die, welke
de S.E.C. voor de administratie redelijk acht.
T. a. v. trustee, bewaarders en beheerders wordt nog
bepaald, dat:
trustee en bewaarders over
alle
fondsen en andere
eigendommen, waarin het vermogen van de trust is be-
legd, alsmede over
alle
inkomsten daaruit, moeten kun-nen beschikken. Deze laatste worden tot op het moment
van uitkeering aan aandeelhouders afzonderlijk beheerd, onder aftrek van de hierboven genoemde belooningen en
onkosten;
trustee en bewaarder zich niet mogen terugtrekken,
tenzij de trust is geliqwdeerd en de opbrengst onder aan-
deelhouders is verdeeld, of wel een opvolger is aangewezen,
die deze benoeming heeft aanvaard;
de beheerder een register met naam en adres van
aandeelhouders moet bijhouden, terwijl de beheerder
den trustee binnen vijf dagen gespecificeerd kennis moet
geven van vervanging bij den bewaarder van een of meer-
dere fondsen door andere.
Indien de S.E.C. reden heeft om aan te nemen, dat
een unit investment trust ,,inactive” is en dat liquidatie
in het belang is van unit-houders in die trust, dan kan
de. S.E.C. een verzoek daartoe bij een rechtbank indienen.
Als de rechtbank dezelfde meening is toegedaan, dan
gelast zij liquidatie en, na betaling der onkosten, uitkee-
ring van de opbrengst aan unit-houdQrs op de wijze als
de rechtbank billijk zal voorkomen.

,,Periodic payrnent plans”.

Zeer uitvoerig handelt de wet over de ,,periodic payment
plans” en de ,,face-amount certificate companies”.
Om te beginnen mag de ,,sales bad” op ,,periodic payment
plan certificates” in totaal niet meer dan 9 pCt. be-

dragen en mag niet meer dan de helft van elk der eerste
twaalf maandelijksche betalingen als ,,sales bad” worden
afgetrokken. De eerste storting op zulke certificaten moet
tenminste $ 20 bedragen en iedere volgende betaling

tenminste $ 10. Uit deze minimale ,,coupures” blijkt
duidelijk om welk soort affaires en welk soort publiek het
hier gaat. De over de opbrengst der certificaten -bere-
kende trust,,belooningen”, die bij een management corn-
pany de directie, resp. de investment adviser, en bij een
unit trust de beheerder, resp. emittent genieten, mogen
de door de S.E.C. redelijk geachte percentages niet te
boven gaan.

De ,,face-amount certificate company” moet een netto-
actief hebben van tenminste $ 50.000, indien zij vôÔr
15 Maart 1940, en van tenminste $ 250.000, indien zij later
is opgericht. Strenge bepalingen zijn gemaakt betreffende
de reserves, die gevormd moeten worden ,uit de binnen-
komende gelden. Deze mogen slechts worden belegd in

fondsen, die ook voor de levensverzekeringsmaatschap-
pijen zijn goedgekeurd, of andere, die door de S.E.C. zijn
aangewezen, terwijl de S.E.C. kan eischen, dat deze
activa geheel of gedeeltelijk bij andere door haar aan te
te wijzen instellingen worden gedeponeerd. De wet bevat
voorts een groote hoeveelheid bepalingen omtrent de
jaarrekeningen, contrôle, emissies, liquidatie, enz., van
,,face-amount certificate companies”.

,Inestment adoisers”.

Deel II van de wet betreft een instituut, dat hier
te lande nog nauwelijks in zijn kinderschoenen staat,
doch dat in Amerika na den vorigon wereldoorlog een
geweldigen opgang heeft gemaakt, ni. ,,de investment
advisers”. Ook zij moeten bij de S.E.C. worden gere-
gistreerd op de wijze, zooals deze zal voorschrijven. De
S.E.C. kan ,,in the public interest” een aanvraag tot re-gistratie weigeren of een verleende aanvraag schorsen.
De wet bevat een groot aantal bepalingen omtrent het-
geen de
j
,investment adviser” al . dan niet mag, resp.
moet doen. Ook op dit terrein heeft de S.E.C. een zeer
groote macht gekregen’, zelfs op het gebied der rechtspraak.
Uitvoerige bepalingen werden gemaakt t.a.v. de ,,in-

vestment advisory contracts” en ,,underwriting contracts”.
Deze mogen alleen schriftelijk worden afgesloten en moeten

door de meerderheid der stemgerechtigde aandeelhouders
zijn goedgekeurd. De eerste soort contracten moet nauw-keurig alle onkosten opsommen, die betaald moeten wor-
den; zij moeten gedurende tenminste twee jaar geldig
blijven, doch van de zijde van de investment company

te allen tijde zonder boetebeding met een opzegtermijn
van 60 dagen opzegbaar zijn.

Evenals uit verschillende andere bepalingen, die de
verhouding tusschen investment company en investment
adviser regelen, blijkt ook hier duidelijk, dat, terwijl de
wetgever eenerzijds het publiek tegen de companies tracht
te beschermen, hij anderzijds de companies op haar beurt
tegen de ,,advisers” in bescherming tracht te nemen.
Wij zullen hier echter niet nader op ingaan, omdat het
veel ruimte zou eischen, terwijl de materie voor ons land
slechts geringe practische beteekenis heeft. Hetzelfde geldt
voor de zeer uitvoerige en soms ingrijpende bepalingen
in sectie 16 en 17 omtrent mutaties in het bestuur, trans-acties van ,,affiliated” personen e.d.

B. H. A. MEIJERINK.

AANTEEKENINGEN.

DE MAATREGELEN TEGEN J(OERSSTJJGING IN FRANRRIJ.

Na de heropening van de beurzen in de bezette ge-
bieden in het Westen van Europa in den loop van 1940
heeft het koersniveau van de aandeelen op alle beurzen
een sterke stijging ondergaan, hierbij de ontwikkeling
van het koersverloop in Duitschland volgend. De inter-
natfonale indexcijfers geven hiervan de bevestiging. Vân
de zijde der autoriteiten heeft het niet aan maatregelen
Qntbroken om aan deze koersstijgingen, welke geen enkel
verband meer hielden met rendementsoverwegingen, paal

vr?r-
T t

7
7

610

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

en perk te stellen. Duitschianci zelf heeft
01)
dit gebied
den toon aangegeven, reeds vôôr het uitbreken van den
oorlog. De Duitsche maatregelen, met name (le dividend-
stop, die in verschillende landen reeds is afgekondigd,
hebben als het ware tot voorbeeld gediend voor andere
landen.

Zeer vèrgaande maatregelen zijn in Frankrijk genomen
om de al te krasse stijging van de aandeelenkoersen te
beteugelen. W’elke deze maatregelen zijn en welke uit-
werking zij daar hebben gehad, zullen wij in onderstaande
beschouwing, ontleend aan de ,,Frankfurter Zeitung”,
nagaan.

De heiopening cjan de beurs te Parijs.

De heropening van de beurs te Parijs moet worden
gezien in het kader van het streven der Fransche re-
geering, het geld- en kapitaalverkeer zoo snel mogelijk
in nâar verhouding normale banen te leiden.
T66r
19
Maart ji. was de geheele effectenhandel op cle beurs van
Lyon geconcentreerd. in overdreven mate kwam hier-
door de groote geidruimte in het koersniveau tot uiting,
waarvan ongewenschte koersstijgingen het gevolg waren.
De verwachting, dat met de uitbreiding van de effecten-
markt en van het aantal cliënten een betere verhouding
tusschen vraag en aanbod zou ontstaan, werd niet ver-
vuld, zoolang de grens tusschen het bezette en onhe-zette gedeelte van Frankrijk het post- en geldverkeer
bleef beperken. Wel keerde na afkondiging van speciale
maatregelen een groot gedeelte van het gevluchte effecten-
bezit weer naar het bezette gebied terug, maar door den
grooten kapitaaltoevloed – versterkt door de vlottende
middelen van industrie en handel en door vrijkomende
opgepotte gelden – bleef de vraag het aanbod voort-
durend overtreffen. Ook in den tijd, toen groote niet-arische
posities werden geliquideerd, was dit het geval. Ken-
schetsend voor den geweldigen omvang van de zwevende
koopkracht is de toeneming van de bankdeposito’s van
frs. 61,98 milliard aan het eind van December 1940 tot
frs. 72,59 milliard in Juni 1941, dat is dus met frs. 10,61
mihiard of ruim 17 pCt. in zes maanden.

Belastingrnaat regelen.

De Fransche overheid heeft allereerst getracht, de
koersstijging door het treffen van bepaalde
belasting-
maatregelen
tegen te gaan. In Mei 1941 werd een verorde-
ning afgekondigd, waarbij een overwinst-belasting werd
ingesteld. Het bedrijfsoverschot, dat hetzij de normale”
winst – waaronder wordt verstaan de gemiddelde winst van 1937/1938 – hetzij 6 pCt. van het kapitaal te boven gaat, werd aan een progressieve extra-belasting van 20
tot 80 pCt. onderworpen. Deze maatregel hield weliswaar
ook verband met de fiscale politiek en de prijspoiitiek,
maar in wezen was zij toch tegen de koersstijging gericht.

Diidendstop.

Nog ondubbelzinniger was dit het geval met de
di9i-
dendstop.
Hierdoor wordt het maximum-dividend bepaald
op het hoogste dividend, dat in de laatste drie jaren is
uitgekeerd. Voor ondernemingen, na 1 Januari 1940
opgericht, is de grens op S

pCt. van het geïnvesteerde
kapitaal vastgesteld, en voor oude ondernemingen, die
sedert drie jaren geen of slechts een klein dividend hebben
betaald, op 6 pCt. Evenwel bleek ook in Frankrijk,
dat in, een tijd van groote geldruimte het dividend geen
maatstaf meer vormt voor het verloop van de aandeelen-
koersen; de beurs heeft
slechts
zwak en kortstondig op
de dividendstop gereageerd.

Koers vinst belasting.

De
koernvinstbelasting
gaf tot meex terughoudendheid aanleiding. Deze maatregel belast den verkooper van de
effecten met een heffing, groot 33 pCt. van het verschil

tussehen den verkoopkoers en dan gemiddelden koers
gedurende de drie voorafgaande maanden. Zijn de effecten
langer dan een jaar in het bezit van den verkooper ge-
‘eest of zijn zij uit een erfenis afkomstig clan wel door
kapitaalverhooging verworven, clan wordt dc koerswinst met 20 pCt. belast.

Maxi,num- lcoersfluctuaties coorgeschreven.

Door bovengenoemde maatregelen is w’eiiswaar het
speculatieve element in den effectenhandel nagenoeg
uitgeschakeld, maar de kapitaalstroom naar de aandeelen-
markt wordt er geenszins door belemmerd, en evenmin
wordt de wartverhouding tussehen vraag en aanbod er

door opgeheven. Deze wordt door de koerswinstbelasting
eerder nog verscherpt, doordat men nu eerst bij flinke
koerswinsten tot verkoop zal overgaan. Een gelijksoortige
reactie dus als hier te lande is waar te nemen hij de in-
voering der waardevermeerderingsbelasting. De regeeringis daarom tot nog drastischer maatregelen overgegaan om aan
de koersstijging van aandeelen paal en perk te stellen.
Zij heeft in Maart bepaald, dat de clagehijksche koers-
veranderingen niet meer dan 3 pCt. mogen bedragen.
Begin Augustus werd deze marge tot 1 pCt. beperkt,
doch daarna werd zij tijdelijk weer tot 3 pCt. verhoogd,
waarbij echter werd bepaald, dat de noteering van niet
geheel uitgevoerde opdrachten alleen dan plaats mag
vinden, wanheer tenminste 25 pCt. daarvan wordt toe-
gewezen. Biedkoersen zonder aanbod mogen niet worden verhoogd, maar blijven doorloopen, teneinde de noteering
van nominale koersen te verhinderen. Reeds spoedig bleek,
dat de functie van de beurs in het kapitaalverkeer door
dezen maatregel in sterke mate was aangetast.
De Chambre Syndicale zag zich inmiddels voor het
probleem gesteld, volgens welke richtlijnen zij het aanbod
over de grootere vraag zou moeten verdeelen. De zwarte handel, die bij de hierboven besproken be-
perkingen van den officieelen handel zeer aanlokkelijk is,
is door de nieuwe beurswetten weliswaar onmogelijk ge-
maakt, maar de mogelijkheid om in het vrije verkeer
effecten te koopen met een aanzienlijk agio boven den
beurskoers, is niet afgesneden. De effectenhandel tusschen
banken en makelaars is namelijk niet verboden, voorzoover
de omzetten door een officieel erkenden notaris of makelaar
worden geregistreerd. Op dezen handel zijn evenmin de
beperkende bepalingen betreffende de koersfluctuaties
van toepassing, daar de notarissen en makelaars in zekeren
zin als staatsambtenaren worden beschouwd. Dit heeft
den laatsten tijd tot uitbreiding ,van het vrije verkeer
,

geleid, hetgeen het effect van de maatregelen tegen
koersstijging gedeeltelijk opheft.
Contrôle op enzissies.

Door verscherping van de
ernissiecont,ôle
heeft de staat de mogelijkheid vergroot om den kapitaalstroom in die
richting te leiden, welke zij da wenschehijke acht. Emit-
teeren van aandeelen door particuliere ondernemingen
werd vrij gelaten, terwijl uitgeven van obligatiën uitslui-
tend den staat en den anderen openbaren lichamen bleef
voorbehouden, met uitzondering van conversieleeningn
die ook door particuliere ondernemingen mogen worden
geëmitteerd.
Daar de door verschillende oorzaken ook in Frankrijk
optredende geldovervloed den rentevoet op een tamelijk
laag niveau houdt, nemen deze conversies in den laatsten
tijd in omvang toe. De 6 k 7 pCt. obhigatieleeningen
kunnen over het algemeen in 4j pCt. leeningen worden
geconverteerd.
Hoe sterk de regeering met een beroep op de kapitaal-
markt, door uitgifte van vaste rcnte gevend papier met
korten en langen looptijd, invloed kan uitoefenen op de
ontwikkeling der aandeelenkoersen. toont de scheeps
daling van deze koersen per ultimo September/begin
October, toen de conversieplannen van den staat bekend

“rr’z’r

22 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

011

werden. Deze .conversieplannen hebben betrekking op een
bedrag van frs. 30 milliard Bons de la Déferise Nationale
en obligatiën van het Crédit National. liet kan zijn, dat
bij dezen terugslag op de effectenmarkt ook het aanbod
van banken, die een sterke opvraging vais deposito’s
voorzagen, een rol heeft gespeeld.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Bouwindustrie.
Instelling van de bedrijfsgroep Bouw
industrie door de Organisatie-Commissie voor het Bedrijfs-
leven. Deze bedi’ijfsgroep is onderverdeeld in een vijftal
vakgroepen, nl. Burgerlijke- en Utiliteitsbouw, Grond- en
Waterbouw, Wegenbouw, Baggerwerken en Aanverwante
Bedrijven. Aanmeldingsplicht voor alle in Nederland
gevestigde ondernemingen, welke zich met het aannemen
en uitvoeren van bouwwerken bezighouden. (E. V. 10/10/’41,

pag. 1525; Stct. No. 193). Lood. Nadere regeling van het gebruik van lood voor
de vervaardiging van glas-in-loodpaneelen. (E. V. 10/10/’41,
pag. 1524).
Prijsregelingen. Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot waisproducten, winterzaaigranen en zomergranen,
stroovlas en lijnzaad, garnalen, zeep. (E. V. 10/10/’41,
pag. 1520/21/22/24; Stct. Nos. 191 en 198).
Textiel. Mededeelingen inzake de toewijzing van textiel-
producten aan den handel. (E. V. 10/10/’41, pag. 1525).
Verwerkende Industrieën.
Met ingang van 7 October
1941, is het verkoopen en afleveren van installatiebuis
verboden, behoudens vergunning van het Bureau voor
de metalenverwerkende industrie. (E. V. 10/10/’41, pag.
1520; Stct. No. 195).
Wijninvoer. Organisatie van de regeling van den in-
voer van wijnen. (E. V. 17/10/’41, pag. 1555).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENINO.

Bakkerjen. Voorschriften inzake de samenstelling
van vethoudende bakkerijgrondstoffen. (E. V. 10/10/’41,
pag. 1523).
Bosehbouw. Voorschriften inzake den boschbouw met
betrekking tot het vellen van boomen, snoeien en her-
bebossching. (E. V. 10/10/’41, pag. 1522; Stct. No. 191).
Pluimvee. Nadere bepalingen inzake het aanhouden
van pluimvee, waarbij 9.a. de oppervlakte cultuurgrond bij een bedrijf behoorend de maximale hoeveelheid aan
te houden pluimvee bepaalt. (E. V. 10/10/41, pag. 1522).
Room. De Zuivelcentrale kan voor houders van een
vergunning tot het bereiden van room, voorschriften
inzake het vetgehalte van de bereide room uitvaardigen.
(E. V. 10/10/’41, pag. 1522; Stct. No. 195).
Zaden. In verband met de momenteel aan den gang zijnde inventarisatie bij de Groenten- en Fruitcentrale
van de voorraden groentezaden van oogst 1941, 1940 en vroegére oogstjaren, is de handel in en de aflevering van
tuinzaden tijdelijk stopgezet. (E. V. 10/10/’41, pag. 1521;
Stct. No. 192).

VERKEER.

Goederenvervoer langs dcii weg. Publicatie van de rege-
ling van het goederenvervoer langs den weg (Autobevrach-
tingsbesluit II, ter vervanging van het op 13 Januri
ji. in werking getreden Autobevraclitingsbesluit 1). Hierbij
wordt het goederenverkeer langs den weg in zijn geheelen
omvang aan het toezicht en de leiding van den Auto-
bevrachtingsdienst (A.B.D.) onderworpen. (E. V. 10/10/’41,
pag. 1519; Stct. No. 194).
Scheepvaart. Regeling, o. a. van de finakciering, waar-door alle sleep- en binnenvaartschippers op gemakkelijke
wijze een gasgenerator ten behoeve van hun schip kunnen
verkiïjgen. (E. V. 10/10/’41, pag. 1520).

MAANDCIJFERS.

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER- LANDSCHE GROOTE BANKEN EN VAN RIET NEDER.
LANDSCHE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSC}IE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederl.
Banken Banken
en Ned.

(In millioenen guldens)
Handel-Mij.

31
30
31
30
Aug.
Sept.
Aug.
Sept.
1941
1941
1941
1941

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleeningen

44

1
4

51

51
Ned. schatkistpapier
…………..
789
1
837 1
931
1
990

Ander overheidspapier

16

IS

16

IS
Wissels
……………………

.t

1

2

1
Bankiers In binnen- en buitenland .6

66

89

88
Prolong. en voorsch. op effecten .

58

56

75

73

Debiteuren

……………………
158

156

202

198
Effecten en syndicaten

28

27

37

36
Deelnemingen (mcl. voorschotten)

11

11

23

23

15
15
19
19
Diverse reken. (mcl. overl. posten)
Belegde bestemmingsreserven
1
2
13


2
13

1
2
13


2
13

1202
856

1246

890

1460
1038

1512

1078

Gebouwen
…………………..

Effecten leendepôt

………….

PasIva:

Wissels

……………………
Deposito’s op termijn
…………

62

66

83

88

Crediteuren

………………….

m

en
Kassiers engeno.daggeldleenlug

Bestemmingsreserven
…………’


..
..

31
2 13


37 2
13


35 2 13


42
2
13

964
1008
1171
1223

Diverse rekenIngen

………….

Effecten leendepôt

…………..

Aandeelen kapitaal

………..
..
170′
68
170
68
210
79
210
79
Reserve

……………………

1202
1246
1460
1512

STATISTIEKEN.

BANICDISCONTO
‘S.
Disc. Wiss. 2

28 Juni ’41
Ned
Lissabon

. . . .

4

31 Mrt.

’41

Bk

Bel. Bi.Eîf. 31 28Aug. ’39
’39
Londen

……
2

26 Oct.
Vrsch.1nRC34 28Aug. ’39
’38
Madrid

……
4

28Nov.
Athene

……

5.

21 Juli’41
N.-York F.R.B. 1

27Aug. ’37 Batavia

……
3

14 Jan.

’37
Oslo

……..

41

21 Sept. ’39
Belgrado

. . .
.. 5

1 Febr. ’35
Parijs

……..11

’17 Mrt.

’41
Berlijn

……
31

9 Apr.

1
40
Praag

……..
3

1

Jan.

’36
Boekarest

. . . .

3

12 Sept. ’40
Pretoria

……
33

IS Mei

’33
Brussel

……
2
1
)
25 Jan.

1
40
Rome

……..

43 18 Mei

’36
Boedapest

. . . .

3

22Oct.

’40
Stockholm

. .

33 17 Mei

’40
Calcutta

. . . .

3

28 Nov. ’35
Tokio

……..

3.321

Juli

’41
Helsingfors

. .

4

3 Dec.
1
34
Varschau

. .

43 18 Dec. ’37
Kopenhagen

. .

4

15 Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk.
11
25
Nov.
’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen
en leeningen met een looptijd van meer clan 120 dagen.

ZILVER PRIJS.
GOUDPRIJS.
Londen
1)
N. York
‘)

A’dam
)
Londen

)
14

Oct.

1941..

2311,

14
Oct.

1941..

2125
168/-
15

1941

231/2
,,

15
1941..

2125
1681-
16

1941

:231/2

16
1941..

2125
168/-
17

,,

1941..

23’/,

17
,,

1941..

2125
168/-
18

.,

1941..

23/,

IS
1941..

2125
168/-
20,,

1941..

23
1
/.

20
,,

1941..

2125
168/—
21

Oct.

1940.
.

23
7
/
16

34
11

21
Oct.

4940..

2125
168/-
23 Aug. 1939..

18/14
371/t

23
Aug. 1939..

2110
148/61/,

1)
In pence p.
oz. stand.

‘)
Foreign silver id
$c.
p. oz. line.
‘) In guldens per kg

1000/1000.
)

In sh. p. oz. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCH CLEARLNGSLNSTITUU’I’.
(met data van
vaststelling)
Belga’s

. . .
.30.14

7 Aug.

’40
Turksche
Zw.
Francs. .43.56

II Oct.

’40
Pondcn

….8.453 29 Dec.

’39
Fr.Francs

..

3.77

6
3Ïrt.

’41
Pengoe (llongarije.)
Lires

……9.91

3

.luli

‘II
(oude schuld)36.52 20
DCC.

’40
Deensche ICr.36.37

17 Febr.
‘1,1
Pengoe
Noorsche Kr.42.82 21
Dec.

’40
(11we.schuld)45.89 20 Dec.

’40
ZweedscheKr.44.85 13Aug.
’10
Zioty (Polen)
FinsDie Mark 3.82

2 Juli’41
(oude schuld)35.00 28 Jan.

’41
Dinar (Jorgo-Slavië)
(nwe. schuld)37.68
11
Febr. ’41
(oude schuld)

3.43

16 Aug.

‘1
0
Lei

……..

‘1.28

24 April

’41
Dinar
Slow. Kr.

. .

6.48

10 ‘hifi, “39
(nwe.
schuld)

3.77

t

JulL’41
Drachinen
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov.
’40
(Griekenland)

1.26

8 Oct.

’41

612

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 October 1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en
I.,t.)
N.-York

I
Brussel
I

Zürich
1 Stockh.
I
Hélsinki
14 Oct.
1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.85* 3.81*
15

,,

1941
1.88
2
/,
30.14
43.67
44.85* 3.81*
16

1941
1.88
3
/,
30.14
43.67


44.85* 3.81k
17

1941
1.88′,
30.14
43.67
44.85*
3.81*
18

1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.85*
3.81*
20

1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.85* 3.81*
Laagste d.w.
1.88
3
/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88’/,,
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
13-18 Oct.’41

18
Oct.
Laagste

Hoogste

194
1
6-1 1

Oct.
1
41
Laagste IHoog8te
1

1

0
1941

0/1
(deel:
New York
$
p.£
4.02*
4.03*
4.03
4.02*
4.03*
4.03
Parijs
Fr.p.
j


– –
Stockholm

.
Kr.p.i
16.85 16.95
16.90
16.85
16.95 16.90
Montreal

. . .
$
p.
£
443
4.47
4.45
4.43
4.47 4.45
Buenos Aires. Pes.p2
16.951
17.13
1,7.04*
16.951
17.13
17.04*
Nièl

Officjeet
Alexanclri0

.
P. p.
£
97.50
97.50
97.50 97.50 97.50 97.50
Athene

……
Dr.p.
.-


-.
– –
Bangkok

. .
Sh. p.lical
– –
– –

It

Bombay

. . .
d. p. r.
17.96 17.96
17.96
‘17.96
17.96
7.96
Budapest
d. p.g

..

Hongkong

.
P. p.
£
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
15.-
Istanbul
Tp.2


– –
– –
d. p.

yen

Lissabon

. . .
(scu.p.I
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Pt.p.
40.50 40.50
.
40.50
40.50
40.50
40.50

Kobe ………

Montevideo

.
d.p.p.

Madrid

…….

Rio de Janeiro
d.
p.

mii.
– – –



Sjanghai

. . .
d. p. 6
3.03
3.03
3.03
3.03 3.03 3,03
Singapore
. . . .
d. p.
$
28.16
28.16
28.16 28.16 28.16 28.16
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam
($ per
1)
1$ per lOO fr.)

(8 p.’ 100 Mk.) (S p. fl00)
14 Oct. 1941
4.03
1
/,
2.30


15

,,

1941
4031/,
2.30


16

,,

1941
4.031/,
2.29


17

1941
4.03
1
f,
2.29


18

,,

1941
4.03
1
/,
2.29


20

1941
4.03
1
/,
2.29


21 Oct. 1940
4.038/,

40.00


Muntpariteit
4.86
3.90
6
/

23.8111

40
1
F,,
STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.
Vorder.Ing6n
1

7Oct.1941
1

IS

Oct.

1941
Saldian
‘5’
Rijks Schatkist
bij de Neclerlandsche Bank f


Saldo b. cl. Bank voor Ned.
Gemeenten ………………….171.003,49
Voorschotten op ultimo Aug.
1941 aan de gemeenten

3.224.422,66
verstrekt op aan haar
uit te keeren hoofdsom der
pers, bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting …..
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
10cm

voor

Suriname
‘)

….
162.204.878,67
Idem

aan

Curaçao
‘)

….
Kasvord.

wegens

credietver-
,,
355.937,28
strekking a.

h.

buitenland
,,
59.623.691,40
Daggeldleeningen tegen onder-
pand……………….

….


Saldo der postrek. van Rijks-

….
7.273.872,74

comptabelen

…………
80.951.260,57
Vordering op het Alg. Burg.

……..

Pensioenfonds
1)

….

Vordering op andere Staats-
Oedr. en instellingen
‘)
36.224.181,62
1

,,

35.859.348,36
V er
p
1
i
c h

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi

verstrekt

………
f

15.000.000,-
f


Voorschot door cle Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt ..,,
847.364,55

Schuld

aan

de

Bank voor
Ned.

Gemeenten

……..

Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

123.606.000,-
123.605.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1761.900.000,-‘)
,,1768.500.00O,-‘

……….


26.000.000,-
97.749.454,50
98.264.219,-
Schuld

op

ultimo

Aug.
1941 aan degemeenten weg.
a. h. uit te keei’en hoofds. d. pers.bel., aand. 1. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.

Daggeldleeningen

………………..

alsm. opc. op die bel, en op

Zilverbons in

omloop

…………

de vermogensbelasting
Schuld

aan

het Alg.

Burg.
113.912,34
762.377,11
Id. aan het Staatsbedr.

der
Pensioenfonds
1)
……..

P. T. en T.
1)
184.140.675,31
188,766,140,75
Id.

aan andere Staatsbedrij-

ven

‘)

……..

……

………
32.363.746,78
32,253,746,78
Id. aan dlv. instellingen’)
343.639.533,52
343,701.771,32
1)
In rekg. crt. met
‘s
Rijks Schatkist

‘)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche

Bank

t
71.000.000,-

‘)

Idem
f 76.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE BANK. Verkorte balans op 20 October 1941
Act! ve.
Binnenl.

Wissels,
(Hfdbank.

f
67.000.000
Promessen, enz.
Bijbank

,,

Agentsch.

,,
100.047
67.100.047
Papier
op
het Buitenland
..

f
670.932.408
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet
afgeloopen

Beleeningen
mcl.
670.932.408
voorschotten in
f
134.852.897
1)

rekening-courant
Edbank.

bank.
1.783.450
op
onderpand
entsch.
23.3,1 6.265

t

159.952.612
Op
Effecten

enz.

……….

t

159.613.420
‘)
Op
goederen en Ceelen ……..339.193
159.952.813
1)
Voorschotten

aan het Rijk

………………2.720.569
..
Munt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal
…………t
1.023.529.236
Zilveren munt, en7.

……..

..7.964.085
1.031.493.321
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

53.306.787
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..
200.128.921

2.1 89.634.666
Pass Ive.
Kapitaal

……………………………..
f

20.000.000
Reservefonds

…………………………
..5.368.354
Bijzondere

reserv,es

……………………..
16.583.835
Pensioenfonds

…………………………..
..
11.726.991
Bankbiljetten

in

omloop

………………..
1.932.359.995
Bankassignatien

in

omloop

………………
10.440
Rek-Courant

S
Van het Rijk f


saldo’s

Van anderen
,,

198.838.684 198.838.684
Diverse rekeningen

……………………..4.746.367

12.189.634.666

Beschikbaar metaalsaldo

………………f

182.241.638
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..455.604.090
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….67.000.000
‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indie (Wet van
15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……….55.341.825

Vooricaainsto posten In dtdzeneleii guldens.
1

Gouden
.
Andere
Beschihb.
Dek-
Data
munt en’)
op
eischb.
Metaal-
l-
kings-
muntmater.
schulden saldo
perc.
20

Oct. ’41
1.023.529
1

1.932.360
1

‘198.849
182.242
50±
13

‘4!
1.023.539
1

1.927.196
1

229.518
17.05l
50±
6

,,

’41
‘1.023.490
1

1.915.391
1

204.088
186 859
50±
6

Mei ’40
1.160.282
t

1.158.613

1

255.183
607.042
83
Tot
aa
l

Schatkist-
13dec-
1

Papier
T
Data
bedrag

prom.
I
1

op
het
reken.
disconto’s

recht str.
ningen

1
buitenl.
(act.)
20

Oct.

411
67.100

1

67.000
159.953

1
670.932

13

,,

‘411
83.101

1

83
000
164.678

t
47.194
216.295
6

,,

‘411
82.100

1

79.000
164.218

1
629.937

1200.129
200.356
6 Mei

‘401
9.853

1


217.758

1
750
20.648
‘) ier 1 April 1840 Ilerwaarcleering van den goudvoorraacl op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCHE RI3XSBANK.
1

Goud
Renlen-
Andere wissels,
1

Belee-
Data
1

en
bank-
chèques en
_____________
1
deviezen
scheine
schatkistpapier
ningen

15

Oct.

1941
1

77,2
288,5
17.279,2
1

19,0
7

,,

1941
1

77,1
266,9
17.872,2
1

14,2
30 Sept. 1941
1

77,4 272,4
18.01,8
1

25,2
23 Aug.

1939
1

77,0
27,2 8.140,0
1

22.2

Data

1
.i±/fec-

1
Diverse
1

Circu-

1
Rekg.-

1
Diverse
1
ten

1
Acliva

1

talie

1
Crt.

1
Passiva
15

0ct.

’41
1

215
1

2.060,3
1

16.572,6
1

2.299,9

1
528,4
7

,,

’41
1

20,8
1

1.605.1
1

18.787.3
1

2.21 1,7

1
532,1
30 Sept. ’41
1

23,6

1

‘1.865,7
1

16.917,9
1

2.510,7

1
537,1
23 Aug. ’39
1

982,6
1.380,5
t

8.709,8
1

1.195,4

1
454.8

OEZAMENLIJliE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELOIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in milI. franc’s)

.0
.
..
C-d
ce
G

s

°
Ç)

9 Oct.
32.649
594
18.448
2.181
45.193
3.829 2.358
2

,,

’41
32.753
585
15.811
2.145
44.566
3.651
2.405
25Sept.’41
32.123

580
15.415
2.105
43.984
3.543
2.026
18

’41
31.899
567
15.540
2.060
43.631
3.586
2.182
11

..

‘4!
31.590
576
15.371
2.007
43.465
3.579
1.831
8 Mei ’40
23.6.06
5.394
695
1.480
29.806

909

3.771.810,43

3.166.891,56
2.715.794,63

163.373.824,05 7.273.872,74 355.937,28 59.280.671,85

90.490.061,23

Auteur