Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1226

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 28 1939

28 JUNI 1989

AUTEURISI?ECHT
VOORBEHOUDEN.

Economisch,,Stat
l
e
stisché

Berl
‘o chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E JAARGANG

WOENSDAG 28 JUNI 1939

No.
1226

COMMISSiE VAN REDACTIE:

1′. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

H. M. H. A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).

M. F. J. Cool – Adjunct-secretaris.

Iedactie-adt-es: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-West

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

ta
ief.
Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s- Gravenhage. Postcheque- en giro-rekening

No. 145192.

Abonnementsprjs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-St atis-

tisch. Maandbericht f5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en. f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD

Blz.

De daling van de werkloosheid en haar beteekenis door
Dr. H. M. H. A. van der Valk ………………..
506

Feiten en perspectieven aangaande Nederlands strijd
om een technisch-economische toekomst naar eigen
aard door
Dr. Jr. L. Hamburger ………………
508

Onderzoek naar de ,,blijveude werkloosheid” en haar
• bestrijdiüg door
Dr. Ir. J. Ü. Schlingemann. …….. .
510

Het u rgentie- rapport 1939 van deVereeniging voor
Waardevast Geld door
Tj. Oreidanus …………..
511

De ruil van rubber tegen katoen door
J. F. Haccofe..
513

AANTEEKENINGEN:

De 29ste publicatie van liet. Nederlandsch Econo-
niisch Instituut ………………………….515

Economische aspecten der internationale migratie 515

INGEZONDEN STUKKEN:

De textielcontingenteei-ing door de Commissie voor
Overleg inzake Textiel-Import met Naschrift van
Prof. Dr. J. Wisselink ……………………
516

?4AANDOIJFERS:

Gecombineerde Maandstaat van cle Nederlandsclie
en Nederlancisch-Indische Grootbanken ……..519

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen
………………..
519
Geldkoersen-Wlsselkoersen-Bankstaten
……………….
519,
520

GELD-. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Ook ditmaal bleven de omzetten op de wisselmarkt
betrekkelijk gering. Evenals zulks al geruimen tijd het
geval is, bleef de Gulden aangeboden, zij het ook, dat
het surplusaanbod niet overmatig groot kon worden
genoemd. Dit neemt intusschen niet weg, dat het
Egalisatiefonds toch nog van tijd tot tijd moest inter-
venieeren. Dezelfde factoren, die den Gulden nu al
sinds eenige weken onder spanning houden, werken
ook ditmaal, te weten de – zij het ook geringe – ka-
pitaaivlucht naar Amerika, alsmede het betrekkelijk hooge termijnagio van den Dollar, hetwelk op basis
van ct. per 3 maanden, een niet onbelangrijke prik-
kel vooi- de rente-arbitrage bateekent. Op zichzelf zou-
den dergelijke transacties op groote schaal natuurlijk de tendens moeten hebben het agio te drukken, maar
als tegenwerkende factor kan in deze gelden het aan-bod van termijnguldens uit hoofde van het in het bui-
tenland ondergebrachte Fransche schatkistpapier in
Guldens. Zoolang de factor rente-arbitrage niet in
kracht inboet en ook de politieke horizon niet op-
klaart, kan men met een blijvende flauwe stemming
voor den Gulden rekening houden.
Wat de rente-arbitrage zelve betreft: veel zal ten
deze ook afhangen van de ontwikkeling van de geld-
rente hier te lande. De tendens op de geldmarkt is
ongetwijfeld in licht stijgende richting, hoewel van
een uniforme beweging zeker niet kan worden gespro-
ken. De jongste schatkistpapier-emissie, waarvan de opbrengst moet dienen ter aflossing van liet voor re-
kening van het Egalisatiefonds uitstaande schatkist-
papier, leverde hiervan het duidelijkste bewijs. Het 3-maands papier gi ig zelfs tegen een lageren, prijs
dan de vorige maal; te weten
°
/
ie
tegen toen
%.
Het
overige papier met uitzondering van liet 6-maands,
moest tot
1
/ie
pOt. hoogeren
prijs
worden toegewezen,
dan bij de vorige emissie het geval was, ‘terwijl liet
8-maands papier pOt.. hooger lag.
Wat liet in rijkelijke mate op onze markt aanwezige F.ransche schatkistpapier in Guldens betreft, hiervoor
bestaat niet veel, belangstelling. Slechts het papier,
voorzien van een 3- en 6-maands clausule, waardoor
het obligo voor den houder slechts tot deze termijnen
beperkt
blijft,
is op een disconto ‘van 2 resp. 2%
pOt. eenigszins gezocht, terwijl het papier, waarvoor
de prolongatieplicht onverminderd geldt, 4 pOt. no-
teert.
In de verslagweek kwam in de relatie £-$ weinig
wijziging, terwijl de Belga eveneens weinig fluctuaties
aan den dag legde. Zoolang echter de kunstmatige
factoren, ontstaan door het niet acceiteeren van goud
door de Belgische Nationale Bank, hun invloed
0
1)
den Belga blijven doen gelden, blijft het werkelijk
koersverloop in deze valuta moeilijk te beoordeeleri.
De beleggingsm arkt vertoonde weinig verandering;
al kan men stellen, dat de kapitaalrente eerder een
stijgende dan een dalende tendens vertoont.

30C

2

40

1
. –
——.—- –

1936

1938

Y.

——


4
AANTAL
WERKLOOZEN
EXCLUSIEF

DE
TEWERKGESTE’
DEN

ARB EI DS
ONG ES CH
ÇT
EN

19;

200

100

oa

500

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1939

DE DALING VAN DE WERKLOOSHEID

EN HAAR BETEEKENIS.

De leemtes in de werkloosheidsstatistieken van ons
land treden bij de daling van de werkloosheid hoe
langer hoe meer aan den dag. Zoowel quantitatief als
qualitatief is het inzicht in de werkelijke verhou-
dingen op dit gebied onvoldoende ‘). Dit leidt ertoe,
dat men over eenzelfde verschijnsel tot geheel ver-

schillende opvattingen en conclusies komt, zooals
thans weer bij het vraagstuk van de jeugdwerkloos-

heid blijkt.

Sterke daling van de werkloosheid in de laatste

maanden

Sedert 1938 beweegt de werkloosheid zich in dalen-
de richting. Deze daling heeft echter in de laatste
maanden een versnelde beweging getoond. Dit heuge-
lijke verschijnsel heeft reeds tot een zeker optimisme betreffende den omvang van de werkloosheid aanlei-
ding gegeven. Het gebrek aan bepaalde soort arbei-
ders heeft dit optimisme versterkt.
Bij het werkloosheidsvraagstuk dient men echter 3

punten scherp te scheiden, nl.:

le. beweging van de werkloosheid;
2e. omvang van de werkloosheid;
3e. aard van den arbeid, waartoe werkloozen in

staat zijn.
De bijgaande grafiek geeft een duidelijk beeld van
de beweging en van den omvang van de zichtbare
werkloozen. Het aantal werkloozen daalt in de laatste
maanden in versneld tempo. Er is een merkwaardige
overeenstemming met de daling in het voorjaar van
1937, toen de bedrijvigheid in Nederland, vooral on-
der invloed van den kortstondigen ,,boom” in de in-
ternationale conjunctuur, sterk toenam.
Op grond van de gegevens over de eerste vijf maan-
den hebben wij een zeer ruwe schatting
2)
van den

verderen loop van de werklobsheid gedurende dit jaar
gemaakt (in de grafiek door de stippellijn aangege-
ven). Daarbij is rekening gehouden met een toene-

mende
con junctureele
daling in de eerstvolgende
maanden. Volgens deze schatting zal het aantal werk-
loozen aan het eind van het jaar bij normale weers-
gesteidheden ongeveer 300.000 bedragen, een daling
van meer dan 100.000 personen in een jaar tijds.
Ondanks deze zeer
optimistische
zienswijze blijft de
omvang van de werkloosheid echter nog aanzienlijk. Bij de beschouwing van deze grafiek moet nog met
2 factoren rekening gehouden worden. In de eerste
plaats zijn in deze grafiek niet begrepen de z.g. on-
zichtbare werkloozen,wier aantal eenige jaren geleden
80.000 bedroeg. Het is niet na te gaan hoe groot dit aantal thans is, maar het kan toch zeker nog wel op
50.000 worden geschat. De curve van het
juiste
aan-

tal werkloozen ligt dus hooger dan in de grafiek aan-
gegeven. Aan den anderen kant moet rekening ge-
houden worden met het aantal arbeidsongeschikten,
dat in het rapport-Van der Waerden op 50
ui
60.000

wordt aangenomen.

Werkloosheid onder de jeugd.

Tengevolge van de groote daling van de werkloos-
heid in de laatste jaren heeft een verschuiving in de
leeftijdsgroepen van werkloozen plaats gevonden, wel-
k-e vooral voor het vraagstuk van de jeugdwerkloos-
heid van belang is. Er bestaan 2 statistieken, waaruit de werkloosheid
onder de jeugd kan worden berekend. Beide statis-
tieken lijden aan het gebrek van onvolledigheid. De

1)
Over de geographisehe verdeeling van de werkloosheid
is een paar weken geleden een interessant onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek verschenen (onder
‘den titel ,,Twee werkloosheidskaiitogrammen”).
) Deze berekening is gebaseerd op de trend van de
eerste 5 maanden van dit jaar en op de seizoensiindex van de drie voorafgaande jaren.

Aantal geheel werkloozen ingesnhre’ven bij de organen van de openbare arbeidsbemiddeling.

oudste statistiek, die van den Dienst van Arbeids-
bemiddeling, geeft een inzicht van het aantal als
geheel werkloos ingeschrevenen.- In deze statistiek
ontbreken dus de z.g. onzichtbare werkloozen.
Op dit punt is de sedert eenige jaren bestaande
registratie van de jeugdige werkloozen volledig. In
de 231gemeenten, waar de registratie plaats vindt,
worden vrijwel alle jeugdige personen bereikt. Het
aantal, dat niet bereikt wordt, is zoo gering, dat het
verwaarloosd kan worden. Tot deze 23 gemeenten be-
hooren evenwel niet de grootste; dientengevolge om-
vat deze registratie slechts ongeveer 14 pOt. van alle
Nederlandsche jongens (14 t/na. 21 jaar). Het aan-
vaarden van de resultaten van deze 23 gemeenten
voor het geheele land
kan
dus tot onjuiste conclusies

leiden.
Op grond van de gegevens van de jeugdregistratie
in 23 gemeenten, wordt een werkloosheid onder de
jeugdigen van 14″t/m 21 jaar in het geheele land be-
rekend van ongeveer 61.000 jongens in December 1938.
Het getal van 61.000 werklooze jongens van 14 t/m
21 jaar, dat op deze wijze gevonden wordt, behoeft
nog niet in tegenspraak te zijn met de bijna 65.000
jongens van 14 t/m
24
jaar, welke eind December bij
de organen van de arbeidsbemiddeling waren inge-
schreven. Immers, zooals opgemerkt, zijn de onzicht-
bare werkloozen bij dezen dienst niet geregtreerd en deze vallen wel onder de jeugdregistratie, welke im-

mers alle jeugdigen omvat
3).

Rekening houdende met de grootere werkloosheid in de oudere groepen, zou men het
totale
(dus zicht-
bare en onzichtbare) aantal geheel werkloozen van
den leeftijd van 14 t/m 24 jaar kunnen schatten op
ongeveer 95.000 op het einde van December 1938
4).

Een onderzoek, in het najaar van 1935 naar den om-
vang van de jeugdwerkloosheid in Rotterdam ingesteld,
l)racht aan het licht, dat sledktis 49 pct. van liet aantal
werkloozen van
14
±/m
24
jaar bij de Arbeidsbeurs stond
ingeschreven.
De jeuigdregistraliie heeft op dit gebied een groote ver-
betering gebracht.
Recentere gegevens van de jeugdregi-stratie zijn nog
niet bekend. Het aantal rwerklooze jongens is op het oogen-
blik echiter aansienljk lager dan een kalf jair geleden. Wij
‘sahaittonhet thans voor liet geheele land op ongeveer 60.000.

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

507

Hoewel dit aantal nog zeer groot lijkt, moet reke-
ning gehoudei worden met het totaal aantal jeug-
dige personen in de leeftijdsgroep van 14 t/m 24 jaar,
welke volgens onze berekening ongeveer 865.000 jon-
gens omvat. Tot deze groep behooren ongeveer 20.000
zwakzinnige jongens, welke dus voor normaal werk
niet in aanmerking komen. Verder zit in deze groep
nog een aantal, dat ook niet voor ieder werk ge-
schikt is. Dit aantal is groot of klein al naar gelang
van de eischen, die men aan een jeugdige werkkracht
stelt. Dit punt is van groot belang bij de vraag, of er
een tekort aan jeugdige werkkrachten is of dreigt,
een vraag, waarop wij aanstonds nog terugkomen.

Werkloosheid naar leef tijdsgroeen.
Vooraf is een vergelijking van de werkloosheid onder de jeugd met die in andere leeftijdsgroepen
van belang. Dit onderzoek moet een inzicht verschaf-
fen over de vraag, waar de werkloosheid het grootst
is. Bij dit onderzoek is men weer

aangewezen op de
zichtbare werkloozen, omdat een volledige registratie
van alle werkloozen naar leeftijden niet bestaat. Bo-
vendien mag men hierbij niet alleen afgaan op de
absolute cijfers, maar moet ook het aantal werkloo-
zen in de betreffende leeftijdsgroep vergeleken wor-
den met het totaal aantal mannelijke personen in die
groep. Een dergelijke vergelijking is in de onderstaan-
de tabel gemaakt.

Aantal mannelijke werkloozen.

Gemiddeld aantal
Leeftijdsgroepen werkloozen in Juli Aantamanne»Jke
Percen
_

’38,Jan.enApr. ’39’)personen

g

14
t/m
24
jaar..1

49.767

865.000

5.8
25
t/m
40
jaar..l

159.110

1.000.000

15.9
41
t/m
60
jaar..
1

116.403

1

875.000

13.3

Wij hebben het gemiddelde op drie verschillende tijd-
stippen genomen om den invloed van eventueel toea11ige
factoren te verminderen. Cijfers van de organen van de
openbare arbeidsbemiddeling.
Berekend uit dan opbouw van de leeftijdsgroepen vol-
gens de voikstelling van
1930.

De differentieering van de leeftijdsgroepen kan na-
tuurlijk nog verder worden voortgezet. Wij hebben
deze 3 groepen genomen, omdat het aantal personen in elke groep niet al te groote onderlinge verschillen
vertoont. iloewel deze indeeling dus eenigszins wille-
keurig is, laat zij voldoende uitkomen dat de werk-loosheid in de groep van de 25- t/m 40-jarigen veel
grooter is dan clie onder de jeugd. In deze groep is
er inderdaad nog van een massale werkloosheid sprake
evenals in de daarop volgende groep van de 41 t/in

60-jarigen.

Daling van de werkloos/Leid onder de jeugd grooier
dan onder de ouderen.

Er is echter nog een belangrijk feit, dat in dit
verband de aandacht verdient. De mogelijkheden
voor en vooruitzichten op werk zijn onder de jeugdi-gen veel grooter dan voor de oudere groepen. De da-
ling van de werkloosheid, welke sedert 1936 vrijwel
zonder onderbreking – afgezien van de seizoensbe-
wegirgen – heeft plaats gevonden, heeft het aantal
jeugdige werkloozen sterk doen verminderen. Daar-
aan is de gunstige verhouding van de werkloosheid
onder de jeugd t.o.v. de oudere groepen voor een
belangrijk deel toe te schrijven.
De onderstaande tabel van het aantal mannelijke
werkloozen volgens de opgaven van de Arbeidsbemid-
deling geeft hiervan een goed inzicht.
De werkloosheid is volgens deze gegevens onder de
jeugdigen veel sterker gedaald dan onder de ouderen. In de periode van April 1936 tot April 1939 daalde de

Tevens moet nog rekening gehouden worden met het
aantal gedeeltelijk werklooze jongens. Volgens de gege-
vens van de jeugdregistr.atie waren in
1938
ongeveer
142.000
jongens van
14
t/in
21
jaar gemiddeld
41/s
maand
werkloos.

Werkloosheid -van mannen, verdeeld naar leeftijdsgroepen.

Leeftijdsgroep

1
April’36
1
April ’37
1
April’38
1
April’39
Van
14
t/m
17
jaar..
16.937

12.699

11.483

7.579
18
t/m
24 ,, .. 60.192

51.165

44.033

35.746
25
t/in
30 ,, .. 78.210

71.874

64.305

57.566
31
jaar en ouder
253.368 248.444 ‘236.990 227.184

Mannelijke werklooz.
408.687 384.182 356.811 328.075
Vrouwelijke
,,
20.069 16.973 16.538 13.021

Totaal
……428.756 401.155 373.349 341.096

werkloosheid in de groepen van 14 tfm 17-jarigen
met 56 pOt., die in de groep boven 31 jaar slechts
met 10 pOt.
Oorzaken van de daling van de werkloosheid.
Het laat zich aanzien, dat aan de daling van de
werkloosheid voorshands nog geen einde zal komen.
De
belangrijkste
oorzaken, waaraan deze daling is toe
te schrijven, zijn
lo. de verbetering van den algemeenen economi-
schen toestand vergeleken met 1936;
2o. de vergroote activiteit van de Overheid ten aan-
zien van het uitvoeren van openbare werken verge-
leken met de jaren 1935 en 1936; 3o. het tewerkstellen van Nederlandsche arbeiders
in het buitenland
5)•

4o. de maatregelen van militairen aard in den
ruimsten zin des woords. –
De onder 2 en 4 genoemde factoren zullen waar-
schijnlijk de vraag naar arbeidskrachten in de naaste
toekomst nog doen toenemen. Daarbij zal vooral
de werkloosheid onder de jeugdigen dalen tengevolge
van de vergrooting van het contingent, dat onder
de wapenen zal worden geroepen. Deze factor op zich-
zelf beschouwd, zou er op het eerste gezicht toe kun-
en leiden om de hierboven gesignaleerde tegenstel-
lingen, wat de werkloosheid in de verschillende leef-
tijdsgroepen betreft, te vergrooten.
Het hangt echter van de omstandigheden af, of dit
inderdaad het geval zal rijn. Zonder een goed inzicht
in de kwaliteit van dejeugdige arbeidskrachten, in
de plaatselijke toestanden enz. tast men zelfs
bij
de
aanbodzijde van den arbeid in het duister. Hier en daar
hoort men reeds over een tekort aan jeugdige arbeids-
krachten spreken. Het is niet na te gaan, of dit te-
kort op de geheele groep van 14 t/m 24-jarigen be-
trekking heeft, of alleen op de zeer jeugdigen. Gezien
de sterke daling van de werkloosheid onder de jeugd
behoeft het feit van een tekort aan jeugdige arbeids-
krachten niet te verwonderen.
Het verschijnsel doet zich bovendien voor, dat op ver-
schillende gebieden een tekort, niet aan werkkrachten,
maar aan speciale werkkrachten bestaat.
Terwijl
ons
land eenerzijds staat tegenover het vraagstuk van de
massale werkloosheid, is er anderzijds dringend be-
hoefte aan bepaalde werkkrachten. Hoe meer de werk-
loosheid daalt, hoe markanter dit verschijnsel zal
worden. Vandaar dat men het nu reeds zoo sterk bij
de jeugdigen ondervindt. Gebrek aan arbeidskrachten
naast massale werkloosheid, is mede een van de ge-
volgen van de sterk veranderde structuur van het
Nederlandsche bedrijfsleven. Tezamen met andere
factoren, is dit de reden van het bijzondere aspect
van het werkloosheidsvraagstuk, dat thans op andere
wijze ingrijpt in de sociale en economische .verhou-
dingen van ons land dan enkele jaren geleden.
v.d.V.

5)
De ondei

staande cijfers geven een ‘inzichst in de toe-
neming van het aantai arbeiders dat in het buitenland
werkt.
– –

1935

1936

1937

1938

Duitschiand
160

425

-6.700

16.400
België
….

40

75

3.000

1.300

200

500

9.700

17.700

Ontleend aan het Jaai-verslag van den Rijksdienst der
Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; de ge-
gevens over
1938
-aan het Maandschrift C.B.S.
1939,
afi.
2,
pag.
445.
De migratie naar andei-e landen (Frankrijk,
Zwitserland) is te verwaarloozen.

508

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1939

FEITEN EN PERSPECTIEVEN AANGAANDE

NEDERLANDS STRIJD OM EEN TECHNISCH-

ECONOMISCHE TOEKOMST NAAR

L
EJGEN AARD.

Gouverner, c’est prvoir

Na de uiteenzetting in het nummer van dit blad
van 14 Juni ji., betreffende het belang van een goede
verzorging der technisch-economische research in het
algemeen, volgt hieronder mijn visie op de noodzaak
voor ons land in het bijzonder om op dit gebied alle krachten in te spannen.

in Nederland zijn kiemen voor een dergelijke ont-,

wikkeling aanwezig.

Richt men den blik op eigen land, dan kunnen kie-
men voor een soortgelijke ontwikkeling opgemerkt
worden. Nederland kent o.a. zijn Organisatie (T.N.O.)
voor het beter dienstbaar maken van het natuurwe-
tenschappeljk onderzoek aan de volkswelvaart. Men mag verwachten, dat een krachtige financieele steun
van overheidswege aan deze Organisatie op den duur
niet onthouden zal worden; zij heeft immers o.a. tot
taak, veel van het researchwerk, dat hier te lande
gebeurt of dient te geschieden, te coördineeren en te
stuwen.
Dank zij het initiatief van Gelissen is ons land
overdekt met een netwerk van Economisch-Technolo-
gische Instituten. De overheid heeft haar Maat-
schappij voor Industriefinanciering gecreëerd, waarbij
men vooral ook de middelgroote industrie te hulp wil komen, die niet gemakkelijk toegang heeft tot
de bestaande financierings-instituten van den ouden
stempel.
Soms ook komen belangrijke bedragen aan over-
heidsgelden aan researchinstellingen ten goede, waar-
bij inzonderheid aan de z.g. Rubberstichting gedacht
kan worden. Gemengde vormen van researchfinancie-
ring teekenen zich ook bij de Staatsmijnen af, alwaar
het voornemen bestaat, om een groot centraal research-
laboratorium te equipeeren, waarbij een arbeidspro-
gramma onder oogen gezien wordt, dat verderen
groei constructief kan dienen.
De voorzitter van den Octrooiraad, Mr. Alingh
Prins, staat mede in de voorste rijen. Uitbreiding der octrooihescherming tot andere gebieden, dan die der
nijverheid in engeren zin, wordt door hem voorge-
staan. Van dezen man is ook de kernachtige uit-
spraak afkomstig, dat de tijd gekomen is ,,om op het
geheele gebied der stoffelijke voorthrenging na te
gaan, waar research noodig is”.

gedachte, waarvan zoowel töètsing (ook in technisch-
economisch opzicht) als toepassing in het kader van
een grooter project gesteld wordt
3).
Dit alles contras-
teert 0])
de meest verontrustende wijze met den eisch
van een vereenigd inzetten van alle krachten ove:r
de geheele. linie, waaraan reeds langeren tijd buiten
onze grenzen voldaan wordt; resp. met een activee-
ring en mobiliseering van het vernuft en van de
daad op grootsche schaal; en daarmede blijft men
op fatale wijze in gebreke, om aan de eischen van
deren tijd te voldoen.

Ook in ons land zijn de middelen en het intellect

beschikbaar. De vurige wil om onze roeping te ver-

vullen moet gewekt wordén. De middelen daartoe

dienen gemobiliseerd en gebruikt te worden.

Volgens een gebruikelijke opvatting kan een over-
heid niet verder gaan dan de stoffelijke en zedeljke
draagkracht der bevolking, haar kennen en kunnen,
toelaten. Maar deze factoren zijn niet constanten. Ook
in ons volk sluimeren krachten, die voor opwekking
vatbaar zijn. In dezen tijd is het een gebiedende eisch,
dat van de Overheid een maximum aan vooruitzien,
aan leiding en bezieling uitgaat. Het maakt echter
den indruk, dat noch de hooge Overheid, noch die
deelen van het ambtelijke apparaat en zijn organen,
wien (lit aangaat, noch helaas zelfs zij, die geroepen
zijn, om als specialisten aan de natuurwetenschappe-
lijke en technologische ontwikkeling leiding te ge-
ven, het inzicht en den vurigen wil laten overheer-
schen, die thans vereischt zijn. Een onwankelbare
overtuiging is ook noodig, (66k wat de waarde, be-
teekenis en mogelijkheden der Nederlandsche tech-
nologie aangaat) om met vereende krachten uit den vaderlandschen stam en zijn geestelijke centra dat-
gene te halen, wat de redelijke, geestelijke en stoffe-
ljke weerbaarheid van het land in dezen dreigenden
tijd ten goede komt.

Daarbij komt, dat de mogelijkheden tot een rede-
ljke, geestelijke en stoffelijke herbewapening hier in
menig opzicht niet minder gegeven zijn dan elders.
Er zijn groote hoeveelheden productie-factoren, die
braak liggen: Investeerbaar kapitaal, hand- en hoof d-
arbeiders. Terwijl onzekerheid den gebruikelijken weg
eener productieve belegging van beschikbare spaar-
middelen grootendeels blokkeert, zijn ons groote mo-
gelijkheden tot activeering gebleven. Waardeeren.
maar ook benutten wij het feit van een hoog gehou-
den overheidscrediet, deze kostelijke vrucht der zorg
van elke Nederlandsche Regeering.

Gevaarlijke denk fouten.

Er zijn echter volstrekt verwerpelijke, ondernrij-

nende en vertragende factoren aan het werk.

Tussclien vele corypheeën op het gebied van re-
search ontbreekt de wil tot samenwerking in hinder-
lijke mate of zelfs ten eenenrnalet. Ook de mede-
werking van hooggeplaatste ambtenaren, om aan ge-
coördineerden pion.iersarheid den steun te geven, dien
het hoogste landsbelang eischt, schijnt zeer te ven-
schen over te laten
2).
De noodzakelijke financiering
der T.N.O. – en meer algemeeen van research –
van overheidswege is jaren lang (en welke jaren!)
achterwege gebleven en is ook thans nog als onvol-
doende te beschouwen. De toepassing der Octrooibe-
scherming laat in ons toch al kleine land te wen-
schen over; ,,octrooizorg” in
Van Loon’s
zin ontbreekt

bij de overheid; ook is men verre van een gedifferen-
tieerder en elastischer bescherming van de inventieve

C. J. P. Zaalberg, Publ.
No. 146, Ned. Inst. v. Ef-
ficiency.
II. R. Kmt, Oheni. Weekbi.
35, 634 (1938).
Zie meer
algemeen het ,,j’
accuse
?’ van G. van lterso’n Jr. bij zijn
ftredcu als Voorzitter der TNO-Centrale Organisatie,
samengevat in ,,De Ingenieur”
54,
A 191 (1939).

Terecht blijft het huidige bewind in beginsel aan
den eisch vasthouden, dat bij doeleinden van niet-
direct-militairen aard door de Overheid slechts ka-
pitaal beschikbaar gesteld mag worden voor op den
duur rendabele investeeringen. Terecht ducht onze
Overheid crediet-inflatie. Ook daarom blijft voor
haar nog steeds reëel spaarkapitaal tegen een rela-
tief lagen rentevoet beschikbaar.

Waaraan het der Regeering echter hapert
4),
naar
ik meen, is het inzicht, dat het offeren van millioenen
voor stelselmatig, in het kader van een wijd natio-
naal project gesteld research en voor een daarop mede
steunen de, verdere technologische ontwikkeling naar
hooger peil, naar alle waarschijnlijkheid binnen een
generatie een bevredigend of zelfs rijk rendement op-
levert – en later nog veel meer – al kan men niet
van tevoren met zekerheid zeggen, welk deel van dit
grootsche pionierswerk het eerst en het meest zijn

Over deze en andere leemten en desiderata zie men
mijn samenvattende opmerkingen in de
N.
Rott. Crt. van
10 Mei
1938 en
Ingenieur
1938, Nos. 17
en
31.
Misschien stel ik dit ten onrechte en niets zou mij
liever zijn.

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

509′

vruchten zal afwerpen. Voorzeker zijn er elementen
van onzekerheid aan te wijzen, ook van anderen aard.
Iedere vakman weet hijv., dat, wannèer men van A
uitgaande B tracht te bereiken, in werkelijkheid soms
0 bereikt wordt
5).
Het zijn deze en verwante elemen-
ten van onzekerheid, een gebrek aan ervaring met,
en vertrouwen in deze materie ook, die de mobilisatie
van het genie van ons volk onder opoffering van een
deel der gemeenschapsgelden – naar den
vorm
i. fonds perdu – zoo moeilijk maakt; waarbij nog
komt, dat het een probleem op zichzelve is, xvie van
de medewerkende partijen
8)
van de vruchten van dien
pioniersarbeid een eerste profijt zullen trekken.
En
toch zijn deze moeilijkheden van volkomen onderge-
schikte beteekenis in verhouding tot de reëele en
duurzame, directe en indirecte uitkomsten, die langs
den aangeduiden, weg bereikbaar zijn.
Klaarblijkelijk
valt het ons moeilijk, zonder in gelijke mate een harde
leerschool doorloopen te hebben, als in andere landen
doorloopen werd, om een desbetreffende sterke bui-
tenlandsche ervaring – in wezen en overtuigd – tot
de onze te maken
Er is daarbij een vrees voor rnisslagen, er heerscht
een weifelmoedigheid, die niet in verhouding staat
tot het enorme goed, dat op het spel staat: onze toe-
komst. De aarzeling, om gelden te voteeren, terwijl de
vruchten der gewaagde spaarpenningen niet met ,,ze-
kerheid” vaststaan, berust op een
dubbele denkfout.
Eerstens overschat men te vaak de betrouwbaarheid
van begrootirigen; elke begrooting is tot op zekere
hoogte een wissel op de toekomst en afwijkingen van
den oorspronkelijken opzet blijven welhaast als regel
niet uit. Bovendien verliest men mi. te zeer uit het
oog, dat het juist de overheid is, die met ,,waarschijn-
lijkheden” mag werken. Zij toch kan het niet alleen lang ,,bolwerken”, maar zij heeft ook het voorrecht
van den wijderen gezichtseinder, den grooteren tijd-
maat. Daarnaar althans dient de verantwoordelijke
staatsman zich te gedragen, méér dan aan eenigen particulieren ondernemer of zelfs aan een vertrust
kapitalisme gegeven kan zijn.
Wat hier in eerste instantie nooclig is, is trouwens
niet investeering op groote schaal, maar slechts een
beperkte investeering, die de kosten van het proces
van stelselmatige kiemlegging en kiemgroeihescher-
ming kan dekken. Hier is ook geen sprake van een
begin van crediet-inflatie. Men mltg meer verplich-
tingen op zich laden, wanneer men daartegenover
meer weet te presteeren, en met name den technisch-
economischen vooruitgang weet te stuwen, veelzij-
cliger te maken en te bevruchten.
In onzen tijd wordt de Overheid genoopt, meer en
meer ordenend op te treden en ordening te bevorde-
ren. Maar ordening-alleen verstart. Zij dient door
scheppenden arbeid begeleid te worden, die uiteinde-
lijk baat voor allen brengt. Ook op dit gebied dienen
de middelen der Overheid gemobiliseerd te worden en
dit geldt te meer, waar zij, die over spaarmiddelen
beschikken, er huiverig voor geworden zijn
7)
om als
particulieren gelden in de sfeer van het bedrijfsleven
te investeeren. Waar zij er den voorkeur aan geven,
beschikbare middelen in overheidsobligaties te beleg-
gen, is het aan de Overheid, om hiervan gebruik te
maken en om een klein deel van het lange crediet, waarover zij beschikken kan, te gebruiken voor de
hierboven omschreven doeleinden. Voor steun van
massaal research dus; en ook – waar de voortgang
der techniek een geringere afhankelijkheid van spe-

5)
Soms veranderen
ook
cle uitwendige omstandigheden,
zoodat achteraf blijkt, dat het streven beter op ,,D”
gericht ware.
8)
En daartoe zullen ook deelen van ‘het particuliere
productieapparaat behooren.
7)
Helaas ook door onzekerheid, welke overheidsorganen
zelve scheppen. Alen vergelijke bij’v. opmerkingen, die Prof.
Lieftinek dienaangaande maakte op de laatste Algemeene
Vergadeiiing van de Vereeniging van de St,aathuishoud-
kunde en de Statistiek.

ciale vestigingsfactoren heeft ingeleid – om veel
meer dan voorheen exploratie dâlr mogelijk te maken,
waar het particuliere initiatief voorloopig tekort
schiet. Een dergelijke handelwijze zou er tevens
01)
den duur toe bij dragen de crechiet-structuur onzer ge-
meenschap te verbeteren.

En er is haast bij, om beter en sterker aan onze
toekomst te bouwen. Gaat research aan technisch-
economische ontwikkeling vooraf, de ,,lag” is – gelijk
gezegd – soms aanzienlijk, de weg moeilijk begaan-
baar en steeds opnieuw te zoeken en te banen, al kan
menig technisch-economisch probleem scherp gesteld
worden.

Er is haast, want een relatief groot tempo van
technisch-economische vooruitgang buiten onze gren-
zen overtreft een trager tempo binnen onze landspa-
len. Wanneer belangrijke tempo-verschillen inzake
den technisch-economischen vooruitgang zich evenwel
over een langere periode uitstrekken, dan zal de

terugslag daarvan op onze toch al verzwakte economie
fataal zijn.

Ik meen, dat iedere autoriteit op technologisch ge-
bied in Nederland dit standpunt zal kunnen deelen
en ervan overtuigd is, dat elke aarzeling tendeert,
een reeds aanwezigen achterstand nog noodlottiger te
doen worden. Zou het niet mogelijk
zijn,
dat ook onze autoriteiten op economisch gebied vereenigd hun stem
verhi even ter stuwing tot een vastberaden en groot-
scheepschen inzet van de mogelijkheden, waarover de
moderne gemeenschap beschikt, om het tempo van den technisch-economischer,, vooruitgang weer te versnel-
len? Tezamen met hun technische en technisch-eco-nomische collega’s zouden zij met gezag kunnen ge-
tuigen, dat in Nederland de krachten, de middelen en
het organisatie-v ermo gen aanwezig zijn, de technisch-
economische mogelijkheden ook, die het in dezen tijd
wettigen, om stelselmatig grootere offers ie brengen
voor den bouw onzer technisch-economische toekomst.

Eischen van ,,destructieven vooruitgang” en licht-
zijden, die daarmede verbonden kunnen worden.

Menige uitvinding wordt ook voor destructieve
doeleinden gebezigd, terwijl sommige inventies een
meer uitsluitend destructief karakter dragen. Men
kan in dit verband van ,,destructieven vooruitgang
spreken” en stellen, dat tegenover een toenemende
destructieve macht buiten de grenzen ook een groo-
ter vermogen tot vernietiging aan de andere zijde be-schikbaar dient te zijn. In zooverre heeft ook de hier-
boven bepleite investee.ring haar militaire betee-
kenis, hetgeen te meer geldt, waar de voorbereiding
der landsverdediging een zoo uiterst omvattende taak
is geworden. Ook vanuit het militaire standpunt
moet onvoorwaardelijk die eenheid van ‘s lands gees-
telijke elite geëischt worden, zonder welke een ont-
wikkeling tempo en reëele kracht moet missen.
Aldus kan men de jaarlijks voor massaal research
(en daarop aansluitenden exploratie- en ontwikke-
lings-arbeid) benoodigde millioenen, die naar de
grootte van het bedrag zeer met het zooveel aanzien-
lijker defensie-budget contrasteeren, toch daarnaast
stellen. Alen mag deze millioenen bovendien tegen-
over de honderdtallen millioenen stellen, die de werk-
loozensteun jaarlijks verslindt. Daartoe is ook in het
thans gestelde verband aanleiding, omdat de ervaring
geleerd heeft, dat ook vooruitgang op destructief
gebied op den duur voor constructieve toepassing,
middellijk of onmiddellijk, vatbaar is. Alen kan trou-
wens niet de erkenning van de stelling voorbijgaan
– hoe hard deze erkenning velen ook vallen moge –
dat de gewelddadige strijd om de macht mede aan
de wieg van den teehnisch-economischen vooruitgang
heeft gestaan. En ook heden nog draagt deze machts-
strijd tot een veelzijdigheid van den technologischen
vooruitgang bij, die op den duur het beste middel
tegen
technologische werkloosheid en dus v66r so-
cialen vrede is.
Wie den vrede wil, zoowel naar binnen
als naar buiten, bereide zich ten strijde voor….

510

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

23 Juni 1939

den veelzijdigen t,echnisch-economischen vooruitgang.

Een mogelijkheid om door den mist van het heden
heen te zien..
Het is velen heden angstig te moede, en met reden;
maar een ieder kan er naar streven de gropte lijn in
het wereld-gebeuren te blijven zien. Men erkenne dan
ook, dat de techniek, die immers steeds meer wereld-
omvattend wordt, de rnenschheid tenslotte dwingt
tot een terugkeer naar den weg vn het gezonde ver-
stand: den weg eener rationeele internationale samen-
werking.

Ik ontken niet, dat tegen dit richtsnoer heftig ge
zondigd wordt; en evenmin dat deze en de volgende
generatie daaronder zwaar te lijden zullen hebben.
Maar de werkelijkheid, waarbij de wal het schip keert,
voedt op. Deze opvoeding, tot wat noodig is, moge
hard zijn, zij doet uiteindelijk toch op onmiskenbare
wijze haar werk.

In dit verband wil ik tevens opmerken, dat de groo-te lijn van mijn betoog zoowel in overeenstemming is
met de nooden van het lieden, als met datgene, wat
bestemd is tenslotte in de wereld te zegevieren.

Wij zagen tevoren tevens, dat men den. toekomsti-
gen ontwikkelingstre;ncl – zelfs dien der technisch-economische evolutie – niet geheel als een automa-
tisch zich voltrekkend proces beschouwen mag. Dit
geldt niet in de laatste plaats voor een land als het
onze.

Het op eigen, oorspronkelijke en vruchtbare
wijze deelnemen aan Nederlands technisch -econoin i –
schen opbouw moet beschouwd worden als een taak
van hervorming, die aller vooruitzien, aller krachten,
de beste coördinatie daarvan vereischt. In deze tij-
den wordt niet alleen de Westersche cultuur in het
algemeen gewogen, maar ook die van elk volk. Zijn
technologische civilisatie telt daarbij terdege mede,

d.w.z. haar stand, haar veelzijdigheid en haar groei-kracht. Wee hem, die te licht bevonden wordt!
Hooge geestkracht moet thans gesteund worden
door bewust geconcentreerde, vereenigde en moedige inspanning van allen, die gemobiliseerd en georgani-
seerd dienen te worden voor, gericht op, een het
land dienend hoogste doel: zijn toekomst. Nog meer
dan ten tijde van Stuart Mill geldt voor onze toe-
komst, dat het niet mogelijk is, om met kleine men-
schen een groote taak te volbrengen. Een gebrek aan psychische sterkte, aan ruimhartig-
heid, aan verzienden blik, deze feilen zouden thans

onze ergste vijanden zijn. In gelijksoortig verband
stelde ik reeds elders
8):

,,Slechts waar enthousiasme, élan is; waar een wij-
dere blik heerscht; waar Jan Kracht met Jan Capabel
en Jan Initiatief intensief en selectief samenwerken,
gelijk onder. niet minder moeilijke omstandigheden
in Nederlands Gouden Eeuw het geval was; slechts
daar kan een betere toekomst weggelegd zijn.”

En ook hier wil ik met de woorden besluiten:
,,Onder de huidige omstandigheden kan slechts
dan duurzaam succes van beteekenis in de ,,interna-
tionale klasse” en in de hierboven bepleite richting
voor ons bereikbaar zijn, wanneer ons land •ook over
een .goed gevormd en uitgerust, systematisch gecoör-
dineerd leger beschikt op het gebied van den research-
arbeid, waarbij onder bezielende, gezaghebbende en
vooruitziende leiding de geest over alle geledingen
vaardig is geworden”
9).
Dr.
Ir. L.
IIAMBURCR.

Zie Verslag van de laatste Algemeene Vergadering
van de Vereenigirig voor de Staathuishoudkunde en de
Statistiek.
Op vele feiten en uitspraken, die in deze beschouwing
aangeduid werden, wordt — ten deele in meer qu.anitita.
tieven vorm en in wijder verband – in een mônografie
ingegaan, welke in voorbereiding is.

ONDERZOEK NAAR DE ,,BLIJVENDE

WERKLOOSHEID” EN HAAR BESTRIJDING.

De Commissie, ingesteld bij beschikking van den
Hoogen Raad van Arbeid d.d. 18 Dec. 1936, waarvan
de heer Dr. Ir. Th. v. d.
Viîaerdeu
voorzitter was,
heeft na een ruim 2 jarigen arbeid een rapport ge-
publiceerd, dat èn wat volledigheid, èn wat wetert,-
schappelijkheid betreft alles wat op het gebied van
het werkloosheidsvraagstuk in Nederland is uitgeko-
men verre achter zich• laat. Het is een doorwrochte
studie, waarbij de Commissie zich door vele deskun-
dien heeft laten voorlichten, wier nota’s als hijlagen
bij het rapport zijn gevoegd.

De conclusies waartoe het rapport komt, zijn, voor
wat de bestrijdingsmiddelen op korten termijn betreft,
de volgende: uitvoering van openbare en cultuurtecli-
nische werken, pensionneering van arbeiders op 60-
jarigen leeftijd, verhoogi.ng van den leeftijd, waarop

jeugdigen tot het bedrijfsleven worden toegelaten met
2 jaar en arbeidsspreiding (40-urige arbeidsweek,
wandelweken, 2 op 1 stelsel).
Op langen termijn ziet de Commissie goede resul-
taten door verdere industrialisatie.
Bepaald nieuwe denkbeelden bevatten deze conclu-
sies dus niet, hetgeen ook wei niet verwacht kon wor-den, aangezien het werkloosheidsprobleenr reeds vele
jaren in bijna alle landen der wereld een onderwerp
van studie vormde. Wel nieuw is – althans voor
Nederland – dat op zooveel mogelijk mathematische
wijze het verband werd aangetoond tusschen de werk-
loosheid en andere factoren, zooals bijv. loonsverla-
ging, i-ationalisatie (vermeerdering van de arbeids-
productiviteit). Verschillende der aauhevolen maat-
regelen zijn of worden intusschen reeds verwezenlijkt.
Behalve deze eindconclusies bevat het rapport ver-
schillende aanbevelingen gedeeltelijk in de bijlagen verwerkt, die blijkbaar niet de rneenin.g van de ge-
heele Commissie weergeven. Zoo wordt aanbevolen
voor vergrooting van den export om den Guldenkoers
verder te verlagen en exportsubsidies te geven, om
de arbejdsproductiviteit te breidelen, om bedrijfsge-
meensch,appen voor de verschillende takken van in-
dustrie te stichten, waarin naast de producenten de
Overheid vertegenwoordigd zal zijn met een praepon-
derabele stem. Zelfs wordt industrialisatie met over-
heidsgeld wenschelijk geacht, ook al zouden de aldus
opgerichte bedrijven privaat economisch bezien niet
rendabel zijn.

Tenslotte wordt door de Commissie voor de finan-
ciering der desiderata aanbevolen dit te doen deels
met geleend geld, deels door nieuw te creëeren geld;
dit laatste hetzij door het uitgeven van munthiljetten
hetzij door overschrijving van de devaluatiewinst van
De Nederlandsche Bank naar het tegoed van het
Rijk.

Er zijn landen, waar men ter bestrijding van cle
werkloosheid de publiek economische rentabiliteit bo-
ven de privaat-economische laat gaan en doelbewust onrendabele overheidsbecirijven sticht, waar men ter
verhooging van de algemeene productiviteit geld

creëert, waar men sterke bedrijfsschappen heeft in-
gesteld met overwegenden overheidssteun, waar de
muntpariteit een economisch wapen is geworden, waar
de exportsubsidie een integreerend deel van de econo-
mische politiek vormt. Men moet erkennen, dat dit
soort middelen in deze landen inderdaad hun gun-
stige uitwerking op de werkloosheid niet hebben
gemist.

Wij vragen ons echter af, indien men die richting
uit wil, of men ook niet de consequentie moet aan-
vaarden, dat men het geheele economische leven van
een centraal punt uit leidt, d.w.z. dat men een min
of meer totalitairen staatsvorm aanvaardt.
Het rapport heeft overigens het niet te voorkomen bezwaar, hetwelk aan elke langdurige studie op eco-
nomisch gebied kleeft, dat de toestanden zich midde-
lerwijl wijzigen, zoodat toen de Commissie in 1936

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

511

zich aan het werk
zette,
het vraagstuk van de werk-
loosheid een ander karakter had dan thans het ge-
val is.
Men heeft zeer drastische maatregelen aanbevolen
– zooals men ook deed in het Plan van den Arbeid –
doch zou men deze ook nog aanbevelen als de Commis-
sie thans nogmaals aan het werk ging en behalve zich
te verdiepen in cijfers en berekeningen ook het oor
te luisteren legde bij de leiders van onze industrie? Is
thans de werkloosheid nog een even urgent vraagstuk
als eenige jaren gelede:n? Wij ge1oven van niet. Indien wij de laatste industrieele werkloosheidteij-
fers vergelijken met die uit vorige jaren, dan zien wij
een onmiskenbare groote verbetering.

% der werkloosheid

daling t.o.v. vonige jaar in %
einde Mei
1932 24.2 1933 25.9
1934 25.1′
1935 30.0 1936 31.6

1.937 25.5

19.6

1938 24.2

5.1

1939 19.5

19.4

Zoo zeer is zelfs de toestand reeds verbeterd, dat
verschillende officieele deskundigen van meening zijn,
dat de jeugdwerkloosheid thans in Nederland niet
meer bestaat.
Ook lijkt het ons minder juist, dat men de z.g. on-
zichtbare werkloozen, daartoe behooren dus zij, die
het niet noodig achten zich
bij
een arbeidsbeurs op
te geven als werkzoekenden, omdat zij toch niet voor
steun in aanmerking kunnen komen, als een aequi-
valente grootheid bij de overige werkloosheid op-

telt
1
). Door deze lieden, die voor de arbeidsmarkt
niet de normale waarde hebben, niettemin als nor-
male werkloozen te beschouwen, breidt men het be-
grip werkloos onnoodig verder uit en maakt men een
evenzeer onnoodig deprimeerenden indruk van den
omvang van het werkloozenprobleem.
Wij willen echter ook een enkel cijfer uit hët rap-
port aangeven, dat een gunstig perspectief biedt:
Indien in Nederland de productie-index slecht’9 pOt.
zou stijgen, zouden 200.000 man aan het werk
I
kunnen

komen en zou het werkloosheidsvraagstuk vrijwel zijn
opgelost. Wie nu in de gelegenheid is om geregeld de
stemmen uit de industrie te vernemen, hoort telkens
weer, dat men meer dan voldoende werk heeft, doch
niet kan beschikken over voldoende geschoolde krach-
ten. Blijkbaar is de productie-index stijgende, doch
nu treedt in de plaats van het vraagstuk van de uit-
breiding der werkgelegenheid, dat van de verhooging der geschooidheid der arbeiders op den voorgrond.
Indien men dit rapport heeft doorgewerkt, doet men
goed, van een ander rapport kennis te nemen, dat
in 1937 in de Vereenigde Staten verscheen
2)
Dit

rapport laat een veel hoopvoller indruk achter voor
de ontwikkeling van de werkloosheid. Hoewel men
steeds voorzichtig moet zijn met het overnemen van
conclusies, welke voor het buitenland gelden, verdient
het rapport toch alle aandacht.
Dit werk, dat nog iets lijviger is dan het eerst be-
schrevene, bestaat uit drie deelen.
Social Aspects of Technology; Science and Technology;
Technology in various Fields.
Een merkwaardigheid is, dat hetgeen wij in den
vorm van conclusies in een slothoofdstuk, plegen
samen te vatten, hier als stellingen in een voorwoord

worden geponeerd.
Al wat daar wordt gezegd, is echter ook niet baan-
brekend, ‘doch men wijst terecht op de groote sociale
en economische gevolgen, die groote uitvindingen ten-
gevolge hebben gehad en die de arbeidskrachten, die 1)
Zie
ten aanzien van deze kwestie Ohr. Glasz –
.,Tnventarisatie der Werkloosheid”,
E.-S.B. d.d. 31 Augus-
tus
1938, blz. 649.
) Technological Trends and Natioiial P&licy of the
Nationaj Resources Commiittee. Uitgave: United States
Government Printing Office.

door de voortdurende verhooging der arbeidsproducti-
viteit werkloos worden, weer in het productieproces betrekken. Alen.is viln oordeel, dat er niet de minste
aanleiding is om aan te nemen, dat deze in de toe-
komst achterwege zullen blijven, integendeel dat er
alle reden is om aan te nemen, dat de technische ont-wikkeling nog een veel grooter vlucht zal nemen, die
de bestaande verhoudingen zal wijzigen en nieuwe in-
dustrieën zal doen ontstaan.
Het rapport concludeert o.m., dat de landen, die
het best uitgerust zullen zijn met natuurwetenschap-
pelijke organisaties, moderne fabrieken en energieke
vooruitstrevende ondernemers en goed geschoolde ar-
beiders, het eerst en het meest van die ontwikkeling
zullen profiteeren, ondanks dalende conjunctuur en
ondanks economisch ongunstige internationale ver-
houdingen.
In het derde hoofdstuk wordt een systematisch
overzicht gegeven van de economische ontwikkeling
in eenige takken van nijverheid en in den landbouw.
Steeds weer komt daarbij naar voren hoe deze ontwik-keling schoksgewijs is gegaan als gevolg van baanbre-kende uitvindingen, terwijl men tevens de waarschijn-
lijkheid van toekomstige toepassingen van uitvindin-
gen vermeldt, uitvindingen, die een ommekeer in de
technologie kunnen teweegbrengen.
Zonder het rapport te willen aanvullen, zouden wij in dit verband willen wijzen op een uitvinding, welke
in Duitschland ,,in de maak is” en die onbegrensde perspectieven biedt. Wij doelen op de microscoop,
welke een 30.000 malige vergrooting bereikt. Hier-
door zal het wellicht mogelijk
zijn,
dat op elk gebied
van de natuurwetenschappen nieuwe terreinen wor-
den ontsloten, die nieuwe industrieën zullen doen ver-rijzen, en nieuwe arbeidsmogelijkhedeii scheppen, die
– het verleden leert het – in het algemeen grooter
zijn dan de arbeidsgelegenheid, die zij vernietigen.
Wat valt hier voor Nederland uit dit rapport te lee-
ren? Dat men zijn wetenschappelijke research organi-
saties moet verbeteren en uitbreiden. Ook hier te
lande hebben wij’ een coördineerend lichaam daarvoor,
het z.g. ,,Toegepast Natuurwetenschappelijk Onder-
zoek”, doch te oordeelen naar de afscheidsrede van
zijn vorigen voorzitter Prof. Dr. Ir. G. v. Iterson,
ontbreekt aan zijn doeltreffendheid het een en ander,
zoodat de resultaten achterblijven hij wat men kan
verwachten. Dr. Ir.
J. G. SCHLLNGmIANN.

HET URGENTIE-RAPPORT 1939 VAN DE

VEREENIGING VOOR WAARDE
VAST GELD

In het Mei-nummer van het tijdschrift van de
Nederlandsche Vereeniging voor Waardevast Geld
publiceert deze Vereeniging het Rapport, dat in haar
Buitengewone Algemeene Vergadering op 4 Maart
1939 in beginsel goedgekeurd is.
Een drietal opmerkingen zou ik naar aanleiding
van dit Rapport hier willen maken.

Op blz. 36 lezen wij:
,,Eeu en ander moet leiden tot een daling van den
Gulden, waartegen op zichzelf geen enkel bezwaar
bestaat; bovendien beschikken wij over de middelen,
de daling in de hand te houden.”
Het lijkt mij toe, dat deze zin twee lichtvaardige
en gevaarlijke uitspraken bevat. De eene is de ver-
klaring, dat ,,tegen een daling van den Gulden op
zichzelf geen enkel bezwaar bestaat”. Deze uitspraak
lijkt mij daarom lichtvaardig, omdat ze, voor zoover
op de practijk gebaseerd, uitgaat van de ervaringen
bij de jongste depreciaties tot nu toe opgedaan en
geen rekening houdt met de gevolgen, die ons
in de toekomst nog te wachten staan. Deze uit-
spraak is gebaseerd op de ervaring, dat ook in ons
land na de jongste depreciatie van bezwaren van alge-
meenen en dusdanig ernstigen aard, dat de volkswel-
vaart rechtstreeks bedreigd wordt, tot dusverre niets
gebleken is. En zulks ondanks het feit, dat de goud-
waarde van den Gulden met meer dan 20 pOt. ge-

512

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni
1939

daald is en de hoeveelheid circulatie-ba.okgelcl meer
dan verdubbeld is. liet lijkt mij echter lichtvaardig
hieruit te conchideeren, dat ons ook voor dc toe-
komst geen gevaren te wachten staan. Wat toch is
het geval?

Onder den druk van de internationale politieke
spitnning in Europa en van de voor het bedrijfsleven uiterst belemmerende regeeringspolitiek in de. Ver-
eenigde Staten van Amerika is de oudernemerslust
tot een minhnurn gedaald en de drang naar liquidi-
teit naar verhouding gestegen. Ondanks cle lagere
goudwaarde van het geld en ondanks cle overvloe-
dige circulatie gaan in verband met de ongunstige
tijdsomstandigheden de bezitters van het geld er nog
steeds niet toe over hiid geld in ruil tegen goederen aan te bieden. Zij blijven op hun geld zitten, omdat
dat het meest liquide bezit is en wachten betere
tij

Ten af.
Vandaar dat sterke dalingen van de goudwaarde
van het geld en fantastisché vermeerderingen van
liet geldkwan.tum in verschillende landen het prijs-
niveau der goederen niet of weinig beïnvloed hebben.
De toekomst zal echter heel andere ervaringen
kunneh meebren gen. Indien de tijdsomstand igheclen
eenmaal zouden verbeteren, zou de drang naar li-
quiditeit afnemen en het is absoluut niet te over-
zien, welke afmetingen de aan de tegenwoordige
tendens teengestelcle dan zal aannemen. Een sterke
vraag naar goederen en ,,Sachwerten”, een inflatio-
nistische tendens, een vlucht in de goederen, een
,,sauve qui peut” om zich te ontdoen van de dan
overbodig geworden liquiditeit mag bij voorbaat
geenszins uitgesiotèn geacht worden.

Wij zullen ons’ dan gelukkig mogen prijzen, dat
de Gulden minder gedaald is dan andere valuta’s,
het eventueele infiatieproces z1 dan hij ons althans
minder ernstige gevolgen aannemen dan in andere
landen.

Het is het noodiottige van depreciaties van het
geld, dat zij ih een tijdperk ‘van een algemeenen drang
naar liquicliteit toch niet baten en de dure rekening
pas pesenteeren, wanneer zij door niemand meer
gewenscht worden.

Daaroir lijkt het mij lichtvaardig en gevaerlijk om
nu wij ons nog slechts kunnen haseeren op de erva-
ringen van cnn tijdperk van hooge liquiditeitseischen
te poneeren, dat ,,tegen een daling van den Gulden
geen enkel bezwaar bestaat”.

De andere uitspraak in de.nzelfclen zin was, dat
,,wij beschikken over de middelen, de daling in de
hand te houden. Vermoedelijk is hier bedoeld, dat wij het in de hand zouden hebben onder de tegen-woordige omstandigheden de depreciatie van den
Gulden geleidelijk tot bijv. 25 of 30 pCt. te doen
stijgen. 1-liertegen is op zichzelf
monrenieel
nog geen
ernstig bezwaar aan te voeren. Maar wat doen de voorstanders van ,,waardevast geld”, als de tijds-
omstandigheden gunstig worden en een inflationis-
tische tendens doorbreekt? Gesteld eens, dat de voor-
standers van een stabiel prijsniveau dan eens zouden
moeten calculeeren, dat een depreciatie van hijv.
slechts 5 püt. reeds geleid zou hebben tot een terug-
keer naar het prijsniveau van bijv. 1926? Hoe krij-
gen wij het wilde beest dan weer in zijn kooi?
De ervaringen van liet voorjaar 1937 in Amerika
opgedaan, toen reeds het gerucht, dat de goudwaarde
van den Dollar verhoogd zou kunnen worden, cle
conjunctuur ernstig verstoorde, gaven hierop al een
antwoord.

Een tweede opmerking hetref t de volgende pas-
sage op hlz. 34:
,,De stimulans, die van de exporthedrijven had kunnen uitgaan, indien Nederland reeds vSSr het
laatste stadium van den con junctuij ropgang 1932/’37
had gedevalueerd, verzwakte, toen in den loop van
1937 een kentering op cle wereldmarkt intrad en
zich aldaar een prijsdaling voltrok, die wel uiterst

ongunstig moest inwerkeu op het economisch leven
hier te lande.”
In de eerste plaats vraagt men zich hier af, of
cle terugslag niet nog sterker geweest zou zijn, in-
dien de stumulan.s tevoren krachtiger geweest was
en of wij niet geheel voor een terugslag gespaard
gebleven varen, indien wij bij de oude goudwaarde
van den ‘Gulden gebleven waren. Véôr de depreciatie
was er in 1936 al een duidelijk herstel van onze
conjunctuur, dat op heel wat degelijker grondslagen
gevestigd was dan de in September 1936 gevolgde
depreciatie.

Maar in de tweede plaats houdt deze zin op hlz. 34
liet verwijt in, dat wij niet al eerder de oude goud-
waarde van dcii Gulden hebben prijsgegeven, alsof
het bewezen of ook maar slechts aannemelijk gemaakt
was, dat de conjunctuuropgang in andere landen aan

de devaluaties te danicen was. Is het niet aanne-
melijker, dat gunstiger conjunctuur in andere lan-
den gevolg was van liet feit, dat sinds een aantal
jaren ijzer meer gevraagd is clan boter?

Als derde opmerking moet mij van het hart, dat
het Urgentie-Rapport den indruk maakt afkoin-
stig te zijn van de meer extremistische elemente.0 uit
de Vereeniging voor Waardevast Geld en dat ook op
de Vergadering van 4 Maart 1939 de extremistische
vleugel het best vertegenwoordigd was.
Indien. de Vereeniging voor Waardevast Geld in
zijn geheel dit Rapport zou aanhangen, dan zou men
in overweging moeten geven haar naam aan te pas-
sen aan de veranderde doelstelling.

Oorspronkelijk was liet doel der Vereeniging ge-richt op waardevast geld, gebaseerd op het weten-schappelijke principe, dat een vaste ruilwaarde van
het geld, een stabiel prijsniveau, wenschelijk en be-
reikbaar was. Men kan over dit principe van mee-
ning verschillen, ik geloof noch aan de wenschelijk-
heid noch aan de bereikbaarheid van een stabiel prijs-
niveau. Door velen is dit principe trouwens mi.
meermalen afdoende bestreden. Maar in het Urgentie-
Rapport vindt men nog slechts aanbevelingen voor.
muntverzwakking. De ,,weg terug” wordt niet meer
bekeken. Alleen de tocht met free-wheel de helling af
wordt behandeld, niet het moeizaam getrap om de
volgende helling weer op te komen.

Nu kan men ter verdediging van het Urgentie-
Rapport aanvoeren, dat het allereerst de maatrege-
len moet bespreken, die thans
urgent
zijn. Maar hij.
een dergelijke belangrijke materie, die zoo diep in-
grijpt in het economische leven zou toch ook moeten
worden aangegeven, hoe hij een eventueele stijging
van liet prijsniveau de. goudwaarde van het geld
weer opgevoerd zou moeten worden. Hoe moeilijk, ja zelfs ondoenlijk dit is, hebben de hierboven vermelde
ervaringen in de Vereenigde Staten in het voorjaar
van 1937 opgedaan, bewezen.

Van het streven naar waardevast geld blijft dan
niets anders over dan stimuleeriug van cle conjunc-
tuur bij iedere inzinking door ciepreciatie van het
geld. Wat thans wordt aanbevolen, zou met hetzelfde
recht in de neergaande periode van den volgenden
conjunctuur-cyclus moeten worden aanbevolen. In-
dien iedere cyclus ons 40 pCt. van de goudwaarde
van ons geld zou moeten kosten, is het niet moeilijk
uit te rekenen wat ons na 40 jaren zou overblijven.
En al zal het nu bij iecleren cyclus gelukkig niet zoo
ernstig zijn als in deze depressie, toch zou liet ge-
heele geld- en credietwezen volkomen ontwricht
worden.

Indien liet publiek eenmaal op goede gronden pe-
riodieke muntverzwakkingen zou moeten verwachten,
zou liet zeker onmogelijk worden langjarige contrac-
ten in geld af te sluiten; lange leeningen, levens-
verzekeringen, pensioen fondsen zouden onmogelijk-
heden worden. En dit zijn nog slechts enkele onder-
deden van het economisch leven. De geheele wereld-

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

513

huishoudig zou bij periodiek te verwachten depre-
ciaties volledig ontwricht worden.
liet is daarom van de meest dwingende urgentie,
dat de Vereeniging voor ‘Taardevast
Geld, indien zij
een daling van den Gulden wil bepleiten, ook den

a
eg terug” aangeeft hij een eventueele stijging van
prijsniveau. Dat men slechts de eene richting
beziet van dit tweezijdig vraagstuk, is te begrijpen,
indien duidelijk aantoonbaar is, dat de fout in de
conjunctuur schuilt in een schaarschte aan geld. Wel-
licht is er dan een correctie mogelijk, zonder dat
later weer een correctie in de andere richting vol-
gen moet. Maar bij de tegenwoordige overvloedige
geldcirculatie in de verschillende landen kan de fout
in de conjunctuur onmogelijk hij geldschaarschte ge-
legen zijn. Alen bepleit dan met clepreciatie een nieu-
we fout om andere te corrigeeren. Tj. G.

DE RUIL VAN RUBBER TEGEN KATOEN.

Blijkens persberichten is dezer dagen een overeen-
komst tot ruil van katoen tegen rubber tusschen de
Tereeuigde Staten en Engeland onderteekend, waarbij
000.000 balen katoen, tegen 80.000 ton, rubber zullen
worden geleverd. Niet dus is, zooals uit cle aanvan-
kelijke berichten viel af te leiden, ook cle Nederland-
sche Regeering rechtstreeks bij de transactie betrok-
ken, doch deze blijft alleen beperkt tot de Vereenigde
Staten van Amerika – de belangrijkste katoenpro-
ducent – en Groot-Brittannië, als vertegenwoordiger
van belangrijke rubherproducenten.
Deze overeenkomst heeft vele aspecten; daar is in
de eerste plaats de politieke e.n strategische beteeke-
:nis, dan de heteekenis voor de katoenmarkt, voo.r de Amerikaansche katoenposi tie, cle andere katoen pro-
duceerende landen, voor de rubbermarkt en de hij
rubber belanghebbeuden en dan het precedent voor
andere landen. Van al deze zijden zullen wij ons be-
perken tot cle rubberzijde van het vraagstuk en w’ij
hopen, dat dan van andere zijde het vraagstuk voor
de Icatoen nader za] worden. beschouwd.

Onze vroeger geuite bezwaren.
In E.-S.B. van 10 Mei ji. hebben wij dit plan reeds

01)
de beteekenis voor de rubber getoetst, uitgaande
van de veronderstelling, dat het om een hoeveelheid
van 226.000 ton rubber zou gaan. Wij hebben daar-
aan toen groote bezwaren verbonden gezien, welke wij
als volgt icunnen samenvatten:
ten aanzien van de
verkrjging van een voorraad
van 220.000 ton hebben wij opgemerkt, dat deze alleen
mogelijk zou zijn door cxtra-tap en dat zij dus tijd
zou vergen, terwijl het produceeren van een dergelijke
hoeveelheid voor verschillende gebieden in verband
met de onvoldoende aanwezigheid van arbeidskrach-
ten moeilijkheden zou geven;
ten aanzien van de
aanwezigheid
van een extra-
voorraad van 226.000 ton rubber in handen van een
1 icliaam n.aast het ‘Internationale Rubbercomi’té heb-
ben wij vastgesteld, dat deze voorraad op den duur
verkocht en dan aangevuld zou rneten worden, om-
dat rubber niet eeuwig houdbaar is, dat naar onze
meening voorts de kans bestond, dat de Amerikaan-
.sche handelaren en fabrikanten hun voorraad zouden
verminderen en dat liet maken en daarna bestaan
van een extra-voorraad van 226.000 ton, zelfs indien
hij volkomen geblokkeerd zou zijn, prijsdrukkend zon
werken, terwijl, indien er geen oorlog komt, (leze
voorraad t.z.t. weer zou moeten worden gerealiseerd,
hetgeen dan tot (belangrijke) verscherping der res-
trictie zou leiden, zoodat wij de vrees uitspraken,
dat liet voor producenten per slot van rekening een
nadeel zou heteekenen.

Bezien wij deze argumenten, dan blijkt, dat zij ge-
heel gebaseerd zijn op de
hoeveelheid
rubber; op de
goederenmarkten hebben de gegevens relatieve hetee-
kenis en is de omvang van doorslaggevende beteeke-
nis, een feit, dat eveneens geldt voor de mogelijk-
heid van het verkrijgen.

Tot stand gekomen overeem’skonm-st.
Nu blijkt, dat liet thans niet om ruim 200.000, doch
Ons 80.000 ton gaat, komen de daaraan verbonden
consequenties in een geheel ander licht te staan. Wij
zullen om te beginnen kort den aard der transactie,
voor wat de rubberzijde betreft, omschrijven, zooals
wij hem uit de persberichten afleiden en dan aan de
hand daarvan de beteekenis en de consequenties, zoo-
als wij deze zien, nagaan. Zooals gezegd, gaat het om
een hoeveelheid van 80.000 ton, waarvoor de prijs zal
bedragen liet gemiddelde der Singapore-noteeringen
voor No. 1 rihhed smoked sheets gedurende de perio-
de van 1 Januari tot 23 Juni 1939 vermeerderd met
1%
Singapore-cent per 11). voor verpakking en laadkos-
ten; de prijs is dus eenvoudig f.o.b. Uitdrukkelijk is
toegezegd, dat de normale handelsorganen niet uitge-
schakeld zullen worden. Evenmin zal een (verder.)
schaarschte
0.1)
de markt worden veroorzaakt, hetgeen
impliceert, dat de medewerking van het internatio-
nale Rubbercomité zal worden ingeroepen om een
extra-quotum vrij te geven; dit zou, zooals in de Eti-gelsche bladen o.i. terecht wordt opgemerkt, moeten
leiden tot een vrijgeven van een quotum voor alle
deelnemers aan de restrictie, omdat de restrictie-over-
eenkomst dit, behalve voor Fransch Indo-China, tot
grondslag heeft. De ruhber zal in Amerika gedu-
rende een termijn van 7 .jaar worden bewaard, ter-
wijl de voo.r:raad
kan*_worden
ververscht, waarbij cle
noodige voorzichtigheid in acht zal worden genomen,
teneinde verstoring van de markt ‘te voorkomen.
Tenslotte zal het bijeenbrengen van de rubber later
geschieden, dus nadat deze is voortgebracht, terwijl t.z.t. de voorraad zal worden geliquideerd na rugge-
spraak tusschen de Regeeringen.
Gaan wij deze punten stuk voor stuk na, dan is o.i.
het’belangrijkste de omvang van den voorraad.

Omvang van den voorraad.
Plaatsen wij het cijfer van 80.000 ton te midden
der rubbergegevens, dan ontstaat het volgehde beeld:
80.000 ton beteekent:
lo. nog geen 2 maanden verbruik der Vereenigde
Staten;
2o. nog niet
1/5
van den mômenteelen. wereidvoor-raad buiten de restrictiegebieden;
3o. ongeveer 100 pOt. van de vermindering dezer
wereldvoorraden sedert 31 Januari 1939;
4o. ongeveer 70 pCt. van de vernlindering der ive-
reldvoorraden sedert ult. 1937 (ult. 1937
,
ongeveer
525.000, thans ongeveer 407.000 ton);
5o. ongeveer 8 pCt. van het wereidverbruik van
thans of minder dan 1 maand huidig wereldverbruik.
Indien men voorts bedenkt, dat •de vereldvoorra-
den buiten de restrictiegebieden zijn gedaald van on-
geveer 750.000 ton per ultimo 1934 tot ongeveer
407.000 ton thans, dus met ruim 340.000 ton, terwijl
de wereldahsorptie buiten de productegehieden in
1934 op 919.300 ton en in 1938 op ruim 932.000
ton wordt getaxee.rd
(cijfers
ontleend aan het over-
zicht van liet Internatjonale Rubbercomité), dan ziet
men, dat de statistische positie, hoewel ongunstiger
wordend, toch geen grooten weg teruggaat.
Wat wel een bezwaar zou kunnen worden geacht, is,
dat de voorraadpositie in de Vereenigde Staten (mcl.
stoomende voorraden)
‘0p den duur tot hoven de
300.000 ton zal stijgen, zoodat men zich kan voor-
stellen, dat de fabrikanten en handelaren daar hun
voorraden verder zullen verminderen, doch daarte-
genover staat in de eerste plaats, dat Amerika dan
de gevreesde machtspositie zou prijsgeven, terwijl
dit in de tweede plaats zou leiden tot een vergroo-
ting van cle voorraden elders buiten cle restrictiege-
bieden, wat wij zeker geen nadeel zouden achten voor
de statistische positie; immers, in E.-S.B. van 31 Mei
jl. hebben wij er reeds op gewezen, dat de voorraden
elders wrel zeer klein zijn en een vergrooting zelfs met
de volle 80.000 ron zou overeenkomen, nIet een absorp-
tiecapaciteit van deze andere gebieden van nog geen
-2 maanden. Het totaal der voorraden in handen van

514

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1939

Amerika is met ongeveer 320.000 ton niet zoodanig,
dat men van eeti vergrooting der Amerikaansche
machtspositie kan spreken; immers, aan het einde
der jaren 1931 tot en met 1935 was het steeds hoo-
ger en in 1937 ongeveer even hoog.
Van onze bezwaren, zooals indertijd uiteengezet,
vervallen dus bij rustige beschouwing, nu de hoeveel-
heid 80.000 ton blijkt te zijn, dat van een vergroote
machtspositie der Amerikanen, terwijl wij voor een
prijsdrukkenden invloed van deze hoeveelheid geen
gronden zien bij de tegenwoordige constellatie der
rubbermarkt.
Wat het door ons geuite bezwaar ten aanzien van
het verkrijgen der hoeveelheid betreft, het tijdsbe-
zwaar heeft Amerika geaccepteerd.
Wat het verzamelen van de rubber betreft, het
verkrijgen van een hoeveelheid van 80.000 ton kan
niet op overwegende bezwaren stuiten, indien alle
restrictiegebieden deelnemen; schakelen wij Siam uit,
dan bedragen de gezamenlijke standaardquota 1.464.500
en beteekent 80.000 ton dus een verruiming van de
uitvoerquota met bijna 54, pCt. gedurende ezu jaar.
Bedenkt men, dat, indien het wereidverbruik zich
op het tegenwoordig niveau handhaaft, het uitvoer
quotum voor het derde kwartaal reeds ongeveer 2 pCt.
beneden het verwachte verbruik ligt, dan kunnen wij hier bezwaarlijk een bezwaar voor het Internatiouale
Rubbercoinité zien om zijn medewerking te verleenen,
tetwijl wij het voor de rubberproduceerende landen mogelijk achten – hoewel hier en daar na een zeker
tijdsverloop – deze hoeveelheid in zeer korten tijd
bijeen te brengen. Nog geheel daargelaten, dat er
binnen de restrictiegebieden een voorraad ligt van
meer dan 130.000 ton, waarvan een deel – zeker
50.000 ton – reeds dadelijk kan worden geleverd, is
een opvoering der productie met ongeveer 5 pot. per
jaar of 10 pCt. ove.r een half jaar o.i., zonder versto-
ring van de markt, technisch binnen korten tijd mo-
gelijk, temeer, omdat het, bij een overuitvoer van
ongeveer 36.000 ton, zooals deze per ult. April voor
cle gezamenlijke gebieden bestond, geen productieve.r-
grooting met het volle percentage behoeft te zijn.
Daarbij komt, dat er voor het Rubbercomité mis-
schien nog een belangrijke grond om zijn medewer-
king te verleenen schuilt in artikel 21a der interna-
tionale overeenkomst, dat luidt: ,,Any eontracting
Government may at any time, if it considers that
its national security is endangered and that the con-
tinuance of its obligations under this Agreement
would be inconsistent with the requirements of its
national security, give notice to the Government of
the United Kingdom that it desires the suspeusion
for the period of the emergency of all its rights and
obligations under the Agreement (except those set out
in Articles 12 and 13 in regard to new planting and
the export of planting material respectively), and
all such rights an.d obligations shali thereupon be
suspended until the Government which has given
notice informs the Government of the United King-
dom of the termination of the emergency.” Bij de
suiker heeft de Engelsche Regeering met uittreding
gedreigd, bij de rubber zou zij het slechts tijdelijk be-
hoeven te doen.
Wat den omvang betreft, kunnen wij dus feitelijk
bij een hoeveelheid van 80.000 ton geen groote bezwa-
ren zien; om deze te produceeren in den tijd van een
half jaar, zouden de quota gedurende 2 kwartalen elk
met 10 pOt. moeten worden verhoogd, indien men
de voorraden binnen de restrictiegehieden onaange-
tast wil laten. Een vergrooting van de uitvoerquota
met 10 pCt. van de stanclaardproductie beteekent,
aangenomen dat de tegenwoordige productie het uit-
voerquotum evenaart, een opvoeren der productie met
75 van de tegenwoordige. Dit is wel veel, doch niet
onmogelijk, omdat tijdelijk de in de restrictiegehieden
liggende voorraden kunnen worden gebruikt en een
overdraagbaar zijn der licenties de afwikkeling kan
vereenvoudigen. Technisch zou het bijv. denkbaar zijn,

in verband met den door de Engelsche Regeeriug
aan te leggen bijzonderen prijs, dat uitvoervergunn.in-
gen van een bijzondere kleur worden uitgereikt, die
eveneens verhandelbaar zouden moeten zijn. Toch kan
in een plotseling sterke opvoering der productie,
vooral in verband met de bestaande voorraadpositie
– die reeds gedeeltelijk schaarsch kan worden ge-
noemd, in welk verband een vermindering der ge-
wone Amerikaansche voorraden ten gunste der andere
gebieden toejuiching zou verdienen – een bezwaar
tegen dit voorstel worden gezien en zullen hier ver-
moedelijk de buffervoorraden binnen de restrictie-
gebieden hulp moeten verleenen, wil men een herha-
ling van 1937 voorkomen, die thans zou kunnen voort-
spruiten uit de moeilijkheid voor producenten (bijv.
op Sumatra) om hun productie snel met 15 pOt. der
quota (ni. 5 pOt. extra op grond van de algemeene
positie) of pl.m. 30 pOt. van hun huidige productie-
capaciteit te vergrooten.

Prijs.
Wat den prijs betreft, aangenomen, dat deze over-
eenkomt met de gemiddelde Singapore-noteering en
dat de ondernemingen daarvan liet i.ormaie aandeel
krijgen, is deze voor een additioneele levering zeker
niet slecht te noemen. Deze noteering ligt in elk ge-
val ruim 3 Singapore-cents boven het gemiddelde
van 1938 en om daarvoor een additioneel kwantum
te mogen leveren, mag zeker niet onaantrekkelijk wor-
den genoemd. Tusschen de Erigelsche en de andere
Regeeringen zal dan terzake van hoeveelheid en prijs
op deze basis een overeenkomst moeten worden ge-
maakt, zoodat indirect ook de andere Regeeringen
erbij betrokken worden. Immers, zonder deze bestaat,
tenzij de prijs zou dalen, geen zekerheid, dat de En-
gelsche Regeering de hoeveelheid tegen dezen prijs
krijgt.

Handel.

Indien langs de gewone kanalen de rubber wordt
verkregen, genieten de handelaars een extra voordeel,
dat eventueel in de verre toekomst door een tijdelijke
vermindering hunner inkomsten zal kunnen worden
gecompenseerd, doch het zal er van afhangen, hoe over
7 jaar de wereldconsumptie zal zijn en hoe het dan
met de ,,Ersatz”middelen zal staan. Indien de handel
niet ingeschakeld zou worden, en dus niet de extra-
bate zou krijgen, zou hij zich niet oogenblikkelijk,
doch alleen voor de verre toekomst benadeeld kunnen
achten. Een vraag is echter, hoe men, indien het
regeeringszaak wordt, de exporteurs zal inséhakeleti.

Duur.

Tenslotte wat den duur (7 jaar) betreft; niemand
kan bij een artikel als rubber zeggen, hoe de toestand
over 7 jaar zal zijn. Wij weten noch iets over het
verbruik dan, noch iets over de toekomstige beteeke-
nis der vervangingsmiddelen en deze factor kan men
niet juist taxeeren; wel staat vast, dat dan die voor

raad van 80.000 ton zal vrijkomen en dat dus liet
rubbercomité, indien de restrictie tegen dien tijd nog
bestaat, niet dezen op de markt komenden voorraad
rekening zal moeten houden. Toegezegd is, dat hij
deze realisatie overleg zal worden gepleegd.
Een feit, dat wel aandacht verdient, is het tus-
schentijdsehe ververschen van den opgeslagen voor-
raad; dit zou tot manipuleeren van de positie – prijs-drukkende werking – kunnen leiden, wat een gevaar
blijft, dat echter kwantitatief hij. 80.000 ton geringer
is dan
bij
ruim 200.000 ton. In dit verband wijzen wij
erop, dat deze ruil een ander vraagstuk vormt dan
dat van de bufferpool, omdat dit laatste juist de be-
doeling heeft van prijsmanipulatie met behulp van
den voorraad.
Invloed op den prijs.
Hoewel uit onze vergelijkingen
blijkt,
dat 80.000
ton voor de feitelijke positie niet van. zoodanige be-teekenis is, dat daarvan een prijsdrukkende werking
zal uitgaan, is daarmede nog niet gezegd, dat dit ook
niet het geval zal zijn. ‘Alen heeft hier te doen met

28 Juni 1939

ECONOIiISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

515

het marktpersoneel der rii.bberrnarkt, dat de gevolgen,
zooals het deze ziet, in den rubberprijs zal verdis-
conteeren en hoe dit zal zijn, hangt van cle beoordee-
ling af, dus mede van het verbruik in de toekomst.
Men moet dus onderscheiden den indruk op het eerste oogen blik en de heteekenis van dezen voorraad gedu-
rende de komende jaren in verband met de ontwikke-
ling van het verbruik en de geheele statistische po-
sitie in de toekomst. Voor het oogenblik zien wij zeker
geen aanleiding tot prijsdaling, wij kunnen ons zelfs
denken, dat de marktvoorziening in zekeren zin in
gevaar kan worden gebracht, omdat een gelijkblijven
van het verbruik de normale voorraden verder zal
doen dalen, wat weer – evenals in 1937 – de ge-
dachte van een rubberschaarschte teweeg kan brengen
met als gevolg een prijsstijging.
Wat de verdere toekomst betreft, moet men be-
denken, dat in tijden van teleurstellende consumptie
de extra-voorraad van 80.000 ton een prijsdrukken-
den invloed kan ocfenen en dus tot (onnoodige) ver-
scherping der restrictie zal kunnen leiden.

Conclusie.
Hoewel men het totstandkomen van dergelijke
transacties voor de ontwikkeling van den wereidhan-
del en de algemeene economische structuur kan be-
treuren, moet men toch tevens vaststellen, dat deze
transactie van 80.000 ton voor de rubberproducenten
een voordeel is, omdat zij – zij het tijdelijk – de
productiemogeljkheid vergroot zonder de algemeene
marktpositie in gevaar te brengen. Doch nogmaals
moet er de nadruk op worden gelegd, dat deze con-
cliisie uitsluitend verband houdt met de genoemde
hoeveelheid van 80.000 ton.
Voor de Nederl.-Inclische ondernemingsrubber
be.-
teekent het de werking van de gewone vergrooting
van het quotum, dus, indien de eigen voorraden on-
gewijzigd blijven, grootere hoeveelheid – afgezet
tegen gefixeerden prijs bij lagereii kostprijs voor het
geheele kwantum, dus grootere winstcapaciteit, ten-
zij de marktprijs belangrijk zou dalen. Alleen dan, in-
dien de Engelsche Regeering de hoeveelheid alleen
uit eigen gebieden zou betrekken, zou de conclusie
anders moeten worden, doch zoolang dit niet vast-
staat, behoeven wij ons in deze mogelijkheid niet te

t
verdiepen. Het zou, aangenomen, dat levering in
6 maanden moet plaats hebben, een 10 pOt. grooter
quotum of een vergrooting van de productie met
20 pOt. gedurende een half jaar heteekenen, wat voor den geheelen kostprijs een voelbaren invloed zal heb-
ben, ook al zouden de taploonen iets
stijgen.
Een
vraag is, of de Overheid hiervan ook zal profiteeren
door ook van deze extra-hoeveelheid het bijzonder
rubberuitvoerrecht te heffen.
Voorde
bevoilcingsrubber
zal het uiteraard ook een
bijzonder voordeel brengen, doch kan het er voorts
toe leiden, dat cle prijs voor ,,niet-door-licenties-ge-
dekte-rubber” over de heele linie ten koste van de
noteering der uitvoervergunningen iets zal stijgen,
wat een toestand zou scheppen, die meer met de struc-
tuur van dezen bedrijfstak zou overeenkomen. J. F. H.

AANTEEKENINGEN.

De 29ste publicatie van het Nederlaudsch Eco.-
nomisch Instituut.

Een dezer dagen verschijnt de 29ste publicatie van het Nederlandsch Economisch Instituut, t.w.: Economische aspecten der internationale migratie,
door Dr. A. Winseniius. Deze studie wordt in den
handel gebracht voor
f
2.—. Voor donateurs en leden
van het Nederlandsch Economisch Instituut geldt de
verminderde prijs van
f 1.50.
Donateurs en leden kunnen zoowel bij het Secreta-
riaat van het N.E.I., Pieter de Hoochweg
122,
Rot-
terdam-West (Giro No.
158477)
als bij den boekhandel
en de uitgevers (De Erven F. Bohn, Haarlem) be-
stel)en. Anderen
uitsluitend
bij den boekhandel en
de uitgevers.

Economische aspecten der internationale
migratie.

Met zijn studie ,,Economisehe aspecten der inter-
nationale migratie”, die binnenkort als
29ste
publi-

catie van het Nederlandsch Economisch Instituut
verschijnt, heeft Dr. A. Winsemius zich tot doel ge-
steld een theorie der internationale migratie
01)
te
bouwen. Dientengevolge is deze studie niet in de
eerste plaats gericht op wat wen onder de huidige
• omstandigheden het ,,probleem der internationale
migratie” kan noemen. Eerst in het laatste van de
acht hoofdstukken
wijdt
schr. een zestal paragrafen
aan dit migratievraagstuk. ,,Doch een volledig begrip”
– aldus schr. in het voorwoord – ,,van de omstandig-
heden waaronder de migratie tegenwoordig moet
plaats vinden, en van de weerstanden die zij onder-vindt, eischt als grondslag, dat men vooraf een juist inzicht in de oorzaken en gevolgen van de interna-
tionale migratie heeft verkregen.”
Schr. ziet de internationale migratie als een symp-• toom’van het tot stand komen van een internationale
arbeidsverdeeling. Zoodoende is de theorie, die hij op-
bouwt, naast de theorie van den inter:nationalen han-
del en die der kapitaalhewegingen, dus een onderdeel
van de theorie der internationale specialisatie.
In de analyse wordt de migratie onderscheiden in
twee soorten. In de eerste plaats de migratie van ar-
beiders, welke streven naar hooge reëele arbeids-
bonen, en daarnaast de migratie van koopkrachtbe-
zitters, welke er op uit zijn hun inkomen te besteden
in gebieden met een laag prijsniveau, waar de kosten
van levensonderhoud gering zijn. Het is echter niet
mogelijk een scherpe scheiding tusschen deze twee
soorten migraties te maken. Hoewel schr. constateert,
dat ook binnen de grenzen van een land bela.ngrijke
migraties kunnen plaats vinden, welke grootendeels
door dezelfde wetten worden beheerscht als de inter-
nationale migiatie – men denke slechts aan den trek
van het platteland naar de steden, en de aantrekking
van ,,goedkoope” woongemeenten -, beperkt hij zich
in zijn studie hoofdzakelijk tot de internationale
migratie.

In korte trekken komt het betoog van schr. op het
volgende neer. indien in een land de arbeid relatief
overvloedig is, wat zich uit in relatief lage bonen,
zal dit land, indien het met andere landen in ruil
treedt, zich gaan toeleggen op de voortbrenging van
arbeidsintensieve goederen en deze exporteeren in
ruil voor arbeidsextensieve producten. Het gevolg van
dezen goederenruil is, dat de vraag naar arbeid in
dit land toeneemt, waardoor een tendens tot verhoo-
ging van de arbeidsloonen ontstaat. Daarnaast is het
mogelijk, dat de laagbetaalde arbeiders worden aange-
trokken door de hoogere bonen in andere landen en
ernigreeren. Tengevolge van deze emigratie wordt het
aanbod van arbeid in het emigratieland geringer,
waardoor eveneens• een tendens tot verhooging der
arbeidsloonen optreedt. Zoowel als gevolg van de mi-
gratie van arbeid als van den goederenruil ontstaat
dus internationaal een grootere gelijkheid der ar-
beidsloonen. Uiteraard reageert de arbeider niet al-
leen op momenteele loonsverschillen, maar gaat het
veel meer om toekomstige verschillen en verschillen
in de kans om vooruit te komen.

Als gevolg van den internationalen goederenruil
worden de prijzen van de goederen, die internationaal
verhandelhaar zijn, behoudens transportkosten, invoer-
rechtenen dergelijke, in de landen, die aan den han-
del deelnemen, gelijk. Dit is echter niet het geval met de z.g. nationale goederen, die internationaal niet ge-
ruild kunnen worden, zooals huizen, kanalen en tal
van diensten. Dientengevolge blijven er, ondanks den
internationalen handel, groote verschillen bestaan
tusschen de diverse nationale prijsniveaux.
Dit is oorzaak van het ontstaan van de tweede groep
migranten, de menschen die hij de besteding van hun

516

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERt CHTEN

28 Juni 1939

inkomen streven naar een zoo groot mogelijke he-
hoef tebevrediging. Zij worden afgostooten door lan-den met een hoog prijsniveau, aangetrokken door ge-
bieden met geringe kosten van levensonderhoud. Als
gevolg van deze migratie ontstaat, zooais schr. uit-

eenzet en

aan de hand van statistische gegevens be-
wijst, een grootere gelijkheid der nationale prijs-

nivea ux.

Na een behandeling van eenige min of meer op
zichzelf staande aspecten van de internationale mi-
gratie, zooals de wederzijdsche beïnvloeding van mi-
gratie en internationale kapi taalbeweg.ingen, cle tran
5

fer, welke het gevolg is van de migratie van koop-
krachtbezitters, de conjunctuur in verband met de
migratie, en de reacties van het aanbod van arbeid,
geeft schr., zooals reeds gezegd, in het laatste hoofd-

stuk eenige beschouwingen otrent den huidigen
stand van het migratievraagstuk.
Hij grondt zich hierbij op het voorafgaande en con-
stateert, dat een deel van de belemmeringen, die de
migratie momenteel ondervindt, door internatib.nale
overeenkomsten zou kunnen worden opgeheven.
Indien men het vraagstuk der internationale mi-
gratie beschouwt in het theoretische raam, zooals het
in deze studie is geschied, dan groeit dit – aldus
schr. – uit tot een onderdeel van het vraagstuk der
internationale verdeeling van menschen en grond-
stoffen. De sterke economiiche verhondènhsid van de
landen der wereld door goederenruil, kapitaaibewe-
gingen en migratie realiseert zich in het uiterst
samengestelde mechanisme der internationale spe-
cialisatie. ,,Geen enkele rem” – aldus besluit schr.
– ,,is aangelegd aan de deelnemeris in dit gecompli-ceerde apparaat, indien zij tot bevordering van ver-
kelijke of vermeende eigen belangen, een deel hier-
van buiten werking stellen en daarmede de harmo-
nische werking van het geheel verstoren tot schade
van de andere deelnemers. Zoolang niet een politieke
Organisatie bestaat, die dit systeem der internationale
economische relaties kan beheerschen en beschermen,
schijnt het niet mogelijk de hiermede samenhangen-
cle brandende vraagstukken op afdoende wijze op te
lossen.”

INGEZONDEN STUKKEN.

DE TEXTIELCONTINGENTEERING.

Naar aanleiding van de beschouwing, welke Prof.
Dr. J. Wisselink in ons blad van 29 Maart jl. aan de
brochure van de Commissie voor Overleg inzake Tex-
tiel-Import heeft gewijd, schrijft deze Commissie ‘)
ons als volgt:
Het heeft de C.O.T.I. bevreemd, dat Prof. Wisse-
link een bespreking van haar brochure gebruikt voor
een breedvoerige uiteenzetting, welke geheel buiten
inhoud en strekking van deze brochure omgaat. De
hooggeleerde schrijver besteedt immers vele kolorri-
men aan een pleidooi voor de bescherming van de
vitale belangen van de Nederlandsche nijverheid. Het
spreekt vanzelf, dat deze belangen ook de C.O.T.I.
zeer ter harte gaan, omdat haar leden, gelijk geschre-
1)
Voor de lezers, die den naam van deze Commissie lezen
zonder te weten, welke bedrijven daanin zijn vercenigd, is
ht nuttig, dat – bil wijze van n.asumkaartje – een om-
sclirijviiig van de sanianstelli.ng van deze samenwerking
uit den textielhandel gegeven wordt. In de C.O.T…zijn
de navolgende onganisaities vereenigd: Federatie van Tex-
tiel Grossiers l3onden; Katholieke Organisatie van Groot-
vinkeIbec1rijven Vereenigin.g van G-rootwerkgevers in het
Winkel- en Magazijnbedrijf; Nederdandscihe Vereeniging
van ITandelsagenten; Nederlandsche Bond voor den De-
tailhandel in Textiel- en Mode-ar’tikeleri; Neclerlandsche
Bond voor den Detailhandel in Dameskleedin.g; Comité uit
Winkeliers, die belang hebben bij den iiavoer van Buiten-
1andshe Tricnt- en andere Textielgoederen, en de Ver-
eeniging tt Beharitiging van Textiel-Import Belangen.
])eze saanenwerldng omvat tezamen ca. 1.300 bedrijven op het gob!ied van textiel, terwijl alle categorieën van den

ven, de meerderheid van hun behoeften bij de Neder-
landselme nijverheid dekken. Men zal in de geheele
brochure dan ook geen zin kunnen vinden, waaruit
blijkt, dat de C.O.T.I. de belangen van de Neder-
landsche nijverheid minder mveigezind zou zijn.. In-
tegendeel staat in cle inleiding duidelijk, dat de C.O.T.I.
zich op het standpunt stelt, dat alle bij de contin-
genteering belanghebbende groepen uiteindelijk één
en hetzelfde belang hebben. Het doel van de bro-
chure is alleen en uitsluitend – en elke bijinenging
van andere elementen in de positie vertroehelt dit
– te wijzen op de beuadeeling van de belangen van
den Nederlandschen invoerhandel, in verband waar-
mede de C.O.T.I. zich afvraagt, of ,,de sedert jaren
gevoerde contingentee ringspolitiek” heeft geleid tot
resultaten, welke de offers zouden kunnen rechtvaar-
digen, die aan den handel zijn gevraagd. In dit kader
behoefde de C.O.T.I. niet in te gaan op de vraag-
stukken, waarop Prof. Wisselink zijn betoog grooten-
deels richt. Daaruit vloeit voort, dat de C.O.T.I. in
haar antwoord aan dit gedeelte van de critiek van
Prof. Wisselink stilzwijgend voorbij kan gaan.
Het heeft ons verder bevreemd, dat Prof. Wisse-
link in zijn uiteenzetting volkomen de offers negeert,
waarmede de door hem geprezen resultaten voor de
nijverheid zijn verkregen. Door het afdwingen van
deze offers, welke door de andere bedrijfsgroepen in ons land gebracht zijn en nog gebracht worden, wor-
den toch de fundamenten ondei-mijnd, waarop de
lcrachtige pijlers stonden, die als de traditioneele
dragers van de Nederlandsche vollcswelvaart deze tot
dusver hebben opgehouden. Deze ondergraving zal,
gelijk op den duur niet zal kunnen uitblijven, haar
terugslag moeten hebben op den toestand van de Ne-
derlandsche nijverheid. De hooggeleerde schrijver
noemt zelf de waarde van de contingenteering al.
middel tot het verkrijgen van ruilposities. Con-
tingenteering, welke echter als gevolg heeft, dat
de internationale ruil van goederen steeds meer be-perkt wordt, terwijl naast deze contingeuteering nog
andere beschermende maatregelen genomen worden,
welke den toch reeds beperkten goederenruil nog ver-
der bemoeilijken, versterkt deze positie als middel
tot het scheppen van export niet. Wij hebben in onze
brochure op pagina
42
en 43 aan dit vraagstuk en
zijn consequenties op het gebied van werkverruiming
aandacht gegeven en hebben hiervoor tevens aandacht
gevraagd.
Op de vraag, welke de brochure stelt, hebben wij
in de beschouwing van Prof. Wisselink evenmin ant-
woord gevonden, tenzij dit antwoord besloten is in de
– overigens onvolledige – vergelijking met den
vader, het zieke kind en den dokter. Deze vergelijking
is daarom onvolledig, wijl in het gezin van de Neder
lan dschc volksgemeenschap meerdere ki ndereri zijn
naast de industrie. Stelt men de vergelijking zoo, dan
wordt het beeld geheel anders. Het bezwaar is dan
niet, dat aan het zieke kind alle denkbare zorgen
worden gewijd. Het bezwaar is veel meer, dat men
hij deze verzorging, wellce offers vraagt van de an-
dere kindeen, nalaat den gezondheidstoestand van
deze andere kinderen op peil te houden. Na 7 jaren
beklaagt één van die andere kinderen (de invoer-

handel iii textielgoeclere.n hierin ruim vertegenwoordigd
zijn. Het is naar onze nioening tevens nuttig hierbij te
vermelden, dat de totale omzet van de door deze organi-
saties in onze samenwerking vereenigde bedrijven voor
een overwegend )erceI1tage bestaat uit Nederlandsche pro-
ducteii.
liet saanenwerkeis van deze vakorganisaties, diie onder-
ling toch ook weer aneer of minder groote helangenver-
sohillen toorren. is alleen nmogelijl. J111diell daarbij ht tre-
ven naar een zoo objeotief inogeli,jfe beoordeeling mail het
handelsbelaiig in het kader van het algeTneene belang voor-
opstaait. liet feit, dat ht ovcrgroote gedeelte van de samen-
ii’crkende bedrijven in de eerste plaats afnemers der Ne-
derlandsche industrie zijn, is voldoende aanleiding om ook
de positie van deze leveranoiezs in het kader van het alge-
meen belang zoo objectief mogelijk te beschouwen.

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

handel) zich er over, dat de zieke weliswaar 10 pOt.
in gewicht is toegenomen, doch dat zijn constitutie
blijkbaar zeer onbevredigend is gebleven. Het is, zoo-
als men dat in den volksmond noemt, ongezond dik
geworden. Aan het klagende kind wordt voedsel ont-
houden, terwijl bovendien een derde kind uit het-
zelfde gezin (de agrarische export) mede sedert jaren
eigen gezondheid in de waagschaal moet stellen om
mede te werken aan het herstel van de zieke. Zoo
gaat het er uitzien, dat het gezin binnen afzienbaren
tijd meerdere zieken zal tellen. Is het nu zoo dwaas
om te vragen, of het voor tuberculose voorbeschikte
kind voldoende nut getrokken heeft van de voorge-
schreven geneeswijze, indien daarbij de aandacht erop
wordt gevestigd, dat de reconvalescente dagelijks op
de tocht zit (sterke binnenlandsche concurrentie en
geen juiste afweer tegen kostprijsverschillen met het
buitenland)?
En déér ligt het probleem. Is de steeds verdergaan-
cle verzwaring van lasten voor den handel juist,
gezien de tot heden bereikte resultaten op het
gebied van het weerstandsvermogen der industrie;
zoo lang niet bewezen is, dat het juiste genees-middel ook in juiste doses is toegediend? Wij constateeren op het huidige oogenblik, dat de
industrie, naar de meening van de Regeering, nog
verderen steun behoeft in den vorm van verhoogde
invoerrechten niettegenstaande het hooge procen-
tueele aandeel van het binnenlandsche verbruik, dat
reeds in haar bezit is. Deze steun is voor de textiel-
industrie zelfs grooter dan het algemeene schema van
cle voorgestelde en inmiddels op grond der Tarief-
inachtigingswet in werking getreden verhooging van
invoerrechten.
Wij constateeren, dat er in deze industrieele be-
drijfstakken – zooals het practisch in de geheele Ne-derlandsche textielindustrie het geval is – een uiterst
scherpe binnenlandsche concurrentie bestaat. Schrij-
ver erkent dit, doch zwijgt hierover verder. Hierdoor’
wordt tevens erkend, dat bij de instelling van clezen
maatregel dus bij de eerste toediening van genees-
middelen op het zieke kind – nagelaten werd om
te voorkomen, dat er nieuwe ziektekiemen in het te
genezen lichaam opgenomen werden.
Schrijver erkent het bestaan van de groote kost-
prijsverschillen met het buitenland, welke ook thans
nog hun invloed op de binnenlandsche industrie doen
gelden. Schrijver erkent hiermede tevens, dat de toe-
gepaste therapie hiertegen in de afgeloopen jaren
niet voldoende heeft uitgericht.
Schrijver zegt, dat wij
,,als het ware”
den produ-
cent een belangrijke kostenverlageude rationalisatie
verwijten. Dit ontkennen wij ten eenen male. Het vaststellen van rationalisatie en van de daarmede
gepaard gaande verslechtering van de kwaliteit der
werkgelegenheid wil allerminst een verwijt beteeke-
nen. Het vaststellen van dit feit beteeke:at echter wèl,
dat wij betwijfelen, of door het eenzijdig accentueeren
van industrieele belangen (is dit objectief?) de be-langen van ons land en daarmede van ons volk het
best gediend worden. Vooral nog indien hiermede een
voortdurende bemoeilijking van het bedrijf van han-
del en landbouw gepaard gaat. Wij verwijten den producent de toegepaste rationa-
lisatie allerminst. Wij erkennen haar waarde en zeer
zeker ook als antipode van ,,verstarring”. Wij betreu-
ren het echter ten zeerste, als een ruime mate van
bewegingsmogelijkheid, voor één enkel onderdeel van
het nationale bedrijfsleven, alleen maar bereikt kan worden door het aanbrengen van verstarring in een
anderen bedrijfstak, waarin meer meuschen een be-
staan vindeh dan in de gerationaliseerde industrie.
De bemoeiljking van en verstarring in het bedrijf
van den handel doet toch evenzeer haar terugsiag
gevoelen op de daarin belegde kapitalen en op vele
nevenbedrijven en de daarin bestaande werkgelegen-

heid.
Door schrijver wordt ons verweten, dat wij ons

schuldig gemaakt zouden hebben aan een ,,niet steeds
billijke critiek op het Departement van Economische
Zaken”. Schrijver laat wederom na deze onbilljke
critiek nader aan te duiden. Wij verklaren hierbij
categorisch, dat het nimmer onze bedoeling geweest
is of zal zijn, critiek om der wille daarvan uit te
oefenen. Onze Commissie is daarvoor te zeer door-drongen van de ontzagljke moeilijkheden, waarvoor
de Regeering in haar taak geplaatst is. Indien in
ons streven naar billjkheid en objectiviteit desalniet-
temin onbilljkheden gelanceerd zouden zijn, dan wil-
len wij daarvoor thans reeds onze verontschuldigingen
aanbieden. Wij willen daarnaast echter tevens opmer-
ken, dat de in onze brochure naar voren gebrachte
meeningen berusten op officieele publicaties, terwijl
de argumenten, waaruit zou moeten volgen, dat onze
meening onbilljk is, ontbreken of ons tenminste on-
bekend zijn.
Zoo is het ons onbekend, hoe schrijver – op het
gebied, dat in onze brochure behandeld is – kan zeg-
gen, dat wij op den goeden weg zijn met de doorvoe-
ring van het principe, dat dankbaar gebruik zal wor-
den gemaakt van elke organisatie van bedrijfsgenoo-
ten, die belangrijk genoeg is om zelfstandig te kun-
nen oordeelen. Onze samenwerking, waarin alle groe-
pen op het gebied van den textielhandel vertegen-
woordigd zijn, kan toch door haar samenstelling be-
voegd tot oordeelen geacht worden.
Van een dankbaar gebruik maken van onze orga-
nisatie en van haar deskundigheid is echter tot heden
weinig gebleken.
Schrijver zegt, dat in ambtelijke kringen nog wel
wantrouwen bestaat tegen adviezen uit het bedrijfs-
leven, omdat deze (vooral vroeger) dikwijls verre van
objectief geweest zijn. Deze adviezen waren – zoo
niet alle, dan toch grootendeels – afkomstig van de
industrie. Het is toch een overhek-end feit, dat de
industrieele organisaties in zeer vele opzichten de
Regeering van advies gediend hebben. Personen, die
in deze organisaties vooraanstaande posities bek-lee-
den, hebben handeisdelegaties, welke het afsluiten van
handelsaccoorden tot doel hadden, geleid. Andere op
hetzelfde gebied vooraanstaande personen hebben deze
besprekingen van nabij kunnen volgen. Acht men dit
redelijk, omdat industrieele belangen hierdoor be-
invloed kunnen worden, dan is het evenzoo redelijk,
dat de handel dezelfde gelegenheid krijgt om voor zijn belangen op te treden. Van dit laatste is tot nu
toe niets gebleken.
Waar
schrijver
ericent, dat de adviezen uit het be-
drijfsleven (derhalve minstens ook van de industrie)
,,dikwijls verre van objectief” waren, terwijl desalniet-
temin aan de kringen, vaaruit deze
stig waren, leidende en andere functies gegeven zijn,
en de raadpleging van dit gedeelte van het bedrijfs-
leven er blijkbaar niet onder geleden heeft, kunnen
wij de vrees, dat onze brochure een eventueele raad-
pleging van den handel ongunstig zou beïnvloeden,
niet deelen. Het is daarbij niet voldoende, om ons
gebrek aan objectiviteit ten laste te leggen. Zijn onze
meeningen gebaseerd op gebrek aan kennis van argu-
menten van internen aard, dan is onze samenwerking
als zoodanig – naar onze meening – voldoen.de
waardevol om haar
tenmiste
van deze argumenten
volledig op de hoogte te stellen. Het aanwezig zijn
van verkeerde meeningen kan de goede zaak slechts
schaden en er kan geen bezwaar tegen zijn om door
volledige bekendheid van argumenten verkeerde mee-
ningen weg te nemen. Verdediging van het eigenbe-lang is geen uitvinding van den handel. Integendeel,
de handel kan op dit gebied nog veel leeren van de
industrie. De toepassing van objectiviteit
bij
deze
verdediging is echter iets, dat de handel zichzelf zal moeten leeren. 1-let streven hiernaar en de wil hier-
toe spruiten voort uit de samenstelling van onze

Commissie.
Dit kan de ook door schrijver noodzakelijk geoo.r-
deelde samenwerking tusscheu handel en industrie

518

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28
Juni 1939

slechts ten goede komen. Onze gedachten hierover tno-
haar ,,naamkaartje” afgeeft. Juist met het oog op de
gen voldoende bekend geacht worden voor de aan- daarop voorkomende goede namen, is liet jammer,
dachtige lezers van onze

brochure.

Deze

gedachten
dat zij haar kaartje niet ontdaan heeft van het vlekje, liggen geheel in de lijn van schrijvers erkenning van veroorzaakt door de bovenvermelde fout. Vooral bij
cle noodzaak van begrip bij handel en nijverheid voor een eerste kennismaking verdient het aanbeveling om
elkanders moeilijkheden. Inderdaad kan alleen daar-
een schoon visitekaartje af te geven.
uit de samenwerking voortkomec, die zich stelt op
Nu wij op onze critische bespreking van 29 Maart
den

bodem

der

wetkelijkheid

en

volkomen

ratio-
1939 wel een uitvoerig commentaar krijgen, doch een
neel

is.


commentaar, he.twelk op ons hoofdbezwaar (de onvol-
wij beëindigen deze opmerkingen met het uitspre-
ledige en scheeve probleemstelling) met geen enkel
ken van de hoop, dat de samenwerking, welke zoo-
woord ingaat, zullen wij den schrijver in zijn com-
wel door ons als door Prof. Dr. J. Wisselink gezien
mentaar niet volgen, ook al zouden wij op alle pun-
wordt als een noodzaak, in de nabije toekomst tot
ten tegenargumenten kunnen aanvoeren. Een gedach-
stand moge komen en tot heil van onze gehee]e samen-
tenwisseling wordt toch, als men niet op elkaars ar-
leving moge werken.
gumenten ingaat, volkomen onvruchtbaar.
.
Wij zullen, omdat het hier de opvatting van de taak
N a s c h r
i
f t.

Als men het rustige en nu ontegen-
als bespreker van een boek of brochure betreft, nog
zeggelijk op positieve samenwerking gerichte betoog
even kort ingaan op de beide hoofdverwijten van het
van de O.O.T.I. leest en als men daarbij het ,,naam- verweer. Doch overigens lijkt het ons het beste om,
kaartje” .dezer

organisatie

ziet,

betreurt

men

nog
nu de zaken zoo staan, de lezers van de E.-S.B. maar
meer dat de O.O.T.I. de eerste keer haar doel zoo
aan te raden om zoowel de brochure der O.O.T.I. als
voorbij geschoten is.
onze bespreking hiervan d.d. 29 Maart 1939 te her-
Zooals ook in de bespreking van de O.O.T.I.-bro-
lezen, tezamen met deze laatste stukken. Men kan dan
chure

(E.-S.B.

29

Maart

1939)

uiteengezet,

heeft
zelf oordeelen over de al dan niet juistheid van ons
ondergeteekende al jaren vôôr de O.O.T.I.-brochure
beider beschouwingen.
een veel grootere samenwerking tusscheu handel en
De hoofdverwijten van den schrijver van het ver-
industrie bepleit. •Deze

is

vooral noodig

geworden
weer zijn, dat ondergeteekende ,,een bespreking van
door de economische structuurveranderingen. Alleen een brochure gebruikt voor een breedvoerige uiteen-
bij een zeer intensieve samenwerking kan een bedrijfs-
zetting”, ,een pleidooi voor de bescherming van de
tak (productie en distributie) tegenwoordig zijn volle
vitale belangen yan de Nederlandsche nijverheid”, ter-
efficiency bereiken en dus zijn taak voor de nationale
wijl: ,,het doel der O.O.T.I.-brochure is alleen en uit-
gemeenschap behoorlijk vervullen. Het contingentee-
sluitend te wijzen op de benadeeling van de belangen
ringsvraagstuk is hierin geheel begrepen.
van den Nederlandschen invoerhandel”, in verband
Voor een dergelijke samenwerking is een wederzijdsch
waarmede de O.O.T.I.

zich afvraagt

,of de sedert
begrip bij handel en indutrie van elkaars problemen
jaren

gevoerde

contingenteeringspolitiek

heeft

ge-
en moeilijkheden een eerste voorwaarde. Tevens zijn,
leid tot resultaten, welke de offers zouden kunnen
waar tegenwoordig (zooals de O.O.T.I. zelf terecht
rechtvaardigen die aan den handel zijn gevraagd”. opmerkt) de Overheid diep in het bedrijfsleven in-
Verder heeft het de C.O.T.I. ,,bevreemd dat Prof. W.
grijpt, goede en objectieve uiteenzettingen der pro-
in zijn uiteenzettingen volkomen de offers negeert”,
blemen onmisbaar ter voorlichting der uitvoerende
,,welke door de andere bedrjfsgroepen in ons land
ambtenaren. Brochures als die der O.O.T.I. kunnen
zijn gebracht”.
een belangrijke bijdrage voor beide doeleinden zijn, en
Dit laatste verwijt is, nog ongeacht de hieronder
als zoodanig heeft ondergeteelcende in zijn bespreking
volgende opmerkingen omtrent titel en accent der
dan ook de verschijning ervan toegejuicht.
brochure, ook in letterlijken zin reeds volkomen onge-
Niets is echter minder geschikt om deze samenwer-
grond. In de bespreking der brochure toch wijst on-
king te bevorderen dan dat men het probleem voor
clergeteekende (blz. 251-252 E.-S.B. d.d. 29 Maart de andere groep onvolledig en scheef stelt. Niets is
1939) wel degelijk op de bezwaren door den handel
ook meer geschikt om het nuttig effect van andere
ondervonden en vraagt voor ettelijke opmerkingen en
goede punten van een betoog te verminderen, omdat
gedachtin der O.O.T.I. alle aandacht De waarde van
bij een gedeeltelijke scheeve probleemstelling een lezer
de zekerheid omtrent contingenten, ook uit handels-
onwillekeurig alles in twijfel gaat trekken.
politiek oogpunt, is zelfs een door ons toegevoegd
Indien men nu echter, zooals de O.O.T.I. deed, bij
element, dat de schrijver zelf niet noemt.
een afweging van de baten der contingenteering alleen
Wat nu het eerste verwijt betreft, wij vermoeden,
maar de rechtstreeksche werkgelegenheid in de schaal
dat de lezers van de E.-S.B., hiervan kennis nemend,
werpt en bovendien alleen maar toeneming van werk-
zich twee vragen zullen stellen, ni.:
gelegenheid laat wegen (terwijl ieder weet, dat wij
of de O.O.T.I. nu den titel van haar eigen brochure
zonder contingenteering practisch
geen
werkgelegen-
vergeten is, en
lieid meer zouden hebben!), dan is men, al is het on-
hoe de O.O.T.I. zich de taak van dengeen, die een
bedoeld, zoowel vervallen in een onvolledige als in
boek of brochure bespreekt, eigenlijk denkt.
een scheeve probleemstelling. Het ware o.i. voor de
Wat de eerste vraag aangaat, de titel van de bro-
O.O.T.I. beter geweest deze tekortkoming ruiterlijk
chure luidde: ,,Werd door contingenteering gezonde
in haar antwoord te erkennen, vooral nu zij, zooals
werkverruiming verkregen?”. Zoolang nog een titel
de schrijver van het antwoord het uitdrukt, daarbij
het hoofdprobleem van een brochure aangeeft, be-

________________

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
18-24 Juni
Sedert
Overeenk.
18-24 Juni
Sedert
Overeenk.
1939
1938
1939
1Jan. 1939
tijdvak 1938
1939
1Jan. 1939
tijdvak 1938

12.291
406.219
527.868

42.589
4.250 448.808
531.918
2.147
110.312
76.988

1.600

111.912 76.988
Boekweit ……………….
309
9.244
7.882


9.244 7.882

Tarwe

……………..

Mais ………………..
12.392
323.915
660.441

50.918
56.776
374.833
717.217

Rogge

………………

Cerst

……..

……-
4.555 134.110 184.954
300 10.294
8.626 144.404
193.580
Haver

………..
2.205
100.135
104.010

1.860 7.812
101.995 111.822

.

79.805
81.745
1.487
169.943 128.822
249.748 210.567
Lijnzaad

……………850
550
..
42.332
33.139

150 100
42.482
33.239
Lijnkoek ……………..
Tarwemeel
…………
Andere meelsoorten
.
1.035
31.659
31.000

3.322
7.240 34.981
38.240
550
12.115 17.538

2.920
3.005
15.035
20.543

28 Juni 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

519

hoeft men niet te vragen waar men in dit geval het
zwaartepunt heeft willen leggen.
Nu
de taak van dengeen die een boek of brochure
bespreekt. Het bespreken van een brochure is toch
geenszins slechts een weergeven van den inhoud,
doch ook vel degelijk het geven van critiek, waarbij
de lezers op de sterke en zwakke punten van een
brochure opmerkzaam ‘gemaakt worden. Men kan in
een ernstige zaak geen critiek uitoefenen zonder te
bewijzen wat men zegt en het bewijs, dat wij zonder
contingenteering practisch een vernietigde industrie
(en dus géén werkgelegenheid) meer zouden hebben,
kan alleen geleverd worden met uitgebreide structuur-
en kostprijsgegevens. Voorts is men
bij
een bespre-

king aan ruimte gebonden: men kan niet een geheele
brochure nog eens weer gaan herhalen.
Het accent van een bespreking hangt dus van den
inhoud van een brochure af. En indien nu, zooals
hier het geval was, in een brochure het in den titel
vermelde
hoofdprobleen’t
(werkgelegenheid) absoluut

scheef
gesteld wordt, dan moet de schrijver ervan niet verwonderd zijn, dat in een bespreking ook het accent
op deze ernstige tekortkoming bij het hoofdprobleem

valt.
Wil
men het accent van een brochure en daar-
mede ook van elke bespreking anders hebben, dan
moet men in de eerste plaats den titel anders kiezen.

Als
men het anders bedoelt, moet men het ook anders
zeggen. Doch men kan een titel en de kennelijke
hoofdstrekking van een brochure niet achteraf nog
eens wijzigen, door een mededeeling wat eigenlijk de
bedoeling was. Men moet zulks overwegen v66r de

publicatie en niet later. J.
VIS5ELTNK.

Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en

genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op
1927
t/m
1929 = 100).
Laatste noteeringen
(20/27
Juni
1939).

A

t

k e
Vreemde
munt
Prijs in Guldens
Index-
cijfer

Gerat

…………………………

89,50
41,6
C

Maïs,

termijn
…………………..


89,-
97,50
46,4
45,7
Rogge

……….. ………………..
.

3,80
31,2.

3,15
25,1
.

Tarwe,

Roemeensche

………

3,60
26,7
.

Rijst

…..

……………………..
sh. 5111
1
14
2,62
40,1

Kaas
…………………………..
f 0,60
1
)
-.

.
0,75
17,25
36,4 37,8
n

Kleren

…………..

……………

3.50 43,6

2

Mais, Amer. Mixed

………………

..

65,30
t9,0

Tarwe,

termijn

…………………..

Boter

…………………………….

..

56,-
65,6
sh. 412hz

..
..

..

1,86
62.8

C
M
sh. 99/-
39,69 59,6

c

Geel,

runderen

…………………..

Cacao

.
…………………………
sh. 191104 8,76 25,4

Gesi.

varkens

…………………….
J,

Bevr.

Arg.

rundvieesch

…………


0,125 25,5

Bacon

…………………………..

.

0,14
23,7
Koffie,

Robusta

…………………
o

Koffie,

Sup.

SantoB

……………..

8,-
50,0
>

Suiker

…………………………..
Thee

……
. …………………….
.-
0,515
68,0

Jute

…………………………..
235,Ç0
55,1 9,91
0,187
39,7
4,41
0,162
45,1
i

Austr.

Wol,
Crosabr.

001. Carded

.£26.151-

pencel8,-
0,661
47,8

5

Katoen,

Mid.

Upiand

……………$cts
Katoen,

Sup.

Fine

Oomra

………pence

pence25,-
2,50
0.919
4,71
39,3
36,
Austr.

Wol

Merino

……………..
Tap.

Zijde

………………………
8
Rubber

…………………………
..$
pence 8,25
0,30
45,2
>

Grenenhout

……………………
.
£
21.51-
187,43
81,5
130,-
85,1
V
O

Koehuiden

…………………….
Copra
14.50
9,874 36,2
32,2

Turenhout

………………………-

c

………………………….
o

Grondnoten

……………………

£
.1.1716
104,72
41,9
Lijozaad

………………………..

.
97,50
50,1

Goud

……………………………
sh. 14816 65,50
127.3

Koper

…………………………
£42.-!-
370,40
47,1 14.1312
129,25
46,5
S

Tin

……………………………
229.10/-
2023,90
69,6
sh. 991-
43,65
103,6
7219
32,10
81,2
14.1018
128,15
40,4

IJzer,

Cleveland

………………..
.
£

pence I951
0,72
55,4

o

Lood

……………………………
£

n

Gieterij-ijzer

…………………….sh.
?

Zink

……………………………
£

..

10,25
93,9
Petroleum

……………………..
$
1,02
1,92
62,2
S
ets 4,69
0,0883 30,5

Zilver

………………………….


6,10 54,5

Steenkolen

……………………….

Benzine

………………………..

.

5,30
47,5
.

Kalksalpeter

…………………….

Cement

……………………….
12,35
67,9
.

Zwavelz.

ammoniak

……………..

O
U
Steenen, binnenmuur

…………..
9,50
72,6
O

Steenen.

buitenmuur

……………

12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistse-
1en deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen.)

Indexcijfers van
belangrijke
voedings- en genot-
middelen en grondstoffen.

Q.E,
‘cn
c
c’c
cj..2O

g

0 c ‘
a,eEo
‘c
‘c5
t

55
Itt
b
a
Itt
t

<
.e
,

n

Jan.

1939
43,4 40,7
55,1
48,5
46,5 45,4
Febr.
41,7
42,1
55,5 49,4 46,4
45,7
Mrt.
42,8 43,5
56,5
5P,6
47,6 47,8
Apr.
43,0
44,1
56,3
50,7
47,7
48,8
Mei
43,2 45,9 56,9
51,9
48
1
5
49,9
31 Mei-6 ‘Juni
42,7
46,6 58,0
52,8
48,9 50,8
6-13

.
42,6
47,0 57,9
530
48,9 49,9
13-20
42,7
46,8
5,8
52,8 48,9
49,8
20-27

,,
42,4
47,0
58,1
53,0
48,9
50,0

MAANDCIJFERS.
Gecombineerde Maandstaat van de Nederlancische en Nederlandsch-Indische Grootbanken.

(In nijilioenen guldens)
Nederi.
Banken
Ned.-Iud.
Banken Totaal

30Apr.I31
Mei
3OApr.131 Mei 3OApr.130 Mei

Activa:

110
126
90
74
200
200
Nederl. en Ned.-Indisch
146 146
104
108
250 254

256
272
194
182
.450
454

Ander overheidspapier
35 46
22
31
57
77
20
21
43
43
63
64
Bankiers in binnen- en
Wissels
…………….

58
52
62
58
120
110

Kas, kassiers en dag-
geldieeningen

……..

schotten
op
effecten.
107
102
83
80
190 182

schatkistpapier
………

220
221
210
212
430
433

280 270
140
144
420 414

buitenland
…………

Effecten en Syndicaten
65 57
41
36
106
93

Prolongaties

en

voor-

Debitenren

…………

Deeln. (incl.voorschott.)
10 10
29
29
39
39

355
337
210
209
565
546

16
16
14
13
30
29
Gebouwen………….
Diverse rekeningen
(mcl.
over!, posten)

Belegde bestemmings-

Effecten !eendepot
1
.
7
2
17




2
17
2
17

866 865 628
617
1494 1482

Passiva:

reserve

………….
2

525
526 394
387
919 913

Wissels

eigen accept
13
12
7
8
20
20

.Crediteuren
…………

–derden

….
6 6
3
4
9
10

19
18
10
12
29 30

Deposito’s
op
termijn..
J,2
42 105
101
147
148
Diverse rekeningen

..
9
8
5
2
14 10
Bestemmingsreserve
..
2
2


2
2
Effecten leendepot….
17
17


17
17

614
613
514
502
1128
1115

Werkzaam kapitaal
252
252
114 115
366 367
Aandeelenkapitaal
170
170
87
87
257
257
Reserve …………..
82 82 27
28
109
110

252

..

252
1

114 115
366 367

STATISTIEKEN.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaa.mste posten in duiaenden guidens

Data
Metaal
Ç/”

Andere
opelschb.
schulden
Discont.
Ds. rek
1
e-
ng n

27
Mei

1939,.
819
1.232
837 516 1.283
20

1939,,
820
1.121
661
516
1.299
13

1939,,
811
1.130 730
526
1.317
6

1939..
805 1.196
648
522 1.266
29
April

1939..
829 1.281
603 527 1.246

1

Juli

1914..
645
1.100

1

560
735

1

396
1) Sluitp. der activa.

520

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Juni 1939

WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

D a a
New
Londen

Berl
ij
n
Parijs
Brussel Batavia
York
)
*)
)
*)
S)
1)

20 Juni 1939
1.88%,,
8.81%

75.58
4.99 32.03
100%,,
21

1939
1.88%
8.82

75.60
4.99%
32.034
100%
22

1939
1.88%
8.81%

75.58
4.99%
32.04
100%
23

1939
1.88%
8.81%

75.55
4.99
32.04
100%
6

24

1939
1.88%
8.81%

75.60
4.99% 32.044
100%,, 26

1939
1.88%
8.81%

75.55
4.99%
32.04
100%
6

Laagste d.w’)
1.88
8.80%

75.474
4.98%
31.98
100
Hoogste d.w’)
1.88%
8.82%

75
624
4.99%
32.074
100%,,
Muntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
sr’j
Praat
Boeka-
Milaan
Madrid

20 Juni 1939
42.47



21

1939
42.47%




22

1939
42.47


– –
23

1939
42.47




24

1939
42.47%




26

1939
42.46




Laagste d.wl) 4240


– –
Hoogste d.wt)
42 50

1.40
9.95

Muntpariteit
48.003
7.371 1.488

13.094
48.52

a a
D t
Stock-
holm) hagen)
Kopen-
0 1
°
Hel-
Buenos-
Aires’)
‘Mon-
treal’)

20 JunT199
45.424 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
21

1939
45.45

39.374 44.324
3.89
4334
1.87%
22

1939
45.424 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
23

1939
45.40

39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
25

1939
45.424 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
26

1939
45.424 39.374
44.324
3.89
43%
1.88
Laagste d.w’)
45.35

39
30
4425
3.86
43
1.87%
Hoogste d.w’)
45.45

39.424 44.374
3.91
44
1.88%
Muntpariteit
66.671 66.671
66.671
6.268
95%
2.1878
) ioteering te Amsteruarn. ) Not, te Kotteruam.
)
rari. opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Da a
Londen
($ per £)
Parijs
($
p.
lOOfr.)
Berlijn
($
p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gid.)

20 Juni

19391
4,68
2,64
40,12
53,10
21

1939
4,68%
2,65
40,12% 53,09%
22

1939
4,68%
2,64%
40,12
53,0814
23

1939
4.68%
2,6419,
40,12 53,09
24

1939
4,68%
2,64
1
9.
40,11%
53,09
26

1939
4,88%,,
2,64%
40,11
53,08

27 Juni

1938
4,95y,
2,78
1
4
40,30
55,35
4untpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
10Juni
1939
17
Juni
1
1939

I
LaagstelHoogstel

19124
Juni
1939
24
Juni
1939

Alexandrië..
Piast.p. y,
97%
9734
97%
97%
97%
Athene

….
Dr. p. X
547%
54734
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10
TsT
1/10
8

19
1/10s
1/10
T
A,
1/10
Budapest

..
Pen. p.
£
24
.
24 23%
24%
24
BuenosAires’
p:pesop.y,
20.204
20.19 20.17 20.24
20.214
Dalcutta ….
Sh. p. rup.
1/5
2
9/
32

1/51
115%
1/5
31
/
32

1f5′
hongkong ..
Sh. p.
$
1/2%
1/2%
1/2%
1
/
2%
1/2%
[stanbul

..
Piast. p.
£
580 580
580 583 583
Sh. p. yen
112
1/2
1/1%
1/2%
1/2
&obe

…….
Lissabon….
Escu.p. X
110%
110%
110.
110%
110%
‘1ontevideo
.
d.pery,
18
18
17%
18%
18
e1ontreal

..
$
per
£
4.69
469
T 7
4.69
4.69% 4.69%
Riod.Janeiro
d.per Mii.
2
25
/
32

2% 2% 2% 2%
Shanghai

..
d. p.
$
6%
631
6
7%
6%
Singapore ..
Sh. p.
$
2/3%
2/3%
2/3%
214%
2/4
ValparaisoS).
$perC
117 117
117
117
117
Warschau ..
Zl. p.
£
24% 24%
24%
25%
24%
1)
Olfic.not. 15laten,gem. not., welke fmp.hebben te betalen lNov.
1938
17.13.
2
)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste

export” noteering.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londenl)
N.Vorkl)

A’dam3)
Londen4
20 Juni 1939.. 19%
42%
20 Juni 1939.. 2120
148/54
21

1939..

19
42%
21

1939.. 2120
148/54
22

1939..

19%
42%
22

,,

1939.. 2120
148/6
23

1939..

19k,,
42%
23

1939.. 2120
148/6
24

1939.. 19%

24

1939..


148/6
26

1939.. 19%
42%
26

1939.. 2120
148/6

27 Juni 1938.. 19%
6

42%
27 Juni 1938.. 2015
140/10

27 Juli 1914.. 24%
159
27 Juli

1914.. 1648
84/101
t)
in pence p. oz. stand.
2
)
Foreign
silver in $c.p.oz. line.

3)ln
guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. line.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans
01)
26 Juni 1939.

Activa.

]3innenl.Wis.ÇIE[fdbk.

f

8.631 432,87
sels, Prom.,

]3ijbnk. ,,

417.662,70
enz. in disc.

Ag.sch. ,,

1.030.635,89

f
10.070.731,46
l’apier o. h. Buitent.

/

2.250.000,—
Af: Verkocht maar voor
debk.nog niet afgel.

2.250.000.-
Beleeningen

f
Hfdbk.
f
179.542.847,821)
ncl. vrsch.
Bijbnk.

4.760.672,45
in

rek.-crt.1
Ag.sch. ,,

29.496.044,73 op

onderp.I.
f
213.799.565,-

Op Effecten enz.
..
f
213.065.491,541)
OpGoederen en Ceel. ,,

734.073,46
2]3.799.565,…..’)
Voorschott. a. h. Rijk …………….
Munt, Goud
……f

106.637.555,-.
Muntmat., Goud .. ,,1.068.155.164,70

fl.l
74
.
792.719,70

Munt, Zilver, enz.

21.593.173,20
Muntmat. Zilver,.


1.196.385.892,90
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………,,
43.957.195,91
Gebouwen en Meub. der Bank …….. ,,
4.580.000,-
Diverse

rekeningen ………………,,
12 236 204,83
Staat d. Nederl. (Wet v. 2715/’32, S. No. 221) ,,
7.629.955,16

f
1.490.918.545,26
Passiva.
Kapitaal ……………… …. ……

f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,
4.277.243,54
Bijzondere

reserve

………………,,
7.756.940,37
Pensioenfonds

………………….,,
11.996.056,33
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
997.679.325,-
Bankassignatiën in omloop

………..,,
30.188,09
Rek.-Cour.
5
Uet Rijk
f

26.961.598,41
saldo’s:

k
Anderen,, 419.818.216,71

,,
446.779.815,12
Diverse

rekeningen
………………,,
2.398.976,81

f

1.490.918.545,26

Beschikbaar metaalsaldo

…………f
618.496.317,93
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop
dan waartoe de bank gerechtigd
is
1.546.240.790,

Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht

………………..,,

1)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië (Wet van
15
Maart 1933, StaatSbiad No. 99)
……..
f

63.247.800,-

Voornaamste posten in duijenden
guldens.

1
Goud
1 1
Andere
1
Beschikb.
Dek-
Data

1
Munt
1
Muntmat.
IClrculatiel
opelschb.I
1
schulden)
Metaal-
saldo

I
klngs
perc.

26 Juni ‘3911066381
1.068.1551
997.6791446.810
1

618.46I
83
19

,,

‘39110663811.083.156)
998.819)454.295
1

628.9331 83

25 Juli

’14)
65.703)
96.410
)
310.437) 6.198
)
43.521
54
1
Totaal Schatkist-
1

Belee-
Papier
Diverse
Data
bedrag
ningen
het
bauoltenl.
reke-
lrechtstreeksl
ningen’)

26 Juni 19391
10.080
1


1
213.800 2.250
12.236
19

,,

19391
10.0681

208.355
2250
12407

25
Juli

1914)
67.947
)

61.686 20.188
509
‘)Onder 0e activa.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
I

Zilver
Circulatie
I

opelschb.
metaal-
schulden
I

saldo

24Jtini’39)
13880
194.730
72.190
28.112
17

,,

1395)
134.600
197.320
72.840
26.536

27 Mei 1939
116.886
18.872
192.420 78.224
27.499
20

,,

1939
116.886
18.177
193.198
77.687
26.709

25Juli1914
22.057
31.907
110.172 12.634
4.842

Data
bu1ten”
Dis-
Belee-

Diverse
reke-
kings-
N.-Ind.
Conto’s
fingen
I

nng
percen-
betaaib.
tage

24Juni’39
2
)
15.490
7Ïij60
56.410
51
17

,,

1392)
14.180 70.500
62 900
50

27Mei1939
11.385
‘1446

1

48.045
60.950
50
20

,,

1939
12.355
14.385

1
48.256
62.482
50

25Juli 1914
6.395 7.259
)
75.541
.

2.228
44
‘)
Sluitpost activa.

1)
Cijfers telegrafisch
ontvangen.

Auteur