Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1237

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 13 1939

13 SEPTEMBER 1939

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economisch,-eSt’atisftsche

Berl”chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E JAARGANG

WOENSDAG
13
SEPTEMBER
1939

No.
1237

COMMISS1J’ VAN REDACTIE:

GELD-. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;

Een van de voornaamste consequenties van het uitbreken

H. M. H. A. vas der Volk; F. de Vries.

van den oorlog voor de wisselnranktis geweest het weg-

M. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Roteerdarn.

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina
f
0,5′ per regel. Andere pagi-

na’s
f
0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh 6 van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam-, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland
f
16,—. Abonnerncnts prijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht
f
5,— per jaar. Beide organen samen

f
20,— per jaar. Buitenland en IColoniën resp.
f
18,—,

f
6,— en
f
23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het
weekb&ad
en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

Blz.

Nederland’s graanvoorziening in oorlogstijd door

Jan Schilthuis …………………………….
672

De monetaire situatie bij het begin van den oorlog

door C. A. Klaasse …………………………
673

De Rijkscominissie van Advies voor Werkverruiming

door Ir. E. F. E. Bongaerts ………………….
674

Bestrijding der werkloosheid door uitvoering van

werken door
Ir. J. Th. West hof! ……………….
676

De rubbersituatie door
J. F.
Ilaccoû
…………….
679

De handelspositie van de Nederlandsche Antillen, be-

schouwd in Nederlandsch imperiaal verband door

Dr. W. 0. Klein …………………………..
680

AANTEEKENINOEN:

Het probleem van de vrachtruimte in den oorlog

1914-1918
…………………………….682

ONTVANGEN BOEKEN EN STATISTIEKEN
…………..684

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….684
Geldkoersen-Wlsselkoersen-Bankstaten ……………..685, 686

v,,.0 UUUUtIL n.La 11xue1
1
11a61ouaaI
oeniLrum voor cien
handel in valuta’s. Hoewel op het oogeisbUk nog niet
precies te overzien is hoever de strekking ‘van de in Eis-
geland ingestelde devienenconitrôle gaat, vast staat in elk geval, dat de wisselarbitrage met Londen tot het verleden
behoorit.
De o’naaeitten waren in de verslagaveek zeer beperkt. De
koenafluctuatie daarentegen groot. Na het. uitbreken van
den oorlog heeft de Sterlingiioteeriag haar daling voort-gezet, terwijl na het bereiken van het dieptepunt op om-
streeks 7.50 een licht herstel injtrjd. Men heeft den indruk,
dat ‘het Egalisatiefonds reeds weer heeft :geïnterveniieerd,
en inderdaad is in de laatste dagen de koers merkwaardig
stabiel gebleven op omstreeks 7.60. Omtrent de verdere
politiek der Engelselie autoriteiten kan men natuurlijk
niet anders doen dan gissen. In elk gevail is in de devie-
zencontrôle een middel geschapen tot verdediging van de
munt.
De Fransche Franc bleef vrij nauwkôu•rig in contact met
het Pond. De Sea.ndinavishe landen, waarvan wij de vori-
ge week reeds constateerden, dat zij duidelijike neiging
vertoonden den band met ,he,t Pond te verbreken, hebben
zulks definitief gedaan. Erg goed fanctionneert de orga-
n.isa.tie van de oriënteering op den Dollar overigens nog
niet, er komen nogal eens koersafwijkingen voor. Dene-
]flar,ken theeft den middenweg tusschen Pond en Dollar ge-
kozen, maar houdt nu verder aan den Dollar vast.
Zwitsersche Fvancs waren weinig veranderd. In Belga’s
kwam nogal fluotuaitie aoor, maar per saldo is er weinig
wijziging. Vrije Markn waren gevoelig lager, maar de
omzetten in deze ‘valujta zijn
500
gering, dat men uauave-
lijks anders dan van nominale koersen kan spreken. Ge-
blokkeerde Marken stonden natuurlijk onder zeer awaren
druk.
De Gulden ‘heeft zich vrijwel voortdurend om en nabij
de afgifteprijs van . het ]dglil’isatiefonds 1.88
3
/8 gehaaid.
laafd. De in,terventies van het fonds ‘konden tot betrekke-lijk geringe bedragen worden beperkt. De handhaving van
den adgifteprijs van ])olla,rs was voor de markt een aan-
genaime verrassing. Blijkbaar heeft men niet de stijging
van de goudtrnnsportkosten als motief willfi gebruiken
om wijziging te brengen in den afgiftelcoers. Aangezien
zeer a’eel goud geearmanked is, komt. ‘trouwens op het
oogenblik onze wiissel,poiitiek ook meer . neer op een goud-
wisselstandaard, dan op een gouden standaard.
De geidmarkt heeft aan ihet einde van de week een
liJdhtee verruiming te seen gegeven. Nadat dagenlang voor
prolongatie een noteeriug van 4% pOt. hs4 gegolden, is
deae teruggeloopen tot 3
1
/I pOt: Ook •voor d.riemaandsdis-
conto’s werden lagere rentes dan v ooiiheen genoteerd.
Tweemaandsschatkistpapier wi.ssel’de op 2% pOt.-basis van
eigenaar.
De beleggingsmarkt heeft een werk vaci zeer sterke da-
ling achter den rug. Deze daling was ‘in één week tijds
grooter dan in den vorigen oorlog in vier jaren hot geval
was. De obligatiemarkt geeft duidelijk blijk van een krach-
tige autielpatie op de verwachte on’twiikkeiing van den
reatevoet. In één week is het rendement ‘van prima b1i-
gaties gestegen tot 4%’ pCt. en meer. Zoodat een stijging
van de rente is iagetreden die de stijging gedurende den
vorigen oorlog ‘van
434
pOt. ‘tot ruim 5 pOt. lver overtreft!
Ïn de laatste dagen was dan ook de :steimii.ing op de
obligatieiviarkt beter.

672

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 September 1939

NEDERLAND’S GRAANVOORZIENING IN

OORLOGSTIJD.

Bij het uitbreken van dezen nieuwen oorlog is het
vraagstuk der voorziening van Nederland met voed-
sel voor mensch en dier en met verschillendeandere
henoodigdheden, welke ons land niet of in onvol-
doende mate voorthrengt, dadelijk weer sterk naar
den voorgrond gekomen. Wie in de jaren 1914-1018
reeds tot de jaren des onderscheids was gekomen, herinnert zich de schaarschte, de hooge prijzen en
den kettinghandel, waardoor allerlei goederen voort-
durend verder in prijs stegen, alles vooral voortsprui-
tende uit de belemmeringen van verschillenden aard,
die de aanvoer van overzee ondervond. Gevreesd mag
worden, dat ook nu weder die aanvoer niet onbeleni-
merd zal kunnen plaatsvinden en dat wij dus ook
nu weder genoodzaakt zullen zijn, zeer voorzichtig
om te gaan met de hoeveelheden van verschillende
voor de samenleving onmisbare goederensoorten.
Gelukkig zal ditmaal een aantal der ongewensch-
te verschijnselen, welke wij in de vier jaren van
den vorigen oorlog hebben leeren kennen, hoogst-
waarschijnlijk voorkomen kunnen worden. De toen
opgedane ervaringen hebben namelijk geleid tot een
aantal maatregelen, welke ten doel hebben, zooveel
mogelijk de verstoring tegen te gaan van de distri-
butie en van het prijspeil van levensmiddelen, vee-
voeder en een aantal andere goederensoorten. Bijvoor-
beeld mogen daartoe worden gerekend de Prijsopdrij-
vings- en hamsterwet 1939″, de ,,Distributiewet 1939″,
de ,,Algemeene Vorderingswet 1939″, de ,,Zeeschepen-
vorderingswet 1939″ alle van 24 Juni 1939; alsmede
de wet van 30 September 1.938, volgens welke de be-voegdheden, aan de Regeering verleend bij de ,,Land-
bouwcrisiswet 1933″, mede gebruikt mogen worden ten behoeve van de voeaselvoorziening in tijden van
oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om-
stand igheden.
Op grond van hetgeen voornamelijk krachtens deze
wetten reeds is geschied en ter hand is genomen
1),

kan geconstateerd worden, dat nu reeds dadelijk be-
sloten is tot dergelijke stappen, als in den rorigen
oorlog eerst in den loop of tegen het einde van die
vierjarige periode werden gedaan, en welke toen veel-
al niet meer in staat waren om ontwrichtingen in de
goederendistributie te voorkomen.
Zoo is reeds gebleken, dat het der Regeering ernst
is met het tegengaan van hamsteren en prijs-
opdrjving met gebruikmaking van de eerste der zoo-
even genoemde wetten. Wat levensmiddelen voor
mensh en dier aangaat, ligt het anderzijds in haar
bedoeling, deze zooveel in haar vermogen ligt be-schikbaar te stellen in zoodanige hoeveelheden en tot zoodanigen prijs, dat de verbruiker ze tot rede-
lijke en niet of slechts weinig verhoogde prijzen zal
kunnen bekomen. Daartoe vindt zij steun in de an-
dere hierboven opgesomde wetten.

De graa’nvoorziening – eigen productie. Aangenomen mag worden, dat wij er ten aanzien
van de graa.nvoorziening vooralsnog beter voorstaan
dan den vorigen keer, ondanks de intusschen inge-
treden toeneming der bevolking. Zoo is de Neder-
landsche
tarw
eproductie ges tegen van ongeveer
150.000 ton tot niet zelden 400.000 per jaar (de uit
den oogst van dit jaar voor het verbruik door mensch en dier beschikbaar te komen hoeveelheid mag voor-
loopig op ongeveer 360.000 ton worden geschat). Bo-vendien beschikt de Regeering over een aanzienlijken
voorraad buitenlandsche tarwe, aangekocht gedui-ende
de dreigende internationale verhouding van het voor-jaar van 1939 en sedert dien tijd reeds op peil gehou-
den. Ook de roggeproductie is sedert eenige jaren

1)
Een duidelijke opsomnming der tot dusverre getroffen
buitengewone ove oheidsinaatregelen
01)
eco nomish gebied
is te vinden in het wee0ob4ad ,,Economische Voorlichting”
van
8 Seprtmber ji.

aanmerkelijk in omvang toegenomen. Baarde die ver-
meerdering kort geleden nog groote zorgen, omdat de
afzet van al die rogge veel moeilijkheden met zich
bracht, nu kan zij een goede aanvulling vormen voor
de beschikbare hoeveelheid grondstoffen voor het
brood. Tevens zal de rogge een belangrijke rol spelen,
tezamen met de
gerst,
haver
e:n vele andere voeder-
artikelen, welke in Nederland worden voortgebracht
voor het in stand houden van den veestapel. De Land-
bouwcrisiswet – en zoo noodig de Algemeene Vorde-
ringswet – stellen de Regeering in staat om deze
producten van den Nederlandschen bodem over te
nemen tot voor den teler redelijke prijzen.

Overzeesche aanvoer ‘noodzakelijk.

Het blijft echter noodzakelijk, den graanaanvoer
van overzee zooveel mogelijk in stand te houden. Het
tai-weverhru.ik in ons land zal in de laatste jaren

ongeveer 900.000 ton per jaar hebben bedragen en
ook bij veevoeder voorziet cle binnenlandsche pro-
ductie lang niet in de behoefte. Het is zeer de
vraag, of het, zoolang de oorlogstoestand duurt, nog
mogelijk zal zijn om het benoodigde
01)
dit gebied
in ennigszins belangrijke mate door de gewone
kanalen van den handel te betrekken. Daarom is het
voor de Regeering zaak, er van uit te gaan, dat dit
niet het geval zal zijn. Om die reden is reeds dadelijk
toen de mobilisatie werd afgekondigd van Regee-
ringszijde een aanvang gemaakt met de reeds eerder
voorbereide organisatie van den eigen inkoop van
• granen en sommige andere voedings- en voederarti-
kelen in het buitenland.
Tot de redenen, waarom het voor den handel zeer
bezwaarlijk zou worden om den aanvoer te blijven
bewerkstelligen, behooren de moeilijkheden bij het
verkrijgen der daarvoor benoodigde scheepsruimte.
Niet slechts mocht verwacht worden, dat in verschei-den landen de schepen voor nationale doeleinden ge-
reserveerd zouden worden of in andere binnen de
eigen havens of op een andere veilige plaats zouden
worden gehouden, doch tevens viel te rekenen met een
sterke stijging der zeevrachten. De Zeeschepenvorde-
ringswet stelt nu de Regeering in staat om met be-
hulp der Nederlandsche koopvaardijvloot den aan-
voer zelve gaande te houden. Schepen kunnen op
grond dier wet door haar worden aangewezen om in
de uitvoerlanden de goederen te halen voor vrachten,
die in onderling overleg tussehen Regeering en ree-
ders kunnen worden vastgesteld en een redelijk bij de
buitengewone omstandigheden aangepast peil niet
overtreffen.

De eigen productie en de overzeesche aanvoer te-
zamen vormen de totale hoeveelheid, welke beschik-baar zal zijn aan grondstoffen voor ons brood en ver-
schillende andere levensmiddelen alsmede aan voe-
der voor den veestapel en dus indirect eveneens als
grondstof voor de vele uiteenloopende levensmidde-
len, welke deze ons levert in den vorm van vleesch,
eieren, melk, boter, kaas, enz.
De Regeering graan-monopolist.

Tot het totaal aan granen en veevoeder, waarover
de Regeering de beschikking heeft of zal krijgen, val-
len ook te rekenen die hoeveelheden van buitenland-
sche herkomst, welke, in handen van den handel, nog
in onze havens of elders in het land aanwezig waren
en, naar Nederland onderweg zijnde of daarheen
eventueel nog door den handel op grond van vroeger
afgesloten transacties verladen wordende, daar alsnog
zullen aankomen.
01)
grond der Algemeene Vorde-
ringswet gaan ook deze partijen in handen der Re-
geel-ing over.

Uit dit alles blijkt, dat het in de bedoeling ligt,
dat, zoolang de ooriogstoestand duurt, alles wat er
van de goederen van den hier besproken aard in Ne-derland beschikbaar is of komt zich in eerste instan-
tie zal bevinden in handen van de Regeering. Welke
rol aan den Nederlandschen handel is toegedacht bij

Omq

13 September 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

673

de verkrijging van nieuwen aanvoer van overzee als-
mede bij de bewaring der voorraden zal nader ter
bespreking kunnen komen.
Het ligt voor de hand, dat de tallooze partijen, die
tezamen het beschikbare totaal zullen vormen, tot
zeer uiteenloopende prijzen door de Regeerin.g ver-kregen worden. Niet slechts zijn de graanmarkten in
de uitvoerlanden onderhevig aan schommelingen, die
vooral in oorlogstijd niet ielden ecu grooten omvang
aannemen, doch bovendien is liet niet altijd mogelijk
in zulk een ongewissen tijd steeds even kieskeur.ig te
zijn bij de keuze der aan te koopen goederen en hij
clie aankoopen een gelijkmatig prijspeil te behouden.

Geen prijs opdrjving mogelijk.
T-Jet ligt echter in de stellige bedoeling ddr Regee-
ring, de prijzen in Nederland stabiel te houden en
stijging daarvan tegen te houden. Zij wenscht dat
doel te bereiken, door uit haar voorraad de goederen
tot zoodanigen prijs beschikbaar te stellen, dat de-
geen, aan wien ze worden afgestaan, die met een
redelijke winst kan verk-oopen zonder te gaan boven de door de Regeeriug vastgestelde rnaxirnumprijzen.
Het is mogelijk, dat dit ertoe zal leiden, dat de Re-
geering een verlies op die goederen zal hebben te aanvaarden. Dat is dan echter steeds verre te ver-
kiezen boven een
stijging
der
prijzen,
die immers

verhooging van het prijspeil zou beteekenen voor tal-
boze levensmiddelen, die direct of indirect door mid-del van de beschikbaar te stellen goederen verkregen
worden. Onvermijdelijk zou dan 66k voor de produc-
ten van den Nederlandschen bodem prijsverhooging
moeten intreden, hetgeen velerlei ontwrichtende aan-
passingen in onze samehleving tengevolge zou hebben.
In een volgend artikel zal onder meer sprake zijn
van de wijze, waarop de Regeering zich de distributie
denkt van goederen, waarvan de verkrijging hierboven
werd beschreven.
JAN SCHILTHUIS.

DE MONETAIRE SITUATIE BIJ HET

BEGIN VAN DEN OORLOG.

Tot de vele gebieden, welke den invloed zullen on-
dtgaan van den oorlogstoestand, behoort cle mone-
taire situatie. Zoowel voor de interne verhoudingen:
omvang van den geldsomloop, prijsniveau, rentepeil,
als voor de externe: wisselkoersen, contrôle van den
wisselhandel, geldt, dat de moderne oorlog, die voor alles drijft op productie en vernietiging van oorlogs-
materiaal, meer dan bij vorige oorlogen, zijn stempel
op den toestand en de ontwikkeling zal drukken. Dit
geldt natuurlijk in de allereerste plaats voor die lan-den, welke een min of meer vrije economie hadden,
en waar nu de organisatie op oorlogsieest geschoeid
moet worden.
In dit artikel zullen wij ons beperken tot de ex-
terne zijde van de monetaire vraagstulcken, derhalve
tot dat deel, dat te maken heeft met het internatio-
nale betalingsverkeer.

Engeland.
Staking interventie Equalisation Fund.
De eerste stap, die door de Engelsche monetaire
autoriteiten werd genomen, dateert reeds van voor
het uitbreken van den oorlog. In de laatste dagen
van spanning was het begrijpelijk, dat liet Pond
onder zwaren druk stond, niet alleen van de rjde
van de speculatie, doch ook door het ,,wegloopen”
van hen, die in Londen hun kapitaal hadden belegd.
Men besloot de draineering van den goucivoorraad, die
het gevolg zou zijn van het voldoen aan de vraag
naar deviezen uit dien hoofde, zooveel mogelijk te
weren, en de monetaire reserves niet voor dit doel
beschikbaar te stellen. i)e afgifte van goud door het
Egalisatiefonds werd dus stopgezet, en daarmee de
Pondeukoers aan de vrije marktontwikkeling prijs-

gegeven.
Het resultaat was een belangrijke reactie van de
Pondennoteering reeds voor het uitbreken van den

oorlog, een beweging, die na de oorlogsverklaring
werd verscherpt. De Amsterdamsche noteering van
het Pond schommelde voor het uitbreken van den
oorlog en na de loslating van den koers door de En-
gelsche autoriteiten tusschen 8.30 en 7.75, nadien
trad een daling in tot 7.50, waarop weer een klein
herstel volgde. Deze daling in enkele welceu tijds is
belangrijk grooter dan in het eerste oorlogsjaar 1914
—1915 werd geregistreerd. Dit feit is geheel in over-
‘eenstemming met de ervaring op vele markten op-
gedaan, dat thans in een tijdsbestek van dagen is
geschied, waarvoor men in den vorigen oorlog jaren
heeft noodig gehad. Voor een belangrijk deel zal men
dit verschijnsel kunnen toeschrjven aan het feit, dat
men in het gebeurde van 1914-1918 beschikt over
een complex ervaringen, die men voor de komen-de oorlogsjaren in analogie wederom verwacht, en
waarop derhalve de markt thans reeds auticipeert.
Alen heeft dit kunnen waarnemen zoowel op de obli-
gatiemarkt als op de aandeelenmarkt.
Daarbij komt natuurlijk voor de valutamarkt met betrekking tot het Pond Sterling de omstandigheid,
dat de situatie hyper-gevoelig was voor psycholo-
gische reacties van den aard als zooevon omschreven,
omdat men reeds los van den ingetreclen oorlogstoe-
stand maandenlang een daling van het Pond ver-
wachtte. Dit wil niet zeggen, dat de reactie van
de markt daarom bij uitstek logisch is geweest. Im
mers normale economische overwegingen, die bij
handhaving van den vredestoestand wellicht zouden
hebben geleid tot een verlaging van den Ponden-
koers om aldus te komen tot een nieuwen evenwichts-
toestand van de Engelsche betalingbalans, vallen
onder de huidige verhoudingen geheel weg. Engeland
zal door den oorlog in een minimum van tijd in eco-
nomisch opzicht een totalitair regime hebben: alleen
het belang van den staat zal tellen, en met de vrije
economie zal het tenminste voor den duur van den
oorlog volkomen gedaan zijn. En onder die omstan-
digheden vallen dus ook alle overwegingen weg, die
anders wellicht tot een wijziging van den Ponden-
koers zouden hebben geleid. Nu zal het belang van
cle economische landsverdediging overwegen, en of
die gelegen is in een daling van de valuta is kwesti-
eus, hoewel bij volledig afwegen van pro en contra
niet uitgesloten.
Voorboopig heeft men in elk geval de markt den
vrijen loop gelaten, hoewel interventies van het Equ-
alisation Fund niet geheel achterwege zijn gebleven

Overdracht goudvoorraad.
Een volgende maatregel, inzake den monetairen toe-
stand genomen, was de overdracht van den volledigen
goudvoorraad van de Bank of England aan het Egali-satiefonds. Een geste, die wellicht niet veel meer dan
een geste is, en die, psychologisch beschouwd, dit
voordeel kan hebben, dat de verhooging van de fidu-
ciary notesissue thans als generale maatregel wordt
beschouwd zonder directe consequenties – het geldt
immers slechts een verplaatsing van centrale bank naar Egalisatiefonds – doch die, wanneer zij gelei-
delijk was ten uitvoer gelegd naarmate de goudvoor

raad van het fonds was uitgeput, een duidelijke aan-
wijzing zou zijn van de giiccessieve vermindering van
‘s lands goudreserve. Deze maatregel kan overigens
wel als uniek in de monetaire geschiedenis worden
beschouwd: voortaan heeft Engeland slechts een ten
volle ongedekte bankbiljettencirculatie.

D eviezenc ontrôle.
Inmiddels is de rij der monetaire maatregelen aan
gevuld met één, die in de toekomst van het meeste
belang zal zijn: de deviezencontrôle. De twee eerder genoemde stappen zijn van relatief geringe beteeke-
nis. De overdracht van het goud heeft slechts admi-
nistratieve gevolgen, het loslaten van het Pond, de
eerste in de reeks van maatregelen, is negatief, en
kan niet anders dan tijdelijk zijn. Het instandhouden

674

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 September 1939

van den goudvoorraad, dat aldus beoogd werd, kan
slechts bedoelen het goud te bewaren voor doelein-
den, die van staatsbelang geacht worden. Men zal het
goud dus gaan gebruiken, men zal zelfs verder gaan
en buitenlandsche beleggingen in particulier bezit
requireeren. Dat beteekent, dat men zoo spoedig mo-
gelijk het Pond weer ,,in de hand” zal moeten nemen.
Maar men zal slechts deviezen beschikbaar stellen
voor bestemmingen, die voor het land van belang
geacht worden. Dit alles beteekent dus, dat een devie-
zencontrôle noodzakelijk is.
Reeds van den aanvang af werd deze beoogd, door-
dat de wisselhandei slechts werd toegestaan aan daar-
voor aangewezen bankinstelliugen. Sedertdien is deze
zeer summiere maatregel aangevuld met enkele voor-
schriften, waarvan echter op het oogenblik de strek-
king nog niet te overzien is. Zoover thans valt vast
te stellen, zijn deze maatregelen echter verre van wa-
terdicht, in de eerste plaats omdat het creëeren van
Pondentegoed ten gunste van buitenlanders, en de
vrije beschikking daarover door dezen, met andere
woorden een contrôle op saldi van buitenlanders, in
de regeling niet voorkomt. Een ,,inlandpound” is niet
geschapen, en daarmee blijft een ernstige lacune in den
opzet, waarin men wellicht t.z.t. zal voorzien. Wel is
er natuurlijk een verplichte aanmelding van goud-
bezit, en van het bezit aan deviezen.

De Dominions.
Australië en Zuid-Afrika hebben den band met het
Pond volledig en onveranderd gehandhaafd. Anders
is dit met Canada. In dit verband zij gereleveerd, dat
in den vorigen oorlog de Canadeesche Dollar vrijwel
steeds op peil is gebleven met den Amerikaanschen Dol-
lar, zoodat toen de depreciatie van het Pond niet werd
meegemaakt. Dit keer is een andere tactiek gevolgd.
De Canadeesche Dollar houdt ongeveer het midden
tusschen den Amerikaanschen Dollar en het Pond.
op-
merkelijk is voorts, dat in de laatste dagen de notee-
ring verbeterde, en wel kennelijk door ingrijpen van
de Canadeesche monetaire autoriteiten. Tweemaal werd
de Londensche koers voor Canadeesche Dollars met 5
cts. verlaagd, zoodat nu de koers uitkomt op 4.35
t
4.40.
Naar de redenen, die de Canadeesche autoriteiten er-
toe hebben gebracht, dit keer een politiek te volgen,
afwijkend van die in den vorigen oorlog, kan men
slechts gissen. Het is mogelijk, dat deze in verband
staan met de klaarbljkelijke pianneû van de Engel-
sche Regeering om voor vele grondstoffen maximum-
prijzen vast te stellen, ook voor die, welke door de
dominions worden geleverd (hetgeen natuurlijk
slechts uitvoerbaar is, wanneer de dominions hun be-
drijven verplichten tot levering, hetzij door diffeen-
tieele uitvoerrechten, of op andere wijze). Zulk een opzet is natuurlijk gemakkelijker uitvoerbaar, wan-neer de dominion-munt den Pondeukoers geheel of
gedeeltelijk volgt.

Het Pondenbloc.
Frankrijk heeft, zij het met eenige bewegingsvrij-
heid, het Pond in zijn koersverloop gevolgd. Terwijl ook
vrijwel gelijktijdig deviezencontrôle werd ingesteld.
De Scandiavische landen hebben zich van het
Pond losgemaakt. Het is duidelijk, dat nu de oorlogs-
toestand is ingetreden de betrokken landen, die
slechts op economische gronden hun valuta aan de
Engelsche hadden gekoppeld, deze politiek moesten
herzien, nu normale, op duurzame economische ver-
bindingen ingestelde, overwegingen plaats maken
voor door den oorlogstoestand ingegeven opportunisme.
Denemarken heeft evenals Canada een middenweg
tusschen Pond en Dollar gekozen, waarbij echter
thans reeds is vastgesteld, dat, zoodra de Londensche
Dollarnoteering lager is dan 4.32, de Kroon van het
Pond wordt losgemaakt, wat thans dus het geval is. Zweden en Noorwegen hebben zich eveneens aan
den Dollar gekoppeld, maar zich daarbij gebaseerd op de Pondennoteering, zooals die voor de recente daling
was. Ki.

DE RIJKSCOMMISSIE VAN ADVIES VOOR

WERK VERRUIMING.

Instelling en taak.
Al zeer spoedig na beëindiging van den oorlog 1914
—1918 ging de Regeering over tot liquidatie van de
oorlogseconomie en werd de werking van het vrije
spel der maatschappelijke krachten hersteld. Op het
particuliere initiatief en spciaal ook op dat van de
Gemeenten, rustte toen de taak om de werkgelegen-
heid in Nederland zooveel mogelijk te verruimen.
Gevaar van ,,plaatseljke protectie” was hierbij niet
denkbeeldig. De moeilijkheden, welke ondervonden
werden bij de pogingen om een constructieve werk-
loosheidspolitiek te voeren, deden gaandeweg de be-
hoefte oitstaan aan een centraal lichaam. Dit leidde
tot de instelling, bij Koninklijk Besluit van
15 Mei
190
van een commissie onder voorzitterschap van
Minister Heemskerk, welke tot taak kreeg:
het reguleeren van werk over het geheele jaar;
het opsporen en voorbereiden van werken, welke
de Overheid, bij
wijze
van aanvulling zou kunnen
doen uitvoeren bij slapte in het particuliere bedrijf;
het wegnemen van administratieve weerstanden
en de bevordering van overleg tusschen de centrale
organen en lagere, instanties;
het adviseeren omtrent anderë middelen tot be-
strijding van de werkloosheid.
Deze Commissie Heemskerk heeft echter niet aan
de verwachtingen beantwoord en toen dan ook in
1922
3
in een algemeenen roep om bezuiniging, alle
dergelijke instellingen en commissies eens danig on-
der de loupe werden genomen, was haar lot spoedig
bezegeld; in het najaar van 1922 werd zij opgeheven.
Kort daarna stelde Dr. J. v. d. Tempel in de
Tweede Kamer de volgende vraag:
,,Vindt de Regeering in de uitgebreide en aanhou-
dende werkloosheid geen aanleiding, om opnieuw
zoodanige commissie in te stellen? Zoo ja, is zij dan
bereid, in deze commissie een vertegenwoordiging toe
te kennen aan de vakbeweging, en de taak en de be-
voegdheid der commissie z66 ruim te stellen, dat van
haar ook initiatief kan uitgaan bij het streven naar
verruiming der werkgelegenheid in Nederland?”
Al vrij spoedig na deze interpellatie, bij Konink-
lijk Besluit van 19 December 1922, werd de Rijks-commissie van Advies voor Werkverruiming inge-
steld, onder voorzitterschap van Mgr. Dr. W. H.
Nolens, voorzitter van den Nederlandschen Werkloos-
heidsraad. De taakomschrijving luidde:
,,De Regeering van advies te dienen met betrek-
king tot de maatregelen ter verruiming van werkge-
legenheid en bijstand te verleenen in de uitvoering
daarvan”.

Samenstelling.

In de Commissie zijn vertegenwoordigers opgeno-
men van de departementen van Economische Zaker,
Financiën en Sociale Zaken, benevens drie van de
centrale Werkgeversorganisaties en drie van de Werk-
nernersorganisaties, terwijl een wethouder van een
der groote gemeenten het contact tusschen de ge-
meenten en de Commissie onderhield. Kort geleden
is door toevoeging van een vertegenwoordiger van de
Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten dit con-
tact versterkt, terwijl ook een plaats is ingeruimd voor
de Vereeniging Nederlandsch Fabrikaat, welke ver-
eeniging door haar voorzitter wordt vertegenwoor-
digd. Het spreekt welhaast vanzelf, dat in den jong-sten tijd ook de leiders van het Regeeringscommis-
sariaat Industrieele Verdedigingsvoorbereidiug in de
Commissie zitting hebben gekregen.

Verhouding tot andere instellingen..
In de Commissie bestaat de gelegenheid tot overleg
in niet ambtelijke sfeer, waarbij echter toch de voor-
naamste ambtelijke instanties vertegenwoordigd zijn.
Juist deze mogelijkheid biedt zoo enorm veel voordee-
len en heeft in het verleden reeds veel bijgedragen
tot een elkaar beter begrijpen en daardoor meer waar-

13 September 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

675

deeren van elkaars streven. Het eigenlijke werk der
Commissie geschiedt door een bureau. De benoodig-
de onderzoekingen vinden plaats onder leiding van
voorzitter en secretaris met eenige ingenieurs. Het
bureau is niet aan een bepaalden dienst van eenig
departement onderworpen; het is gedacht als een vol-
komen, van de Regeering onafhankelijk bureau, dat
betaald wordt uit ‘s Rijks kas en in zooverre op de
begrooting van het departement van Economischè
Zaken voorkomt. Eenige jaren geleden bleek de uiter-
aard vooral met de departementen van Economische
Zaken en Financiën bestaande nauwe samenwerking
een overplaatsing van het bureau van Amsterdam
naar Den Haag wenschelijk te maken. De vorige se-
cretaris, wijlen Mr. J. Gerritsz, sloeg het symbool
van onafhankelijkheid van het bureau, door zijn
standplaats buiten Den Haag, z66 hoog aan, dat hij
gemeend heeft zich steeds tegen deze overplaatsing
te moeten verzetten. Tenslotte bleek het uit practi-
sche overwegingen toch wel zeer gewenscht een zetel
te kiezen dichter bij de plaatsen, waarmede een gemak-
kelijk contact moet worden onderhouden, waardoor
ook spoedzaken vlugger konden worden behandeld.
Dat juist de onafhankelijkheid van het bureau en
daardoor van de Commissie, als zoo’n buitengewoon
voorname factor wordt gezien, is meerdere malen tot
uitdrukking gekomen in de Volksvertegenwoordiging.
Verwezen moge worden in dit verband naar de voor-
loopige verslagen van de Begrooting van het Depar-tement van Economische Zaken in 1931 en 1938. In
de daarop volgende Mernorie van Antwoord heeft de
Minister beide jaren nadrukkelijk betoogd, dat vrees
voor wijziging van het karakter van de Commissie of
aantasting van haar zelfstandigheid, geen reden had.

Ter-rein van werkzaamheden.
De ontwikkeling van de conjunctuur weerspiegelt
zich in de werkzaamheden der Commissie. In tijden
van hoogconjunctuur is het aantal verzoeken om be-middeling gering, terwijl bij dalende conjunctuur de
werkzaam.heden der Commissie al dadelijk sterk toe-
nemen. Naarmate de outillage der Regeeringsinstel-lingen beter is geworden en de Overheidsbemoeiing
met het economisch leven zich meer heeft gespeciali-
seerd, heeft de Commissie in haar taak van centraal
adviescollege een zekere mate van terughoudendheid
in acht genomen, teneinde geen werk te doen, dat uit
een oogpunt van doelmatigheid elders beter kan ge-
schieden. Met medewerking der betrokken Ministers
kan zij zich evenwel geregeld laten voorlichten om-
trent plannen, voornemens en maatregelen der Ee-
geerin.g op het gebied der werkloosheidsbestrijding.
Het direct merkbare werk van de Commissie be-
staat in de laatste jaren vooral hierin, dat bemid-
deld wordt tussche-n Nederla.ndsche opdrachtnemer
en opdrachtgever; dit heeft zeer dikwijls overeen-
stemming tot gevolg, vooral wanneer het moeilijk-
heden, van levertijd, leverings- of hetaliugsvoorwaar-
den en procentueel kleine pri.jsverschillen betreft.
Blijkt tenslotte, dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over den prijs, dan kan de Commissie,
naar bepaaldelijk uitgestippelde richtlijnen, aan den Minister van Economische Zaken een voorstel doen tot het toezeggen van subsidie ter overbrugging van een verschil tussehen kostprijs en opbrengst. Bij het
bepalen van de mogelijkheid en de hoogte van, het
voor te stellen subsidie-bedrag worden als voornaam-
ste voorwaarden gesteld, dat in den kostprijs geen af

schrijving is berekend noch rente van kapitaal, ter-
wijl het percentage algemeene kosten meestentijds
ook wordt gelimiteerd aan het in een vorig boekjaar
noodig gebleken, zonder dat dit nochtans uit mag
gaan boven het in het loopende boekjaar werkelijk
benoodigde. Voorts moet het subsidie-bedrag in ver-
houding staan tot de hiermede geschapen directe en
indirecte werkgelegenheid, dan wel met de behouden
werkgelegenheid. Een zeer voornaam punt is ook, dat
de Commissie steeds geval voor geval bekijkt en een
beslissing van verleenden steun, in een bepaald geval

gegeven, nooit als precedent wordt geaccepteerd voor
ee.n volgend geval. Het is wel nuttig hier nogmaals
te beklemtonen, dat het dus niet de Commissie is,
welke een subsidie verleent, doch dat zulks geschiedt
door den Minister van Economische Zaken, op voor-
stel van de Commissie. Dat de practijk heeft uitge-
wezen, dat het in zeer vele gevallen niet mogelijk is
‘deze ministerieele beslissing af te wachten en dat de
industrieel, met de wetenschap, dat de Commissie
een voorstel tot subsidie-toezegging heeft gedaan, be-s-list die bepaalde order te accepteeren, geschiedt dan
ook steeds op eigen risico zonder mogelijkheid van
verhaal op de Commissie.
Het hiervoren omschreven gedeelte van het werk-
terrein der Commissie, dat vooral bij- dalende con-
junctuur sterk naar voren komt, beoogt dus den afzet
te vergrooten van het bestaande productie-apparaat.
Een industrie kan alleen gesubsidieerde orders ne-men ter verg-rooting van de productie, dan wel ter
overbrugging van een periode van slapte; uit de
hiervoren genoemde voornaamste voorwaarden is wel
duidelijk, dat een bedrijf niet uitsluitend op gesub-
sidieerde orders kan werken; dit zou ook voor de
Commissie een motief zijn om niet over te gaan tot
het voorstellen van een subsidie.
Bedrijven, welke rechtstreeks door de Overheid
worden gesteund, bijv. door co-ntingenteering, behoo–
ren vanzelfsprekend niet tot diegenen, wier belan-
gen in de eerste plaats door de Commissie worden be-
hartigd. De voornaamste gesteunde bedrijfstakken
zijn: de metaal- en electro-technische nijverheid en de
hout- en textielindustrie.

Het is niet mogelijk de verleende hulp in cijfers
uit te drukken; in tijden van depressie heeft de Com-
missie zeker voor meerdere tientallen millio-enen aan
werk in ons land behouden. Het is helaas ook onmo-
gelijk gebleken aan te geven, hoeveel arbeiders door de
bemiddeling van de Commissie werk gekregen hebben
dan wel werk behouden; dat dit aantal aanzienlijk is
en dat gedurende het bestaan der Commissie, door
haar bemoeienissen., voor ruim honderd millioen Gul-
den werk voor Nederland is behouden, staat wel vast.
Was het de aanvankelijke gedachte, dat de Com-
missie uitsluitend subsidie-voorstellen kon doen voor
bepaalde orders, langzamerhand heeft zich deze taak
uitgestrekt tot het veroveren en behouden van bui-tenlandsche markten. Daarnaast wordt beoogd voor zooveel mogelijk takken van industrie de mogelijk-
heid te scheppen hun productie te richten naar de
verlangens van het buitenland.
In de jongste nota betreffende den toestand van
‘s-Rijks financiën schrijft de Regeering (blz. 25/6):

,,De Rogeering heeft overwogen, in hoeverre de export
nog op -andere wijze (dan door cxportcredietverzeker’ing)
bevorderd kan worden. Zij houdt daartoe haar aandacht
gevestigd op de bediening van nieuwe en -de herovering
van tengevolge van abnormale vreemde concurrentie- ver-
loren gegane markten. Ook kier staat verruiming der
werkgelegenheid op den ‘voorgrond. Indien het mogelijk
b1ikt,

nieuwe arbeidskrah’ten op deze wijze -in het pro-
ductieproces in te sChakelen, zal het binnen zekere gren-
zen verantwoord -zij’n, op de begrooting vrijkomen-de steun-
gelden voor dit doel -te bezig-en. Teneinde ongewen.sehte
concurrentieverhoudingen te voorkomen, zal het noodza-
kelijk -zijn, dat ook hier samenwerking van be-drjfsgenoo-
ten tot stand komt. Daarbij zal het bedrijfsleven bewijzen
moeten geven, dat ht tot offers bereid is, om nieuwe-n
afzet te verkrijgen. Het-spreekt vanzelf, dat met handels-
politieke belangen in belangrijke mate rekening moet
worden gehouden; in het bijzonder zal de gevestigde in-dustrie in andere landen ontzien moeten worden. Indien
geen blijvende resultaten te verwachten zijn, acht de
Regeerin-g zich echter ‘niet verantwoord, het bedrijfsleven
op de-ze wijze tegemoet te komen. De Regeering wenscht zioh bij deze maatregelen o.p streng z.akelijken grondslag
te plaatsen.”

De verlangde samenwerking van bedrijfsgenooten
vereischt, dat ondernemers, die zich voor een bepaal-
de markt interesseeren, eerst bij elkaar moeten wor-
den gebracht. Dit nu is juist typisch werk voo-r de

676

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 September 1939

Rijkscommissie Werkverruiming, die dit al jaren
lang in de practijk doet.
Wat de twee laatste zinnen betreft van het zoo-
juist uit de jongste millioenennota aangehaalde,
wordt het standpunt ingenomen, dat alleen export-
subsidie-verleening plaats vindt voor de winning van
een blijvende werkgelegenheid; een door de Com-
missie op den voorgrond geplaatste voorwaarde, welke
menige, sinds het bekend w’orden van deze subsidie-
mogelijkheid ingekomen, aanvrage, al dadelijk heeft
doen afwijzen. Subsidieering, teneinde een nieuwe of
verloren gegane markt te veroveren, is onder de hui-
dige omstandigheden noodig, doch wanneer het be-
drijfsleven oj? een dergelijke markt eenmaal is inge-
voerd, dan moet de subsidieering beëindigd worden.
De Commissie Werkverruiming is geen politieke
commissie. Bij haar arbeid heeft zij tal van moeilijk-
heden te omzeilen; zij moet zich steeds laten leiden
door de algemeene economische Regeeringspolitiek.
Voorts moet ten zeerste gewaakt worden tegen
verplaatsing van werkgelegenheid en daardoor ver-
plaatsing van werkloosheid. Ook heeft de Commissie
er nauwlettend op toe te zien dat met de voorstellen
tot verleening van subsidie geen ondernemingen wor-
den hevoordeeld, welker bestaan economisch niet ver-
antwoord is. Het mag vanzelfsprekend ook niet voor-
komen, dat door het werk van de Commissie moei-
lijkheden worden veroorzaakt tusschen de Nederland-
sche Regeering en vreemde mogendheden.
De Commissie staat met tal van bedrijfsleiders in
verbinding, waarmede regelmatig besprekingen plaats
hebben. Daar hij het overwegen van een subsidie-
voorstel ook rekening – dient te worden gehouden met
den toestand van het bedrijf, is het aan de Commissie
mogelijk geworden zwakke plekken in het Nederland-
sche hedrifsleven te ontdekken. Meerdere malen is
het mogen gelukken een bijdrage te geven tot het
verbeteren van Nederlands in dustrieel apparaat,
door te wijzen op deze aan het licht gekomen leemten.

De Commissie l4Ter7cverruiming en de Exportcre-
diet garantie.
Vermelding verdient ook de verbinding, bestaande
tusschen de Commissie Werkverruiming en de Rijks-commissie van Advies voor Exportcredietgaranties.
De Commissie Werkverruiming bestudeert de aan-
vrage voor exportcredietgarantie op de vraag, in hoe-
verre uit een oogpunt van verruiming der werkgele-
genheid het verieenen van de verzochte her’verzeke-
ring door den Staat verantwoord mag worden be-
schouwd; daarna komt de aanvrage met dit advies
hij de Rijkscommissie van Advies voor Exportere-
dietgaranties, welke de andere aspecten van de aan-
gevraagde credietgarantie bekijkt en over het geheel
advies uitbrengt aan den Minister van Financiën.
Het advies, de werkverruiming betreffende, maakt
een zeer voornamen factor uit bij de overwegingen of
een gevraagde herverzekering kan worden gegeven.
De Rijkscomrnissie Werkverruiming heeft zelf te
bepalen, hoever zij gaan kan om orders binnen cle
landsgrenzen te houden; gaat zij daarbij te ver,- dan
kan de Overheid deze Commissie altijd desavoueeren.
De Commissie behoeft niet, zoocis de Overheid, be-
vreesd te zijn voor het scheppen van precedenten:
moet de Overheid een bepaalden stelregel altijd vol-
gen, de Commissie Werkverruiming beoordeelt geval
voor geval; zij werkt altijd opportunistisch en in-
dividueel, doch niet zonder richtlijnen.
Het komt nog herhaaldelijk voor, dat ondernemers
meenen voor belangrijke orders met zware buiten-
landsche concurrentie het advies van de Commissie
niet te moeten inwinnen en van gedachte zijn, dat zij
zichzelf beter kunnen redden. Loopt het dan mis, dan
gebeurt het herhaaldelijk, dat zij nog op het laatste
oogenblik trachten de Commissie er tusschen te
schuiven, maar meestal is het dan te laat.
Moge dit een opwekking zijn om, vnl. hij onderhan-
delingen over belangrijke opdrachten, het bureau der
Commissie tijdig in te lichten. Ir. E. F. E.
BONGAERTS.

BESTRIJDING DER WERKLOOSHEID DOOR

UITVOERING VAN WERKEN.

Op het gebied van rechtstreeksche werkverschaf-
fing niet steun van de Overheid aan iverklooze ar-
beiders is in ons land al heel wat geschied.
De mogelijkheid tot dezen vorm van werkloosheids-
bestrijding is sterk gepropageerd door den in 1914
opgerichten Ned. Bond voor Werkverschaffing, waar-
van de tegenwoorclige Regeeringscommissaris voor
de Werkverruiming Directeur was.
De oprichting van dezen Bond was een reactie op
de opvattingen en toestanden, welke toentertijd op
dit gebied heerschten. Zoo was de in 1909 ingestelde
Staatscommissie inzake de Werkloosheid (Commissie
Treub) tot de overtuiging gekomen, dat rechtstreek-
sche werkversc’haffing door de Overheid tot bestrij-
ding van de gevolgen der werkloosheid, zoo niet on-
uitvoerbaar zijnde, dan toch op vrijwel onoverkome-
lijke bezwaren zou stuiten.
Niettemin werd op het platteland deze meening
niet gedeeld; men zette daar de werklooze arbeidem
aan het werk, maar daarmede was dan ook alles
gezegd.
Wij kennen uit dien tijd het kloppen van keien, het
lezen van erwten, het onnoodig diepspitten van grond
enz. Door en door iniproductief werk, uitsluitend een
georganiseerd bezighouden, waarbij men zich niet
ontzag slooten te laten graven en deze daarna weer
dicht te doen gooien.

De oprichting van den hierboven genoemden Bond
voor Werkverschaffing was in feite een gevolg van
dezen gang van zaken.
Door woord en geschrift deed de Bond betere denk-
beelden post vatten omtrent toepassing en mogelijk-
lieden van werkverschaffing, waarbij hij ten zeerste
werd gesteund door het Koninklijk Nationaal Steun-comité, hetwelk geheel voor de ideeën van den Bond
was gewonnen.
Aldus werd in de oorlogsjaren de grondslag gelegd
voor de moderne werkverschaffing, zooals wij die heden ten dage kennen, gebaseerd op de volgende
stel regels:
leiding en Organisatie moeten, in volkomen des-kundige handen zijn;
het loon moet geheel afhankelijk zijn, van de
werkprestatie; er wordt dus vrijwel uitsluitend in
stukloon (accoord) gewerkt, uurloon is uitzondering;
een zoo nauw mogelijke aansluiting hij de ar-
beidsvoorwaarden in het vrije bedrijf is gewenscht;
de keuze van werkverschaffingsobjecten moet
met groote zorgvuldigheid geschieden; zij moeten
nuttigen en zinvollen arbeid leveren, welke tevens op
dc meest economische
wijze
moet worden uitgevoerd.
In het jaar 1922 werden deze stelregels voor het
eerst en wel in de provincie Drenthe, toegepast.
Overeenkomstig bovenstaande beginselen werdien ein.de Maart van dat jaar enkele honderden arbeiders
uit de gemeenten Sleen en Emmen tewerkgesteld bij
een verbetering van kleine rivieren in de Zuid-Oost-
hoek dezer provincie. Met, de uitvoering werden be-
last de Ned. Heide Mij. en de G-roridverbeteriugs- en
Ontginningsmaatschappij (N.V. Grontmij), een en
ander onder directie van den provincialen Water-
staatsdienst in Drenthe. –
l)e Organisatie dezer werkverschaffing werd in han-
den gelegd van een Rijksinspecteur voor de Werkver-
schaffing, benoemd door den Minister van Binnen-
landsche Zaken, onder wiens Departement de Werk-
verschaffing toenmaals ressorteerde.
Reeds spoedig na den aanvang ontstond behoefte
aan meer dergelijke objecten, omdat de werkverschaf-
fing niet beperkt bleef tot Emmen en Sleen, doch
langzamerhand uitgebreid werd tot alle 34 Drentsche
gemeenten, waardoor des winters aan gemiddeld 5.000
arbeiders werk verschaft moest worden.
Na de Inspectie Drenthe volgden al spoedig Gro-
ningen en Friesland en daarna, in 1926, Overijssel.
In 1929 volgde ook Gelderland, terwijl in 1930

13 September 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

677

Limburg en Noord-Brabant en nog later Utrecht, de
beide Hollanden en Zeeland het geheel completeer••
den.
Op deze wijze is het totaal aantal tewerkgestelde
arbeiders opgevoerd kunnen worden tot 50.000
70.000.
Ondanks dit groote aantal tewerkgestelden is het
mogelijk gebleken hij de keuze van de werkobjecten
naast het moreele (het werkgevende) element, ook
het economische element in te schakelen, in dien zin,
dat de in het vrije bedrijf overcompleet zijnde ar-
beidskrachten door middel van werkverschaffing wor-
den aangewend om productieven arbeid te verrichten,
welke blijvende werkgelegenheid schept (ontwate-
ringswerken, outginningen, bebosschingen enz.).
Hieronder volgt een staat, vermeldende het ver-loop van het aantal tewerkgestelden gedurende de
laatste zeven jaren, alsmede de hierop betrekking
hebbende loonuitgaven voor de Overheid.

Voor subsidie
uit
het werklocsheids-
Aantal tewerkge- subsidiefonds in aanmerking komend
a a r stelden (gemiddeld) deel der bonen, sociale verzekeringen
en vervoerkoslen (in guldens)

1933..
49.000
36.000.000
1934..
51.000 31.000.000
1935..
55.000
33.000.000
1936..
46.000
27.000.000
1937..
44.000
26.000.000
1938.
.
50.uOO
31.000.000
1939..
68.000

(gemiddeld over
5
maanden)

Een opsomming van de in 1937 tot stand gekomen werken volgt hieronder:

Wegenverbetering, mci. aanleg ……….
2.925 KIl.
Ontwateringswerken ………………..
92.000 H.A.
Ontginning tot bouw- en weiland ……..
5.575 H.A.
Verbetering van bestaand cultuurland door
egaliseering, opnieuw spitten enz. ……
3.847 H.A.
Boschaanleg ……………………….
1.549 H.A.
Boschverbetering ……………………
4.000 H.A.

Bovendien kwamen nog verschillende andere wer-
ken tot stand, zooais dijkswerken, kanalen, sportvel-
den, rioleeringen ena.

De organisatie der w erkv erschaffing.

Wat de organisatie betreft, onderscheiden wij drie vormen van werkverschaffing, en wel de gemeente-
lijke werkverschaffing, de Rijkswerkverschaffing en
de werkverschaffing met inschakeling van ‘derden.
Bij den eerstgenoemden vorm, de
gemeentelijke werk-

verschaffing,
laten de gemeentebesturen aan eigen
objecten in de gemeente werken. Het Rijk geeft een
subsidie in de bonen, de gemeente betaalt de z.g.
,,andere kosten”, te weten toezicht, grondaan.koop,
materieel enz.; het subsidiepercentage is afhankelijk
van den financieelen toestand der gemeente en van
de waarde van het tot stand gekomen object.
Deze objecten dragen steeds een plaatselijk karak-
ter, buy, het aanleggen van sportterreinen, begraaf-
plaatsen, zwembaden en op het platteland ook veel
zandweg-verbetering, daarnaast ook verbeteringen van
gemeentelijke eigendommen, als hebosschingen, plant-
soenaanleg en ontginning tot bouw- en weiland.

Bij de
,,Rijkswerkverschaffingen”,
di.t zijn de werk-
verschaffingen, welke op initiatief van het Rijk zelve
worden ondernomen en geheel van Staatswege wor-
den gefinancierd, denken wij in de eerste plaats aan
de werkzaamheden voor het Staatsboschbeheer.
Door het Departement van Sociale Zaken (het De-
partement, waaronder sinds 1933 de werkverschaf-
fing ressorteert) zijn in samenwerking met den
Dienst van het Staatsboschbeheer aanvankelijk in
Drenthe, en later ook in andere provinciën, honder-
den ha heidegrond en verwaarloosd bosch aangekocht
en met werklooze arbeiders bewerkt.
Bij de tewerkstelling met inschakeling van. ,,der-

den”,
hebben wij te doen met werken, welke niet wor-den ondernomen door Rijk of gemeente, dus niet door
de Overheid, maar door anderen. Die anderen zijn
waterschappen, ontginningsmaatschappijen, particu-
1 iere grondeigenaren, vereenigingen, als: rijwielpad-
vereenigingen, vereenigingen tot behoud van het lan-
delijk schoon, bijv. het Geldersch Landschap, ‘de Ver-
eeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, enz.
Deze vorm van werkverschaffing is voor de Over-
heid vooral uit een financieel oogpunt zeer aantrek-
kelijk, omdat zij hier vrijwel steeds kan volstaan met
een bijdrage in de bonen.
Naast de niet zeer hooge kostenuitgaaf staat nog
het niet te onderschatten voordeel, dat de Overheid
hier niet zelf het risico van de onderneming draagt;
dit wordt bij dezen vorm van werkverschaffing –
tewerkstelling bij derden – verdeeld over tallooze
personen en/of corporaties.
Naast de particulieren nemen onder de ,,derden”
de waterschappen en de ontginningsmaatschappijen
een zeer belangrijke plaats in. Omtrent de hier be-
doelde ontginningsmaatschappijen een enkel woord
tot toelichting.
In den loop der jaren is een 12-tal dezer istitu-
ten opgericht. Deze hebben tot doel, werkzaam te zijn
in het belang van de verhooging van de opbrengst
van gronden, hetgeen zij trachten te bereiken door
woeste of ook wel zeer slecht verkavelde gronden aan
te koopen en te doen on.tginnen door werkloozen.
1-let zijn semi-officieele instituten en als het ware
werkverschaffingshedrijven, met eigen bevoegdheden
en eigen inkomsten en uitgaven.
Zoo hebben zij ingevolge art. 122 der Onteigenings-
wet de bevoegdheid zelfstandig tot onteigening
krachtens den zevenden titel dier wet over te gaan.
Winstuitkeeringen mogen niet plaats hebben; aan-
deelhouders zijn: Rijk, provinciën, gemeenten, water-
schappen en ook wel landbouw-organisaties.
Het aantal ha, dat door deze ontginningsmaatschap-
pijemi in cultuur is gebracht, beloopt reeds meer dan

15.000.
Zij waren daartoe in staat door het subsidie, het-
welk zij van Rijkswege in de bonen der tewerkge-
stelde werklooze arbeiders ontvingen.

Voorbeelden van deze instituten zijn:

De N.V. Ontgiruaiugsmaatschappij ,,De Vereenigde
Groninger Gemeenten”, in Groningen;
De N.V. Ontginningsmaatschappij ,,De Drie Pro-vinciën”, in Friesland;
De N.V. Outgiminingsmaatschappij ,,Het Land-
schap Drenthe”, in Drenthe;
De N.V. Oitgin.niugsmaatschappijen ,,Het Land
van Vollenhove” en ,,Overijssel”, in Overijssel; De Vereeniging ,,De Biesbosch” te Dordrecht.

In verschillende andere deelen van het land staan
deze lichamen aan het begin van hun taak of zijn zij
nog in oprichting.

De hieronder volgende gegevens mogen een inzicht
geven omtrent de verdeeling van het aantal arbeiders
over de verschillende vormen, van werkverschaffing.
De gegevens hebben betrekking op het jaar 1937.

procenten
van het
totaal

Gemeentelijke werkverscbaffing
14.232
35 Rijkswerkverschaffing:
4
6
Tewerkstelling bij of door derden,

Staatsboschbeheer
……………..1.570

waarvan door particulieren
.0.889
25

Rijkswaterstaat

……………….2.436

waterschappen, ontginningsmaat-
schappijen, vereenigingen enz
12.787
30

Totaal ……..
.41.914

678

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 September 1939

4-1

Zooals uit het voorgaande reeds blijkt, geeft het
Rijk slechts een
bijdrage iii
de uitgaven der tewerk-
stelling van gemeenten en derden, het subsidieert
dus. De noodige middelen daartoe verschaft de Staat
zich uit het Werkloosheidssubsidiefonds, een fonds,
dat gevoed wordt door het Rijk en de gemeenten.
Deze bijdrage wordt op grond van de wet op het
Werkloosheidssubsidiefonds uitsluitend verleend in
de uitgaven voor arheidsloone.n en sociale verzeke-
ringen, alsmede in de vervoerkosten.
In deze financiering was men aangewezen op ar-
beid-intensieve werken, d.w.z. werken met een hoog
percentage directe bonen.

Het Werlefonds.

Naast de Werkverschaffing kennen wij sedert 1934
het Werkfonds. In dat jaar werd een wetsontwerp aangenomen, waarbij uit de Staatskas 60 millioen

beschikbaar werd gesteld voor het doen uitvoeren van
openbare werken. Dit bedrag werd in 1936 verhoogd
met
f
6.300.000, in 1937 met
f
33.700.000 en in 1935
metf 60.000.000. Het bedraagt dus thans f160.000.000,
terwijl bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
een wetsvoorstel is ingediend om dit bedrag wederom
met
f
30.000.000 te verhoogen.
Het Werkfonds stelde voorschotten beschikbaar,
waaruit de totale kosten van een object konden wor-
den bestreden. Hierdoor was het mogelijk ook kapi-
taal-intensieve, werken, althans werken, waarvan de
post direct arbeidsloon betrekkelijk laag was, aan te
vatten.
Natuurlijk zocht men werken, waarvan de geaccu-
muleerde loonquote, d.w.z. het bedrag, dat men vindt
door optelling der direct of terzijde bij het werk be-
trokken loonposten (direct loon: fabricage van mate-
rieel, materiaal enz.), zoo hoog mogelijk was, dus in
het bijzonder bouwobjecten.

Een ander verschil was er met de Werkverschaf-
fing, nl. dat de toelating der arbeiders aan minder
beperkende bepalingen was gebonden. Voor toelating
werd alleen als eisch gesteld, dat men gedurende een
zekeren tijd werkloos was geweest, terwijl voor de
Verkverschaffingarbeiders veel zwaardere bepalin-
gen golden; hier werd nl. in sterke mate rekening
gehouden met de behoefte, m.a.w. de plaatsing was
hier afhankelijk van de gezinsinkomsten.
Ook de arbeidsvoorwaarden waren bij de Werk-
fondswerken vrijwel geheel gelijk aan die in het vrije
bedrijf, terwijl bij’ de Werkverschaffing allerlei afwij-
kingen voorkomen, bijv. de verstrekking van allerlei
einolumenten (goedkoope levensmiddelen).
liet Werkfonds verschafte bij voorkeur credieten
aan gemeenten en andere publiekrechteljke licha-
men; verstrekking van credieten aan particuliere per-
sonen kwam niet voor, aan vereenigingen slechts zeer
sporad isch.

In de verrichtingen van het Werkfonds mogen de
volgende gegevens een inzicht geven:

Toegestaan,)
Jaar
Gereed
in
uitvoering
doch nog
niet aange-
1

Totaal ge-
1

blokkeerd
Verwerkt
vangen
1

935
351.477
8.596.278122954.7341
31.902.489
6.500.000
1936
6.371.841
30.655.260121.504.4371
58.531.538
16.500.000
1937
15.676.691
38.545.814134.909.1141
89.131.619
30.000.000
1938
29.493.343
50.811.31 1160.803.9651
141.108.619
31.500.000

(Alle bedragen in Guldens).

In tegenstelling met de Nverkverschaffing was de
organisatie van het V,Terkfoiads gecentraliseerd. Iedere
provincie heeft voor de Werkverschaffing een In-
spectie, terwijl de Ingenieurs van het Werkfonds allen
in Den Haag waren gestationneerd.

De Rijksdienst voor de Werkverraiming.

Het ligt nu in het voornemen van de Regeering
op den ingeslagen weg voort te gaan, d.w.z. er zal
naar worden gestreefd den omvang van het aantal te-
werkgestelden zooveel mogelijk te handhaven.

Daarnevens zal volgens deze voornemens de keuze
van objecten zoodanig moeten zijn, dat deze zooveel
mogelijk blijvende werkverruiming geven, ‘dus bij
voorkeur ontgiuningen, ontwateringswerken en zoo
weinig mogelijk sportvelden, gemeentehuizen enz.

Bovendien zuilen de arbeidsvoorwaarden ook van
de Werkverschaffing, waarin de laatste jaren allerlei
afwijkingen van het vrije bedrijf zijn hinnengeslopen,
meer in overeenstemming worden gebracht met die
van het vrije bedrijf.

Ook in de wijze van subsidieering wil men veran-
dering brengen. Tot dusver lieten de bepalingen van
het Werkloosheidssubsidiefonds niet toe, dat ook in
andere uitgaven dan de bonen subsidie werd gege-ven. Hierdoor was het niet mogelijk een object met
een vrij groote primaire werkverruiming (direct en
indirect) zoodanig te subsidieeren, dat het tot uit-
voering werd gebracht.

Er wordt dus getracht een weg. te vinden, waardoor
subsidieering in de totale kosten mogelijk zal zijn.
Tenslotte wil men door een meer nauwkeurige ad-
ministratie van de uitgaven en inkomsten en baten zich een juister inzicht verschaffen in de uiteinde-
lijke resultaten, terwijl uit deze nieuw te verkrijgen
gegevens een oordeel gevormd kan worden omtrent
de financiering door het Rijk, d.w.z. in hoeverre de
financiering moet geschieden uit dan gewonen dienst
dan wel uit den kapitaaldienst.
Voor dit alles zal noodig zijn, dat men meer plan-
matig gaat werken, althans planmatiger dan thans.
Tot dusver stond in geen enkel opzicht vast, wat
men in een bepaald jaar zou ondernemen; wel werd
een raming gemaakt van de uit te geven gelden,
maar welke werken zouden worden uitgevoerd, hing
geheel af van wat voorgedragen werd in den loop van
het jaar. Met deze methode zal nu worden gebr6ken, er zal
een jaarplan komen, waarin opgenomen worden de
werken, die men in het betreffende jaar wenscht uit
te voeren.

Uit het hier zoojuist medegedeelde blijkt, dat nu
ook voor de Werkverschaffing de arbeidsvoorwaarden
meer aangepast zullen worden aan die in het Vrije be-
drijf, terwijl daarnaast ook de toelating aan minder
beperkende bepalingen zal zijn onderworpen, er is dus

geen reden om de Werkfondsorganisatie geheel af-
zonderlijk te laten voortbestaan naast die van de
Werkverschaffing.

Teneinde aan deze desiderata tegemoet te komen,
is in April van dit jaar in het leven geroepen de
Rijksdienst voor de Werk-verruiming, waarin zijn on-
dergebracht de bestaande Werkverschaffing en het.
Werk-fonds.

Hierdoor behooren de Werkverschaffing en het
Werkfonds tot het verleden. Wel bestaat nog het
Werkfondscrediet, maar de organisatie en dus ook de
bij het Werk-fonds werkzame Ingenieurs zijn tezamen
met de voormalige werkverschaffing ondergebracht
bij den nieuwen dienst.

Volledigheidshalve zij hier nog medegedeeld, dat
ook naar wegen wordt gezocht subsidies te verleenen
in z.g. industrieele objecten, waarmede bedoeld wordt
verbetering te verkrijgen van het industrieele pro-
ductie-apparaat.

De financiering van dezen nieuwen tak van Over-
heids-stimuleering zal ondergebracht worden bij den
nieuwen dienst.

Tenslotte zullen ook door deze nieuwe wijze van
fiananciering particuliere objecten van algemeen
maatschappelijk nut een belangrijke plaats kunnen
innemen.
Ir. J. Th.
WESTHOFF.

13 Septmb’er 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

679

DE RUBBERSITUATIE.

Het internationiije rubbercornité heeft op S Sep-tember ji. het besluit gepubliceerd, dat het uitvoer-
percentage voor het vierde kwartaal is vastgesteld op 70 in plaats van het tegenwoordige van 60. Dit
beteekent dus een verruiming van den uitvoer der
restrictielanden met 10 pOt.
Voor de beoordeeling van dit besluit moet men de
beteekenis van 2 cardinale punten overwegen, ni.
den oorlogstoestand en de ruiltransactie tusschen de
Vereenigde Staten en Groot-Brittannië betreffende
een ruil van .600.000 balen katoen tegen ongeveer
80.000 ton rubber.
Oorlogstoestand.
De thans. heerschende oorlogstoe-
stand heeft een zeer gecompliceerden invloed op de statistische positie en het verbruik van rubber. In de
eerste plaats is véér het uitbreken van den oorlog
de statistische positie gunstig beïnvloed door het
vormen van voorraden; het is bekend, dat speciaal
Duitschland zich in de tweede helft van Augustus
de beschikking heeft verschaft over zeer belangrijke
voorraden rubber.
Voor het verbruik bestaat de zekerheid, dat de
militaire operaties in de oorlogvoerende en de voor-
bereiding in de neutrale lauden waar de rubber
nog kan worden aangevoerd, tot een vergrooting zul-
len leiden, dat dus uit dezen hoofde een stijging van het rubberverbruik kan worden verwacht, eventueel
versterkt door verloren gaan van stoomende rubber.
Echter staat daartegenover, dat andere factoren even
zeker tot een vermindering ervan zullen leiden en
deze factoren mogen zeker niet worden onderschat.
In de eerste plaats dreigt stagnatie in den aanvoer,
doch ook aan de zijde van het verbruik zijn belem-
merende invloeden: tal van automobilisten zijn gemo-
biliseerd, in. sommige landen bestaat reeds een ver-
bod om auto te rijden zonder vergunning (Denemar-
ken), elders weer is de benzine reeds gedistribueerd
(Italië en Zwitserland) of dreigen distributie of an-
dere maatregelen (Nederland). Het zakenleven is ge-deeltelijk stilgelegd, gedeeltelijk sterk ingekrompen.
Dan mag niet over het hoofd worden gezien, dat het
gebruik van reeds verwerkte rubber (oude banden
bijv.) intensiever en dat van regeneraat, grooter zal
worden en dat voor verschillende landen, die ongun-
stig ten opzichte van, de productiegehieden zijn ge-
legen, de aanvoer vrijwel onmogelijk is geworden of
zal worden, hetgeen eveneens geldt voor Duitschland.

De synthetische rubber krijgt in Duitschiand en,
indien de oorlog langer zou duren ook in Rusland een
buitengewone kans om zijn geschiktheid te bewijzen
en zich door uitbreiding der installaties en productie
op zeer groote schaal een economische positie te
verschaffen die dan ook daarna voor het verbruik
van ruwe rubber wel eens zeer gevaarlijk zou kunnen worden, indien zou blijken, dat economische concur-
rentie met het natuurlijke product mogelijk is; de
oorlog kan dit gevaar bespoedigen en doet in elk ge-
val installaties ontstaan, die een ander kostenvraag-
stuk scheppen en de productie ook na afloop van den oorlog eerder zullen kunnen doen voortzetten.

.Ruiltransactie.
Niet alleen de Vereenigde Staten,
ook Groot-Brittannië heeft zijn goedkeuring aan de
ruiltransactie gehecht. Althans, op 7 September werd
uit Londen gemeld, dat het Britsche Ministerie van
Bevoorrading te Londen voor de verkrijging van de
noodige rubber een marktbureau zal inrichten, het-
geen jl. Maandag is geschied, en zich voorstelt de
aankoopen te doen bij handelaren, die in Engeland hun
domicilie hebben, en de makelaars, die lid zijn van de
vereeniging van rubberhandelaren. Hieruit moet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de rubber vrij
zal worden gekocht, wat in verband met onze neutra-
liteit een zeer aangename beslissing is. Wel is het
mogelijk, dat zelfs uitsluitend product uit Engelsche
gebieden voor aankoop in aanmerking komt, doch ook
dan profiteert Ned.-Indië toch volledig van deze

transactie, omdat het vrijgeven van den uitvoer voor
alle gebieden geldt en Ned. -Indische rubber eldërs de
normale plaats van de Britsche rubber kan innemen.
Statistische positie.
Wij hebben er reeds op gewezen,
dat Duitschland vlak’ voor den oorlog nog zeer be-
langrijke hoeveelheden rubber heeft gekocht, wat te
Londen en Amsterdam een prijsstijging heeft teweeg-
gebracht. Toen de oorlog was uitgebroken, hebben w’ij
een sterke stijging der termijn- en loco-prijzen in
New-York gezien, doch reeds zeer spoedig bleek het enthousiasme bekoeld en trad prijsdaling in. Te Lon-
den opende de markt na de sluiting op ii% d., liep
terug tot
97/s
d. en steeg Dinsdag jl. weer tot 10 d.
De statistische positie weerspiegelt de verbetering,
die in den loop van het jaar heeft plaats gevonden.
Tegenover een voorraad buiten de restrictiegebieden
van 442.387 ton (voor de belangrijkste markten) op
1 Januari 1939 stond er op einde Juli een van 385.042
ton, wat dus in 7 maanden een vermindering met
ruim 57.000 ton beteekent. Deze verbetering komt
geheel voor rekening yan de absorptie – vat niet
hetzelfde is als het verbruik – dat in deze ‘7 maan-
den ruim 100.000 ton grooter was dan in liet over-
eenkomstige tijdvak van 1938.
Trachten wij nu de waarschijnlijke positie per
30 September op te maken, dan komen wij ongeveer
tot het volgende beeld, waarbij uiteraard een nog groo-
ter voorbehoud past dan in normale
tijden
reeds moet
worden gemaakt:
ton
Voorraad buiten do restrictiegehieden op eInd
Juli 385.042
Aibsonptie in Aug/September geschat
196.000
ton
Uitvoer in Aug./Septesaber geschat
.. 161.000
35.000

zoodat globaal gerekend de ivereldvoorraid buiten
de restri’ctiegebioden
op 30
September zal be-
dragen ………………………………..
350.000

Deze voorraad is buitengewoon klein in verhouding
tot de tegenwoordige absorptie – ongeveer 4 maan-
den absorptie zoodat een verdere vermindering
moeilijk te verdedigen zou zijn Wel ligt er binnen de restrictiegebieden nog èen hoeveelheid rubber,
welke globaal op ongeveer 150.000 ton kan worden
geschat, doch deze kan zonder medewerking van het
internationale rubbercomité niet tot den vrijen we-
reldvoorraad worden gerekend.
Met dezen toestand voor oogen was de beslissing
voor ‘het internationale rubbercomité verre van een-
voudig. Het stond voor een kracht – den oorlog –
welker invloed op het verbruik wel zeer moeilijk te
bepalen valt en omtrent welker beteekenis voor ‘de
grootte der onzichtbare – dus een absorptie der zicht-
bare – voorraden al evenmin met eenige nauwkeurig-
heid valt te voorzien. Het moest er voorts voor zor-
gen, dat de voor de ruiltransactie noodige rubber bin-
nen een bepaalden termijn zou kunnen worden ver-
schaft.
Een uitvoerpercentage van 70 nu opent de moge-
lijkheid, dat de volledig aan de restrictie deelnemen-
de landen ‘in het laatste kwartaal zullen kunnen uit-
voeren …………………………….
256.ZSSton
Siam zal kunnen uitvoeren …………….
10.250
Fman’soh Indo-China ………………….17.000
Uitvoer der outsiders te schatten
0
1
)
……10.000

zoodat de were.iduibvoe’r z&l bedragen naar
schattin
g
…………………………
293.538 to
t)

aangenomen – en zulks geldt ook voor de vorige
cijfers – ‘dat de carry-over per einde Juli 1939 on-
gewijzigd zal blijven.
Zouden wij aannemen, dat de absorptie van rub-
her door den oorlog slechts in zooverre ongunstig
wordt beïnvloed, dat alleen Duitschiand als importeur

uitvalt, zoodat dus de overige factoren elkaar corn-
penseeren, dan zou rekening moeten worden gehou-
den met een absorptie in het vierde kwartaal van

‘) De cijfers in dit artikel zijn oatlend aan het bulletin
van het inte’rnation’aie rubbercomité.

680

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13 Sepember 1939

235.000 h 250.000 ton. Trekt men deze van den we-
relduitvoer af, dan zou

er dus een overschot van
43.000 h 58.000 ton zijn en dan zou dus blijken, dat
de helft van de voor de ruiltransactie vereischte hoe-
veelheid in het vierde kwartaal kan worden verkre-gen zonder aantasting van den wereidvoorraad bui-
ten de restrictiegebieclen. Wij wenschen zeker niet te
stellen, dat dit de gedachtengang van het comité is
geweest, doch het komt ons voor, dat deze redenee-
ring plausibel is.
BoordeeUng rubber fondsen.
De beoordeeling van
de waarde der rubberaandeelen hangt thans van twee
groepen factoren af, die kunnen worden samengevat
als: lo. de toekomstige verhoudingen in het artikel
en 2o. de oorlogstoestand.
De
toeltomstige v erhoudingen,
den oorlogstoestand
buiten beschouwing gelaten, worden bepaald door de
vooruitzichten van productie en verbruik. De facto-
ren van beteekenis voor de productie zijn de zeer
groote productie-capaciteit en de mogelijkheden der
vervangers. Wat de productie-capaciteit betreft, deze
wordt alleen voor de restrictielanden getaxeerd voor
1940 op 1.541.550; 1941: 1.554.700; 1942: 1.563.000
en 1943: 1.569.000 ton, terwijl tot nu toe de grootste wereldabsorptie is geweest 1.105.000 ton in 1937. In
dit cijfer der wereldabsorptie is echter naast het we-
reidverbruik een vorming van onzichtbare voorraden
begrepen. Wij zien dus, dat de potentieele productie
zoodanig groot is – de hierboven genoemde cijfers
moeten worden verhoogd met de productie-capaciteit
van Franscli Indo-Ohina en de outsiders – dat het
wel zeer onwaarschijnlijk is, dat zij door de absorptie
in de eerstkomende jaren kan worden opgenomen. Daaruit volgt, dat de prijs van rubber door het res-
trictie-comité steeds door grooteren uitvoer kan wor-
den gedrukt en dat dus de volgende toestand ont-
staat: een prijsheweging, welke achteraf wordt gere-
geld door den omvang der uitvoerbeperking. Telken-
male dus zullen perioden van hoogere, resp. stijgende
prijzen samengaan niet verruiming van de productie-
mogelijkheid en perioden van dalende, resp. lage prij-
zen met uitbreiding van de restrictie, dus kleinere
productiernogelijkheid.
Wat de synthetische rubber betreft, de juiste he-
teekenis voor de economische concurrentie valt thans
nog zeer moeiljk te bepalen, doch wel staat vast, dat
hier een gevaar schuilt, niet alleen in het bestaande
doch ook in• de voortdurende onderzoekingen. Kort-
geleden heette liet, dat liet in de Vereenigde Staten
gelukt zou zijn uit het hutaangas – een bijproduct
van de petroleumvelden – synthetische rubber te

vervaardigen tegen een kostprijs, die zoo ongeveer
met den prijs
van para-rubber zou overeenkomen. Hoe-
wel al dergelijke mededeehingen met liet grootste
voorbehoud moeten worden beoordeeld, is liet een feit,
dat hier een gevaar schuilt, waarvan de juiste hetee-
kenis niet kan worden getaxeerd.
Tenslotte het verbruik; bij de rubherconsumptie
kunnen wij ongetwijfeld een vooruitgang waarnemen,
dien wij ook voor de toekomst mogen verwachten;
nemen wij de vermeerdering van topverbruik tot
topverbruik, voor de laatste periode van 1929 op
1937, dus van 805.421 tot 1.104.991 ton, dan hetee
kent dit een stijging met 37 pCt. in 8 jaar of ge-
middeld
414
pCt. per jaar. Er bestaat geen speciale
aanleiding om voor de nabije toekomst een grootere
verbruiksstijging dan 5 pOt. per jaar te verwachten.
* *
*
De toestand is dus deze, dat de prijsbeweging van
rubber, veroorzaakt door algemeene en bijzondere
prijsfactoren, zal samengaan met grootere en kleinere
producties en de kleinere dus juist met lage prijzen,
terwijl de kostprjzen dan hoog zullen zijn. De door-
snee-rentabiliteit der rubberfondsen zal dus slechts
beperkt zijn, omdat de idee, welke de mate der res-
trictie beheerscht, die van den ,,redelijken” prijs,
ook voör de verbruikers, is, en een te hooge prijs moet
leiden tot vermindering van het verbruik (vervan-

gers, synthetisch product en regeneraat). Voor de
toekomst mag dus slechts met een zeer beperkte ren-
tabiliteit van het in de rubber geïnvesteerde vermo-
gen worden gerekend.

Dit is ook algemeen economisch volkomen logisch;
immers, een deel der productie-capaciteit, dus een
deel van het in de rubber geïnvesteerde vermogen,
kan slechts productief worden aangewend en de eco-
nomische prestatie van dit deel kan dus slechts aan-
spraak op een belçoning maken. Wel zal deze beloo-
ning uiteraard hooger zijn dan zonder de restrictie,
doch dit nioet toch door den redeljken prijs binn.en
enge grenzen blijven.
In hoeverre komt hierin nu door den
oorlogstoe-
stand
wijziging, m.a.w. zijn ruhherfondsen ,,war-
babies”? Wij hebben in den beginne gezien, dat de
grootere vraag naar rubber aan de eene zijde een
tegenhanger vindt in het geringere verbruik eldeis
en hoewel wij niet weten, in hoeverre hier een com-
pénsatie plaats heeft, komt het ons toch voor, dat
feitelijk niets wordt gewijzigd. In het gunstigste ge-
val gaan wij thans een periode tegenioet met het
tegenwoordige – rendabele – prijsniveau en toene-
mende verruiming van de uitvoeren, zoodat wij thans
in een, echter altijd
bepericte, normale hausseperiode
voor de rubber, dank zij de grootere ahsorptie en het
ruilplan, zijn aangeland, hoewel er steeds met de
groote potentieele productie en de kans, dat Enge-
land en/of Frankrijk de restrictie-overeenkomst tijde-
lijk buiten werking kan doen stellen, alsmede met ver-
mindering van het verbruik, moet worden gerekend.
War-habies zijn rubberfoudsen o.i. zeker niet, al zal
de rentabiliteit, zoolang de kosten – waaronder ook
v.rachten enz. – niet te sterk stijgen, zeker door den
oorlogstoestand eenigermate vergroot kunnen wor-
den. Doch zelfs dat is vooralsnog, gezien de beslis-
sing van het internationale ruhhercomité, een du-
bieus punt. In den boezem daarvan schijnt men al-
thans die mogelijkheid niet belangrijk hoog aan te
slaan. J. F.H.

DE HANDELSPOSITIE VAN DE NEDER-

LANDSCHE ANTILLEN, BESCHOUWD IN

NEDERLANDSCH IMPERIAAL VERBAND.

Zooals uit de voorafgaande beschouwingen in (lit
blad,
1)
naar voren komt, lijkt het hij vele artikelen
mogelijk – en dus wenschelijk – dat de andere Rijks-
deden, althans Nederland cii Suriname, een grooter
deel van den invoer van Curaçao, hetzij ten koste van
Amerika of van Engeland en andere landen, ver-
werven.
Er zijn
vier rjroe pen icoopers
in. de Nederiandsche
Antillen, die vooral tot den invoer bijdragen, en dus
ook de verhooging van liet Nederlandsche aandeel
zouden kunnen, bewerken.
De
eerste
groep is die der Nederlandsche olie-
industrie. Dc twee hiertoe behoorende ondernemin-
gen, clie reeds thans zeer veel in Nederland bestel-len, kunnen in deze een nog veel grooteren invloed
uitoefenen. Deze ondernemingen zelve en daarnaast
haar duizenden eniployés te land en ter zee vertegen-
woordigen niet hun inkoopen een aandeel in den in-
voer van meerdere millioenen, waarvan maehinerieëu
en materialen, inclusief die voor de schepen, ongeveer
4 millioen, en provisiëii, dranken, e.d. naar schatting

1)
Zie:
E.S.B.
dcl. 26 Juli ji. ,,De in-voer van de Neder-1.aindsohc Anti-Hen en het aandeel daarin van de -and-ere
Rijk.sdeeleu”;
E.-S.B.
d.d.
2
Augustus ji. De beteekenis
voor Sunin-ame van uitvoer van suiker en rum naar de
Nedenlan’dscihe Autillon”;
E.-S.B.
d.d. 9 Augustus jl.,,Mo.-gelijkheden en moeilijkheden bij den export van groenten
en fruit van Nederland en Surinanie naar Curaçao”;
E.-S.B.
d.d. 16 Augustus ji. ,,De export van rijst en maïs
vaili Suriname naar Curaçao” en
E.-S.B.
d.d. 23
Augustus
ji. ,.De invoer van faibrieksartikelen in de Nederlandsohe
An.tillen en het aandeel daarin van de andere Rijks-
doelen”.

13 September 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

681

minstens 2 millioen Gulden uitmaken. Het is te hopen,
dat deze zeer koopkrachtige Neclerlandsche olie-indus-
trie in de toekomst, nog meer dan thans, bereid zal
zijn om den geest van den tijd te volgen en bij haar
aankoopen het nationale belang te dienen, door niet
alleen bij gelijke kwaliteit en prijs te vragen naar
Nederiandsche waar, maar ook af en toe bij Neder-
landsche en Surinaamsche leveranciers eenig geduld
te oefenen, als de eerste zendingen niet geheel vol-
doen en hun den tijd te gunnen, die noodig is, om
zich op een vasten afzet goed in te ‘stellen en hun he-
drijfsorganisatie daarop in te richten.
‘Taii
de
tweede
zeer koopkrachtige groep, die der
toeristen – die zelden Nederlanders zijn kan men
het vragen naar Nederlandsche waar niet vergen of
verwachten; wel weer van
de
derde
groep, t.w. het Curaçaosche Gcsuverne-
ment en het niet onbelangrijke deel der bevolking,
werkende in die bedrijven, die niet tot de olie-indus-
trie behooren.
De eerste en derde groep kunnen zich blijkbaar
inzake provisiën, dranken, manufacturen, enz. nog
veel meer Nederlandsch, dus minder Amerikaansch of
Engeisch, oriënteeren met haar bestellingen. Wellicht
geldt dit zelfs in de eerste plaats voor het gouverne-
ment zooals in de voorafgaande artikelen is be-
sproken
).
Naast het opzettelijk vragen naar Nederlandsche
producten, door de lo. en 3o. groep van koopers,
kan de toestand uiteraard ook verbeteren, als de
win-
keliers
met opzet meer Nederlandsche artikelen in-
slaan
8).

Intusschen vergete men niet, dat het vooral de
verkooper is,
die door zijn activiteit een handels-
relatie tot stand moet brengen. Als dus de koopers
anders georiënteerd zijn, dan wij van nationaal
standpunt uit moeten wenschen, ligt dit allereerst
aan den Nederlandschen verkooper. In Suriname
zond het Gouvernement meermalen ambtenaren naar
Curaçao, doch het lijkt gewenscht, dit aan te vullen
met uitzending of aanstelling van een goeden
han-
delaar
door den Surinaamschen handel. Wat ons land
betreft, vernamen wij herhaaldelijk, dat Nederland-
sche fabrikanten niet bereid zijn, zich voor de An-
tillen veel moeite geven, of wel in gebreke blijven
zich geheel aan to passen aan den Curaçaoschert
sniaak, bijv. hij manufactureri, niodewaren en schoe-
nen, en niet voldoende voelen, dat de klant koning
is. Ook hoort men telkens, dat velen niet bereid zijn het in Curaçao, vooral in de Britsch-Indische manu-
facturenzaken, zoo gewaardeerde crediet van een igo
maanden te geven, getuige de woorden van een ho-

) Wi$ denken hierbij aan meer ceoiioin’isdhe sameIiwei’-
king in het algemeen. Een voorbeeld is de uitbreiding
van het in Nederland igakoobite deel der door het Gou-
vernement val.1 Curaçao benoodigde artikelen en van de
materialen, noodig voor ‘iiieuunbouwaverken, aanbesteed
vanwege ,ht Curaçaosche gouvernement. In Nnderlandsch
Oost-Indië geeft de Indishe Centrale Aansohaffingsdienst
een preferent’ie van max. 10 pOt. van dan prijs aan goe-
‘deren van de Nederlandsoh-Ï’ndischc of Nederlandsohe in-
dustrie. Als men dit ook
in
Curaçao deed, zou dit zeker
tot meer orders leiden dan Nederland than’s krijgt. Een
ander voorbeeld is hot koepen van meer zout door Neder-
land ‘in Curaçao.
1)
De economische samenwerking tuss4jhen Nederland en
Noderland’sch
Oost-Indië
is het onderwerp van een groote studie geweest, neergelegd in het rapport der Commissie
Rutgers van 1938. Ik kan niet nalaten te eiteeren, wat
deze Commissie zegt in haar slortbesohouwing, ni. dat
economische samenwerking moet gesohieden in ‘den geest
van royale samenwerking, van fainheid over en weer”, dat men moet zoeken naar ,,een redelijk evenwicht van
wederzijdsohe prestaties” en dat alle handelingen moeten
worden be’heerscht door ,,de Rijkagedachte, het bewustzijn,
dat Nederland en Indië deden zijn van één Rijk en daar-
om in elkanders belang maatregelen moeten weten te
nemen.” (De zoo jurist uitgebroken oorlog onderstreept de
wenscheiijloheid van meer economische samenwerking tus-
sohen Nederland, Suriname en Curaçao; W. C. K.).

kend Nederlandsch bankier, die de West bezocht.
Heel dikwijls levert men alleen op basis: betaling
tegen documenten. Naar het schijnt, zijn de Neder-
landsche fabrikanten nooit overgegaan tot het uit
voeren van een idee, dat de oud-Gouverneur van
Slobbe had. Volgens dozen kenner van het eiland
dienen zij te komen tot het gezamenlijk laten behar-tigen van hun belangen door uitzending van één im-
porteur, liefst niet tevens winkelier, die voor een ige
fabrieken tegelijk werkt. Voor artikelen; waarbij Ne-
derland er in het geheel niet ,,in” is, zooals manu-facturen, schoenen, enz., zou dit zeker bonen; het
gezamenlijk verdrijven der buitenlandsche concurren-
tie is dan het eerste en voorloopig eenige doel. Van
onderlinge concurrentie der Nederlandsche fabrieken
is eerst sprake, als Nederland hij den import zich
een zekere positie heeft verworven. Bij een omzet
van
f 100.000 zou
eell gezamenlijk agent zeker loo-
nend zijn. De firma Bata heeft voor haar schoenen-import van
f 150.000
reeds 2 winkels gesticht, die
niets anders verkoopen. Bij verf en chemicaliën
speelt Nederland ook zoo’n kleine rol, dat voor de
eerste jaren alleszins redenen aanwezig lijken om
door samenwerking vasten voet te krijgen. Bij con-
serven en zuivel is de N’ederlandsche import daar-
voor reeds te belangrijk en komt de onderlinge con-currentie sterker op den voorgrond
4).

De
vierde
groep van koopers in Curaçao vormen
de Amerikanen
OJ)
Aruba. Van hen is, evenmin als
van de toeristengroep, te verwachten, dat zij zich
Nederlandsch znl]en oriënteeren in gevallen van ge-
lijke kwaliteit en prijs.
De boven besproken oriëntatie der inkoopen door
de verschillende groepen is begrijpelijk, want zij is
historisch zoo gegroeid. De olie-industrie begon tij-
dens den oorlog, toen onder invloed daarvan de
scheepvaartverbinding met Europa ‘voor Suriname
geheel was verbroken en voor Curaçao sterk werd
gereduceerd. De Nederlandsche industrie was toen
ook niet zoo goed in staat om West-Indische bestel-
lingen vlot uit te voeren. Het is in die jaren aan
den Amerikaanschen export reeds gelukt om met
vrijgevige credieten een grooter deel van den handel
te veroveren, want scheepsvérhinding met de Ver-
eenigde Staten was er tijdens den grooten oorlog steeds.

Het is volgens veler meaning allereerst een gevolg
van de berusting der Nederlandsche fabrikanten en
Surinaanische producenten, dat zij in Curaçao te
weinig leveren. Ook onkunde speelt een rol. Er is
nog steeds geen handelsregister, dat een goede oriën-
tatie omtrent Curaçaosche firma’s mogelijk maakt.
Zoo koos een goede Nederlandsche overhemdenfa-
l)riek een autozaak als agent en een groote olief a-
briek kwam hij een hatadenwinkel terecht! Als de
vrachten te hoog zijn, vergeleken met die van dé
Tereenigde Staten naar Curaçao (ik betoogde meer-
malen, dat dit mi. voor artikelen van groote waarde,
waar het meestal om gaat, geen rol kan spelen), is
liet aan hen, om gezamenlijk op verlaging aan te
dringen; evenzoo geldt dit voor andere scheepvaart-
faciliteiten, als koelruimten en gelegenheid tot het
laden van wat dit betreft moeilijke artikelen als
paalhout. Ook aan de frequentie der verbindingen is,
nog wel wat te doen, want de Suriname—Curaçao-
verbinding met de Suriname
lijn
bijv. is slechts een
driewekeljksche.

Alleen de levertijd zal niet veel te verkorten zijn
ere de zeereis van 12 h
15
dagen blijft staan tegen-
over een reisduur van 4 dagen van New-York naar
Curaçao. Bij goede en goedkoope luchtpostverbinding
zal echter het bezwaar van den afstand en van den
zoodoende iets langeren levertijd verminderen.
Tenslotte moet Nederland bereid zijn,
minder de-gelijke en tevens goedkoopere
fabrieksartikelen aan

4)
De genoemde commissie Rutgers heeft terloops ook
geconstateerd, dat de Nederlamadsche industrie goed zou
doen, meer activiteit op de Oost-Indisohe markt te ‘toonen.

682

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13
September 1939

Curaçao te leveren, bijv. bij schoenen en confectie.
Dit was toch ook voor Nederlandsch Oost-Indië noo-
dig en is daar aan onze industrie min of meer ge-
lukt. Curaçao is, evenals Nederlandsch Oost-Indië,
een prijzenmarkt; de handel volgt niet de vlag, doch
de prijscoiirant, zooals eens een inwoner van Curaçao
het tegenover mij kernachtig uitdrukte. Officieele instanties, zooals het Gouvernement en
de Kamer van Koophandel, kunnen ook aan de zijde
der koopers, dus in Curaçao, beter dan de koopers
zelf, wier houding als goede zakenlieden uiteraard
meer afwachtend moet
zijn,
het oog met opzet op
Nederland en Suriname richten. Al mag men in deze
twee landen met den export nog soms tekort schie-
ten, het verlangen naar relatie met den Nederland-
schen en Surinaamschen handel zal toch bij veel Ne-
derlanders van onze Antillen bestaan en officieele
lichamen moeten voorgaan, met dat tot uitdrukking
te brengen
5).
De Rijksdeelen moeten elkaar helpen,
zooals Gouverneur Kielstra tijdens zijn laatste verlof
meermalen betoogde. En bij de gouvernementen moet
het streven daarheen evenzeer van den kooper uit-
gaan.
Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de tijd voorbij
gaat, dat Curaçao en Suriname te weinig verbin-
dingen hebben om economisch meer te kunnen
samengaan, zooals Gouverneur Van Slobbe destijds
nog kon verklaren. Immers, een luchtverbinding en
een directe 4-daagsche bootverbinding zijn in aan-tocht. Firma’s en banken, die in beide koloniën ge-
vestigd zijn, vormen de aangewezen lichamen voor
de stimulatie van den onderlingen handel.

Aan voor de andere Rijksdeelen
preferentieele
in-
voerrechten
of reserveering van invoercontingenten
voor hunne producten in Curaçao willen wij niet
denken. Dit laatste moge in Nederlandsch Oost-Indië
noodig zijn geweest tegenover het door allerlei spe-
ciale oorzaken buitengewoon ,,konkurrenzfl.hige”
Japan, in Curaçao is het voor Nederland en Suriname
thans de meest voor de hand liggende taak, om aller-
eerst ten koste van den invoer uit andere landen van
Europeesche economische structuur terrein te win-
S

nen. Japan speelt nog geen groote rol.

Als de Gouvernements- en andere officieele in-
stanties voorgaan, zullen de particulieren waarschijn-
lijk in voldoende mate volgen. •De gouvernementen
kunnen bij alle drie zijden van den driehoek Neder-
land—Curaçao–Suriname helpen. De heer De Beau-
fort gaf in de Economisch-Statistische Berichten
van 10 Mei 1939 p. 376 in dezen nog nuttige wen-
ken
6).

De Ondernemersraad voor Suriname zou ook veel
tot stand kunnen brengen inzake de economische sa-
menwerking van de drie genoemde Rijksdeelen, als
hij zijn taak verhreedd en de volle maat van zijn
aandacht evenzeer schonk aan den handel in het al-
gemeen, als aan de cultures, en als hij tevens Cura-
çao in zijn arbeidsgehied opnam. De West-Indische
Kamer zou in dezen versterkten Ondernemersraad
kunnen worden opgenomen.
Deze meer alomvattende economische samenwer-king der drie Rijksdeelen wordt voorgestaan door de
zoo juist door oud-Minister Dr. Deckers en Mr.
Reitsma opgerichte Economische Commissie Neder-land—West-Indië en wij gelooven, dat het standpunt
dezer Commissie juist is.
Dr. W. C.
KLEIN.

5)
In dit verband las ik niet genoegvn in een der laatste
nummers van het Weekblad ,,Curaçao”, dat in het a.lge-
mccli ,,Cur.açao haar arme zuster Suriname zooveel mo-
gelijk moet helpen”.
(1)
Ook zou het wellicht nuttig wenken op dc ontwikke-
ling
der wederzijdsOhe handelsbetrekkingen, als er een
bankinstelling bestond, die kantoren had in onze beide
West-Indische gebiedsdeelen.

AANTEEKENINGEN.

Het probleem van de vrachtruimte in den oorlog
1914-1918.

Onder hovenstaanden titel bevat Heft 1 van de
Vi erteljahrshefte zur Wirtschaftsforschung, j rg.
1938/39 een beschouwing van H. Huebel. Aangezien
de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat, in verband met
den heerschenden oorlogstoestand, zich op het gebied
van het internationale goederenvervoer ter zee in de
naaste toekomst analoge problemen zullen voordoen
als in de jaren 1914-1919, is het niet van belang
ontbloot, den hoofdinhoud van dit interessante arti-
kel hier weer te geven.
Op grond van de beschikbare cijfers – gegevens
over de jaren 101.7 en 1918 ontbreken – kan men
vaststellen, dat tot midden 1916 de wereldtonnage
ongeveer constant bleef; de achteruitgang, vooral van
de Duitsche handeisvloot, werd gecompenseerd door
een uitbreiding in de Vereenigde Staten, Japan,
Noorwegen en Italië. Acht maanden na den wapen-
stilstand was de totale inhoud der wereldhandels-
vloot 2.5 millioen B.R.T. grooter danin 1914 en be-
droeg 47.9 mill. B.R.T. Behalve Griekenland en
Duitschland hadden vrijwel alle landen de verminde-
ring van de tonnage tijdens den wereldoorlog toen
weer grootendeels ingehaald. De sterke uitbreiding
werd echter hoofdzakelijk veroorzaakt door de uit
voering van een scheepsbouwprogramma in Engeland
en de Vereenigde Staten. De handelsvloot van dit
laatste land verineerderde van midden 1916 tot mid-
den 1919 met niet minder dan 7 miljoen B.R.T. De afneming van de tonnage werd door een drie-
tal factoren teweeggebracht. Twee er van, de sloop,
die
tiSdens
den wereldoorlog bijna nihil was, en de
verliezen door zeerampen, die sterk stegen, omdat
uit schepen en bemanning het uiterste werd gehaald,
werkten ook in vredestijd. Daarbij kwamen toen ech-
ter de oorlogsverliezen, die ruim 12Y2
1
mill. B.R.T.
bedroegen; bijna het viervoudige van de verliezen
door zeerampen. Niet minder dan 87 pOt. van de
tonnagevermindering tengevolge van den oorlog,
waardoor vooral Noorwegen, Italië, Griekenland en
Frankrijk werden getroffen, werd veroorzaakt door
directe duikbootaanvallen. Groot-Brittanië leed abso-
luut de grootste verliezen. Relatief komt het op de
vijfde plaats, daar de Britsche schepen ook in min-
der gevaarlijke streken voeren.
De toiinagevermeerdering door nieuwbouw nam
sterk af. Staal was moeilijk te krijgen, geschoolde ar-
beiders bevonden zich onder de wapenen en de wer-
ven waren bovendien sterk belast door marine-orders
en overige reparaties. In Engeland verminderde de
van stapel geloopen tonnage door werking van deze
factoren in 1.91.5 en 1016 tot op een derde tegenover
1.013. Weliswaar werd de handelsvloot versterkt door
buitgemaakte Duitsche en Oostenrijksehe schepen,
doch dit nam niet weg, dat de toestand in 1916 cri-
tiek werd. Ondanks alle inspanning bereikte de Brit-
sche scheepsbouw in 1918 slechts % van den stand
van 1913.
Over de geheele wereld trad na 1914 een stagna-
tie in den scheepsbouw in. In 1915 liepen slechts 1.2
mill. B.R.T. van stapel, tegen 3.3 in 1913. Japan en
Nederland vergrootten in 1916 en 1917 hun aanbouw
weer, doch pas in 1918, toen de Vereenigde Staten
en Engeland hun geweldig bouwprogramma van uni-
forme schepen uitvoerden, steeg de tonnage der van
stapel geloopen schepen weer met 5.447.000 B.R.T.

boven die van 1913.
Ondanks het feit, dat in 1916 en 1917 de tonnage,
welke van stapel liep, belangrijk steeg, nam het ver-
lies tot midden 1917 steeds toe. Het hoogtepunt
werd bereikt in het tweede kwartaal van 1917, toen
dit ruim 1′ mill. B.R.T. bedroeg. Daarna namen de
verliezen af; de nieuwbouw bleef stijgen. In het
tweede kwartaal van 1918 overtrof de nieuwbouw het

verlies.

13 September
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

683

De totale wereldtonnage liep vanaf 1.915 terug;
begin 1918 werd niet 40.1 miii. B.R.T. het laagtepunt
bereikt, hetgeen bijna 88 pOt. van de tonnage van
midden 1914 bedroeg. Aan het einde van den wereld-
oorlog was de totale tonnage opgeloopen tot 41.2
miii. B.R.T.

De indirecte tonnageverliezen.

Het indirecte tonnageverlies was in den wereld-
oorlog heel groot. Hieronder wordt verstaan het
,,vastleggen” van vrachtruimte of een vermindering
van het prestatievermogen der han.delsvloteu, die
zich in het goederenverkeer over zee als een verlies
aan beschikbare vrachtruimte deden gevoelen.

Verschillende factoren werkten daartoe mede. In
de eerste plaats hadden de geallieerden een groote
behoefte aan scheepsruimte voor het leger en de
marine. Reeds in het begin van den oorlog werd 20
pOt. van de Britsche handelsvloot in beslag genomen
voor de overbrenging van het expeditieleger en troe-
pen uit alle deelen van het Britsche Imperium naar
Frankrijk. Deze behoefte steeg nog, toen het terrein
van den strijd zich over de geheele wereld uitbreidde.
Midden 1916 werd 7 miii. B.R.T. voor zuiver mili-
taire doeleinden gebruikt. Tengevolge van het ge-
brek aan tonnage werd daarna een deel vrij gegeven,
doch bij het einde van den oorlog was nog 6 miii.
B.R.T. voor directe oorlogsdoeleinden in beslag ge-
nomen.
De blokkade van de vloot der centralen, die met
6.2 mill. B.R.T. in 1913 13 pOt. van de wereldton-
nage vormde, droeg ook bij tot de indirecte verlie-
zen. De vraagverniindering door het wegvallen van
het Duitsch—Oostenrijksche verkeer over zee woog daartegen niet
01),
daar de Duitsche vloot voor 1914
meer dan thans in vreemde havens werkte. In het
verloop van den oorlog kwam rond 2.4 mill. B.R.T.
weer vrij, o.m. doordat neutrale landen zich hij de
geallieerden aansloten. Dikwijls had de bemanning
dan echter de machines verwoest. Het deel van de
handelsvloot der geallieerden, dat zich in geblok-
keerde wateren bevond, was zeer klein (ruim 0.2
mill. B.R.T.).
Tengevolge van de bedreiging, die door de mijn-
velden in de Noordzee en het duikbootgevaar in het
Kanaal op de scheepvaart werd uitgeoefend, concen-
treerde deze zich vooral in de Oostelijke havens van
Engeland. Deze sameudringing had tot gevolg, dat
de schepen soms wekenlang op lossen en laden moes-
tea wachten, uit gebrek aan voldoende havenarbei-
ders. en de spoorwegen in de eerste plaats voor mili-
taire transporten werden gebruikt. Philip Runciman
schatte de daardoor vastgelegde tonnage voor Januari
1915 reeds op 13. mill. B.R.T. Na midden 1916 ver-
beterde deze toestand tengevolge van het regeerings-ingrijpen, doch hij verslechterde weer toen na de in-
voering van het convooivaren de schepen uiteraard
onregelmatig binnenkwamen.

De handelsbetrekkingen tusschen de Europeesche
staten waren vrijwel alle verbroken. Verschillende
producten moest men daarom uit verder afgelegen
landen betrekken. In Engeland werd de Duitsche
suiker bijv. vrijwel geheel vervangen door Java- en
West-Indië-suiker. 1-liervoor was echter scheepsruimte

noodig! Vooral Engeland ondervond deze moeilijk-
heid. Het Engelsche verkeer met de landen aan de
Oost- en Noordzee en het Kanaal verminderde, wat
cle hoeveelheid betreft, van 20 pOt. van het totaal in
1913 tot 5 pOt. in 1918. De waarde van den invoer
uit Amerika steeg in dezelfde periode van 33 pOt.
tot 60 pOt.

Ook de verlenging van den reisduur droeg bij tot
het indirecte tonnageverlies, doordat de schepen ten-
gevolge van het gevaar van mijnen of onderzeebooten
niet meer den directen koers van haven tot haven kon-
den volgen. In 1916 werd het verkeer met de landen
om den Indischen en Grooten Oceaan om Kaap de
Goede Hoop geleid. Hiervoor was een meerdere ton-

nage van pim. 225.000 B.R.T. noodig. Deze kwam
weer vrij, toen in 1917 het varen in convooi werd in-
gevoerd, waardoor het Suezkanaal weer bruikbaar
werd, omdat de verliezen in de Middellandsche Zee
belangrijk verminderden. Het varen in convooi was
op zichzelf echter weer tijdroovend. De schepen moes-
ten verzameld worden, ze konden niet alle tegelijk
gelost en geladen worden en men kon niet neller va-
ren dan het langzaamste schip. De reisduur van en
naar Amerika werd daardoor met 25 püt. verhoogd;

op andere trajecten wogen tijdverlies en -besparing
ongeveer tegen elkaar op, want het convooi behoefde
geen – uit veiligheidsoverwegingen voorgeschreven
– omweg te maken. In 1918 verbeterde de organisa-
tie der convooidiensten en werd het tijdverlies voor
een groot deel opgeheven.

Tenslotte ontstond een groot verlies aan scheeps-
ruimte door het steeds grootes- wordende aantal sche-
pen, dat tengevolge van oorlogshandelingen en zee-
rampen in reparatie was. Deze. reparaties duurden
soms maandenlang. Op 31 October 1918 bevond zich
niet minder dan 1.5 mill. B.R.T. van de ter beschik-
king der geallieerden staande scheepsruimte in repa-
ratie.

Tonnage en handel in den wereldoorlog.

Het netto-verlies aan wereldtonnage (scheepsverlies
minus stapelloop), dat in het voorjaar van 1918 5.6
miii. B.R.T. bedroeg, werd sterk overtroffen door de
meetbare indirecte verliezen, die aan het einde van
1917 niet minder dan 12.5 miii. B.R.T. beliepen.
Voor den ,,wereldhandel” was toen slechts 61 pOt.
van de wereldtonnage van midden 1914 beschikbaar.
In deze omstandigheden moest de ,,wereldhandel”
zich aanpassen aan de wereldtonnage. Hoe trachtte
men dit te bewerkstelligen?
In de eerste plaats ging men geleidelijk over naar
een stelsel van gereglementeerde scheepvaart. In En-
geland werd eenerzijds de geheele invoer van niet-
noodzakelijke goederen verboden, terwijl anderzijds
buy, suiker en graan door de Regeering met in be-
slag genomen schepen werden geïmporteerd. Toen dit
onvoldoende bleek, stelde men een Ministry of Ship-
ping in, waardoor de geheele nationale scheepvaart
onder één centrale leiding kwam. Tenslotte ging men
internationaal samenwerken. De Allied Mariime
Transport Council – eind 1917 -, die ook over een
deel van de neutrale tonnage beschikte (in totaal
90 pOt. van de wereldtonnage), werd belast met het
toekennen van vrachtruimte aan de verschillende lan-
den in verhouding tot hun behoeften.
Voorts poogde men den invoer zooveel mogelijk te
beperken. Dit lukte het minst in Frankrijk, waarvan
een groot deel van zijn kolen- en industriestreken be-
zet waren. In Engeland was de invoer in 1918 het
laagst met 35.6 mill. ton, d.w.z. 37 pOt. minder dan
in 1913. De invoer van levensmiddelen was toen met
37 pCt., die van grondstoffen met 35 pCt. en die van eindproducten niet 58 pOt. gedaald. De tarwe-invoer
was niet 1.7 mili. ton afgenomen, terwijl de binnen-
landsche productie tegelijkertijd was gestegen met
1 mill. ton. De houtinvoer nam af van 11.6 mili.
ton tot 2.5 milI. ton, de invoer van olie steeg daar-
entegen van 1.8 mill. ton tot 5.2 miii. ton. De regu-
leering van den invoer heeft het Engelsche economi-
sche leven niet vitaal getroffen. De Britsche bevol-
king heeft geen gebrek geleden. Geen enkele militaire
onderneming mislukte wegens gebrek aan tonnage. Vervolgens benutte men zooveel mogelijk de draag-
kracht der schepen. Hoezeer men daarin slaagde,
blijkt wel hieruit, dat per 100 B.R.T. van de in En-
geland binnenkomende schepen, in 1913 121 ton ge-wicht vervoerd werd, ‘tegen 154 ton in 1918.
Verder nam de Engelsche regeering in het voor-
jaar van 1917 een radicaal besluit: zij nam alle
vracht- en passagiersschepen in beslag en gebruikte
die in hoofdzaak voor de vaart op Canada en de
Vereenigde Staten. Daar een schip deze reis achtmaal

684

‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13
September
1939

per jaar kon maken, tegen twee-
h
driemaal naar Austraiië, beteekende dit een sterke stijging van het
prestatievermogen der Engelsche vloot. Naar Australië
en Oost-Azië werd slechts gevaren om producten te
verkrijgen, die Amerika niet of onvoldoende kon leve-
ren (rubber, tin, wol, enz.). Een groot nadeel bleek
de verdringing der Engelsche vloot in Oost-Azië
door
de Japansche, doch dit moest aanvaard worden.
Tenslotte kon men de scheepvaart nog eenigszins
ontlasten, door verbindingen over land tot stand te
brengen.
Zoo
voorzagen de Zuid-Fransche mijnen
sinds
1918
Italië van steenkolen. Frankrijk kreeg
daarvoor een gelijke hoeveelheid van Engeland, die
slechts over het Kanaal behoefde te worden getrans-
porteerd. Ook de verbinding met het Salonikileger
liep over land.

Samenvatting.

Aan het probleem der vrachtruimte is aanvankelijk te weinig aandacht geschonken; men onderschatte de
duikbootverliezen, terwijl de oorlogsbehoefte aan
scheepsruimte grooter was, dan men verwachtte. De
onbeperkte duikbootoorlog heeft grooten invloed ge-
had op de wereldtonnage, doch de daardoor veroor-
zaakte directe verliezen werden sterk overtroffen
door de indirecte verliezen.
Een catastrophe wegens gebrek aan vrachtruimte
werd voorkomen door drastische maatregelen: de in-
voering van het varen in convooi en van een cen-
trale organisatie der zeescheepvaart, beperking van
den invoer, concentratie van de tonnage op de kort-
ste trajecten en geheele benutting van de laadcapaci-
teit der schepen.
Zonder de hulp der Vereenigde Staten, die hun
oorlogsvloot ter beschikking stelden voor het invoeren
van den convooidienst en verschillende industrieele
en agrarische producten zonder directe tegenpresta-
tie aan de geallieerden leverden, zouden deze maat-
regelen het gewenschte effect niet hebben gehad.

ONTVANGEN BOEKEN EN STATISTIEKEN.
Boeken.

Zweden en Lapland
door Dr.
W.
G.
N.
van der
Sleen. (Tilburg
1939;
N.V. Het Nederlandsche
Boekhuis. Prijs ingen.
f
2.90;
geb.
f
3.90).

Business Cycles in the United States of America 1919
-193e
door J. Tinbergen. Statistical testing of
business-cycle theories
II.
(Genève
1939;
League
of Nations).

Stattieken.

Rotterdam. Statistiek van Handel, Nijverheid en
Verkeer 1989 1-11.
Uitgave van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken, Rotterdam. (Rotter-
dam
1939).

Verslag van den stand der ziekteverzekering over het
jaar 1937, ingevolge artikel 142 der Ziektewet,
door het Bestuur der, Rijksverzekeringsbank uit-
gebracht aan den Minister van Sociale Zaken.
(‘s-Gravenhage
1939;
Algemeene Landsdrukkerj).

Groothandelsprijzen van belangrijke voedings- en

genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
Laatste noteeringen (5/12 Sept. 1939).

A r t i k e
Vreemde
munt Prijs in
Guldens
lindex-
cijfer

Maïs,

termijn

…………………..
_*)


.

Gerst
……………………………

I
Tarwe,

Roemeensche

………

Rijst

…..

……….

……………
_*)


g

Boter

…………………………..
f0,55′)
0,72
35,0

20,75
45,5

3,45 43,0

.!

Maïs,

La

Plata
…………………….

……..

72,70
76,8

Rogge

…………………………….
v

Tarwe,

termijn

…………………..

e

Gesi.

varken3

………………….

62,50
73,3
_*)


– –

Kaas

(Consumptie)

……………..

_*)

.

– –

n

Eieren

………………………….
c

GesI.

runderen

………………….

_*)
2)
14,75
42,7
2
)

,

Bevr.

Arg.

rundvleesch

…………

Koffie,

Robusta

………………..

..

0,15 30,6

c
m

Bacon

…………………………..
Cacao

…………………………..

o

Koffie,

Sup.

Santos

……………
0,165
27,9
>

Suiker

…………………………
…*)

Thee

…………………………..
0,505
66,7

– –

$ cts 9,64
0,182
38,6
a Katoen,
Sup.
Fine Oomra
Austr.

Wol,
Crossbr.
Coi.
Carded

Austr.

Wol,

Merino

…………….

V
S
.

………………………………

D

Katoen,

Mid.

iJpiand

…………….

Jap. Zijde
g
Rubber

.

………………………
pencelO,-
0,32

48,2
>

Grenenhout

……………………
Vurenhout

……………………..

…..

– – –

………………………….

.

18,-
44,9



Koehuiden

………………………
Copra………………………….
_*)


Grondnoten

…………………….
Lijnzaad

………………………..

Goud

…………………………..

.
sh.
1681-

1
64,10
1

124,6

_*)
– –
_*)


£229.15/-

1751,85
60,3
sh. 99/-
37,75
89,6
n
Gieterlj-ijzer

……………………


IJzer,

Cieveland

………………….

?

Zink

…………………………..

Zilver

…………………………
penc. 21
5
/16
0,68
52,3

Koper…………………………..
Lood

…………………………….

11,50
105,3

O

Tin

……………………………..

Petroleum

……………………..
$ 1,02

._*)

1,92
62,2
_*)

….

.


5,65 50,5

Steenkolen

……………………. ..-

»

Benzine

………………………..
.


4,90 43,9
.

Kalksalpeter

…………………….

Cement

……………………….

12,35
67,9
.

Zwaveiz.

ammoniak

……………..

O
L

Steenen,

blnnenmuur

…………..
.
9,50
72,6
o

Steenen,

buitenmuur

…………..
.-
12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering vanaf Ii Sept. in guldens.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebrvikelijk overzicht der
groothandels-
prijzen.)
5) In verband met den internationalen

toestand

geen

noteerin ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moe
blijven.

Indexcijfers van
belangrijke
voedings. en
genot-
middelen en grondstoffen.

00
z’rl)
:’56’OQ
J:’
wt

0
.

,,

0
b6,,

,,, b6. .

._

Jan.

1939
43,3 40,7
55,1
48,5
46,5
45,4
Febr.
41,7
42,1
55,5 49,4
46,4 45,7
Mrt.
42,7 43,5 56,5 50,6
47,5
47,8
Apr.
42,9
44,1
56,3
50,7
47,8
48,8
Mei

,,
43,1
45,9 56,9
51,9
48,6 49,9
Juni
42,7 47,5 58,0 53,2
49,1
50,0
Juli

.
42,4
47,2 56,5
52,4
48,6
49,4
Aug.
42,4 46,5 56.6
52,0
48,3
48,4
29 Aug.-5 Sept. ,,
43,1
1

47,1
56,2
52,1
48,4
47,4

AANVOER VAN GRANEN.
(In
tong
van
1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
3-9
Sep.

I

Sedert

Overeenk.
2-9
Sep.

Sedert

Overeenk.
1939

1938
1939

1
Jan.
1939

tijdvak
1938
1939

1Jan.
1939

tijdvak
1938

10.111
572.701
862.714

47.989
5.400
620.690 868.114
Tarwe

……………..
Rogge

……………..
3.712
1138.190
138.282

1.700

139.890 138.282
….
11.702
13.147
– –

11.702 13.147
Boekweit ……………81
Maïs……………….
1415
489.340
881.465

63.003
66.623
545.343
948.088
.
3.826
216.043
300.902

11.514 11.756
227.557
312.658
333
152.336
134.098

2.360
8.312 154.696
142.410
Lijnzaad

…………..
473

.

124.470 120.488
100
20 9.068
160.749′
333.538 281.237

Gerst

…………….
Haver

.

……………

600
55.147 41.427

150
125
55.297 41.552
Lijnkoek

……………
.

. 40
43.397
41.424

5.446
8.710
48.843
50.134
Tarwemeel ………….-
Andere meelsoorten ,…
18.327
22.430
110
4.424 3.854
22.751
26.284

13
Seteinpber
1939

ÈCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

685

STATISTIEKEN.

t

OPEN MARKT.

Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en Rotterdam op
31 Aug.1939 voor
telegrafische
uitbetaling op:

Gulden per
Pari
Koers
disconto

Europa.
0
/0
Londen *1
£

8.17
4
100
Mark
59.26
8

74…….
4
Parijs *)
100 Franc

4.68
2
100 Belga
24.90
6

31.95
2
*

Berlijn

)………..
…………

100 Franc
6.22
6

7.99
Brussel

)

………
Luxemburg

……..
100

,,
42.40
1
*
Zürich
*)
….

100 Kronen

6.45
Praag ………….
Boedapest

………
100 Pengö
43.51
34.75
4
Lei
1.48
8

1.43
100 Leva
1.79′
2.27*
6
Belgrado ……….
Dinar

4.30

Boekarest

………100
Sofia

…………..

Turksch
£

1.54
4
Istanbul ………..
.100

Drachme

1.51*
6
Milaan

……….
Lira

9.85
q
Peseta
48.-
21.-
5
Escudo

007.42
4
Kopenhagen •)
100 Kronen

36.-.
3
Oslo) …………

42.70
3f

Athene

………..100


44.90
2

Madrid
°)

………
100

.100

IJsl.Kr.

30.-
Lissabon ………..

Stockholm

)
…….100
.100

Zloty
27.90
9

36.75
4
Kovno (Litauen)
100 Lita
24.88
32.-.
5

Reickjavick

…….100

Riga (Letland)
100 Lat
48.-
32.-
5

Warschau

………100

Tallinn (Estland)
100 EstI. Kr.

44.75
4
Finnmrk.

3.80
4
Helsingf ons

…….100
Moskou

………..
Tjerwonets

36.-
4
(100 Roebel)
100 Gulden
27.90
9

36.75
4
Danzig

…………
Amerika.
New-York
)
$
1.46
9

1
.
8
7*
1
Canad.
$

1.84
2
*
Mex. Dollar


3
Buenos Aires ……
Peso (papier)

0
.
43
*
3j
La Paz (Bolivia)
8)
Boliviano

6.-
6
Rio de Janeiro
Milreis (pap.)

0.09S
Peso (papier)
0.15
0.071
-*
Bogota (Columbia)
8)

Peso

1.07*

Quito (Ecuador)
Sucre

0.11*

Valparaiso ……….

Sol

0.32*
3

Montreal

……….

Montevideo (‘(Irug.)
Peso

0.65

Mexico

…………

Caracas (Venezuela)
Bolivar

.


0.58*
Gulden

1.00*
San José (0. Rica)
Colon
– –

Lima (Peru)

……..

Quetzal

1.87
Willemstad (Curaç.)
Gulden

1.00*
Managua (Nicar.)
8)
Cordoba

0.34
San Salvador
8)
Colon

0.69*
Azië.
Rupee

0.61
3
Gulden I.G.

1
.
00
*
Yen

0
.47* 3.29

Paramaribo

…….

Dollar

0.51

Guatemala ……….

Dollar

0.13*
Straits Doli.
1.41
0.96

Calcutta ………..

Phil. Peso

0.94

Batavia

………..
Kobe

………….

Teheran ‘)(Perzië),
Pa.hlavi

10.15
Baht

0.751
Af rika.

Hongkong ………
Shanghai

………

Bangkok ………..

Kaapstad
£

8.15
3

Singapore

……….
Manilla

………..

Alexandnië ……..
Egypt.
£

8.38
Austraiië.
Melbourne, Sidney
en Brisbane

.

£

6.53*
Nieuw Zeeland
£

6.58*
2

1)
0ff. 0.36 vrije markt 0.09.
2
) Milreis Goud.
3)
Goudpeso. 4) Munteenheid =
Rail (= een Kran.)
5)
Nom.

) Not, te Adam. 0v. not, part. opg.

ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londen’) N.Yorki)

. A’dam3) Londen4
5Sept. 1939.2 20%

3534

5 Sept.1939.. – 168/-.
6

1939.. 21%

3534

6

1939.. – 168/_
7 ,, 1939.. 21%

36%

7

1939.. – 168/_
8 ,, 1939.. 21% 36%

8

1939.. – 168/_
9

1939.. –

– .

9 ,, 1939.. –
11 ,, 1939.. –

11 ,, 1939.. –

12 Sept. 1938.. 19K6 42% ‘ 12 Sept. 1938.. 2085
144
/7*
23 Aug. 1939.. 1834
e
1 37% 23 Aug. 1939..
21101
48/6*
1) in pence p. oz. stand.
2)
Forelgn sllver in $c.p.oz. fine.
3)
In guldens
per Kg. 100011000.
4)
In 5h. p. oz. fine.

1939
1938
1937
1939
9
419
28 Aug./
21126
5/10
6111
14/19
Sept. Sept.
2Sept.
Aug.
Sept.
Sept.
Aug.
4msterda,,,
‘artic. disc.
3
2
3
j4-3
1
12
2-3113
11
11
114
112
7
rolong.
3
1
I2
3
1
12.41/4
3
1
12.4
1
11
3/
4
1
12
lii
31
4
r,
on
d
en

Daggeld.
. .
31/4.7/8
314-1110

2114311
3

1
12.3
1
14
‘Ii-1 ‘/i-1
1
12-1
‘artic. disc.
21/
3
_31/
4

2
1
/2.3
1
/4
37/s-25/is
l3/..37/
1
7/ai..5/s
17
/32_S/is
U/
16
..13j
16

Seri/In
)aggeld…


211
4
3
211
4
.5/5
2
1
10/4
2
5
/8-318
/_33/
4aandeId


2
3
/8-5/
2
3
1-5/
2
3
14-3
211
2
_7/
5

2
1
12-11
art. disc.
– –
2
3
14
2
3
14
27/p
2
1
18
2
3
14
farenw.
..


4.112
4-
/2
4_
1
/2
4..1/4
4-1/2
Vew York
)aggeld
1)
1
1 1
1
1 1
2)
1
‘artic.disc.j
11
1
12

1

1
12
1
1
1
/8
112
112
Koers van 8 Sept. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
7-10 Sept.

WISSELKOERSEN.

KOERSEN IN NEDERLkND.

D a a
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel
Bafavto York
)
°)
*)
•)
S)
1)

5 Sept. 1939
1.883
7.6434

65.-
4.40 32.50
100%
6

1939 1.883
7.89

65.-
4.38
32.32*

100%
7

,,

1939
188K6

7.57

65.-
4.23
31.90
10094
8

,,

1939
1.88% 7.63

65.25
4.2534
32.25
100%
1
)

,,

1939
1.88%
7.6034

65.75
4.26
32.30
100%
11

,,

1939
188Ke

7.6234

66.-
4.28
3232*
100%
Laagste d.w’)
1.88 7.59

60.-
4.20
31.80
100
Hoogste d.w
1
)
1.88%
7.80

67.-
4.50
32.50
100H
Muntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
Zwit-
serland
Praaf
Boeka-
Milaan
Madrd

5 Sept. 1939
42.40




6

1939
42.35




7

1939
42.35




8

,,

1939
42.35


– –
9

,,

1939
42.45
– –


11

,,

1939
42.60
– –


Laagste d.wl)
42.-




Hoogste d.wl)
42.65




Muntpariteit
48.003
7.371
1.488

.13.094
48.52

Data
Stock-
Kopen-
S 0
o 1

Hel-
Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
/

fflf5)
Aires’)
treal’)

5 Sept. 1939
44.95

3
6
.
3
7*
42.85



6

1939
4495

36.35
42.80



7

,,

1939
44.95

36.35
43.-
‘-


8

,,

1939
45
.
0
7* 36.35
42.10

– –
9

,,

1939
44.90

36.40 42.80



11

1939
45.-

36.40
42.80


174
Laagste
d.wl)l
44.35

35.80
41.50
– –
171
Hoogste d.w’)
45.50

37.-
43.30

-.
17734
Muntpariteit
66.671 66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
) Noteering te Amsterdam.
55)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
lu ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een o’verzidht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Ca.ble).

Da a
Londen
(8
per

)
Parijs
($
p. 100 Ir.)
Berlijn
(8
p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gld.)

5 Sept.

1939
4.08 2,33
40,00
53,10
6

,,

1939
4,06
2,32

53,10
7

1939
4,05%
2,29
40,10
53,11
8

1939
4,05k
2,26
40,00
53,11
9

1939
4,0534
2,25%
40,00
53,11
11

1939
4,04%
2,2871 40,00
53,12
12 Sept.

1938
4,80%
2,6934
40,05
53,8934
ltuntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data

Metaal

f1

opeischb.
Andere

Discont. D7.rek,e1-
1

schulden 1
5 Aug

1939.. I’870

1.245

650

549

1.373
29 Juli

1939..

915

1,264

628

551

1.375
22 ‘

1939′..

940

1.164

601

549

1.378
15

1939..

932

1.171

637

541

1.343
8

1939..

921

1.198

645

537

1.355
1 Juli

1914..

645

1.100

560

735

396
) Siuitp. oer activa.

680

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13
September
1939

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op .11 September 1939.
Activa.
Binneul. Wis-(Hfdbk.
f
80.997.876,91
sels, Prom., Bijbnk.
,,

2.980.961,36
enz. in disc. (Ag.sch.
f

86.273.361,20
Papier o. h. Buiteil.

f
1.575.000,-
Af: Verkochtmaar voor
de bk. nog niet af gel.

1.575.000,-
Beleeningen’llfdbk.
f
191.373.182,851)
mci. vrsch.J
Bijbnk.
4.854.368,72
in

rek.-crt.’
Ag.sch. ,,
46.383.408,58
op onderp.I.
r
242.610.960,15

01) Effecten enz.
..
f
241.141.388,871)
OpGoederenenCeel.
,,
1.469.571,28 242.610.960,151)

Voorschott. a. h. Rijk ……………. ,,

15.000.000,-

Munt, Goud ……
f
105.497.565,-
Muntmat., Goud .. ,,1.013.884.710,53

fl
.119.382.275,53

Munt, Zilver, enz.
,,

5.611.868,37
Muntmat. Zilver..


1.124.994.143,90
Belegging van kapitaal, reserves en pen-

sioenfonds ……………………,,

43.897.068,15

Gebouwen en Meub. der Bank………,,

4.580.000,-

Diverse rekeningen ………………,,

12.858.529,12

Staatd. Nederl. (Wetv. 27/5/’32, S. No. 221) ,,

7.629.955,16
Passiva.

f
1.539.417.017,68

Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,

Reservefonds ……………………,,

4.277.243,54

Bijzondere reserve ………………,,

7.756.940,37

Pensioenfonds ………………….,,

12.003.949,76

Bankbiljetten in omloop ………….. ,, 1.178.715.150,-

Bankassignatiën in omloop ……….,,

13.556,47

Rek.-Cour.
J
Het Rijk
f

saldo’s: ‘l Anderen,,312.632.394,53 ,,

312.632.394,53
Diverse rekeningen ……………… ,,4.017.783,01

f
1.539.417.017,68

Beschikbaar metaalsaldo …………
f
528.399.359,87
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de bank gerechtigd is ,, 1.320.998.390,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank

ondergebracht ………………..,,

38.000.000,-
1) Waarvan aan Nederlandsch-lndlë
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……..t 60.612.475,-
Voornaaante posten in dusizenden guldens.

Goud

I
Andere
Beschlkb. Dek-
Data

Circulatie
opelschb.
Metaal- kings
Munt
1
Muntmat.

schulden
saldo

perc

11 Sept.’39 105498 1.013.885 1178.715 312.646

528.399 75
4 ,, ’39 105498 1.023.889 1206.488 302.912

534.871 75

21 Aug. ’39 105958 1.023.467 1011.582 401.826 590.049 79.9

1

.Belee-
1
op het
1
reke-
Data

bedrag
promessen

Idl..,rnntn’sIrschtsfreksI

11gen

buiten!.
1
ningen
2)

11 Sept. 1939

1.739

38.000 242.611

1.575

4018

4 ,, 1939 84.534

38.000 248.220

1.575

13.307

21 Aug. 1939 21.297

214.812

1.575 11.581
1)
Onder de activa.
KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
26Aug.
I
1939
1
Sept.
1
1939
4j8
Sep.
’39

18
Laagste
l
ffoogstel
Sept.
1939

Alexandrië..
Piast.p. y,
97M
97%
– – –
Athene

….
Dr.
p.
A
547%
547%
535 540
535

Bangkok….
Sh.p.tical

1/10



Budapest

..
Pen. p.
£
23%
20%
– – –
BuenosAires’
p. peso p.Y,
19.40 18.50
16.75 17.65
16.97

Calcutta ….
Sh. p. rup.
1/51%
1/531/
as


Hongkong ..
Sh. p.
$
1/2%
1/3
1/2%
1/3%
1/3

Istanbul

..
Piast.
p. X
580
530 520 520
520

Sh. p. yen
1/2 1/2
1/1%
1/2
1
/
111
81
/
Kobe

…….
Lissabon….
Escu.p.
110%,
109%
109
110%
109%

Montevideo
.
d.per
18%
20



Montreal

..
$
per
£
4.46
4.31%
4.35
4.51
4.37

Riod. Janeiro
d.per Mii.
2%


Shanghai

..
d. p.
$
4%
4
4%
5
4%

Singapore ..
Sh. p.
$
214%
2
1
1
4% 2/4
21494
e

2/4%

Valparaiso
).
$
per
£
117

– –

Warschau ..
Zi. p.
£
22%
21%
– –

fl
flffi,. nnt IÇlnt,.n
up
mnntwpIkelmn.hebbentebetaIen
15Nov.1931
17.13.
2
) 90 dg. Vanaf i5bec. l93 laatste ,xport” noteering.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilf.
1
Bankbilf.
OtherS
Data
Metaal
1

In
n Bankin
Dlsc.and
1
circulatle
Departm. Advances Securities

7 Sept. 1939
1 102.779
1
549.890 30.222
1

6.020

1
25.210
30 Aug. 1939
263.749
1
529.499 33.512
6.388 24.629

13Aug.1939
_2
4
7.263
_508.064
38.353
1

5.711

_
24.334

1
1

OtherDepostts

1
Dek-
Data
00v.
Sec.
J

1

Public
Depos.
1
Bankers

Other
1
Reserve
kings-
I
Accountsl
perc.
1)

7Sept.’39 1123.720
1

1
5.0
3
01111.
2
70
41.240
30.7941
18,4
30Aug.’39
113
.
126

1

31
.
068
1
90.1431
38.976134.250121,3
13 Aug.’39
99.666
1

22.371

1

92.132
36.229
39.1991
26,0 1) Verhouding tusschen Reserve en Depo8lts.

BANK VAN FRANKRIJK.

Te
goed
Waarv.l

Belee
1

Renteloos
Data
Goud
Zilver In het

I

Wis

sels
op
het
nin
g
en
1
voorschol
buiten!.
buitenl.1
Ia.
d. Staa’

3IAug.’39197.2661
6271
10120.855
1
1

6.217
1

30.577
14

’39
97.266
2651
13
13566
6051
5.570
1

30.577

17

’39
97.266
1

6631
14
1
9.617
7051

3.825
30.577

Diver-

Rekg.
Courant
Data
Bonsv.d.I
zelf
t
.
amort.k.
sen
1)

Circulatie
I
zelfst..
Staat _mort.k.I
a
1
Parti-
culleren
31Aug.’39
5.466

1
4.787
1
142.359

1
1.252
1

2.051
118.038
24

’39
5.466
4.040
1
129.978

1
2.306
1

2.069
t
20.931

17

’39
5.466
3.051
1
123.135 3.043
2.104
1
20.538
1)
Sluitpost activa.

DUITSCHE RIJKSBANK.

Data
Goud
en
Rentebank-
Andere
ivis-j
sels,chèquesl
Belee-
deviezen
scheine
en schat-
1
ningen
kistpapier
1

6 Sept. 1939..
76,7 79,0
10.592,5
1
32,0
30
Aug. 1939..
77,0
22,0 10.271,7
1
59,7

13Aug.1939..
77,0 27,2
8.140,0
22,2

Data
Effec-
Diverse

I

J

Clrcu-
1
Rekg.-
Diverse
ten Activa
1
latle
J

Crt.
Passiva

6 Sept. 1939
1.062,9 11.806,5
110.969,7
1.611,1 704,9
30
Aug. 1939
1.012,7 11.875,8
110.906,7
1.480,3 561,7

13 Aug. 1939
982,6 11.380,5
1
8.709,8
1.195,4
454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIË (in Belga’8).

Data

Goud

.n”‘
Z
0

m

n
..

Rekg.Crt.

-.
1939
0
.

. .
0
.c
0

T7i
226
31/8

.
13.6221
38
928
1
378 273
1142
1
261
5.299J 4
247

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad
Wissels

Data
,,0t1
1

Goud-
In her-

1

In de


:
d
t
r
0
a

1

certifi-
cash”
3)
disc. Y. d.
1
open
caten’)
member
1
markt
banks
1
gekocht

16Aug.’39
13.977,3
1
13.968,2
341,5
4,6

1
0,5
9,,’391
13.922,8
113.91
4
,
2

348,9
4,9 0,5

Belegd
1
I.
u. s.
F. R.
Notes
1
Totaal
Data

0e
stort
1
Goud-
Dek-
1
Aloem.
dek-
Gov.Sec.
1
incircu-I
_

Kapitaal
i
kings-
1

klngs-
latie
_ 1
perc.B)

1

perc.
4
)

L6 A ug.’3
3
91
2.422,7
1
4.563,8 111.974,41
135,5
86,6
1

‘9
2.442,9
4.550,7
11.949,8

135,4
1

86,5

1) Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.
1
34 van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
3) Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
8) Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FEl). RES. STELSEL.

Dis-
erve
Totaal
Waarvan
Data
Aantal
contos
Beleg-
de
depo- time
leening.1
en
1

beleen.

gingen
1
R.
1
banks

1
1

sito’s
deposits

9Aug.’391
10
1

8.156 114.118

18.791
1
31.030
1

5.251
2

«

‘3I
8.166 114.078

1
8.684
30.889
5.243
De posten van De Nod. Bank, de Javasche Bank en do Bank of
In

van
England zijn in duizenden,
de betreffende valuta. alle overige posten

millioenen

Auteur