Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1341

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 1 1941

1 OCTOBER 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econam

isc
­
h
,
-wStatistische

‘T

BeriD ch ten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

6E
JAARGANG

WOENSDAG 1 OCTOBER 1941

No. 1341

HOOFDREDACTEUZ:

M. F. J. Gooi (Rotterdwn).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

J. H. M. Meijerink (Rbiterdam).

Redactie en Administratie: Pieter de Iloochweg
122,
R’dam-W

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.

Telefoon Nr.
35000.
Postrekening
8408
(ten name van

,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in JTeder1and f
21′.
per jaar. Buitenland en

koloniën f
23.—
per jaar. Abonnementen hunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzig.inen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina /
0.50
per regel. Andere pagina’s

f
0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:
Blz.

Oorlogsmolestverzekering dool
1; Sodenkamp ……
564

Het merkartikel in oorlogstijd door
J. H. Spiegelenberg
566

Statistische bepaling van de vraag naar gas voor
huishoudelijke doeleinden door A. L. C. M. Rombouts
568

Nieuwe financieele wetgeving in Frankrijk door
Mr. C.
Schwartz

………………………………
571

Al a a n d c ij f e r
S.

Maand- en weekcijfers betreffende den econorni-
schen toestand van Nederland ……………572

Overheidsmaatreelen

op

e c o no-

misch

gebied ……………………….573

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten 573-574

GELD- EN KAPITAALMARKT..

Terzake van de ontwikkeling op de
geldinarkt blijven

de v&schillende reeds vroeger gereleveerde tendenzen

vrijwel onverminderd van kracht; nieuwe factoren vallen

niet te vermelden. Op den jongsten weekstaat vertoont

de portefeuille ,,papier op het buitenland” weer een

stijging met f22 millioen, en de biljettencirculatie met

f 41 millioen. De omvang van het rechtstreeks bij de

Bank ondergebrachte schatkistpapier daalde met f 4 mii-

lioen, na een vermindering met f27 millioen de vorige week.

Wanneer deze tendens nog eenigen tijd aanhoudt, dan zal

eerlang de schatkist .geheel vrij kunnen zijn van de centrale

bank,waarbij inmiddels moet worden opgemerkt, dat die

verwachting in het loopende jaar reeds eenige malen kon

worden uitgesproken, maar dat telkens een hernieuwde

stijging van den omloop van chartaal geld die ontwikke-

ling heeft doorkruist, zoodat men geneigd is een con-

clusie in dezen zin met een zekere reserve uit te spreken.

De
obligatiemai’kt
heeft per saldo uitermate weinig

verandering ondergaan. De 3-31 pCt. Nederland en

de 3 pCt. Nederland 1937 waren aan het einde van de

week op hetzelfde peil als bij de opening, terwijl ook

in den loop van de week geen schommelingen van be-

teekenis te registreeren vielen. Hetzelfde geldt voor de

kortloopende 3 pCt. leening 1936, die in de voorgaande

week reeds een noemenswaarde stijging achter den rug

had en op den eersten dag van de verslagweek weer

punt boven het slot van de vorige week lag,welk koers-

avans deze week vrijwel voortdurend gehandhaafd bleef.

Een Vrij sterke vraag viel deze week te bespeuren naar de

,,nieuwe” leening – de 4 pCt. Nederland 1941 -, die

zelfs tot een fractie boven de 101 wist te monteeren,

waarna een lichte reactie intrad tot 100
15
/
16
.

De
aande6lenmarkr
was tot Vrijdag nog goed van on-

dertoon, hoewel ook in het eerste deel der week af en toe

een weifelende stemming zich van de markt meester

maakte. Afgezien van tijdelijke reacties echter bleef het

koerspeil goed gehandhaafd, verschillende industrieele

aandeelen wisten zelfs per saldo niet onbelangrijk te

monteeren. Toen Vrijdag evenwel de in Duitschland

afgekondigde maatregelen tegen de aanhoudende hausse

op de aandeelenmarkt in groote trekken bekend waren

geworden, trad een belangrijke koersdaling in, die
zich
vrijwel over de geheele linie uitstrekte. Ook Zaterdag

bleef de stemming gedrukt, terwijl bij voor een Zater-

dagsche markt Vrij groote omzetten de meeste koersen

eerder nog wat ver’-afbrokkelden. Hoewel het natuur-

lijk nog niet bekend is, of ook hier te lande maatregelen

in den zin als de Duitsche in voorbereiding zijn, hield

men daarmede blijkens de beursstemming terdege re-

kening.

64

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 October 1941

OORLOGSMO LESTVERZEKERING.
Inleiding.

Het doel der verzekering is het gezamenlijk dragen
van risico’s door leden eener gemeenschap. Nadeelen, voortspruitende uit onheilen, die rien individueel door
daartoe te bestemmen besparingen niet zou kunnen opvan-
gen, kunnen wel door een groep van personen worden ge-
dragen, omdat de practijk uitwijst,dat deze nadeelen veelal
in een zoodanige frequentie ten opzichte van het totaal
te loopen risico plegen voor te komen, dat het aandeel
in de totale schade, dat een ieder der groep belang-
hebbenden te dragen krijgt, aanzienlijk geringer is dan
het bedrag, waarvoor hij zou moeten opkomen, indien
hij de sihade zelf geheel zou moeten financieren.
Maar de ervaring leert nog .1eer. Volgens de Wet
der groote getallen blijken schaden va’n een bepaald type
in de practijk van het leven in een zoodanig vaste ver-
houding tot het totaal te loopen risico voor te komen,
dat het mogelijk is vooraf een bepaald bedrag per, tijds-
eenheid of per genomen risico te bepalen, waartegen
een bemiddelaar, in casu de assuradeur, bereid kan zijn de samenwerking tusschen hen, die een dergelijk risico
loopen, te regelen en te financieren.
Op deze grondregels berust het normale verzekerings-
wezen. Zoodra echter een risico een abnormaal karakter
vertoont, hetzij in frequentie van voorkomen, hetzij in
de verdeeling der schaden over den tijd of geografisch, en
groote moeilijkheden gaan optreden bij het bepalen van
het bovenbedoelde vaste premiebedrag, dan gaat men,
om zijn risico toch te kunnen dekken, in bepaalde ge-
vallen tot het verzekeren op zgn. onderlinge basis over
1).

Voor het transportwezen, dat als diensten verleenende
tak van bedrijvigheid altijd zijn kosten op korten termijn
moet doorberekenen aan derden, is de onderlinge ver-
zekeringsvorm gebleken totaal ongeschikt te zijn. Immers,
deze vorm van verzekering brengt noodzakelijk met zich
het laat bekend zijn van de definitieve kosten, omdat
steeds gewacht moet worden op het volledig vaststellen
van den omslag. –
Het ligt dus voor de hand, dat men juist in de transport-
verzekering op allerlei wijzen heeft gezocht naar mogelijk-
heden om toch een vaste premie te kunnen berekenen. Dit heeft met zich gebracht, dat assuradeuren genood-
zaakt waren de te loopen risico’s zoo scherp mogelijk te
omlijnen, ten einde in staat te zijn door scherpe risico-
afbakening tot de noeering van een vaste premie te
komen.

Verzekerden geven zich echter veelal niet voldoende
rekenschap van het bovenstaande. Ook bij de molest-
verzekering van overzeesche goederentransporten laten
zij zich te veel beïnvloeden door het woord ,,molest” en beseffen niet altijd ten volle, dat zij niet tegen
alle
nadeelen, die tengevolge van den oorlog voor hen kun-
nen ontstaan, verzekerd zijn.
De handel is in het algemeen niet tevreden over het
feit, dat verschillende schaden, die men lijdt en die veelal niet rechtstreeks een gevolg zijn van de oorlogsgebeurte-
nissen, niet voor rekening van assuradeuren plegen te
zijn. De assurantiebezorger moest verzekerde er steeds
weer op wijzen, dat hij geen ,,all risks” verzekering had tegen alle voorkomende schaden, die eventueel
een gevolg zijn van molesthandelingen door de oorlog-
voerende mogendheden, doch dat de llollandsche Molest-
polis in het algemeen slechts dekt het verlies en de mate-
rieele beschadiging van het goed, een en ander als recht-
streeksch gevolg van molest, en dat alleên die kosten, welke
rechtstreeks veroorzaakt waren dooridit verlies en de be-
schadiging, alsmede de kosten, welke rechtstreeks gemaakt

1)
Zie hiervoor Mr. J. J. Kamp, ,,De ontwikkeling en
de huidige stand van de molestverzekering in Nederland”.
E.-S.B. van 4 December 1940, blz. 727.

waren om onmiddellijk dreigende molestschade of ver-meerdering van reeds ingetreden molestsehade te voor-
komen, voor rekening van assuradeuren kwamen.
Door verzekerden werdefi echter ook veelvuldig de kos-
ten gereclameerd, ivelke waren ontstaan, doordat de goede-
ren waren aangehouden, gelost en voor rekening van
verzekerden waren opgeslagen, dus pakhuishuren, opslag-
kosten, kosten van lossing en eventueel verder vervoer.
In de Amsterdamsche Beursconditie No. 60 en de
Rotterdamsche Beursconditie No. 38 is echter uit-drukkelijk bepaald, dat dergelijke kosten, alsmede
schaden door vertraagde aankomst, door eigen bederf,
door achteruitgang in waarde en kwaliteit, enz.,
niet

ten laste van den verzekeraar komen.
Staking van de reis.

Een kwestie, welke de gemoederen reeds eenigen tijd
bezig houdt enwaarop wij hierbij uitvoeriger wenschen
in te gaan, is de volgende.
Bij het uitbreken van den oorlog in September 1939
hebben verschillende Duitsche schepen hun reis onder-
broken en zijn in toen nog neutrale havens binnengeloopen,
in afwachting van het verdere verloop der gebeurtenissen.
De lading van deze schepen, voorzoover deze voor
Nederland bestemd was, is nimmer te bestemder plaatse
aangekomen.
Er zijn schepen, welke hün lading hebben gelost. Er is ook
lading aan boord gebleven, en zoover bekend is er in en-
kele gevallen over de lading van deze schepen beschikt door
cle autoriteiten van het land, waartoe deze haven behoorde.
De verzekerden van dergelijke partijen verkeeren nu
in een allerminst prettige positie. De reederijen kunnen
veelal niet precies• vertellen, wat er met de goederen
is gebeurd, en de verzekerden kunnen de verzekerde som-
men niet van hun assuradeuren reclameeren, omdat zij
niet kunnen bewijzen, dat hun goederen verloren
zijn gegaan tengevolge van een verlies of een materieele
beschadiging als rechtstreeksch gevolg van molest.
De verzekerde stelt zich op het standpunt. dat het goed
practisch voor hem verloren is gegaan, en in feite is dit ook het geval. Hij vraagt nu zijn assurantiebezorger de
verzekerde waarde voor hem te reclameeren, doch deze heeft zijn verzekerde tot nu toe moeten mededeelea, dat
assuradeuren in dergelijke gevallen nog steeds geweigerd
hebben tot betaling van de verzekerde sommen over te
gaan, omdat niet is bewezen, dat de goederen inderdaad
tengevolge van een evenement, waartegen de molestpolis
dekking geeft, voor verzekerde verloren zijn gegaan.
Bovendien ‘stellen assuradeuren zich in sommige ge-
vallen op het standpunt, dat het zeer goed mogelijk is,
dat hun risico op grond van ,,staking van de reis” reeds
was geëindigd, voordat een molestevenement, waartegen
was verzekerd, zich heeft voorgedaan.
Deze moeilijkheden en opvattingen hebben een voor
beide partijen zeer onbevredigenden toestand geschapen.

Het Waterborne Agreeinent.

Aanvankelijk bestond vrijwel algemeen de opvatting, dat
op grond van het Waterborne Agreement (Amsterdamsche
redactie)
2)
,
het risico van molestassuradeuren in een derge-
lijke vluchthaven onverminderd doorliep. Het Water-
borne Agreement bepaalt nl., dat de molestgevaren, ge-
noemd in bovenbedoelde Beursconditie No. 60, voor reke-
ning van de verzekeraars zijn, doch slechts gedurnde den
tijd, dat de goederen zich
aan boord oan eenig
QOOP
hun
erooer oc’erzee bestemd zeeschip bec’inden.

2)
Opgemerkt zij hierbij, dat de Rotterdamsche redactie
van het Waterborne Agreement in dit opzicht iets on-
gunstiger is; daar echter bepaald is, dat verzekerden, in-
dien de verzekering gesloten is op Staatsmolestcondities
(hetgeen vrijwel algemeen het geval is), een beroep mogen
doen op de gunstigste bepaling, zullen wij ons hier slechts
bepalen tot de Amsterdamsche redactie.

1 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

565

Ter plaatse, waar de goederen moeten worden gelost,
loopt het risico van de molestassuradeuren aan boord van het schip nog door gedurende 15 dagen, te rekenen vanaf
den dag van aankomst van het schip, doch zoodra de goe-
deren
in de eindhaoen
zijn gelost, is het risico van de

molestassuradeuren onherroepelijk geëindigd.
Op het feit, dat de molestassuradeuren slechts risico
loopen gedurende den tijd, dat de goederen zich aan boord van het schip bevinden, maakt het Waterborne Agreement
twee uitzonderingen:

10.
indien de goederen worden gelost in een zgn. over-
ladingshaven, dan blijft het molestrisico na lossing van
de goederen eveneens gedurende maximaal 15 dagen
doorloopen;

20.
onverschillig
of
en wanneer de goederen uit het
zeesihip zijn gelost:
in een noodhaven en ter plaatse waar
de goederen, als rechtstreeksch gevolg van een onheil,
waartegen zij bij de polis verzekerd zijn, uit het zeeschip
moeten worden gelost; alles behoudens eenige vrijstelling
van het loopen van eenig gevaar krachtens de Wet of eenig
ander polisbeding.
Aan de hand van de redactie van deze clausule werd
de opvatting verdedigd, dat het risico van molestassura-
deuren in een noodhaveri, waarmede een vluclithaven
werd gelijkgesteld, onverminderd doorliep, ook al zouden
de goederen uit het vervoerende schip zijn gelost.
Ook assuradeuren waren, voor zoover bekend, deze
meening toegedaan.
Thans neemt men echter het standpunt in, dat in derge-
lijke gevallen het risico van molestassuradeuren is ge-
eindigd, omdat de reis zou zijn gestaakt. Dit nu is een
opvatting, welke zeer onbevredigend moet worden ge-
acht, en – indien zij wordt volgehouden – tot gevolg
zou hebben, dat verzekerde zijn verzekerde som niet kan
reclameeren, indien mocht blijken, dat zijn partij b.v. ten-
gevolge van brand, ontstaan door een bombardement,
of door requisitie, mocht verloren zijn gegaan. Dit zou
voor verzekerden een groote teleurstelling beteekenen.
Art. 628 van het Wetboek van Koophandel bepaalt,
dat bij een verzekering op goederen het risico van den
assuracleur doorloopt, wanneer een schip genoodzaakt is
geweest in een noodhaven binnen te loopen, aldaar te
lossen en te repareeren, totdat 6f de reis wettig gestaakt,
6f door verzekerde bevel tot het niet weder inschepen
van de goederen gegeven, 6f de reis geheel voibracht zij.
Art. 632 bepaalt, dat, wanneer de reis wordt gestaakt,
nadat de assuradeur heeft begonnen risico te loopen,
het risico bij een verzekering op goederen 15 dagen blijft
doorloopen, nadat de staking der reis heeft plaats gehad
of zooveel korter als de goederen zijn geloet.
Aan deze wettelijke bepalingen heeft het Walerborrie
Agreement min of meer aangeknoopt door te bepalen,
dat zoowel ter einddestinatie als in een
or’erladingshaoen
het
risico van assuradeuren slechts gedurende maximum
15 dagen blijft doorloopen.
Volgens Art. 628 en volgens het Waterborne Agreement
blijft echter het risico in een
noodhaoen
slechts doorloopen,
behoudens, zooals Art. 628 zegt, totdat de reis wettig is
gestaakt, hetgeen weer overeenkomt met het in het Water-
borne Agreement bepaalde, dat het risico in een noodhaven
blijft doorloopen, behoudens eenige vrijstelling van het
loopen van eenig gevaar krachtens de wet of eenig ander
polisbeding.
Daar echter de Wet in Art. 628 uitdrukkelijk bepaalt,
dat de verzekering vervalt, indien de reis wettig wordt
gestaakt, moet worden aangenomen, dat ook het risico van
assuradeuren
in een noodhaQen
ook een einde neemt,
zoodra de reis wettig is gestaakt.

Wat is ,,l4ettige staking ç’an de reis”?

Wat moet nu echter worden verstaan onder het begrip
,,Wettige staking van de reis”?

Volgens Nolst Trénité
3),
blz. 275 e.v., moet onder de
verzekerde reis niet worden verstaan de reis
Qan het scirip,
doch met hem is men algemeen van meening, dat in
Art. 628 en Art. 632 de reis oan het goed
wordt bedoeld,
zoodat de reis, welke assuradeuren hebben verzekerd,
langer is dan die van het vervoerende stoomschip.
Indien dus een schip rechtens in een haven de reis be-
eindigt, dan wil dit nog niet zeggen, dat de verzekerde
reis van het goed, welke de assuradeur verzekerd heeft,

ook zonder meer geëindigd is, doch, deze zal het risico
verder blijven doorlodpen, indien de goederen met een ander schip worden verzonden, een en ander eventueel
tegen een nader te :regelen verbetering van premie.
Ook echter wanneer de reis inderdaad wordt gestaakt,
loopen assuradeuren volgens Art. 632 toch nog risico
gedurende 15 dagen of zooveel korter als de goederen
uit het stobmschip zijn ..gelost.
Volgens Nolst Trénité, blz. 248, omvat het wettelijk
begrip ,,staking van de reis” zoowel het opgeven van
een nog niet begonnen reis als het niet voortzetten
eener reeds aangevangen reis.
Art. 464 van het Wetboek van Koophandel bepaalt, dat,
ingeval van tij dbevrachting, ieder der partijen bij de vervoer-
overeenkomst (dus de reeder en de verscheper) bij schrifte-
lijke kennisgeving aan 4e vervoerovereenkomst een einde
kan maken, als door een maatregel van hoogerhand of
door het uitbreken van een oorlog de uitvoering van de
overeenkomst wordt belet en niet binnen een redelijken
tijd kan worden hervat.
Art. 520a bepaalt, dat, ingeval de reis door een tegen
het schip genomen maatregel van hoogerhand of door het
uitbreken van een oorlog, waardoor het schip onvrij
wordt, niet of niet binnen een redelijken tijd, nadat zij is
aangevangen, kan worden voortgezet, ieder der partijen
bij schriftelijke kennisgeving aan de tegenpartij aan de
overeenkomst een einde kan maken.
De schepen, welke indertijd in toen nog neutrale havens
zijn binnengeloopen, hebben tot op heden de reis niet
voortgezet. Uit onlangs van de reederijen van deze schepen
ontvangen circulaires blijkt, dat de reederijen thans de
vervoerovereenkomst definitief als geëindigd beschouwen.
De opvatting is dus te verdedigen, dat eerst nû het
Molestrisico voor assuradeuren op goederen, welke zich
aan boord van deze schepen hebben bevonden, is ge-
eindigd, daar de reederij, hierbij gebruik makende van een
haar in het connossement gegeven bevoegdheid (de zgn.
Liberties- of War-Clause), zich van haar verplichting, om
de goederen naar een bepaalde haven te brengen, ont-
slagen acht.
Assuradeuren zijn echter van meening, dat reeds eerder
staking van de reis aanwezigwas, omdat erreeds op 10 Juni
1940, toen Italië in den oorlog werd betrokken, voor
deze goederen een practische onmogelijkheid voor verder
vervoer bestond, zoodat op dat oogenblik staking van de
reis moest worden aangenomen en het molestrisico van
assuradeuren uitdrukkelijk 15 dagen daarna was geëirdigd.
Vast staat – en daarover bestaat, voorzoover bekeud,
geen verschil van meening -, dat de reis is gestaakt en
derhalve de molestverzekering is geëindigd, indien de
reederij gebruik maakt van de haar gegeven bevoegdheid
en de vervoerovereenkomst beëindigt.
Er zijn echter juristen, die aannemen, dat de reis ook
reeds dan geacht moet worden te zijn gestaakt, indien
verder vervoer practisch niet meer mogelijk is.
Dit laatste is, zooals hierboven bleek, eveneens het standpunt van assuradeuren in de de onderhavige ge-
vallen.
Ook al zou men geneigd zijn te aanvaarden, dat de
practische onmogelijkheid van verder vervoer staking
van de reis tengevolge heeft, dan kan men toch nog van
meening versèhiilen over het tijdstip, waarop in de ‘onder-

3)
Mr. J. G. L. Nölst Trénité, ,Zeeverzekering 1928″

566

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 October 1941

havige gevallen de reis moet worden geacht te zijn
gestaakt.
Dit behoeft nl. naar onze meening niet absoluut 10, Juni
1940 te zijn geweest, daar er nadien wel degelijk een,
mogelijkheid kan hebben bestaan voor verder vervoer.
De feitelijke omstandigheden zullen in dit geval moeten
beslissen.
Uit het feit echter, dat de reederije.n van deze schepen
eerst in Juli 1941 mededeelden, dat zij de vervoerovereen-
komsten als beëindigd beschouwdqp,
1
xpag worden gecon-
cludeerd, dat volgens haar opvattingen tusschen September
1939 en Juli 1941 wel een mogelijkheid tot verder vervoer
heeft bestaan, daar zij anders ongetwijfeld reeds eerder
tot gebruikmaking van deze, haar in het connossement
gegeven, bevoegdheid zouden zijn overgegaan.
Volgens de opvattingen van de reederijen bestond er
dus waarschijnlijk, zij het
wellicJ’t.een
geringe, mogelijk-
heid, dat deze partijen alsnog naar haar bestemming
konden worden vervoerd. In dit geval bestond er een be-
lemmering van het verdere vervoer van de goederen, die,
zooals men wellicht in September 1939 aannam, slechts
van tijdelijken aard was. De reis en derhalve het ver-
voer – wordt dan niet als gestaakt beschouwd, doch
slechts als geschorst, hetgeen echter geen beëindiging van
de verzekering tengevolge heeft.

Mogelijkheid yan een opleoing door minneljke schikking?

Het laat zich aanzien, dat over het al of niet aansprake-
lijk zijn van assuradeuren in het hierboven ter sprake
gebrachte geval het laatste woord nog niet is gesproken.
Men moet bewondering hebben voor de wijze, waarop
de juristen – al naar gelang zij voor assuradeuren, dan
wel voor verzekerden optreden — al hun scherpzinnigheid
ten toon spreiden om aan te toonen, dat de verzekering
reeds was beëindigd dan wel nog van kracht was, toen
een molestevenement plaats vond. Aan den anderen
kant kan men zich ec’hter voorstellen, dat een ver-
zekerde, die nu na 2 jaar nog niet weet, waar hij aan
toe is, een gevoel van wrevel niet kan onderdrukken.
FIet ware daarom o.i. te wenschen, dat de Gemach-
tigden der Regeering voor de Statsmolestverzekering
te Amsterdam en te Rotterdam zouden adviseeren om
het tijdstip, dat door de reederijen voor het beëindigen
van de vervoerovereenkomst werd aangenomen, ook
als het einde van de molestverzekering aan te merken.
Vele processen zouden hierdoor worden voorkomen, en indien de assuradeuren, die, zooals bekend, de door hen
geteekende bedragen voor 95 pCt. bij den Staat hebben
herverzekerd, deze regeling eveneens zouden volgen, dan
zou een dergelijke geste door den handel ongetwijfeld
wo
f
den gewaardeerd.
R. SODENKAMI
J1

HET MERKARTIKEL IN OORLOGSTIJD.

De positie van het merkartikel, gelijk van zoveel an-
dere dingen, heeft door het intreden van de oorlogs-
economie een grondige wijziging ondergaan. Om deze
stelling toe te lichten, is het nodig, allereerst aan te
geven, welke functie door het merkartikel werd vervuld
in de aan de huidige oorlog voorafgegane jaren van vredes-economie. Door de toen geldende toestand te stellen tegen-
over de huidige, kan men vervolgens nagaan, in hoeverre
er van een wijziging als bedoeld inderdaad sprake is.
in het hierna volgende zal het accent vallen op het ge-
zichtspunt van den fabrikant van ht merkartikel.

Vooidelen oan het nierkartikel in normale jaren.

Welke betekenis had het merkartikel voor den fabri-
kant in normale tijd? Het merkartikel was voor den f a-

brikant boven al een middeFom zijn afzet te stimuleren
1
).
Het probleem was immers voor den modernen fabrikant
over het algemeen niet meer in de eerste plaats: ,,hoe
maak
ik het”, maar: hoe,
r’erkoop
ik het”. Naast de pro-
ductiekosten in engere . zini deden de typische verkoop-
kosten – d. z. kosten,.gemaakt niet om een bestaande
vraag te bevredigen, maar om nieuwe vraag te creëren,
resp. om
vraag-in-het-algemeen, die nog niet is geconcre-
tiseerd, om te zetten in vraag-naar-een-bepaald-artikel,
vraag naar een bepaalde wijze van bevrediging – hun
intrede. Uet had van het standpunt van den individueelen
fabrikant pas zin, zulke verkoopkosten te maken, wanneer
hij den potentiëleii koper een artikel kon voorhouden, dat
op een of andere wijze
geîndioidualiseerd
was, zodat deze, een bepaalde behoefte gevoelende, daarmee een bepaalde
wijze van bevrediging associeerde. Het middel bij uit-
nemendheid daartoe was het merkartikel, welks opkomst
tegelijk deze betekuis had, dat het den fabrikant be-
vrijdde uit de greep van een naar zijn smaak te machtig
wordende groothardpj, door hem, via zijn reclame, op-
nieuw in direct contact te brengen met den uiteindelijken
consument van zijn product; zij het ook, dat hij voor de
technische distributie van zijn artikel veelal gebruik bleef
maken van het interaédiair van de gevestigde groot- en
detailhandel. Het
artikel;,
verkocht onder een merk, kreeg
daardoor a.h.w. een identiteitsbewijs mee op zijn weg.
Dit had voor den fabrikant belangrijke consequenties.
In de eerste plaats had de fabrikant te zorgen voor
een zoveel mogelijk c&nstante kwaliteit. Want dat was
tenslotte het aantrekkelijke van het merkartikel voor
het publiek: dat men erop aan kon, dat, wanneer men
een bepaald
merkartikel
kocht, men dan een artikel
kocht, niet slechts van een bepaalde herkomst, maar
daarmee implicite van een bepaalde hoedanigheid, een ga-
rantie, die men bij het anonieme artikel miste. Langs deze weg slechts kon er sprake zijn van het ontstaan
van een zekere goodwill voor het merkartikel, van dat-
gene, wat door Hirsch
2)
een ,,Meinungs-Monopol” werd
genoemd. Deze ontwikkeling betekende, om hetzelfde
nog eens in andere woorden – namelijk in de termino-
logie van Landauer
3)
– te zeggen, dat de productie van
een merkartikel niet primair ,,preisbestimmt” was, maar
,,qualittitsbestimmt”. Hierdoor kwam op den fabrikant
een grote verantwoordelijkheid te rusten. 1-Jij kon zich
de luxe van een weinig constante kwaliteit niet meer
veroorlooven, en moest een uiterst soepele houding aan-
nemen tegenover eventuele reclames
4)

1-Jet merkartikel bracht voorts mee, dat de fabrikant
nu in staat was, réclame te maker; voor
zijn
merk. Het
merk was onontbeerlijke voorwaarde voor een indivi-‘
duele reclamecampagne.. De reclame werkte, indien doel-
matig aangewend, op haar beurt een vergroting van de
omzet en – hetgeen met het oog op de mogelijkheid van
gestandaardiseerde massaproductie van nog groter be-
lang was – een meer stabiele afzet in de hand.
In de derde plaats biâclt het merkartikel wijzigirg
in de concurrentieverlioudinen. Immers, de fabrikant
van het merkartikel was monopolist, weliswaar niet voor de
soort goed, maar wel voor.ijn merk. Van vrije concurren-
tie was geen sprake meer: De rnarkt viel voortaan uiteen

Men vgl. o.a. F. Fi.ndeisen ,,Die Markenartikel im
Rahmen der Absatzökonemik der Betriebe” en G. Bergrer ,,Der Markenartikel im Rahmen der industriellen Absatz-
wirtschaft”, in de Festgabe voor Prof. Vershoîen ,,Markt-
wirtschaft und Wirtschaftswissenschaft” (blz. 233-284).
J. Hirsch ,,Der moderne 1-landel”, 2e dr. bi. 200.
Geciteerd bij Hïrsch bi. 201.
Terecht wijst Proesler – Handbuch der Verbrauchs-
forschung, 2. Band, Gesamtauswertung 1. Teil (1940, bi.
226)
– erop, dat een der koopmotieven bij het merkartikel
wordt gevormd door ,,die relativ grösseren Erfoigsaus-
,sichten einer nachtrëgiichen Beschwerde”.

r

1 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

567

in een aantal deelmarkten. Nituurlijk bleef tussen dier
deelmarkten wel een zeker verband bestaan, in die zin,

dat merkartikelen, voorzover
.7e
technisch niet of weinig uiteenliepen, elkaar heconcurreerden. Maar binnen zekere
grenzen had toch de merkartikelfabrikant de mogelijk-
heid, een eigen prijs- en productiepolitiek te voeren. In
de literatuur wordt dit geval aangeduid met de term
,,monopolistische concurrentie”, die dus ontstaat, zodra niet meer voldaan is aan de eenheid van markt en waar,
die voorwaarde was voor vrije concurrentie.
In de praktijk leidde dit tot prijszetting door den fa-
brikarit t. a. v. den uiteindelijken consument, onder gelijk-
tijdige fixatie van de marges voor groot- en kleinhandel,
met als tegenhanger een – intussen door velen betwist –
recht van den fabrikant op prijshandhaving. Dit recht
liet zich daardoor rechtvaardigen, dat een vaste prijs
evenzeer één van de peilers van de goodwill van het merk-
artikel was als de constante kwaliteik’
Tenslotte bracht de opkomst van het merkartikel
voor den fabrikant de noodzaak meb:took aan het uiter-
lijk vorm en verpakking – vani hè’t artikel veel zorg
te besteden. De ervaring leerde,’ dat de merkartikel-
fabrikant met verandering van het uiterlijk van zijn
artikel zer voorzichtig moest zijn, Ök?dat de associatieve
werking van een bepaalde verpakking van niet geringe betekenis bleek te zijn
5).

FIet merkartikel bleek dus
‘éôk
ales te zijn een middel
voor den fabrikant (hetzelfde gëldt natuurlijk m. m.
voor het eigen merk van groot-‘of kleinhandel) om zijn
afzet te stimuleren, door aan ‘ deü ”verbruiker môt het
stoffelijke artikel tegelijk een kwaliteitsgarantie, of
in. a. w. niet slechts een artikel zonder meer, maar een artikel van een bepaalde gegarandeerde hoedanigheid,
aan te bieden.

lIet ,nerkartikel in de huidige tijd.

Maar de kwintessens van het merkartikel – de kwali-
teitsgarantie, die immers door het publiek met het merk
‘werd geïdentificeerd werd tegelijk zijn zwakke plek.
liet is dit, wat in de huidige omstandigheden wel zeer

duidelijk aan de dag treedt.
In een tijd als deze met zijn algemene honger naar

goederen, vormt de afzet
3
over het algemeen, ook voor den
merkartikelfahrikant, geen probleem meer. Nu ziet hij
zich echter geconfronteerd met een ander probleem,
namelijk hoe de kwaliteit van zijn product te handhaven,
nu de grondstoffen nièt alleen schaarser, maar vaak
ook van slechtere kwaliteit zijn geworden. Wanneer de
grondstoffen alleen maar schaarser waren geworden,
en eventueel daardoor duurder, dan zou de fabrikant van het merkartikel waarschijnlijk zijn productie wat inkrim-
pen en genoegen nemen met een kleinere winstmarge,

5)
Zeer omvangrijke onderzoekingen, in Duitsland
ingesteld onder auspiciën
va)JIe
in 1935 op initiatief
van Prof. Vershofen gestichte, ,,Gesellschaft für Konsum-
forschung”, brachten op dit punt o.a. het volgende aan
het licht: ,,Bemerkensverterwese beschrünkt sich das
Verlangen nach Garantie fü
(
t
Aie mögiichst langfristige
Einhaltung einer tadellosen’ Qualitüt ‘durchaus nicht
bloss auf die Einwandfreiheit des Materials und die voll
befriedigende Verwendbarkeit dës’ Verbrauehsobjektes als
soichen, sondern es erstreckt silib’ ebenfalls auf die
Verpaèkung sowie auf die Form, in der für Mar-
kenware geworben wird. Das heisst: ‘a]les, was den
Markenartikel überhaupt betrifft, muss von un-
bedingter Qualitat zeugen, soli das Vertrauen der
Bedarfstriiger nicht erschüttert werden” (Proesier t. a. p. b). 225). Vgl. ook het Wirtschaftsblatt der Industrie- und
iIandelskammer zo Berlin d.d. 2 Aug. 1941: ,,Verpackungs-
fragen bëdeuten hier Lebensfragen, denn die’ aüssere
Umhüllung reprôsentiert dië Firma, und schon die Vér-
packung gilt als Qualitâtsgarantie”.

liever dan dat hij de goodwill van zijn artikel in gevaar
zou brengen door ook grondstoffen van mindere hoedanig-
heid te verwerken, resp. door de prijs van zijn artikel te
verhogen (aangenonien, dat hij daarin niet door
prijsvoorschriften van overheidswege zou worden be-

lemmerd).
Maar wanneer de voorraden grondstoffen van oude kwa-
liteit langzamerhand uitgeput raken en aanvulling niet
of in zeer onvoldoende mate plaats vindt, dan staat hij
eerst recht voor het”dllemma: if zijn bedrijf op gang
houden met’ grondstoffen van inferieure kwaliteit, ôf
de productie stopzetten, d.w.z. dit merkartikel uit de
markt nemen. liet ërte zal doorgaans de verkeerde weg
zijn. Immers: elk ingevoerd merkartikei leeft van een
,,gunstmonopolie”, leeft bij de gratie van het vertrouwen,
dat het publiek eeh bepaald merk doet identificeren met
een artikel van een ‘bealde hoedanigheid. Wordt het
publiek in dit vertrouwen beschaamd, doordat het, onder
dekking van het bekende merk, eeir inferieur product
krijgt toegestopt, dan kan dit niet anders dan fataal
zijn voor de toekomstige afzetmogelijkheden van het
artikel in kwestie, omdat het uiterst moeilijk, zo niet
onmogelijk blijkt te zijn, een eens geschokt vertrouwen

te herwinnen
6)
En het behoeft geen betoog, dat de ver-
standige ondernemer niet slechts naar vandaag, maar
ook naar morgen zal kijken, en het niet in zijn belang
kan zijn, vandaag de glazen in te gooien, die hij morgen
nodig zal hebben.
Men zal wellicht opmerken, dat het toch mogelijk is,
op de verpakking aan te geven, dat wegens de bizondere
omstandigheden het artikel tijdelijk in bepaalde opzichten van hot bekende afwijkt. Maar waarom dan niet de knoop
doorgehakt en, tijdelijk, met dit merk gebroken, want
het lijkt mij onbetwistbaar – en de ervaringen, tijdens
de vorige oorlog opgedaan, wijzen in dezelfde richting
7)
-‘

dat ht voordeel, dat men thans nog van het oude, in-
gevoerde merk als ruggesteun zou genieten, niet opweegt
tegen de schade, die men berokkent aan de goodwill en
daarmee reeds bij voorbaat aan de toekomstige afzet
van zijn artikel.

Men overschat m. i. het begripsvermogen en de goed-
wiliendheid van het publiek, wanneer men meent, de
kwaliteitsverslechtering van het bekende kwaliteits-
product te kunnen rechtvaardigen als tijdelijk, namelijk
als zijnde onvern’Îijdelijk wegens de bizondere tijdsom-
standigheden, en als zodanig dus van voorbijgaande
aard. Dat laatste dringt net niet meer door; men con-
stateert alleen de kwaliteitsverslechtering als een feit,
trekt daaruit zijn consequenties en is dan veelal voor-
goed voor het merk als koper ‘verloren.
1-let lijdt dan ook geen twijfel, dat die ondernemer
1

van zijn standpunt beschouwd, het verstandigst handelt,
die in zulke omstandigheden het merkartikel – gesteld
natuurlijk, dat hij interesse meent te hebben bij een on-
•gekreukte reputatie van dat merk – geheel uit de markt
neemt, en, zolang de toestand van grondstoffenschaarste
voortduurt, zijn bedrijf omschakelt op een ander, verwant

product, bijv. een soortgelijk product alleen van mindere
kwaliteit, en dat dan eventueel onder een ander merk
op de markt brengt. Het zal, zodra weer meer normale
toestanden intreden, in het algemeen mogelijk zijn, het
oude, tijdelijk teruggenomen merkartikel, met relatief
geringe kosten weer ingevoerd te krijgen, temeer wanneer
– of, misschien is het juister te zeggen: mits – men in zijn reclame voor het oorlogsproduct van tijd tot tijd

Proesler blijkt van dezelfde gedachte: ,,Da nun
einmal ,,Marke” und’,,Gütegewiihr” für den Verbrauchr
begrifflich dasselbe bedeuten, erscheint es geboten, dem
Qualitâtsgedanken um jeden Preis Rechnung zu tragen”.
Vgl. b.v. het artikel ,,Markenartikel-Erfahrungen
im Kriege” van Dr:
MY
Beyerling, Der deutsche Volkswirt,

30 Mei 1941.

“‘

568

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 October 1941

een herinnering aan het oude artikel inlast
8).
Een bij-
komstig voordeel kan nog zijn, dat men straks misschien
dat ,,00rlogsproduct” – mits men bij de keuze van een
merk voor dat artikel zo te werk ging, dat daarin geen
direct vèrband met de oorlogstoestand werd gelegd – zal kunnen benutten als een bijmerk naast het dan in
ere te herstellen hoofdmerk, en aldus de dan bestaande
vraagconstellatie vollediger zal kunnen uitbuiten.

J. H. SPIEGELENBERG.

8)
Over de gewijzigde taak van de reclame voor het
merkartikel in distributietijd vgl. men o.a. het artikel
,,Reclame voor het merkartikel” van W. N. van der
Sluys Jr. in het speciale nummer van ,,De Zakenwereld”
dd. 17 Mei 1941.
Een probleem op zichzelf

waarop hier intussen
niet nader wordt ingegaan – wordt gevormd door de ge-
varen, die voor het zgn. ,,bonafide” merkartikel (èn
voor het pub]iek!) dreigen van de zijde van de vele gele-
genheidsmerken, waarmee de markt in de huidige tijd
wordt overstroomd; ik heb hier niet op het oog de
oorlogsproducten van fabrieken met een gevestigde
reputatie, maar de creaties van de beunhazen, die alleen
maar willen profiteren van de bestaande koopwoede
door het op de markt brengen van allerlei inferieure pro-
ducten, hetgeen tegelijk een verwatering van het begrip
,,merkartikel” impliceert. Men vgl. hierover b.v. het artikel ,,Bekende merkartikelen in de branding” van
P. Beishuizen in ,,De Zakenwereld” van
15
Maart 1941.
Verschillende aspecten van het merkartikel in het
kader van de oorlogseonomie vinden voorts belichting
in een aantal belangwekkende artikelen in ,,Der deutsche
Volkswirt” dd.
15
Nov. 1940 (Sonderheft: Markenartikel
in Krieg und Frieden); vgl. ook H. Ruban, ,,Markenar-
tikel im Kriege”, Die deutsche Volkswirtschaft, Febr. 1940.

STATISTISCHE BÈPALING VAN DE VRAAG

NAAR GAS VOOR HUISHOUDELIJKE

DOELEINDEN.

Inleiding.

Het verbruik van gas voor huishoudelijke doeleinden
wordt, evenals dat der meeste andere verbruiksgoederen,
bepaald door een vrij groot aantal factoren, waarvan er
eenige het verbruik gunstig, andere daarentegen on-
gunstig beïnvloeden, t.w.: den prijs;
het inkomen van de verbruikers;
de verbruiksgewoonten van de verbruikers (de zgn.
,,gasbeschaving”);
de mogelijkheid van nieuwe toepassingen;
de prijzen van eventueele substitutiegoederen (in
casu electriciteit, petroleum, vaste brandstoffen);
de prijzen van eventueele complementaire goederen
(in casu de prijzen van gastoestellen). Een aantal dezer factoren, o.a. de prijs van gas en van
enkele der complementaire goederen, vallen binnen het
bereik der bedrijfspolitiek (tariefpolitiek); andere, bijv. het inkomen der verbruikers, de prijzen van eventueele
substitutiegoederen, vallen daarbuitén. Het is derhalve
voor het bedrijf van groot belang pm den invloed van
eerstgenoemde factoren op het verbruik zoo nauwkeurig
mogelijk te kennen.
De economische theorie is hier gewend te werken met
de begrippen ,,vraagfunctie” en ,,vraagelasticiteit”. Onder
een vraagfunctie wordt verstaan de functioneele samen-
hang tusschen den prijs en het verbruik, die optreedt
onder de veronderstelling, dat alle overige factoren, welke
het verbruik bepalen, onveranderd blijven. Wanneer de
vraagfunctie eenmaal bekend is, kan men hieruit op zeer
eenvoudige wijze de ,,vraagelasticiteit” bepalen. De
vraagelasticiteit is het quotiënt van de procentueele toe-

neming van het verbruik, als gevolg van een deze toe-
neming veroorzakende procentueele afneming van den prijs (of omgekeerd). Indien de procentueele verande-
ring van de vraag gelijk is aan de procentueele wijziging
in den prijs (in tegengestelde richting) en dus het product
van hoeveelheid en prijs (d. i. de voor het artikel be-
stede prijssom) constant blijft, dan is de vraag-
elasticiteit gelijk aan één. Is de procentueele verandering.
in de vraag grooter dan die in den prijs, dan is de vraag-
elasticiteit grooter dan één, en spreekt men van een
elastische vraag; in het tegengestelde geval spreekt men
van een onelastische vraag. Dë kennis van de grootte der
vraagelasticiteit maakt het dus mogelijk – de andere
het verbruik bepalende factoren constant gedacht – een
antwoord te geven op de vraag, welke invloed op het
verbruik van een tariefswijziging mag worden verwacht.

De methode van het onderzoek.

Om een vraagfunctie statistisch te kunnen bepalen
volgde de oude statistische methode de economische
theorie op den voet. Getracht werd nl., door middel van
statistische kunstgrepen of door gebruik te maken van
bijzondere omstandigheden, den invloed van alle overige
factoren, welke naast den prijs het verbruik mede be-
palen, te elimineeren. Met behulp van de methode der
enkelvoudige correlatierekening, trachtte men vervolgens
den functioneelen samenhang tusschen verbruik en prijs
vast te leggen. Deze methode stuitte in de practijk evenwel
op groote bezwaren, waarop hier niet nader ingegaan kan worden, en werd dan ook hoe langer hoe meef vervangen
door de methode der zgn. multipele correlatierekening-
methode, die in het kort op het volgende neerkomt:
men zoekt niet meer speciaal naar gevallen, waarin alle
overige, het verbruik meclebepalende, factoren onveran-
derd blijven, maar men tracht de fluctuaties in het ver-
bruik direct te bepalen uit
alle
het verbruik bepalende
factoren tezamen. Men laat derhalve het bekende econo-
mische isolatieprincipe vallen. Bij de berekeningen gaat
men meestal uit van historisch gegeven reeksen.
Nu doet zich bij de bepaling van de vraagfunctie voor
het verbruik van gas, volgens bovenvermelde methode,
de volgende statistische moeilijkheid voor. Indiën men
het verbruik van gas voor huishoudelijke doeleinden van
een bepaald verzorgingsgebied aan een statistische analyse
onderwerpt, uitgaande van historische reeksen, dan con-
stateert men, dat zoowel het verbruik en de prijs als een aan-
tal andere factoren zich in den loop van den tijd betrekkelijk
gelijkmatig ontwikkelen (volgens een zgn. trend). Hier-
door wordt het bepalen van de vraagfunctie, op grond
van dat statistische materiaal, onmogelijk. De methode der
correlatierekening veronderstelt ni. een zekere spreiding
van het statistische materiaal om de al(remeene ontwikke-
lingstendens. Indien evenwel de aanpassing tusschen de
gegeven tijdreeks en den trend goed is, kan het gevaar
van zgn. multicollineariteit ontstaan, d.w.z. dat de ver-
klarende reeksen een lineaire functie van elkaar zijn, zoo-
dat de gevonden coëfficiënten, t.o.v. ieder der bepalende
factoren afzonderlijk, volkomen onbetrouwbaar worden ). Om nu de genoemde moeilijkheid te ondervangen, heb-
ben wij getracht de vraagfunctie te bepalen volgens de zgn. ,,geografische methode”. Bij het gas doet zich nI. de gunstige omstandigheid voor, dat men zeer goed de
vraagfunctie kan bepalen door de verschi]len in het
verbruik in verschillende steden te verklaren uit die in
den prijs en het gemiddelde inkomen. Zoowel de tarieven
als de inkomens en de andere factoren loopen van plaats
tot plaats sterk uiteen, waardoor men op deze wijze wel
een voldoende spreiding in het materiaal verkrijgt.

‘) Zie hierover: R. Frisch ,,Statistical Confluence ,&na-
lysis by Means of Complete Regression System”, Oslo 1934.
J. B. D. Derksen ,,Waarschijnlijkheidstheoretische
grondslagen van de regressie-analyse”, Nederlandsch
Tijdschrift voor Natuurkunde, Jan: 1941.

1 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

569

Het statistische materiaal.

Zooals reeds vermeld, wordt het verbruik van gas voor huishoudelijke doeleinden bepaald door de volgende fac-
toren: den prijs, het inkomen, de verbruiksgewoonten,
de mogelijkheid van nieuwe toepassingen, den prijs van de
substitutiegoederen, den prijs van de complementaire
goederen.
Het verbruik (gemiddeld verbruik per gezin) werd als
volgt bepaald. De ,,Huishoudrekeningen van 598 gezinnen”
(publicatie van het Centraal Bureau vooi de Statitiek)
vermelden voor elk der bij het onderzoek betrokken gezin-
nen het gedurende de periode van een jaar voor gas bestede
bedrag (periode Juni 1935/Juni 1936 of Sept. 1935/Sept.
1936). Het ,,Statistiek Overzicht der Bedrijfscijfers”
(publicatie van het Centraal Bureau der Vereeniging van
Gasfabrikanten in Nederland) geeft de verschillende gas-
tarieven. Neemt men nu aan, dat ieder gezin het voor hem
voordeeligste tarief kiest, dan kan men uit deze gegevens
voor ieder der in het onderzoek betrokken gezinnen
het verbruik berekenen. Opgemerkt dient evenwel te
worden, dat de eventueele huur van gastoestellen dus
van de complementaire goederen, niet die van de gasme-
ters – welke huur in het bestede bedrag voor gas begrepen
is, verwaarloosd werd, daar het beschikbare statistische ma-
teriaal niet toeliet hiermede rekening te houden: De fout,
die men hierdoor maakt, zal echter gering zijn. Op bovenge-
schetste wijze werd nu voor een aantal steden het gemiddel-
de verbruik per in het verbruiksonderzoek betrokken gezin
berekend. In tegenstelling tot de mëeste andere verbruiks-
goederen, wordt het gas meestal niet verkocht tegen een
bepaalden prijs per eenheid, doch volgens tariefsystemeti,
die veel ingewikkelder van aard zijn. Het verschil in tarief-
vorm spruit voort uit de onderling afwijkende technische
verhoudingen en de sociale structuur van de verzorgings-,
gebieden. Dein ‘t onderzoek voorkomende tariefvormen zijn
het metertarief, het zgn. gestaffelde metertarief, het vast-
rechttarief en het enkel- en dubbelgestaffelde vastrecht-
tarief. In den meest algemeenen vorm heeft men dus een
vastrecht (VR) en een prijs per additioneelen m
3
(P).
Van deze beide werkt het vastrecht economisch als een
inkomensvermindering, zoodat het inkomen gecorrigeerd
moet worden voor het vastrechtbedrag; de additioneele
prijs, d.i. de prijs van de laatstgekochte eenheid, is dan
de bij de berekeningen te gebruiken prijs
2).

Het gezinsinkomen kan zonder verdere correcties ont-
leend worden aan de ,,Huishoudrekeningen van 598 ge-
zinnen”.
Het was slechts ten deele mogelijk om rekening te
houden met den invloed van de ,,gasbeschaving”. Im-
mers elk gegeven hieromtrent, behalve het verbruik
zelf, ontbreekt. Om toch eenigszins rekening te hou-
den met het verschil in ,,gasbeschaving”, werden plaat-
sen als Maastricht en Heerlen – waar zeer goed-
koope afvaibrandstoffen van de mijnen de ontwikke-
ling der gasbeschaving hebben geremd niet in het onder-
zoek betrokken. In die plaatsen liggen de verhoudingen
op energiegebied geheel anders dan in de overige plaatsen,
welke in het onderzoek werden betrokken
3).

Van den invloed der nieuwe toepassingsmogelijkheden
kan worden afgezien, daar de invloed daarvan zich eerst
over een vrij langen tijd doet gelden en dus hier, waar statis-
tische waarnemingen over één jaar als basis dienen, niet
ter zake doet. Rest nu nog te bespreken den invloed van
de substitutiegoederen (eleetriciteit, petroleum en vaste

Voor hen, die nadere bijzonderheden over de gebruikte
methode wenschen, zij verwezen naar het artikel ,,Sta-
tistische bepaling van de vraagfunctie voor electrische
energie voor licht, huishoudelijk verbruik en verwarming”
van Prof. Dr. J. Tinbergen en schrijver dezes, in het
Economisch Technisch Tijdschrift van Sept. 1937.
Zie ,,Het Gas” 1935, no. 1 ,,Invloed van tarief op
(munt) gasverbruik”
1
blz. 15.

brandstoffen). In het reeds geciteerde artikel in het E.T.T. werd reeds bewezen, dat er van een concurrentie tusschen
gas en electriciteit weinig te merken valt, wellicht omdat
het concurrentiegehied van deze twee producten minder
gro6t is dan men oppervlakkig zou denken
4).
De prijzen
van petroleum en vaste brandstoffen doen in dit onder-
‘zoek niet ter zake, daar de gevallen, waarin regionale verschillen optreden (zooals te Maastricht en Heerlen
voor de vaste brandstoffen het geval is) geëlimineerd zijn.
Tenslotte kan van den invloed van den prijs der gas-
apparaten worden afgezien, daar in dezen prijs geen regio-nale afwijkingen van beteekenis verwacht kunnen worden.
Tabel 1 geeft een overzicht van het statistisch materiaal:

Pl’ttts
aana1
waar-
fleihin-
gen

jaar-

ve r-
bruik
ni’

addi-
tioneele
prijs in
centen
per nt’

gezins-
inkomen
(gecorri-
geerd)
guldens

Eindhoven
57
458
6,7
3141
Groningen
49
310
8,2 2034
Enschede

……….
34
248
9,0
1859
Tilburg
46
423
6,0 2098
Deventer

……….
21
504
.

6,5
2211
13
408
7.4
2237
Hilversum
6
594
8,0 4097
Amersfoort
7
478
9,0
3396
Langstraat
10
276
10,9
1726
Zeeuwsch-Vlaan-
24
337
8,8
2093

Leiden

…………

deren

..-
…….

13 311
6,6 2736
1-lillegom
5
571
5,0
3034
‘s-Hertogenbosch
10
430
8,2
2615

Meppel

………..

Leeuwarden
9
495
8,0

. 3506
6
405
7,2
2019
Harlingen ………
Alkmaar
6
297
5,6
1759

De resultaten oan het onderzoek.

Met behulp van de methode der multipele correlatie-
rekening werd het volgende functioneele verband tusschen
het verbruik V (in m
3
per gezin), den additioneelen prijs P
(in centen per m
3
) en het voor het vastrechtbedrag gecor-
rigeerde inkomen 1′ (in guldens per gezin) gevonden ):
V = 2,98
p-0.40
J’ 0.73 6)
.

In lig. 1 zijn op logarithmische schaal weergegeven

Het is mogelijk, dat sindsdien de intensievere propa-
ganda voor het gebruik van electriciteit voor kookdoel-
einden hierin eenige verandering heeft gebracht. Van groot
belang kan echter de invloed van eleetrischen stroom als
substitutiemiddel voor gas in deze korte periode niet zijn ge-
worden. Voor het onderhavige onderzoek, dat gebaseerd is
op waarnemingen in 1935 en 1936, mag uiteraard de in
1937 verkregen conclusie ten volle ‘&orden toegepast.
Men krijgt hier dus een figuur, die reeds door andere
onderzoekers is toegepast, nl, dat het inkomen van te
voren wordt verminderd met een zeker bedrag. Zoo
wordt door Roos en v. Szeliski (,,The dynamics of auto-
mobile demand” uitgegeven door de General Motors Corp.
N.Y. 1939) bij de behandeling van de vraag naar auto-
mobielen als verklarende factor niet het inkomen per hoofd,
maar het ,,supernumerary income per capita”, d. w. z.,
het inkomen, dat overblijft na aftrek van de kosten voor
de eerste levensnoodzakelijkheden en directe belastingen,
genomen. Daar evenwel bij gas de concurrentie met de
overige goederen, zooals werd medegedeeld, niet zeer
sterk schijnt te zijn, werd volstaan met een inkomens-
correctie van ‘t vastrecht voor gasalleen. Daarbij komt nog, dat gas zelf tot de eerste ]evensnoodzakelijkheden behoort.
De betrouwbaarheid der gevonden coëfficiënten werd
getoetst met behulp van de methode van Frisch (zie
R. Frisch op. cit.). De gevonden coëfficiënten bleken een behoorlijken graad van betrouwbaarheid te bezitten.

+q3o

+qzo

+0,10

0.

-0,10

-0,20

-0,30

+ 0,10

0
-0,10

-0,20

+ ,1 0

0

-0,10

-0,20

/it
V
IVII,

-o.4ologP

J

0•73)0
J

570

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 October 1941

het waargenomen verbruik v, het berekende verbruik
v, alsmede de bijdrage van den additioneelen prijs p en
het gecorrigeerde inkomen i’ in de verklaring van het
verbruik (Ig v* = -0,40 Ig p + 0,73 lg i’). De grootheden
ig v, Ig
v*,
Ig p en Ig i’ stellen de afwijkingen voor van de
gemiddelde waarden der respectievelijke absolute waar-
den Ig v, Ig v”, Ig p en lg Ig’. De correlatie-coëfficiënt, w’elk&
een maat is voor den samenhang tusschen lg v en Ig
v*,
en waarin de maximaal te bereiken waarde ijs, bedraagt 0,81.

Fig.1

den invloed van het inkomen – een invloed welke, zooals werd aangetoond, geenszins mag worden verwaarloosd –
geen rekening gehouden werd. De spreiding was dan zeer
groot, zoodat de betrouwbaarheid van den gevonden elas-
ticiteitscoëfficiënt gering is. Roy
7)
vond voor de stad Pa-
rijs, volgens een alleszins betrouwbare methode, een prijs-
elasticiteit van 0,47, hetwelk goed overeenkomt met het
hierboven gevonden cijfer.

Aan de hand van fig. 2 kan tenslotte de werking van de
verschillende tariefsystemen gedemonstreerd worden. In

Fig.2

+0,30
Cnt

1ÇÇ3

Ill-ll

:: ‘ —

9,0

6.0

-0,10

-0,20
-0,30

+ 0,10

0

-0,10

-20

+0,10

0

-0,10

-0,20

c


5
in
OC
CC
E
0

t-

00D
ECDW
t

>

D 0
– C_

0)0

W (1)
t-
0)0 0
> 0
2() c

D
E
Ccc»5.-Eo

_1W-3

Uit fig. 1 valt te zien, dat de berekende waarden van
het verbruik
(v*)
vrij behoorlijk overeenstemmen met
de waargenomen waarden van het verbruik (v). De
elasticiteiten t.o.v. den prijs, resp. het inkomen, bedragen 0,40 en 0,73, m.a.w. met een tariefsverlaging van 10 pCt.
(van den additioneelen prijs) correspondeert een verbruiks-
vermeerdering van 4 pCt., en met een inkomensvermeer-
dering van 10 pCt. een verbruiksvermeerdering van 7,3
pCt. De vraag is dus zoowel t.o.v. den prijs als t.o.v.
het inkomen onelastisch.
In het reeds vermelde artikel in ,,I-Iet Gas” werd een
figuur gepubliceerd, waarin het verband tusschen verbruik
en prijs (muntgastarief) werd gedemonstreerd. Uit deze
figuur kan een gemiddelde prijselasticiteit van één afgeleid
worden. Opgemerkt dient evenwel te worden, dat met

330 340 350 360 370 380 390 400 410 420 430 440 450
m
3

deze figuur is langs de verticale as uitgezet de additioneele prijs (fn centen per m
3
) en langs de horizontale as het ver-
bruik per gezin (in m
3
). De lijnen in de figuur, berekend met behulp van de gevonden betrekking, geven grafisch
– voor een reeks van gegeven inkomens – het functio-
neele verband tusschen den prijs van een additioneele
eenheid gas en het verbruik weer.

Voor het geval van een gasbedrijf, dat twee tarieven
heeft – een gewoon metertarief (9 cent per m
3
) en een-
vastrechttarief (vastrechtbedrag 5 gulden per maand,
prijs per additioneele m
3
6 cent per m
3
), bedraagt het
berekende normale verbruik van een gezin met een inko-
men van 2400 gulden per jaar, volgens het eerste tarief
362 m
3
en volgens het tweede tarief 419 m
3
per jaar. (Om
het verbruik in het tweede geval te kunnen bepalen, moet
men het verbruik nemen, dat behoort hij een m
3
-prijs van
6 cent en een inkomen van 2400-60 = 2340 gulden). Een rationeele bedrijfspolitiek moet er op gericht zijn
om, bij gelijkblijvende kosten, een zoo groot mogelijke
opbrengst te verkrijgen. Het is daarom interessant
twee gevallen te .beschouwen, waarbij een gezin met een
bepaald inkomen dezelfde hoeveelheid gas betrekt (b.v. de zoojuist berekende 419 m
3
), maar volgens twee ver-
schillende tarieven, nI. eenmaal volgens een vastrecht-tarief, vastrechtbedrag 60 gulden per jaar en 6 cent per
m
3
, en eenmaal volgens een gewoon metertarief. In het
laatste geval moet dan (zie figuur) de m
3
-prijs 6+ cent
bedragen, wil inderdaad een verbruik van 419 m
3

optreden.
De opbrengst volgens het vastrechttarief bedraagt:
01 = 60 + 0,06 x 419 = 85,14 gld.,
en volgens het gewone metertarief (6+ cent per m
3
):
0 = 0,0625 x 419 = 26,19 gid.
Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk genoeg het voordeel,
dat er bij deze vraagfunctie voor het bedrijf bestaat bij
het invoeren van een vastrechttarief.
A. L. G. M. ROMBOUTS.

7)
Zie: R. Roy ,,Etudes Econométriques”, Paris 1935,
blz. 95.

.

1October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN

571

NIEUWE FINANCIEELE WETGE’I!ING IN

FRANKRIJK.

liet bankwezen in Frankrijk is onlangs geheel opnieuw
cregeid; de vroegere regelingen – voorzoover bestaande
– waren trouwens zeer incidenteel.
De nieuwe regeling is grootendeels vervat in een wet
van 13 Juni 1941; het is wellicht niet van belang ontbloot
de hoofdtrekken dezer wet hier weer te geven. Slechts
dient er vooraf op te worden gewezen, dat vergelijkingen
spoedig mank gaan; het bankwezen in Frankrijk verschilde
en verschilt niet onbelangrijk van het Nederlandsche,
zoowel wat betreft de structuur, als de omstandigheden,
waarin het functionneert.

Algemeene maatregelen 000r de banken.

De wet van 13 Juni 1941 ,,relative i In réglementation
eL
ii
l’organisation de la profession hancaire”, stelt als
principe, dat als ,,bank” wordt beschouwd iedere onder-
neming, die haar bedrijf maakt van het in eenigerlei
vorm van het, publiek in deposito nemen van gelden,
met het doel die in eigen beheer te beleggen of aan te wenden, onder verplichting tot teruggave op een later
tijdstip. Op dit hoofdbeginsel bestaan eenige uitzonde-
ringen; zoo worden gelden, dienende tot kapitaalsver-
hooging, gelden, aan de ondernemingen in kwestie toe-
vertrouwd door firmanten of commanditaire vennooten,
alsmede deposito’s van het personeel tot maximaal 10 pCt.
van het kapitaal niet aangemerkt als ,,in deposito gegeven
gelden”. Evenmin worden als zoodanig beschouwd de
gelden, die financieele instellingen zich verschaffen door
het herdisconteeren van wissels of het opnemen van voor-
schotten bij andere banken; met name zijn voorts onder
de uitzonderingen genoemd dé bedragen, verkregen door
de zgn. ,,pensions”. Deze pensions – transacties, die wij
in het Nederlandsche bankwezen practisch niet kennen –
bestaan in een verkoop van schatkistpapiei’ – meest op
langeren termijn, zooals de ,,Bons de la Défense Nationale”
-‘ gepaard gaande aan een terugkoop
0
1) één, drie of zes
maanden; zij spelen in de liquiditeit van het Fransche
bankwezen een groote rol.

liet is aan instellingen, die geen ,,banken” zijn in den
zin der onderhavige wet, verboden, gelden in deposito
te nemen.
Een bankbedrijf mag slechts worden gedreven door
commanditaire of naamlooze vennootschappen, of door vennootschappen ,,en nom collectif”. Zekere personen –
o.a. zij, die bepaalde veroordeehingen te hunnen laste
hebben, of die failliet zijn geweest – kunnen geen bank-
bedrijf uitoefenen.

Een minimum kapitaal, varieerend naar gelang van
den rechtsvorm, is voorgeschreven.
Tan alle ,,banken” wordt een lijst aangelegd, opgesteld
door het hieronder nader te bespreken orgaan ,het ,,Co-
mité d’Organisation”. Deze lijst wordt
itt
het Staatsblad
gepubliceerd; geen andere banken dan die, voorkomende
op bedoelde lijst, magen bankzaken doen of zich zelfs
,,bankier” noemen. Een speciale lijst is ingesteld voor
buitenlandsche banken, die filialen in Frankrijk hebben.
lIet boekjaar van een bank sluit steeds op 31 De-
cember. Vorm en inhoud der jaarbalans worden dwingend
voorgeschreven; bedragen de deposito’s meer dan
500 millioen Frs., dan is bovendien publicatie van een
maandstaat verplicht; voor instellingen, die deposito’s
beneden cle 500 millioen Frs. hebben, is deze verplichting
driemaandelijksch. Balansen en maandstaten worden
gepubliceerd in een bijvoegsel van het Staatsbiad.
Alle ingeschreven banken
moeten
lid zijn van een nieuw
te vormen beroepsoanisatie; alle vroegere organisaties
worden geliquideerd, en geen andere Organisatie dan de
officieele wordt toegelaten. Deze Organisatie is de eenige
schakel tusschen eenerzijds de leden en anderzijds het
,,Comité d’Organisation” en de – eveneens hieronder

behandelde – ,,Commission de Contrôle”; zij treedt in
het algemeen naar buiten op overal, waar, naar haar
meening, de algemeene belangen van het bankwezen op
het spel staan.

Naast de hierboven besproken maatregelen ter be-
strijding van de in Frankrijk wlig tierende ,,beunhazerij”
in het bankvak, staan andere maatregelen van organisa-torischen en controleerenden aard.

Conii!é d’Oiganisation.

liet reeds genoemde ,,Comité d’Organisation” is samen-
gesteld uit 6 door den Staat aangewezen bankiers; onder
dit Comité hehooren in de eerste plaats de ingeschreven
banken, en voorts alle personen en instellingen, die van met
het bankbedrijf samenhangende werkzaamheden hun
beroep maken (makelaars, e.d.). Ook deze laatste groep
kan worden gedwongen lid te worden van een te creëeren
heroepsorganisatie.
De Staat heeft bij het ,,Comité d’Organisation” een
vasten vertegenwoordiger in den persoon van een door den
Staatssecretaris van Economie en Financiën aangewezen
Commissaris. Deze woont alle vergaderingen van het
Comité bij, stelt in het Comité aan de orde alle aangelegen-
heden, die de Minister-Staats-secretaris voor Economie en
Financiën ter kennis van het Comité wenscht te brengen
en heeft bevoegdheid zelf deze aangelegenheden af te doen,
indien het Comité daarover zou weigeren te beraadslagen.
Worden door liet ,,Comité d’Organisation”, na voorafgaand
gunstig advies van de Bankiersvereeniging, bepaalde beslui-ten genomen, waarmede cle Regeeringscommissaris het niet
eens is, dan kan deze daartegen binnen vier dagen zijn
veto doen gelden.

De taak van het Comité bestaat in het reglementeeren
en organiseeren der onder het Comité ressorteerende
financieele bedrijven (onderlinge afspraken, condities,
regelen voor de liquiditeit, belemmeren van oneconomische
concurrentie, enz.). Tevens behoort de inschrijving der
banken, hierboven genoemd, tot de competentie van het
Comité; deze competentie gaat zoover, dat het Comité
bepaalde banken – al dan niet tegen schadevergoeding – kan sluiten, niet alleen wegens begane vergrijpen, maar
ook omdat de werkzaamheid der betrokken instelling
economisch niet nuttig wordt geacht. Een eventueele
schadevergoeding in het laatstbedoelde geval komt ten
laste van de banken, die van de bevolen sluiting voor-
deel hebben.
liet Comité d’Organisation” stelt den Staat alle z.i.
wenschelijke bervormingen in het bankwezen voor. De
practische functionneering van het Comité is uitvoerig
geregeld; alle functies worden belangeloos waargenomen,
de administratiekosten worden over de ingeschreven
bedrijven omgeslagen.

Cominission de Contrôle.

Naast het ,,Comité d’Organisation” staat de ,,Commis-sion de Contrôle”.
Deze Commissie heeft als leden den Gouverneur van de
Banque de France, den directeur van de Schatkist (the-
saurier-generaal) en den President van het ,,Comité d’Orga-
nisation”. Haar taak is voornamelijk toe te zien op de
naleving der uitgevaardigde voorschriften; tevens fungeert
de Commissie als beroepsinstantie voor door het Comité
d’Organisation genomen besluiten. De ,,Commission de Contrôle” beoordeelt de haar voor-
gelegde halansen en maandstaten; zij heeft het recht
deze te doen contrbleeren door inspecteurs van de Banque
de France. De sancties, die bij geconstateerde inbreuken
ten dienste der Commissie staan, zijn zeer uiteenloopend en
gaan van een eenvoudige waarschuwing tot schrapping
van de lijst der ingeschreven banken. Tegen deze sancties bestaat geen appèl, behoudens voor den ,,Conseil d’Etat”,
en dit laatste uitsluitend ingeval van m achtsoverschrij ding
door de Commissie. Ook de leden der ,,Commission de

572

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 October 1941

Contrôle” zijn ongesalarieerd; cle administratie- en an-
dere kosten van de ,,Commission de Contrôle” komen ten

laste van de Bankiersvereeniging, die deze ieder jaar om-
slaat over alle op de hierboven besproken lijst van banken
ingeschreven instellingen.

Het laatste hoofdstuk dèr wet van 13 Juni 1941 bevat overgangsbepalingen betreffende de banken, bestaande
hij invoering der nieuwe regeling.

Regelingen ç’oor andere financieele bedrijQen.

Een tweede wet – van 14 Juni 1941 – regelt de positie
van financieele bedrijven, die eenerzijds niet vallen onder
den algemeenen inschrijvingsplicht, maar die toch, hetzij
hun beroep maken van de werkzaamheden, omschreven in de wet van 13 Juni, hetzij dergelijke werkzaamheden
uitoefenen als bijkomend onderdeel van hun bedrijf.
l)eze bedrijven worden niet op de algemeene lijst van
bankiers ingeschreven, maar worden door het ,,Comité
d’Organisation” geregistreerd, zonder dat aan die regi-
stratie publiciteit wordt gegeven. Zij zijn meestal – tenzij
hun ,,bank”-werkzaamheden een zuiver incidenteel ka-
rakter dragen – verplicht lid te zijn van een afzonderlijke
beroepsorganisatie, en zijn, evenals de banken, onder-
worpen aan het hierboven behandelde ,,Comitô d’Organi-

sation”, a14 ook aan de ,,Commission de Contrôle”.

lntusschen zijn van de toepassing van laatstbedoelde wet
zekere categorieën bedrijven uitdrukke]ijk uitgesloten; de
voornaamste hiervan zijn de beursmakelaars, handelaren
in effecten, hypotheekbanken, afbetalingsbanken e.d.
De belangrijkste groepen, die onder deze uitzonderingen
vallen, zullen het voorwerp van een afzonderlijke vette-
lijke regeling uitmaken.

Andere decreten op financieel gebied.

Ofschoon zondel’ direct verband met het bovenstaande,
is het wellicht interessant eenige nieuwe Fransche decre-
ten op financieel terrein te vermelden, die deels een fiscaal,
deels een ,,sociaal” doel nastreven. Het betreft i.c. de de-
creten betreffende de verhandeling van aandeelen en
verder de Fransche ,,dividendstop”.
Zoo heeft een decreet van 8 Maart 1941 allereerst ken-
nelijk ten doel het tegengaan van belastingfraude en het
vergemakkelijken van contrôle van de zijde van den fiscus,

in het bijzonder op het fondsenbezit.

1-let in dépôt nemen van toonder-aandeelen is aan
baiken en commissionnairs in effecten verboden, tenzij na uitdrukke]ijke ,,toelating” door den Minister-Staats-
secretaris van Economie en Financiën. Deze toelating

MAANDCIJFERS.
Maandcijfers en weekeijfers betreffende den economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

1940

1941
Omschrijving maandcijfers

Eenheid
Aug. Sept. Oct.
I
Nov.
I
Dec.
I
Jan. Febr.I Mrt.
I
Apr.

Mei
I
Jjflj
I
Juli
I
Aug.

0

Giroverk eer.
Ncderlandsche Bank
……
.f1.000.000
1282

1536

1804

1653

1549 1691

2672

Postchèque- en Girodienst f1.000.000
1365 1267 1447

1517

1394 1380 1345
Flentestanden.
Visselclisconto Nederi. Bank

%

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00
Prolongatierente, A’dam .

%

3,00

2,82

2,75

2,75

2,75 2,75

2,75
Callgeldnoteeringen,,,

%

1,25

1.25

1,25

1,25

1,25

1,25

1,64
Rendement oblig.
‘) ,,

.

%

4,20

4,24

4,25

4,23

4,56
Hypotheekrente onroerende
goederen

…………….
%

4,46

448

4,43

4,33

4,24

4,23

4,29
Hypotheekrente schepen .

%

5,07

5,62

5,26

5,26

5,47 5,33

5,44
Koersen van Aandeeten.
Algemeen indexcijfer
……
.1930=100 , *

94,3 104,1

112,7

116,1 120,0 113,4
Nijverheid
……………1930=100

*

106,6

115,6

120,7

125,1 131,8 126,2
wo. prod.middelen industr.
1930=100

99,3 109,6

113,1

118,0 126,2 120,8
cons. goederen industr.
1930=100

*

111,6 123,6

130,6 134,5 139,2 133,4
Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank, iniagen f1.000.000
10,26

8,96 10,02

9,68

7,52

8,04

8,64
ItijksposLspaarbank, terug-
betalingen
………….
f1.000.000
30,43

19,51

27,59

34,68

27,13 20,86

18,75

Bijzondere spaarb., inlagen f1.000.000
11,88 10,09 1209

13,25

9,14 1324 11,16
Bijzondere spaarbanken, te-

rugbetalingen
……….
.fl.000.000
18,07 15,22 18,57

20,96

18,36 18,62 20,35
Kypolkeken.(nwe inschrijv.)’)
Totaal
……………….
f1.000.000 22,72 .25,13

34,86

34,67

38,26 22,29 22,06

w.v. op gebouwen
…….
f1.000.000
‘17,96 20,54 28,81

27,95

31,59 18,53 18,96
op landerijen
…….
f1.000.000

3,54

4,18

5,43

6,41

5,96

3,49

2,88
op schepen
………
f1.000.000

1,22

0,41

0,52

0,31

0,71

0,27

0,22
Werk too8heid.
Werkioosheidsd.(excl. landb.)

%

16,8

15,3

14.6

14,9

17,3

23,6

21,1
Aantal werki. eindemaand in-
geschr. hij Arbeidsbeurzen f

1.000
157,2 142,7 150,8

143,2 253,1 265,9 183,0
Werkverruimingen werk loozenz.
Aantal tewerkgestelden hij
werkverruimingen..
….
.t

1.000 54,0

56,2

53,2

50,9

0,7

2,6

33.1
Opbrengst
Loonbelasting . . . . f1.000.000 –

0,05 “7,74

1951

1883

1978

1835 1960 1675
1445 1435

1615

1437 1597 1470

3,00

3,00

3,00

2,93

2,50

2.50 2,75

2,75

2,67

2,25

2,25

2,25
1,25

1,25

1,25

1,25

1,25

1,25
4,63

4,32

4,13

4,13

3,81

3,77

4.24

4,19

4,18

4,20

4,20 94,17
5,37

5,43

5,16

5,31

5,45 §5,05


115,1 126,5

121,6 117,1 124,6 132,7
128,5 141,8

137,2 133,1 140,8 151.0
123,0 134,3

130,3 127,1 133,7 143,9
135,8 151,7 146,2 141,1 150,2 160,3

8,74

7,99 10,86

9,25 10,76 11,03

13,91 17,62 13,04

9,50 11,03 15,16
11,37

11,15

15,44

11,18 13,42 §12,57

12,89 15,65

14,61

10,15 12,10 §12,49

23,34 32,63 38,72 23,91 28,89 §25,37 19,10 25,05 29,46 20,10 24,92 §22,18
3,85

5,00

8,57

3,36

3,56 § 2,74
0,38

2,58

0,69

0,45

0,41 § 0,45

15,4

13,2

12,7

11,7

119,5 108,9

106,8 103,3

52.8

56.1

58,7

59,5
11,03 10,81

10,55 13,29

1941

Omschrijving

weekcijfers.

Go

ce

50 00
00
00

iN

0000
GO

Percentage werkloosheids-
dagen (excl. landbouw)
%

§11,7

§11,3
§
11,3

§
11.1
§
11,0

– –

Totaal

aantal

verkzoeken den
3
) (
einde van de week)
1.000
176
175
176
175
173
172
170
170
170
172
175
‘179
179
181
w.
ii.

geheel

werkloos

(cxci.
werkverruiining)
1.000
108
106 107
105 103
102
102
102
101
104
106
108 107
107
Aantal

personen

geplaatst
bij werkverruiming)
1.000
59
60
59
60
59
59
57
57
58
57
57
57
58
58
A,antal

personen

geplaatst
in

Duitschiand’)

………
1.000
118
119
121
122
123
125
125
126
127
128
19
130
132
123
Idem

in Frankrijk’)

…….
1.000
21
21
21 21 21
,
21 21
22 22
23
23
1

24
25

§ =
voorloopig cijfer.

• =
onbekend.
1)
Volgens opgave van De Ned. Bank. Berekend
van
2
Staatsleeningen,

1

gemeenteleening,
1

provinciale leening,

2
industrieele leeningen,
1

tramwegobligatie,

1

pandbrief.

1)

Flieronder

niet

begrepen

enkele

hypotheken,
‘)

het Rijksarbeidsbureau.

‘)
Volgens opgave van het Bureau Loon-
waarvan de geldschieter niet bekend is.
onderzoek van het Departement van Sociale
Volgens opgave van
Zaken.

‘)
Onder aftrek van de teruggekeerden, voor zoover bekend bij de organen der
arbeidsbemiddeling. Gegevens van het Rijksarbeidsbureau.

1 October 141

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

573

wordt verleend onder voorwaarde van toepassing vaii
door dén Minister gehomologeerde condities. In het algemeen zal levering van aandeelen van Fran-
sche of huitenlandsche vennootschappen, op een beurs
verhandelbaar, slechts mogen geschieden, indien deze

op
naam
staan. Omzetting in toonder-stukken zal slechts
mogelijk zijn, wanneer de betreffende fondsen in be-
paalde, van regeeringswege aangewezen, bankinstellingen
worden gedeponeerd; verlaten zij deze instellingen, dan

is op-naam-stelling verplicht.
Officieel genoteerde fondsen mogen slechts worden overgedragen onder bezwarenden titel, door tusschen-
komst van een ,,agent de change”, een notaris of een
officieel toegelaten bank. Overdracht op andere wijze
is nietig en kan worden gestraft met confiscatie en met een
boete, gelijkstaande aan vijfmaal de waarde van het

betreffende fonds.
De beide laatstgenoemde bepalingen zijn vervat in een
decreet van 28 Februari 1941.

Dir’idendstop.

In tegenstelling met de hier te lande geldende regeling,
schijnt aan de Fransche ,,dividendstop” ieder fiscaal
doel vreemd. Gezien de redactie van het
1
desbetreffende
besluit, schijnt hierbij vrijwel uitsluitend te hebben voor-
gezeten de uit een sociaal oogpunt onder de tegenwoordige
omstandigheden te begrijpen en te billijken bedoeling
Fransche vennootschappen te beletten bijzondere winsten,

tengevolge van den oorlogstoestand behaald, tot uitdeeling
te brengen. Althans voorzoover de te mijner beschikking
staande gegevens gaan, is voorts evenmin aan de ,,divi-
dendstop” vastgekoppeld een min of meer ,,zachte” drang

tot herkapitalisatie.
Het is blijkens decreet van 5 Maart 1941 aan Fransche
-vennootschappen voor den duur van den oorlog zonder
uitzondering verboden, een hooger dividend of hoogere
tantièmes e.d. uit te keeren, dan in één der drie boek-
jaren, afgesloten v66r i Januari 1940, met dien verstande,
dat steeds 6 pCt. over het gestorte kapitaal mag worden
uitgekeerd. Betreft het vennootschappen, opgericht
sedert 1 Januari 1940, dan geldt een algemeen maximum
van 8 pCt. over het gestorte kapitaal voor het dividend, en een correspondeerend maximum voor tantièmes e.d.
Ingeval van kapitaalsverhooging n& het vergelijkingsjaar,
wordt het uit te keeren maximum bedrag verhoogd met
8 pCt. over het effectief nieuw gestorte kapitaal. Ook het
geval van kapitaaisverlaging is geregeld.
In strijd met het decreet gedane nitkeeringen komen in
mindering van uitdeelingen over een volgend jaar en
worden gestraft met een boete van 10.000 Frs. tot 100.000
Frs., alsmede eventueel met afzetting der verantwoor-
delijke bestuurders.

Belasting op beurs ujinsten.

De belasting op beurswinsten tenslotte is in Frankrijk
afzonderlijk geregeld in een decreet van 15 Maart I.I.
Zij wordt geheven over winsten, behaald op n 19 Maart
gekochte fondsen, en bedraagt 1/3 van de behaalde winst
boven de 5 pCt. Basis is voor de genoteerde fondsen het
verschil tusschen den verkoopprijs en de gemiddelde waarde
van het betreffende fonds in de drie maanden, voorafgaan-
de aan 1 Maart 1941; bij niet-genoteerde fondsen wordt
uitgegaan van den aankoopprijs, evenals in het geval,
dat die aankoopprijs hooger was dan de gemiddelde
waarde in de drie aangegeven maanden.
De belasting komt ten laste van den verkooper en ieder
daarmede strijdig beding is nietig.

Het bovenstaande bedoelt in geenen deele een volledig
overzicht te geven van alle op het betrokkere terrein
tot dusverre in Frankrijk genomen maatregelen. De be-
handelde kwesties zijn echter voor Nederlandsche be-
langstellenden niet van interesse ontbloot.

Mr. G. SCHWARTZ.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Arbeidsloon. Op het loon der in werkverruiming te werk
gestelde arbeiders mag ten behoeve van de zgn. vereve-
ningsheffirtg niets worden gekort. (BV. 26/9/’41, pag.
1433).
Diamant. Nadere bepalingen met betrekking tot de
diamantindustrie en den diamanthandel. (E.V. 19/9/’41,
pag. 1388; 26/9/’41, pag. 1430; Stct. No. 180).
Hout. Regeling van den handel in hout en de houtin-
dustrie. Verplichte inschrijving van de betrokken onderne-
mingen bij het Rijksbureau voor Hout. (E.V. 19/9/’41,
pag. 1388; Stct. Nos. 146 en 171).
Mijnbedrijf. Werknemers in het mijnbedrijf – uitge-
zonderd de administratieve werkkrachten, die als regel
uitsluitend kantoorwerk verrichten, – mogen hun dienst-
betrekking niet ontbinden zonder schriftelijke vergunning
van den directeur van het gewestelijk .Arbeidsbureau.

(E.V. 26/9/’41, pag. 1433; Stct. No. 185).
Prijsregelingen. I’adere prijsvoorschriften inzake schoen-
reparaties. (E.V. 19/9/’41, pag. 1388).
Rubber. Verbruiksbeperking van zgn. ,,tandrubber”.
(E.V.
19J9/’41, pag. 1388).

GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

Buitenlandsche vermogens. Voorschriften inzake aan-
melding van vermogenswaarden der Vereenigle Staten.
(E.V. 19/9/’41, pag. 1391; V.B. No. 38).
Deviezenregeling. Aanwijzing van een 35-tal banken als
deviezenbanken. (E.V. 19/9/’41, pag. 1391).
Omzetbelasting. Regeling inzake de heffing der omzet-
belasting met betrekking tot afrasteringspalen, aardappe-
len en boter. (E.V. 19/9/’41, pag. 1392; Stct. No. 177).
Regeling inzake de heffing van de omzetbelasting met
betrekking tot herstellingen en schroot. (E.V. 26/9/’41,
pag. 1432/33).

STATISTIEKEN.

BANKDISCONTO ‘S.

,, Disc.
Wiss.
2128 Juni ’41

Lissabon

..
. .
4 31 Mrt. ’41

Bk

Bel.BL Er!. 3428 Aug. ’39

Londen ……..2 26 Oct. ’39

Vrsch.InRC 3428 Aug. ’39

Madrid

……4 28 Nov. ’38
Athene

……5 21
Juli
’41

N.-York F.R.B.
t 27 Aug. ’37
Batavia

……3 14 Jan. ’37

Oslo ………. 4421 Sept. ’39
Belgrado ……
S 1
Febr. 35

Parijs

……..11-17 Mrt. ’41
Berlijn ……..34 9 Apr. ’40

-Praag ………. 3

t Jan. ’36
Boekarest

. . . . 3 12 Sept.’40

Pretorla …….. 3 15 Met ’33
Brussel

……2′) 25 Jan. ’40

Rome ………. 4418 Met ’36
Boedapest . . . . 3 22 Oct. ’40

Stockholm …… 34 17 Mei ’40
Calcutta ……3 28 Nov. ’35

Tokio

……..3.5 21
Juli
’41
Heistngfors …. 4

3 Dec. ’34

Warschau ……4418 Dec. ’37 Kopenhagen .. 4 15 Oct. ’40

Zwits. Nat. Bk 14 25 Nov.’36
1)
3 o7,, voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZILVERPRIJS

GOUDPEIJS
Londen
1)


N. York ‘)

A’dam ‘)

Londen ‘)
23 Sept. 1941. . 231!2

– 23 Sept. 1941.. 2125

168/-
24

,, 1941.. 23
1
/,


24

,, 1941.. 2125

168/-
25

,, 1941.. 23
1
/,


25

,, 1941.. 2125

168/-
26

,, 1941.. 23
1
/,


26

1941.. 2125

168/-
27

,, 1941.. 23’/
2

– 27

,, 1941.. 2125

168/-
29,, 1941.. 231/,

– 29

., 1941.. 2125

1681—
30 Sept. 1940.. 23′,,

34/4 30 Sept. 1940.. 2115

168/-
23 Aug. 1939.. 18’/,,

37/ 23
Aug.
1939.. 2110

148/6
1
!,

‘) In pence p. oz. stand, ‘) Foreign silver In
$c. p. oz.
fine.
‘) In guldens per kg
1000/1000.
‘) In sh. p. oz. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEARINGINSTITUTJT.
(met data van vaststelling)
Belga’s . . . . 30.14 7 Aug. ’40 Turksche
Zw. Francs 43.56
11
Oct.

40
Ponden

1.454 29 Dec. ’39
Fr. Francs.. 3.77 6 Mrt. ’41 Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Lires ……9.91 3 Juli

’41 Pengoe (Hongarije)
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 (oude schuld) 36.52 20 Dec. ’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. 40 Pengoe
ZweedscbeKr44.85 13 Aug.
1
40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
Finsche Mark 3.82 2 Juli ’41 Zioty (Polen)
Dinar (Joego-Slavie)

(oude schuld) 35.00 28 Jan. 41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40 (nwe. schuld) 37.68
11
Febr.
’61
Dinar

Let

1.28 24 April ’41
(nwe. schuld) 3.77
1
Juli ’41 Slow. Kr.

6.48 10 Juni ’39

574

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Qctober 1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSC1IE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-York
I
Brussel
Züricli
Stockh.
I
Helsinki
23Sept.1941
1 .88’/,
30.14
43.67
44.85+
3.81+
24

,,

1941
1 .88°f,
30.14
43.67
44.85+
3.81+
25

1941
1.88’/,
30.14 43.67
44.85+
3.814
26.

,,

1941
1.88’/.
30.14
43.67
44.85+
3.814
27

,,

1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.854
3.814
29

1941
1.88
3
/,
30.14 43.67
44.854
3.81+
Laagste d.w.
1.88’/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88’/,,
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntparjtejt
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266

KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen__

Not. eenh.
22-27 Sept.’41
Laagste
I
Hoogstal
27 Sept.
1941
5-20 Sept.’41
Laagste Hoogste
20Sept
1941

Officieel:
New York
$
p.
£
4.024 4.034
4.03
4.02+ 4.03+
4.03
Parijs
Fr.p.g


– – – –
Stockholm
Kr.pS
16.85
16.95
16.90 16.85
16.95 16.90
Montreal
$
p.
£
4.43 4.47 4.45 4.43
4.47 4.45
Buenos Aires
Pes.pS
16.951 17.13 17.041 16.951
17.13
1 7.041
lViet.Officieel:
Alexandrit
P. p.
£
97.50
07.50
97.50
97.50 97.50
97.50
Athene Dr.p.

– – –

Bangkok
Sh. p.licsl

Bombay
d.p. r.
17.96
117.96
17.96 17.96
17.96
17.96
Budapest
d. p.
£



– –

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
IS.- IS.-
15.-
15.-
[stanbul
T5 p.
£

– –

– –
Kobe
d.
p.

yts

1
Lissabon
Escu.p.
£
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
00.-
[Iladrid
Pt.p.g
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
[Ifontevideo
d.p. p.


– – –

Rio de Janeiro
d. p.

mii.
..4


– –

Ojanghai
d. P.
$
3.03
3.03
3.03
3.03 3.03
3.03 Oingapore
d. p.
$
28.16
28.16
28.16 28.16
28.16
28.16
KOERSEN TE NE%V-YORK.
(Cable).
Data

Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam
(8 per £)

(8 per 100 fr.)

($ p. 100 Mle.)
(5
P.
1100)
23Sept.1941

4.03°1,

2.30



24

1941

4031/,

2.30



25

1945

4.03
1
/
2

2.30



26

1941

4.03
1
/
2

2.30

27

1941

4.031/,

2.30

– –
29,,

1941

4.031/
2

2.30



30Sept.1940

4.03’/,

40.00

Muntpariteit

4.86

3.90
6
1, .

23.81’/
40
1
/,,
STAND VAN ‘s RIJKS
KAS.
Vorderingen
1

15

Sept.

1941
1

23 Sept. 1941
Saldo van

s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
3.532.924,60

165.203,-
Voorschotten op ultimo Aug.
1941

aan

de

gemeenten
,,

3.224.422,66
3.226.422,66
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der

pers, bel., aand. in de hoofd-
sons der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

…..
Voorschotten aan Ned.-Indlê
1
)
Idem voor Suriname
1)
140.072.028,67
140.52.02867
7.233.870,24
7.233.870,24
Kasvord. wegens credietver-
,,

265.902,28
265.902,28
strekking a. Is.

buitenland
,,

65.083.500,97
,,

64.876.541,91
Daggeldleeningen tegen onder-


Idem

aan

Curaçao

‘)

………



pand

…………………….

comptabelen

……………
76.680.35102
,,

72.242.506,91
Saldo der postrek. van Rijks-

Vordering op het Alg. Burg.

Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds

‘)

….
…………

bedr.

en instellingen

1)

..,,
19.106.741,80
,,

24.528.139,30
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t

5.771.848,98
t

15.000.000,-
Voorsch6t door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

,,

522.843.43 Schuld

aan

de

Bank voor

octrooi

verstrekt

………

Ned. Gemeenten
– –
Schatkistbiljetten

in

omloop
,, 131.451.000,-
,, 131.451.000,-
Sclsatklstpromessen in omloop
,,1672700.000,-‘)
,,1685.300.000,-°)
Daggeldleenlngen


Ziiverbons in omloop

……..
.

95.341.727,50
,,

95.4 15.1 18,50
Schuld

op

ultirno

Aug.
1941 aan de gemeenten weg.
a. Is. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. i. d. bootds.
grondb. e. d. gem. fcindsh. d.
alsm. opc. op die bel, en op

Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
727.635,37
,,

176.740,46
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T.

en

T.

‘)

…………..

de

vermogensbelasting………….

162.061.826,45
,,


163.731.133,27
Id.

aan

andere Staatsbedrij-

……..

ven

‘)

……….
.
……. …
33.058.381,80
32.892.531,93 Id. aan dlv. instellingen
1)

..,,
….
344.315.249,71
,, 344.325.029,20
1)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist

‘)
Rechtstreeks bij De
Nederjantjsche

Bank

t 79.000.000,.-

*)

Idem,
t 57.000.000,-.–.

Op
Effecten enz.

……..

t

170.579.531 1)
Op Goederen en Ceelen ….

..238.407
170.8 17.938
‘)
Voorschotten aan het Rijk ………………5.094.082
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmaterjaal ………t 1.023.435.659
Zilveren munt, enz. ……

.;

7.93 1.383
1.031.367.042
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,, 53.612.664
Gebouwen en meubelen der Bank …………..4.000.000
Diverse rekeningen ………………………..219.050.660

11

t 2.14

1.816.352
Passlva.
Kapitaal

……………………………..t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..5.368.354
Bijzondere reservês ………………………
..

.16.583.835
Pensioenfonds ………………………….11.788.384
Bankbiljetten in omloop ………………..1.893.718.185
Bankassignatiln in omloop ………………..347.219
Rek.-Courant) Van het Rijk t –
saldo’s

Van anderen

,, 190.383.402
190.383.402
Diverse rekeningen

……………………..3.626973
11

t 2.141.816.352
Beschikbaar metaalsaldo ………………..t

200.815.872
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd Is …………..502.039.670
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………61.000.000
‘)
Waarvan aan Nederlandseli-Indjl

(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad’ No. 99) t

55.341.825

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Gouden
t

.
Andere
1
Beschikb,
Dek-
Dalc
munt en’)
C0re
0-
1
opeisohb.
Metaal-
kings-
Imuntmater.
1
schulden
saldo
perc.
‘411
1.023.436
1

1.893.718
190.731
t

200.816
50
22

,,

’41
1.023.363
1

1.852.487
209.278
1

209.263
50+
15,,

’41
1.023.363
1

1.840.248
189.882
1

222.510
50
+
6 Mei

’40 1.160.287
1

1.158.613
255.183
1

607.042
83
Totaal
1
Schatkist-
Belee-
Papier
1
Div
Data
bedrag
prom.
op
hel
1
reken. disconlo’s
1

rechtsir.
flinfien
buitenl.

4
(act.)
67.652

t
61.000

1
170.818
590.222
1T0’1
22.

,.

’41
7-1.652

1
65.000

I
166.921
567.915
208.624
15

,,

’41
85.652 79.000

I
165.190
528.050 213.794
6 Mei ’40
9.853

1

1
217.756
750
20.648
) k’er t April 1990 nervaaraeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pot.

BANK VAN ENGELAND.

Data
Metaal
Bankbilj.
Banlebilj.
1_Other
securities
in
I
in Bank.
1
Disc.and
t
Secu-
ctrculatie
Deparim.
1
Advances
1
ritjes
11

Sept. ‘411

1

669.400
1

60.800

2i.100
4

,,

‘411
t
.819
1

667:258
1

62.742

1
780

1
20.633
29

Aug. ‘411
2.002
1

664.703
1

15.534

1
6.388

1
23.606
22

,,

‘411
1.990
1

665.375

1

14.867

1
0.471

1
19.813
23
Aug.
’39 247.263
1

508.064

1

38.353

1
5.711

1
24.334

Data
GOv.
Public
1

0ter Deposits
Reserve
Dele-
Sec. Depos.
Bankers
1

Other
kings

Acc.

perc.
‘)
11
Sep1. ‘411125.400
öo
1

133.800
t

53.000
62.360 1T8′
4

’41JiI5.923
14
.
4
981 122.6771
53.013
04.474
33.9
29 Aug. ‘4I[100.343

14.863
125.666
1
49.108
17.257
9.1
22

,,

‘411161.953
35.617
1

102.610
48.642
16.444
8.8
23 Aug. ‘391
99.666
22.371
1

92.132
1

36.229 39.199 26.0
1)
Verhouding tusschen Reserve en Deposito.
IMJITSCHII
RIJKSJIANI4.

1

Goud
1

Rent
en-
Tindere wissels,
Belee-
Data
1

en
1

bank-
chègues en

1
deviezen

1

scheine
schatkistpapier
ningen

23 Sept. 1941
1

77,6
1

337,8
17.264.6115,9
15

,,

194-1
1

77,4
t

296,4
17.410,7
1

31,6
6

,,

1941
77,2
1

275,1
17.353,7
1

15,3
23 Aug.

1939
77,0
1

27,2 8.140,0
1

22,2

Data
Effec-
t

Direrse

1
Circu”i
Beleg.-

1
Diverse
ten
1

Activa

1
lalie

1
Cr1.

1
Passiva
23 Sept.
21.7
t

1.171,5
t

15.827,8
1

2.258,4

1
514,9
15

,,

’41
1

21.2
1

1.158,3
1

16.06

i,8
t

2.128,7

1
504,9
6

,,

’41
1

.16,1
1

1.589,1
t

16,311,2
1

2.192,9

1
439,1
23 Aug. ’39
1

982,6

1

1.380,5

1

8.709,8

1

1.195,4

1
4548

DE NEDEIILA.NOSUIIE BANK.
Verkorte balans op
29 September 1941.
Activa.
Binnenl. Wissels,

(
Hfdbank.

t
67.500.000
Promessen, enz,

Bijbank.
50.875
Agentsch.
101.234

Papicr op het Buitenland ..

t
67.652109

590.221.848
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

11

590.221.848
Beleeningen
mcl,

1,
Htdbank. t
136.774.872
1)
voorschotten
itt

Bijbank.
3.326.151
rekening-courant( Agentsch.
30.716.915
op onderpand
t
170.817.938

Auteur