Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1213

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 29 1939

9 MAART 1939

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Econom1*sch,,Sta

t1st1*sche

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

.
24E JAARGANG.

.

WOENSDAG 29 MAART 1939

.

No. 1213

COMMISSIE VAN RETAC2’IE:

P. Lief tinok; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries. en

H. M. H. A. van der Vaik (Redacteur’$ecretaris).

M. F. J. Gooi – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg
122, Rotterdam-West.

Aangeteekende stukken: Bijk’zntoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per. regel. Andere pagi

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh
d
van Ditmar NV., Uitgevers, Rotterdam, Am

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

Ahonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-$tatis-

tisch Maandbericht f.5,— per jaar. Beide organen saien

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse num?ners 50 cent. Dona

teurs en leden van het Nederlandsch. Economisch instituut

ontvangen het weekblad en het 31aandbersctt gratis en

genieten een reductie op dc verdere publicaties.

INHOUD:
Blz.
Het
vraagstuk vnu het personenvervoer bij de Neder-

lancische Spoorwegen door
Prof. Dr. Ir. J. Goudri ,an Ji.
248

Het euvel der kasgeldieeningen door
J. A. P. Ch. ii.
van den Broeka …………………………….
250

i)e textiel.contingenteering
door
Prof. Dr..!. Wisselink
251

Tarievenregeling en coördinatie door
Dr. Mr. E. 1. de
Meester

………………………………….
255

De

koffieverdediging

…………………………
256

Overneming der landbouwerisismaatregelen door de be-

drijïsgenooteu

door

Jhr.

Mr. E. B. P. R. J. Wittert

van Hoogland……………………………….
258

Neder]andsche boter in Nederlandsch Oost-Indië door

Jhr. Dr. J. C. Mollerus

………………………
260
De

kolenpositie

in

1938

(III)

………………….
261

MAANDCIJFERS:

Gecombineerde Maandstaat van de

Nederlandsche
en Nederlanclscli-Judjsche Grootbanken ……….
263

Statistieken:
Groothandelsartikekn

……………………. ….. ……

264-265
Geidkoersen-Wisselkoersen-Ban kslalen ……………..263,
266

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

.I)at ook .i.ri cle algeloopon week dle stork tocgeaouieii
Politieke onrust haar steiiipei 01) de wisseliiïarkteii zou
drukkeji. was te begrijpeiL Ook thans kwam dit, a.lthans
va.t Pond cii Gulden l)CJtICft.
11
iet zoozeer i n cle koerseii
tot uitdiukking, clan wel in cle groote bediagoit goud,
welke cloor de otticieele i.iistaii.ties ter besohi.kk’i.ng van de
iiarkt iaoesteii wo den gesteld.
Speoia.a,1 vaii i_ondeii uit gi u3 ccli o.riatgebroken atrooni
goud naar dc oveï-zijcle van de
1
Oec

dan,
CCfl
strooiji, die
zelfs zulk een onlva.ug ‘aallna.iii, dat herverzekeraars zih
genoodzaakt zagen de hervetzekeri agsprensie
01)
goudzeti-
dingeii te vcihoogeii. ‘oor de goudaibitrage was de alge-
100j)eH week overigens ccii neer voordeelige, omdat voor
het eci-st serie i t. vele iiiaa.iideii de goud1.prijs
.
te Lo.iiden een
,cIiscou iit” op c ,slii.pji.ii.g-paid.ty” deed. I)e totaal af-
wijkelide situntie van dl Ie waaroiider 1 n 1937 eveneens een
r
jdl’iSCouIIt” veic1 geregistreerd, wordt het best Iriet-door
getypeerd, dat deze di,scouirt” toeuiiiaais verband hield
met de niogelijlohaicl val een verlaging van dcii aankoop-
prijs van het igoud cloo r cle .A inc ii kaa usche nu toriitei.ten –
Het is .cl.u.icla1ijk, dat dergelijke overwegingen ditmaal geen
oogciiblik een rol hebben gespeeld ibij de massale goud-
veisehepingen vanuit londen. Te meer niet, omdat dc heer
M.orgeirtiha.0 in zijn brief aan c en Voorzitter van de Mo-
nuta i re Comnpissie van den Senaat nog eens duidelijk had doen uitkomen, dat n.z.ni. cle .g’oudwaai-cle van den Dollar
op $35 per ou nee d’iende.gehandhaakl ‘te blijven, teneinde
chaotische verstori’ngcii te voorkomen.
‘eedeer dient deze vraag naar goud clan ook iii verband
gebracht te worden niet de zeer sterk naar voren getreden
vaag naar IDolla rs, niet iia.nie Dollarbiljetten – De h er-
voor benoocligcle hoevee4hid goud werd echter niet in de
eerste j.daats door het Egalisa:tiefoncls ter beschikking vnu
de arbitrage gesteld, doch vond voor een groot del haar
tegen post in het na niod val goud afkomstig van hen,
clie tot het ontpotteii van goud overgingen, waarschijnlijk
uit overweging, dat dit bez:it, iii het uiterste geval toch
nog niet de .gewenschte zekerheid verschaft.
Bij cle nu eenmaal vrijwel vaatgenagei.cle koersen van
Pouicl en Gulden ten opzichte van deti Dollar, vertoonde
cle goud’prijs, onda.icks alles, vrijsvel geen wijziging. Slechts
1)o,nclerdag jI. was hij iets lager op grond van de gerueh-
ti i cl it een vei-hoogi ng va n cle
ei
tol estp remi e voor zend iii-
geul ina r cle ‘ereen.igde Staton voor cle deur ‘stond.

In gouden uw uteut bleef ook nu de handel bescheiden,
hetgeen dus ook een heel ander beeld is clan dat van Sep-
teatber van het vorige jaar, toen gouden munten toui
Op-
zichte valt goudha.u-eti 01) bepaalce moniniten zelfs een
premie deden van 5-6 pOt.
Il3elga’s bleven fiauiiv, terwijl voor het eerst sedert ge-
ruimen tijd Zivitseusehe Em fles sterk aangeboden iva.ren,
zonder dat cle au’tou-i’teite’n iii den beginne aanstalten maak-
ten om dcii koers te steunen, waardoor deze tot
f
42.32
kon af.brkkelen, om tenslotte aan te trekken ‘tot
f42.45.
Op cle .geiclanark.t vormde cle tea tu re van de week de
stijging van het particuber disconto. Reeds aan het einde
van de week, welke met d-n 1 Sclen eindigde, viel een ge-
leidelijk aantr-eloken dr noteeri.ngeu waar te naaien. Bij
de uitgifte van schatkisbpapier
01)
21 dezer moesten cia]l
ook beduikleuicl Jioogere prijzen worden betaald dan de
vorige maal het geval was. Zoo steeg het disconto op
8-aiaan-ds papier tot 1 pOt. Thans noteert 3-maa,ndcl’iscon-
to
3..
pCt., tegen tot pOt. enkele weken geleden.
Dat onder deze onista.ndigiheclen de belangstelling voor de
buiteniandsehe soorten disconto-materiaal niet groot ivas.
valt te begrijpon; voor voover aîgedaain. gjng Belgisch pa-
pier tegen
55.ij
pOt. .l’ran&ih tegen 3 1)Ot. van. de hand.

248

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

HET VRAAGSTUK VAN HET PERSONEN-

VERVOER BIJ DE NEDERLANDSCHE

SPOOR WEGEN

Taakvercleeling tusschen trein en bus ‘).

Bij het personenvervoer hebben wij practisch alleen
te maken met trein en bus.
Voor
een zeer groot deel
zijn beide bondgenooten. In de eerste plaats is de bus
een krachtig hulpmiddel om het transversale verkeer
idodrecht op de spoorlijn tot ontwikkeling te brengen.
Maar ook evenwijdig met de spoorlijn heeft de bus
een belangrijke taak.
Het moderne verkeer eischt snelle en frequente
verbindingen, en het is niet mogelijk deze langs de
rail tot stand te brengen, indien langs dezelfde rail
ook de stoptreinen mo.ten worden vervoerd met hun
veel geringere gemiddelde snelheid. Daar komt bij,
dat de kleine stations veelal op geruimen afstand
liggen van de bebouwing, zoodat het belang van
spoorwegbedrijf en publiek in dezelfde mate wordt
gediend, w’anLleer men dit vrkeer overdraagt aan de
bus. Deze bus, parallel rijdend met de spoor, heeft
dan tweeërlei taak:
le. d bediening van het verkeer tusschen de kleine
plaatsen onderling;
2e.
de af- en aanvoer van passagiers van de kleine
plaatsen naar de hoofdstations van den spoorweg. Ge-
heel in overeenstemming hiermede is hijv. het sluiten van 150 spoorwegstations, tot stand gebracht door de
vorige directie.
Het helangenconfiict ontstaat eerst, wanneer de bus,
met de eerste twee taken niet tevreden, zich voor een
kleiner of grooter deel tracht meester te maken van
het verkeer tusschen de spoorwegstations. En dit ge-
vaar wordt nog ernstiger, wanneer de bus zich om
de bediening der tusschengelegen plaatsen in het ge-
heel niet bekommert, maar zich uitsluitend bezig
houdt met het vervoer van personen tusschen twee
plaatsen, welke ook rechtstreeks door den spoorweg
worden bediend. De verspilling is dan in vollen gang.
Elke 100 passagiers, die overgaan van de mii op de
bus, geven het spoorweghodr’ijf geen enkele mogelijk-
heid van hespai-ing. Maar aan de zijde van de bus
ontstaan wel de extra-kosten aan de busexploitatie
verbonden. De belastingbetaler betaalt via het spoor-
wegtekort de kosten van deze busexploitatie. Maakt
men deze busexploitatie door wettelijke maatregelen
onmogelijk, dan ontstaat volstrekt geen werkloosheid: de belastingbetaler, van zijn bijdrage in het spoorweg-
tekort ontlast, zal dit geld voor andere, hem beter
passende uitgaven besteden.
De tendens van het husverkeer om zich niet te be-
perken tot de hoven aangegeven dubbele taak, maar
rechtstreeks vervoer van den spoorweg af te tappen,
is ontzaglijk sterk,’. omdat in de groote meerderheid
der gevallen de verkeersdichtheid tusschen de spoor-
wegstations onderling aanzienlijk grooter is dan die

1) Door ecn misverstand zijn in dc tabellen en figuren
1
en
2,
beffioorend ldj thot artikel ,,De toekomst der NodeT-
landsche Spoorwegen” in E.-S.B. van
22
Maart
1939,
even-
als in den tekst, invoer en uitvoer verwisseld.
BovendiiCn moeten de opschriften boven deze tbeilon en
grafieken. luiden: Goedereaverplaatsing over de grens ex
doorvoer. –

van het bovengenoemde verkeer tusschen kleinere
plaatsen en het aan- en afvoervrkeer naar de sta-
tions.
De hieronder afgedrukte figuur 1 geeft ee schema.
van een willekeurig spoorwegtraject AB met drie
tusschengelegen plaatsen X, Y, Z, elk met 5000 inwo-pers en gelegen op onderlinge afstanden van 4 km. De
verkeersdichtheid voor de drie verschillende soorten
van verkeer is dan aangegeven in tabel 1, waarbij
A en B achtereenvolgens
zijn
aangenomen op 10.000,
20.000, 30.000, 40.000 en 50.000 inwoners. Reeds hij
20.000 inwoners is de verkeersdichtheid tusschen de
knooppunten grooter dan dc som van de heide andere.
Bij 50.000 inwoners is het knooppuntenvervoer meer
dan driemaal zoo sterk.

A .x

y

a
4
Lm
4e
4
rvi L4m
I
4m

.K= Y
=
Z,E-LK S000 ivore,

A=5=10.000,.. 20.000

30.000

£+
1

itvOr-.iE.5,S
O.000

50.000

F4guur 1.

Typisch 1cnra1dter ven concurre’4tie op dit gebied.

Hoe komt het .uiu, dat deze anti
r
economische ont-
wikkeling niet uit eigen kracht door den spoorweg
kan worden bestreden? Is het beroep op den wetgever niet een gevolg van zwakte en houdt men, hieraan ge-
volg gevende, niet een verouderd, veel te duur wer-
kend bedrijf in stand?
Volstrekt niet. Daar waar de autobus zich in volle
vrijheid kan ontwikkelen en zelfstandig een bepaald
stuk verkeer volledig verzorgt, liggen haar tarieven

TABEL
2.
Frec1uentie.verdeeling van bustarieven.

Tarief in centen

Aantal geconces-

Aantal wilde

per kin

sioneerde bussen

bussen

0.6-0.8
j

1
0.8-1.0

6
1.0-1.2

20
1.2-1.4
1
25
1.4-1.6
3
3
1.6-1.8
12
6
1.8-2.0
13

2.0-2.2
22

2.2-2.4
20

2.4-2.6
36

2.6-2.8
21

2.8-3.0
12
3.0-3.2
4

3.2-3.4
9

3.4-3.6
4

3.6-3.8
2

3.8-4.0
2

>4.0
2

Totaal ……..
..
163

61

Gemiddeld tarief

2.48
cent

1.23
cent

TABEL
1..’

Verkeensd.iohtheid op versekil-lende trajecten hinnu (aiiizelfde spoortuaject A—B.

.1
Index van de verkeersdichtheid
1

-Idem in procenten van in duizendtallen persoon-

het totale verkeer
kilometers 1)

Inwoners van A
=
B
=
10.0001
20.0001
30.00
0
1
40.0001
50.0001
10.0001
20.0001
30.0001 40.0001
50.000

Verkeer

tussehen

kleine

plaatsen X, IJ,
Z.
onderling

…………………………..
400 400 400
400
400
9 3
2
1 1

Af. en

aanvoerend verkeer

tusschen

kleine
plaatsen X, Y, Z en stationsplaatse’n A en B
Recht.streeksch verkeer tusschen A en B

. .
2.400
1.600
4.800
6.400
7.200
14.400
9.600
25.600
12.000
40.000
55
36
42
55
33 65
27
72
23
76

Totaal verkeer ……
.4.400
11.600
22.000
35.600 52.400
100
100

100

100
100

1) Berekend als product van aantallen inwoners
en afstand
in
1cm.

WIL_De
SUSSE.IM

1


0


1

.5

2-
a.s

3

3,s

‘-,-
p.flICF
Ir-. oar-.rers
ecp
km.

.40

z

r

2.c

J
4
1-
10
1
4
FMI

29
Maart
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

249

BAANVAKBEZETTING OP WERKDAGEN
AMSTERDAM-AMERSFQQRT3 KLASSE

Figuur 2.

geenszins beneden die van cle spoor. Het enkele reis-tarief derde klasse bedraagt hij de spoor 2.25 cent per 1cm; de tarieven van 163 geconcessionneerde bustra-
jecten varieeren van 1.3 tot meer dan 4 cent per per-
soon-km met een gemiddelde van 2.48 cent; (zie tabel
2
en fig. 2
2))•
Het gemiddelde van de bustarieven

ligt dus nog rond 10 püt. boven het spoorwegtarief. De tarieven van de wilde bussen, die rechtstreeks
rijden tusschen twee plaatsen, die door dan spoorweg
bediend worden, vertoonen een geheel ander beeld.
(Zie eveneens fig. 5 en tabel 5). Een 60-tal tarieven van wilde busdiensten (uit het
getal 60 blijkt reeds, welk een onivang dit onwettige
bedrijf tot op den huidigen dag heeft verkregen cii
behouden) varieeren van 0.8 tot 1.74 cent per per-
soon-km met een gemiddelde van 1.23 cent.
Hoe komt dit groote verschil? Door meerdere eff i-
ciency, door grootere economie in de exploitatie? Vol-
strekt niet. Het exploiteeren van autobussen is een
uiterst eenvoudig bedrijf, dat practisch door iedereen
op dezelfde kostenbasis wordt gedreven, namelijk van
rond 15 cent per bus-km voor een bus van 30-40
zitplaatsen van goede hoedanigheid. Verschillen in
arbeidsloon en arbeidsduur, benzine- en wegenbelas-
ting, enz. spelen quantitatief slechts een zeer beperkte
rol. Wanneer men ‘de belastingen, welke drukken op
het motor-wegverkeer’ halveert, zou dit in den kost-
prijs per hus-km geen grooter verschil maken dan
rond 10 pCt. Maatregelen ten aanzien van loon en
arbeidsduur zouden den kostirijs niet meer verhoogen
dan ce. 5 pOt. Al deze elementen, welke vaak ten
onrechte in het geding ‘worden gebracht, spelen dus
geen essentieele rol.

Hoe komt het dan, dat de tarieven vtn de wiidê
bussen per persoon precies de helft zijn van die van
het normale busbedrijf?

it komt uitsluitend door en aanzienlijk verschil
in vullingsgraad, door een veel grooter aantal passa-
giers per hus-krn.

De taakverdeeling tusschen wilde bus en spoorweg
vindt plaats volgens de bekende verdeelingsformule,
waarbij de eene partij het vleesch en de andere de
beene.n krijgt. De wilde bussen kunnen alleen maar tot haar hoogeren vullzngsgraad, dus haar lagere ta-
rieven kom.en., zoola.ng
zij niet uitgroeien boven de
dïept’epunten. van de verkeerskromme.
Zij laten dan

2)
Uit cle vrij’wl normale frequentie-ve’rdeel!in.g van de
tarieven der .gaconcess’ionneerde bussen blijkt wel, dat ‘deze
door de ‘vereischte goedikeuning
van
de zijde der
Verkeerainspectie in een bepaald chenia worden saien-
geknepen. Voor het overige houde man In het oog,. .dat er
ook onder de geconcesri o nuce rde bustrajecte n ve rsoheiclene
zijn, welke sterk
gest9nd
worden door afrooming van
spoorwegverkeor. Alleen op het ‘traject Assen-Groningen
rijden dagelijks in &lke richting 44 bnssen.,

J

Id

U)

lii
1J

N

Id

L

Fiiguur 3.

A Aiusterdant—Amei’sfoort.

13 Ame rsfooi’t—Anisterciaün.

de bediening van de spitsen aan den spoorweg over. De vul]ingsgraad (dat wil dus zeggen de verhouding
van de gemiddelde bezetting tot de spits, welke be-palend is voor de vervoerscapaciteit) vaiieert op de
meeste trajecten tusschen 30-35 pOt. (zie fig. 3).
Wanneer men zich beperkt tot het onderste deel
der vervoerskromme (de in fig. 3 gearceerde strook),
is het dus gemakkelijk een vullingsgraad van 0.6 tot
0.7 te halen. Voor de spoorwegen wordt de vullings-
graad dan gehalveerd of nog sterker verminderd. Hier
ligt de Verklaring van de goedkoopte van de wilde
bus en van den hardnekkigen tegenstand van de spoor.
Op het oogeublik evenwel, dat het spoorweg-vervoer
zou worden gestaakt, zou de autobus precies denzelf-
den vullingsgraad bereiken als het spoorwegvervoer,
indien deze het traject alleen bedient.
337qj
de vullings graad van ibet vervoermiddel is
niet afhankelijk van den aard van het vervoermiddel,
maar uitsluitend van den vullings graad van de ge-
heele vervoerskrom?n.e, dus van een objectief gegeven,
ciât voor alle middelen van transport, die een bepaald
vervoer volledig bedienen, exact hetzelfde is.
Het is dit
arasit’aire vervoer, dat alleen goedkooper is, zoolang
de spoor nog rijdt en dat even duur, ja waarschijn-
lijk. duurder dan het spoorweg-vervoer zal worden, wanneer de spoor wordt opgeheven (zie de tarieven
der geconcessionnerde bussen), dat sinds jaar en dag
door de spoorwegen bestreden wordt. En dit is ook
liet eenige punt, waarop de levensbelangen van de
spoor door de autobus in gevaar worden gebracht.

Spoor en auto zpn ‘geen vijanden.

Het spoorwegbedrijf
heeft
er,
afgezien
van dit
eene punt, geen enkel belang bij het autoverkeer te
bestrijden of tegen te wëricen.
Wanneer het waar is,
zooals het zoo juist verschenen rapport over ,,De kosten van den weg” binnen zekere grenzen aan-
nemelijk maakt, dat het autoverkeer in Nederland
aanzienlijk meer betaalt dan voor de dekking van de

250

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

we’gkosten noodzakelijk is, dan mag men er de spoor-
wegdirectie niet van verdenken, dat zij handhaving
of verzwaring van deze lasten zou toejuichen. Wij
hebben nimmer eenigen aandrang in deze richting
uitgeoefend en ik geef gaarne de uitdrukkelijke ver-
klaring, dit wij dit ook in de toekomst nimmer
zullen doen.
Alle fiscale bemoeienis met het bedrijfsleven heeft
steeds de tendens elementen ‘van onzekerheid te
scheppen in de
bedrijfsvoering,
welke de ontwikke-ling naar een zoo hoog mogelijke economie slechts
kunnen belemmeren.

Ook heeft het spoorwegbedrijf er geen belang bij
om via haar, dochterondernemingen het autoverkeer
voor personen ter hand te nemen. Een strijd tus-
schen particulier initiatief en overheidsbedri,jf be-
hoeft niet te worden gevoerd. In het verleden is dit
op een aantal punten geschied, uitsluitend met de
bedoeling het spoorwegbedrjf in den heerschenden
chaos op verkeersgebied zoo goed mogelijk te bevei-
ligen. Maar de spoorwegdirectie zou er met vreugde
aan kunnen meewerken zich uit het geheele gebied
van het personenvervoer door middel van auto-

bussen terug te trekken, indien daartegenover slechts
de muurvaste en duurzame zekerheid verkregen werd,
dat het parasitaire deel van het busvervoer radicaal
werd onderdrukt. Maatregelen ten aanzien van do
tarieven, in- en uitstapverboden, afkapping van dien-
sten
enz.,
zijn hiertoe geen voldoende waarborg. Nood-
zakelijk is, dat het autohusvervoer quantitatief be-
perkt blijft tot die trajecten resp. dien omvang, waar-
binnen het niet in schijn maar in werkelijkheid eco-nomischer is dan het spoorvervoer. Op dit gebied is
het zeer wel mogelijk volgens objectieve normen een
scheidingslijn te trekken.

Mocht deze zekerheid niet kunnen worden verkre-
gen, dan voorzie ik, dat de directie der N.S. in een
tamelijk snel tempo voorstellen zal moeten indienen
tot rigoureuze inkrimping van het spoorwegnet. Men mag het publiek niet in den waan laten, dat het duur-
zaam ‘mogelijk zal zijn beide middelen van vervoer
in vrije concurrentie naast elkaar op eenzelfde traject
01)
economische wijze te exploiteeren. Deze concur-
rentiestrijd wordt door het spoorwegbedrijf bij voor-
baat verloren gegeven, omdat hij niet onder gelijke
voorwaarden wordt gevoerd.

Dr. Ir. J.
G0UDRIAAN
Jr.

HET EUVEL DER KASGELDLENINGEN

Gevolgen der lage rentestand.

W’ij hebben nu reeds een geruime tijd ‘van lage
rente meegemaakt. Dat heeft tengevolge gehad, dat
de conversjes niet van de lucht waren en dat vrijwel
de gehele overheidsschuld is gebracht op een basis
van 3
h
33 pOt. voor de lang lopende leningen. Zij
staan uit als obligatieleningen en als leningen op on-
drhandse schuldbekentenjs.

Daarnaast staat een groot bedrag uit als kasgeld,
hoeveel ‘valt moeilijk te schatten. Kasgeld wordt door
de overheid genomen o.a. om
tijdelijk
te voorzien in
kapitaal-behoeften. De bedoolin& moet dan steeds zijn
om het zo spoedig mogelijk te consolideren. Immers het
gevaar bestaat, dat het lichaam, dat de kasgeldlening
sloot oni kapitaalsuitgaven te financieren, te enige.r

tijd, wanneer het tot consolidatie wenst ovei- te gaan,
geldgevers tegenover zich zal vinden, die alleen tegen
hoop op zeer hoge rente hun kapitaal ter beschikking
willen stellen. De rente kan zo hoog zijn, dat de ren-
tabiliteit van het te financieren object in gevaar
raakt, waardoor de druk op den belastingbetaler onno-
dig verhoogd dreigt te worden.
Doet men k-apitaalsuitgavon, dan moet men steeds
rekening houden met de dekking der lasten in de
toekomst. Dat is gezonde politiek. Daar mag men
niet van afwijken.

Kapitaalsuitgc&v en fino,nciere men niet uit leningen
01)
korte termijn.

Nu redeneert mcii tegenwoordig veelal als volgt:
,,Kasgeld krijg ik tegen 3′. pOt., voor een lening
betaal ik 3’p0t. ledér jaar ,,verdien” ik dus 3 pOt.
Mijn (meestal gemeentelijk) budget kan ik alleen bf
met groote moeite ôf met allerlei Rijksbijdragen slui-
tend maken, dus 3 pOt. ,,winst” per jaar betekent veel
voor mij’.”

Hier is echter een grote ,,maar” aan verbonden.
Alen ziet over het hoofd, dat de tegenwoordige enorme
ruimte op de geldmarkt een gevolg is van een
uit-
zonderin.gs-toestand,
van wan,verhoudiugen, en dat daaraan, naar alle waarschijnlijkheid, vroeg of laat
een einde zal komen. Wat dan? Dan zal men tot con-
solidatie
moeten
overgaan,. Welke zullen dan de voor-
waarden zijn? Zal de geidgever dan nog genoegen nemen met 3 pOt.? Zeer waarschijnlijk niet. Zeker
niet, indien men het overheidscrediet
01.11
welke reden
ook zou gaan mijden! Wij beleven onrustige tijden:
,,alles is mogelijk”. Zelfs op een rente van 5 of 6
pOt. moet men bedacht zijn.
Wat maakt het dan uit of men één of twee jaar
3 pOt. ,,minder” heeft betaald omdat men kasgeld
opnam, als men later 4, 5 of 6 pOt. moet betalen
gedurende 30 of 40 jaar?
En toch zijn er verschillende Gemeentebesturen, die
zich door de lage kasgeidrente ‘laten verleiden en
niet
consolideren.
Daarin schuilt een grot gevaar, in de
eerste plaats voor den belastingbetaler. Alen neemt het
zeer primitieve standpunt in, dat men door de baten
van
nu
de lasten in de
toekomst
niet ziet of niet alen
wil. Helaas worden heel wat gemeenten tot deze poli-
tiek verleid.

Maar die politiek heeft nog een ander gevaar en
dat is, dat men geen ‘goed overzicht heeft van de
beleggingsmarkt.

Het aangeboden materiaal is Vrij schaars; nieuwe emissies zijn er weinig. Het publiek, met zijn steeds
nieuwe besparingen, komt tegenover eenzelfde hoe-
veelheid materiaal. Dit doet de koersen stijgen. Tegen-
over normale besparingen moeten normale investe-
ringen staan. De overheid investeert wel, maar put zijn middelen niet uit het daarvoor bestaand reser-
voir. De overheid komt op de geldmarkt en niet op
de kapitaalmarkt, waar de normale besparingen ko-
men. Dat geeft een scheef beeld van de ware ver-
houdingen. Thans is daar de belegger de dupe van,
doch in de toekomst zullen het zeker de geldneniers
zijn, daaraan hoeft men niet te twijfelen. Misschien
is er thans reeds een kentering waarneembaar op de
kapitaalmarkt. Niet alleen, dat de bekende emissie-
huizen niet meer met uitgiften komen (er zijn er
zovele mislukt!), doch ook het plaatsen van onder-
handse leningen bij de institutionele beleggers gaat
lang niet meer zo vlot.

De institutionele beleggers.

Er is veel geschreven over de enorme kapitalen,
die o.a. bij de verzekeriugmaatschappijen zouden braak
liggen. Uit de verslagen, die reeds verschenen zijn,
kan men zien, dat men zich daarvan geen overdreven voorstelling moet maken. De tijd van de grootste ho-
leggingsnood is waarschijnlijk voorbij.

Nu weet ik wel,, dat de institutionele beleggers
veelal de particuliere beleggers hebben ,,uitgespn-
nen”, m.a.w. dat voor den particulieren belegger de
institutionele in de plaats is gekomen. De particulier
blijft dus met zijn onbelegde middelen zitten. Deze
zegt echter thans: ,,voor 3 pOt. en zelfs 3 K pOt, zet ik
mijn geld niet uit”. De tijden zijn onzeker en de
rentestand laag:, ,,ik bewaar mijn geld”. De geneigdheid
om zijn geld te beleggen is door de gebeurtenissen van
September, Januari en Maart, toen hij de overheids-
leningen een paar procent zag omlaag gaan, er niet
groter op geworden.

29 Maart 1989

ECONOMISCH-STATISTI SCHE BERICHTEN

251

Als daarbij cle institutionele belegger ziet, dat hij
daling zekere kopers telkens in cle markt kooien, die

01)
een bepaalde koers, alles wegidopen, clan bedenkt
ook deze, dat, indien die opgeworpen. dijk het eens
mocht begeven, waarschijnlijk veel lagere koersen te
verwachten zijn. Ook deze groep wordt dus terug-
houdender. De constellatie van de markt is inder-
daad veranderd sedert het vorig jaar. Vast staat mi.,
dat de beste tijd voor de geldnemers thans voorbij is
en cla.t zij zich aan het denkbeeld moeten gewennen,
dat die tijd voorlopig niet meer zal terugkeren.
Men vergete niet, dat wij ook op ander g’ebied 1aug-zamerhand andere verhoudingen hebben gekregen . De
reserves in de overheidshuishouding zijn opgesou-
peerd, tekorten (‘alles bij elkaar genomen leveren de
Gemeentelijke huishoudingen tekorten op) moeten ge-
dekt worden. Het Rijk heeft crisis- en bewapenings-
zorgen en -uitgaven. Hoe moet dat alles gefinancierd worden, al die uitgaven, waar geen inkomsten tegen-
over staan? Belastingen of leningen of een beetje inflatie zullen moeten helpen. Misschien wel alle
drie. Alle drie hebben ze echter haar eigen invloed
op de kapitaalmarkt en die invloed is natuurlijk niet
ten gunste van de geldnemers. Buiten beschouwing blijft dan nog de kapitaalbehoefte van het bedrijf s-

leven.

Alles wel beschouwd is het zeker, dat de gemeente-
besturen een zware verantwoordelijkheid op zich
laden, indien zij consolidatie van hun vlottende schuld
– aangegaan voor kapitaalsuitgaven – nalaten. Het
eigenaardige daarbij is, dat Ged. Staten der Provin-
cies hier blijkbaar niet ingrijpen. Als een gemeente
pOt. of nog minder boven de geldende rentestand
een lening af zou sluiten, dan maken G.S. (terecht)
bezwaren, doch indien een gemeente het risico wil
lopen later zware rentelasten te moeten dragen dan
moet zij dat weten. Aan een buitenstaander komt de
zaak aldus voor en hoe zou het anders mogelijk zijn,
dat kleine gemeenten soms een paar millioen aan icas-

geld hebben uitstaan.

De positie der banken.

Er zit hier nog iets aan vast. Do banken bieden
,,kasgeld” aan, meestal voor 3 maanden.
Zij
putten
dat uit haar reservoir ,,deposito’s. Een bank zal in
het algemeen geen crediet geven aan bedrijven, die
met kort geld kapitaalsuitgaven financieren, maar
voor de overheid worden blijkbaar andere eisen ge-
steld. Dat is niet slim, want Nverden dergelijke ,,kas-
geldieningen” geweigerd, dai’i zou de kans op ‘herle-
ving van het emissiebedrijf groter worden. Immers
geen kasgeld of duur kasgeld betekent meer lust tot
consolidatie.
De bank is in dit geval echter minder te laken
clan de institutionele belegger, wiens taak het is ge!-
den op lange termijn uit te zetten en die dit maar
doet op korte termijn.
In dit geval zijn er twee, die fouten malcen: le. de geldnemer, die kapitaalsuitgaven financiert
met 3 of 6 maandsgeld, en
2e. de geidgever, die meehelpt aan de verkeerde
financiering, en daarbij zijn eigen taak over het
hoofd ziet, door ni. gelden, die hij op lange termijn kan uitzetten op korte termijn onder te brengen.
De institutionele beleggers hebben hun hechte or-
ganisatie in het ,,Beleggingsfront”. Laten zij dit front
dienstbaar makefl aan de goede organisatie van de
kapitaalmarkt. Tenzij Ged. Staten ‘toch nog willen
ingrijpen ofde Gemeentebesturen meer inzicht krijgen
in eigen financiele positie.
J. A. F. Cli. H.
VAN DEN BROEKE.

DE TEXTIEL-CONTINGENTEERING.

De brochure van de C.O.T.I.

Iii het moderne
bedrijfsleven
met eenerzijds een

industrie, welke haar hedrijfsrendementen steeds hoo-
ger opvoert en anderzijds steeds ingewikkelder afzet-
problemen, is een steeds verdergaande verticale
samenwerking tusschen handel en nijverheid een
eerste eisch. Ondergeteekende heeft, hierin ook ‘de
overzeesche ‘agrarische productie betrokken en ge-tracht aan te toonen, dat, wat de textieiindustrie be-
treft, een bedrijfstak alleen dan zijn ma’dmum eff i-
ciency kan bereiken (en dus alleen dan zijn taak voor
de gemeenschap behoorlijk vervult), indien grondstof-
productie, de industrieele productie en de collecti-
veerende en distribueerende handel zooveel mogelijk
samenwerken.
In de erste plaats geldt dit voor handel en nij-
verheid. Een goede distributie, doch vooral een col-
lectieereude handel, die zijn taak goed vervult, is
bepaaldeljk een voorwaarde voor een rationeele en
dus goedkoope productie. Dit nu, betoogde schrijver
dezes meermalen in rapporten en inleidingen, is
alleen mogelijk, indien handel en nijverheid elkaars
problemen kennen en van weerszijden bereid zijn
rekening te houden met elkaars moeilijkheden. Wer-
kelijke en duurzame oplossingen van economische en
sociale problemen kunnen alleen bereikt worden als
men, met volkomen objectiviteit, zich stelt op d’en
bodem der werkelijkheid en slechts nastreeft dat wat
werkelijk rationeel is.
Wij hebben onze eigen zienswijze hier slechts her-
haald om duidelj’k te maken, hoe welkom brochures,
zooals die welke de O.O.T.I. nu uitgegeven heeft
t
),
kunnen zijn. Het is nl. de bedoeling van den samen-
steller om het vraagstuk der textiel-contingentee-
ring, dat zoowel vitale belangen van handel als in-
dustrie raakt, op zijn resultaten te toetsen, en zulks,,
zooals de brochure nadrukkelijk vermeldt, ,,objectief en naar waarheid”. Terwijl de textielindustrie, althans de branches der
katoen- en wolnijerheid, betoogen leverden, gefun-
deerd op gegevens omtrent (vergelijkende) kost-
prijzen, structuurveranderiugen, valuta-dumping enz.,
voor de noodzakelijkheid van de contingenteeriugs-
maatregelen, minstens in hun tegenwoordigen om-
vang, zien wij in de inleiding der brochure (zie
blz. 2) ,,dat het voor het eerst is dat een samenwer-
king van organisaties uit den handel een gedocumen-
teerd protest tegen de gevolgen van de sedert jaren
gevoerde contingenteerings-p olitiek naar buiten
brengt”. Een goede en objectieve beschouwing nu kan
alleen’ verhelderend werken, het onderling begrip en
samenwerking van handel en nijverheid verbeteren
en, wat in deze materie van het uiterste belang is,
de zoo noodzakelijke samenwerking met regeerings-
instanties bevorderen.

Goede opmerkingen.
Het is voor de geheele textielbranche zeer jammer
dat deze eerste bijdrage van de O.O.T.I. niet aan deui eersten eisch, objectiviteit, voldoet. Temeer is dit een
teleurstelling, omdat deze objectiviteit (pag. 44) nog extra naar voren gebracht is. Wij noemden hier zoo-
even uitdruklceljk ,,de geheele textielbranche”, dus
zoowel industrie als handel. De brochure bevat nl.
naast groote onjuistheden, ettelijke goede gedachten
en vele juiste opmerkingen. In het midden latend
ôf het mogelijk is om aan de betreffende bezwaren
tegemoet te komen, verdienen deze opmerkingen toch alle aandacht.
Als’ wij hier eerst schrijver’s klacht noemen, dat de
industrie door haar zeer scherpe onderlinge concur-
rentie niet het grootst mogelijke nut uit de contin-
genteering getrokken heeft, dan is dit niet, omdat wij
i) Commissie voor Overleg ‘inzake Textiel-Import:
,,Werd .döo r oontingenteering gezonde werkverruiming
verkregen?”

252

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

twee andere opmerkingen minder belangrijk achten,
doch omdat wij ze gaarne willen sarnenvatten en nog
uitbreiden. Zoo noemt hij de verhouding van de
extra-consenten tot de ,,gewone” consenteii en de
onzekerheid, welke voor den handel daaruit voort-
vloeit. Voorts de onzekerheden, geschapen door den
duur van de termijnen van toewijzing, de onzekerheid
omtrent de basis van omrekening, de onderlinge af-
hankelijkheid van het gebruik der toewijzingen. Wij
noemen deze punten in verband met schrijver’s be-
denkingen omtrent ‘de tweeledige doelstelling der
contingenteering, nl. de bescherming der industrie
(inzonderheid der werkgelegenheid) en de handels-
politiek (ruilposities).

De waarde van iekerheid omtrent contingent en
667c
uit ha.ndelspolitielc oogpunt.

Wederom in het midden latend of onder de tegen-
woordige omstandigheden deze ,,double usage” der contingeuteering te vermijden valt, meenen wij wel
ccii pleidooi te mogen voeren, dat deze doeleinden
althans zooveel mogelijk gescheiden woeden. Zeker-
heid is nl. in het moderne bedrijfsleven een essentieel
element, en alleen hij een zoo constant mogelijke con-
tingenteering weten èn handel è.n industrie waar zij
aan toe zijn. Alleen dan kunnen inkoops-, verkoops-
en productie-programma’s worden opgesteld.

Bij den groothandel en de industrie zijn winst-
marges (indien aanwezig) gering en alleen met een
regelmatig loopend bedrijf kan men de relatief hooge
onkosten goed maken. Daarbij bedenke men, dat
onzekerheid altijd ccii grooter nadeel beteekent voor
den bonafiden handel, die niets liever wil dan con-
tracten nakomen, dan voor de elementen, die gaarne
hun risico’s afwentelen op anderen. Men denke bij’v.
aan het maar bestellen hij vrij duhieuse consent-
kansen, en het daarop alweer door-verkoopen. Als
het misloopt, lijden twee relaties schade, nl. de bui-
tenlandsche fabrikant, die de Partij aanmaakte en nu niet kan afleveren en de detaillist, die van den
importeur hoort, dat de koop niet doorgaat.
Men moet deze zekerheid dan ook vooral niet alleen
bezien als een binnenlandschen factor, doch ook vanuit
het standpunt van de huitenlandsche fabrieken, liet is voor den buitenlandschen fabrikant, vooral waar
het modegoederen betreft, van zéér veel belang, in-
dien hij bijtijds weet, of de gegeven orders met volle
gerustheid kunnen worden uitgevoerd. Kleine par-
tijen haastwerk, welke op het laatste oogeablik in
het productie-programma gewrongen moeten worden,
verhoogen den kostprijs enorm. Een – zoo mogelijk
– meerdere constantheid in de contingenten, een
langere termijn, een instantie hier te lande, clie voor
den buitenlandschen fabrikant controleert of de im-
porteur inderdaad een consent heeft of krijgt (en
er niet dubbel op bestelt!), al deze factoren, zouden
de zekerheid bevorderen. En ook uit een handelspoli-
tiek oogpunt heeft dit zijn voordeel, daar inimers hij
ruil-posities de waarde van een ,,zeker” contingent
– door de mogelijkheid hier op basis van een lageren
kostprijs te werken – aanmerkelijk hooger is dan
van eenzelfde contingent onder de tegenwoordige
omstandigheden.

Gebrek aan objectiviteit een gevaar.

Gezien de belangrijkheid van deze materie, zou liet
jammer zijn, indien de goede opmerkingen van den
schrijver onvoldoende aandacht vonden, en toch is
deze kans niet gering. Door nl. het hoofdprobleem
(de resultaten der contingenteering) absoluut scheef te stellen, door meerdere straks te noemen bepaalde
onjuistheden en, last hut not least, door een o.i, niet
steeds billijke critiek
01)
liet Departement van Eco-
nomische Zaken, zal de schrijver, naar wij vreezeu,
bereikt hebben, dat groote groepen ook zijn goede
opmerkingen niet meer au sérieux zullen nemen
Dit nu is noch in het belang van den handel noch in dat van do industrie. Een vraagstuk wordt alleen
dan bevredigend opgelost als daarbij een zoo groot
mogelijke billijkheid betracht wordt. En dit kan hier
alleen bereikt w’orden door een juiste objectieve voor-
lichting van de Regeerings-unstanties, die de materie
moeten regelen.

Credit posten der contingent eering onvolledig.

De brochure behandelt de werking der conti:ngen-
teering, waarbij zij, kort gezegd, tegenover elkaar
stelt de bezwaren door den handel ondervonden van de toepassing en uitvoering der contingenteering en ,,den gang •van zaken in de voornaamste textielnij-
vos-heden”. ,,I-lieruit”, zegt de schrijver, ,,moet toch
blijken hoe de contingenteering deze bedrijven ver-
sterkt heeft in haar levensvatbaarheid”. Deze doel-
stelling belooft heel wat, en zeer verbaasd zal de lezer
daarom zijn, als hij’ ziet, dat de schrijver zich nu gaat beperken tot het vergelijken van de werkgelegenheid
over de jaren der contingenteering, dus van 1932 tot
1937. Hij behandelt daarbij achtereenvolgens de vier
voornaamste bedrijfstakken der textielnijverhei’d, nl.
de tricotage, de wolnijverheid, de katoen- en linnen-
nijverheid, en de confectie-industrie. ‘In een résumé
over de geheele industrie (hlz. 16) neemt hij, voor een
juistere vergelijkingsbasis, de jaren 1932-1936, ver-
meldende, dat in 1933 het aantal fabrieksarbeiders in
deze 4 takken tezamen 66.148 bedroeg en in 1936
72.901 of 10 pOt. meer. 1-let totaal aantal werknemers
(dus inclusief kantoorpersoneel, reizigers enz.) beliep
in 1932 71.549 en in 1936 78.468 of 10 pOt. meer.
liet aantal volwassen manlijke werkkrachten was
echter slechts gestegen van 30.114 tot 31.952 of niet
pl.m. 6 pOt.

Zoo wordt de werkgelegenheid, een der voornaamste
creditposten der contingenteering, afgedaan.
WTij
zul-
len maar niet ingaan op andere factoren, die voor
de Regeering bij het instellen of handhaven van con-
t.ingenteeringen een rol spelen. Er zijn bijv. de uit een
handelspolitiek oogpunt broodnoodige creëering van
ruilposities, het voorkomen van kapitaalvernietiging op groote schaal door het practisch waardeloos wor-
den van groote en dure fahrieks-unstallaties in de
textiel-industrie zelf en in de haar levereude indus-
trieën (wat is hijv. een voortaan maar voor een derde
belaste electrische centrale waard?), alsmede de ar

heidsgelegenheid in neven-industrieën. Wij blijven
dan slechts hij zuiver economische factoren en laten
de sociale en politieke zijde nog maar rusten. Hoewel
een dergelijke eenzijdige beschouwing dus reeds op
zijn zachtst gezegd, niet hillijk is, zullen wij mèt den
schrijver blijven binnen zijn te eng gekozen grenzen,
en dus uitsluitend spreken over de werkgelegenheid
in de textielindustrie zelf.

Scheeve probleemstelling bij bepaling werkgelegen-
heid. Kostprijsverschillen to, buitenland.

Dit probleem nu wordt door den schrijver geheel
anders gesteld dan het ligt. Het gaat er immers om den invloed te bepalen van de contingenteering op
de werkgelegenheid. Men moet zich dan niet met
een simpele vergelijking van de cijfers in 1932 ‘en in
1936 van do zaak afmaken, doch vragen: hoeveel ar-
beidskrachten zouden wij
zonder
de contingenteering
in 1936 nog werk hebben kunnen geven, in plaats
van de 78.468, die nu gespaard bleven voor werk-
loosheid?

De samensteller noemt terecht de katoen- en lin-neunijverheid niet haar 39.000 arbeiders, als verre-
weg den helangrijksten bedrijfstak. Welnu, alleen reeds
op grond van de ons allen w’elhekende structuur’ver-
anderingen en de eveneens in alle vakkringen wel-
bekende kostprijsverschillen, zou hier een voorspel-
ling omtrent de resteerende werkgelegenheid in 1936
niet moeilijk zijn. 1-lierbij moet men niet alleen aan
J’apan denken, doch ook aan de kostenverschillen in
vergelijking niet landen als Polen, het vroegere Tsje-
cho-Slowakije, het vroegere Oostenrijk, Frankrijk, Bel-
gië en op sommige tijdstippen t.o.v. Duitsche en En-

29 Maart 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

253

gelsche industriegebieden. Voor eeu weihekend sten-
daardweefsel, een ruw effen doek van middelzware
kwaliteit (volstrekt geen arbeidsintensief product)
waren in 1932 deze kostprijsverschillen t.o.v. Japan
reeds ruim 20 pOt. Landen als Polen en Tsjecho-
Slowakije produceerden zeker 10 ii 12 pOt. goedkoo-
per. Deze kostprijsverschillen zijfl, zooals ieder in-
sider in binnen- en buitenland weet, in deze relatief
arbeidsintensieve industrie voornamelijk toe te schrij-
ven aan de verschillen in arbeidskosten
2)
Hierbij zij
ten overvloede aangeteekend, dat de stichtingskosten
van een moderne textielfabriek, o.a. door de lagere
bouwvak- en montageloonen in de genoemde concur-
reerende landen lager zijn çlan in Nederland, terwijl
cle bedrijfsrenclernenten in de goede exporthedrijven
(en met deze groep heeft de Nederlandsche industrie
te kampen!) niet of weinig onderdoen voor de hier
te lande bereikte resultaten. Zien wij dus bij het
bovenstaande voorbeeld een, voor een stapelartikel,
enorm kostprijsverschil, de meeste hier geïmporteer-
de weefsels zijn veel arheidsintensiever, en de kost-
prijsverschillen worden dus in het algemeen nog be-
langrijk hooger. Men lette in dit verband ook op de
arheidsintensiviteit van de tricotage en vele produc-
ten der wol- en confectie-industrie.

Kost jyrjsverschillon verzwaard. Nederk&nd de ,,cluin-
ping ground of Europe”.

Deze kostprijsverschillen van 1932 bestonden in
1936 en 1937 onverminderd voort, ja in ettelijke ge-
vallen is nog een duidelijke toeneming te con.statee-
ren. Dit constateeren is trouwensgeen kunst: bonen, efficieucy, de kosten van een compleet bedrijf, epz.
zijn Vrij nauwkeurig bekend en vrijwel iedereen kan
in grove trekken deze kostprijsverschillen berekenen.
Wij moeten goed beseffen, dat deze uiterst ongunstige
hasispositie van onze industrie al dateert van 1930
af, toen, tegelijk met den conjunctuur-omslag, ook de gevolgen der structuurveranderingen voelbaar begon-
nen te worden. In 1930 en 1931, dus reeds v66r de
contingenteering had de industrie zware verliezen
geleden, en zich slechts met geweldige offers gehand-
haafd. Welke industrie zou gedurende 8 jaren een
strijd vol hebben kunnen houden met dergelijke kost-
prijsverschillen?

Alsof deze kostpr

ijsverschillen nog niet genoeg wa-
ren, kwamen, export-premies, valuta-dumping en de zgn. kapitaalviucht-prijzen (vaak goed vermomd) de
moeilijkheden nog vergrooten. Al kon deze veelzijdige
dumping vaak niet bewezen worden, in andere ge-
vallen werd zij openlijk toegegeven. 1.-let bestaan nu
van deze dumping in allerlei vorm weet toch ieder-
een, en ook cle schrijver van de C.O.T.I.-hrochure
moet deze kennen. Eveneens weet ieder insider, dat
Nederland voor textielproducten altijd cle ,,dumping-
ground of Europe” is geweest. ,,Textiles in the Ne-
therlands” en het ,,Tijdsch.rift voor Economische Geo-
graphie” zeggen dit al in 1929 en 1930 ), toen toch
heusch de contingenteering nog niet voorzien werd.

De vreemde industrieën ontmoeten hier elkaar en
concurreeren niet alleen tegen de Nederlandsche nij-
verheid, maar vooral tegen elkaar, hij welk gevecht
echter de eigen nijverheid ten ‘deerste in het gedrang
komt door het uiterst lage prijspeil ‘).

) Op thet sociaaI-ocouonrisoh congres, in
1937
-te Washing-
ton gehouden ouder auspiciën van den Voikenibond, hadden
niulen, werknemers en werkgevers, hieromtrent dezelfde
opinie, ‘teiwijl de ju’isth&id hiirvan ook nog eens t’eer uit
overvloedige gegevem bleek.
3)
,,Textiiles da the Nethermands”, .&lg. Handels-blad, De-
cern-her
1930.
De Nede-riandsehe textiel-industrie, Tijdsch r.
v. E’oon. Geographie 15 Januari
1931.
) Een mooi, actueel, voorbeeld hiervan is de scherpe
concurrentie hier te lande in kunstzijden weefsels tusschen
Italië, Frankrijk en Duitschia.nd. De grootste angst van
deze landen is, dat -zij door een der beide collega’s ver-
drongen aulln worden.

Zonder cont-ingeriteering een vrijwel vernietigde
industrie.

Wij behoeven met deze
feiten
voor oogen niet lang
te filosofeeren over de werkgelegenheid in de katoen-
en linnenindustrie
zonder
de contingenteering. Er had een wonder moeten gebeuren als de industrie,
met een dergelijke zwakke basispositie wat kostprij-
zeu betreft en daar bovenop nog de -dumping in aller-
lei vorm, de -afgeloopen 8 jaren overleefd had. En de
practijk werkt nu eenmaal niet niet wonderen. Er
zou weinig van do industrie overgebleven zijn en ik vraag mij af met welk een loonpeil.
Dit is
het w’erkgelegenheidsprobleem objectief stel-
len. De wijze waarop de O.O.T.I.-brochure het stelt,
lijkt echter angstig veel op de volgende. Een man
heeft een kind, hetwelk, na een zware ziekte, voor-
beschikt is voor tuherculose. De dokter deelt mede, dat het kind waarschijnlijk niet zal blijven leven als het geen kamertje met zon en vooral goede verster-
kende middelen krijgt. En als nu na een jaar het
kind niet is doodgegaan, ‘doch een redelijke gezond-
heid geniet en werkt als de andere kinderen, komt
de vader hij den dokter vragen of de kosten wel goed
besteed zijn geweest, omdat het kind maar 10 pOt.
in gev,’icht is toegenomen. Zou men het den dokter kwalijk nemen als hij ook andere vragen van dezen
man, zacht gezegd, niet geheel nu sérieux nam? Wat
wil men dan van de Regeering in dezen? Temeer
waar de schrijver hij zijn critiek op de Regeeri-ng of
Regeerings-instanties niet altijd even hillijk geble-
ven is.

Export en autarkisch streven.
Zelfs
sterkere landen
geen succes.
Bij deze onhiblijke critiek spreekt de schrijver zich
trouwens ook nog op ettelijke punten tegen. Deze
punten staan in nauw verband met het vraagstuk
der werkgelegenheid en het behoud van de binnen-
landsche markt. De schrijver wil een verruiniing van
den export. Wij laten in het midden, of hij hier niet afdwaalt van zijn onderwerp: ,,contingenteering en w’erkverruiming”, doch zullen ook hier zijn leiding volgen. Een verruiming van den export wil natuur-
lijk iedereen, maar iedereen in handel en industrie
kent ook, afgezien van de hoogere Nederlandsche
arbeidskosten, de heteekenis van de indust,rialisee-
ring van tot dusverre importeerende landen, het
autarkisch streven alom, het creëeren van ruilposi-
ties, zulks nog afgezien van liet al dan niet noodge-
dwongen instellen van clearing-instituten en. Nieuw
zijn deze feiten niet en reeds in 1929 en 1930 heeft
– ondergeteekende op het gevaar van afnemenden ex-
port in de textielbranche gewezen
5
). Zoo één be-
drijfstak kwetsbaar is in dit opzicht, dan is het wel
de textielindustrie, die ieder land, hetwelk begint te
industriabiseere.n, als gevolg van de aanvankelijk rela-
tief geringe behoefte aan geschoold personeel, doelbe-
wust het allereerst opvat. Eveneens zijn weefsels, als arbeidsintensief product
;
een artikel, dat momenteel
elke staat gaarne exporteert en waarvan men den
invoer liever niet toelaat.
Bij 6en dergelijke tendens tot afsluiting blijken ook
lagere productiekosten dan de Twentsche en Brabant-
sche bedrijven vertoonen en een belangrijk sterkere
handelspolitieke positie dan Nederland heeft, niet dt
gewicht in de schaal te leggen, dat men er oogen-
schijnljk van zou verwachten. Tw’ee voorbeelden in
dezen geven althans te denken. De Belgische katoen-
industrie, die toch veel lagere -arbeidskosten heeft dan
de onze, heeft haar eertijds zoo belangrijken weefsel-
export practisch geheel zien verdwijnen. En hoe gaat
het Engeland, een land met een oneindig sterkere
handelspolitieke positie dan wij?
6)
Dezer – dagen

J. Wisselink – The ooncentraition in -the English
Cottoim Industry, Rotterdam,
1929.
J. Wissel-ink – De vestiging eener kaitoeniiudustrie in
– Nederlandsuh-Tnd-ië, Rotterdam,
1930.
Men denke slechts aan Ottawa!

254

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

werd op een vergadering te Manchester medegedeeld,
dat de weefselexport over 1938 teruggevallen was tot
het peil van 1850. Deze feiten geven toch wel te
denken!

Export en vergrooting binneniancische productie
geen alternatieven. Exportprensies.

Het is dan ook gemakkelijk om, gelijk de schrijver
op bix. 40 doet, te wenschen de ,,abnormale” (?W.)
vergrooting van de hinnenlandsche productie te be-
perken of – en dit ware het beste geweest – ten-minste in andere banen (export) te leiden. Maar
een dergelijke wensch is goedkoop. Men kan even-goed, indien bij een koninginnefeest de optocht ver-
trekt onder een plasregen, door den president der
feestcommissie laten zeggen ,,het ware het beste ge-
weest indien de zon scheen.” Met een dergelijken sirn-
plistischen wensch, los van elke concrete probleemstel-
ling, brengt men het vraagstuk natuurlijk geen stap
verder. Doch wat hedenkelijker is, uit deze zinsnede
blijkt bovendien, dat de schrijver de vergrooting der
binn.enlandsche productie en den export als alterna-
tieven ziet, terwijl integendeel beide ten nauwste
samenhangen. De prijzen in den export zijn, dank zij
de eerder vernielde basispositie, over het algemeen zoo laag, dat de Nederlandsche industrie de betref-
fende orders alleen (en dan nog niet moeite) aan-
vaarden kan met een althans vrij behoorlijke totale
bedrijfsbezetting. Dit weet men op ,,Economische
Zaken” en dit weet men op ,,Koloniën” en het is
heel gemakkelijk aan te toonen, dat bij uitvoering
van de op deze wijze aanvaarde orders als regel
alleen maar de variabele kosten goedgemaakt wor-den. In het gunstigste geval ook nog een fractie der
vaste kosten!
Alen neemt deze orders als zgn. hezettingvullers,
met het doel om, hopende op betere tijden, althans
zijn contact met de betreffende markt niet te ver-
liezen en, last but not least, om zooveel mogelijk
zijn personeel aan het werk te houden. De orders
voor de binnenlandsche markt vormen als het ware
een kosteiifun.dament voor de exportorders, evenals
de exportorders bijdragen tot een verlaging der pro-
ductiekosten voor de binnenlandsche markt en tot
het behoud van een grootere kern geschoolde arbei-
ders dan anders mogelijk was. De binnenlandsche
contingenteering is een voorwaarde voor een nog
eenigszins belangrijken export: men rekene maar eens
uit, welk verschil in mogelijkheden ontstaat, indien
een ,,uitgebeende” exportorder meegenomen moet
worden bij een 50 pOt. of bij een 70 pOt. bedrijfsbe-
zett.ing. Ook indien de Regeering met uitvoerpremies
ging werken (ik ben het geheel eens met den schrij-
ver, dat de Regeering méér kan doen om den export te bevorderen), dan zou men 66k deze, laten wij het
noemen, basisbezetting niet kunnen missen. Althans
niet, indien men de kosten voor de gemeenschap nog binnen dragelijke grenzen wil houden. Want met een
paar millioen Gulden bijv. doet men nog haast niets.

Ra.tionalisalie en werkgeleienheid, oolc voor export.

Reeds alleen in dit verband beschouwd döet het
vreemd aan, dat de schrijver (blz. 29, 32 en 33) de
rationalisatie der nijverheid blijkbaar niet waardeert.
Zeker, op zichzelf beschouwd, is vermindering van
het aantal volwassen mannen in de bedrijven en toe-
neming van het aantal vrouwen en vooral meisjes niet
ideaal. Het is echter de vraag, of deze vervanging
bepaaldelijk leidt tot meerdere werkloosheid van vol-
wassen mannen, of dat het hier een structuurveran-
dering betreft enwij den kant uitgaan van vele an-
dere landen (o.a. Japan en Engeland), waar de tex-
tielindustrie over- het geheel meer de meisjes werk
biedt, terwijl de mannen en jongens uit dezelfde ge-
zinnen in ,,zwaardere” beroepen, metaalindustrie,
electrotechniek, transportbedrijven, bouwvakken, land-
bouw, hun brood verdienen. Maar aangenomen, dat
wij hier van een vervanging kunnen spreken, dan

nôg is blijkens de cijfers van den schrijver zèlf het
aantal mannen sedert 1932 alleen maar
relatief
ver-
minderd. Het aantal volwassen mannen is ni. absoluut nog met 6 pOt.
toegenomen
tegenover het totale aan-
tal werknemers met 10 pOt. Er is dus geen sprake
van uitstooting van volwassen mannen – het tegen-
deel is waar – en men kan er zich alleen maar over
verheugen dat de werkgelegenheid voor vrouwelijk
personeel nôg meer is toegenowen
7).

Hoe stelt echter de schrijver zich deze werkge-
legenheid voor
zonder
de rationalisatie?
In de eerste plaats denke hij aan den door hem zoo,
mt ondergeteekende, gewenschten export, waar elke
fractie van een procent in den kostprijs zwaar weegt.
Als wij, met onze hooge arbeidskosten, onze hooge
belastingen in allerlei vorm, kortom al onze handi-
caps, nog eens weer kans willen hebben op ,,gezonden”
export, dan is toch een uiterst efficiënt werkend pro-
ductie-apparaat een conditio sine qua non.

Rationa liscrtie en. binnenlcnsdsche consumptie.

In de tweede plaats denke hij aan het feit, dat
66k op de hinnenlandsche markt de consumptie in
vele groepen textielproducten elastisch is. Het is dus
zeer de vraag of zonder deze rationalisatie zich de
afzet en daarmede de werkgelegenheid had kunnen
handhaven. Zulks afgezien van de, niettegeiistaande
de contingenteering, zeer scherpe buitenlandsche con-
currentie in sommige artikelen, waarbij ik bijv. kunst-
zijden weefsels, tijken, zakdoeken noem. ,,De werkge-
legenheid moet inderdaad”, zooals het zeer ten on-
rechte door de O.Q.T.I. aangevallen Hoofd der Af

deeling Nijverheid, de heer G. J. Teppema betoogde,
,,in ruimer verband bezien worden en de directe werk-. gelegenheid moet daarbij wel eens wijken voor de toe-
komstige”. De heer Teppema had hier volkomen gelijk.
Een andere vraag, die wij moeten stellen is, waar
hij dezen kijk op rationalisatie de consumentenbelangen
blijven? Op hlz. 2 van de inleiding werpt de O.O.T.I.
zich nl. ook op als vertegenwoordiger van het con-
suinentenbelang. Ik vrees, dat de verbruikers niet
erg gerust zullen zijn met een vertegenwoordiger, die
den producent een belangrijke kostenverlagende ratio-
nalisatie als het ware verwijt. (Wat zou men gehoord
hebben als de Nederiandsche nijverheid daaraan eens
niets gedmian had!).
Met den
schrijver
voelt ondergeteekende voor vrij-
handel en de vrijhandels-gedachte, en daarom verwon-
dert hem zijn uitlating zeer. Hèt argument bij uit-
nemendheid toch tegen beschermende maatregelen
van welken aard ook, is ,,verstarring”. De echo van
dit woord hangt nog in alle hearingzalen. En in de-zelfde brochure waarin de contingenteering aange-
vallen wordt, wordt voor de betreffende nijverheid
tevens een belangrijke rationalisatie, de antipode van
verstarring, geconstateerd. Beter kan men de tegen-partij niet van munitie voorzien.

Raadpleging van
bedrijfsleven
niet bevorderd.

Er zijn meer vragen te stellen, doch waar men ook
uit de vier in de brochure vermelde afzonderlijke be-
drijfstakken ongetwijfeld nog wel opmerkingen zal
hooren, meenen wij het hierbij te moeten laten. Eén
opmerking moet ons, in verband met de bovenvermel-
de scheeve probleemstelling echter nog van het hart.
Het. falen, wat objectiviteit betreft, valt vooral

7)
Mcii trekke inmiddels uit de-ze toeneming niet een
te
gunstige conclusie. De werkgelegenheid was in
1937
in de
katoeni udusti-ie bijrvoonbeeld nog biidu idend onder het peiJ
van
1929.
Het aantal arbeiders in genoemde industrie
bedroeg in de jaren
1929, 1933
(dieptepunt) en
1937
res-
pectievelijk
42.100, 26.900
en ongeveer
38.600. (In
1937
had cle katoen- en linnenindustrie
39.600
arbeiders, waar-
bij ivij het aantal arbeiders in de li:nuenindustrie gelijk
gesteld hebben aan het gemiddelde van de periode
1932
t/nh
1935, iii. 1000).
Vergeleken met
1929
valt er dus in
1937
een verminde
ring van wrerkgelegeniheid met ruim
8
pCt. te constateeren.

29 Maart 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

255

daarom op, als men ziet, dat de O.O.T.I.-hrochure zèlf
besluit (hlz. 44) met de volgende (o.i. juiste) beden-
kingen en weuschen. De bedenking van den schrijver
is, ,,dat de uitvoering van diep-ingrijpende maatrege-
len, zeer gecompliceerde ecônomische en sociale
vraagstukken betreffend, overgelaten moet worden
aan ambtenaren, die bijna geen van allen deskundig
zijn”. Zijn wensch, welke het geheele bedrijfsleven wel
onderschrijven zal, luidt: ,,te mogen verwachten, dat
dankbaar gebruik zal worden gemaakt van elke Orga-
nisatie van bedrijfsgenooten, die belangrijk genoeg
is om zelfstandig te kunnen oordeelen”.
Wij zijn in Nederland met de doorvoering van dit
principe op ‘den goeden weg. Doch dat wij er nog niet
geheel zijn, is voor een belangrijk deel toe te schrij-
ven aan, laten wij het ronduit zeggen, het wantrou-

ren, dat in ambtelijke kringen nog wel bestaat tegen
deze adviezen uit het bedrijfsleven, omdat deze (voor-
al vroeger) dikwijls verre van objectief geweest zijn.
Wij vreezen zeer, dat, met al de goede bedoelingen
van dan schrijver, zijn eigen brochure een flinke nega-
tieve bijdrage geweest is tot de verdere doorvoering van de raadpleging van het bedrijfsleven, een resul-
taat, waarvoor noch handel noch industrie hem dank-

baar zullen zijn. J. WISSELINK.

TARIEVENREGELING EN COÖRDINATIE.

In het nummer van 1 Maai-t ji. wijdde de heer Tissot
van Patot een beschouwing aan bovenstaand onder-werp. Zijn conclusie was, dat een tarievenstelsel als
sluitstuk eener coördinatie niet kan worden gemist.
liet is deze uitspraak, welke mij aanleiding geeft,

het volgende naar voren te brengen.
Het mag als een uitgemaakte zaak worden be-
schouwd, dat een ongeordend en aan teugellooze con-
currentie blootgesteld verkeerswezen de kiem van zelf-
vernietiging in zich draagt. Het groote verschil tus-
schen directe en indirecte kosten, dat bij een groot
deel der verkeersbedrijven bestaat, schept immers
theoretisch de mogelijkheid, dat bij de vrachtenbepa-
ling slechts met de directe kosten gerekend wordt.
Vanuit het oogpunt der gemeenschap bezien, ver-
krijg-t dit verschijnsel eerst een ernstig karakter, wan-
neer niet alleen de kapitaalkosten geen vergoeding
meer vinden, maar wanneer ook de eigenlijke exploi-
tatiekosten (waarvan immers een belangrijk ‘deel tot
de directe kosten behoort) geen voldoende vergoeding
meer vinden. Zoolang slechts het belegde kapitaal
onvoldoende of zelfs in het geheel geen remuneratie meer kan vinden, mag men de onherstelbaarheid der
,,Fehl”-investatie betreuren, doch bestaat er uit een
oogpunt van algemeen belang geen reden om op risi-
co van kapitaaibezorgers verschaft kapitaal door Over-
hei’dsmaatregelen een blijvende remuneratie te ver-
schaffen. De Overheid kan nimmer tot taak hebben
individueele bedrijven aan inkomsten te helpen, van-
neer het belang van hen, wier belangen de Overheid
heeft te dienen, zulks niet dwingend vordert.
Zoodra echter de verliezen, welke de bedrijven lij-
den, van zoodanigen aard worden, dat er voor ge-
vreesd moet worden,, dat die bedrijven de functie,
welke zij in het algemeen belang vervullen, niet lan-
ger behoorlijk zullen kunnen waarnemen, wordt de
toestand geheel anders. Dit zal bijvoorbeeld het geval
zijn, wanneer die verliezen ertoe leiden, dat aan den
aan het verkeerswezen in het algemeen belang te stel-
len eisch eeuer duurzame en regelmatige bedrijfsuit-
oefening niet meer kan worden voldaan. Het is dan
het gemeenschapsbelang, dat gaat vorderen, dat aan
den gestelden gemeenschapseisch wordt voldaan. Kan
de duurzame bedrijfsuitoefening niet bereikt worden
langs den meest natuurlijken weg, namelijk doordat
de bedrijven zonder ingrijpen van Overheidswege vol-doende inkomsten genieten om uit welbegrepen eigen-
belang hun functie duurzaam te blijven vervullen, dan staan der Overheid twee wegen open om zich

in het algemeen belang van een ‘duurzame bedrijfs-
uitoefening te verzekeren. Zij zal 6f desnoods op eigen
kosten en coûte qua coûte een zoodanig deel van het
verkeersapparaat in stand moeten houden, dat het
geheele land in voldoende mate wordt bediend, 6f zij
zal door een zekere mate van bedrijfsbeschutting de
voorwaardèn moeten scheppen voor een voldoende
rendahiliteit van een zich in de handen van indivi-
dueele bedrijven bevindend verkeersapparaat.
Kiest zij de eerste mogelijkheid, dan beteekent dit,

dat de gemeenschap aan de individueele gebruikers
van haar verkeersapparaat een vrachtensubsidie ver-
strekt in den vorm van het op dat verkeersapparaat
te lijden verlies, terwijl onvermijdelijk door het Over-
heidsapparaat concurrentie aan de particuliere ver-
voersbedrijven zal worden aangedaan, hetgeen steeds
als een grievend onrecht door die bedrijven zal wor-
den aangevoeld. Kiest zij de tweede mogelijkheid, dan
kunnen de nadeelen, aan de eerste oplossing verbo.ii-
den, voorkomen worden. In dat geval wordt er zoo-veel mogelijk naar gestreefd de kosten van het ver-
keersapparaat te doen dragen door hen, die, wanneer
de normale prijsvorming niet door het indirecte
kostenverschijnsel werd verstoord, voor het dragen dier kosten zouden zijn aangewezen. Dan is ook de
Overheidsconcurrentie geen conditio sine qua non en
worden de particuliere bedrijven niet aan hun lot
overgelaten, doch wordt juist getracht om deze ezn
zekere mate van rendabiliteit te verschaffen. Voor de
tegenstanders van staats-socialisme kan de keus hier
niet moeilijk zijn.

Het gaat dus bij de bedrijfsbeschutting der ver-
keersbedrjven (de coördinatie) om een verheffing van
de individueele bedrijven in dien zin, dat in het alge-meen belang getracht wordt zoodanige voorwaarden
to scheppen, dat de exploitatierekeningen dier be-
drijven een beter evenwicht te zien zullen geven. Om
dat evenwicht te bereiken, kan men 6f de kosten druk-
ken, 6f de inkomsten verhoogen. Daar het de taak van
den Staat is het algemeen belang te bevorderen, kan het niet dan in de uiterste noodzaak op den weg van
den Staat liggen om mede te werken aan een ver-
hooging van het vrachtenpeil. De volledige nadruk
moet dus liggen op het drukken der kosten en wel
op het daarvoor meest aangewezen middel, de ver-
dichting van het vervoer. Het is daarvoor, dat een
stelsel van vergunningen moet worden ingevoerd.

De bedrijfsbeschutting moet door de Overheid wor-
den verleend om door een zekere bedrijfssluitiug gren-
zeil aan de capaciteit te stellen, waardoor de voor-
waarden voor een concentratie worden geschapen en
waardoor de verkeersbedrijven de mogelijkheid ver-
krijgen om zich onderling over bepaalde onderwerpen
te verstaan zonder voortdurend het risico te loopen,
dat aan niets en niemand gebonden nieuwkomers hun
afspraken illusoir maken. Daarnââst kan het ver-
g-unningsstelsel dienstbaar worden gemaakt aan het
opleggen van enkele verplichtingen, welke door het
geineenschapsbelang worden gevorderd, bijv. een ver-
voersplicht e.d.

De vraag, welke Tissot van Patot bevestigend be-
antwoordt, is nu of de Overheid ook tot taak zal
hebben verplichtingen met betrekking tot de tarie-
ven aan die vergunningen te verbinden. In den hier-
voren ontwikkelden gedachtengang kan daarvan alleen
sprake zijn, wanneer het door de Overheid te behar-
tigen algemeen belang zulks dwingend zou vorderen.

Wanneer Tissot vtn Patot schrijft, dat cle Over-
heici te allen tijde tot taak zal hebben op de tarieven
toezicht te houden, omdat het vervoei diensten be-
wijst, welke zoowel op de productie als ook op de

consumptie een grooten invloed hebben, dan kan men het daarmede volkomen eens zijn. Hier gaat
hot niet om het tot stand brengen van een tarieven-
stelsel, doch slechts om een correctiemiddel, dat de

Overheid dient te bezitten voor het geval de maat-
regelen, welke zij zelf in het algemeen belang heeft

256

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

genomen (het vergunningsstelsel) een schadelijke
reactie voor datzelfde algemeen belang zou mecl.ebren-
gen in den vorm van het opdrijven der vrachtprijzen.
Wil mcii hiertoe maximum-tarieven vaststellen, dan
kan daartegen geen bezwaar bestaan.

Geheel anders ligt echter het geval, wanneer van
minimum-tarieven gesproken wordt. Hier heeft men
met een eigenlijk tarievenstelsel te doen, waarvan de
schrijver met de Regeering en de Commissie-Gros-
heide ‘de noodzakelijkheid bepleit op grond van de
overweging, dat prijsheder-f ook hij een vergunnings-
stelsel theoretisch mogelijk blijft en ,,gezien de veel-
heid van verkeersbedrijven, zich metterdaad ook prac-
tisch zal voordoen”. Dat prijshederf zich hij een concessiestelsel niet zou
voordoen is inderdaad niet aannemelijk. De vraag
waarom het hier echter gaat is niet of er prijshederf
zal zijn., doch wel of dat prijshederf een zoo ernstig
karakter zal bezitten, dat Overheidsbemoeienis met de
tarieven onvermijdelijk zal blijken. De
practi,jk
wijst

wel uit, dat bedrijven, die hun eigen kosten dragen
moeten, reeds thans – zonder dat eenige hedrijfshe-schutting bestaat – in het algemeen belangrijk meer
dan hun directe kosten ontvangen, en men moet wel
zeer weinig van een vergunningsstelsel en zijn stahi-
liseerenden invloed verwachten, wanneer men niet
zou aannemen, dat onder vigueur van een zoodanig
stelsel de invloed, welke zal uitgaan van een langza-
merhand te bereiken grootere verkeersdichtheid en
een langzaam voortschrijdende concentratie, niet auto-
matisch een evenwichtstimuleering op het kosten- en
inkomstenniveau der verkeersbedrijven zal uitoefenen.
Het gaat hier niet om een louter theoretisch gegeven;
het gaat er veeleer om of men moet aannemen, dat op den duur
in cle practijk
het prjsheclerf zoodanig
zal blijken, dat het door den Staat te behartigen
algemeen belang
(want dit is voor Overheidsingrijpen
het criterium) zal vorderen, dat de Overheid zich met de eigenlijke tarieven gaat bezighouden.
Zoolang het niet onomstootelijk vaststaat, dat een
zoodanige toestand zich in de practijk zal voordoen,
is het geenszins zeker, dat Overheidsingrijpen niet
betrekking tot de vervoerstarieven onmisbaar zal zijn.
Niets is gevaarlijker dan zich in dit verband te
laten leiden door de overigens als juist erkende
theorie van het indirecte kostenverschijnsel. Die
theorie wijst slechts uit wat kmln gebeuren (nl. dat de
vrachten lcûunen dalen tot op het niveau der directe
kosten), doch in de practijk heeft mcii er rekening mede te houden, dat het hier niet gaat om een wet
maar om een tendens. En voor de houding, welke de
Staat op den duur in dit vraagstuk zal moeten in-

nemen, gaat het om de vraag
in hoeverre
‘die tendens
haar invloed in de practijk zal doen gevoelen. Zou dit
in zoodanige mate het geval blijken te zijn, dat een
duurzame verkeersvoorziening niet meer verzekerd
was, dan zou men eventueel tot ingrijpen in de tarie-
ven moeten overgaan. Vôôrdien is daartoe echter geen
reden, tenzij men den Staat zijn eigenlijke taak (uit-
sluitend het behartigen van het algemeen belang) zou
willen doen vergeten en hem op zijn minst geno-
men voorbarig – zou willen betrekken in deze uiter-
mate netelige aangelegenheid. De Staat ken ongetvij-
feld geroepen worden om groepsheiangen of belangen
van enkelingen te bevorderen; doch het is in het be-
lang van den Staat zelf noodig, daarbij cle grootste
reserve te betrachten en slechts dan in te grijpen,
wanneer op grond van
feiten
vaststaat, dat het alge-
meen belang zulk ingrijpen vereischt. Het ontbreken van zoodanige feiten kan niet door een beroep op de
theoretische mogelijkheid van een te ver gaa.nd prijs-
bederf
worden vervangen. E. D.
DE MEEsTER.

DE KOFFIEVERDEDIGING.

Een medewerker schrijft ons:

De statistische positie van het artikel.

Ondanks den overgang van een passieve haar een
actieve koffiepolitiek in November 1937, heeft Bra-
zilië nog steeds niet kunnen bereiken, dat andere
koffieproducenten mede den last van de overproduc-
tie dragen. Wel zijn er op de verschillende koff ie-
conferenties der Zuid-Amerikaansche staten in den loop der laatste tijden afspraken getroffen, doch de
oplossing van het probleem der hoeveelheden is aan
Brazilië overgelaten. En de koffie is een product,
dat niet alleen te lijden heeft onder een chronische overproductie, doch dat in tal van landen ook, wat
het verbruik betreft, wordt belemmerd. Afgescheiden
van invoerrechten zijn de rantsoeneering (Duitsch-
land en Italië) en de contingenteering factoren, die
ertoe leiden, dat het verbruik beperkter blijft dan
zonder deze middelen mogelijk zou zijn. Daarbij komt
tenslotte, dat koloniale mogendhede’n – en wij den-
ken dan naast Frankrijk ook aan België – met suc-
ces pogen het product harër koloniën te steunen.
Nederland heeft, na een zeer ampel overleg en na het
verloopen van maanden van onzekerheid, besloten niet
deze richting in te slaan en daardoor is het vraag-
stuk van den koffiesteun, althans voorloopig, weer
van de haan.
Toch zijn er ook lichtpunten voor de koffie waar
te nemen; wij denken nu niet in de eerste plaats aan het feit, dat het mogelijk schijnt te zijn gebleken uit
koffiehoonen een plastische stof te’ vervaardigen, doch
aan meer tastbare gegevens.
In. de eerste plaats, dat dank zij den kleineren
oogst van Brazilië in het loo’pënde jaar de statisti-
sche verhoudingen er beter
01)
zullen worden, temeer
omdat ook uit andere productiegehieclen lagere ra.rnin-
gen worden gemeld en in de tweede plaats aan gun-
stige symptomen hij het verbruik. in de Veresnigde
Staten van Amerika wordt thans – als gevolg der
koffie-conferenties – een intensieve propaganda
gevoerd en, vermoedelijk hoofdzakelijk door de lage
prijzen, valt daar een vermeerdering van het ver-
l)ruik vaar te nemen. Ook in sommige andere con-
surnptiegehieden is dit het geval; zij het dan ook dat
corn pen satie-transacties vaak he’paal cle herkomsten be-
voordeelen, de koffie verdwijnt in eik geval, is een
schatting van de wereld-koffie-uitvoeren reeds zeer
moeilijk, door het ontbreken van nauwkeurige ge-
gevens, een schatting van het verbruik is met eenige
nauwkeurigheid vrijwel onmogelijk. Toch is het nood-
zakelijk om een beeld der positie te krijgen om zich
van de globale cijfers te bedienen, welke ter ‘beschik-
king staan, en onder dit voorbehoud geven wij dan
het volgende overzicht:

G’oï-aaiiide wereidvoori-aad op
1 Juli 1.938 26.296.000
balen
geraamde mvereldprocluctie
1938/1.939 ….31.000.000

57.296.000
halen
geraa.m.d u-e reidve rb ru4k in
1 938/
1939

…………………96.000.000
gcraa.rn.dc vernietiging in
1938/
1939

………………….8.000.000
34.000.000
balen
Zoulen deze cijfei-s werkelijkheid worden
en zou dus speciaal dat voor de vernieti-
ging – waarvoor geen basIs ”nu ‘bereke-
nimg bestaat – ongeveer juist zijn, dan
zou 1e wercldivoorraacl
OP 1 Juli vmul
dit
jaar bedragen …………………….
23.296.000
balen

Reeds uit dit simpele cijfer blijkt, dat de statisti-
sche positie nog verre van fraai is, ook al znu de
voorraad een paar millioen balen lager zijn. Nu moet
daarbij bedacht worden, dat van dezeu wereidvoorraad
een 18 millioen balen in Brazilië liggen en dus, zoo-
lang cle geldschieters belang
hebben
hij het iristand-
houden van een der belangrijkste -welvaartshronnen van dit land, weliswaar prjsdrukkend zullen werken,
maar niet op de markt. ?ullen’w orden geworpen.

29 Maart
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

257

Het zou uiteraard praematuur zijn thans een schat-ting van cle wereldproductie 1939/1940 te geven, nu er nog zooveel kan gebeuren en ook over de produc-
tie van Brazilië valt weinig te zeggen, omdat er nog
te veel onzekerheid bestaat omtrent wat in de toe-
komst kan gebeuren. Desondanks troffen wij reeds
een schatting aan van dezen oogst op 17 h 18 millioen
halen, hoewel wij elders voor Santos alleen een taxa-
tie van 16 millioen balen vonden – wat
01)
een Bra-
ziliaansche productie van ruim 20 millioen balen zou
wijzen – cijfers, die wij uitsluitend geven om do
gedachten te bepalen.

Vrije marictontwikiceling in de gegeven on’bstcenctig-

heden niet denkbaar.

Het behoeft wel geen betoog, dat verder ingrijpen
in de verhouding tusschen verbruik en aanbod nood-
zakelijk is, om een verdere ineenstorting van de markt
te voorkomen en hij de bestaande verhoudingen rust
cle plicht daartoe op Brazilië. lIet is dan ook begrij-
pelijk, dat cle vergadering der koffieproduceerendo staten van dit land kortgeleden tot het besluit is ge-
komen, dat een handhaven van do verdediging nood-
zakelijk is. Echter, van officieelo zijde is tevens ver-
klaarcl, dat Brazilië niet van zins is het prijsniveau
door manipulaties in de toekomst te beïnvloeden en
ook dit is, na de besluiten van November 1937 – in
het kort hierop neerkomende, dat Brazilië zijn export
wenschte te vergrooten – begrijpelijk. Vergrooting
van den uitvoer toch is, behalve ten koste van cle con-
curreeiende producenten, alleen mogelijk door een
vergrooting van de consumptie en deze kan slechts,
door de structuur van de vraag, bevorderd worden
door lage prijzen. Hierdoor worden niet alleen con-
sumenten aangetrokken, doch ook de levenskansen
voor Ersatz-middelen verkleind. Bovendien wordt
door lage prijzen het bestaan der koffie-cultuur in
andere landen – en vanzelfsprekend mede in het
eigen land, doch dit heeft internationaal geen betee-
kenis – verzwaard.
Verwacht kon dus worden, dat het zwaartepunt der
maatregelen zou liggen hij het vraagstuk der hoeveel-
heid en in deze richting gaan clan ook de besluiten
der gedelegeerden (ier koffieproducenten. liet bestaan
van het nationale koffie-departement wordt met 2
jaar, nl. tot 1 Juli 1941, verlengd en daarmede wordt
dan het verdere ingrijpen mogelijk. Voor het eerste
jaar dezer nieuwe tweejarige periode,, dus 1939/1940, moeten de individueele producenten weer 30 pOt. van
hun productie tegen een vergoeding van 2 milreis
(ongeveer 22 ets.) aan dit departement afstaan, be-
houdens van de kwraliteitskoffie, van welke slechts
15 pOt. – dus evenals in 1938/1939 – op deze voor-
waarde behoeft te worden opgeofferd. Van ‘de restee-
rende 70 püt. behouden de planters over 40 pOt. de
vrije beschikking, terwijl de rest, dus 30 pOt., in het
binnenland zal moeten blijven. Voor het loopende jaar
gold, dat van cle icoffies, van welke slechts 15 pOt.
moet worden opgeofferd, de overblijvende 85 pOt, aan
het Icoffie-departement moet worden geconsigneerd en aangezien in de telegrammen geen melding wordt
gemaakt van een andere regeling, moet worden aan-
genomen, dat deze voorschriften hun kracht behouden.
Ten behoeve van den toestand der havens Rio, Vie-
toria en Paranag-ua is voorts bepaald, dat de opoffe-
ringsquota voor de oogsten van de staten Rio, Espe-
rito-Santo en Parana tegen betaling van 50 milreis
(ongeveer
f
5.60) per haal kunnen worden gewijzigd in ,,vrije quota”. Daardoor worden niet slechts de be-
langen dier havens gediend, doch de gelden komen
ook cle algemeene koffiepositie ten goede door de be-
paling, dat de ontvanger, het nationale koffie-depar-
tement, de uit dezen hoofde verkregen gelden zal
moeten besteden voor don aankoop ter vernietiging
van koffie in Sao Paulo uit het supplemeutaire
quotum.
Tenslotte is vastgelegd, dat de voor het opoffe-

ringsquotum te leveren koffies niet beneden type
No. 8 mogen zijn of niet meer dan 1 pOt. onzuiver-
heid mogen bevatten.

De op te offeren koffies zullen – behoudens een kleine hoeveelheid voor propaganda-doeleinden –
voor zoover zij niet, na volkomen denaturatie, voor
industrieele doeleinden worden gebruikt, worden ver-
nietigd.

Voor het tweede jaar van dit plan, dus voor 1940/
1941, krijgt het nationale koffie-departement het recht
de quota, na overleg met den Raad van Advies, zelf-
standig vast te stellen.

Geen princip’ieele w?gziging ‘in Brazilië’s koffie-

politiek.

Principieel komt er dus in de koffiepolitiek geen
wijziging; de vernietiging, althans onttrekking aan
de gebruikelijke consumptie blijft voortgaan en daar-
door ontstaat de mogelijkheid van een evenwicht tus-
sche.n beschikbare productie en verbruik, bestaat zelfs
de mogelijkheid van een verdere afneming van den be-
schikharen voorraad, tenzij de oogst 1939/1940 inder-
daad een 24 millioen halen of meer zou bedragen. Voor
de koffiepositie is dit feit, alsmede de zekerheid, dat
Brazilië verder wordt geholpen, van grootere hetee-
kenis dan de momenteele koffiesituatie, die nu een-maal aanvaard en in de prijzen verdisconteerd is.

Tenslotte is nog een belangrijk besluit genomen
met betrekking tot het planten, resp. herplanten van
koffie. Weliswaar is het plantverbod tot 30 Juni
1941 gehandhaafd, doch de mogelijkheid bestaat om
na 1 Juli 1940 in door het koffie-departement aan-
gewezen zones, waar de grond geschikt is om on-onderbroken een drinkhare koffie te produceeren,
koffie te planten. Het betreft hier het planten van
koffie in staten, die de limiet van 50 millioen strui-ken nog niet hebben bereikt. Herplanten van koffie
voor het gewone onderhoud van plantages blijft toe-
gestaan. Dit besluit is daarom van zoo groote be-
teekenis, omdat een groot deel der Braailiaansche aan-
plantingen uit oude struiken bestaat, welker vervan-
ging voor een voortbestaan der koffiecultuur daar
dringend gewenscht is. Veroudering toch beteekent
vermindering van cle productiviteit en reeds lang be-
staat in Brazilië de vrees, dat hierdoor de cultuur in
gevaar kan worden gebracht. Alvorens deze te zijner
tijd aan te leggen tuinen in volle productie zullen
zijn, verloopen eenige jaren en eerst dan zal kunnen
worden uitgemaakt, of hier van een vervanging of
een aanvulling der productiecapaciteit sprake is.
Zonder de belemmeringen, welke de verbruiksian-
den de bevordering der consumptie in den weg leg-
gen, zou, zoolang Brazilië de positie blijft beheer-
schen, de toestand op cle markt niet zoo slecht zijn;
cle lage prijzen kunnen slechts een aanmoediging aan
het verbruik geven en doen tevens de voortbrenging afnemen. Doch deze belemmeringen zijn thans voor
een bevordering van het verbruik buitengewoon rem-
mend, terwijl kunstmatig stimuleeren van de pro-
ductie al evenmin de aanpassing van vraag en aan-
bod kan bevorderen. En van deze factoren kan men
juist zoo moeilijk den invloed op vraag en aanbod
bepalen, waardoor de toestand moeilijk te overzien
blijft, temeer omdat ook compensatie-transacties tot verschuivingen kunnen leiden, waarvan de heteeke-
nis niet kan worden gepeild. Het verbruik blijft in
de laatste jaren tamelijk constant, hoewel in het af-
geloopen jaar de wrorld disappearance belangrijk hoo-
ger dan in vorige jaren, ni. met 27.334.000 halen
tegen -in 1937 24.336.000 halen wordt aangegeven;
,,clisappearance” heteekent echter nog geen consuinp-
tie en een duidelijke belangrijice stijging voor de laat-
ste valt niet waar te nemen, wel een op peil blijven
en dan op basis van een 25 â 26 millioen balen; de
specifieke koffie-factoren, die dan ook de positie he-
heerschen, zijn productie en vernietiging.

258

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

OVERNEMING DER LANDBOUWCRISIS-

MAATREGELEN DOOR DE

BEDRIJFSGENOOTEN.

Het Rapport, betreffende overneming der land-
bouwcrisismaatregelen door de bedrijfsgenooten, het-welk den Minister van Economische Zaken is aange-
boden door een Commissie, bestaande uit twee leden
van het College van Regeeringscommissarissen en twee vertegenwoordigers van elk der drie Centrale
Landbouworganisaties, verdient groote belangstelling.
Uitgangspunt van het Rapport is de overweging, dat
de landbouwerisismaatregelea dienen te worden ver-
vangen door een regeling, waarbij de bedrijfsgenooteii
‘de taak van de Overheid overnemen. Het verdient
ongetwijfeld instemming, dat men de bestaande crisis-
wetgeving niet langer op haar plaats acht en door
een andere regeling wenscht te vervangen. Immers,
het feit, dat reeds eenige jaren lang maatregelen noo-
dig zijn gebleken tot instandhouden van den land-
bouw en dat de vooruitzichten zoodanig zijn, dat in
de toekomst opheffing van deze of dergelijke maat-
regelen niet te verwachten is, verzet er zich reeds
tegen zulk een samenstel van maatregelen, als crisis-wetgeving, te handhaven. Daar komt vervolgens nog
bij, dat in breeden kring in den landbouw tegen de
landbouwerisismaatregelen groo te bezwaren worden
gevoeld, zoodat ook uit dien hoofde moet worden toe-
gejuicht, dat naar een andere regeling gestreefd
wordt.
Bezwa,ren tegen het spsteem.

De vraag is nu natuurlijk, of de maatregelen, die
beraamd zijn om de landbouwerisismaatregelen te ver-
vangen en welke in bovengenoemd Rapport worden
uiteengezet, bevrediging zullen schenken. Bij de be-
schouwing hiervan kan worden vooropgesteld, idat de
ontworpen maatregelen uitgaan van de ‘zeer goede
gedachte, dat de taak van het bedrijfsleven primair,
die van de Overheid secuudair moet zijn. Maar daar-
naast rijst toch twijfel, of het gekozen systeem nu
wel als een goeden vorm van ordening moet gezien
worden. Immers, weliswaar zegt de Secretaris-Gene-
raal van Economische Zaken in een rede, uitgespro-
ken in de algemeene vergadering der Geldersch-Over-
ijsselsche Maatschappij van Landbouw, ter verdedi-
ging ‘van de ontworpen maatregelen o.a. het volgende:
,,De Regeering heeft tot nu toe bij industrie, handel
en scheepvaart steeds het standpunt ingenomen: eerst
het bedrijf en ‘dan de Overheid. Bij dan landbouw is
het standpunt ingenomen: eerst de Overheid en dan
het bedrijf. Het gaat erom, dat het juiste principe,
ook in den landbouw, kan worden doorgevoerd”; toch
gaat deze vergelijking niet geheel op, in de maat-
regelen, in het Rapport uiteengezet, worden aan den
landbouw een taak toegekend, een verordenen.de be-
voegdheid gegeven en een verantwoordelijkheid op de
schouders gelegd, die ver uitgaan boven wat ten aan-
zien van industrie, handel en scheepvaart geschiedt.
Om den landbouw voor den dreigenden ondergang te
‘behoeden., heeft men, waar het hier een landsbelang
van de eerste orde betrof, als landbouwcrisiswetge-
ving een stel maatregelen uitgevaardigd, waarvan men
aanvankelijk aannam, dat zij slechts voor een betrek-
kelijk korte periode zouden noodig zijn, en ‘die het
dreigende gevaar hebben afgewend. Nu wil men deze
maatregelén afschaffen en een belangrijk deel van
die maatregelen, die in de plaats der afgeschafte zul-
len komen, ter regeling opdragen aan het bedrijf
zelf, dat dus ook ‘de verantwoordelijkheid voor dat deel zal hebben te dragen. Hierbij dringt al onmid-
dellijk de vraag naar voren, of dit niet meebrengt,
dat het ‘beele systeem van steunverleening aan den
landbouw daardoor een zoo groote duurzaamheid zal
verkrijgen, dat men er in de toekomst veel minder
gemakkelijk vanaf zal kunnen. Dit sluit reeds een
ernstig gevaar in zich.

Maar daarnaast ontstaat hier nog een ernstig ge-
vaar van geheel anderen en zeer principieelen aard;
bij de vervanging van de crisismaatregelen van de
Overheid door ordeningsmaatregelen van het bedrijf zelf zal men piet mogen vergeten, dat hier belangen,
1.
en dikwijls zeer groote belangen van derden een be-
langrijke rol spelen: belangen van de consumenten,
van handel en industrie. Gaat het nu wel aan, zulke
verstrekkende bevoegdheden te verleenen aan den
landbouw, indien de kans bestaat, dat groote belangen
van derden gelaedeerd worden? De landbouw zal
uiteraard alleen zijn eigen belang nastreven en de te
nemen maatregelen niet toetsen aan de belangen van derden.. Deze laatste zullen alleen dan niet geschaad
worden, wanneer zij toevallig met het eere parallel
loopen.

Nu zegt het Rapport wel (op hlz. 21), dat de Mi-
nister een algemeen vernietigingsrecht moet bezitten,
en dat hij op belangrijke nauwkeurig omschreven
punten ook een goedkeuringsrecht moet bezitten, en
door dit laatste maar zoo ruim mogelijk te nemen kan
men natuurlijk het deel der te nemen maatregelen
en der verantwoordelijkheid, dat Taan het bedrijf wordt
toebedeeld, zeer gering maken., maar men moet toch
aannemen en dit blijkt trouwens herhaaldelijk uit
het Rapport, dat juist het omgekeerde de bedoeling is,
en dat men het deel der te nemen maatregelen en der
verantwoordelijkheid, dat aan het bedrijf wordt toe-
bedeeld, zoo groot mogelijk wil maken. Misschien ge-
leideljk, maar uiteindelijk, zal toch het bedrijf geheel
worden ingeschakeld bij het nemen der maatregelen
en zal op het bedrijf drukken de daarmee sanengaan-
de verantwoordelijkheid; (want men kan zich toch niet
wel indenken.: bij het bedrijf een steeds grooter wor-
dende bevoegdheid tot het nemen van maatregelen en
daarnaast bij de Overheid een constant blijvende, al
deze maatregelen dekkende verantwoordelijkheid?). En
als dat zoo is, dau geldt toch wel het bovengenoemde aan de belangen van derden ontieende bewaar.

Beter systeem.

Dan komt het veel verkieslijker voor, aan de cen-
trale landbouworganisaties een grootere en belangrij-

kere taak te geven op adviseerend gebied en haar des-
noods bij de uitvoering der maatregelen op een of
andere wijze in te schakelen (hoewel aan dit laatste
ook groote bezwaren kleven). De Overheid behoudt
dan de haar toekomende
verantwoordelijkheid
voor
het geheel en zij zal meer dan ooit rekening kunnen
houden met de in landbouwkringen levende verlan-
gens. Dan blijft evengoed mogelijk, wat het Rapport
(op blz. 8 en 9) terecht als gewenscht naar voren
brengt: dat regelen met de bedrijfsgenooten worden
besproken; dat met bezwaren wordt rekening gehou-
den; dat de te treffen maatregelen dichtbij het be-
drijf staan.; dat de leiders bij eventueele oppositie
vergaderingen kunnnen houden, waarin de beteekenis
der maatregelen nader wordt verklaard. Immers ook
dan zal het evengoed taak zijn van de landbouworga-nisaties en evengoed in haar voordeel en in het voor-
deel van den geheelen landbouw, te zoeken naar betere
maattegelen. Hieraan doet niet af, dat de organisa-
ties de maatregelen niet zelf uitvaardigen, doch deze
alleen onderzoeken, in eigen kring bespreken en dat
zij slechts aan de Overheid adviseeren, tot het nemen dezer door haar gewenscht geachte maatregelen over
te gaan. Dit alles blijft evengoed mogelijk, indien
men slechts een belangrijker a.dviseerende taak aan
de 1drie centrale landbouworganisaties, eventueel in
samenwerking met de landarbeidersbonden, toebedeelt.
Het zal m.i. juist andersom moeten dan zooals het
Rapport (op hlz. 7) bij een der genoemde voorbeel-den stelt: ,,De Overheid zal hierbij van voorlichting
moeten dienen”. Neen, het
landbouwbedrijf
zal de
Overheid van voorlichting moeten dienen en wel in
den meest uitgebreiden zin. Het is bovendien zeer
de vraag, of juist is, wat het Rapport (op blz. 9) zegt
over het verschil van ontvangst, welke een Overheids-

29 Maart 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

259

maatregel bij de bedrijfsgenooten te beurt valt en van die, welke door het bedrijf zelf genomen is. Het Rap-
port stelt, dat een Overheidsmaatregel dikwijls met
terughoudendheid hij de bedrijfsgenooten begroet
wordt, terwijl dit met een maiitregel, velke door de
bedrijfsorganen is uitgevaardigd, niet het geval zou
zijn. Zoowel het Rapport als de Secretaris-Generaal
in zijn rede te Arnhem spreken echter zelf met na-
druk van de in den landbouw bestaande tegenstellin-
gen tengevolge van het feit, dat ook in den landbouw allerlei belangen niet geheel en, al gelijk zijn: tegen-
stellingen akkerbouw – veeteelt, enz. In vele geval-
len zal het belang van den een geheel of ten deele
moeten wijken voor dat van den ander en in dergé-
lijke gevallen zouden beslissingen van de organen
van den landbouw wel eens dezelfde terughoudend-
heid kunnen ondervinden, welke zoo dikwijls het
lot van Overheidsmaatregelen is. Maar wie zou hier
de ,,verdeelende rechtvaardigheid” beter kunnen be-
trachten dan de Overheid? Zelf zegt de Secretaris-
Generaal in zijn rede, dat men het woord ,,overne-
men” niet letterlijk moet opvatten en dat niet de
bedoeling is, dat de maatregelen precies blijven zooals
zij nu zijn; en hij voegt hieraan toe, dat ,,de drie Oen-
trale Landbouworganisaties, die. natuurlijk niet uit-
sluitend over deze dingen zullen kunnen beslissen,
rekéning hebben te houden met het feit, dat hier en
daar specifieke organisaties zijn, die op dat terrein
niet kunnen worden voorbijgegaan”. In dergelijke ge-
vallen is de kans, dat het belang van den landbouw
tegenstrijdig is aan dat van die specifieke organisa-
ties, zelfs al heel groot. Kan men nu hier aan de
landbouworganisaties overlaten, de maatregelen te
treffen, welke zij dienstig achten? Ook hier wederom:
laat de Overheid beslissen, na advies te hebben inge-
wonnen bi.j den landbouw en na de door den landbouw
naar voren gebrachte wenschen getoetst te hebben
aan het belang van die specifieke organisaties.

* *
*

Tenslotte nog dit: In het Rapport wordt (op blz.
8) gevreesd, dat, wanneer de Overheid de landbouw-
crisispolitiek voorschrijft en uitvoert, de taak der
organisaties in de practijk gemakkelijk die van klach-
tenburea.ux voor de leden zou worden. Maar als de
verantwoordelijkheid voor de genomen en te nemen
maatregelen bij de organisaties zou komen te liggen,
zal dit gevaar in verdubbelde mate aanwezig zijn; dan
zal men pas met recht bij. die organisaties pogingen
aanwenden, verbetering te verkrijgen van ongewenscht
geachte maatregelen. Erger nog, de organisaties zul-
len ,zeer aan populariteit inboeten en vele leden, die
zich terecht of ten onrechte benadeeld achten, ver-
liezen. Juist dt staat te Vreezen, hetwelk de Secre-
taris-Generaal in zijn rede te Arnhem z66 funest
achtte, dat hij meende, daarop – zou dit gevolg zich
manifesteeren – de geheele overneming der land-
bouwerisismaatregelen te moeten doen stranden; om-dat hij, gesteld voor de keus landbouworganisaties en
overneming, de landbouworganisaties zou kiezen. Ik
acht dit gevaar echter allerminst denkbeeldig. En als
de Secretaris-Generaal een parallel trekt met de
arbeidersorganisaties en er op wijst, hoe deze in 40
l 50 jaar zijn gegroeid en er in slaagden de men-
schen te vormen, dan moet hij daarbij niet vergeten,
dat deze arbeidersorganisaties een actie voerden, die
bi haar leden uiteraard veel grooter populariteit be-
zat, dan de maatregelen, welke de centrale landbouw-
organisaties ooit zullen ondervinden, indien zij ge-
dwongen, worden, landbouwordening te gaan toepas-
sen. Alleen al de administratieve rompslomp, die aan
de landbouwcrisiswetgeving nu eenmaal noodzakelij-
kerwijze eigen is, ,en die hij de voorgestelde maatrege-
len wel niet gemist zal kunnen worden, jaagt zeer vele
landbouwers in het harnas, tot nu toe tegen de Over-
heid, later tegen hun organisatie, welke zij d.n mis-
schien alleen al daarom zullen verlaten,.

Samenvatting.

Resumeerende kan men zeggen, dat de kern van
het probleem is, dat aan de bedrijfsgenooten de be-
slissing wordt gegeven over de vragen, hoeveel zij
zullen produceeren, voor welken prijs zal geprodu-
ceerd worden en of er al dan niet concurrenten in
het bedrijf zullen mogen bijkomen. Dit nu is geen
juiste wijze van ordening. Het bedrijfsleven blijkt
dit zelf ook in te zien; immers de Federatieve Ne-
derlandsche Zuivelbond zegt (blijkens een publicatie
in de Nieuwe Rotterdamsche Oourant van 25 Fe-
bruari ji.) ,,Maatregelen, waarbij het geheele volks-
belang betrokken is, kunnen niet door een bepaalde
groep worden uitgeoefend, tenzij deze groep haar
eigen belangen verloochent, dan wel dat de Overheid
oogluikend toelaat, dat de groep onder het mom van
algemeene belangen te dienen, haar eigen belangen
bevordert.”

Het eenige goede systeem is dan ook, dat aan de
belanghebbenden in het landbouwbedrijf een uitge-
breide adviseerende taak wordt toebedeeld, dat de be-
slissing omtrent te nemen maatregelen aan de Over-

heid blijft, die de geheele verantwoordelijkheid blijft
dragen, en dat eventueel de bedrijfsgenooten bij de
uitvoering dier maatregelen onder toezicht van de
Overheid worden ingeschakeld.

Wettelijke ba.sis.

Wat nu betreft de wettelijke basis, welke het Rap-
port zich denkt als grondslag van de door de land-
bouworganen te geven voorschriften, wil ik mij tot
het volgende beperken. Het Rapport noemt drie mo-
gelijkheden: 1. verplichting tot aansluiting; 2. ver-

bindendverklaring; 3. verordenende bevoegdheid.
Uit deze drie mogelijkheden kiest het Rapport de
eerste, ,,aangezien het tweede en derde stelsel slechts
mogelijk is op grond van een nieuwe wet” (blz. 11).
Ten eerste heb ik groot bezwaar tegen dit ,,aange-
zien”.

Maar daarnaast lijkt mij ook om principieele reden
de eerste mogelijkheid de meest verwerpelijke. Het is
m.i. nooit een fraaie figuur geweest, dat in de land-
bouwcrisiswetgeving het systeem der verplichte aan-
sluiting bij de provinciale Landbouwcrisisorgansaties
bestond; wellicht was dit systeem een, noodzakelijk kwaad, ik kan dit niet boozideelen. Maar fraai is het
niet, iemand die juridisch weliswaar vrij is, zich al
dan niet hij zoo’n Stichting als lid aan te sluiten,
maar wien het practisch, indien hij zich niet organi-
seert, onmogelijk wordt gemaakt zijn bedrijf uit te
oefenen,
op
grond van
zijn lidmaatschap te dwingen
verschillende bepalingen na te leven en allerlei ver-

plichtingen op zich te nemen. Men bestendige deze figuur hier niet.
Wat de oplossing onder 2. en 3. genoemd betreft, hiertegen gelden in het algemeen – zooals trouwens
ook het geval is bij het eerste stelsel – de bezwaren
hierboven tegen het systeem als zoodanig ontwikkeld.
Ten aanzien van punt 2 komt daar dan nog dit bij,
dat verbindeudverklaring steeds willekeurig werkt;
immers, zij is slechts daar mogelijk, waar door bedrijfs-
genooten toevallig een overeenkomst gesloten is; el-
ders niet.

Ook aan de in de tweede en derde plaats genoem-de mogelijkheden kleven ‘alzoo bezwaren van alge-
meenen, en bijzonderen aard, maar zij hebben boven
het onder 1 genoemde stelsel tenminste dit voor,
dat de landbouwers niet tevens gedwongen worden,
medeverantwoordelijkheid te dragen voor datgene,
waar zij misschien op goede gronden bezwaar tegen
hebben.
WITTERT VAN H000LAND.

260

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

NEDERLANDSCHE BOTER IN NEDER-

LANDSCH OOST-INDIË.

De totale boterimport in Necl.-ïndië.

Indien men de irnportcijfers van boter in N. 0.-
Indi6 tusschen de jaren 1913 en 1938 beschouwt, dan vindt men, behoudens enkele onderbrekingen, tot aan
het jaar 1935 een vrij regelmatige toeneming. Be-
droeg de
totale
hoterinvoer in NO-Indië in 1913 en
1914 ruim 2 millioen kg per jaar, om in 1915, 1917
en 1918 daaronder eèu weinig te dalen, zoo werd in
1921 voor het eerst de 3 millioen kg overschreden.
Vijf jaren later, dus in 1926, was deze totale import
grooter dan vier millioen kg, in 1931 werd de vijf,
in 1934 zelfs de zes millioen kg bereikt. Daarna ont-
stond een terugsiag, want in 1936 was deze invoer
5,755 en in 1937: 4,536 millioen kg, terwijl van
Januari tot en met October 1938 deze import 3,554
millioen kg bedroeg.
De voornaamste leveranciers van boter op de In-
dische markt zijn: Australië en Nederland. Hierbij is
de positie van Australië sterk overheerschend. Het
Nederlandsche aandeel, dat v65r den oorlog geregeld
meer dan 50 pOt, bedroeg, was in 1918 tengevolge
van de toestanden in Europa gedaald tot slechts 1.9
pOt. Na het beëindigen van den oorlog steeg dit
weer tot 19.5 pOt. in 1921 om daarna weder sterk ach-
teruit te gaan. De oorzaak hiervan was voornamelijk
gelegen in de dumpingpolitiek der Australische regee-
ring, waarbij in 1931 nog kwam de depreciatie van
de Britsche valuta’s. Het Nederlandsche aandeel was
in 1932 nog slechts 2.7 pOt. In verband met het ver-
drag van Ottawa, waarbij Australië voor zijn boter-
invoer in Engeland vrijgesteld werd van invoerrech-
ten, in tegenstelling met andere niet-Britsche landen,
oriënteerde dit land zich daarna meer
01)
Groot-Brit-
tannië en kon de Neclerlandsche boter in. Indië weder
een gedeelte van het verloren terrein op haar Austra-
lische concurrente terugwinnen. Het percentage steeg
in de jaren 1933-1937 dan ook van 8.5 pOt. in eerst-
genoemd jaar tot 15.9 pOt. in 1934 en vervolgens tot 18.9 pOt. in 1935, tot 24.6 pOt. in 1936 en 27.1 pOt. in 1937, terwijl over de eerste 10 maanden van 1938
dit peicentage 24.2 pOt. bedroeg. De Nederlandsche
uitvoerstatistiek geeft ons voorts een inzicht in het
verloop van den
Nederlandsc hen
boter-export naar
N.O.-Indië. Tusschen de jaren 1930 en 1938 bedroeg
deze export slechts 3 maal meer dan 1 millioen kg
per jaar en wel in 1935, 1936 en 1938. In 1932 werd
het laagste exportcijfer genoteerd, ni. ruim 180 dui-
zend kg. In de jaren 1935 en 1936 bedroeg deze uit-
voer uit Nederland resp.: 1,220 en 1,396 millioen kg.
In 1937 daalde deze export weer beduidend en bedroeg
in dat jaar slechts ruim 850 duizend kg. In 1938
exporteerde ons land 1,089 millioen kg boter naar
N.O.-Indië, waarmede dus het millioen kg weder
werd overschreden.
Het is interessant en voor een zuivere beoordeeling
der genoemde cijfers noodzakelijk hier aandacht te
schenken aan den totaaluitvoer van boter uit Neder-
land, zooals die hieronder wordt afgedrukt.

Boteruitvoer isit Nederland.
Jaren

In millioenen
1g
1929

………………….
47
1930

………………….
42
1931

………………….
33
1932

………………….
20
1933

………………….
28
1934

………………….
37
1935

………………….
47
1936

………………….
60
1937

………………….
54
1938

………………ca

51

Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat ook deze totaal-
export in den aanvang van dit decennium een zeer
sterke daling heeft te zien gegeven, terwijl in 1935
ongeveer weer het peil van 1929 was bereikt en in
1937 eveneens een daling intrad. Bedroeg de totaal-

export in 1930 nog bijna 42 millioen kg, in 1931 was dit cijfer reeds gedaald tot ca. 33 millioen en in 1932 werd slechts ruim 20 millioen kg uitgevoerd. In 1930
was de export gestegen tot 60 millioen kg, in 1938
werd de 51 millioen kg met bereikt.
De opmerkelijke daiin’ van den totaal-invoer in
Nederlandsch-Indië in de jaren na 1935, welke plaats
vond in een periode, waarin de algemeene economi-
sche toestand zich aanmerkelijk heeft verbeterd en de
invoer van ‘diverse andere artikelen zich in stijgende
lijn heeft bewogen, wordt in inmporteurskringen toe-
geschreven aan een toeneming van de consumptie van
margarine en andere plant,aapdige oliën en vetten. In
dit verband wijst men
0])
cle vestiging in Indië van
een groothecirijf voor de bereiding van margarine.

Regeling van den import.

Hoewel formeel niet, is de invoer practisch aan
een contingenteering onderworpen. Op instigatie van
het Departement van Economische Zaken te Batavia
hebben de in Indië gevestigde importeurs van Nedei-
landsche boter nl. in 1937 besloten niet meer boter
uit Nederland te betrekken, dan hun gemiddelde
rnaandelijksche invoeren in 1936 bedroegen, te w’eten
circa 24% pOt, van den totalen Indischen boterinvoer
in dat jaar. Deze regeling is genomep ten behoeve
van den invoer van Australische boter, in verband
met de daling van dien invoer gedurende de laatste
jaren, waarover in Australië ernstige bezorgdheid be-
stond. Aangezien Indië er prijs op stelde, dat de Iii-
disclie export naar Australië ongemoeid voortgang
zou kunnen hebben (thee!), meende men Australië
bij den afzet van boter in Indië tegemoet te moeten
komen. De regel:ing bepaalde het aandeel, zoowel van
de Nederlandsche als van de Australische boter. Van
de zijde der Nederlandsche zuivelindustrie is vooral tegen de verstarring van den uitvoer sterk geprotes-
teerd. Van regeeringszijden is daarop overleg ge-
pleegd, zoodat bij een eventueele stijging van den In-
dischen totaal-boterinvoer ook Nederland daarvan zou
kunnen profiteeren.

Kwaliteitsbescherming.

Op 1 Januari 1938 is in werking getreden de ,,Ver-
pakkingsverordening Boter”, waarbij voorschriften
worden gegeven t.a.v. de aanduiding en de samen-
stelling van boter.

Met den naam ,,boter” of ,,butter”; dan wel ,,room-
boter”, ,,creambutter” of ,,creamery butter” mag
slechts worden aangeduid de als boter bekend staande
handelswaar, waarin geen andere vetbestanddeelen
voorkomen dan die, welke van melk afkomstig zijn.
Ten aanzien van de samenstelling worden de hier-
na volgende eischen gesteld.
zij moet vervaardigd zijn van een in deugde-
lijken toestand verkeerende melk,
zijnde
het normale.
afscheidingsproduct van de zogklier van rundvee;
het vetgehalte moet ten minste 80 pOt, bedragen;
het watergehalte mag ten hoogste 1.6 pOt. be-
dragen;

aan boter vreemde bestanddeelen mogen daarin
niet voorkomen, met uitzondering van keukenzout,
boorzuur tot een percentage van ten hoogste 6.2 pOt.
en onschadeljke kleurstoffen.
Op de buitenzijde van de verpakking moet het
woord ,,boter” of een der andere vier hierbovenge-
noemde aanduidingen zijn aangebracht op onuit-
wischbare, blijvende en duidelijk leesbare
wijze
met
volgedrukte Latijnsche letters, waarvan de hoogte en
lijnclikte tenminste even groot moeten zijn als eenig
ander op de verpakking aangebracht letter- of lees-
teeken.

Bovendien moet op de buitenzijde van alle verpak-
kingen op dezelfde wijze aangebracht zijn de vermel-ding van:

a. het netto-gewicht van den inhoud, uitgedrukt in
kilogrammen in 3 decimalen nauwkeurig, dan wel in
grammen, en

29 Maart 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

261

b.
de naam van het land van oorsprong.
Dc afmetingen van deze met volgedrukte letters en
cijfers aan te brengen gegevens mogen niet kleiner
zijn dan
1/5
van die van de letters, waarin de naam op
de verpakking staat; zij moeten echter ten minste
3 min zijn.

Het is verboden boter onverpakt in den handel te
brengen, terwijl tav. de verpakking zelve verschil-
lende voorschriften in acht genômen worden.
Het Nederlandsche Rijkshotermerk wordt, be-
schermd, door het verbod boter, die dit merk niet
draagt, te voorzien van aanduidingen of handeismer-
ken, die daaraan doen denken.
Indien niet bestemd om aan wederverkoopers te
worden geleverd is het in afwijking van bovenbedoel-
do voorschriften geoorloofd boter in den handel te
brengen in een verpakking van een netto-inhoud van
ten minste 10 kg, mits die verpakking voldoet aan
deugdelijke hoedanigheid en geen bestanddeelen van
schadelijken aard bevat, welke aan de waar zouden
kunnen worden afgestaan.
Van groote beteekenis voor den afzet in Indië zijn
de eigenschappen van de boter en wel met name de hardheid, om. in verband met den tijdelijken opslag
in de tropen. Ten aanzien van het smeltpunt staat de
Nederlandsche boter veelal achter bij die uit Austra-
lië. Zij ,,loopt” te vlug in tegenstelling met haar con-
currente, welke beter ,,houdt”. In Australië wordt
aan deze kwestie juist bijzondere aandacht besteed.
Eet is bekend, dat onze winterhoter ,,stijver” is
dan onze zomerhoter: de laatste is smeuiger, ook hij
gelijke temperatuur. Des winters is het stearine-
gehalte naar verhouding hooger, des zomers het oleum-
gehalte. Het jaargetijde schijnt daarop invloed uit te
oefenen, terwijl ook het voeder van het melkvee een
rol speelt. Het ware in ieder geval te wenschen, dat
ook de Nederlandsehe boter in dit opzicht meet’
,,konkurrenzfiihig” werd.

Het belang van den Australischen boterimport voor

NO-Indië.

Met een enkel woord werd reeds gewezen
01)
de
bezorgdheid van Australische zijde met betrekking
tot den verminderden invoer van boter uit dit land in N.O.-Indië, waarna een regeling werd getroffen. Het
is volkomen begrijpelijk, dat de Nederlandsche zui-
velproducenten deze regeling met leede oogen aan-
zien.
Intusschen bedenke men wel, dat in de handelsbe-
trekkingen met Australië het moederland een uiterst
bescheiden, NO-Indië daarentegen een zeer belang-
rijke rol speelt. Deze hand elsb etrekk i ngen zijn in we-
zen Indisch-Australische relaties. Daarbij komt dan
nog, dat NO-Indië een constant positieve handels-
balans heeft ten opzichte van Australië. Zoo werden
op een goed oogenhlik van Australische zijde de be-
kende ,,eischen” gesteld. Dat is op zichzelf niets bij-
zonders; het is niet anders dan dc geest van dezen
tijd. De Indische thee-uitvoer naar Australië dreigde
in gevaar te komen. Dat men aulks wenschte te
voorkomen is vanzelfsprekend, vooral wanneer men
bedenkt, dat van dezen Indischen uitvoer juist de thee het belangrijkste product is. In 1937 nam de
Indische thee niet minder dan vijf-zesden in beslag
van den totalen export van landbouwproducten naar
Australië en meer dan één-derde gedeelte van den
totalen Indischen uitvoer.
De Australische export naar N.O.-Indië is daarbij
moer gedifferentieerd dan de Indische export naar
Australië.
Laatstgenoemd land levert aan ons Indië versche
en geconserveerde vruchten, vleesch, maar voorname-
lijk boter, zooals uit de reeds geciteerde cijfers ook
wel blijkt.
Zoo ziet mn, hoe aan onzen Nederlandschen boter-
export naar onze eigen overzeesche gewesten tal van
problemen vastzitten, waarvan in dit geval één der allerbelangrijkste met het uit te voeren product als

zoodanig niets te maken heeft. Door de zoozeer ge-
wijzigde handelspolitieke verhoudingen wordt tegen-
woordig vrijwel alles afgewogen. Indische thee tegen-
over Australische boter. En als men dan lang genoeg
gewogen heeft en er overeenstemming is gekomen tus-
schen N.O.-Indië 6n Australië, blijkt het moederland
daarvan de moeilijkheden nog eens extra te onder-

vinden. Jhr. Dr. J. C.
MOLLERUS.

DE KOLENPOSITIE IN 1938.

III.

Onze vaste medewerker voor steenkolen schrijft ons:

Nederla.nd

Tengevolge van de mindere vraag naar steenkolen
en de steeds ernstiger belemmeringen van den export,
heeft de productie van kolen, cokes en briketten zich
gedurende 1938 niet kunnen handhaven en daalde met
circa 6 pCt. De prodiuctie van bruinkolen is een wei-
nig toegenomen. Toch konden alle mijnen het geheele
jaar doorwerken en vertoonde het aantal arbeiders,
dat eind 1938 32.305 was, een lichte stijging vergele-
ken bij eind 1937, toen het aantal arbeiders 32.163
bedroeg. De arbeidsloonen bleven in 1938 op hetzelfde
peil, hoewel er voortdurend op loonsverhooging en
werktijdsverk-orting werd aangedrongen. De mijndi-
recties wilden geen verkorting van den werktijd in-voeren, daar dit economisch niet verantwoord is en
bovendien een punt van internationale bespreking te
Genève uitmaakt,, zoodat, zij terecht van het stand-
punt uitgaan, dat in deze kwestie geen beslissing ge-
nomen moet worden, die uiteraard alleen voor ons
land geldt. Het aantal arbeiders bedroeg eind 1938
ondergronds 20.563 (20.989 eind 1937) en bovengronds
11.742 (11.174 eind 1937), een verschuiving dus ten
gunste van de bovengrondsche arbeiders, werkzaam
bij de mijnen zelf en de nevenbedrjven, als: electri-
sche centrale, gasfabriek, cokesoven, stikstofbindings-
bednjf, enz. De productie van de gezamenlijke Na-
derlandsche mijnen bedroeg in 1938, vergeleken hij
1937 en 1936 (ontleend aan het Centraal Bureau voor

dle Statistiek):

1938

1937

1936

Kolen, cokes, briketten
13.487.525 14.321.269 12.802.538
Bruinkolen ……….
171.000

143.000

89.000

In aansluiting op de voorafgaande jaren bleef de
contingenteering van den invoer van kolen, cokes en
briketten in Nederland gehandhaafd en werd, bijzon-
dere omstandigheden voorbehouden, verlengd tot
1 April 1939. Tot begin Mei was de contingenteering
van industriekolen en cokes uit de zgn ., ,Oslo”-staten
en uit de daarmee op dit punt gelijkgestelde landen,
zooals Groot-Brittannië en Duitschland, practisch
opgeheven, doch toen het ,,Oslo”-verdrag niet werd
vernieuwd, werd de contingenteering al spoedig weer
op de oude basis gebracht. Toch wordt er een ige soe-
pelheid in de uitvoering betracht en extra toewijzin-
gen werden regelmatig verleend. Dit bleek, toen Bel-
gië hij het ingaan van het zomerseizoen zijn prijzen
voor industriekolen aanmerkelijk verlaagde en de No-
derlandsche industrie zich, ten koste van de Engel-
sche en Duitsche kolen, van de goedkoopere Belgische
kolen voorzag. Wij zien dan ook den invoer uit België
met meer dan de helft toenemen. In verband met dc
verminderde vraag naar brandstoffen gingen de prij-
zen omlaag en
w
rerd er meer soepelheid betoond van
de zijde der verkoopers, die
itt
1938 hijv. weer con-
tracten voor een geheel jaar wilden nemen, zulks in
tegenstelling met 1937, toen de leveranciers zich
slechts voor korte termijnen wilden binden.
De invoer van kolen uit Duitschland is belangrijk
teruggeloopen en bijna weer op het peil van 1936
teruggekomen, na in 1937 een flinke stijging te heb-
ben vertoonid. Uit Engeland blijft de invoer gestadig
terugloopen, doch hierin zal in 1939 een verandering
komen tengevolge van groote contracten met Wales

262

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 Maart 1939

voor indutriekolen gesloten, aangezien Duitschiand
niet kan leveren. De invoer uit Polen heeft zich vrij-
wel kunnen handhaven. De invoercijfers voor kolen
uit de genoemde landen zijn voor de laatste drie jaren:

Invoer uit:
1938 1937 1936
Duitschland ………

3.421.919

3.967.105

3.335.577
Groot-Brittannië

734.529

892.079

1.117.171
België enLuxemburg

470.712

308.858

291.685
Polen …………….

286.985

228.335

106.554
Sovjet-Rusland

-.

10.486

18.446

De invoer van cokes is, eveneens tengevolge van de
sterk verminderde vraag, belangrijk teruggeloopen en
zelfs beneden den invoer van 1936 gedaald. De briket-

teninvoer is evenals in vorige jaien zeer langzaam
aan het afflemen. De juiste invoercijfers per kwaliteit
zien er als volgt uit:

1938

1937

1936
Steenkolen ………..
4.915.032

5.409.518

4.870.408
Cokes …………..
330.577

426.362

373.861
Steenkooibriketten

319.788

326.496

335.308 Bruinkolen

109

52

90
Bruinkoolbriketten .

133.253

132.091

134.269

5.698.759

. 6.294.519

5.713.936

De uitvoer van kolen en cokei is ook belkngrjk
gedaald, die van briketten slechts weinig. De contin-
genteeringsmaatregelen van Frankrijk, België en
Zwitserland, in 1937 zeer soepel toeg

epast of geheel
uitgeschakeld, werden in 1938 zeer verscherpt. Frank-
rijk, dat op 1 April 1937 het invoercontingent vast-
stelde op 95 pOt. van den invodr van 1936, verlaagde
dit op 1 Mei 1938 tot 80 pOt, en op 1 October 1938
zelfs tot 65 pOt. Geen wonder, dat onze export naar.
dit land daalde van 1.22 millioen ton in 1937 tot 1.06
millioen ton in 1938. België, dat met zijn. eigen mijs-
industrie een moeilijken tijd doormaakte, moest van
April 1938 af dn invoer van kolen; cokes en briket-
ten verder beperken, terwijl ook de invoer van fijn-
kolen voor de cokesfabricage, die aanvankelijk tot
Januari 1940 vrij zou zij’n, weer gecontingenteerd
werd. Na lange en moeizame onderhandelingen werd
het Nederlandsche contingent vastgesteld op 77.000
ton per maand. Bovendien voerde België op 1 October
1938 weer een invoerrecht in van Fr. 5 voor cokes-
kolen, Fr. 10 voor industriekolen en Fr. 15 voor huis-
brandkolen, wat den Nederlandschen invoer verdere
rnoèilijkheden in den weg legde. De uitvoer van kolen
daalde dan ook van 1.46 millioeu ton in 1937 tot 1.02
millioen ton in 1938. De ongunstig stand van de
clearing met Duitschland maakte het onmogelijk, het bij het handeisverdrag vastgestelde contingent te be-
reiken. De kolenuitvöer daalde van 787.000 toil in

1937 tot 747.000 ton in 1938. Voor de overige landen
zien wij kleine stijgingen in den export naar Italië,
Noorwegen, Tunis en Canada. De juiste uitvoercij-
fers zijn:

1938

1937

1936

Steenkolen ………..
3.417.075 . 3.692.644 . 3.164.254
Cokes …………..
2.169.977

2.437.552

2.305.323 Steenkoolbriketten

413.321

427.494

337.544
Bruinkooibriketten

.

23.164

22.387

4.195

6.023.537

6.850.077

.5.811.316

Bunkerkolen
1938
1937
1.936

Vreemde schepen:
Op uitv. (Nederi. kolen)
122.436
151.521
213.770
Op doorv. (vreemle

)
2.115.513 2.214.690
1.911.582 Nederi. schepén:
Op uitv. (Neder!ko1eiij
120.319 147.440
160.605
Op
doorv. (vreemde
,,

)
697.692 644.496 510,910

De levering van bunkerkolen is met 100.000 ton
teruggeloopen, en vrijwel gelijk verdeeld over de Ne-
derlandsche en vreemde kolen. Met de ineenstorting
van de vrachtenmarkt, die in October 1937 begon en
zich steeds verder voortzette, werden tal van schepen
opgelegd, en het is waarlijk nog een wonder, dat de
bitnkerkolenomzet niet verder is teruggeloopen. Ver-
gelijken wij den onzen bij dien van Engeland bijv.,
die met 1.2 millioen ton = bijna 10 pOt. terugliep,
dan staan wij er met een teruggang van ruim 3 per

cent nog gunstig voor. De bunkerkolenprijs, die aan-vankelijk voor Rotterdam 22/- per ton was, daalde in den loop van hef jaar tot 21/6. Gedurende de periode van strenge vorst aan het eind van het jaar moest een
toeslag gevraagd worden wegens de door den ijsgang
beiuoeiljkte scheepvaart. De Nederlaudsche kolen-.
bunkerstations hebben haar populariteit weten te be-

houden, wat voor de Engeische hunkerleveranciers aanleiding is geweest, de kwestie van het hunkeren
van aanloopbooten speci-aal te bestudeeren en te trach-
ten door het bieden van soortgelijke faciliteiten als de Oontinentale havens, de schepen nair Engeland
terug to lokken.

Als wij het verschil in voorraad aan het begin en
het eind van het jaar verwaarioozen, kunnen wij het
kolenverbruik in Nederland becijferen op:

1938
1937
1936

Totale productie
…….13.658.525
14.464.269
12.891.538
invoer

……..5.698.759
6.294.519
5.713936

19.357.284 20.758.788
18.605.474

Totale uitvoer
……..6.023.537
6.850.077
5.8 11.316

13.333.747 13.908.711 12.794.158
Bunkerkolen ôp uitvoer
(Nederi. en buiteul.

schepen) ………..
242.755

298.961

374.375

Totaal binnenlandsch
verbruik ……….
13.090.992 13.609.750 12.419.783
Verbruik Ned. scbepen

818.011

791.936

671.515

13.909.003 14.401.686 13.091.298

De doorvoer van kolen in de Rotterdamsche haven
verliep in het eerste halfjaar van 1938 geheel nor-
maal. Sindsdien echter ontstond er een stagnatie in
den aanvoer uit Duitschland, waar een groot gebrek
aan wagons en scheepsruimte was ontstaan tengevol-
ge van militaire maatregelen. Vele schepen, die in
Rotterdam Westfaalsche exportkolen moesten laden,
hebben hun geheelen laadtijd moeten uitliggen, kwa-
men zelfs dikwijls in overliggeld. Het ziet er niet
naar uit, dat hierin voorloopig verbetering, zal komen

AANVOER VAN GRANEN. (In tons, van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam

.
Totaal
Artikelen
19123 Maart Sedert
Overeenk.
19125 Maart Sedert
Overeenk.
1939
1Jan. 1939
tijdvak 1938
1939
1Jan. 1939
tijdvak 1938
1939
.
19

13.305
188.283
300.653
4.893
25.684
2.947
213.967
303.600
Tarwe

………………

Rogge

…………..
1.575
45.054
46.965



45.054
46.965
Boekweit ………………
100
3.808
3.177
.


– –
3.808
3.177
MaTe …………..
….
172.839
.
331.508
2.402
.31.635
35.661
204 474 367.169
Gerst

……. …… ..
2.177
61.137 85.881
150
4.180
4.272
65.317 90.153
Haver

………….
800
47.082 75.740

1.460 1.450
48.542 77.190

9.3
.74

1.550
24.735 36.770

79.705
62.680
104.440
99.450
Lijnzaad

…………….
5.720 23.277 20.243
.


150

23.427
20.243
Lijnkoek ……………
Tarwemeel ………….
1.473
13.136
14.299

903
4.419
14.039 18.718
Andere meelsoorten ….
666
6.775
9.016
271
.
1.336
1 .279
8.111
10.295

29 Maart 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

263

èti de levering van Duitsche kolen naar flederland
zal clan eveneens in gevaar komen. Tegen het eind
van het jaar werden dan ook reeds belangrijk con-
tracten afgesloten in Zuid-Wales voor diverse Ne-
derlancischo centrales, die vdôr clen teeds de kolen
uit Westfalen betrokken. W-ij zullen dan ook volgend jaar ongetwijfeld een zeer belangrijke verschuiving in
do Nederiandsche koleninvoeren zien ten koste v.an
Duitschiand en ten gunste van Engeland, België en
Polen.
In navolging van het Internationale Ookeskartel,
dat tot tevredenheid van de leden werkt, werden de
sinds jaren hangende besprekingen over esn Interna-
tionaal Kolenkartel in het afgeloopen jaar weer ener-giek opgenomen en .het heeft er alles van weg, dat er
binnen afzienbaren tijd een voor iedereen bevredi-
gende regeling getroffen zal kunnén worden. Neder-land neemt als vierde exportiand deel aan de bespre-
kingen en voor ons land zl het zelcer even weilcom
zijn als voor de andere landen, als er een eind
gemaakt wordt aan den buitengewoon scherpen con-
currentiestrijd der laatste jaren.

.

MAANDCIJFERS.

Gecombineerde Maanclstat van de Nederlandsche en

Nedérlandsch-Indische Grootbanken,

(In millioenen guldens)
Nederi.
Banken
Ned.-Ind.
Banken
Totaal

31 Jan.I28Feb
31 Jan.I28Feb.
31 Jan.I28Feb.

Activa:

Kas, kassiers en

dag.
geldieeningen

…….
254
156
140
101
394
257
Nederi. en Ned..Indisch
157
164 104
113
261.
277

411
320
244 214 655 534

Ander overheidspapier
31
33
19
20
50
53
28
22
37
38
65
60
Bankiers in binnen- en
58
91
49
59
107
150

schotten op.effecten.
106
108
77
82
183
190

223
254
182 199 405 453

272 268
139
145
411
413
Effecten en Syndicaten
66
70
37
40
103
110

schatkistpapier ………

Deeln. (inCl.voorschott.)
10 10
29
29
39
39.

Debiteuren

…………

348
348 205
214
553
562

Wissels …………….

buitenland …………

Gebouwen …………
17
16
14 14
31
30
Diverse rekeningen
(mci. oven, posten) •,


1

1

Belegde bestemmings-

Effecten leendepot
2
17
2
17




2
17
2
17

Prolongaties

en

voor-

1018
.
957 646
641
1664
1598

reserve

…………..

Passiva:

..12

666
608
471
401
1077
7009
Crditeuren …………

Wrissels

eigen accept.
13
8 9
20
22
-derden

….
7
5
1 1
8
6

19
18
9
10
28 28

Deposito’s op termijn..
42
41
108
106 150 147
Diverse rekeningen

..
20
19
4
10
24
29
Bestemmingsreserve ..
2 2


2 2
Effecten leendepot ….
17 17
-.

17
17

766 705 532 527
1298
1232

Werkzaam kapitaal
252 252
114
114
366 366
Aandeelenkapitaal
170
170
87
87
257
257
Reserve …………….
82
82
27
27
109 109

252 252
114 114
366
366

STATISTIEKEN.
BANKD1SCONT01.

Disc.Wissels. 2

3Dec.’36
Ned
Lissabon
…. 4
11Aug.’37
‘Bel.Binn.Eff.24

3Dec.’36
1Vrsch.inR.C.2j
Londèn ……
2 30
Juni’37
Bk
3Dec.’36
Madrid ……
5

15Juli’35
Athene ……….6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..3

14Jan.’37
Oslo

………
34
5Jan.’38
Belgrado ……..5

1 Febr.’35
Parijs

……2
3

Jan.’39
Berlijn ……….4
22Be5t.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……34

5Mei’38
Pretoria
…. 34
153fei’33 Brussel
.

…….. 24
26Oct.
’38
Rome ……..
44
183fei’36
Boedapest

……4
28Aug.’35
Stockholm
.. 24

1Dec.’33
Calcutta …….. 3

28Nov.’35
Tokio….
3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..4

2Jan.’37
Warschau….
44 18Dec.’37
Helsinglors ……4

3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. 1425Nov.’36 Kopenhagen

. . .
.3422 Feb.’39

OPEN MA RKT.

1939

25

20125

13118

6111
Mrt.

Mrt.

Mrt.

Mrt.

1938

21/26
Mrt.
H

1914

20/24
Juli

Am3terdam
Partic. disc.
1
/2

.
11_5,l
11
4

114

11
4

114

33/
4
_431
4

Prolong.
1
12
‘h
1
12
1/
3

1
12
1
3_411
4

Londen
Daggeld.
. .
1
11’1
1
121
112-1
‘f,-I
1
11-1
‘(,-1 ‘(
a
-1
Partic. disc.
9
/,6
1
116
‘116-
3
/4
17
/32
171
33

1713
1
132-116
9
116
-3
14
Berlijn
Daggeld…
21123/4
21/
8
31
4

23/s-3118
2
1
14-3
1
15
2112-3
3-
5
/8
2
5
1&3
1
18
Maandeld
2
3
14-3
2
3
/4-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2112.7/8
Part, disc.
2
7
18
2
2
18
2
7
18
2
7
18
2
7
16
3
271
8

Warenw. ..
4..1/
4.1/
4
.1
12
4.
1
/2
4_
1
/2
4-/2
4..I/4
New York
Daggeld ‘)
1 1 1
1
1 1
31
Partic.digc.
1
!2
1
12
1

1
12
1
12
1
12
’13

‘/8
1
1)
Koers van 24 Mrt. en daaraan voorafgaande weken tjm. Vrijdag.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
)
*)
)
*)
*)
1)

21 Mrt. 1939
1.883
8.82%

75.50
4.99
31.70
1003,( 22

1939
1.883.ç
8

8.82%
5

75.324
4.99
31.70
100%
23

1939
1.88%
8.82%

75.40 4.99%
31.70
100%
24

1939
1.88%
8.82%

75.524
4.99%
31.694
100%
25

1939
1.88%
8.82%

75.65
4.99%
31.71
100%
27

1939 1.88%
.8.81%

75.55
4.98%
31.66
100%
Laagste d.w’)
1.87% 8.81

75
25
4.98
31.63
100
Hoogsted.w’)
1.88%
8.83

75.65
4.99%
31.72
100%
Muntpariteit
L469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
Zwit-
serland
Praar
Boeka-
Milaan
Madrid
ij
rest
1)
)
*5)

21 Mrt, 1939
42.45



22

1939
42.35




23

1939
42.45

– – –
24

.

1939
.

42.44
– –
– –
25

1939
42.37%

27

,,

1939
42.36

Laagste d.w
1
)
4228
– –


Hoogste d.wl)
42.50

2.35 9.95

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

Data
Stock-
I

holm) hagen5)
Kopen-
Oslo)
Hel-

for!’)

Buenos-
Aires’)
Mon-
freal’)

21 Mrt. 1939
45.474 39.40
4435
3.89
43%
1.87%
22

1939
45.474 3940
44.35
3.89
43%
1.87%
23

1939
45.474 39.40
44.35 3.884 43% 1.87%
24

1939
45.50

39.40 44.35
3.89
43% 1.87%
25

1939
45.50

39.40
44.35
3.89
43% 1.87%
27

,

1939
45.471 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
Laagste d.w
1)
45.374 39.274
44 274
.

3.86
42%
1.87


Hoogsted.w’)
45.55

39.45
4440
3.91
44
1.88
Muntpariteit
66.671 86.671
66.671
6.286
95%
2.1878
5)
Noteiring te Amsterdam.
*5)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgavé.
In ‘t iste of.2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

-.

Data
Londen
($
per
£)
Parijs
($ p.
!OOfr.)
Berlijn
($
p.
100
Mk.)
Amsterdam
($
p.
100
gld.)

21
Mrt.

1939
4,68%
2,64%
40,10
53,09
22

1939
4,68%
2,64%
40,06
53,08%
13

1939
4,68% 2,64%
40,04
53,09
24

1939
4,68%
2,64%
40,10
53,08
25

1939 4,688/
3

264%
40,13
53,08
27

1939
4,68%
2,6413.
40,12%
53,13

28 Mi-t.

1938
4,96%
3,02
40,10
55,31
Muntpaniteit..
14,86
3,90%
23,81%
40%


i

:

.

GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS-_ENGENOT.
GERST
MAIS
Rotterdam per 2000 kg.
R000E
Bahia Blan- TARWE-
Rotterdam

per 100 kg.
BUPMARIJST
BOTER per kg.
EAAS
E1ERN

L ee!,war- er

ornm.
Heffing
Crisis
1
)Z1eb1z243
LaIat’)
loco
ca ) loco
notter arn
b
Rn oon’sen
AIm
Fabr.kaas
not.

Eiermijn
Termijn-
Amerik.
Termijn-
.80.kgRoe-
E.-S.B. van
Rotterdam
noteer. op
Mixed
per 1

g.
noteer. op
meensche
1)
oeering
Zuivel-
gang exp.
Roermond
22 Mrt. f.1.
per2000kg.
i 012 mnd.
No.21)
012 mnd.
.Locoprijs
I

lerl.Ned.CtI

Not.
per5Okg.
P. 100 st.

r

f
%
f.ir

f’%.
f
%
sh.
f
%
f
f
%
f
1927
237,-
110,2
171,50
89,3

176,-
87,1
12,475
102,5 13,82
5

110,1
14,75
1093
6,83
104,5
1113
1
/4
2,03
98,4

43,30
95,0
7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6 226,-
111,9
13,15
108,1
12,57
5

100,1
13,47
5

99,9
6,43′
98,4
10!7
3
14
2,11 102,3

48,05
105,4
7,99
99,6
1929
179,75
83,6
196,-
102,1

204,-
101,0
10,875
89,4
11,27
5

89,8
12,25
90,8
6,34
97,0
1016
2,05
99,4

45,40
99,6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7

136,75
67,7
6,225
• 51,2
8,27
5

65,9
9,67
5

71,7
5,09
77,9
8/5
1,66
80,5

38,45
84,4 6,72
83,8
1931
107,25
49,9
78,25
40,8 84,50 41,8
4,55 37,4 4,65
37,0
5,55
41,1
3,09
47,3
516
1,34 • 64,9

31,30
68,7
5,35
66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5 77,25 38,2
4,62
5

38,0 4,70 37,4 5,22
5

38,7
2,59
39,6
5111
1
i2
0,94
45,6

22,70
49,8
4,14 51,6
1933
1 Z
70,-
32,5
60,75
31,6
68,50
33,9
3,55 29,3 3,75
29,9
5,02
5

37,2
1,84
28,2
415
1
12
0,61
29,6 0,96
20,20
44,3
3,71
46,3
1934
W

75,75
35,2
64,75
33,7
70,75 35,0
3,32
5

27,3
3,25
25,9
3,67
5

27,3
1,74
26,6
4
1
7j4
0,45 21,8
1,-
18,70
41,0
3,45 43,0
1935
al
68,-
31,6
56,- .
29,2
61,25
30,3
3,07
5

25,3 3,87
5

30,9
4,12
5

30,6 2,07
31,7
518’/2
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6 3,20
39,9
1936 1937
0

86,-
40,0
74,50
38,8
74-
36,6
4,27
5

35,1
5,75
45,8
627
5

46,5
2,19
33,5
5I7
1
12
0,58
28,1
0,88
5

17,55
38,5
3,50
43,6

1938 137,75 103,00
64,0
47,9
105,75 100,50
55,1

III,-
55,0
8,95
73,6
8,02
5

63,9
8,92
5

66,2 2,70
41,3
6!-.
0,78 37,9 0,67
19,75
43,3
3,96
49,4 52,3

106,50.
49,9
5,72
5

47,1
5,40
43,0
6,20 46,0
2,48
38,0
517
0,80 38,8
0,58
21,27
5

46,7
3,98
49,6

Febr. 1938
z
129,50
60,2
106,-
55,2

110,75
51,9
.7,60
62,5
7,27
5

57,9 8,30
61,5
2,39
36,6
514
081
39,3
0,65
22,12
5

48,5
3,65
45,5
Mrt.
u
121,50
56,5
166,50
54,4

109,75
51,5
7,10
58,4
6,77 53,9
7,70
57,1
2,36
36,1
513
0,81
39,3
0,56
21,70
47,6 2,80 34,9
Apr.


0

1 16,75
54,3
107,50
56,0

117,75
55,2
6,65
54,7
6,55
52,1
7,35 54,5 2,42
37,1
5/5

.
0,87
42,2
0,47
5

19,60
43,0 2,90
36,2
Mei

,,
Z
113,50
52,8
104,50
54,4

III,-
52,1′
6,17
5

50,8
6,12
5

48,8 6,95 51,5 2,64 40,4
5l10
1
1
0,89
43,2
0,45 20,
43,9 3,25
40,5
,,
j
uni
ILI
103,75
48,2
100,50
52,3

102,75
48,2
5,625
46,2
5,975

47,6
6,925
51,3
2,67
40,9
5111
1
12
0,80 38,8
0,51
19,57
5

42,9
3,39
42,3
uli

,,
c)
103,75
48,2
104,75
54,6

106,75
50,1
5,95 48,9
5,375

42,8
6,77
5

50,2 2,74
42,0
611
1
(1
0,78 37,9 0,50
20,45
44,9
3,71
46,3
Aug.

,
c
86,75
40,3
98,25
51,2

102,25
47,9
5,05
41,5 4,70
37,4
5,775

42,8 2,88
44,1
6(544 0,76 36,9 0,55
21,325 46,8
4,17
52,0
Sept.
80,50
37,4
96,25
50,1

105,25
49,4 4,27
5

35,1
4,15
33,0
4,80
35,6
2,81
43,0
6/312
0,78 37,9 0,57
22,80
50,0
5,-
62,3
Oct.

,
79,-
36,7
89,25
46,5
96,50
45,3
3,975

32,7
3,52
5

28,1
4,02
5

29,8
2,39 36,6
51512
0,74 35,9
0,70
23,45
51,4
5,07
63,2
Nov.
81,-
37,7
84,50
44,0
91,-
42,7
4,30
35,3
3,35 26,7
3,65
27,1
2,08
31,9
4/9314

0,76 36,9
0,70
22,325 49,0
4,90
61,1
Dec.


>
91,-
42,3
97,25
50,7

106,75
50,1
4,42
5

36,4
3,52
5

28,1
3,75
27,8
2,05
31,4
4
1
9
14
0,83 40,3
0,70
20,60
45,2
4,73 59,0

J an.

1939
88,-
40,9
96,75
50,4

10625
49,8
4,30
35,3
3,75
29,9
3,85 28,5
2,2
12
32,5
41 1 1 ij4
0,84 40,8
0,62
5

20,075
44,0 4,29
53,5
Feb.

,,
84,50
39,3
89,-
46,4
97,75
45,8
4,225
34,7
3,50
27,9
3,67
5

27,2
2,27
34,8
5J2!4
0,86 41,7
0,60
19,95
43,8
3,41
42,5
28 Feb.-7 Mrt.
87,50
40,7
90,75
47,3
99,50
46,7
4,20 34,5
3,60 28,7 3,55 26,3
2,36
36,1
5/411

0,81
39,3
0,60
19,50
42,8
3,35 41.8
7-14 Mrt. ’39
89,50
41,6
88,-
45,8
97,50
45,7
4,20
34.5
3,50
27,9 3,60
26,7
2,45 37,5
5f6j2
0,81
39,3
0,60
19,50
42,8
3,35 41,8
14-21

,,

,
89,50
41,6
88,50
46,1
98,-
46,0
4,25
34,9
3,65
29,1
3,65
27,1
2,40
36,8
5151/4

0,81
39,3
0,60
18,-
39,5
3,55 44,3
21-28

,,

,,
92,50
43,0
89,75
46,7
98,-
46,0
4,25
34,9 3,525
28,1
3,70 27,4 2,45
37,5
5614
0,80 1 38,8
0,60
17,25
37,8 3,75
46,8

JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
First Marks”
” olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13J
14
Dernier
Stand. Ribbed
MlddIlng Upland
Super Fine C.P.
c.l.f. Londen
loco
00

a
Crossbred Colonial

per Eng. ton
New York per Ib.

1
Her1.Ned.Ct.j
Liverpool per lb.
Carded 50’s Av. Merino 64’s Av.
New York per lb.
loco Londen pib.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not. Not.
Herl.Ned.Ct.
I
Not.
Herl.Ned
Ct
I

Not.
Herl.
Ned.Ct.1
Not.
Flerl.Ned.Ct.
Not.
f
%
£
cts.
%
$cts.
cts.
%

pence
cts.
%
pence
cts.
%
pence
f
%
8
cts.
%
penc
1927
442,38
103,4
36.101-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50
244,9
104,8
48,50
13,55 105,8
5,44 93
140,2
18,50 1928
445,89
104,2
36.16111
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8

111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54
81,4
10,75 1929
395.49
92,4
32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2 92,4 6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4
10,25 1930
257,97
60,3
21.6/9
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7
26,75
8,50
66,4
3,42
30
45,2
5,87
1931
1932
192,15
44,0

17.1/7
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9
4,28
60,9
44,0

109,0
46,6
. 23,25
5,97
46,6
2,40
15
22,6
3,12
<
146,86
34,3
16.18f-
15,9
33,8 6,40
19,5
54,3 5,39
42,5
30,7 11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12 18,1
3,37
1933 128,63
30,1 15.1212 17,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9
41,5
28,25
3,21 25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934 1935
Z
115,85
27,1
15.9/0
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8 4,37
51,4
37
1
2
16,50
95,8
41,0 30,75
1,92 15,0
1,29
19
28,6
6,25
134,52
31,4
18.1118
17,6
37,4
11,90 17,7
49,3 5,87
42,2
30,5

84,5
36,2
28,-
2,41 18,8 1,63
18
27,1
6,-
1936
142,61
33,3 18.6/8
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75 108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37.7
7,75
1937
1938 183,46
42,9
20.814
20,8
44,2
11,44
20,0 55,7 5,34
89,0
64,4
23,75
132,7
56,8
35,50
3.30
25,8
1,865
36
54,3
9,50
165,24
38,6
18.1513
15,7
33,3
8,64
15,1
42,0 4,08
61,9
44,8
16,75
96,1 41,1
26,-
2,99
23,3
1,64
27
40,7
7,25

Febr. 1938
0
166,62
38,9
18.1117
16,1
34,2
9,00
16,5
45,9
4,41
63,9
46,2
17,-.
98
1
1
42,0
26,25
2,78
21,7
1,55
5

27
40,7 7,12
Mrt.

,,
165,08
38,6
18.81-
16,1
34,2
8,91
16,1
44,8
4,30
61,1
44,2
16,25
98,3
42,1
26,25
2,81
21,9
1,56
25
37,7
6,75
Apr.

,,
156,59
36,6
17.915 15,8
33,5
8,76
15,5
43,1
4,15
60,7
43,9
16,25
95,6
40,9 25,50
2,75
21,5
1,525
22 33,2
5,87!
Mei

,,
158,99
36,9
17.12/2
15,3
32,5 8,48
15,2
42,3 4,06
61,7
44,6
16,50
98,9
42,3
26,50
2,82
22,0
1.56
21
31,7
5,62!
Juni

,,
153,41
35,9 17.2/6
15,1
32,1
8,37
14,3
39,8
3,85
60,5
43,8
16,25
95,5
40,9 25,50
2,81
21,9
1,55
23
34,7
6,25
Juli
Z
169,20
39,5
18.17/10
16,1
34,2
8,88
15,7
43,7
4,20
60,9
44,0
16,25
97,1
41,5
26,-
3,22
25,1
1,775
28
42,2
7,50
Aug.


174,59
40,8
19.1018 15,3
32,5
8,37
14,7
40,9
3,95
61,4
44,4
16,50
96,8
41,4
26,
3,11
24,3
1,695
29
43,7
7,57!
Sept.
IL.
170,11
39,8
19.119
14,9
31,6
7,99
14,1
39,2 3,84
62,0
44,9
16,75
94,9
40,6
25,50
3,17
24,7
1,70
5

30
45,2
8,-
Oct.

,,
0
171,48
40,1 19.1113
15,9
33,8
8,62
14,3
39,8
3,92
62,6
45,3
17,25
94,8
40,6
26,-
3,27 25,5
1,775
31
46,7
8,42!
Nov.

165,33
38,6
19.113 16,7
35,5 9,09
14,6
40,6 4,03
61,4
44,4
17,-
92,2
39,5
25,50
3,19
24,9
1,73
5

29
43,7
8,12
1

Dec.

,
163,83
38,3
19.116
15,9
33,8
8,62
14,4
40,1
4,03
59,3
42,9
16,50
89,5
38,3
25,
3,22
25,1
1,75
29
43,7
8,121

Jan.

1939 178,37
41,7
20.15/-
16,5
35,0
8,91
14,8
41,2 4,14
58,5
42,3
16,25
89,2
38,2
25.-
3,37
26,3
1,83
29
43,7
8,
Feb.

,,
ç
203,23
47,5
23.518
16,8
35,7
8,99
14,7
40,9 4,05
58,6
42,4
16,-
90,1
38,5
24,75
3,80
29,7
2,03 29
43,7
8,-
28 Feb.-7 Mrt.
206,34
48,2
23.7/6
17.3
36,7
9,17
15,0
41,7
4,09
59,8
43,2
16,25
91,0
38,9
24,75
3,98
31,1 2,11
31
46,7
8,37
7-14 Mrt. ’39
208,56
48,7
23.1216′
17,2
36,5 9,14
15,4
42,9
4,20
59,8
43,2
16,25
91,0
38,9 24,75 4,05
31,6
2,15 30
45,2
8,25
14 21


206,31
48,2
23.716
17,0
36,1
9,-
15,2
42,3
4,13
59,8
43,2
16,25
91,0
38,9
24,75
3,92 30,6
2,08
29 43,7
8,-
21-28

205,15
47,9
23.51-
16,8
35,7
8,92
15,2
42,3
4,13
59,7
43,2
16,25
91,0
38.9
24,75 4,09 31,9
2,17
30
45,2
8,12!

.
KOPER
LOOD
TN

IJZER
GIETERIJ-IIZER
ZINK
ZILVER
Standaard Loco Londen gem. prompt en 1ev. 3 maanden
L

d
OCOE
0fl
en
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
(Lux III)
per Eng. ton
gem. prompt en 1ev. 3 maanden cash Londen
per Standard
per Eng. ton
Londen perEng.ton
per

ng.

0fl
per Eng. ton
f.o.b. Antwerpen
Londen p. Eng. ton

Ounce

it

Herl.Ned.Ct.1
Herl.Ned.Ct.IE
Uerl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
HerI.Ned.Ct.I
Not.

1927
f
675,10
%
85,9
£
55.13(11
1
295,75
%
106,5
T.
24.8/1
. f
3503,60
,
120,6
£
289.115
1
44,10
.

%
104,7
ah.
72/9
f
39,10
%
98,9
5h.
6416
f
345,40
%
108,8
£
28.9111
cts.
132
%
101,5
penc
26
1
116
1928
771,20
98,1
63.14/9
256,15
92,2
21.3/4
2749,50
94,6
227.4/8
39,85
94,6
65110
37,90
95,9
6218
305,75
96,4
25.515
135
103,8
26
3
14
1929
=
912,55
116,1
75.9
1
7
281,10
101,2
23.4/
11

2465,65 84,8
203.18
1
10
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
68/9
300,80
94,8
24.17/8
123
94,6
24
7
1
16
1930
661,10
84,1
54.13/7
218,70
78,8
18.115
1716,20
59,1
141.1911
40,50
96,1
67/-
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.16/9 89
68,5
17
11
/1
1931

431,85 54,9
38.7/9
146,60
52,8
11-17
1332,55
45,9
118.9/1
33,-
78,3
5818
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8/11
69
53,1
145/
1932
275,75
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.-/9
1181,30
40,6
135.18/10
25,40
60,3
58(6 22,20
56,2
5111
118,95
37,5
13.13/10 64
49,2
17131
3

1933 1934
ILI 268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.16/1
1603,50
55,2
194.11/11
25,55
60,6
62/-
21,-
53,1
511- 129,80
40,9
15.14/11
62 47,7
18
1
(
226,80
28,8
30.6/5
82,65 29,8
11.11-
1723,15
59,3
230.7/5
25,-
59,3
66111
20,25
51,2
5411
103,05
32,5
13.15/6 66
50,8
2111
4

1935
&
230,95
29,4
31.18
1
1
103,40
37,2 14.5/8
1634,25 56,2
225.14/5
24,70
58,6
68
1
2
20,25
51,2
56
1

102,65
32,3
14.3/6
87
66,9
28
1
5
/
1

1936
298,75 38,0 38.8/1
137,15
49,4
17.1217
1592,-
54,8
204.12/8
28,40
67,4
731-
22,40
56,7
5717
116,55
36,7
14.19(7
65
50,0
2011
16

1937 1938
488,55
62,1
54.813
208,95 75,3
23.516
2176,70
74,9
242.7/10
41,30
98,0
91111
47,10
119,2
10511
199,80
63,0
22.4/4
75
57,7 20
1
/ie
361,40
46,0 40.1318
135,75
48,9
15.516
1684,25
58,0
189.13111
48,45
115,0
1091-
30,30
76,7
68/2
125,15
39,4
14.1110
72
55,4
19
9
116

Febr. 1938
.
353,70
45,0
39.819 137,35
49,5 15.6/3
1642,15
56,5
183.1111
48,90
116,1
1091-
33,45
84,6
7416
128,85
40,6
14.7/4
75
57,7
20
3
116
Mrt.

357,25
45,4
39.1617 144,80
52,2
16.2/10
1649,65
56,8
183.18/2
48,90
116,1
109/- 31,80
80,5
70/11
128,90
40,6
14.7/4
75
57,7
263(
Apr.

,
354,85
45,1
39.11
1
7
141,35
50,9
15.15
1
4
1536,80
52,9
171.9
1
5
48,85
115,9
109/-
32,80
83,0
73j2
124,75
39,3
13.18/4
71
54,6
18
7
/8
Mei

,,
328,80
41,8
36.12/9
127,85
46,0
14.4/11 1452,30
50,0
161.16/6
48,90
116,1
109/-
29,75
75,3
66/4
113,50
35,8
12.126
70
.53,8
18(4
,,
J
uni
317,80
40,4
35.9
1
5
125,35
45,1
14.-J-
1599,30
55,0
178.10/-
48,85
115,9
109
1

28,05
71,0
62/8
118,40
37,3
13.4
1
3
71
54,6
163
5
1
1
uli

,,
356,45
45,3 39.15(11
133,50
48,1 14.1812
1725,45
59,4
192.1312
48,80
115,8
109/-
27,25
69,0
60/11
127,85
40,3
14.516
72
55,4
19
3
/s
Aug.

,.
363,35
46,2.
40.12/9
127,20
45,8 14.4/6
1722,60
59,3
192.13/-
48,75
115,7
109/-
26,80
67,8
60/-
124,10
39,1
13.17/6
72
55,4
19
3
/
8

Sept.

,,
iL
374,70
47,7
42.-(-
136,50
49,2
15.61- 1727,30
59,4
193.1216
48,60
.115,3
109/-
28,30
71,6
63/5
126,85
40,0
14.4/5
72
55,4
19116
Oct.

399,35
50,8 45.111-
141,55
51,0
16.2/11
1817,05
62,5
207.51- 47,80
13,5
109
1

30,05
76,0 68
1
7
132,30
41,7
15.1/9
72
55,4
103/16
Nov.

,,
389,70
49,6
44.19/5
139,10
50,1
16.1/1
1855,20
63,8
214.2/6
47,20
112,0
1091-
29,85
75,5
68/11
124,25
39,2
14.6/9
72
55,4
197/
s

Dec.

1-.
372,90
47,4
43.8/-
130,70
47,1
15.412
1842,55
63,4
214.816
46,90
111,3
1091

29,20
73,9 67(10
118,05
37,2
13.14/9 72
55,4
20
1
1

Jan.

1939
Q
Z
371,15
47,2
42.1918
125,15
45,1
14.9110
1857,55
63,9
215.216
42,65
101,2
991-
28,90
73;1
6711
118,35
37,3
13.1411
73
56,2
20
1
/4
Feb.

,,
0
371,40
47,2
42.911
125,55
45,2
14.711
1876,25
64,6
214.915
43,30
102,8
991-
29,55
74,6
6716
119,95
37,8
131413
74
56,9
20
7119
28 Feb.-7 Mrt.
Mrt. ’39
7-14
378,75
48,2
42.1716
128,65
46,3
14.1113
1897,05
65,3
214.151

43,75
103,8
991

29,80
75,4
6716
122,

38,4
13.1613
76 58,5
20
9
(16
381,45
48,5
43.3
1
9 131,95
47,5 14.18
1
9 1905,60
65,6
215.15
1

43,70
103,7
99
1

29,80
.75,4
67/6
123,65
39,0
14.-f-
76 58,5
20
9159
14-21

,,
375,95
47,8
42.1216
129,85
46,8
14.1415
1894,10
65,2
214.15/-
43,65
103,6
991-
29,75
75,3
6716
121,-
38,1
13.1415
74
56,9 20
1
(16
21-28

,

,,
382,401
48,6
43.716
130,90
47,1
14.16111
1913,15
65,8
217.-!-
43,65
103,6
99f-
29,75
75,3
67/6
121,55
38,3
13.1518
73 56,2
195/1

MIDDELEN EN GRONDSTOFFEN. (Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).

265

GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-
CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’damjA’dam
SUIKER
-Wittekrist.-
THEE
-.N.-Ind.thee-
RUNDEREN
(versch)
VARKENS
(versch)
middelgew. No.!
VLEESCH
Accra per 50 kg
c.i.f:Nederland
per

I2
kg.
suiker loco Rotterdam!
veilin

A’dam
Gem.ava- en
c

Robusta
Superior
oer 100 kg
oer 100 kg
Londen per cwt. Londen per 8 Ibs.
Amsterdam
Sumatrathee
E
Herl.Ned.Ct./
Not.
l-lerI.Ned.Ct./’Not.
Herl.Ned.CtJ
Not.
Rotterdam
Rotterdam
Santos
per 100kg.
per’/skg.
f%f%f%sh.f%s.f%sh.cts
,
%
cts
,
%
f
%
•cts.
%
1927
– –


65,15 97,8
10716
2,73
92,2
416
41,21
119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10
91,4
19,12
5

119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2
77,50
90,8
66,80
100,3
110/5
3,03
102,4
51-
34,64
100,4
57/3
49,62
5

101,1
63,48
107,3
15,85
99,1
75,25 99,3 102,2
1929
96,40
101,8
93,12
5

109,2 67,81
101,8
112/2
3,12
105,4
512
27,70
80,2
45110
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25 91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19 85,9
94/7
2,97
100,3 4/11
2104
61,0
34111
32
65,2
38,10 64,4
9,60
60,0 60,75 80,2
72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72 53,6
6316
2,44 82,4 4/4
1384
40,1
2417
25
50,9
27,10 45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50
44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3f II
11,77
34,1
27(1
24
48,9
30,04
50,8 6,32
5

39,6
28,25 37,3
43,0
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74 46,2
7417
1,54
52,0
3/9
9,30
26,9
2217
21,10
43,0
22,83 38,6
5,32
5

34,5
32,75 43,2
37,0
1934
61,50
64,9
46,65
54,7
32,94 49,5
8811
1,42
48,0
3/9
1
/2
8,15
23,6
21110
16,80
34,2
18,40
311
4,07
5

25,5
40
52,8
34,9
1935
48,12
5

50,8
51,62
5

60,5
32,-
48,1
8815
1,19
40,2
3/31
8,15
23,6
22/6
14,10
28,7
15,21
257
3,85
24,1
34,50
45,5 32,5
1936
53,425
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
9316
1,48
50,0
3(91/2

12,05
34,9
3014
13,625
27,8
16,875
28,5
4,02
5

25,2
40
52,8 39,2
1937
71.27e
75,3
61,85
72,5
42,27 63,5
94/1 1,90
64,2
413
1735
50,3
3818
16,625
33,9
22,375
37.8
6,22
5

38,9
53,50
70,6
53,6
1938
67,55
71,3
63,625
74,6
44,17 66,3
9915
1,95
65,9
4(41/
2

10,48
30,4
23/8
13,20
26,9
14,91
25,2
5,20
32,5
51,-
67,3
46,6

Febr. 1938
70,25
74,2
68,75
80,6
43,95
66,0
981-
2,08
70,3 4/711

12,44
36,0
2719
13
26,5
16
27,0
5,40
33,8
50,25
66,3
50,3
Mrt.

,,
69,15
73,0
66,37
5

77,8
45,87 68,9
102/2
1,90
64,2
4/3
13,30
38,5
2918
13
26,5
15,50
26,2
5,05
31,6
52,25
69,0
48,6
Apr.

,,
70,35
74,3
64,40
75,5
47,29
71,0
10516
1,88
63,5
4/2
11,68
33,8
2611
13
26,5
15
25,4
4,65
29,1
53,50
70,6
47,9
Mei
71,50
75,5
62,-
72,7
46,22
69,4
103!-

1,92
64,9
4/3
5
/2
8,64
25,0
1913
12,50
25,5
14
23,7
4,70
29,4
53, 70,0
47,1
Juni

,,
70,50
74,4
59.95
70,3
43,99
66,1
98(2
1,96
66,2
4141j
8,74
25,3
19/6
12,50
25,5
13,75
23,2
4,72
5

29,6
49,50 65,3
45,5
Juli

,,
67,20 71,0
62,40
73,1
46,46
69,8
10319
1,98
66,9
4/5
9,76
28,3
21194
12,75
26,0
14
23,7
4,95
31,0
47,75
63,0
46,5
Aug.

,,
67,-
70,7
63,75
74,7
45,32
.68,1
101/5
1,96
66,2
4/4I/
10,04
29,1
22/51
13,30
27,1
14,10
23,8
5,–
31,3
49,50
65,3
45,5
Sept.

,,
64,65
68,3 62,45
73,2
43,67
65,6
991-
1,90
64,2
4/3314

10,41
30,2
23144
13,50
27,5
14,50
24,5
5,35
33,5

70,0
45,7
Oct.

,,
63,65
67,2
62,50
73,3
43,-
64,6
98/-
1,99
67,2
4/6
1
/4
10,02
29,0
221104
14,30
29,1
15,50
26,2
5,22
5

32,7

71,3
44,6
Nov.

,,
62,15
65,6
60,87
5

71,4
39,28
59,0
9017
1,99
67,2
4/7
9,51
27,5
221114
14
28,5
15,50
26,2
5,45
34,1
50,25 66,3
43,2
Dec.

,,
63,35
66,9
59.75
70,0
41,46
62,3
9616
1,89
63,9
4(4314

9,03
26,2
211-
13,50
27,5
15
25,4
5,72
5

35,8
46,50
61,4
43,8

Jan.

1939
63,67
5

67,2
56,97
5

66,7
41,93
63,0
9716
1,94
65,5
416
1
/4
8,95 25,9
20194
13,20
26,9
15
25,4
5,85 36,6 47,50 62,7
43,4
Feb.

,,
61,85
65,3 55,95
65,6
43,61
65,5
1001-
1,90
64,2
414
9,14 26,5
20/104
13
26,5
15
25,4
5,775

36,1
48,75 64,4
41,7
28 Feb.-7 Mrt.
61,30 64,7
55,-
64,5
44,14
66,3
1001-
1,88
63,5
413
9,33
27,0
21114
13
26,5
15
25,4
6,-
37,5
48,75 64,4
42,6
7-14 Mrt. ’39
62,-
65,5
56,-
65,6
44,12
66,3
1001-
1,75
59,1
31111/
2

9,22
26,7
201104
13
26,5
15
25,4
6,25
39,1
49,25 65,0
42,4
14-21

,,

,,
63,30 66,8
56,-
65,6
44,16
66,3
100/-
1,84
62,2
4/2
9,32
1

27,0
21(14
13
26,5
15
25,4
6,25
39,1
49,25
65,0 42,7
21-28

,,
63,30
66,8 56,25
1

65,9
44,11
66,2
100/-
1,86
62,8
41211
2

9,21
26,7
20/104
13
26,5
15
25,4
6,625 41,4
51,50
68,0
43,2

GRENENI-IOUT
Zweedsch ongesort.
2
1
/s
X
7 per standaard
ex opslagpl. Londen

VUREN- HOUT
basis 7″ f.o.b.
Zweden/Fin!.
perstandaard
van 4.672 M.

KOE-
HUIDEN
Gaaf,open kop/
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam

1

COPRA
Ned.-lnd.
I. m.s.
/

per
ioo
kg
!
Amsterdam

GRONDNOTEN
Gepelde Coromandel,
per longton
c.i.f. Londen

LIJNZAAD
L. Plata
loco
Rotterdam
per 1000kg.’)

GOUD
cash Londen
per ounce line

HerI.Ned.Ct4

Not.
‘2
.e’
e.E

=’

Hen. Ned.Ct.
Not,
I-Ierl.Ned.Ct.
/

Not,
7r7
7
f
T
%
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,625
106,5
266,03
106,4 21.18111
185,-
95,0 51,50
100,1
85/-
105,3 104,4
124,1 1928
229,90
100,0
19.-/-
151,50
99,2
47,58
118,7
31,87
5

104,1
254,10
101,6
21.-!-
185,25
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0 100,2
94,6
1929 229,71
99,9
19.-!-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5

89,4 230,16
92,0
19.-19
214,-
109,9
51,40
99,9
85/-
92,7 95,4 84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,62
5

73,9
175,55
70,2
14.10/4
181,75
93,3
51,40
99,9
85/-
69,6
75,1
60,0
1931
187,88
81,7
16.14(-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,375
50,2
136,69
54,7
12.2111
95,50
49,0
52,-
101,1 9215
47,6
54,6
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15../4
70,-
35,9
51,25
99,6
118/-
35,1
43,0
36,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30 30,4
90,39
36,1
10.1914
75,50
38,8
51,35
99,8
12417
33,1
39,0
34,5

1934
134,02
58,3
17.1814
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90 22,5
71,90
28,7
9.1213
72,75
37,3
51,50
100,1
1
3718
31,6
37
1
3
36,5
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
14.81-
67,25
34,5
51,50
100,1 14212
32,2
37,0
34,8
1936 139,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4 14.11/9
85,-
43,6
54,60
106,1
140/4
39,0
42,2 40,7
1937
205,35
89,3
22.1712 132,25
86,6
23,35
58,2
15,22
5

49,7
127,81
51,1 14.418
110,50
56,8
63,20
122,8
14019
53,4 57,8 55,9
1938

189,94
82,6
21.717 109,50
71,7
15,38
38,4
10,07
5

32,9
92,12
36,8
10.7/3
99,-
50,9
63,30
123,0
142/6
41,1
48,5
43,3

Febr. 1938
199,56
86,8 22.51-
122,50
80,2
17,-
42,4
10,95
35,8
95,86
38,3
10.1319
108,-
55,5
62,70
121,9
139194
43,4
51,0
43,4
Mrt.

,,
197,49
85,9
22.-!-
116,25
76,1
15,-
37,4
10,971
35,8
92,92
37,2
10.712
106,25
54,6
62,75
122,0
139111
41,8
49,9
42,0
Apr.


197,23
85,8
22.-/-
110,-
72,0
14,50
36,2
10,62
5

34,7
90,22
36,1 10.113
101,75
52,3
62,65
121,8
13919
40,0
48,9

38,8
Mei

,,
195,17
84,9
21.151-
105,50
69,1
14,50
36,2
10,425
34,0
91,54
36,6
10.4/-
98,50
50,6
62,85
122,2
1401-4
39,4
47,8 37,5
Juni


190,37
82,8
21.51-
102,50
67,1
14,-
34,9
9,775

31,9
92,40
36,9
10.613
96,-
49,3
63,05
122,5
140/84
38,9
47,1
39,2
Juli
188,10
81,8
21.-!-
102,50
67,1.
14,75
36,8
10,125
33,1
97,26
38,9
10.1712
102,–
52,4
63,20
122,8 141/2
41,3
48,2
43,8
Aug.

,,
187,70
81,6
21.-!-
103,-
67,5
14,75
36,8
9,725
31,8
93,55
37,4
10.9/3
96,50
49,6
63,60
123,6
14214
40,9
47,6
44,7
Sept.

,,
182,97
79,6
20.151-
105,-
68,8
15,25
38,0
9,475

30,9
91,44
36,6
10.5/-
96,25
49,4
64,55
125
1
5
14419
41,0
48,0
46,0
Oct.

,,
184,29
80,1
21.-!-
107,-
70,1
15,75
39,3
9,07
5

29,6
88,01
35,2
10.-/9
92,50
47,5
63,90
124,2
145194
41,3 47,8
47,2
Nov.

,,
177,72
77,3
20.101-
108,50
71,1
15,50
38,7
8,725 28,5
85,14
34,0
9.16(7
90,-
46,2
63,95
124,3
147174
40,0
46,8
45,4
Dec.

,,
175,-
76,1
20.7/6
108,50
71,1
14,50
36,2
9,-
29,4
87,24
34,9
10.2110
91,25 46,9 63,95
124,3
148110
40,2 46,6
45,1

Jan.

1939
174,17
75,7
20.51-
108,55
71,1
14,50
36,2 9,07
5

29,6
88,20
35,3
10.4/9 89,25
45,9
64,20
124,8
14818
40,1
46,5
45,4
Feb.

,,
169,53
73,7
19.819

109,80
71,9 14,50
36,2
9,40
30,7
90,50
36,2
10.6111
90,50
46,5
64,90
126,1
148/4
42,1
46,4
45,7
28 Feb.-7 Mrt.
169,95
73,9
19.5/-
115,-
75,3
14,50
36,2
9,87
5

32,2 92,75
37,1
10.101-
94.-
48,3
65,50
127,3
148134
43,5 47,5 47,6
7-14 Mrt. ’39
169,86
73,9
1951-
115,-
75,3
14,50
36,2
9,625
‘31,4
91,64
36,6
10.716
95,50
49,1
65,45
127,2
148(24
43,4 47,4 47,0
14-21

,,

,,
170,-
73,9
19.5/-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,625
31
1
4
90,41
36,1
10.51-

97,50
50,1
65,50
127,3
14816
43,3 47,4
46,2
21-28

,,

,,
169,82
73,8
19.51-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,50
31,0
90,92
36,4
10.613
98,-
50,3
65,45′
121,2
148/54
43,5 47,7
47,5

9ËTNKOLEN

bunkerk. ongez.

PETROLEUM
Contin. Crude
33 t/m. 33.9° Bé s. g.
Westf.(Holl.

BENZINE
Gulf Exp. 64166
0

per

KALK-
SALPETER
franco Schip
ZWAVELZURE
AMMONIAK
CEMENT
levering bij
50 ton franco

ST E EN EN

‘2

t

binnenmuur
buitenmuur
f.o.b. R’dam(
A’dam per

,mid.

te N.-York p. barrel
U.S. gallon
Ned. per 100kg
franco schip
Ned. per 100 kg
voorden wal
p. 1000
stuks
Rood en
p.
1000
stuks
Klinkers en
°

4.Ee
Herl.Ned.Ct./ Not. Herl.Ned.Ct./ Not.
bruto Rotterdam
Boeregrauw
Hardgrauw

.’EE


7

%
%

iiT
%
7′
1927
11,25
103,1


3,21
103,6
1,28
37
128,0
14,86 11,48
102,6 11,44 102,5
18,-
99,0
13,65 104,3 16,50
88,4
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1
1,20
24,85 85,9
9,98
11,48 102,6
11
1
08.
99,3

i

18,-
99,0
13,60
104,0 19,50 104,5
86,5
99,0
1929
11,40
104,4
3,06 99,4
1,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
.

10,96
98,2

1
18,55
102,0
12,-
91,7
20,-
107,1
98,5
95,9
1930
11,35 104,0
2,76 89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
9,84 88,0
10,55
94,5

1
18,55 102,0
II,-
84,1
19,-
101,8
83,3
71,1
1931
10,05
92,1
1,42
46,1
0,57
12,38
42,8
4,98
8,61
77,0
7,73
69,3
16,55
91,0
10
1

76,4
15,50
83,0
61,9
55,4
1932

73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5 4,83
6,15
55,0
4,20
37,6
12,-
66,0
8,50
65,0
II,-
58,9 49,6
43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0
0,57
9,24 32,0
4,63
6,18
55,2
4,63
41,5
II,-
60,5
8,75 66,9
10,50
56,2
46,4
40,3
1934
6,20
56,8
1,40
45,5
0,94
7,18
24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
11,25
61,9
7,-
53,5
8,50 45,5
44,8
‘38,8
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65
26,5
5,18
5,89
52,7
4,81
43,1
11

60,5
6,75
51,6
8,50
45,5
46,4
39,9
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65
5,70
5,0
4,82
43,2
1050
57,7
6,75
51,6
8,75 46,9
48,5
44,1
1937
8,80
80,6
2,09
67,7
1,15 11,08
38,3 6,10 5,75 51,4
4,97
44,5
11,35
62,4
7,50
57,3
9,50
50,9
66,4
60,5
1938
9,75
89,3
2,03 65,8
1,12
8,84
‘30,6
4,87
5,95
53,2′ 5,17
46,3
12,85
70,7
9,-
68,8
11,75
62,9
56,7 48,0

Febr.
1938 9,90
90,7
2,08
67,4
1,16
9,10
31,5
5,09
6,10
54,5 5,30 47,5
12,85
‘70,7
8,50

65,0
10,50
56,2
58,0
51,4
Mrt.
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
9,08
31,4
5,05
6,15
55,0 5,35
47,9
12,85


70,7
8,50
65,0
10,50
56,2
58,1
50,7
Apr.
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
8,89
30,7
4,94
6,20
55,4 5,40 48,4
12,85
70,7
9,
68,8
12,-
64,3
57,5
495
Mei
9
1
90 90,7
2,10
68,0
1,16
8,92
30,8
4,94 6,25
55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,
68,8
12,-
64,3
55,6
48,3
Juni


9
1
90
90,7
2,10
68,0
1,16
8,88
30,7
4,91
6,25
55,9 5,45 48,8
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,7
48,0
Juli
9,90 90,7
2,11
68,4
1,16
8,97 31,0
4,94
5,55 49,6
4,80
43,0
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,9
49,3
Aug.
9,80
89,8
2,12
68,7 1,16
8,89
30,7
4,85
5,65
50,5 4,90 43,9
12,85
70,7
9,50
72,6
12-
64,3
55,7
48,9
Sept.

9,60 87,9
2,16 70,0
1,16
8,93 30,9
4,81
5,70
51,0
4,95
44,4
12,85
70,7
9,50
72,6.
12:-
64,3
58,5
49,5
Oct.
9
1
45 86,6
1,91
61,9
1,04
868
30,0 4,72
5,75
51,4
5,-
44,8
12,85
70,7
‘9,50
72,6
12,-
64,3
56,9
49,8
Nov.
9,35
85
1
6
1,77

57,3
0,96
831
29,0
4,52
5,80
51,8 5,05
45,3
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3 56,1,
49,0
Dec.
9,50
87,0
1,77
57,3 0,96
8,11
28,0
4,41
5,90
52,7 5,15
46,1
12,85
70,7
9,50
72,6
12,
64,3
55,5
48,6

Jan.

1939

82,4
1,78
57,7
0,96 8,08 27,9
4,38
6,10 54,5
5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,-‘
64,3
55,1
48,5
Feb.

,,
9,15
83,8
1,79
58,0 0,96 8,18 28,3
4,38
6,10
54,5 •
5,30
47,5
12,35
67,9 9,50 72,6
12,–
64,3
55,5

494
28 Fe’b.-7 Mrt.
9,60
87,9
1,81
58.6
0,96
8,23 28,5
4,38 6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9

9,50 72,6
12,-
64,3
56,4
50,5
7-14 Mrt. ’39
9,65

88,4
1,81
58,6
0,96
8,25 28,5 4,38
6,10
54,5
5,30 47,5
12,35
67,9
9,50
t

72,6
12,-
64,3
,

56,7
50,8
14-21
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96′
8,25 28,5 4,38
6,10
1

54,5 5,30
47,5
12,35
67,9
9,50
1

72,6
12,-
64,3
56,3
50,4
21-28

,,

,,
9
1
65
88,4
1,81
58,6
0,96
,

8,25
28,5
4,38
6,10
1

54,5
5,30′
47,5
12,35
67,9 9,50
1

72,6
12,-
64,3
56,4
50,5

266

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29
Maart
1936

KOERSEN E’E LONDIN.

Plaatsen en
Landen
Noteertngs-
ëenheden
IlMrt.
1939
18
Mrt.
1939
20125
Maart
1939
LaagstelHoogstel
25
Mrt.
1939

Alexandrië..
Piast. p. £
9734
97X
97%
97%
9734
Athene

….
Dr. p.
547%
54734
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10
1/10
1

1/10
3

1/10
1/10
Budapest

..
Pen.
P. £
23% 23%
23%
2434
23%
BuenosAires’
p. peso p.y,
20.281
20.301
20.23 20.35 20.32
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1/5
31
/
32

1/5
31/
32

1/5%
1/6
1531/
39

Hongkong ..
Sh. p.
$
1/2
29
/
32

1/2
29
/
32

1/2I8/
1

1/3
1j2
19
/
3

Istanbul

..
Piast. p.
£
5.80
580 580
580
580
Sh. p. yen
1/2 1/2
1/1
1
%
1/23
1/2
Lissabon….
Escu. p. Y,
110% 110%
110
110% 110%
Montevideo .
d.pery,
18%
1834
18
19
18%
Montreal

..
$
per £
4.70
4.70% 4.70
4.71%
470T’5

Kobe

…….

Riod. Janeiro
d.per Mil.
334
e

3%
3%
334
e

3%
Shanghai

..
d. p. $
8% 8%
8
8%
8%
Singapore ..
5h. p. $
21329/
39

2/3
29
/
32

2/3%
2/4
2
/
329/
39

Valparaiso
2
).
$perC
116 116
liii
116 116
Warschau ..
Zl. p. £
24% 24%
.
24%
25% 24%
1)
Offic. not. l5laten,gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.2) 90 dg. Vanaf 13 Dec.1937 laatste

export”noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londeni) N.Yorka)

A’dam
3)

Londen
4
21 Mrt. 1939.. 20

42%

21 Mrt. 1939.. 2120
148/5
22

1939.. 19%

42%

22

1939.. 2120
143/5
23

1939..

20

42%

23

1939.. 2120
148/5
24

1939.. 20

42%

24

1939.. 2120
148/5
25

1939.. 20

25

1939.. 2120
14815
27

1939..

19%

42
y
4

27

1939.. 2120

28 Mrt, 1938..

19%

44%

28 Mrt. 1938.. 2140
140/3
27 Juli

1914.. 24%

59

27 Juli

1914.. 1648
84/101
t)
in pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in $c. p. oz. fine.

3)
In
guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. fine.

STAND VAN

a
RIJKS KAS.
Vordering e n.
1 15 Maart 1939
1

23Maart 1939
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne-
1 €4.819.103,09
f
58.551.354,63
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

293.01851
,,

322.565,47
Voorschotten op ultimo Februari 1939

derlandsche Bank ……………….

ajd. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op dle belas-
tingen en op de vermogensbelasting


036,17

39.132.907,79 m
Ide

aan

Suriname ……………….
12.358.836,76
,,

12.346.904,43
Kasvord.weg. credietverst. a!h. buiteni.
,
100.308.550,08
,,

99.220.036,25

Voorschotten aan Ned.-lndië ……….41.799

Daggeldieeningen tgen onderpand..
Saldo der v. Rijkscomptabelen
postrek.

.

41.524.310,44

Vord. op het Alg. Burg. Pensïoenf.
1)


.
.39.004.469,61

Vord. op andere Staatsbedrijven’)
14.691.242,77
..

15.181.456,94
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van

haar octrooi verstreki

-.
Schatkistbiljetten in omloop ………
f209.050.000,- f209.050.000,-
Schatkistpromessen in omloop


Zilverbons in omloop …………….
,,

1.076.181,50
,,

1.075.851,-
Schuld

op

ultimo

Februari

1939

.

gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. i. d. hoofds. d. grondb.

..

e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting
..
,

9.681.664.22

9.681.664.22

Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,

1.170.611,92
1.721.968,51

Id. a. h. Staatsbedr. der P.T.

T.
1)
en


234.504,18
,,
,,

230.441,43
Schuld aan Curaçao’) ……………..

Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
248.072.686,97
16.000.000,-
,
237.580.422,20
,,

17.000.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ………..
….
266.111.468,86 ,, 267.653.330,92
1)
In rekg.-crt. met ‘s
Rijks
Schatkist.

NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.

Vorderingen:’)

t

154.000,-
Saldo Javasche Bank

………………..
Saldo b. d. Postchèque- en Girodlenst
t

.52.000,-
109.000,-
Verplichtingen:


Voorschot’s
Rijks
kas e.a. Rijkslnstell
42.069.000,-
35.000.000,-
,,

39.673.000,-
35.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop


Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
,,

20.000.000,-
,,

20.000.000,-

Schatkistpromessen in omloop………

Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
,,

2.152.000,-
,,

2.152.000,-
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
1.219.000,-
.

1.575.000,-
Belegde kasmlddelen Zelfbesturen

595.000,-
,,

595.000,-
Voorschot van deJavasche Bank
2.624.000,-

‘) Betaalmlddelen in ‘s Lands Kas
f
39.052.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duiaenden guldens.

Data
Metaal
Circu
lat ie
Andere
opeischb.
schulden

1
1
Discont.
1

Div. reke-
ningenl)

18 Febr.

1939..
881
1.087 624 526 1.183
11

,,

1939,.
859 1.120
651
524
1.237
4

1939,,
840
1.217
622
519 1.247
28 Jan.

1939,.
869 1.228 627
521
1.234
21

,,

1939.,
859 1.045 660 523
1.221
1

Juli

1914,.
645
1.100

1

560
735
396
1
1 Sluitp.
der activa.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 27 Maart 1939

Activa.
Binhenl. Wis- (Hfdbk.
f

8.682.205,98
sels,Prom.,

Bijbnk.

178.288,89
enz.in
disc.Ag.sch.

848.300,06 9.708.794,93
Papier o. h. Buiten!.

f

2.700.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.


2.700.000,..-..
Beleeningen
f
Elfdbk. fl73.986.117,l51) mcl. vrsch.
Bijbnk.

1.972.007,65
In rek.-crt.
Ag.scb. ,,

24.911.56
6
,57
op

onderp.I.
f
200.869.685,37

Op Effecten enz. .. (199.913.229,151)
OpGoederen en Ceel.

956.456,22

,,
200.869.685,37
1
)
Voorschotten a. h. Rijk ……………..,,

Munt, Goud ……
f

106.637.555,-
?4untrnat., Goud .. ,,1.228.389.956,76

fl.335.O27.5ll,76
Munt, Zilver, enz.

24.878.196,06
Muntmat., Zilver..


,,
1.359.905.707,82
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………,,
43.849.364,83
Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,
4.580.000,-
Diverse

rekeningen ……………….
11.504.044,82
Staat d. Nederl. (Wetv. 27/5/’32, S. No. 221) ,,
8.905.871,61

Passiva.

f
1.642.023,469,38

&apitaal ………………. . ……..

f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,
4.860.787,51
Bijzondere

reserve

………………,,
7.102.179,67
Pensioenfonds

…………………..,,
12.156.990,24
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
.
978 390.355,_
Bankassignatiën in omloop

……….,,
49.218,07
Rek.-Cour.
j’
Het Rijk
f

4.1.345 394,59
saldo’s:

‘1 Anderen

,,572.933.473,64

,,
614.278.868,23
Diverse

rekeningen ………………

,,
5.185.070,66

f
1
642.023.469,38

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f
723.004.464,18
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd-is ,,
1.807.511.600,-
Scbatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht

………………..,,

9)
Waarvan aan Nederlandsch-lndig
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
……..
f

63.247.800,-

Voornaamste pos-ten in duizenden
guldens.

Goud
Andere
Beschïkb.
Dek-
Data
Circulatte
opeischb.
Metaal-
kings
Munt

Muntmaf.
schulden
saldo
perc.

27 MrL. ’39
106638
1
228.300
978.390 614.328
723.004
85
20

,,

’39
106638
1.279,456
973.206
684.292 748.642
85
25
Juli

’14
65.703
96.410 310.437
6.198
43.521
54
Totaal

Schatkist-
,
Papier
Diverse
Data
bedrag

promessen
n
,
e
ne
_
g_
n

op
het
reke-

_disconto’s_rechtstreeks
______
buiteni.
_ningen
1
)

27 Mrt. 1939
9.709

200.870
2.700
11.504
20

,,

1939
8.450

215.431
2700
11.412
25
Juli

1914
67.947

61.686
20.188
509
‘)Onder de acliva.

JAVASCHE BANK.

Andere
Beschtkb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
met aal-
schulden
saldo

25 Mrt. 1392)
138.790
184.580
82.880 32.806
18

,,

‘392)
138.470
187.440
83.210 30.210

18 Feb.1939
116.886
1

21.715
186.505
80.448
31.819
11

,,

1939
116.886

i

21.721
190.465
81.100
29.981

25Juli1914
22.057

31.907
110.172 12.634
4.842
Wissels,
.
1
Diverse
1
Dek-
Data
i

bulten
Dis’
1

conto’s
1

Belee-
I
reke

t
kings-
N.-Ind.
1
ningen

percen
betaaib.
ningen’)
1
1
lage

25 Mrt. 1392)
8.240
410
61.580
52
18

,,

1392)
7.710 73.650 65.380
51

18 Feb.1939
8.369
60.372
52
14.624
46.81′
11

,,

1939
9.061
14.713

t
48.334 60.465
51
25Juli1914
6.395 7.259 75.541
2.228
44
1)
Sluitpost activa. 2)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.

Auteur