Ga direct naar de content

Jrg. 23, editie 1190

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 1938

19 OCTOBER 1938

AUTEURS’RECHT VOORBEHOUDEN.

Economisch~Statis
.’tische

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

23E JAARGANG

WOENSDAG
19
OCTOBER
1938

No.
1190

COMIWISSIE VAN REDACTiE:

P. Lièftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

II.
M.
II. A. van der ‘Valk (Re-dacteur’.Secretaris).

M. F. J. Cool – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-West.

Aangetcckende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8468.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijyh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Oravenhâge. Postchèque- en yiro-rekening

No. 145192.

Ahonnementaprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f 23,— per jaar. Lsse nummers 50 cent. Do na.

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

Blz.

Belastingberziening? door
Prof. 1)r. R. W. C. Bord ewijk 782

Winstbelasting als noodhefuung? door
M. F. J. Cool…. 784

Is het z.g. ,,Maal- en Menggebod” noodzakelijk als

middel tot steunverleening aan de’inheemsche tarwe-

teelt? door
J. P. Meurs ……………………..785

Rendabele peelmijnveldexploitatie is mogelijk door
Dr.

Ir. J: A. W. Muller …………………………789

De ,,hypothekenmarkt” door
Mr. A. J S. van Lier .’.. 791

Uitvoeroffensieven door
H. W. Lam bers …………… 793

AANPEEKENDGEN

Structuurveranderingen in den wereldhandel ……
794

LN0EON0EN STUEKEN:

De nieuwe transferregeling door
Tj. Oreidanus
met

Naschrift van
C. A. Klaasse ……………….796

1AAND0IJFERS:

Hypotheekrente in Nederland ………………..
797

Statistieken:

Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten ……………..797, 800
Groothandeisprijzen ……………………………….798-799

GELD.. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Wederom was het deze week het Pond Sterling, dat op
de valutarnarkt de aandaekt vroeg. Het bedrag aan goud
en wissels, dat de Engeiscihe autoriteiten hebben moeten afgeven om dc daling eenigszuns te remmen is buitenge-
woon omvangrijk gmveest. De kapitaaivlucht uit Londen
naar New-York begint ieh ook tot Engeisuhe beleggers
u,it te strekken, terwijl cle afvloeiing van buitenlandscihe
vluchtkapi.talen, die nog in Londen waren gebleveti om
de kat uit den boom te kijken
3
steeds groeter beteekenis
krijgt. Men kan gerust zeggen, dat; terwijl voorheen alleen
zij, die zich de invloed van. de voortdurendê tekorten der
loopende posten van de Engelsehe betalingsbalans reali-
seerden, somber gestemd varen omtrent het verloop van
de Sterlingkoers, thans een algemeen pessimisme zich
heeft baangeb roken.

Tot voor kort was het alleen de economische en finan-
cieele analyse, ‘clie een daling deed verwachten, en tot
0
zekere hoogte deze ook veroorzaakte. Phans is het de al-
gemneene verwachting van een daling, die tot omvangrijke
Pondenliiquidaties leidÇ. De nieuwe bewapeningsplannen
en verwachte begrootingstekorten dragen er natuurlijk het
hunne toe bij om deze tendens te versoherpen. Terwijl ook
cie algemeene indruk, dat de Engelsche Regeerung zich niet
tegen een daling schrap zot weinig steun aan optimisten
biedt. Krijgt men op een gegeven moment den indruk, dat
de monetaire autoriteiten steun verleenen, dan wordt dan ook dadelijk de stemming beter, zooals dat aan het begin
van de nieuwe week bleek, toen, na het bekend werden
van officieele interventie, de noteering tot
8.73
opliep,
hetgeen overigens in vergelijking tot het ‘begin van de
verslagweek nog een reactie van per saldo 6 ets. betee-
kent. Opvallend was het ook, dat de termijnnoteeringen,
diie voortdurend dusdanig waren, dat daaruit weinig goede
verwachtingen spraken, in het begin van de loopende week eveneens een verbetering ‘te zien gaven.

* *
*

Van de overige valuta’s waren Fransche Franes in ver-
gelijicung tot het Pond iets ‘beter. Opvallend was de zwak-
kere houding Tan dcii Zwi’tserscihen Franc, waaruit men
opmaakt, dat de Zwitsersche monetaire autoriteiten, die
vödr de oorlogsdreiging zich voortdurend meer op het
Pond dan op den Dollar oriënteerden, weer den midden-
i’eg tu’sselien Pdn’d en Dollar’ gaan zoekén, nadat zij ebni-
gen tijd

het Pond geheel hebben losgelaten. Dollars ver-
auderdén weinig, mede doordat het Egalisatiefonds
al
en
toe —zij het voor beperkte bedragen – inter’venieerde
en daling tegenihield. Wat de verschillende Markensoorten
betrft, was het vôornaa.mste ‘verschijnsel de reactie van
iilver en bankpapier. Waar de groote vraag van enkele
‘weken geleden mede in verband stond met de tulijving van Sudetenland – een soortgelijk ‘geval deed zich des-
tijds ‘in het Sicargebied voor, toen ook Markeixbank’papier
sterk gevraagd was – is het begrijpelijk, dat met ‘het weg-
vallen van een aéute en dringende vraag – destijds bij

de Saarkwestie kon men de operaities ‘over een veel groo-
toren tijdsduur verdeelen – een koersval moest iiitreden.
‘geldmarkt was l)raotisch onveiiwjderd. Ook op de
beleggingsmarkt is niet veel verandering, de tendens i’as daar eerder iets luier.

782

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

BELASTiNGHERZiENING?

Ncon’ale
offe’n
uitgdven-‘beperkin.

Gelijk bekend is, heeft de ‘jongste Troonrede in
zeer algemeene bewoordingen voorstellen aangeko-

cligcl, welke er op gericht zijn’ hetgeheele valk zdo

veel mogelijk in de te brengen u ationale offers ‘to

doen deelen.

Bedoeld
zijn
natuurlijk van financieel standpunt de

geldwolven: defensie en werkloosheid. Aan cle nood-

zakelijkheid tot het brengen van bedoelde nationale offers wordt dan verder- het ‘voornemen gekoppeld

voorstellen tot belastinghrziening daarmede gepaard

te doen gaan, ,,teneinde een meer rechtvaardige ver-

deeling van den druk te verkrijgen en de in bepaalde
belastingen gelegen belemmeringen tegen verruiming

van ‘de werkgelegdnheid zooveel mogelijk weg te

nemen.” ‘ ‘

Intusschen wordt niet alles •voor het ,hudgetair

evenwicht verwacht van de meer-opbrengst uit. be-

lastingverhooging en dito vermeerdering, doch wordt.
eveneens gewezen op -de andere schaal der balans, ul.
,,een zoo groot mogelijke beperking der uitgaven”.

In deze Troonrede gaven beide punten reden tot
eenigeverheugenis:

In de eerste plaats werd immers aan de aangekon-

digde grootere offers direct ‘de duidelijkè wmiarsehu-
wilg verbonden, dat.deze maar niet eindeloos zouden
kunnen stijgen zonder het toch reeds wankele :finau-

cieele herstel voorgoed te ondermijnen – dit is de

zin vmn de woorden: ,,z’oo groot mogelijke beperking
der uitgaven”.
In de tweede plaats zou vervolgens ‘het woord

,,helastingherziening” een ‘t,roostrijk licht kunnen
werpen op de dan nog noodzakelijk geachte grootere

offers, die alleen uit belastinggeld zouden kunnen

worden gebracht.
Teneinde althans eenig begrip te krijgen aan-
gaande den zin, door cle Regeering aan het woord

bslastingherziening
gehecht, en om te kunnen hegrij

pen, wat voornamelijk verstaan w’ordt onder een meer
rechtvaardige verdeeling van den druk en het weg-nemen van belemmeringen in bepaalde belastingen
tegen w’erkverruiming, is het onveriijdeljk de sfeer
eener opzettelijk vage phraseologie, die meer en meer kenmerk wordt eener Troonrede, te verwisselen tegen
die van meer houvast gevende denkbeelden in de z.g.

Millioenennota, waarbij iedereen hoopt op vasten
grond terecht te komen.

De rarning der middelen.

Slaat men de totalen der ramingen voor het dienst-
jaar 1939 op, dan blijkt van een tekort op ‘den ge-

wonen dienst ten bedrage van
f
142.676.540, tegen

slechts
f
13.639.840 over 1938. Maar, zoo lezen wij in

de Nota, voor 1939 worden de uitgaven
f
41.239.918

hooger geraamd dan voor 1938, terwijl de inkomsten
voor 1939 lager zijn germiamd tot een bedrag van
f87.796.782. Vandaar dat verschil van 142 millioen

6 ton.
Nadat aldus den lezer een doodschrik is op het lijf
gejaagd, mag hij weer even op adem komen door het
vooruitzicht, dat, zoo afloopeude heffingen worden
verlengd, ten aanzien van de middelen méér zou
kunnen worden geraamd een bedrag van
f
114.565.000.

Het nadelig saldo voor 1939 ‘werd géraamd op

f
25.611.540. Het reëele tekort op den gewonen dient

was in 7 jaar gestegen tot
.f
84.7. mllioen. Dit resul-
taat over zeven jaar financieel beleid is beschamenci,
want telkenj are wordt op beperking der uitgaven
aangedrongen. En wat is er ondanks alle pogingen

van terecht gekomen?
Rust êr onder invloed der politiek een soort ‘nood-
lot op de publieke hudgets? Moet men van een wet
der uitzetting van die hudgets gewagen? Een wet, die te ondersdhrijven is’ als reflex op een tijdperk
van bloei, maar die destructie heteekent in tijden
van neergang? Immers in dit laatste geal ontbreekt

de voedingsbodem voor het rijker vloeien der bestaan-
de belastiftgen tegen de
geldende
tarieven. Verteren
door de Overheid, hoe noodzakelijk ook, mag niet via
de belastingen tot stelselmatig interen worden van

nationaal inkomen en nationaal kapitaal. Dit leert
ons reeds de beke’nde fabel van de kip met de gouden
eieren. ,

Al die jaren iet de genoemde tekorten op den ge-

wonen dienst bewijzen, dat de Overheid hoog en laag

financieel hveh hulr ‘stand heeft geleefd. Dat naast
bezuiniging, van welke niemand nog weet hoe zij

erui’zal zien, obk diastisché belastinverhooging tot

herstel van het evenwicht wordt aangekondigd, be-
hoeft, nu het stelsel van het flatteeren der balans zal

plaats maken voor dat der balans-waarheid, nauwe-
ljks te verbazen.,
Maar hoe
dikwijls
hebben wij’ toch al niet van

regeeringszijde kunnen vernemen, dat het culminatie-

punt in de helastingstijgi’ng nu was bereikt, dat er

niets meer bij kon, enz. enz.

Grenzen der overhe’idstaak.

De Overheidstaak. Wat is thans moer noodig dan

eenig principieel begrip en inzicht omtrent haar
theoretische begrenzing. Het is, reeds voor onze
luta, eisch, te streven naar een sluitend budget-Ge-

wone dienst, zonder doelen van Gewoon af te wentelen
op Buitengewoon. Maar alle streven naar zoodanig

evenwicht wordt met onvruchtbaarheid geslagen, zoo

wordt, uitgegaan van
cie’ze
twee ficties:

het ontbreken van richtsnoeren voor een princi-
pieele begrenzing der totaliteit van de overheidsuit-

gaven en
voorts de vermeende onuitputteljkheid der midde-
len, die van de particulieren en d ondernemingen
steeds weer voor belastingbetaling wordt verwacht.
Wan.neer dan uiteindelijk de laatste spaarmogelijk-
heid voor particulieren door het zwaar drukkende ge-
heel der belastingen zal zijn verdwenen – eigenlijk
reeds lang daarvoor – rijst de vraag: wat nu? Waar
halen wij het kapitaal vandaan, dat noodig is voor,
het op peil houden der productie? Neemt de, Regee-
ring de taak der kapitaalvormin.g over van de parti-
culieren, bedrijven, enz., uit wier handen zij door de
belastingen geslagen werd? Wat baat een onaizien-bare zee van belastingen en wat werken de hoogste
tarieven, ‘zoo zij zich geplaatst zien tegenover een
zeifverwekte eb in de volkswelvaart?
Dat er bij alle gewilde of niet-gewilde, doch feite-
lijke, uitzetting der overheidsbudgets wel degelijk

grenzen moeten
zijn,
toont de, noodzakelijkheid, ook

voor de Overheid, te kiezen tusschen eenerzijds gelei-
delijke en finale ,uitmergeling der welvaartshronnen,
anderzijds het ontzien van deze, door alleen te nemen
van hetgeen doôr die bronnen door productie wordt

opgeleverd.
Wie denkt, dat het belastinggeld feitelijk niet op kan,
omdat bij tekort altijd maar weer de ongeorganiseerde

machtelooze belastingbetaler klaar staat om zich de duimschroeven nog vaster te laten aandraaien, staat

met zijn economische visie
01)
het peil van den boer

uit de fabel, die ook bron en opbregst verwarde, toen
hij de kip slachtte, die ‘de gouden eieren legde.

De bela.stingherziening.

En nu dan de fa.meuze belastingherziening, waar-

omtrent voorstellen in de ‘Troonrede worden aange-

kondigd.
Belastingherziening kan van wijder dan wel van

nauwer strekking zijn. Zij kan de allure aannemen van
helastinghervormirmg,’ zij kan echter ook zich onder
gelijk etiket tot fragmenten bepalen. Zij kan een
nieuw, en naar gehoopt wordt beter, belastingstelsel
vestigen, maar zij kan ook het bestaande ,,stelsel” vrij-
-wel handhaven en in hoofdzaak bedacht zijn op uit-
breiding zonder hervormend richtsnoer. In een tijd
als dozen korit de, practische gedachte tot groote

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

783

macht: het gelid moet er komen, wâdr’ is het te

vinden?
Practische noodzaak en belastighervorming vei-
houden zich als water tot ürrr. Van de details

der regeeringsp]annen is nbg nits bekend. Alleen
enkele tipjes van den sluier worden in de Millioe-
nennota ope1icht, en zoo zal de critiek moeten zwij-

gen tot de indiening van de genoemde voorstellen

een feit is.
Zooveel is echter wel zeker, dat van werkelijke

hervormin.g hier geen sprake kan zijn; dat veeleer het

stijven van de schatkist dermate de plannen be-
heerscht, dat het woord ,,herziening” met een ver-

kleinglas moet worden gelezen.
Hoe weinig ver de portée is van de aangekondigde

belastingherziening, blijkt wel hieruit, dat de Regee-
ring zich niet de vraag stelt, of het geraden is in het
belang van het ,,stelsel” sommige heffingen in den
ban te doen en dan door betere te vervangen. Neen:
zij oordeelt de bestaande belastingen ,,weinig geschikt
om te worden verhoogd” en.zoo blijft van de heele
herziening wei niet veel anders over dan verhooging

van den totalen belastingdruk via een ,,complex van

nieuwe belastingmaatregelen”, met eenig perspectief
voor verschuiving van den verhoogden totalen druk
met het oog op sociale voorzieningen, en hedrijfs-

belangen.

Leenen voor de fensiedoeleinderm is verantwoord.

Alvorens op enkele punten nader in te gaan, moet
ik er op wijzen, dat het gevaar dreigt, dat ter wille
van sociale- en andere belangen te gemakkelijk aal
worden heengestapt over de priiuordiale kwestie: is
belastingverzwaring in haar totaal in Nederland in
(lezen tijd economisch verantwoord, d.w.z. zonder dat

verdere uitmergeling dreigt?
Over deze toch wei zeer belangrijke vraag wordt
met het lokaas van sociale verlichting hier en ver-
zwraring ginds, alsmede met den gangmaker van een
sluitend budget, te gemakkelijk heengestapt. Van
gangmaker gesproken: als zooclanig moet ook dienst

doen het beroep der Regeering op liet nationale ka-
rakter van de middels do nieuwe belastingen te bren-

gen offers: defensie en werkloosheid.
Dit beroep moge suggestief zijn, zoo kan toch zeker
niet worden gezegd, dat een zoodanige besteding van

de nieuwe helastiuggelden het begrip ,,nationaal ka-
rakter” uitput. Er zijn ook hier slechts gradueele-,
geen principieele verschillen. Thans trokken deze be-langen de meeste aandacht, niaar wie zal ons zeggen,
(lat niet over enkele jaren – wij leven snel – heel
andere uitgaven als hij uitstek nationaal de aandacht
zuilen opeischen? Dit argument kan telkens terug-

komen voor het pousseeren van nieuwe offers en wil

te veel bewijzen.
Met name mag ongetwijfeld worden volgehouden,
riet do financiering van het op peil brengen onzer be-
wapening op normale en meer geleidelijke wijze uit
een defensiefonds ware te vinden, waar immers vele
jaren ook het nageslacht van onze verhoogde veilig-heici zou profiteeren. Het denkbeeld, dat alleen voor
z.g. productiovo uitgaven mag worden geleend is, waar het hier alleen gaat om verdeeling van lasteu

over heden en toekomst, geheel verouderd.

Belastingsysteem en belastingdruk.

De Regeering heeft blijkbaar oog voor de begrip-

pen belasiin.gsysteem
en
belastii.gdruk.
Begrijp ik
haar goed, dan is niet ,,hetere verdee]ihg van den
belastingdruk” het helastingsysteern dat, naar de Re-

geering zelf zegt, fouten en onvoimaaktheden ver-
toont, zelf gediend. Het is van belang dit te consta-

teeren, omdat de Regeering verder verzwijgt wat zij
onder een belastingsysteern verstaat. Daarom is de
verwijzing in de Milliöeneunota naar belastingdruk

mij hier zeer welkom.
Waar de Regeering aan een in haar oog betere ver-

deeling hecht, daar kan zij ter wille van de nood-

zakelijk geoordeelde meer-opbrengst niet terug, van
den eenig toelaatbaren weg tot die meer-opbrengst
en wel dien der rechtvaardigheid op helastiugge-

bied.
De Regeering, en ik constateer dit met voldoening,

heeft, waar
zij
niet alleen streeft naar meer-opbrengst

door belastingverhooging, maar ook naar een betere
verdeeling van den belastingdruk, blijkbaar hetzelfde

begrip van stelsel als ik heb neergelegd in stelling

CIX van
mijn
eigen helastingboek
1):

,,huiten algemeenheid, draagkracht en gelijkheid

van druk is er geen plaats voor ,,steisel”, met als
éénige uitzondering ,de hestemmingsheffingen, die in

de ,,spezielle Entgeltlichtkeit” zijn gefundeerd.”
Betere verdeeling van den belastingdruk wil dus

zeggen:
rechtvaardiger vérdeeling in den zin van gelijkheid
van druk, wat geenszins mag worden vereenzelvigd met

bevordering van gelijkheid van
inkomsten.
Men hoede

zich dus hier voor het begrip sociaal. Met den ge-
weldigen eisch aan elk belastingstelsel als zoodanig

te stellen, dat zijn.
druk
zooveel mogelijk gelijk zij, is

de rol van belastingstelsel uit een oogpunt van recht

uitgespeeld.
Rechtvaardigheid in de in.komstenverdeeling ook

slechts trachten to
benaderen,
leidt tot grenzelooze

verwarring, en ligt niet op den weg der belastingen,
noch van belastingstelsel.

De nieuwe Nationale-Inkomsten- en Winstbe-

lasting.

Waar de bestaande belastingen volgens de Regee-
ring niet geschikt zijn te worden verhoogd, waarbij
vergeten schijnt, dat opcenten een bestaande pro-gressio intact laten en dus geen fouten verergeren,
verschijnt nu ten tooneele als pièce de résistance een
nieuwe ,,Nationale Inkomsten- en Winsthelastin.g”

met een geraamde opbrengst van
f
90 millioen, waar-

van echter slechts
f
50 millioen beschikbaar is voor

het tekort.
Deze belasting, zoovoelmogelijk bij de bron te hef-
fen., wordlt gelegd op den schuldenaar van huren,
pachten, renten, bonen en pensioenen. De belasting

ad
2
percent zal in vieren uiteen vallen (huur, rente,
loon en winst), terwijl een bijzondere winsthelasting
voor rechtspersonen, boven de 2 percent nog 8 per-
cent van de hedrijfswinst zal heffen. De heffingen zijn
persoonlijk, wat onder anderen blijkt uit kinider-

aftrek.
Een eigenaardige helastingherziening doet hier

haar intrede. Hadden wij niets anders, zoo zou ge-
dacht kunnen worden aan een volledig stelsel van
ontvangsthelastingen op de opbrengsten van natuur,
kapitaal en arbeid. Maar zoo kan het niet zijn, daar
alle andere belastingen blijven bestaan, de bekende
persoonlijke verterings- en verkeersbelastingen te

gader.
Alle belastingen moeten, op straffe van interen,
uit hot inkomen worden opgebracht, welke maat-
staf voor de heffing ook worde gekozen. Maar, mag
men vragèn: welk .denkbeeld van belastingstelsel

zit véér, wan,neer, behalve de reeds bestaande zeer
verschillende maatstaven, nu voor het opbrengstgeheel
der productie de nieuwe maatstaf van ontvo.ngs
wordt gekozen ten aanzien van al die objecten, waar-

01)
reeds al die andere maatstaven worden toege-

past?
O
n
t
v
an.gstbelastingen zijn per sé achterlijk en meer zakelijk- dan persoonlijk georiënteerd. De omstandig-
heden van do belastingp1ichigen, de risico’s waar-
tegen opbrengsten worden verkregen, alsmede cle he-

langrijkste momenten van de draagkracht kunnen
nimmer in een stelsel van zulke heffingen voldoende

1)
II. ‘W. C. Bordewijk – De theorie der belastingen
en het Nederlandsch belastiagwezen – Zwolle
1930 –
8
0
. -.
Het Nederlandscih Belaztingrechk. No. 10. Uitg.
W. E. J. Tjeenk Willink –
f
16.—.

784

ECONO’MISCH-ST±ISTISèHE BÉRICHTEN

19 October 1938
II

tot haar recht komen, en zeler niet,’ wannè,er, bij wijz
van noodsproig,. nkast aY het hestaande lleeh om

moer gelclophrengst en vegens ongéschiktheid. an

verhooging der bestaande – heffingen curnulatief tot
het ophrengst.stelsel bf’ ontvangstelsel wordt over-
gegaan. ,

In het, bekende Leerboek der, Financiën van Mr.
P. W. A. Cort van der Linden ) wordt bitter, weinig

ten gunste en veel ten nadeele van deze belastingen
gezegd.

Hij wijst bijvoorbeeld op de
bijzondere
natuur dr
verschillende helastingobjecten, die het verschil’ in

draagvermogen en ook.het verschil in weerstandsver-mogen bepaalt. Onze,.Regeering ,,antwoordt” met het
eene domme percentage van 2 perent. De ontvangst-
belastingen zijn stug, weinig buigzaam of vatbaar

voor, verandering, aldus Cort van der Linden. Ook
dit is zeker weinig aan te bevelen in een tijd als
dezen, die aan niets zoo zeer behoefte heeft als wel

aan aanpassing, ook in fiscaal opzicht. En dan de
zoo maar, incidenteel, uit nood, bij wijze van proef
ingevoerde winstbeiasting op rechtspersonen, en

mi. onverantwoordelijke greep in de bestaansvoor-
waarden van tal van lichamen, , die na de gevallen

klappen eindelijk op adem moeten komen, zal van een
bloeiend bedrijfsleven over vrijwel de heele
lijn
sprake
kunnen wezen!

Samenvatting.

Stempelt de al omvattende introductie van de Na-
tionale Inkomsten- en Winstbelast.ing deze belasting-herziening reeds voor haar geboorte tot een verouder

de, zoo kan ook in ander opzicht van andere fiscale
voornemens hetzelfde worden gezegd.

De Omzetbelasting in haar werking fnuikend voor de koopkracht en het bedrijfsleven, is reeds aanmer-
kelijk verscherpt. Verhooging van invoerrechten in de Troonrede als van ,,matig beschermeuden aard”
aangekondigd, belooft een meerdere opbrengst van
circa vijf millioen.
Wanneer men al deze plannen leest, dan moét
men wel in economische wonderen gelooven om te

meenen, dat een ietwat andere verschuiving van den
in totaal zoozeer verzwaarden belastingdruk zou kun-
nen ,,bijdragen tot althans eenige stirnuleering van

het bedrijfsleven”.
Dit optimisme der Regeering lijkt niet gefundeerd.
Wanneer men bij een wedloop aan de deelnemers bloed
aftapt, echter in ongelijke mate, dan kan men wel
zcggen, dat sommigen minder zwaar zijn getroffen en
dus
relatief verlicht, maar het
totale beeld
van de
vroeger bereikte gemiddelde snelheid zal niettemin
een ondubbelzinnigen achteruitgang vertoonen.
Tegen de noodzakelijkheid van belastingverhooging
zal elke oppositie wel worden gesmoord, al kunnen defensie en werkloosheid het niet zonder critiek op
de financiering stellen. Realistische politiek echter

staart zich niet blind op de mooie begeleidende franje
van betere drukverdeeling en sociale gévolgen, waar-
door de blik minder öntvankelijk wordt voor den
ernst en de gevaren van den, weg, waarop onze fina.n-
cieele en bucigetaire politiek zich bevindt. En voor
men met gezag mag spreken van helastingherziening,
herzie deze zich zelve onder het motto: belastingstel-
sel, als deel der ruilhuishouding, niet parasiet, doch
welvaartsinstrument.

H. W. C.
BORDEwIJK.

) Mr.
P. W. A.
Con valt dci’ Linden — Leerboek der
Finnnciën – De theorie der beIaisingon – llïtg. Gebr.
Beli.afante, ‘s-Graven.hage –
1887 – 80. –
f
7.50.

WINSTBELASTING ALS NOODHEFFING.?

De bij de ‘Troonrede aangekondigde en in cle Mil-
lioenennota verder aangeduide ,,Nationale Inkomsten-

‘en Winstbelasting” is geboren uit de behoefte van de

Overheid tot een sluitend budget te geraken. De hui-
dige omstandigheden stellen aan de overheidstaak

dusdanige eisen, dat’ door uitgavenbeperk.ing alleen

het gestelde doel – een sluitend budget – niet kan
worden bereikt. Doelmatig kunnen de voorgestelde

heffingen dus slebhts zijn als zij de staatskas na hun
in-werking-treden op korten termijn aan middelen
helpen.

‘De eerste drie (van de vijf) grondslagen van de

aangekondigde heffingen, de huur-, rente- en loon-
‘belastingen voldoen, voorzover dit althans uit de

weinige bekende gegevens valt op te maken, aan de

bovengestelde eisen. Deze heffingen zullen naar het voornemen is worden geheven bij. de bron; wat ver-
moedelijk zal beduiden, dat de belastingschuldigen bij

de uitbetaling van versçhuldigde huur, pacht, rente,
loon en/of salaris dadelijk dë belasting zullen moeten

voldoen. De practijk van soortgelijke heffingen of
bijdragen aan algemene fondsen, omzet- en zegel-
belasting, loonbelasting in Nederlands-Indië, ouder-

domsrente ed., maakt het waarschijnlijk, dat de voor-
genomen nieuwe heffingen eveneens door het ongel-

dig maken van plakzegels zullen moeten worden vol-

daan. Dit systeem brengt ten aanzien van het moment

van ontvangen van de belastingpenningen voor de

Staatskas de prettige consequentie met zich, dat de
gelden eerder binnenkomen dan de belasting ver-

schuldigd is. Belastingplichtigen toch zullen allen

een voorraad zegels van verschillende waarden in hun
bezit dieiien te hebben.
* *
*
Vooi de aangekondigde winstbelastingen liggen de
kaarten echter anders. Het is uiteraard precair op dit

moment over deze heffingen, over welker uitvoe-
ringsvorm nog niets bekend is, iets positiefs te zeg-

gen. Noch met betrekking tot het aanvangsjaar, noch
ten aanzien van het door d.e wet te ‘bezigen winst-
begrip is iets met zekerheid bekend.

Wel duidelijk is, dat de Regering er naar streeft
een het rechtsgevoel en het billijkheidsbesef bevre-cligende regeling te ontwerpen. De beschouwingen
in de Millioenennota, waarbij de mogelijkheid wordt

afgwezen om de benodigde meerdere middelen te
verkrijgen door verhoging van de bestaande hef f in-gen zijn toch gegrond op de overweging, dat ,,de be-
staande belastingen weinig geschikt zijn om te worden
verhoogd, omdat hierdoor de fouten en onvolmaakt-
heden, die nu eenmaal aan het bestaande belasting-
systeem e.igen zijn, zich dan in sterker mate zouden
doen gevoelen, waardoor enerzijds de anti-sociale wer-
king er van zou worden versterkt en anderzijds een sterk remmende invloed op de bedrijvigheid hier te
lande het gevolg zou zijn.”
1)
Een uitspraak, die niet
behoeft te verbazen in de mond van een Minister, die een commissie tot herziening van het belastingstelsel
in het leven riep.

Zonder nu verder te willen vooruitlopen op de
tot stand’ te komen regelingen, kan naar het voor-
komt met zekerheid vastgesteld worden, dat wil
cie voorgenomen 8 pOt. vinstbelasting van rechtsper-
sonen niet op haar beurt een sterk remmende invloed
op de bedrijvigheid uitoefenen en wil deze heffing tevens billijk zijn, dat dan in het bijzonder de in de
Wet te verwerken regeling met betrekking tot de

compensatie met geleden verliezen de aandacht zal
behoeven.

Dat het komende wetsontwerp ‘de com1ensatie zal kennen, valt niet te’ betwijfelen. Zowel de Dividend-
en Tantièmebelastingwet
2)
als de -Wet op de Inkom-
stenbelasting
3),
als oo,lc., de Ordonnantie op, de In-

Millioenénnota blz. 22;
E.-S.B.
d.d. 21
Sept. ji. bis.
714.
Als
logische consequentie van het gevolgde systeem.
8)
Art. 17 2e lid.

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

785

dtsche Vennootschapsbelasting
A)
hebben als stelsel,
dat indien in enig jaar volgens dc gegeven voorschril

ten verlies wordt becijferd, dat verlies in mindering
mag worden gebracht van de winst in volgende
jaren te behalen.

Bij de Dividend- en Tautièmebelasting is deze ver-
liezencompensatie volkomen; de heffing treft slechts

,,cle uitdelingen” en het behoeft geen betoog, dat geen
uitdelingen zullen kunnen worden gedaan voor en

aleer voorgaand, niet uit vroegere overschotten ge
delgd, verlies is ingehaald ).

.In de twee andere belastingregelingen is dezé corn-

pensatie evenwel op een weinig bevrediging gevencle

wijze tot stand gebracht. Beide heffingen kennen de
compensatie van verliezen tot over een maximale ter-

mijn van twee jaar. lIet behoeft nu wel niet nader
bewezen te worden, dat beschouwd vanuit het ge-zichtspunt der billijkheid en getoetst aan het thans
door cle Regering gestelde criterium, dat cle heffiig

geen sterk remmende invloed
01)
het bedrijfsleven
mag uitoefenen, deze termijn van twee jaar absoluut

onvoldoende is. Zoveel heeft de conjunctuurstudie
ons nu wel geleerd, dat de duur van de gemiddelde

conjunctuurgolf langer is dan tweemaal twee jaar,
zodat deze termijn – sterk vereenvoudigend aanne-
niend, dat gedurende de helft van de cyclus verlies
wordt geleden – in eik geval te kort is. Volkomen
compensatie van geleden verliezen met latere winsten
is toch al niet te verwezenlijken, omdat het niet uit-
voerbaar zal zijn – en ook niet wel te motiveren –
om de Staat te (toen mededelen in de kapitaalverlie-
zen, die bij een doorgevoerde reorganisatie door de kaptaalvcrschaf:fers worden aanvaard. Maar (lat
IS
dan tevens een argument te meer om bij het in de
Wet brengen van een compensatieregeling niet zon-
der meer cle ,,gebruikelijke” twee jaren uit de be-

staande regelingen over te nemen, doch een door
dugde1ijk onderzoek bepaalde langere compensatie-
termijn vast te stellen.

* *
*

Aanvaardt men deze gedachtengang dan komt even-
wel het samenvoegen van de besproken 8 püt.’s
winstbelasting met de drie eerstgenoemde heffin-
gen tot één Nationale Inkomsten- en Winstbelasting
in een eigenaardig licht. Immers
de
motor, die tot
het
thans
indienen van dit complex van voorstel-
len bewoog, is de
mom entele
nood van de schatkist.
liet is evenwel alleszins waarschijnlijk, dat hij invoe-
ren van een Winstbelasting met een bevredigende
compensatieregeling, (indien die belasting
nu
hijv.
met ingang vn de winsten over 1938 wordt inge-
voerci) de opbrengst door de voorafgaande reeks
slechts slechte jaren niet groot zal kunnen zijn
8).

Is dit zo, dan is de indiening van deze winsthelas-
ting in deze combinatie van noodheffingen niet doel-
matig en daarom voor wat tijdstip en argumentatie
va.n indien ings.noodzaak betreft, onjuist.
Wil de Regering, ondanks de daartegen van vele
zijden
7)
geuite bezwaren, overgaan tot invoering van
een winstbelasting, om daardoor voor de Schatkist
eerder de beschikking te krijgen over het aan de
gemeenschap komende winstaandeel, dan bij de divi-
dend- en tantièmebeiasting mogelijk is, á la horune
heure. Maar men gebruike dan niet de koevoet van de
Schatkistnood om deze principieele koerswijziging
,,erdoor” te
krijgen.
Deze zaak vereist een rustiger behandeling, waarbij zuiver afwegen van voor en
tegen belangrijker te achten is dan het moment van
afkondigen. CooL,

Art. 7.
Art. 4Zb W. v. R. verbiedt dit uitdrukkelijk.
0)
Denkbaar is het niet van toepassing verklaren van
cle compensatieregeling over de jaren voorafgaahde aan de
invoering van de belasting; dat dan echter aan de door
de Regeeriag als uitgangspunt, genomen criteria niet wordt
voldaan is evident.
7)
Deze bezwaren liet ‘ik inet opzet buiten bespreking.

IS HET Z.G. ,,MAAL- EN
MENGGEBOD”

NOODZAKELIJK ALS MIDDEL TOT- STEUN-

VERLEENING
AAN DE INHEEMSCHE

TARWETEELT?

Door cle vele Nederlanders, die steunverleening aan

de inheemsehe tarweteelt – mi. volkomen terecht –
noodzakelijk achten, wordt maar al te vaak gedacht,
‘dat daartoe het tot dusverre door de Regeering ge-
hezigde z.g. ,,Maal- en Menggebod”
ook
noodzake-
lijk is.

liet doel van dit artikel zal zijn aan te toonen, niet
alleen, dat deze gedachte onjuist is, doch ook, dat
het z.g. ,,Maal- en Mepggebod”
‘niet
‘voldoet aan den
redelijk te stellen eisch, dat te verstrekken landbouw-
steun zoo min mogelijk andere bedrijfsgroepen scha-
den of extra bevoordeelen mag (hetgeen overigens bij
de behandeling van het desbetreffende wetsontwerp
in de Staten-Generaal door den toenmaligen Minis-

ter, belast met de belangen van den landbouw, ook

volledig werd erkend, doch waarvan helaas later in
de practijk weinig is terechtgekomen).

Geschiedenis van het maal- en menygebod.

Alvorens op de bovenvermelde vraag nader in te
gaan volge hier allereerst een kort overzicht over de
wijze, waarop
destijds
het z.g. ,,Maal- en Menggebod”
is tot stand gekomen.
Toen in 1929-1930 de tarweprijzen op de wereld-
markt op een dusdanig laag niveau waren aangeland, dat van een eenigsairis loonende tarweteelt in Neder-
land geen sprake meer kon zijn, was het alleszins
verklaarbaar, dat de toenmalige Regeering de nood-
zakelijkheid inzag en naar middelen zocht om den
prijs van in Nederland geteelde tarwe te ,,repa-
reeren”.
Iets anders dan de tarweprijs had echter geen re-
paratie noodig, want aan den regelmatigen afzet aan de consumenten van de in Nederland geteelde tarwe
had nog nooit iets gehaperd; integendeel, er was
eerder regelmatig een tekort aan ‘de in Nederland
geproduceerde tarwesoor-t, welk tekort dan ook veelal
ieder jaar terugkwam en dan aangevuld werd door
invoer van z.g. zachte tarwe uit Australië, Polen en
andere landen.
Deze z.g. zachte tarwe – hierbij dient te worden
opgemerkt, dat in Nederland slechts die tarwesoort
geteeld wordt – is een zeer gezochte grondstof voor
de bereiding van tarwebioern en -meel voor speciale
doeleinden (bruinbrood, speculaas, Icoekjes, enz.),
doch is, in vergelijking met harde tarw’esoorten van
overzee, zooals hijv. Manitoha- en Amerikaansche
hardwinter tas-we, een minder bruikbare grondstof
voor de fabricatie van tarwehloein voor de witte-
broodhereiding.

Toen dan ook
01)
een gegeven moment in 1930 de
toenmalige Minister van Arbeid, Ilandel en Nijver-
heid, Mr. Verschuur, de voorbereiding van deze ma-
terie tijdelijk in handen had, was er bij hem alleen
en uitsluitend sprake van den tarweprjjs, die ver-
betering behoefde.

Mr. Verschuur, die blijkbaar ‘de consequentie van
het geheele probleem zeer juist aanvoelde en geen
grootere moeilijkheden wilde scheppen dan strikt
noodzakelijk was, hield besprekingen met de Neder-
landsche meelfabrikanten en de meelimporteurs,
waarbij hij mededeelde, dat ‘de Regeering had beslo-
ten de inheemsche tarwetelers door middel van een
bijslag te helpen aan een beteren prijs voor hun
product.

Aan meelfabrikanten en meelimporteurs werd door
Mr. Verschuur medewerking gevraagd om de daar-
voor benoodigde gelden bijeen te brengen.
Door het toepassen van een omslag op alle hier te
lande gefabriceerde en geïmpôrteerde tarwebloem zou
zulks zeer wel en ook uiterst eenvoudig mogelijk zijn
geweest en daarmede zou dan deze kwestie, die later

786

ECONOMISCH-STATISTISCHE’BERICHTEN

19 October 1938
zooveel stof heeft doen opwaaien,
zeer
consequent en zeer eenvoudig zijn opgelost.

in Engeland werkt de tarwesteun in dezen vorm
zeer goed (zie rapport van den Rijkslandbouwconsu-
lent Ir. Gerritzen in ,,Economische Voorlichting” van
7 October 1938).

De meelim.porteurs verklaarden zich daartoe in
principe onmiddellijk bereid.

Mr. Verschuur had echter buiten den waard ge-
rekend, in dit geval buiten de meelfabrikanten, die

de door den Minister gevraagde medewerking botw’eg
weigerden.

Zonder tuijfel zagen de Neclerlandsche meelfabri-
kanten toefi reeds de groote mogelijkheden, die een

ander systeem van steunverleening aan de inheerh-

sche tarweteelt voor hen inhield; evenals de meel-

importeurs heel goed de gevaren zagen, welke de
plannen van de Landbouw-Crisis-Commissie, de z.g.
Commissie Lovink, voor hen inhielden.

Na de weigering door de meelfabrikanten, waar-
door een vrijwillige fondsvorming ten bate van d
inheemsche tarweteelt door de leveranciers van tarwe-
bloem onmogelijk werd, heeft de toenmalige Minister

President, Mr. Ruys de Beerenbrouck,. de behande-
ling van de tarwekwestie van zijn collega, Mr. Ver-
schuur, teruggenomèn.

Toen is het voor mij tot dusverre nog steeds on
erklaarbare gebeurd!

Nadat de door de Regeering gewenschte vrijwil-

lige fonclsvorming door de weigering van de meelfa-

‘brikanten onmogelijk was geworden, was het alleszins
logisch te verwachten, dat diezelfde Regeering vette-
lijke maatregelen zou voorstellen ten einde die fonds-vorming gedwongen op te leggen.

Tot groote verbazing en tot nog grootere teleur-
stelling van diverse bij de kwestie betrokken groepen
– niet tarwetelers met uitzondering natuurlijk van
de meelfabrikanten, die hun hooggespannen verwach-
tingen reeds werkelijkheid zagen worden, kwam ech-

ter Minister Ruys de Béerenbrouck met een wetsont-
werp, hetwelk zich niet alleen bemoeide met dn

tarweprîs, doch zich ook uitstrekte tot den tarwe-
afzet,
ofschoon nog nooit een tarweteler in Nederland
met zijn product was blijven zitten.
Met volkomen negatie van alle nu langzamerhand

•el bekende funeste consequenties, w’aartegen in en
buiten de Staten-Generaal in woord en in geschrift

duidelijk werd gewaarschuwd, tevens met de aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat daardoor
een totale ontwrichting zou ontstaan in de verhou-

dingen tusschen andere betrokken groepen, waarvan.
de eene enorme voordeelen zou verkrijgen, terwijl an-
deren groote more’ele en financieele schade zou wor-
den berokkend, heeft Minister Ruys cie Beërenbrouck
een systeem van stennverleening weten door te zet-

ten – de Tarwewet 1.931. – waardoor weliswaar cle
prijs van cle tarwe werd verbeterd, doch waarbij tege-
lijkertijd tegen alle logica
in en zonder eenige nood-
zaak
de in Nederland geteelde tarwe naar een plaats
werd geforceerd, nl. naar het wittebrood, waar zij bij
voorkeur niet thuis behoort en hetgeen reeds tot re-

sultaaf heeft gehad, dat vooi de broodbereicling bij uitstek geschikte tarwe van overzee naar de kippen
gaat, terwijl voor de broodbereiding minder geschikte
tarwe door het Ncderlandsch broodetend publiek
moet
worden geconsumeerd.
Hiermede werd tevens een gecamooifleerde
pro tec-
tic
voor de Nederlandsche maalindustrie gesohapen!
Deze voor ‘de bereiding van verkoopbaar wittebroocl

minder bruilcbare tarwe moest en zou door de Neder-
landsche broodoters worden opgegeten inplaats van

voor een groot deel door de kippen. Alsof het’ den.

doorsnee Nederlandschen tarweteler .bijzônder inte-resseert, waarvoor zijn tarwe wordt’ gebruilct, nadat
hij er een behoorlijken prijs voor’ heeft ontvangen! In ‘t’genstelling met de bdven gere’leveerde mede-
deelinge’n vdn Minister Verschuur was Minister ‘Ruys

de B.eerenbrouck echter, destijds van deze absolute
noodzakelijkheid, qm de inheemsche tarwe door het
brood te verwerken, wel zoo overtuigd, dat hij zelfs
zijn ministerieele portefeuille in het geding bracht.

In verband daarmede motiveerde het kamerlid Dr.
Coljn zijn stem door de woorden ,,vi coactus”, terwijl

ook het kamerlid de Heer Schokking namens zijn
fractie een verklaring afgaf van gelijke strekking.

1-loe goed ,,men” destijds Minister Ruys de Bee-.

renbrouck heeft voorgelicht, moge o.a. blijken uit
het navolgende:

In het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer
werd in paragraph
6
gezegd:
.,Eenige leden stelden de vraag, welke waarborg er

bestaat, dat tengevolge van den voorgestelden maat-

regel de tarweteelt niet zal worden, uitgebreid.”
In zijn Memorie van Antwoord antwoordde de Mi-nister daarop:

,,dat een voorzichtige hanteering van het percen-
tage en’ beoordeeling van het in aanmerking komende

graan een abnormale uitbouw vaA de tarweteelt zal
verhoeden”

m.a.w. de Minister vreesde geen abnormale uitbrei-
ding van de tarweproductie.

Hier volgen nu de werkelijke procluctiecijfers, ont-
leend aan officieele gegevens van het Centraal Bu-reau voor de Statistiek:

Productie van tarwe in Nederland.
1929 ………………….1.958.000 H.L.
1930 ……………………2;169.00()
1931 …………………..2.417.000
1932 ……………………4.597.000
1933 ………………….5.488.000 1934 ………………….6.461.000

Ik moge hierbij inmiddels opmerken, dat mijner-

zijds tegen een vergroot tea-we-areaal geen bezwaar
bestaat; wel heb ik bezwaar – in ieder geval zoo-
lang Nederland nog tarwe of tarwebloem
moet im-
porteeren – tegen de onjuiste gevolgtrekking, dat

tarwe-areaal en bloemimport met elkaar in verband
staan.

Hier volge nog slechts één ander voorbeeld uit cle
diverse voorbeelden, welke zouden kunnen worden
aangehaald.

In de Memorie van Antwoord op het Voorloopig

Verslag van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
zeide Minister Ruys de Beerenbrouck o.a.:
,,De ondergeteekende ken niet inzien, dat er van
bescherming of bevoorrechting van de inheemsche
maalin.dustrie sprake kan zijn.”
Weer puttende uit de officieele gegevens van het
Centraal Bureau voor de Statistiëk geef ik onder-
staande cijfers, die het aandeel weergeven, hetwelk
in de diverse jaren de Nedenlandsche meelimporteurs
en de Nederiancische meelfabrikanten hebben gehad in de hinnenlandsche consumptie van tarwebioein.

Aandeel van de Ned. fabrieken in het binnenlandsch
verbruik.
Import
1925
……….
75
0
/0
25
0
/0
1926
……….
75
25,,
1927
……….
71
29 ,,
1928
……….
71,,’
29,,
1929
……….
78
22
1930
………..
74
26
1931
……….
81
19
1932
………..
.
,
.
1933
……….
93,,
7,,
934
……….
94
6
1935
…..

. ….
94

,
6,,
1936
……….
91
9,,
1937
01
0
., – ,,

,,

Commentaar lijkt mij vrijwel overbodig.
Ik kom thans tot de behandeling van de hierboven
vermelde vraag.
‘Hoewel in Nederland v6ér de i’nvoering van de
Tarwewet 1931 .- met uitzondering dan van tarwe voor bruinbrood – betrekkelijk weinig of geen in-

heenioche tiu-we’ werd gebezigd voor de bereiding van

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

787

wittebrood, is het toch te begrijpen dat, toen de daling

van cle tarweprijzen catastrophale afmetingen ging

aannemen, men er niettemin toe is overgegaan de
voor cle steunverleening benoodigde gelden te verha-

len op het artikel brood.

Door de daling van de tarweprijzen kon het brood
steeds goedkooper worden, zoodat door een belasting
te heffen op het brood, dit artikel voor den consu-

ment in vergelijking met voorgaande jaren niet duur-

der behoefde te worden.
Theoretisch zou men dus door een directe belasting
te heffen op het brood, de ben oodigde gelden voor

den steun aan de inheemsche tarweteelt kunnen ver-
krijgen.
Aangezien er echter in Nederland ca. 15.000 bak-

kers waren, zou dit zeer onpractisch zijn geweest.
Bovendien was er een veel eenvoudiger methode mo-
gelijk.
Daar de bakkers v66r de invoering van de Tarwe-

wet 1931 de benoodigde hoeveelheden bloem en meel

betrokken van een betrekkelijk klein aantal inlan.d-
sche meelfabrieken of van de meelimporteurs, hetzij
direct of door tusschenkomst van meelhandelaren, zou

het logisch geweest
zijn,
zooals reeds eerder uiteen-
gezet, dat men derhalve op bloem en meel een be-
lasting had geheven, hetzij
bij
het verlaten van de

fabriek of molen, hetzij
bij
import of bij de aflevering

aan de consumenten.
Het brood zou op die wijze indirect belast
zijn
ge-
worden, zonder dat ruw ingegrepen zou zijn in de
verhoudingen, die destijds bestonden in de bloem- en
meelvoorziening van Nederland.
1-loe logisch en gemakkelijk dit systeem ook zou
zijn geweest, men is niettemin overgegaan tot het
ingewikkelde en maatschappelijk ontwriehtend wer-
kend ,,Maal- en Menggebod” en men heeft dit sys-
teem, ondanks de vele protesten van hen, clie door
die regeling gedupeerd werden en op den duur zeer

waarschijnlijk ten gronde zullen gaan, gehandhaafd.
Het ,,Maal- en Menggebod” houdt practisch in,
dat de bakkers verplicht zijn 95 pOt. van de door
hen voor de broodbereiding benoodigde tarwebloem
en 100 pOt, van het benoodigde tarwemeel (onge-
build) te betrekken van de Nederlandsche maalin-
dustrie, welke op haar beurt verplicht is deze bloem/
meel te vei-vaardigen van een tarwemengsel, waarvan
35 pOt. inheemsche tai-we moet zijn en 65 pCt. z.g.
vrije tarwe.
Voor deze 35 pOt. inheemsche tai-we – V.I.T.A.-
tarwe – moeten de meelfabrikanten een door den

Minister vastgestelden prijs betalen, waaruit dan de steungelden voor de inheemsche tarweteelt worden

verkregen.
Het is begrijpelijk, dat door deze rigoureuze be-
palingen het geheele aspect van de bloem- en meel-
voorziening in Nederland is gewijzigd. Heel sterk
blijkt dit al uit de onderstaande cijfers, die gedeelte-
lijk reeds hiervoor werden vermeld en die ontleend
zijn aan officieele gegevens van het Centraal Bureau
voor de Statistiek:
In 1000 tom.

Binnenl verbr. Geleverd door Geim-

Aandeel van
v. bloem- en meel Ned. maal-

por-

beide groepen
Jaar

in Nederland

industrie

teerd

in percenten
1928

628

453

175

72

28 1929

591

466

125

79

21
1930

662

502

160

76

24
1931

621

506

115

81

19
1932

630

599

31

95

5
1933

800

555

45

93

7
1934

648

609

39

94

6
1935

671

629

42

94

6
1936

679

616

63

91

9
1937

684

618

66

91

9

Opgemerkt dient te worden, dat de door de Neder-
landsche Meelcentrale verstreicte cijfers voor de jaren
1932/1937 betreffende cle ,,distributi e” van import-
bloem, die overigens niet geheel parallel behoeven te
loopen met die van den werkelijken ,,import”, bedui-
clend
lager
zijn dan de hierboven vernielde import-

cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

blijkbaar inciudeeren de
cijfers
van het Centraal Bu-
reau voor de Statistiek dus ook meel voor veevoeder,
hetwelk dan bij de door mij vermelde cijfers in min-

dering dient te worden gebracht.

Gevolgen van het maal- en men.ggebod voor ini-
porteurs, bakkers en consv.menten.

De import van tarwebloem, die in de aan de uit-

voering van de Tarwewet 1931 voorafgaande ijaren in
doorsnee ca. 25 pOt. had bedragen van dé totale con-

sumptie, schrompelde dus in 1932, het eerste jaar in

hetwelk zich de gevolgen van de Tarwewet volledig
lieten gelden, in tot 5 pOt. en bereikte in 1936 weer 9 pOt.;
niet
in verband met een wijziging of een verandering in de uitvoering van eerdervermelde

steunmaatregelen, doch wel in verband met een voor
de geïmporteerde tarwebloem gunstiger prijsconstel-
latie, welke de bloemverwerkende industrieën, die be-

trekkelijk vrij zijn gebleven in de keuze van hun

grondstoffen en de bakkers aanleiding gaf minder

ongemengde bloem te koopen van de meelfabrikanten
en meer van de meelimporteurs.
Door deze terugdringing van den import werden

de importeurs van tarwebloem, de meelhandelaren, de
scheepvaartmaatschappijen, de havens van Amsterdam

en Rotterdam, de expediteurs, kortom allen, die hij
den import van tarwebloem waren betrokken, ruw-

weg voor een meer of minder groot gedeelte van hun
inkomsten en bestaansmogelijkheid beroofd.
Dit heeft de Regeering in 1931 als zoodanig ge-
voelcl en heeft de bij den import van tarwebloem be-
trokkenen een tegemoetkoming toegezegd in de ge-
leden schade, die echter in geen verhouding staat tot

de werkelijk geleden schade, en die dit jaar nog
slechts wordt uitbetaald tot 40 pOt. van het bedrag,
dat in 1935 werd vergoed en die per eind 1939, in-
dien geen verandering intreedt, geheel zal worden stopgezet, zonder dat daarvoor ondanks herhaalde
verzoeken aan de Regeering, iets anders en met name
een aanzienlijke verruiming van de werkgelegenheid
van deze betrokkenen in de plaats wordt gesteld.
Ook de bakker is door dit systeem de dupe ge-
worden. Deze heeft niet meer sinds de invoering van
de Tarwewet 1931 de keuze, om die bloem te betrek-

ken, welke hij met het oog op zijn cliëntenkring het
meest voor zijn bedrijf geschikt acht, terwijl hij ook
terdege rekening heeft te houden met de door de
meelfabrikanten verkregen machtspositie.
Verder moet van iederen bakker worden nagegaan,
of ieder wel aan de verplichting voldoet om 95 pOt.
tarwebloem af te nemen, welke voldoet aan de wette-
lijk vastgestelde maalverhouding.

Ook cle consument is gedupeerd, want deze wordt
thans verplicht brood te eten van mindere kwaliteit
clan hij zonder de voornoemde wettelijke voorschrif-
ten zou kunnen krijgen.

De meelfabrikanten krijgen echter belangrijke
voordeelen. Deze verkrijgen thans een gegarandeerden
afzet van 95 pOt. van de bloem, welke door de brood-
bakkers wordt verbruikt en partici.peeren bovendien nog naast de meelimporteurs bij de ongemengde tar-
webloem, die onder de vigeerende maatregelen nog
aan de bakkers en bloemverwerkende industrieën mag
worden afgeleverd.
Deze situatie heeft reeds geleid tot een onderlinge
contingenteering en tot het z.g. ,,uitkoopen” van
enkele meelfabri’eken, ofschoon Minister Ruys de
Beerenbrouck destijds van meening was, dat men er
verkeerd aan deed ,,de meelfabrikanten te zeer als
eenheid te beschouwen, daidelijk bereid om tot trust-
vorming over te ‘gaan”.
Deze monopolistische positie van de maalindustrie
heeft niet alleen geleid tot een heheersching van den
prijs, welken de consument via den bakker te betalen
krijgt, maar ook tot een beheersching van het afzet-
organisme.
Vele meelhandelaren, die voorheen, ‘doordat zij

788

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

steunden op den verkoop van geïmporteerde tarwe-

hibem, een tamelijk vrije positie ten opzichte van de
Necleriandsche meelfabrieken konden innemen, wor-

den thans veelal gedwongen hu.n zelfstandigheid op
to geven of een schijnzelfstandiheid te voeren.
1

letzeifde kan voor een groot gedeelte gezegd wor-den van vele meelexpediteurs.

Is
het maal- en menggebocl noodzakelijk V-

Deze geheele ontwrichting zou mi. te aanvaarden

zijn, wanneer het stelsel ,,Maal- én Menggebod” ab.-
soluut
noodzakelijk zou
zijn als steunverleening voor
de inlkeemsche tarweteelh Als ,,noodzakelijkheid”

worden door cle voorstanders van dete regeling vealal
de volgende arg-umeriten aaiigevderd:
le. de ethische overweging,, dat de inheemsche tar-

we gebezigd moet w’orden voor menschelijk voedsel
en niet grootendeels voor veevoeder-doeleinden;

2e. dat dit systeem noodzakelijk zou zijn voor de

richtige contrôle hij de afneming van de tarwe bij
den teler;

3e. de gunstige beïnvloeding vor de werkgelegen-heid in Nederland;
4e. de betalingsbalans zou er gunstig door worden
beïnvloed;

5e. het systeem zou goedkooper zijn dan eenig an-der stelsel hijv. dan belastingheffing op het meel.

le.
De ethische overweging.

Hen, die deze overweging laten gelden, teneinde
het ,,Maal- en Meng’gebod” te motiveeren, zou ik wil-
len wijzen op het feit, dat de edelere soorten tarwe, ook, al moeten deze worden geïmporteerd, meer de
voorkeur verdienen om tot menschelijk voedsel ge-

bezigd te worden dan de minder edele soorten, al
zijn ze dan ook van eigen ‘bodem, welke behandeld
moeten worden met chemicaliën, om tot voor de
broodbereiding eenigszins bruikbare bloem bereid te
kunnen worden.

Hierbij moge ik nogmaals wijzen op de vreemde
consequentie, om geen ander woord te gebruiken, dat
daarvoor minder geschikte inheemsche tarwe gefor-
ceerd voor de broodhereiding wordt Sereserveerd, ter-
wijl tegelijkertijd voor de broodbeteiding beter ge-
schikte tarwe van overzee moet worden geïmporteerd en tot kippenvoer gedenatureerd.

2e.
Contrôle op de
afneming
van de tarwe.

Indien men meent, dat het tot dusverre gevolgde
systeem nöodzakelijk is voor de richtige contrôle op de afneming van de tarwe, kunnen m.i. zonder eenig bezwaar in een ander stelsel de gewestelijke organi-

saties, evenals de centrale organisatie (TarweOen.:
trale) blijven functioneeren en toezien op de afne-
ming van de tarwe van de telers en kan de centrale
Organisatie blijven toezien op het geheel van den
afzet van de tarive.

3e.
Verruiming van de werkgelegenheid in Ne-
derland.

Teneinde aan te toonen, dat dit niet het geval is,
wordt hieronder aangegeven hoeveel personen werk-
zaam waren
bij
de Nederlandsche meelfabrieken in
diverse jaren. De betreffende
cijfers
zijn weer ont-
leend aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1926 1927
1928 1929
1930
1931
1932
1933
1934
1935
1936

waaruit blijkt, dat ondanks hbt feit, dat de maalin-
dustrie haar afzet voor het binnenland heeft zien toe-

nemen van 502.000 tos in 1930 tot 616.000 tons in
1936, het personeel van deze meelfabrieken is terug-
geloopen van 1962 man -tot 1921 man.
Van eenige werkverrüiming is derhalv geen spra-

ke, hetgeen nog te meer klmt, wanneer men daarbij

rekening houdt ilmet de groote vermindering van
werkgelegenheid hij de betrokkenen hij den bloem-
import.

4e.
Gunstige beïnvloeding van •de betalingsbalans.

Beweerd wordt, dat, wanneer de import van tarwe-
bloem grooter zal worden, Nederland hierdoor groo-

tere betalingen zou krijgen te doen aan het buiten-
land.

Bij deze redeneering wordt echter geheel over het

hoofd gezien, dat Nederland nog altijd groote hoe-
veelheden
moet
importeeren, hetzij in den vonn van tarwe, hetzij in den vorm van bloem of van beiden,

m.a.w. dat bij import van tarwebloem de import van
tarwe zooveel kleiner kan zijn.

Ook wordt bij deze redeneering blijkbaar vergeten, dat, wanneer de inheemsche tarwe niet of minder zou

worden gebezigd voor menschelijke consumptie, deze
tarwe zal worden geëxporteerd of in de plaats zal
treden van veevoedr-artikelen, welke ook geïmpor-
teerd en aan het buitenland betaald moeten worden.

Zou dus de import van tarwebloem grooter worden,
dan zal de import van tarwe in verhouding terug-

loopen en/of de invoer van andere granen verminde-
ren, voor zoover de inheemsche tarwe niet geëxpor-
teerd en aan het buitenland betaald moeten worden.
Een nadeelige beïnvloeding van de betalingsbalans
is dan ook m.i. uitgesloten en verder nitg niet worden vergeten, dat de zeevrachten, diebetaald moeten wor-

den op de geïmporteerde tanvebloem veelal verdiend
worden door Nederlandsche scheepvaartmaatschap-
pijen, terwijl de zeevrachten op granen, inclusief ge-
importeerde tarwe, veelal teii goede komen aan de

z.g. ,,wilde vaart”, zoodat dan een groot gedeelte van

deze vrachtpen.ningen naar het buitenland gaat.

Ook mag mi. bij een beschouwing betreffende de
betalingsbalans nimmer uit het oog worden verloren,

hetgeen bij vele agrariers blijkbaar het geval is, dat
een grootere import van een artikel noodzakelijk met
zich medehrengt een grootere export van een ander
artikel.

5e.
Het Maal- en Menggebod” zou goedkoo per zijn.
Het tot dusverre gevolgde systeem zou goedkooper
zijn doordat de inheemsche tarwe, welke op de vrije
markt bijv.
f 3.50
per 100 kg zou opbrengen, thans
tarwe vervangt, welke
f 5..— zou
kosten hij import.
Ook dit is een onjuiste redeneering, daar bij de
heoordeeling hiervan als uitgangspunt zou moeten
worden aangenomen de prijs, welke voor de inheem-
sche tam-we op de vrije markt te maken is. Het ver-
schil tusschen dezen prijs en den richtprijs, welke-de
teler ontvangt, vermeerderd met de kosten van uit-
voering en contrôle zal
steeds
aan te merken zijn
als de belasting ten laste van dan consument.

Conclusie.

De conclusie, welice uit het bovenstaande is te
trekken, is dus deze:
ie. dat van Regeeringszijde nimmer daadwerkelijk
is aangetoond, dat het ,,Maal- en .Menggebod”
nood-
zakelijk is
als middel tot steunverleening aan de in-
heemsche tarweteelt;

2e. dat, ofschoon nog nimmer een aanneme-
lijke rechtvaardiging van het huidige systeem is ge-
geven, de Regeering een stelsel blijft handhaven, dat

eenige meelfabrikanten een monopolistische positie
verschaft en waardoor tientallen meelimporteurs, ho n.-
derden meelhandelaten, duizenden bakkers en mil-
lioenen consumenten
onnoodig
worden gedupeerd.

J. P. MEURS.
Voorzitter van de Neder1anche Vereeniging
van Meelirnporteurs te Amterdarn.

1909 man
853
1953 1916 1962
1911
1956 1938 1825 1908
1921

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

789

RENDABELE PEELMIJNVELDEXPLOI-

TATIE IS MOGELIJK.

In E.-S.B. van 12 October ii. betoogde schrijver
dezes, dat de ontwikkeling der Nederlandsche steen-
koolhehoefte de ontsluiting der Peel-steenkolenlagen

binnen afzienharen tijd noodzakelijk doet worden;
thans zal worden nagegaan of dit op rendabele basis
uitvoerbaar zal zijn.

Teneinde eenig inzicht te verkrijgen in de te ver-
wachten exploitatiekosten eener Peelmijnonderne-ming, voor zooverre deze binnen passende grenzen

van waarschijnlijkheid te voorspellen zijn, dient een
summier overzicht van de geografische en geologische

configuratie van het betreffende terrein gegeven te

worden.

De sitvotie van het Poel-bekken.

lIet in aanmerking komende gebied strekt zich uit
over een terreinstrook, waarvan de 20 km lange as in Z.O.-N.W. richting verloopt en een breedte bezit van

10 km. De hovengrondsche orngrenzing loopt over de
plaatsen: Swalrnen, Neer, Meijel, Liesel, Griendsveen,
Maasbree, Baarlo en Belfeld en wordt in het Oosten
gevoimd door de Rijksgrens. Onderstaand kaartje

geeft deze situatie
duidelijk
weer.

5.TEENKOLENVELDEN IN DE PEEL
5ha/

NPAY


Depôohg(659)o’iep/e
P/

he/s/eenko/en/er.-ein

1
o

VENLa

83

•1Idn

(657)

/
17
4
5)

(730)

(670)
1

8 t 66

k
l

(659

C)
•_
5
_

,,

.6.
0

1H

OERMOND

VO4
4
,

W.I
d

74969.0.

S..

MeIjc),
0
Ilerkenbosch

!>Vlodrop

Kaartje aangevende ligging der Peelmijnvelden.

Als resultaat van een afwisselend spel van geologi-
sche krachten is de steenkolen bevattende Peelhorst in het uiterste Z.O. nabij de Rijksgrens, door 650 m
jongere formatie bedekt, een bedekking, die in
N.W.
richting regelmatig in dikte toeneemt. In ronde cijfers
uitgedrukt, bedraagt de dikte van de afsluitende laag
voor 14.000 ha oppervlakte. 650-800 m, voor de
resteerende 6000 ha: 800-1200 m, bestaande uit losse
grondsoorten.
Geheel afgescheiden van de eigenlijke Peelhorst
bevindt zich bij het station Vlodrop een gedeelte ter
grootte van 1000 ha aan drie zijden begrensd door de
Rijksgrens. De steenkolenformatie ligt hier op een
diepte van slechts 400-450 m, als bezwaar van dit
veld mag echter gelden, de geringe oppervlakte en
den ongunstigeu vorm, aangezien deze samenvalt met
(Ie Rijksgrens.
Diegenen onder de belangstellende lezers, die
zich nader wenschen te oriënteeren, omtrent den ge-

ologischen bouw van het Peelgebied, van de samen-

stelling en den aard van de deklagen en den rjkc’om
aan kolen, worden verwezen naar de officieele puli-
catiën van den Rijksopsporingsdienst van clelftstof-
fen
0),
die in een aantrekkelijken en lezenswaardigen
vorm de resultaten uitvoerig beschrijven.

Vermoedelijke kostprijs der Poel-steenkool.

De aldaar vermelde gegevens bieden een waardevol
uitgangspunt voor de beoordeeling van de rentabili-
teitsmogelijkheden van een toekomstige ontginning.

Het verrichten van een aprioristische kostprijsbereke-
ning in absoluten zin, voor een te vestigen mijnon-
derneming in een maagdelijk veld is een omvangrjjk

en onbetrouwbaar werk, zoodat meer waarde te hech-

ten is aan een relatieve berekening ten opzichte van
de bestaande steenkolenondernemingen onder macht-

neming van de typeerende aspecten, die tot kosten-
variaties aanleiding kunnen geven.

Vooraf is echter kennis noodzakelijk van de voor-

waarden, waaronder in de te onderzoeken bedrijfs-
huishouding het gezamenlijke verbruik van de pro-
ductiefactoren per eenheid van product een minimum
zal bedragen.

De steenkolenmijn als extractieve onderneming is,
evenals de industrieele onderneming gekenmerkt
door variaties in het verbruik van grond, kapitaal
en arbeid in verband met het veranderen van de
productiecapaciteit, analoge verschijnselen, als die
welke door de theoretische economie worden gefor-
muleerd als de wetten van de toenemende en de af-
nemende meeropbrengst. In het algemeen wordt

laatstgenoemde wet meer toepasselijk geacht voor
agrarische productie, maar het is aan te nemen, dat bij een toenemende vergrooting van het productie-
apparaat ook de industrieele onderneming het keer-
punt bereikt, waarbij een meerder verbruik van de
productiefactoren niet meer samenvalt ffiet een even-redig of meer dan evenredig kwantum verkregen pro-

duct. In dezen vorm zijn de wetten van de toenemen-
de en de afnemende meeropbrengst slechts verschil-
lende stadia, die het industrieele productieproces on-
der invloed van hetzelfde complex van krachten
doorloopt en is er een evenwichtspunt aan te wijzen,
waar de invloed van laatstgenoemde wat gaat over-
heerschen, dit punt is gekenmerkt, door een minimaal
verbruik van de productiefactoren per eenheid van
product.
Een exacte wetenschappelijke behandeling- van der-

gelijke problemen in een bijzonder geval, volgens den
analytischen of grafischen weg, is mogelijk indien
bekend is het functioneele verband tusschen elk der
optredende variabele kostenfuncties en de productie-
capaciteit of een correleerend begrip als onafhanke-
lijk verander]ijke.

De meest-economische bedrijfsgrootte.

Voor een Peelmijn zal het absolute bedrag der aan-
legkosten en de kosten per ton in verband met de
productiecapaciteit de in de onderstaande tabel ge-
noemde bedragen kunnen bereiken. (De gegevens zijn
ontleend aan een l)ublicatie van Roelen
2)
en gecor-
rigeerd voor de tegenwoordig geldende prijzen, or-

der inachtneming van de technische moeilijkheden aan den bouw van de diepe schachten verbonden).
Teneinde de aanlegkosten in den vorm van afschrij-
vingen in berekening te brengen is in overeenstem-
ming met de Zuid-Limhurgsche mijnondernemingen
de levensduur van de verschillende activa gesteld op:

9)
])iverse Jaarverstagen der Rijksopsporiag van Delf-
stoffen.
Eindverslag over de onderzoekingen en uitkomsten van
den dienst der Rijksopsporiug van delfstoffen in Neder-
land
1.93-1916.
2)
Dr. Ing. W. Roeien. Die Entavieklung zum Verbund-
werk •im Ruhrkohlenbezirk. Glück-Auf. 1930
No.
51
en
52.
Berg. mxl llüttenm(Lnnische Zeitsnhrift. Essen.

790

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

Capacitèit der zetel in miii. ton
1

miii.
1,5
miii.
2
miii.
2,5
miii.

1
3
miii.

Kèteihuis, centrale persiuchtopwèkking schachtvioer,
Absolute bedragen der kosten in
f 1000

4900 6750 8200 9700
11000
zeverij

en wasscberj

……………………….
Gebouwen, concessies en overige aanleg

…………
1500
2000 2350 2800 3150
Onvoorzien………………………………….
2500
3350
4000
4500
5000

8900
12100 14550 17000 19150 8000
9600
10900 12250
13800
Bovengrondsche aanlegkosten

…………………

3250 3600 3950 4300 4650
Schachten

…………………………………

Pompen, locomotieven ……………………….
1100
1575
2050
2525
3000
Laadpiaatsen én steenwerk

…………………..
.
242
363
484
603 725
Transportmiddeien, materiaal

.
…………………
Onvoorzien …………………………………

.
450 540 640 740
836

21942 27778 32574
37418
42163
Totaal der aanlegkosten ……………………….

Aanlegkosten per

ton ……………………….
f
21,94
f
18,52
f
16,29
f
14,97
f
14,05

Waarde der activa in
f miii …………………..
21,94
27,78
32,57
37,42
42,16
Rente van het kapitaal gedurende de aaniegperiode.

..

5,65 7,14 8,37 9,62
10,84

Op

te nemen kapitaal in
f
miii.

………………
27,59
34,92
40,94 47,04
53,00

f
0,91

..

f
0,81
f
0,74
f
0,69
f
0,66
Jaariijksche afschrijving per ton in
f…………….
Rente van kapitaal in
f
per ton

………………
f

1,10:

..

f
0,93
f
0,82
f
0,75
f
0,71

..f
2,10
f
1,74
f
1,56
f
1,45
f
1,37
Totale lasten van het kapitaal in
f
per ton

………

Bovengrond.sche mechanische inrichtingen …….12 jaren
Gebouwen

………………………………
60
Coacessdes: duur der mijn (ongeveer 80
jaren) …..
80
Sohachten:,,,,

,,

,,

,,

, .
…..
80
Ondergroiidsche eerste aanleg:
,,

,,

, .
…..
80

Ondergrondsche mechan. installaties ………….10
Vervoerusiddelen en materiaal ………………6

Verder is rekening te houden mede rente, die
van het opgenomen, kapitaal gedurende de aanleg

periode moet betaald worden en een bedrag vormt,
dat over den geheelen levensduur van den zetel kan

geamortiseerd worden
Bij een dusdanige mijnonderneming zijn de kapi-

taaiskosten bij het vergrooten van de productiecapa-
citeit en het concessie-oppervlak sterk degressief, in
hoogere mate dan voor de andere mij nondernemingen,
omdat gezien de diepe schachten aanmerkelijk groo-
tere kapitalen te investeeren zijn; daartegenover

staan een aantal progresiieve kostenelementen, waar-

van het verbruik bij toeneming van het kwantum
verkregen product meer dan evenredig toeneemt,
w.o. de kosten voor ventilatie, onderhoud der mijn-
werken en voor het vervoer van personeel en ma-

teriaal.
Op de omvangrijke en ingewikkelde streng mathe-

matische behandeling van dit vraagstuk willen wij
hier niet nader ingaan. Voor hen die dit wenschen wordt aangeraden kennis te nemen van een studie
van Arps
3
).
Het zij hier slechts opgemerkt, dat indien onder
inachtneming van enkele veranderingen in het punt
van uitgang van dozen auteur, de meer benaderende

grafische oplossingsmethode gevolgd wordt, wij zul-
len ervaren, dat in een bepaald interval de kosten
slechts weinig afwijken van het ideale minimum. In
verband hiermede is de eerste belangrijke conclusie

op te stellen:

Voor een toekomstige Peelmijnonderneming zal

het verbruik van de productie-factoren minimaal zijn bij een exploitatie-eenheid met een ‘jaarlijksche pro-
ductiecapaciteit van 3′-3 miii. ton en een exploi-
tatie-oppervlak van 2000-2500 ha per zetel.

De kostprijs in vergelijking met de bestaande Ne-

derlandsche mijnen.

Nadat uit hovenstaand onderzoek gebleken is, bij
welke productiecapaciteit de som van de productie-
factoren een maximaal rendement oplevert, komt

het tweede gestelde objectief aan de orde, het onder-
zoek naar de eventueele kostenafwijkingen in deze

positie, met de bestaande kostbn in andere mi.j’non-dernemingen en wel in het bijzonder van die kosten
die beïnfluenceerd kunnen worden door het verschil
van de_geologische condities, die gedeeltelijk te me-

) Ir. J. J. Arps. Hetveibaad tusschen de oonoesse-
grootte en jaar)rOdUCtie bij moderne steenkolenmijnen. De Ingenieur
1932 No. 26.

ten zijn uit de resultaten van den Rijksopsporin-gs-
dienst van delfstoffen, gedeeltelijk slechts als impon-
derabe]e factor te schatten.

Ook bij deze beschouwing dient de soberheid be-

tracht te worden, ûit de practische overweging van
plaatsgebrek en in het vermoeden, dat een uitvoe-
rige beschouwing den ‘ niet-geologisch en niet-mijn

bouw-technisch geschoolden lezer matig zal interes-

seeren.
Het diene hier slechts, dat de voor de hand liggen-

de veronderstelling, dat alle kostenelementen zouden

toenemen als gevolg van de aanmerkelijke diepte
niet geheel met de werkelijkheid zal overeenstem-

men. Vooreerst vormt het diepte-interval, waarin
gedurende de eerste 50 jaren de ontginning van een
Peelmijn zal plaats vinden (van 700-950 m) vol-
strekt geen overdreven technische prestatie, vervol-

gens zijn er een aantal kosten, die een belangrijke

degressie vertoonen. Met name de kosten voor ener-gie kunnen vergeleken bij het Zuid-Limburgache dis-
trict dalen, door van den aanvang af, het volle pro-
fijt te trekken van de electrische aandrjving der

ondergrondsche machines, maar ook de vergoeding
voor beschadiging aan gebouwen en terreinen en de
bovengrondsche afvoer der producten zal aanmer-
kelijk minder geldelijke offers vergen.
Indien de kosten van elke schakel in de keten van
werkzaamheden ter verkrijging van het product, in
hun variabiliteit met de geologische omstandigheden
zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen, valt het

verschil in kosten, wat te verwachten is tusschen de
producten van een Peelmijn en van de ‘bestaande
Zuid-Limburgsche mijnen, binnen de grenzen van
nauw’keurigheid, die aan een dergelijke berekening is
te geven, en hierniede is de stelling gewettigd:

Indien een Peelmijnonderneming wordt i’rigericht

met inschakeling van de nieuwste technische vindin-
gen en indien het bedrijf in voldoende mate de be-
schikking heeft over geschoold personeel, bestaat een
aanmerkelijke zekerheid, dat de bedrijfskosten met
uitschakeling van de kosten van aanleg niet belang-
rijk zullen afwijken van die der bestaande mijnon-

dernemin gen.

Indien de eerder genoemde kapitaaiskosten even-
eens• in de vergelijking worden opgenomen, door deze
te stellen tegenover de afschrijvings- en rentekosten
van de Staatsmijnen, die gedurende de periode 1926
–1937 – samenvalleude met een volledige prijzen-cyclus van de kolenmarkt – gemiddeld bedroegen:

f
1.42, met een hoogste waarde van
f
1.98 in 1930

en een laagste van
f
0.86 in 1934 is ook de volgende

conclusie te verdedigen:

Voor de Peelmijnzetel met een p’roductiecapaciteit
van Ys-3 miii. ton zijn de kapita.alskosten niet hoo-
ger dan het gemiddelde van de in exploitatie zijnde

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

791

,Staatsmijnen en aangezien volgens cle vorige stelling

geen noemenswaardige afwijking in bedrijfskosten is
te verwachten moet dus aangenomen worden dat de

i’eelmijnzetel met de genoemde capaciteit een gelijke
kostprijs kan bereiken als de bestaande mijnen.

De ondernemingsvorm.

Waar de bestaansmogelijkheid van een Peelmijn-
bedrijf is aangetoond, mag het van belang geacht

worden na te gaan welke concrete vorm aan een der-

gelijke onderneming kan gegeven worden.
liet uitgangspunt van deze overweging dient te

zijn het feit, dat de Staat als opdrachtgever en uit-voerder van de Rijksopsporing van delfstoffen het
vindersrecht uitoefent over de Peelmijnenvelden, voor

welke verkenning een bedrag van rond
f
1.742.500

uitgegeven werd. De Staat kan van deze rechten ge-
hrwk maken, door èfwei zelf het beheer ter hand te
nemen, èf dit dooi’ anderen eventueel in samenwer-

king te laten doen.
Dat de motieven, die veelal tegen de
beheerswijze

van een Staatsonderneming worden aangevoerd, niet
steeds gelden, wordt in voldoende mate bewezen door

het Nederlandsche P.T.T.-bedrijf en de Nederlandsche
Staatsmijnen, die in beheerswijze en resultaten zeker niet behoeven onder te doen voor de bestgeleide par-
ticuliere ondernemingen.

Voor conjunctuurgevoelige bedrijfshuishoudingen,
afhankelijk van variabele markttoestanden en van de
evolutie der technische vindingen echter, moet de
zuivere Staatsexploitatie, met het oog op het onge-
deelde risico, in het algemeen afgewezen worden, ten-
zij zwaarwichtige motieven dringend noodzaken van
deze gedragslijn af te wijken, dit kan o.i. zijn indien:
De particuliere ondernemingsgeest volkom:en
ontbreekt voornamelijk indien het betreft een pro-
ductietak, die van algemeen nationaal belang geacht

mag worden.
Een ongewenscht particulier monopolie moet
tegengegaan of geneutraliseerd worden.
De wenschelijkheid of de noodzaak bestaat, in-
vloed te verkrijgen op het beheer, de sociale toestan-
den, de financieele gestie en den afzet van produc-
ten, die voor de gemeenschap van groot belang moe-
ten geacht worden.
In het geval eener Peelmijn moeten de twee laatst-
genoemde motieven geacht worden niet aanwezig te
zijn, de hier gestelde doeleinden worden reeds in
ruime mate verwezenlijkt door de bestaande Staats-

mijnen.
De vraag of de Peelmijnvelden gereserveerd die-
nen te worden voor het continueeren van de bestaan-
de Staatsmijnen, dient eveneens ontkennend te wor-
den beantwoord. De reserves dezer mijnen in het
Zuid-Limburgsche veld zijn veel omvangrijker, dan
die van de bestaande particuliere mijnen.
Wat het motief sub. 1 geldt, is het bezwaarlijk aan
te nemen, dat indien de onderneming van een solide
basis uitging, indien zekere garanties werden gege-
ven in den naderhand te behandelen vorm, in Neder-
land niet voldoende particuliere oudernemingsgeest
zou gevonden word&n, bereid om het risico te aan-

vaarden..
Indien do zuivere Staatsexploitatie om hovenorn-schreven redenen te verwerpen is, bestaat wederom
een tweetal mogelijkheden. De Staat kan:
De vindersrechten in eens verkoopen.
Een periodieke uitkeering verlangen in den
vorm van.
Een royalty.
Een winstaandeel al of niet prefereut en al of
niet verbonden met medezeggenschap, zoonoodig in
den vorm van een gemengde onderneming.
Verkoop ineens en bij inschrijving is te ontraden,
aangezien het tot speculatie leidt, waardoor de toe-
komstige beleggers gedupeerd worden en de Staat
tenslotte het gelag betaalt. Wel kan de Staat aan een
solide gegadigde onder het stellen van de noodige

voorwaarden zijn rechten overdragen.

Een royalty-contract leidt eveneens tot overdreven

speculatieve aanbiedingen, terwijl het daarenboven
moeilijk is een royalty-formule zoodanig vast te leg-

gen, dat bij de fluctuaties in het bedrijfsleven geen
verstarring en ongewenschte conflicten ontstaan.

Er rest dus de mogelijkheid van medezeggenschap

en winstaandeel, een vorm die het beste verwezenlijkt kan worden als gemengde maatschappij zooals de Ne-

derlandsche Spoorwegen, de N.V. Koilinkljke Hoog-

ovens en Staalfahrieken, de N.V. Nederlandsche
springstoffenfabrieken, de N.V. Koninklijke Neder-

landsche Zoutmijnen en welke vorm ook in Neder-

landsch-Indië aan enkele extractieve ondernemingen
is gegeven.
Deze ondernerningsvorm biedt belangrijlce voor-

doelen. Voor de Staat bestaat door zijn invloed op
het beheer een maximale zekerheid, dat de opspo-
ringskosten vergoed worden, terwijl een statutair om-
schreven invloed uitgeoefend kan worden op de fac-
toren genoemd onder 2 en 3 met een minimale risico
wat betreft een eventueele geringe kapitaaldeelne-

ming. ,Voor de onderneming zal de participatie van
den Staat een zekere roep van soliditeit vormen, het-

welk van beteekenis geacht moet worden voor de at-
ti-actie van particulier kapitaal.

Een deelneming van de betreffende locale bestuurs-
organen (provincie en gemeenten) eventueel van de
organen, die industrialisatie trachten te bevorderen,
meet mede gewenscht geacht worden. De eerste ver-
krijgen op deze wijze invloed hij de oplossing van de
belangrijke sociale kwesties, die zich bij de ontwikke-
ling van een dergelijke onderneming in hun be-
stuursgebied zullen voordoen, terwijl de onderneming
zich de medewerking van de bestuursorganen verze-kert voor de oplossing van vele vraagstukken, die tot
de competentie dezer organen behooren.
Dr. Ir. J.
A. W. MULLER.

DE ,,HYPOTHEKENMARKT”.

Sedert eenige maanden blijkt de meening ingang
te vinden, dat ,,een steeds grooter deel van het ter-
rein der hypotheekbanken ingenomen wordt door ver-zekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen e. d” (Al-
gemeen Handelsblad 8 Mei 1938). Deze ,,beieggers”
zouden, teneinde een tegenwicht te vormen tegen hun
toenemend bezit aan overheidsleeningen, zich in be-
langrijke mate zijn gaan toeleggen op belegging door
aankoopen van huizen en verstrekken van hypotheken.
1-let aankoopen van huizen had tengevolge, dat
verscheidene hypotheken werden afgelost; en het

is
ontegenzeglijk juist, dat dit niedewerkte tot eene

vermindering van het aan hypotheken uitstaande be-
drag der hypotheekhanken, die door de aldus vrij-

komende sommen in staat werden gesteld de conver-
sie harer pandbrieven te bespoedigen. Uit dezen ge-
zichtshoek bezien heeft deze gang van zaken voor
dit bedrijf ook haar goede zijde gehad.
* *

Intusschen ga ik hieraan thans voorbij, omdnt ik mij wil bezighouden met de vraag, of de meening,
dat ,,een steeds grooter deel van het terrein dec
hypotheekbanken ingenomen wordt door verzeke-
ringsmaatschappijen, pensioenfondsen, e.d.” wel steun
vindt in de feiten. Te meer is tot dit onderzoek aan-
leiding, nu in de kort geleden (31 Augustus 1938)
verschenen achtste aflevering van het Maandschrift

van het Centraal Bureau voor de Statistiek (blz.
1231) o.a. te lezen is: ,,De verzekeringsmaatschap-

pijen hebben getracht om naast het groote aandeel
van het overheidscrediet in hun beleggingen, meer
aandacht to schenken aan andere soorten van beleg-
ging. Met name de hypotheken zijn voor deze beleg-

gers van steeds meer heteekenis geworden en de
invloed van de verzekeringsmaatschappijen op de. hy-
pothekenmarkt is de laatste jaren gegroeid, ten koste
van de hypotheekbanken. In dèze richting gaat ook

792

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

de overneming van de aandeelen der ‘s-Gravnhaag-
sch Hypotheekbank door de Assurantie Mij. de Ne-
derlanden van 1845, welke op deze wijze tracht haar
hypotheken-portefeuille te vergrooten.”

Het zeer sterke vertrouwen in de vooruitzichten
voor hypotheken en huizen, hetwelk uit deze handel-

wijze blijkt, kan ons slechts verheugen. Dat deze han-
delwijze echter tengevolge gehad zou hebben, dat ,,de

invloed, van de verzekeringsmaatschappijen op de
hypothekenmafkt
de laatste jaren
is gegroeid,
ton
koste
van
de
hypotheekbanken”,
is evenmin juist, als
de onderstelling, dat het overgaan van de ‘s-Graven-
haagsche -Hypotheekbank in andere handen, van den

onderstelden gang van zaken een symptoom zou zijn.

En ik meen dit te kunnen afleiden uit de gegevens,

welke het Centraal Bureau voor de Statistiek zelf
verschaft.

Indien wij ons allereerst bepalen tot ,,de hypothe-

kenmarkt” in het algemeen, dan kunen wij vast-

stellen, dat sedert 1930 de handel daar gedurig is

achteruitgegaan. Het totaal bedrag der nieuwe in-

schrijvingen in eenig jaar genomen, vermindert van
jaar tot jaar. In 1935 demonstreert zich dan in eens
een sauve-qui-peut, een ,,vlucht” van de hypotheken-

markt, welke in 1936 nog voortgaat. Eerst in 1937
blijkt het groote vertrouwen in hypotheken en huizen

weer herleefd te zijn en gaat er op de hypotheken-
markt veèl meer om.

Het spreekt vanzelf, dat deze algemeene lijn ook
uit de onderdeelen (ook dus ten aanzien van de

hypotheekbauken) tot uiting komt. Genoemd Maand-
schrift geeft de volgende cijfers:

Hypotheek- Andere bankenl Particulieren

Totaal banken

en instellingen i

1934
f
82.620.000f
245.950.000f
179.760.000f506.710.0001
1935 ,, 32.670.000,, 198.930.000,, 152.380.000,, 383.980.000 1936 ,, 25.160.000,, 144.860.000,, 114.430.000,, 284.450.000
1937 ,, 46.270.000 ,, 237.950.000,, 168.720.000,, 452.940.000
1)
Hier schuilt
een drukfout.
Op4elliug geeft •tot som

f
508.330.000.

1-let is bekend, dat de devaluatie van den Belgi-

schen Franc in Maart 1935 onrust had doen ontstaan
ook met betrekking tot den Gulden. De ,,vlucht” van
de hypothekenmarkt is echter veroorzaakt door het
indienen op 5 Juli 1935 van het zoogenaamde vaste-
lasten-ontwerp. Doordat in dit ontwerp ook het, voor-
nemen bleek de pandhriefrente aan te tasten, kwam
het geheele bedrijf der hypotheekhanken tot volledi-
gen stilstand. Derhalve is het begrijpelijk, dat –
vergeleken bij 1934 – de ,,hypothekeninarkt” in 1935
zeer ernstige teekenen van verval vertoonde; en dat
de hypotheekbanken in •dit lot deelden.
Wanneer ik nu nog vermeld, dat het vaste-lasten-
ontwerp op 4 Juli 1936 door de Regeering werd in-
getrokken; dat toen terstond de vraag naar pand-
brieven dermate groot werd, dat op 11 Juli 1936 de

Haagsche Post over ,,een zeer markante verandering”
schreef; en dat op 26 September 1936 de Gulden
van zijn goudbasis werd losgemaakt, waarna ook de
,,hypotheknmarkt” weer meer bezoekers trok, dan is
niet alleeii de vooruitgang in 1937, toen de groote be-
leggers gingen meedoen, begrijpelijk; maar dan kan
ik mij verder gemakkelijker met de cijfers bezig-
houden.

‘Om een oordeel te krijgen over de vraag, of
,,in de
laatste jaren” de invloed van de eene groep is ,,ge-
groeid
ten koste van”
de andere, heb ik getracht het
aah’deel van elke gi’oep in alk jaar te vinden. Dè uit-

Hypotheek- banken
lAnder

banken
en instellingen
Particulierên
Tota4l

1934
10._ o/
48.5 °/ 35.5
100 51
19351
8.5
01,

J
51.8 o/
39.7
0/ 100
01
0

19361
8.8
Of
1

51.-

/0
40.2
0/
o

100

/o
19371
10.2
01
52.5
0
/0
37.3 °/o
100 51

komst geeft het voorgaande staatje (in. procenten).

Uitgaande van- het (algemeen aangenomen) feit,

dat de hypotheekhanken een zesde deel der uitstaande
hypotheken beheeren, dan is haar aandeel ,,in de

hypothekenmarkt” ‘(de nieuwe inschrijvingen) van
16 pOt. in het jaar 1934 normaal te noemen.

Doordat in 1935 – gelijk wij zagen – het e-
heele
bedrijf
der hypotheekbanken tot stilstand werd
gebracht, ontstonden voor haar z66 abnormale om-

standigheden, dat haar aandéel in de hypothéken-
markt verminderde tot bijna- de halft of slechts 8.5
pOt.

Nauwelijks is echter in 1936 (September) •de toe-

stand verbeterd, of het aandeel der hypothechhanken
vertoont eenige
stijging.
En
tijdens
de opleving op
de hypotheken.markt in 1937 neemt haar aandeel
toe
tot 10.2 pOt.

Naar mijne meening valt hieruit moeilijk de ge-
volgtrekking te maken, dat ,,in de laatste jaren” de

hypotheekba,nken van de markt zouden zijn of nog

worden . verdrongen; en zeker’ niet, dat de verzeke-

ringsmaatschappijen, pensioenfondsen,’ en dergelijke instellingen zulks zouden hebben bewerkt.

Immers, beschouwen wij het tweede staatje nader,
dan ontwaren wij in 1935 een
algemeene
verminde-
ring, maar tevens, dat op het aldus ingekrompen
marktterrein de
bijzondere
stilstand van het bedrijf
der hypotheekbanken aan
beide
andere groepen de
gelegenheid geeft (procentsgewijze berekend) een grooter terrein-gedeelte in te nemen, terwijl de hy-,

potheekbanken inderdaad een deel van haar markt-
terrein openlieten.

Nauwelijks echter is er in het laatste kwartaal van
1936 een verandering van den algemeènen toestand,
of de groep ,,par’ticulieren” en de groep ,,hypotheek-

banken toonen terreinwinst; terwijl juist de groep,
die de hypotheekbanken heet te verdringen terrein-
verlies
aanwijst.

Tenslotte 1937, het jaar, waarin de groote ,,beleg-
gers” zich met volle kracht op de hypothekenmarkt hebben doen gelden. In dit jaar toont ons het eerste

staatje een opvallenden vooruitgang voor alle groe-

pen, zoowel als voor het totaal. Ook hier hebben wij,
ten behoeve van een juist inzicht, de procents-gewijze
berekening van het tweede staatje in het oog te

vatten. Dan echter wordt duidelijk, dat wel de groep
der verzekeringsmaatschappijen, enz. terreinwinst
aanwijst, maar die der
hypotheekbanken
evenzeer!
Het
verlies
lijdt de groep ,,particulieren”!
Vergelijken wij de uitkomsten van 1937 met die
van 1936, dan zien wij dat het totaal bedrag aan
nieuwe inschrijvingen steeg van
f
284.450.000 tot

f
452.940.000, d.w.z. een stijging met 59.2 pOt. Gaan wij nu na, hoe deze
stijging
over de drie groepen ver-
deeld ligt, dan vinden wij voor ‘de groep ,,particu-
heren” een vermeerdering met 47.4 pCt., d.w.z.
zij
bleef
onder
het gemiddelde en bleek derhalve van
een deel van haar terrein verdrongen.
De groep, waartoe ‘de
verzekeringsmaatschappijen,
fondsen, enz. hehooren, bereikte een ,,groei” van
64.3 pOt.
De groep ,,hypotheekhankeu” vertoonde in 1937
echter
nog grooter groei,
nl. van 83.9 pOt.
Ook langs dozen weg komen wij tot het resultaat,
dat de hypotheekhanken zeker geen ‘terrein verliezen;
en dat ,,de invloed van de, verzekeringsmaatschap-
pijen op de hypothekenmarkt” sedert zij zich op be-
legging in hypotheken hebben toegelegd (193,7) is ge-
groeid ten koste
van ‘de groep
,,particulieren”.
En tevens blijkt, dat de daad van. de ‘s-Gravenhaag-
sche
.Hypotheekbank
allerminst een symptoom kan
zijn van een verschijnsel, hetwelk men meent, dat
zich ,,de latste jaren” zo,u hebben vertoond, doch
hetwelk zich in werkelijkheid niet heeft voorgedaan.
Het schijnt mij nuttig. toe, hiervoor eenige aan-
dacht te vragen, teneinde misverstanden met betrek-
king tot de hypotheekhanken, zoo mogelijk, te voor-
komen.

Mr. A. J. S.
VAN LIER.

S

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

793

UIT VOEROFFENSIEVEN.

In den laatsten tijd is de economische terminolo-gie verrijkt met een term, welke, typisch teeken des
tijds, aan de gedachtenwereld der militairen is ont-

leend. Eet begrip uitvoeroffensief is op zichzelf dui-

delijk en spreekt onmiddellijk aan: een verbitterde
strijd om, het koste wat het wil, een afzetuitbreiding
buitenslancis te veroveren. Het feit dat deze strijd

door de economische ,,veldtochten” van de Vereenig-
de Staten in Zuid-Amerika en van de West-Europee-
sche groote mogendheden in Zuid-Oost-Europa in

een acuut stadium is getreden, verdient, mede door
de reacties der kleinere staten, de aandacht.

Waardoor is deze grootscheepsche uitvoerstimu lee-
ring echter noodig geworden? De diepere oorzaken

liggen voor een deel in een structuurverandering der
wereldhuishouding, welke wij hier slechts schet.sma-
tig kunnen aangeven.

Nationalisme en autarkie.

Na den oorlog bleek een terugkeer tot het stelsel
van het vrijer ruilverkeer een onmogelijkheid. De

nijverheden welke in de jong-inidustrieele gebieden
waren opgebouwd, werden bij het sluiten van den
vrede, niet stilgelegd. Integendeel bleken verschil-
lende landen een voorsprong op de vooroorlogscho

Europeesche industrieën gekregen te hebben, waar-
door het hun mogelijk was den concurrentiestrijd
met deze aan te binden, zoo zelfs, dat de oude leve-ranciers van verschillende markten nog verder wer-
den verdrongen. Daarnaast was door den oorlog een
ideologie geschape’n, waardoor in een aantal jonge
staten het nationalisme leidraad der politiek werd n
dus de uitbreiding der nationale industrie ten koste
van den wereldhandel werd aangemoedigd.

Een niet te veronachtzamen rol werd bij dit autar-
kisch streven vervuld door de verdedigingsvoorbe-
reiding; vooral de angst voor afhankelijkheid van
het buitenland in oorlogstijd (blokkadevrees) leidde
tot stichting van industrieën, waarbij het rentabili-
teitsvraagstuk geen doorslaggeende rol meer speelde.
Van geheel anderen aard, doch in
zijn
gevolgen
voor dan opbouw van den wereidhandel van gelijke
heteekenis, was het streven van een aantal grond-
stoffenlanden hun economische structuur door het scheppen van nationale industrieën minder kwets-
baar te maken.

Dwang positie der oude industriestaten.

De exportpositie van de oude Europeesche indus-
trielanden werd eveneens verzwakt door de toene-
mende neiging der overzeesche gebieden direct met elkaar handel te drijven.
De oude industriestaten hadden daarentegen de
absolute noodzaak tot vermeerdering van hun uitvoer
te komen. In de eerste plaats was do bouw van hïn
productie-apparaat nog geheel gericht op een we-
reldhuishouding met internationale arbeidsdeeling;
daarnaast was uitvoer hunner artikelen op den duur

de eenige manier, waarop zij de voor de vervaardi-
ging dezer artikelen ingevoerde grondstoffen konden betalen. Ten derde brengt het grootbedrijf als levens-
eisch een zoo hoog mogeljken bezettingsgraad van de
installatie met zich mede; terwijl de toenemende kapi-
taalintensiviteit der grootbedi-ijven én de daarmede
gepaard gaande verhooging der arbeidsproductiviteit
bovendien het hedrijfsoptimum naar boven verlegd
hebben. Gegeven omvang en mate van varzadiging
der hinnenlandsche markten, kon aan deze eisch
slechts door uitvoer op groote schaal voldaan worden.
Het bleek niet mogelijk voor deze tegenstel]irig een
overbrugging tot stand te brengen. Integendeel de
onderlinge verschillen werden, vooral in de groote depressie, het voorwerp van een handelspolitieken
strijd, waarbij de wapens van aanval en afweer tot
ongekende vervolinaking werden gebracht.
De sterke uitbreiding van den vereldhandel in de
jaren 1936-1937 verzwakte eenigszins den strijd op

handelspolitiek gebied in do wereld en het moment

scheen gunstig (denk aan de opdracht van Prof. P.
van Zeeland) voor een gedeeltelijke afbraak van de
tallooze handelsbelemmeringen. Voor men echter tijd

geheid heeft zich hierover te beraden, heeft de loop

der gebeurtenissen het beeld reeds weder geheel ver-
anderd.

De omslag der Conjunctuur in de Vereenigde Sta-
ten in de tweede helft van 1937 heeft voor den we-
reldhandel tweeërlei gevolg gehad. Terwijl eenerzijds

de invoer van de Voreenigde Staten uit do grond-
stoffenlanden snel terugliep, bleef anderzijds de uit-

voer op een tamelijk hoog peil gehandhaafd. 1-let gevolg

was het ontstaan van een belangrijk uitvoeroverschot
op de handelsbalans van dezen crediteurstaat. Doch
ook in ander opzicht zal de conjunctuuromslag in de
Vereenigde Staten zijn uitwerking op den wereld-handel en daarmede op de conjunctuur der andere
landen niet missen.

Het uitvoeroffensief der Vereenigde Staten.

De politiek der Amerikaansche Regeering heeft
ertoe geleid, dat zij groote hoeveelheden landbouw-
producten tegen vaste prijzen heeft overgenomen. Ten-

einde den druk dezer voorraden te verminderen, heeft
zij besloten 100 millioen bushel tarwe tegn elken

prijs niet behulp van uitvoerpiemies te exporteeren.
Op deze wijze wordt bij het falen der normale mid-
delen het staatscrediet als veerplank gebruikt bij
den sprong over de tariefmuren.
In wezen geheel anders is de plotselinge intensi-
veering der betrekkingen met de Zuid-Amerikaansche
landen, welke de Vereenigde Staten de laatste maan-

den nastreven. Door het verleenen van credieten
wordt de band met deze landen nauwer aangehaald, terwijl de afzetmogelijkheid der Arnerikaansche in-dustrie tegelijk bevorderd wordt. Slechts met de be-
langrijkste der Zuid-Amerikaansche staten, Argen-
tinië, vlotten de onderhandelingen in deze richting
nog niet bijzonder. Een reeds door de officieele Ame-

rikaansche instanties goedgekeurde leening aan Ar-
gentinië is op het laatste oogenhlik door den wil van
Argentinië zelf afgesprongen. Evenmin kan men op
handelspolitiek gebied tot overeenstemming komen.
Wanneer echter de Vereenigde Staten met hun op-
treden in Zuid-Amerika meer beoogen dan het be-
halen van een oogenhlikkelijk exportvooi-deel, zullen

zij ongetwijfeld ervoor zorg dragen, dat ook met Ar-
gentinië overeenstemming wordt bereikt. Hierbij
moet gedacht worden aan het streven der Vereenig-
‘de Staten naar een Pan-Amerikaansche Unie, welke
practisch zelfgenoegzaarn zou kunnen zijn.

Uitvoeroffensieven in Europa.

In ons werelddeel hebben de wapenen voor de toga
moeten wijken; helaas zijn in dezen terugtocht de
handelspolitieke wapenen nog niet begrepen. Op het
oogenblik is de toestand in Europa zoo, dat voor
alle landen, met uitzondering van Rusland, uitvoer
een levensbehoefte is.

Aan den eenen kant immers staat een groep van
landen, welke, hoewel zelf niet meer in staat de vrij-

handelsprincipes in den ouden vorm te handhaven,
toch nog door haar aard ingesteld is op de interna-
tionale arheidsverdeeling en op den internationalen
ruil. Van deze groep is Engeland het prototype. Dit
land is tot uitbreiding van zijn uitvoer verplicht, zoo-
wel door den bouw van zijn economisch leven als
door de noodzaak een tegenpost te scheppen tegen
den grooten invoer, welke uit bewapening voortvloeit.
Aan den anderen kant staan de landen, wier prin-
cipieel streven autarkie is, waarbij de economische
noodzaak het ontstaan dezer principes bevorderde.
Desondanks hebben zij echter nog behoefte aan grond-
stoffen, ve1ke het eigen gebied niet of niet in vol-
doende mate oplevert. Aangezien de financieele
p0-
sitie dezer landen zwak is, kunnen zij den zoo nood-
zakelijk geworden invoer slechts met opbrengsten uit den uitvoer betalen.

(I

.

794 ,

ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

Op deze wijze is de situatie ontstaan, •dat bij een

alom afnemende mogelijkheid en bereidheid buiten-
landsche goederen op te nemen, de behoefte aan ver-
koop naar het buitènland versterkt is. Dit is een
der verklaringsgronden voor den handelspolitieken
strijd, welke thans in Zuid-Oost-Europa gevoerd

wordt tusschen Engeland en Frankrijk eenerzijds en

Duitschland anderzijds.

Hal dingen. om
Znid-Ooal-Europa..

De beteekenis van den Engelschen uitvoer naar

deze landen is in absolute bedragen nog niet zeer
belangrijk; procentueel valt echter over 1938 t.o.v.
1937 een belangrijke stijging waar te nemen. Deze

stijging is terug te voeren op het uitvoeroffeniief, dat

in Mei ji. voor het eerst
duidelijk
aan den dag trad,

bij het verleenen van een crediet ten bedrage van

£ 16 millioen aan Turkije d’or Engeland. De voor-
waarden, waarop dit crediet verleend werd, waren
zoodanig, dat de Engelsche uitvoer hét volle profijt

der uit het crediet voortvloeiende regelingen trok.

Denzeifden opzet en hetzelfde doel had het crediet,
dat in Augustus ji. tot een bedrag van Frs. 375 mil-
lioen door een Fransch bankconsortium aan Bulgarije

werd verleend. Ook hier werd er den nadruk op ge-
legd, dat het crediet uitsluitend voor den invoer van

Fransche goederen zou dienen.
Desondanks kan niet ontkend worden, dat tot deze

credietverleening strategische en politieke factoren

in
belangrijke
mate hebben bijgedragen. Zeer duide-

lijk blijkt de werking van deze factoren in een aan-

tal andere gebeurtenissen.
Zoo is
bij
de betalingsovereenkomst tusschen En-

geland en Roemenië, welke begin September tot stand
kwam den Roemeenschen exporteurs de uitvoer naar

Ontwikkeling van den Engelsdhen uitsoer

1.937700

120

Japan, China, Mandschukuc
100
und hongkong

-:–

80

Ver. St v. Amerika, Kan ada,
Frankreich,Belgien,Schweiz.
Niederlande, Schweden, Nor-

700
______

wegen, Polen und Tschecho
slowakei

80

Brit. Indien, Sûdafrik.Union,
Niederf. Indien, Argentinien,
Chile, Mexiko, Island, Oâne- mark, Portugal u. Rumâriien

1
00

80

m

______ _______


Bund und
J
Australischer
ioo
!”
Neuseeland
80

Deutscliland und Italien
100

—80
tea

740

Ungarn, Juaoslawien,
Bulgarien

riechenland

undTûrkei
700

1
.1
2
.1
3
J
4.

1936
1J2.13.14.
193

+j

1938
i.fK.38
Ontleend aan Voohenibericht van
hot
i)u•itsche ,,].iist.
1.
Konj.forscihung” No.
41.

Engeland aantrekkelijk gemaakt, door een gunstiger
omrekeningskoers van het Pond Sterling
1).
Geheel

1)
In dit verband kan erop gewezen worden, dat de
recente daling van het Pond Sterling voor den uItvoer van
Engeland
‘in
het algemeen een stimuleerender factor vormt.

in deze lijn, ligt tenilotte ‘de ,invoe.r’r.ergunning” loor

Engeland van 400.000 ton Roemeensche tarwe. Ge-

zien den overvloed van tarwe, welke de Dominions
Engeland kunnen leveren, kan men zich niet aan den

indruk onttrekken, dat het hier om een gunstkoopje
gaat, hetweik men als ,,defensieven invoer” zou kunnen

betitelen. In principe immers keerde Engeland hij

het verdrag van Ottawa in 1931 den niet-imperialen

leveranciers den rug toe; een stap, welke beslissenden
invloed op de structuur van den wereldhandel heeft

gehad.
In .Duitschlanjd heeft men deze ontwikkeling met
leede oogen aangezien. Het belang der economische
banden van Duitschland met het Zuid-Oosten blijkt
uit het feit, dat Duitsch’land alleen in 1937 tweemaal
zooveel goederen uit Zuid-Oost-Europa betrok als

Engeland,
Frankrijk
en de Vereenigde Staten samen
(volgens de Frankfurter Zeitung). Temeer zag men
deze ontwikkeling ongaarne, daar de totale uitvoer

over het loopende jaar een ongunstig beeld vertoont.
In verband hiermede is Duitschland tot een tegen-

offensief overgegaan. Een belangrijk moment is hier-
bij de aanvaarding door Turkije van een Duitsche lee-

ning van R.M. 150 millioen.
Doch de plannen van Duitschland tot een her-

nieuwde actie
2)
op exportgebied zijn ruimer. Vol-

gens recente berichten
3)
is een nieuw exportpian ont-

worpen, waardoor systematisch elke mogelijkheid tot
een vergrooting van den uitvoer te komen, zal worden

uitgebuit.

En Neclerla.ncl!

Voor de kleinere uitvoerlanden is deze ontwikke-
ling niet gunstig. In de laatste Millioenennota heeft
de Regeering te kennen gegeven den uitvoer krach-

tiger te zullen bevorderén door een uitbreiding van
het systeem der exportgnranties; daarnaast zal op
de verruiming der afzetmogelijkheden het oog gehou-

den worden.
Hoewel elke stap in deze richting voor onze export-

industrieën een steun beteekent, blijft het een on-
loochenbaar feit, dat Nederland voor zijn uitvoerkan-
sen in hooge mate afhankelijk is van andere landen.

Het zou met het oog daarop voor Nederland van
groot belang zijn, indien de jongste inzinking in den
wereidhandel van voorbijgaanden aard zou blijken te
zijn. Het spoedig tot stand komen van een Britsch-
Amerikaanich handelsverdrag zou deze verbetering kunnen inluiden of versterken.
H. W. LAMBER5.

Reeds lang werden de exportindustrieën door middl
van uitvoerpremies in allerlei vorm gesteund.
Vgl. De Telegraaf van
14
Oct. oohtendblad. Het daar
vermelde plan, gepuiblic’eerd in ,,D’ie Deutsche Voljkswirt-
schaf t” •bcrust op een bevordering van den enport, zoon’el
met technisohe, organisatocisaihe als psychologisohe nijd-
delen.

AANTEEKENINGEN.

Structuurveranderingen in den wereidhandel.

Een van de meest markante structuurveranderin-
gen in de wereldhuish’ouding is het achterblijven van
den wereldhandel bij de wereldproductie. Hiertoe

heeft vooral bijgedragen de industrialisatie van de
grondstoffenianden en de heragrarisatie van de in-

dustrielanden.

Wereldhandel en wereldproductie
(1913 = 100).

Jaar
Wereld-
Wereld- Verhouding handel
productie
wereidhandel:
wereldproductie
1913

….
100 100 100
1929

.

..
130
-139
.

93,5
1936

….
111
149
74,5 1937

….
123
158,
78

In beide
groepen vinden
echter nog
aiidere. ver

andringen
in de interne
volkshuishou’ding

l3laits,
welke van niet minder invloed zijn op
den omvang

19 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

795

van den wereidhandel. De grondstoffenlanden streven

– even intensief als zij de industrialisatie doorvoe-ree – ernaar cle productie van grondstoffen te ver-

meerderen of te’ differentieeren, zulks me.t het doel
om, ondanks de door industrialisatie en bevolkings-

vermeerdering sterk gestegen behoefte aan grond-

stoffen en voedingsmiddelen, hun exportkracht te be-

houden en niet
01)
groote invoeren van grondstoffen
te zijn aangewezen. Do industrielanden daarentegen

streven naar een vervoimaking van hun industriedie

apparaat, teneinde van een zoo gering mogelijken in-

voer van industrieproducten afhankelijk te zijn.
Al deze krachten werken in het kader van de ten-
denzen van economische zelfgenoegzaamheid van de

verschillende landen samen en verhinderen den we-
reldhandel in gelijke mate als de wereldproductie te

stijgen.
De druk op den wereidhandel is echter niet op alle
gebieden even sterk. 1-let is nauwelijks mogelijk de
absolute w’erking van elk van deze krachten afzon-

derlijk vast te stellen en af te palen. Toch kan men
aan de hand van cle veranderingen van de procen-
tueele aandeeleri, welke de groepen van goederen en
van landen in cle samenstelling van den wereldhan-
dcl innemen, een bepaald inzicht verkrijgen in de vraag, welke kracht tot dusverre het sterkst is ge-
weest. Dit belangrijke onderzoek is •door het Institut
für Konjunkturforschung ingesteld en gepubliceerd
in een van haar laatste afleveringen. In deze be-
schouwing nemen wij cle voornaaniste resultaten van

dit onderzoek over.
* *

Uit de verdeeling van ce
waarde
van den wereld-

uitvoer volgens de drie bekende hoofdgroepen, blijkt,

dat de aandeelen van deze groepen zich, vergeleken
met de periode van vöôr den oorlog, niet aanzienlijk
gewijzigd hebben. Het aandeel van de groep grond-
stoffen en halffahrikaten en in iets mindere mate

het aandeel van de groep fabrikaten is iets gestegen,
terwijl het aandeel van cle groep voedingsmiddelen
een duidelijken teruggang vertoont.

P rocentueel aandeel iii cle waarde van de voornaamste
groepen van goederen in den totalen werelduitvoer
van
1911
tot
1937.

1911

1923

1925 1929 1931 2933

2936

1937
Levensmiddelen en dranken, alsmede levende dieren:

Enc1uête-
Ausschuszl) 31,3

30,1

29,3 27,8 – – (27,5)
2
) (25,9)
2
)
Statist.
Reichsamt –

25,9 24,2 26,4 25,6 24,1

22,4

Grondstoffen en half fab ri katen:
Enquête-
Ausschusz’f
33,3

33,6

35,2 33,1 – – (35,2)
2
) (
36,5)
2
)
Statist.
Reichsarnt –

36,7 35,0 31,4 35,0 36,8

38,1

Fabrikaten:

Enquête-
Ausschuszl)
35,4

36,3

35,5 39,1 – – (37,3)2) (37
,
7)2)

Statist.
Reichsamt
(37,3)2)
(38,2)
2
) 37,4 40,8 42,2 39,4 39,1

39,5
1)
I3rou: Euquête-Aussehusz. ) Op basis van het
ni-veauverschil tussehen beide geta.11enrijen door het 1.nstj-
tut ftir Jonjuniktnrforscihung geschat.

Helaas is het niet mogelijk den wereidhandel in de groepen van de genoemde goederen naar do
hoeveel-
heid
te verdeelen. Daarom moet men bij de beschou-
ving van bovenstaande tabel steeds dë verschuivin-
gen in de prijsverhoudingen tusschen voedingsmidde-

len en grondstoffen eenerzids en tusschen indtis-
trieele fabrikaten anderzijds in het oog houden.
Het aandeel
VVÏI
de industrie- en grondstoffen-
landen, iv., den wereidhandel.

Analyseering van den wereldhandel volgens indus-
trie- en grondsfffettlanden leidt tot de conclusie
dat, vergeleken met cle periode van v66r den oorlog,
het aandeel van alle industrielanden tezamen iets is
gedaald, dat van de grondstoffenlanden iets is geste-

gen. Hoewel het hier ook de waarde betreft, gaat het
bovengenoemde bezwaar hier niet op, omdat de ge-
gevens van de handelsomzetten (invoer en uitvoer)

genomen zijn.

Aandeel van de industrie- en grondstoffenlanden
in den wereldhandel.
Waarde; in % van de omzetten van den wereidhandel.

Landengroepen

1911)23
3
)
1925

1929

1931

1933

1936 1937
Europeesche In-
dustrielanden’)
46,8

39,2

38,9

42,3

41,5

38,1
37,5
Overzeesche In-
dustrielanden
2
)
11,7

17,3

17,6

15,2

14,5

16,2 17,0

Totaal Industrie-
landen

……
58,5

56,5

56,5

57,5

56,0

54,3
54,5 Grondstoff.landen 41,5

43,5

43,5

42,5

44,0

45,7
45,5

Wereld

……..
100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

‘)

Duitsohiand,
Engeland, Frankrijk, België-Luxemburg,
Italië,

Oostenrijk,
Tsjeho-Slowakije, Zwitserland.

2)

Ver.
Staten en Japan.
3)

Bron:

Enquête-Ansschusz.

De teruggang van het aandeel van de industrielan-

den komt uitsluitend ten laste van het industrieele

Europa, weiks aandeel in den naoorlogsche periode met bijna een vierde gedaald is. De overzeesche in-
dustriegehieden konden daarentegen hun aandeel

aanzienlijk verhoogen. Het vooruitdringen van de
overzeesche industrielanden in den wereldhandel op
kosten van de Europeesche industrielanden wijst op
het door het Institut für Konjunkturforschung vaak

gesignaleerde verschijnsel van de ,,Enteuropiiisie-
rung” van den wereldhandel. Op dit verschijnsel
wordt ditmaal niet nader ingegaan.
Om vast te stellen, in welke mate cle teruggang
van het aandeel van alle industrielanden tezamen

in den wereldhandel en het stijgen van het aandeel
van de grondstoffenlanden heeft plaats gevonden,
moet de wereldha.rcdel nog nader geanalyseerd wor-
den wat de groepen van landen betreft. Immers, het
stijgen van het aandeel van de grondstoffenlanden
in den wereldhandel kan evengoed een gevolg zijn
van een vermeerdering van de handelsbetrekkingen
tusschen de grondstoffenlanden onderling als een ge-
volg van cle versterking van den goederenruil tusschen
de grondstoffen- en industrielanden. Hetzelfde geldt
voor de industrielanden.

De ho.ndelsbetrelckingen tusscicen de industrie- en

grondstoffenlander&.
Uit de onderstaande tabel (IV) kunnen de vol-
gende conclusies worden getrokken. Het aandeel van
den buitenlandschen handel van de grondstoffen-
landen ‘onderling in den totalen wereldhandel is, ver-
geleken met de periode van vôdr deh oorlog, niet
gestegen. Toegenomen is daarentegen het aandeel van
den goederenruil tusschen de industrie- en grondstof-
fenlanden. Daarentegen is het aandeel van den han-
del tusschen de industrielanden onderling zeer aan-

zienlijk gedaald.
Hier openbaart zich dus een uitgesproken struc-
tuurverandering van den wereldhandel in den zin
van een versterking van het wederzijdsch ruilverkeer
tusschen .grondstoffen- en industrielanden en een
verzwakking van de handelsbetrekkingen tusschen de
industrielanden onderling.

J3uitenlandsche

handel

tussahen

industrie-

en
grondstof fenlanden.
Waarde; in
%
van de omzetten van den wereldhandel.

Groepen

19111131)
19271291)
1929

1931

1933

1936 2937
Industrielanden
2)

in ruil met In-
dustrielanden
.

29,3

24,0

24,2

25,3

22,7

18,9 17,3
Industrielanden
2)

in ruil metGf ond-
stoffenlanden..

58,8

62,6

65,2

66,2

66,7

70,2 72,2
Grondstoffenlan-
den in ruil met
Grondst. landen

10,7

12,2

10,6

8,5

10,6

10,9
10,5

Wereld

……….

98,8

98,8

100,0

100,0

100,0 100,0 100,0
1)

Bron:

Enquête-Ausschusz.

2)

Zelfde landen als
ge-
noemcl in noot,
1
en
2
van tabel III).

796

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 October 1938

In hoeverre zijn deze opvallende veranderingen
aan de voortschrijdende industrialisatie toe te schrij-

ven, of uit andere ontwikkelingstendenzen in do
wereidhuishouding te verklaren? Deze vraag zullen
wij een volgende maal nader onderzoeken.

INGEZONDEN STUKKEN.

DE NIEUWE TRANSFERREGELING,

De Heer Tj. Greidanus schrijft ons:

De heer Klaasse heeft de bezwaren, die ik in het
nummer van 12 October van dit blad gemaakt heb
tegen zijn artikel van 5′ October, waarin hij zich een

pleitbezorger voor de nieuwe trausferregeling be-

toonde, van een Naschrift voorzien, waarin hij zijn
argumenten nog eens nader uiteenzet.

Ook dit Naschrift kan mij niet overtuigen. De heer

K. vindt, dat mijn vergelijking van onze rechtge-

voelens ten aanzien van binnenlandsche debiteuren
en die welke over de grens wonen, niet opgaat. Hij
beroept er zich daarbij op, dat er overheidsmaatre-
gelen zijn, die ,,koopkrachtsverschuivingen van ere-

diteur naar debiteur” teweegbrengen. Het is niet
noodig in dit verband in te gaan op de merites van
de door hem geciteerde wetgeving, omdat ze nim-
mer steun kunnen geven aan ons reehtsgevoel ten

aanzien van de onderhavige kwestie.

Niet duidelijk is het geworden in zijn betoog,
waarom er principieel verschil tusschen debiteuren
in binnenland of buitenland zou zijn. Ook als een

binnenlandsche debiteur niet meer volledig betaalt,
houdt hij op cliënt té
zijn
van
zijn
leveranciers en
komen dus de belangen van deze leveranciers in het

gedrang. Toch aarzelt men geen oogenblik, indien de
vraag gesteld zou worden, of de crediteuren een deel
van hun vorderingen zouden moeten laten vallen,

teneinde de leveranciers de gelegenheid te geven,
hun verkoopen voort te zetten.

De heer K. vraagt nu van mij ,,een ratio voor een

verdeelingsbasis der beschikbare gelden tusschen hei-

de groepen, die wèl bi].lijk en verdedigbaar is.”
,,Waarom is 3 pOt. minder hillijk dan 3Y2 pOt.?
Wanneer 3 pOt. wel te motiveeren was, en sedert-dien is de ,,pot” van de clearing ingekrompen, dan

is toch ook een vermindering van de renteportie
rationeel.”
Uit dezen laatsten zin blijkt een economische be-

schouw’ingswijze, waarmee ik mij niet kan vereenigen.
Het importsaldo uit Duitschiand of de ,,pot’ van de
clearing wordt hier voorgesteld als ean bepaald be-
drag, dat zich wel kan wijzigen en gewijzigd is door

commercieele oorzaken of door andere, die echter uit-
sluitend aan de goederenzijde
zijn
gelegen, doch niet
door .00rzaken, die uit de credietgeving of uit de
rehtebeta.ling op en de aflossing van credieten voort-
komen.
Krachtens deze heschouwingswijze kan men van
Duitsche zijde
hij
iedere nieuwe regeling steeds zeg-
gen: onze export naar uw land is verminderd, wij
kunnen dus slechts minder op onze schulden betalen.
Deze beschouwingswijze is echter mi. foutief. Er
is een wisselwerking tusschen credietgeving en goe-
derenverkeer, en er is er ook een tusschen afbetaling
van credieten en goedereuverkeer. Oredietgeving aan

AANVOER VAN GRANEN

het buitenland en afbetaling van credieten in het

buitenland opgenomen brengen export mede, tenzij
onoverkomelijke tolmuren dit verhinderen. En als

Duitschland erin slaagt een transferregeling tot
stand te brengen, waarbij het rente-percentage ver-

laagd wordt van 4Y pOt. op 4 pOt., dan daalt hun

export met ‘een aantal millioenen. Het volgend jaar
kunnen zij zich dan beroepen op een vermindering
van cle ,,pot” van de clearing en volgens de beschou-

wingswijze, die ook de heer K. huldigt, een verdere

verlaging van den transfer vorderen, enz. enz.

De beschouwingswijze van den heer K. zou dus voor
de Nederlandsche onderhandelaars fataal zijn en in-
dien zij van Duitsche
zijde
gesteld is, hoop ik, dat
onze delegatie ze weerlegd heeft.

Eigenaardig is hét, dat de heer K. dit verband

tusschen afbetaling op credieten en het importsaido
weer wel erkent op een andere plaats in
zijn
betoog.
Het is daar, waar hij dit verband in de laatste alinea

gebruikt om opnieuw te motiveeren, dat aflossing
van deze vorderingen op Duitschland, ondanks het
risico dat ze inhouden, niettemin voor ons onge-
wenscht zou zijn. Hij zegt daar ni. dat: ,,de Duitsche

importen, die wij accepteeren zouden om do aflossing
te financieren, een koopkracht-absorbeerend ‘aanbod
op onze markt zouden vormen, zonder dat de daar-

door ingenomen koopkracht weer koopend hij ons ter
markt verschijnt.”

Ik had echter betoogd, dat van eenig nadeel voor
onze volkshuishouding geen sprake kon zijn, indien
wij de bedragen der aflossing opnieuw in het bui-

tenland gingen beleggen en wel daar, waar het risico
geringer is. Maar dan moeten wij het verband tus-

schen credietgeving en goederenverkeer niet weder
terstond negeeren, als wij over de herbelegging spre-
ken. Waar afbetaling van in Duitschland gegeven

credieten importen mt zich zullen brengen, zal ook
nieuwe credietgeving in andere landen tot exporten
leiden.

N a s c h r i f t. De conclusie van dupliek van den
heer Greidanus cuhuineert, als ik goed zie, zoowel
wat betreft de rentekwestie als het vraagstuk der
aflossing in het aloude ,,in- en uitvoera.rgument”. Ik

geloof, dat men de waarde van deze praemisse op om-
pirische gronden, althans wanneer men de ontwik-
keling niet over al te langen
tijd
wil bezien, onder de
thans in het internationale verkeer geldende verhou-dingen niet hoog mag aanslaan. Meent de heer Grei-
danus in ernst, dat onze export naar de Vereenigde
Staten zal
stij’gen,
wanneer wij goudgerand’e Amen-
kaansche papieren aankoopen?

Wat betreft de rentebtaling en den eventueelen in-
vloed van de verminderde koopkracht der beleggers
op dan invoer va.ii Duitsche goederen is het overigens
m.i. irrelevant, of men al dan, niet de juistheid

van de theorie gelooft. Men moet dit probleem aldus

bezien, dat bij een gegeven statistischen toestand de
Regeening de keus heeft om een bepaald bedrag uit
de ,,pot” (statistisch bezien is er immers een gegeven
pot) toe te kennen aan rentetrekkers of aan expor-
teurs. De koopkracht zal dus door één van heide groe-
pen uitgeoefend worden. Er is m.i. geen reden om
aan te nemen, dat die koopkrachtsuitoefening door

• (In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
915 Oct.
1938
Sedert
1Jan. 1938
Overeenk.
tijdvak 1937 9-15 Oct.
1938
Sedert
‘1Jan. 1938 Overeenk.
tijdvak 1937
1938

1937

25.842
1.123.281 1.238.062 400
7.200
18.596 1.130.481
1.256.658
172.046 224.431


3.375 172.046
227.806
550

14.102
12.195



14.102
12.195

Tarwe

……………..

Maïs………………
10.892
970.575 991.952
1.695 .73.060
127.598
1.043 635 1.119.550

Rogge

……………..
464
Boekweit ………………

2.762.
387.617
274.252
2.924
20.087
10.764
407.704
285.016 Gerst

……………….
.

182.31

120.210
150
8.462
3.180
191.293
123.390
Haver

………………175
Lijnzaad

……………
..
.
1.575
131.593
163.533
3.800
178.163
182.570
309.756
346.103
2.200
47.377 55.751

225

47.602 55.751
Lijukoek ……………
m
1.276
45.713 30.244
265
9.420
5.915 55.133
36.159
Tarweeel

…………..
Andere meelsoorten

586
25.991
32.643
120
4.124
6.760
30.115
39.403

19
October’
1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

797

exporteurs minder in de richting van te importeeren
Duitscho goederen z1 gaan dan door rentetrekkers.
Indien dat in confesso is, kan er ook geen aanleiding
zijn om aan te nemen, dat dynamisch beschouwd de situatie anders is.

Met betrekking tot het samenhangen van crediet-

beweging en im- en export blijkt de heer Greidanus
twee essentieel verschillende uitgangspunten te ver-

warren. Hij verwijt mij die samenhang te erkennen,
waar het betreft aflossing van credieten uit de op-

brengst van Duitsche importen, en deze onmiddellijk

daarna te ontkennen met betrekking tot kapitaaluit-
voer naar de Vereenigde Staten. Bij nadere analyse

zal het den heer Greidanus niet ontgaan, dat hier
twee volkomen verschillende vraagstukken aan de

orde zijn. Wanneer ik spreek van Duitsche importen,

die wij accepteeren zouden om eventueele aflossing
te financieren, dan gaat het over een gegeven bedrag
aan importen, dat primair is, waarvan de opbrengst wordt gebruikt voor aflossing. Daarbij is dus de af-

lossing secundair, de import primair, er is geen
sprake van additioneelen import als gevolg van de af-
lossing. Te veronderstellen, dat die er zou zijn, is niet
alleen uit mijn gezichtshoek onlogisch, maar zou zelfs
in het kader van de opgomelde ,,in- en uitvoertheorie”
niet houdbaar zijn, wanneer men – zooals de heer
Greidanus – uitgaat van belegging dier aflossingen
elders in het buitenland. C. A. KLAASSE.

Gedachtenwisseling gesloten – Redactie.

MAANDCIJFERS.

HYPOTHEEKRENTE IN NEDERLAND.

Am-
sterdam
rn em
Den 1-laag
Volle
eigen- t
u
dom

Middel-
burg Rotter-
dam Zwolle

4.67 4.98 4.93
5.01
4.98 4.70 4.89
1934 ……..
4.49
4.65
4.69 4.95 4.89 4.52 4.65
4.54
4.54 4.58
4.80
450 440
4.44
4.58
4.69 4.63
4.87′
4.50
4.47
4.51

1933 ………

4.-
4.-
4.04 4.34
4.-
4.12
4.03

Jan. 1936
4.42
q
4.50

4

4-
4.50

4.75 4.75
4

4_
4.87
5

41 4.75
4.87e
4
4.60
4
4.62
5

41
4.70

4

4_5
.
.75 41
4.75

4

4ï_5

1935………

Juni

……
51
1)

4.75

4

4-
4.83
41
4.63

41
4.50
4

1936 ……….
1937 ………

Aug.

……
4.50
41-f
4.75

4

4_5

Maart …….
April

…….

Sept.

……
4.50
4f
4.68
5
41
4.50
3_4
2

Febr……..

Oct ………
4.50
41-1
4.75

41
4.27
41

Mei ………-

.
.33
4J-j
4.50


4.49
4-

Juli ………

Dec………

.
.

4
4.-

q
4.50
4_
Nov………..

Jan. 1937

.
4.58

4


4

zIj
Febr.

……

4.25
4.50
q
4.47

Maart ……

..

4-1
4..-

41
8)

4.50
4_4
April

……
4.-

.-

4
4.10 4.50
4

4_q
3
..83

3.50
..

-k
4.25
4.50
4
4.31
Juni

4
4-1
4.-
4
4.04
31-41
3.83
44
4.-
4.25
4
4.50
31 _4f

kl ei

………

Aug.

……
4.-
3f_4
4.-
4.25
4
4
Juli ………

3.87
5

3f4
4.-.
4.25
4 4
31_41
Sept

…….
Oct ………

.

4.25
3f_4f
3.80
4.20
4
4.02
31_4
N7ov.

……
..
3.92
3f_4
4.-
4.25
4_31
4)

3.54
4.25
3f_4


4-31
4)
3.77
3f_4
Dec……….
Jan. 1938
4.-
4
3.90

4_31
4)
4.14
31..41
Febr.

……
.
3.75
44
4.-
4
4_31
4)
3.75
3_4
Maart …….
3.50
3f_4
3.90 4.10
4_3f
4)

4.15 3.60
31_4

4
4-31
4)
3.72
3.50
3f-*
3,75 3.75
4-3f
8)
3.52
April

…….

3.50
3f_4
3.75

4
_
3
1

)
3.81
31-1
klei

………
Juni

…….
4.-
3f_f
3.50
4.-
4
3.75
+-*
Juli ………
Aug.

……
.

3f_4
3.75

4
3.69
3_1
sept.

……
.

3-4
3.50

4-3k
4
1
3.50
34
Bijzonder geval, gen maatstaf.
Door bijzondere omstandigheden. Enkele hypotheken
It
4
0
10.
Voor hypotheken op gebouwen 4
0/
s
; voor hypotheken
op landerijen 31
0
/0.
Voor hypotheken op gebouwen deels 4 o/,
deels 31
o/;
voor hypotheken op landerijen 31
0
/o.
Nadruk verboden.

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
2
3Dec.’36
Lissabon …. 4
11Aug.’37
‘Bel.Binn.Eff. 2f
3Dec.’36
Londen ……2
30Juni’87
Bk
jVrsch.inR.C. 2f
3Dec.’36
Madrid ……5
15Juli’32
Athene ……….6
4 Jan.’37
N.-York F.R B. 1
26Aug.’35
Batavia

……..
3
14Jan.’37
Oslo

…….. 31

5Jan.’38
Belgrado ……..
5

1 F’ebr.’35
Parijs

. .
.. 3
27Bept.’38
Berlijn ……….
4
22Bept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
3f
5Mei’38
Pretoria
…. Sf
153ƒei’33
Brussel

……..
3
30Mei’38
Rome ……..4f
18Mei’36
Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm
.. 21

1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio
3.46
11 Mrt:’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Weenen …… 3f
10Juli’35
llelsingfors ……
4

3Dec.’34
Warschau…. 41
18Dec.’37
Kopenhagen
4
19Nov.’36
Zwits
Nat.
Bk.
lf
25 Nov)$6

OPEN MARKT.

1938
1937
1936 1914

15
10/15
318
26 Sep.
11/16 12/17
20/24
Oct.
Oct. Oct.
1
Oct. Oct. Oct.
Juli
Amsterdam
Partic.disc.
3′
319
‘,g
/21314
114
211s-31s
33/4_4314
Prolong.
1
12
1
12
1
/2
‘(2’2
1
13
1
12
21/
4314

3.411
4

tonden
Daggeld.
121
12-1
1
1-1
1
121
‘/Il
1121
i(_
Partic. disc.
81
4

11116.13116
5
I8-
13
1e
1

1’3/16
17133_9/15
07132_S116 0115_314
Berlijn
Daggeld…
251-71
2
1
1
7/
2
1
(3-
7
18
2
1
1
23
1
1
4
2
5
1-3
2
1
1-
7
/
2
5
(-3
1
(
8
taandeld
23/4-3 23/4-3
2314-3
2
3
14-3
3
2314-3
2
1
/-7j Part, disc.
2718 2718 2318 2718
2718
3
21
Warenw. ..
4
1
12
4.112
4.
1
1
4-112
4.11
4

4.114
4-14
‘Jew York
Daggeld
1)
t
1
t
1
1
t
2
1,6
Partic,disc.
1
11
1
12
113

1(
3

1/
3

114
t
1)
Koers van
14 Oct.
en daaraan
voorafeaande
weken
tlm. Vrlidaff.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
5)
5)
S)
S)

•)
1)

11
Oct.

1938
1.84′
8.76%

73,75 4.89% 31.16
100%
12

,,

1938
1.84%
8.75

73.80
4.89%
31.16
100%
13

,,

1938 1.83%
8.70%

73.70 4.87 31.10
100%
14

•,

1938
1. 8 3 ly,
8.71%

73.64
4.87%
31061

100%
15

1938 1.83%
8.70%

73.65 4.87 31.07
100%
17

1938
1.83%
8.73%

73.65 4.89
31.091
100%
Laagste d.w’)
1.83% 8.69

73.55 4.85
31021

100
Hoogste d.wt)
1.84% 8.77

73.80
4.90%
31.20
10021
26

Muntpariteit
l
1.469 12.1071

1
59.2631
9.747

124.9061100

D ata
Zwit-
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
1)
rest
i)
*)
0*)

11
OctTT8
41.83 6.34
– – –
12

1938
41.80
6.34



13

1938
41.65
0.35



14

1938
41.65
6.33%



15

,,

1938
41.60
6.34

– –
17

,,

1938
41.68
6.31



Laagste
d.wi)
41.55
6.27

9.65

Hoogste d.wl)
41 87% 6.37%
1.45
9.75

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
1


13.094
.48.52

a
1)
t Stock- Kopen-
0510*
1-fel-
Buenos-
Mon-
holm’) hagen*) Aires’)
treal’)

11
Oct.

1938
45.15

39,12f

44.05
3,86f
46X
1.83%
12

,,

1938
45071 39.05
43.95
3871
46X
1.82%
13

,,

1938
44
.87+ 38.87+
43.75 3.86
46%
1.82%
14

,,

1938
44.95

38.92+

.43.80
3.87
46% 1.82%
15

,,

1938
44
.87+ 3887f
43.75
3.86
46%
1.82%
17

,,

1938
45.021 39.-
43,90
3.85
45%
1.81
Laagste d.w’)
44.80

38.80
43.67k
3.80
45
1.80%
aoogste d.w11
45.17f 39.15
44.05 3.90
47
1.84′
Muntpariteit
1
66.671 66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
•) Noteening te Amsterdam. *’) Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of Zde No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

ItOERSEN TE NEW YORK.
(Cable).

Da a
Londen
Parijs
Berlijn
1 Amsterdam
($
per
£)
($ p.
lOOfr.)
($
p. 100 Mk.)
(3
p. 100
gid.)
11
Oct.

1938
4,75y,
2,65%
40,05
54,30
12

1938




13

1938
4,73%
2,64%
40,07
54,43%
14

1938
4,73%
2,64% 40,07 54,43
15

1938
4,73%
2,64%
40,07
54,43%
17

1938
4,74y,
2,65%
40,07
54,4234
18 Oct.

1937
4,95%
3,38% 40,17
55,29%
kluntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

798


GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS-_EN
GENO1

GERST
MAIS
R000E
TARWE
1

BURMA RIJST
BOTER
per kg.
KAAS Edammer
EIEREN
64/5
kg
Amer.No.3′)
Rotterdam oer 2000 kg. 74kg Russi-
sche’) loco
Rotterdam per 100 kg.
Loonzein
1

per .cwt. f.o.b.
Alkmaar
Oem. not
Eiermijn
Leeuwar-
ffing
Termijn-
Amerik.

Termijn-
80Zud../
L)Zie blz.738
loco
Rotterdam

RagonlBassein
der Comm.

~
I~Cr

isis
Fabr.kaas
Roermon
E.-S.B. van
Rotterdam
noteer. op
Mixed
100
k.
per
noteer. op
1
Rs.:.sche
‘)I__

-_.


________
Noteering Zuivel-
gang exp.
p
100
s
t
28
Sept.
f1.
per2000kg.
1 of 2 mnd.
No. 2′)
1 of 2 rnnd.
Locopftjs
I

le. “ed.t.I

Not.
Centr.
per 50 kg.


T

%
f
‘%
T
f.
%
f
UT
%
T
sh.
7T
TT3
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
871
12,47
5

102,5 13,82
5

110,1
14,75 109,3
6,83
I0..,
11(3
1
/4
2,03
98,4

43,30 95,0
.7,96
99,
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
ll1:P
13,15
108,1
12,57
5

100,1
13,47
5

99,9
6,43 98,4
10/7
3
14
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
99,
1929
179,75
83,6
196-
102,1
204,-
101,0
10,87
5

89,4
11,27
5

89,8
12,25 90,8
6,34
97,0
1016
2,05
99,4

45,40
99,6 8,11 101,
1930
111,75
52,0. 11850
61,7
136,75
67,7.
6,22
5

51,2 8,27
5

65,9
9,67
5

71,7
5,09
77,9
815
1,66
80,5

38,45
84,4
6,72 83,
1931
107,25
49,9
78,25′
40,8
84,50 41,8
4,55
37,4
4,65
37,0
5,55
41,1 3,09
47,3
516
1,34
64,9

31,30
68,7
5,35
66,
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
.38,2

4,62
5

38,0
4,70
.37,4
5,225
38,7
2,59
39,6
5f111i2

0,94
45,6

22,70
49,8 4,14
51,
1933
Z
70,-
32,5 60,75
31,6
68,50
33,9-
3,55
29,3
3,75
29,9
5,02
5

37,2
1,84
28,2
4/5LJ2

0,61
29,6
0,96
20,20
44,3 3,71
46, 1934
.75,75
35,2

64,
751
33,7
70,75
35,0
3,325
27,3
3,25
25,9
3,67
5

27,3
1,14
26,6
4
1
73
1
4

0,45 21,8
1,-
18,70
41,0
3,45
43,
1935
68,-
31,6
56, -.
29,2
61,25
30,3
3,07
5

25,3
3,375

30,9
4,12
5

30,6
2,07
31,7
5181/

0,49
23,7
0,99
14,85
32,6 3,20
39,
1936
86,-
40,0
74,50
38,8
74,-
36,6
4,27
5

35,1
5,75
45,8
6,27
5

46,5
2,19
33,5
517
1
j
0,58
28,1
0,885
17,55
38,5
3,50
43, 1937 137,75
64,0
105,75
55,1
III,-
55,0′ 8,35
73,6
8,02
5

63,9
8,92
5

66,2
2,70
41,3
61-
0,78
37,9
0,67
19,75
43,3
3,96
49

Juli

1937
149,25
69,4
108,25
56,4
III

55,0
9,85
81,0
8,57
5

68,3
9,975

73,9
.
2,68
41,0
5
1
11
1
/4
0,77 37,4
0,68
20,15
44,2
3,74

Aug.
z
136,50
63,5
106,50
55,5
112:-

55,4
.
9;30′
76;4
7,825
62,3
9,225
68,4 2;86 43,8
6
1
4
0,78
37,9 0,64
21,50 47,2
3,84

Sept.

u.
129,50
60,2
107,-
-55,7
122,-
60,4
9225
75,8
7,55
60,1.
8,52
5

63,2
2,96
45,3
617
0,85
41,3
0,52
5

21,-
46,1
4,69
58,
Oct.

136,25
63,3
109,-
56,8
114,75
.56,8.
.
8,57
5

70,5
7,625
60,7
.8,50
63,0
2,96
45,3
6
1
7
1
4
1,-
48,5 0,42
23,-
50,5
4,99
62
Nov.

Z
133,50
62,1
106,25
55,3
116,-
57,4
7,225
59,4
7,10
56,5
8,12
5

60,2 2,53
38,7
5/71/2

0,96
46,6
0,46
22,20
48,7 4,99
62.
Dec.

,,
130,25
60,6
110,-
57,3
120,75
59,8
7,30 60,0
7,05
56,1
8,025 59,5
2,43
37,2
515
0,84
40,8
0,60
20,80
45,6
5,24
65:

Pn

1938

0
130,-
60,4
113,75
59,2
117,25
55,0
7,65
62,9
7,45
59,3
8,40
62,3
2,35
36,0
5
1
3
0,80
38,8
0,615
21,45
47,1
4,15
51.
»
129,50
60,2
106,-
55,2
110,75
51,9
7,60
62,5
7,275
57,9
8,30
61,5 2,39
36,6
514
0,81
39,3
0,65
22,12
5

48.5
3,65
45,
Mrt.
M

121,50
56,5
104,50
54,4
109,75
51,5
7,10
58,4
6,77
5

53,9
7,70
57,1 2,36
36,1
513
0,81
39,3
0,56
21,70
47,6
2,80
34,
Apr.
116,75
54,3
107,50
56,0
117,75
55,2
6,65
547
.
6,55
52,1
7,35
54,5
2,42
37,1
515
0,87
42,2
0,47
5

19,60
43,0
2,90 3,25 36 40
Mei

» »
113,50 103,75
52,8
48,2
104,50
100,50 54,4
52,3
111,-
102,75
52,1
48,2
6,17
5

5,62
5

50,8 46,2
6,125
5,975

48,8
47,6
6,95 6,92
5

51,5
51,3
2,64
2,67 40,4 40,9

5/101/
2

5111
112
0,89
0,80
43,2 38,8
0,45
0,51
20,-
19,57
5

43,9 42,9
3,39
42
j
uni
uli

»
103,75
48,2
104,75
54,6
106,75
50,1
5,95
48,9
5,375

42,8
6,77
5

50,2
2,74
42,0
6/1/1
0,78
37,9
0,50
20,45
44,9
3,71
46′
Aug.

»
86,75
40,3
98,25
51,2
102,25
47,9
5,05
.
41,5 4,70
37,4
5,775

42,8
2,88
44,1
6/5/4
0,76
36,9
0,55
21,32
5

46,8
4,17
52
Sept.

80,50
37,4
96,25
50,1
105,25
49,4
4,27
5

35,1
4,15
33,0 4,80
35,6
2,81
43,0
6/3
1
(
0,78
37,9
0,57
22,80
50,0
5,-
62
27 Sept.-4 Oct.
83,50
38,8
92,-
47,9
101,50
47,6
4,10
33,7
3,87
5

30,9
4,40
32,6
2,87
44,0 6(6
0,77
37,4
.
0,60
22,-
48,3 4,40
54
4-11 Oct.’
38

76,50
35,6
88,50
46,1
95,50 44,8
4,-
32,9
3,575

28,5
4,15
30,8
2,30
35,2
5
1
3
0,75
36,4
0,70
24,25
53,2
4,85 60
11-18_


79.5037.088.7546.297.-45.5
3.9032.13.55
2833.9529.32.2935.1513
0.7235.00.7023,5051,65,0563

JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE RUBBER
,,First Marks” Londen
c.i.f.
in olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13/,14 Dernier
wit Or. D. te
Stand. Ribbed
Smoked Sheet
Middling Upland
Super FineC.P.
Crossbred Colonial Carded 50’s Av.

.

,

Merino 64s

v.
per Eng, ton
loco
New York per Ib.
Oomra
Liverpool perlb.
New York perlb.
loco Londen p. 1

Herl.Ned.Ct.1
i•t”
Herl.Ned.Ct.I Not.
Herl.Ned.Ct.l
Not.
Herl.Ned.Ct.
1

Not.
Herl.Ned.Ct.
‘t
1
Herl.Ned.Ct.
Not.
H
No

1
%
£
cts.
%
$cts.
cts.
%
pence
cts.
%
pence
cts.
%
.
pence
/
%
$
cts.
%
pen
1927
442,38
103,4
36.101-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50
244,9
104,8
48,50
13,55 105,8
5,44
93
140,2
18,
1928
445,89
104,2
36.16111
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8
.111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54
81,4
10,’
1929
395,49
92,4
32.14
1
3
47,6
101,1
19,10
33,2 92,4
6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52 78,4
10,
1930
0
257,97
60,3
21.619
33,6 71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7
26,75
8,50
66,4
3,42
30
45,2
5,1
1931
192,15
44,0

17.117
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9
4,28 60,9 44,0
13,-
109,0
46,6
23,25
5,97 46,6
2,40
15
22,6
3,1
1932
146,86.
34,3
16.181-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3
5,39
42,5
30,7 11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,
1933 128,63
30,
1

15.1212
17,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9
41,5
28,25
3,21
25,1
1,61
II
16,6
3,
1934
Z

115,85
27,1
15.9
1
9

18,3
38,9
12,30 13,6
37,8
4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92
15,0 1,29
19
28,6
6)
1935
134,52
31,4-
18.1118
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87 42,2 30,5
14,-
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8
1,63

18
27,1
6,-
1936
Q
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60

54,3
39,3
16,75
108,6
46,5
33,50
2,71


‘21,2
1,73
25
37,7
7,’
1937
183,46
42,9
20.814
20,8
44,2
11,44
20,0 55,7 5,34

89,0


.64,4
23,75
‘132,1
56,8
35,50
3,30 25,8
1,865
.
36
54,3
9)

juli

1937
189,87
44,4
21.1/3
22,4 47,6
12,32
21,5
59,8-
5,71
95,8
69,3
25,50
142,2
60,8
37,75
3,42
‘26,7
‘1,88
5

34
51,3
9,’
Aug.
3
.188,67
44,1
20.17/6
18,8
39,9
10,35
19,6
54,5. 5,19

98,9
71,5
26,25
145,0
62,0
38,50
3,30 25,8
1,82
33
49,7
8,1
Sept.

»
<

186,01
43,5
20.1413
16,3
34,6
9,-
17,4
48,4
4,64
94,1 68,1
25,25
131,3
56,2
35,-
3,19
.24,9
1,76

34
51,3
9,-
Oct.

»
188,16
44,0 20.1918
15,2
32,3
8,42
15,5
43,1
4,15
83,6
60,5
22,50


117,7
50,4
31,50
3,02
23,6
1,67
30 45,2
8,-
Nov.

»

185,91
43,4
20.12/10
14,4
30,6 7,99
15,2
42,3
4,04
74,6
54,0
20,-
103,9
44,5 27,75
2,86
22,3
1,585
27

40,7
7,
Dec.

»
173,86
40,6
19.7
1

f4,9
31,6 8,28
15,5 43,1
4,15
69,5
50,3
18,50
110,1
47,1 ‘29,50
2,71
-21,2
1,505
28
42,2
7)

Jan.

1938
z
168,56
39,4
18.1518
15,4

32,7
8,56
15,9

44,2

4,26
67,3

48,7
18,-
101,2
43,3
27,-
2,69 21,0
1,49
5

26
39,2
7,
Pebr.

»
LL

i&.
166,62
38,9
18.11/7
16,1
34,2
9,00
16,5
45,9
4,41
63,9 ‘46,2
17,-
98,1
42,0
26,25-
2,78
21,7
1,55
5

27
40,7
7,
Mrt.
,,
0
165,08
38,6
18.81-
16,1
34,2
8,91
16,1
44,8
4,30
61,1
44,2
16,25
98,3
42,1
26,25
2,81
21,9
1,56
25 37,7
6,’
Apr.
»

156,59
36,6 17.9(5
15,8
33,5
8,76
15,5
43,1
4,15
60,7
43,9
16,25
95,6
40,9 25,50
2,75
.
2L,5
1,525
22
33,2
5)
Mei

»
0
158,09
36,9
17.12/2
15,3
32,5
8,48
15,2
42,3 4,06
61,7
44,6
16,50
98,9
42,3
.26,50 2,82
22,0
1.56
21
31,7
5)
Juni
»
Z
153,41
35,9
17.2(6
15,1
32,1
8,37
14,3
39,8
3,85
60,5
43,8
16,25
95,5
40,9 25,50
2,81
21,9
1,55
23
34,7
6,1
Juli

»
169,20
39,5
18.17/10
16,1
34,2

8,88
15,7
43,7
4,20
60,9
-44,0
16,25
,

97,1
41,5
26,-
3,22
25,1
1,775
28
42,2
7,1
Aug.

»
174,59
40,8
19.10,8
15,3
32,5
8,37
14,7
40,9
3,95
61,4
44,4
16,50
96,8
41,4
26,-
3,11
.24,3
1,69
5

29 43,7
7)
Sept.

.,
170.11
39,8
19.1/9
14,9
31,6 7,99
14,1
39,2
3,84 62,0
44,9
16,75
94,9
40,6
25,50
3,17
24,7
1,70
5

30
45,2
S,
27Sept.-4Oct.
170,56
39,9
19.5/-
15,3
32,5
8,30
13,7
38,1
3,85
63,7
46,1
17,25
97,8 41,9
26,50
3,19
24,9
1,71
30 45,2
8,’
4-11 Oct. ’38
171,37
40,0
19.7/6
15,7
33,3 8,50
13,9

38,7
3,79
62,7
45,3
17,-
95,8
41,0
25,-
3,17
24,1
4,72
5

31
46,7
8,
11-18

..


159.67
39.6
19.101-
15.7
33.3
855
14.3
39.8
3,91
61.6
44.6

17,-
94,3
.

40,4
26,-
3,29
25,7
1,785
31
46,7
8,

.

KOPER
Standaard
Loco Londen
per Eng. ton

LOOD


gem. prômpt en
1ev. 3 maanden
Londen per
Eng.ton

L

TN
,

ocoE
on en

per

ng.

on

IJZER
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
per Eng. ton

GIETER1J-IJZER
(Lux III)
per Eng, ton
f.o.b. Antwerpen

ZINK
gem. prompt en
1ev.
3 ‘maanden
Londen.p.Eng. ton

ZILVER
cash Londen
per Standard
Ounce

iÏFi1etI
N
o
t.
F1erl.Ned.Ct./’/’t
Herl.Ned.Ct.i
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
l-Ierl.Ned.Ct.(‘
Not.
ftNed.Ct
INi

/
%
£
/
%
£
/
%
£
/
%
sh.
/
%
Sh.
/
%

£ cts.
%
per
1927
675,10 85,9
55.13111
295,75

106,5
24.811
3503,60
120,6
2891/5
44,10
104,7
7219
39,10
98,9
6415
345,40
108,8
28.9111
132
101,5
261
1928
771,20
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.314
2749,50
94,6
227.418
39,85 94,6
65110
37,90
95,9
6218
305,75
96
)
4 25.515
135


103,8
26′
1929
912,55
116,1
75.917
281,10
101,2 23.4111
2465,65 84,8
203.18/10
42,45
100,8
7013
41,55
105,1
6819
300,80
94,8
24.1718
123
94,6
24′ 1930

651,10
84,1
54.1317
218,70
78,8
18.115
1716,20
59,1 141.1911
40,50
96,1
67/-
35,95 91,0
59
1
6 203,55
64,1
t6.16
1
9
89
68,5
171
1931

431,85
54,9
38.7
1
9
146,60
52,8
13.-/7
1332,55
45,9
118.9
1
1
33,-
78,3
58
1
8
28,90
73,1′
5115
140,05
44,1
12.8111
69
53,1
14′
1932
z
275,75
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.-19
1181,30
40,6
135.18110
25,40
60,3
5815
22,20.
56,2
51/1
118,95
37,5
13.13110
64
49,2
17
1

1933
Ii.1

268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.1611
1603,50
55,2
194.11/11
25,55
60,6
62/-
21,-
53,1
511- 129,80
40,9
15.14111
62
47,7
18
1

1934
226,80
28,8
30.615
82,65 29,8
11.11-
1723,15
59,3
230:715
25,-
59,3
66111
20,25 51,2
5411
103,05
-32,5
13.1516
66 87
50,8
66,9
21
1

28′
1935
in
230,95
29,4
31.1811
103,40
37,2
14.518
1634,25
56,2
225.1415
24;70
58,5
6812
20,25 51,2
56/-
102,65
.32,3
14.316
1936
5
298,75
38,0
38.811
137,15
49,4
17.1217
1592,-
54,8
204.1218
28,40
67,4
731-
22,40
56,7
5717
116,55
36,7
14.1917
65
50,0 20
1

1937
<
488,55
62,1
54.813
208,95
75,3
23.516
2176,70
74,9
242.7110
41,30
98,0
9111,1
47,10
119,2
10511
199,80
63,0
22.414
75
57,7
20′

Juli

1937
510,10
64,9
56.11/3
213,70
77,0
23.13/11 2365,20
81,4
262.5/-
45,55
108,1
101/-‘
59,60
150,8
13216
205,75 64,8
22.1316
75 57,7 20
Aug.

»
,
517,55
65,8
57.6/-
205,25
73,9
22.14/6
2388,50
82,2
264.9!

45,60
108,2
101/-
48,60
123;o
109/-
215,35 67,9
23.16
1
8
75
57,7
191
Sept.

»
iz.1
474,25
60,3
52.15111-187,55
67,5 20.1718
2323,10
79,9
258.1216
45,35
107,6 1011-
44,65
113,0
9915
191,80
60,4
21.711
74
56,9
19
1

Oct.

»
413,15 52,5
46.1/11
164,80
59,4
18.718
2036,85
70,1
227.51-
45,25
107,4
1011-
42,30
107,0
9415
162,05
51l-
18.117
75
57,7
20
Nov.
357,50
45,5
39.1319 150,10
54,1
16.1313
1726,80 59,4
191.14
1

46,35
111,2
104
1

39,85
100,8
88
1
5 143,20
45,L
15.17
1
11
74
56,9
l9
Dec.
362,70
46,1
40.1/2
144,90
52,2
16.2
1
6
1734,45
59,7
193.1-
49,-
116,3
1091-
38,80
98,2
8614
139,-
43,8
15.915
70
53,8
19

Jan.

1938
367,75 46,8
40.19/6
143,50
51,7
15.19/9
1640,65
56,5
182.16/-.
48,90
116,1
109
1

36,50
92,4
81
1
4
134,05
42;2
14.18/9
74
56,9
191
Febr.

»
353,70
45,0
39.8(9
137,35
49,5 15.6(3
1642,15
56,5
183.1/11
48,90
116,1
109/-
33,45
84,6
74/6
128,85
40,6
14.7(4
75
57,7
26
Mrt.

»
357,25
45,4
39.1617
144,80
52,2
16.2110
1649,65
56,8
183.1812
48,90
116,1
1091-
31,80
80,5
70/11 128,90
40,6
14.714
75
57,7
26
Apr.

»
354,85
45,1
39.11
1
7
141,35
50,9
15.15
1
4
1536,80
52,9 171.9
1
5
48,85
115,9
109
1

32,80
83,0 73
1
2
124,75
39,3 13.18
1
4
71
54,6
19
Mei
»
1-
328,80 41,8
36.1219 127,85
46,0
14.4111
1452,30
50,0
161.1616
48,90
116,1
1091-
29,75

75,3
6614
113,50
35,8
12.1216
70
53,8
18:
Juni
»
C’)
317,80
40,4
35.9
1
5
125,35
45,1
14.-/-
1599,30
55,0 178.10
1

48,85
115,9
109
1

28,05
71,0
62
1
8
118,40
37,3
13.4
1
3
71
54,5

18
Juli

»
z
336,45
45,3
39.15111
133,50
-48,1
14.1812
1725,45
59,4
192.1312
48,80
115,8
1091-
27,25
69,0′
60
1
11
127,85
40,3
14.5
1
6
72
55,4
19
Aug.
0
363,35
46,2
40.12
1
9
127,20
45,8
14.4
1
6
1722,60
59,3
192.13
1

48,75
115,7
1091′

26,80 67,8
601-
124,10
39,1
13.1716
72
55,4
19
Sept.
»
374,70 47,7
42.-/-
136,50
49,2
15.61
1727,30
59,4
193.1216
48,60
155,3
1091-
28,30′
71,6
6315
125,85
40,0
14.4/5 72 55,4
19
27 Sept.-40ct.
373,95
47,6
42.7/6
134,30
48,4
15.4
1
5
1734,10
59,7
196.10
1

48,10
114,2
109
1

29,10 73,6
.
66
17
.


.125,75
39,6
14-5/-
72
55,4
19
4-1 Oct.’36 397,-
50,5
45.5/-
142,30
51,2
16.4/5.
1820,55
62,6
207.10
1

47,80
113,5
109
1

30,70
77,7
70
1

132,70
41,8 15.2
1
6 72
55,4
19
11-18

,,

,,
421,95
53,7
48.6
1
3
147,40
53,1
16.1716 1840,651
63,31
210.15/-
‘47,60 113,0 1091-
30,15
.76,3
69/-
138,10
43,5
15.1613
71
54,6
19

rM r’olWC

LVM
iTndpyr’iifrs
vehasrd on 1927 t/m1929 = 100.

– 799

GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-

CACAO OF.
KOFFIE
Loco R’dam/A’dam
SUIXER
Witte krist.-
THEE
N.-lnd. thee-
.

RUNDEREN
VARKENS
middelgew. No. 1
VLEESCH
Accra per 50kg
cii. Nederlano
per ‘j

kg.
suiker loco Rotterdam!
veiIin

A’dam
Gem

ava- en

Robusta
Suiperbor
(versch)
oer 100 kg
(versch)
oer 100kg
Londen per cwt.
Londen per 8 lbs.
Amsterdam
Sumatrathee
HerI.Ned.Ct.I
____________________________-
Not.
HerLNed.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I
NYt.
Rotterdam
Rotterdam
Santos
per 100 kg.
per’!

kg.

%fl%sh.f%
sh.T%sh.ctS.
%’
f
%
cts;
1927
– –


65,15
97,8.
10716
2,73..
92,2
416

.
41,21 119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10
91,4
19,12
5

119,6
82,75
109,2
101,3

1928
93,-
98,2
77,50
90,8 66,80
100,3
110/5
3,03
102,4
5/-
34,64
500,4
57/3
49,62
5

101,1
63,48
107,3 15,85
99,1
75,25
99,3 102,2

5929
96,40
101,8
93,12
5

109,2 67,81 101,8
11212
3,12
505,4
5/2
27,70 80,2
45/10
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3 69,25 91,4
94,7

1930
108,-
114,0
72,90
85,5 57,19 85,9
9417
2,97
100,3
4111
21,04 61,0
34115
32
65,2
38,10
64,4 9,60
60,0
60,75
80,2
72,1

1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
6316
2,44
82,4
414

.
13,84 40,1
2417
25
50,9 27,10 45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3

1932
61,-
64,4
37,50
44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
2711
24
48,9
30,04
50,8 6,32
5

39,6
28,25 37,3
43,0

1933
52,-
54,9
49,50
58,0 30,74
46,2
74/7
1,54
52,0
3/9
9,30
26,9
2217
21,10
43,0
22,83
38,6
5,32
5

34,5
32,75
43,2 31,0

1934
61,50 64,9
46,65
54,7
32,94
49,5
88/1 1,42
48,0
3/9
1
1
8,15 23,6
21(10
16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5

25,5
40
52,8 34,9

1935
48,125 50,8
51,62
5

60,5
32,-
48,1
8815
1,19
40,2
3/3
1
/
8,15
23,6
22(6
14,10
28,7
15,21
25,7
3,85
24,1
34,50 45,5
32,5

1936
53,42
5

56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
9316
5,48
50,0
3(9
1
12
12,05
34,9
3014
13,62
5

27,8
16,875
28,5
4,025
25,2
40
52,8
39,2

1937
71,275
75,3
65,85
72,5
42,27 63,5
9411
5,90
64,2
413
.
17,35
50,3
3818
16,62
5

33,9
22,375 37,8
6,22
5

38,9
53,50
70,6
53,6

Juli

1937
78,45 82,8
60,85 71,3
42,83 64,0
9416
1,97
66,6
4/4
1
/
16,46
47,7
3616
17,50
35,7
23
38,9
6,57
5

41,1
55
72,6
55,1

Aug.
»
77,87
5

82,2
67,87
5

79,6
46,32
69,6
10216
2,13 72,0
4/8
1
/2
17,65
51,0
39j-
17
34,6
23
38,9
6,50
40,6
54,75 72,3
55,3

Sept.
72,42
5

765
69,20
81,1
46,17
69,3 102/10
1,96
66,2
4/4l/

15,97
46,3
35/7
16,75
34,1
23
38,9
6,325
39,6
56
73,9
55,1

Oct.
69,97
5

737
70,20
82,3
43,70 65,6
97/6
5,91
64,5
4/3
12,55
36,4 281-
15,75
32,5
22,87′
38,7 6,40
40,0
55,25
72,9
55,0

Nov.
68,175
72,0
72,37
5

84,8
40,77
61,2
9016
1,95
65,9
4/4
52,18
35,3
2711
13,50
27,5
20
33,8 6,42
5

40,2 53,75 71,0
52,2
,,
Dec.

,,
68,95 72,8
72,15
84,6 43,23 64,9
9612 5,92
64,9
4/3l!s
11,07 32,5
2418
13
26,5
17,25
29,2 6,40
40,0 47,75
63,0 51,0

Jan.

1938
70,82
5

74,8
70,37
5

82,5
43,54
65,4
971-
1,96
66,2
4/41(

12,18
35,3
21g2 13
26,5
16,10
27,2 6,17
5

38,6 55,25 67,7
51,1

Febr.
,,
70,25
74,2
68,75 80,6
43,95
66,0
981-
2,08
70,3
417
1
1
52,44
36,0
2719
13
26,5
16
27,0
5,40
33,8
50,25
66,3
50,3

Mrt.
69,15
73,0
66,375
77,8
45,81
68,9
50212
1,90
64,2
413
13,30
38,5
2918
13
26,5
15,50
26,2 5,05 35,6
29,5
52,25
69,0
70,6
48,6 47,9
Apr.
Mei
,,
70,35
71,50
74,3 75,5
64,40
62,-
75,5
72,7
47,29 46,22
71,0 69,4
10516
503/-
1,88 1,92
63,5
64,9
412
4/311.
51,68
.
8,64
33,8 25,0
2611
1913
13
12,50
26,5
25,5
15
54
25,4 23,7 4,65
4,70 29,4 53,50
53,-
70,0
47,1

luni
70,50
74,4
59.95
70,3
43,99
66,1
98(2
5,96
66,2
4/41/2

8,74
25,3
1916
52,50
25,5
13,75
23,2
4,72
5

29,6 49,50 65,3 45,5

Juli
67,20
75,0
62,40
73,1
46,46
69,8
503/9
1,98
66,9
4(5 9,76 28,3
21/9k
12,75
26,0
54
23,7
4,95 31,0
47,75
63,0
46,5

Aug.
,,
67,-
707
63,75
74,7
45,32
68,1
10115
1,96
66,2
4(4
1
/2
10,04 29,1
2215
13,30
27,5
14,50
23,8
5,-.
35,3
49,50
65,3 45,5

Sept.
64,65
68:3
62,45
73,2
43,67
65,6
991-
1,90
64,2
4(331
4

10,41
30,2
2314*
13,50
27,5
54,50
24,5 5,35
33,5
53,-
70,0
45,7

Sept.-4 Oct.

64,-.
676
63.50 74,4
42,52
63,3
991-
1,79
60,5
4j2
1
1
50,44
30,2
2319
54,50
29,5
15,50
26,2 5,50
34,4
56,25
74,3
44,9

1-11 Oct. ’38
66,-
69:
7

64,-
75,0
43,61
65,5
99/-
5,93
65,2
4(41/
t
9,97
1

28,9
229
14,50
29,5
55,50
26,2 5,25 32,8 56,25

.
74,3
44,6

1-18

»
63,30 66,8
63,-
73,8
43,31
65,0 991-
1,99
67,2
4(6
1
(
9,81
1

27,8
221-
14,50
29,5
15,50
26,2
5,12
5
1
32,0
55,-
72,6
1

44,2

ORENENHOUT
Zweedsc,h ongesort.
2′(,
X
7 per standaard
ex opslagpl. Londen

VUREN- HOUT
basis 7

f.o.b.
Zweden/Fini.
perstandaard
van 4.672 M8.

KOE-
HUIDEN
Gaaf,open kop
57-65, pond
.
Veiling te
Amsterdam

COPRA
Ned.-lnd.
f m s
pe

Ido’kg
ms er am
A

d

GRONDNOTEN
Gepelde Coromândel,
per Iongton

.
c.i.f. Londen

HerI. Nid. Ct.
/

Not,

LIJNZAAD
La Plata
loco
Rotterdam

1′

k

15

per

g.
/

GOUD
cas

0fl

n
per ounce me

Herl.Ned.Ct.I

Not.

e’

E


HerI. Ned. Ct.
Not,

f
%
£
f
%
t
%
1


%
t
%
£
-f
%
1
%
sh.
5927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,5
40,43
100,9
32,625
106,5
266,03
106,4 21.18111
185,-
95,0
51,50
100,5
851-
105,3
104,4,
124,1
1928
229,90
500,0
19.-!-
151,50
99,2 47,58
118,7
31,875
504,1
254,10. 105,6
21.’/-
585,25
95,5
51,45
500,0 851-
102,0
100,2
94,8

5929
229,71
99,9
19.-!-
146;-
95,6
32,25 80,5 27,37
5

89,4
230,16
92,0
19.-(9
254,-
109,9
51,40
99,9
851-
92,7
95,4
84,5
1930
218,43
95,0 58.1/2
545,50
92,7
25,36
63,3
22,62
5

73,9
175,55
70,2
14.10/4
181,75
93,3
55,40
99,9
851-
69,8
15,1
80,0

5931
187,88
81,7
16.141- 110,75
72,5
18,65
46,5
15,375
50,2 136,69 54,7
12.2/IS 95,50
49,0
52,-
101,1
9215
.47,8
54,8 44,1
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15

.
.27,8
53,-
42,4
530,52
52,2
15.-/4
70,-
35,9 51,25 99,6
5181- 35,1
43,0
38,4

1933 536,48
59,3
16.1512
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30′
30,4
90,39
36,5
10.19/4
75,50 38,8 51,35 99,8
12417
33,1
39,0 34,5

1934
534,02
1

27
58,3
17.5814
76,50
50,1
12,07
30,5
6,90 22,5 71,90
28,7
9.12(3
72,75
31,3
51,50
100,1 13718
31,6
37,3 36,5
1935
,91
55,6
17.1314
59,50 39,0
12,54
31,3
9,15 29,9
104,26
41,7
54.81-
67,25
34,5
51,50
100,1
54212
32,2
31,0 34,8
1936 139,98
60,9
17.19110
78,25
55,3
55,40
38,4
15,90
38,9
513,49
45,4
14.1119
85,-
43,6
54,60
106,1
14014
39,0
42,2 40,7
1937
205,35
89,3
22.1712
532,25
86,6
23,35
58,2
15,22
5

49,7
127,81
55,5
14.418
110,50
56,8
63,20
122,8
14019
53,4
51,0
1
55,9

Juli

5937
212,-
92,2 23.501-
.536,25
89,5

59,9
14,52
5

47,4
537,65
55,0
55.5/4
113,-
58,1
63,15
122,7
1401-
55,2 60,2
.
55,5

Aug.
»
212,40
92,4 23.101-
135,-.
88,4

62,4
13,95
45,6
126,66
50,6 14.-16
115,-
59,1
.63,05
522,5
139/7
53,1 59,2 54,5

Sept.
»
211,08
95,8
23.10/-
535,-.
88,4
25,-
62,4
53,15
42,9
120,84
48,3
13.9/5
115,25
59,2
63,05
522,5
540/4
52,4 51,9
54,7

Oct.
»
210,65
91,6
23.10/-.
135,-
88,4
23,-
57,4
53,50
44,1
121,70
48,7
13.1117
116,75
59,9

122;4 54016*
50,4
56,1
‘50,1
Nov.
»
209,46
91,1
23.51-
132,50
86,8
18,-.
44,9
52,50
40,8
109,57
43,8
12.313
510,50
56,7
63,10
122,6
540/54
47,7
53,2
45,4

Dec.

»
206,69
89,9
23.-/-
525,-
81,9
17,-
42,4
12,37
5

40,4
105,31
42,1 11.1415
109,75
56,3 62,85
122,2
139/10
44,9
51,0
45,5

Jan.

1938
203,65
88,6
22.13/9
123,-
806
19,-
47,4
15,87
5

38,8
99,85
39,9
11.2/6
109,75
56,3
62,65
125,8
53917
44,4 51,9 43,5
Febr.
,,
199,56
86,8
22.51-
122,50
80,2
17,-
‘42,4
10,95.
35,8
95,86
38,3
10.53/9
108,-
55.5 62,70
121,9
139/91
43,4
51,0
43,4
Mrt.
»
197,49
85,9
22.-/-
116,25
76,1
55,-
37,4
10,975
35,8 92,92
37,2
50.712
106,25
54,6 62,75
122,0
139111
45,8
49,9
42,0
Apr.
597,23
85,8
22.-!-
110,-
72,0
14,50
36,2
50,62
5

34,7
90,22
36,1
10.513
101,75
52,3
62,65
525,8
13919
40,0 48,9 38,8
Mei
195,17
84,9 21.151-
105,50
69,1
14,50
36,2
10,425
34,0
95,54 36,6
50.41-
98,50
50,6
62,85
122,2
/40/4
39,4
41,0 37,5
Juni
» 590,37
82,8
25.51-
102,50
67,5
14,-
34,9
9,775

35,9
92,40
35,9
10.613
96,
49,3 63,05
122,5
14018*
38,9
41,1
39,2
Juli
188,10
85,8
25.-!-
102,50
67,1
54,75
36,8
10,525
33,1
97,26 38,9
50.1712
502,-
52,4
63,23
522,8
141/2
41,3
40,2
43,8
Aug.
»
587,70
81,6
21.-/-
103,-
67,5
54,75
36,8
9,72
5

35,8 93,55 37,4
50.913
96,50
49,6 63,60
123,6
542/4
49,9
41,6
44,7
Sept.
582,97
79,6
20.l5-
505,-
68,8
15,25
38,0
.

9,475
30,9
95,44 36,6
10.5/-
96,25
49,4
64,55
125,5
544/9
41,0
48,0
46,0
7Sept.’4Oct.
182,91
79,6 21.101-
105,-
68,8
15,25
38,0 9,25
30,2
89,35
35,7
10.216
95,50
49,5
63,85
124,1
144/84
41,0 41,1
46,5
4-11 Oct.’38
189,42
82,4 21.101-
507,50
70,4
15,25
38,0
9,125
29,8
88,83
35,5
10.2/6
92,50
47,5

524,4
145110
41,1
48,0 47,6
1-18

»

» 188,53
81,8 21.101-
107,50
70,4
55,25
38,0
9,12
5

29,8 88,43
35,4
10.216
92,50 47,5
63,95
524,3
146/6
41,1
41,0 47,4

FNKOLEN
Westf./HoIl. PETROLEUM
BENZINE
KALK-
ZWAVELZURE
CEMENT
S T E EN EN
0 0

binnenmuuri
buitenmuur
bunkerk. ongez.
Mid. Contin. Crude
33 t/m. 33.9° Bé s. g.
Gulf Exp. 64/66°
per
SALPETER
franco schip
AMMONIAK
levering bij
50 ton franco f.o.b. R’dam/
A’dam
per
te N.-York P. barrel
U.S.
gallon
Ned. per 500kg
franco schip
Ned. per 500kg voor den wal
.
1000
stuksip.

Rood en
0700 stuks
Klinkers en

.E’EE
.E2
5000 kg.

Herl.Ned.Ct.?
Not.
l’lerl.Ned.Ct.I
Not. bruto
Rotterdam
Boeregrauwi
Hardgrauw
o


T

%
‘7″

T

i1T
iT”
_7




T

%
7
1927
11,25
103,1 3,25
503,6
1,28
37
528,0
14,86
1

51,48
502,6 11,44
102,5
58,-
99,0
53,65
504,3 16,50
88,4 105,1
105,2
1928
10,50
92,5 2,99
97,1
1,20
24,85 85,9 9,98
I
11,48.
102,6
51,08
99,3
18,-
99,0
53,60 504,0
59,50
504,5
96,5
89,0
1929
11,40 504,4
3,06
99,4
5,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
18,55
102,0
12,-
91,7
20,-
507,5
98,5
85,9
1930 11,35 104,0
2,76
89,6

1,11
25,90
15,7-
8,81
9,84 88,0
10,55
94,5
58,55
102,0
II,-
84,5
19,-
505,8
83,3
11,1
1935
10,05
92,1
1,42
46,1
0,57
52,38
42,8
4,98
8,65
77,0 7,73
69,3
16,55
91,0

76,4
55,50
83,0
61,9
55,4
1932

73,3
2,01
65,3
0,85
11,99
45,5
4,83
6,55
55,0
4,20 37,6
12,-
66,0
8,50
65,0.
II,-
58,9
49,8
43,0
1933
7,-
64,1
1,54
37,0 0,57
9,24
32,0 4,63
6,18
55,2
4,63
45,5

I
II,-
60,5
8,75
66,9
50,50
56,2

48,4
40,3
1934
6,20
56,8
5,40
45,5 0.94
7,18
24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
51,25
65,9
7,-
53,5
8,50
45,5
44,8


38,8
5935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65 26,5
5,58
5,89
52,7
4,81
43,1
15,-
60,5
6,75 55,6
8,50
45,5
46,4
39,9
1936
6,60 60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65
5,70
55,0
4,82 43,2
10,50
57,7
6,75
55,6 8,75
46,9
.

48,5
44,1
1937 8,80 80,6
2,09
67,7
1,15
15,08
38,3
6,10 5,75
51,4 4,97
44,5
11,35
62,4
7,50
57,3
9,50 50,9
66,4
60,5

Juli

1937

82,4
2,11
68,4
5,16
11,58
40,0 6,38 5,60
50,1

4,80 43,0
11,35
62,4
7,45 56,9 9,50 50,9
70,3 63,4
Aug.
9,-
82,4
2,10
68,0
5,56
15,57
40,0 6,38
5,70
55,0
4,90
43,9
11,35
62,4
7,45
56,9
9,50
50,9
68,2
61,6

.
Sept.
»
9,-
82,4
2,15
68,4
1,16
1156 40,0
6,38
5,75
51,4
4,95
44,4
15,35
62,4
7,45
56,9 9,50
50,9
85,8
59,6
Oct.
»
8,95
82,0
2,10
68,0
1,16
11:25
38,9
6,22
5,80
51,8
5,-
44,8
11,35
62,4
8,25
63,1
9,75 52,2
62,1
56,8
Nov.

9,-
82,4
2,09
67,7
5,56
10,49
36,3 5,82
5,85
52,3 5,05 45,3
51,35

62,4
8,25
63,5
9,75 52,2
59,0
53,9

Dec.

»
9,35
85,6
2,09
67,7
1,16
9,60
33,2
5,34
5,95
53,2
5,15
46,1
11,35
62,4
8,25
63,1
9,75
52,2 58,5
52,3

lan.

5938
9,90 90,7 2,08
67,4
1,16
9,34
32,3
5,20
6,05
54,1
5,25
47,0
12,85
70,7
8,50 65,0
50,50
56,2
59,1
52,4

lebr.
9,90
90,7
2,08
67,4
1,56
9,50
31,5
5,09
6,50
54,5 5,30
47,5
52,85
70,7
8,50 65,0
10,50
56,2 58,0
51,4
,,
Mrt.
»
9,90
90,7 2,09
67,7
5,16
9,08
35,4
5,05
6,15
55,0
5,35
47,9
12,85
70,7
8,50 65,0
10,50
56,2
58,1
50,7
Apr.
»
9,90
90,7
2,09
67,7
1,16
8,89 30,7 4,94
6,20
55,4
5,40
48,4
12,85
70,7
9,
68,8
12,
64,3
57,5 49,5
Mei
»
9,90
90,7
2,50
68,0
1,16
8,92
30,8 4,94
6,25
55,9
5,45
48,8
52,85
70,7
9,-
68,8
52,-
64,3
55,6
48,3
Juni
»
9,90
90,1
2,10
68,0
1,16
8,88
30,7 4,95
6,25
55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,7 48,0
Juli
»
9,90
90,7
2,51
68,4
5,56
8,97
31,0
4,94
5,55
.
49,6
4,80
43,0
12,85
70,7
9,-‘
68,8
12,-
64,3
55,9
49,3
Aug.
»
9,80
89,8
2,52 68,7

1,16
8,89
30,7
4,85 5,65
50,5
4,90
43,9
52,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3
55,7
48,9
Sept.

9,60
87,9
2,16
70,0
1,16
8,93
30,9
4,81
5,70
55,0 4,95 44,4
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
58,5
49,5

(7Sept.’4d’ct.
9,50 87,0
2,13 69,0
1,16
8,99
31,1 4,81
5,75
55,4
5,-
44,8
52,85
70,7 9,50 72,6
52,-
64,3
56,5
49,5

4-15 Oct.’38

9,50 87,0
2,14
69,3
1,56
.8,84
30,6
4,81
5,75
55,4
5,-
44,8
12,85
70,7
9,50 72,6
1

12,-
64,3
57,8
50,2

1-18

,,
9,40
86,1 1,76
57,0
0,96
8,86
30,6
.4,85
5,75
51,4
5,-
44,8
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
56,9 49,1

1′

800

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19
October
1938

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen
en
Landen
1Noteerings-1
1

eenheden

1
1
Oct.

1
1938

1
8Oct.
1938
1

10115
Oct.38
1
Laagste
l
Hoogste
l

15
Oct.
1938
tJexandrië..
Piast.p.
9734
97%
97%
97%
9734
A.thene

….
Dr. p.
54734
547%
540
555
54714
Bangkok….
Sh.p.tical
1110
1110
T 3
1110
3

1110
1110
Budapest

..
Pen. p.
£
24%
24%
23%
24%
24%
BuenosAires’
p.pesop.
19.-
18.95
18.90
19.02
18.98
Jalcutta
. . . .
Sh. p. rup.
115
59
/
1/59k
1529
132
1/5
31
/
32

1/59.
[stanbul

..
Piast. p.
598
593
593
593
593
Elongkong ..
Sh. p.
$
1
1
3
13
1
,
12%
1
1
3%
1/2%
Sh. p. yen
1/2
1,2
1,1
1
94
1/23.
12
Lissabon….
Escu.p.0
110
110%
109%
110%
110%
1exico

….
$
per
£

– – – –
6ontevideo
.
d.per
20 20
19%
20%
20

Kobe

…….

tiontreal

..
$
per
£
4.85
4.82%
4.77
4.82
4.80%
Etiod.Janeiro
d.perMil.
2194
2%
3
3
2
shanghai

..
d. p.
$
8%
8%
7%
8%
8
ingapore ..
Sh. p.
$
213%
213%
2„3 ly,
6

21494
213%
ValparaisOa).
$per,C
118
121
121
121 121
Warschau ..
Zi. p.
£
25%
2534
25
2534
25%

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne-
f122.444.031,49
/
135.181.0O3,42
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
243.328,50
,,

186.636,59
Voorsch.

op

ultimo

Augustus

1938

derlandsche Bank ……………….

a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers, bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogeasbelasting

,,

53.336.527,54
,,

54.828.069,80
Idem aan

Suriname ……………….
11.600.047,29
11.620.047,29
Kasvord.weg. credietverst. alh. buitenl
,, 102.459.638,18
,, 103.241.203,84

Voorschotten aan Ned.-lndië ………

Daggeldleeningen tegen onderpand
Saldo der
postrek.v.Rijkscomptabelen

….


Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
38.243.003,01

43.002.073,61

Vord. op andere Staatsbedrijven
1)
10.238.477,78
,,

10.627.822,04
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van haar octrooi verstrekt
– –
Schatkistbiljetten in omloop ………
1222.579.000,-
f222.528.000,-
Schatkistpromessen in omloop
– –
1.082.97550
,,

1.082.386,-
Schuld op ullimo Augustus 1938 a/d.

.

gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds.d.

Zilverbons in Omloop ………………..

pers. bel., aand. 1. d. hoofd8. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op dle
bel, en op de vermogensbelasting
10.483.860,22
,

8.855.163,73
l.720.889,12
,,

1.720.852,87
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.
1)

53.635.815,18
,,

53.544.206,65
Schuld aan Curaçao’) ………………..

Id. a. h. Staatsbedr, der P.T. en T.’)
,, 219.398.672,71
» 224.030.556,61
,,

10.560.000,-.
Il.000.0(>0,-
Id. aan andere Staatsbedrijven’) ……
Id. aan diverse instellingen
1)
………
1)
In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist. ..
219.250.760,46
,, 222.719.908,88

NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
Oct.1938

1
8Oct.1938
Vorderingen:
1)

f

370.000,
Saldo Javasche Bank ………………..
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
f

142.000,-
,,

206.000,-
Verplichtingen: Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijkslnstell
52.978.000,-
,, ,,

15.750.000,-
,,

54.828.000,-
,,

15.750.000,-
Schatkistbiljetten in Omloop ………
.-1

5.000.000,-
,,

5.000.000,-
Schatkisipromessen in omloop………
Schuld aan het Nednd. Muntfonds
,

2.311.000,-
2.311.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank …
.
1.649.000,-
2.049.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen
,,

930.000,-
,

930.000,-
Voorschot van de Javasche Bank …
,

271.000,-
-.
•,

•n
ttt
S LflUS
ias
J
ii.UO.L2fiJ,-.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste
onstn in d,tl7n,1nn o,,1,ln,,

Data
Metaal
Circa-
Voor-
schotten
Dis-
Diverse
reke-
Diverse
reke-
(atje
aan de
kolonie
conto’s
ningenl
ningen’

1
September1938
8.059
7.647
281
89
1.439
121
1
Augustus 1938
7.764 7.344
11
79
1.665
119
1
Juli

1938
7.770
7.635
500
77
1.658
114
1
Juni

1938
6.667
6.704
341
74
1,777
101
1
September1937
5.075
6.382
123
48
2.114
112
‘,, a&uitp. oer acilva. ‘)Sluttp. Oer passiva.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 17 October 1938

Activa.
Binneul. Wis.(Hfdbk.
f
16.878.723,46
sels, Prom.,Bijbnk. ,,

609.642,54
enz.in
disc:Ag.sch. ,,

1.005.787,26

18.494.153,26
Papier o. h. Buitenl. in disconto ……

Idem eigen portef.
f
4.050.000,-
Af: Verkochtmaar voor de bk.nog niet afgel.

4.050.000,
Beleeningen

Hfdbk.
f
259.466.379,741)

……

ncl. vrsch. Bijbnk.

2.482.847,35
in rek.crt,
Ag.sch.

27.509. 50,79
op onderp.

f
289.458.977,88

Op Effecten enz. ..
f
288.140.933,271)
Op Goederen en Ceel. 1.318.044,61 289.458.977,881)

Voorschotten a. h. Rijk …….. ……..

Munt, Goud ……f 106.637.535,-
?4untmat., Goud .. ,,1.374.394.212,49

f1.481.031.747,49
Munt, Zilver, enz.

15.768.147,66
Muntmat. Zilver.

Belegging van kapitaal, reserves en pen.

1.496.799.895,152

sioenfonds ……………………,,

43.444.798,07
Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,

4.580.000,-
Diverse rekeningen ……………….,,

10.256.738,36
Staatd. Nederi. (Wetv. 27/5/’32, S. No. 221) ,,

8.905.871,61

Pauiva

f
1.875.990.434,33
___________________
Kapitaal …..
……………………
f

20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,

4.860.787,51
Bijzondere reserve …..
………. . …
,,

7.102.179,67
P
ensioenfonds ………………….,,

11825.140,37
Bankbiljetten in omloop ………….. ,, 1.033.122.410,…….
Bankassignatiën in omloop ……….,, 33.008,99
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
138.507.423,65
saldo’s:

Anderen ,,657.591.734,07 ,,

796.099.157,72
Diverse rekeningen ……………… ,,2.947.750,07

f
.1.875.990.434,33

Beschikbaar metaa.lsaldo …………
f
765.259.445,82
MInder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.913.148.610,-Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ……………….. ,,


t) Waarvan aan Nederlandsch-lndie
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……..
f
63.247.800,-
t) Waarvan in het buitenland ……………………. .288.108.584,53

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Goud

Andere
1
Beschikt,. 1 Dek,%
Data

1

C

opeischb. Metaal- kin es
Munt
1
Muntmat.

schulden saldo

perc.

17 Oct. 38 106638 1.374.394 11333.122 796.132 7,65259 82
10 ,, ’38 106638 1.374,394 1069.446 757.028 764.520 82

25 Juli ’14 65.703 96.410 310.4371 6.198 43.521 54

Data

1

1
;;;nl Belee-

1_llverse

1
op het

reke-
disconto’s rechtstreeks) ntngen

buitenl.
1
ntnsen
1

17 Oct. 1938 18.494

289.45

9

4.050 10.257
10 ,, 1938 18.523

290.690

4.050

8.041
25 Juli 1914 67.947

61.686 20.188

509
1) Onder de activa.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
Zilver
Circulatle
opelschb.
metaal-
____________

15 Oct. ’38
2)
13.660
193.190 79.250 28.684
8

,,

1
38
8
)
138.540 195.560 78.400 28.956

17Sept.1938
116.886
20i16
192.040
70.677
32.413
10

,,

1938
116.886 21.348
1
189.744
66.288
35.821
25 Juli1914
22.057 31.907
110.172 12.634 4.842

Data

1

buiten
N,-Ind.
betaalt,.

Dis-
conto’s
1

Belee-
1
ningen

1

Diverse
reke-
1

ningen
1)

£,es
king perct
tag

15 Oct.
1
382)
2.800
260
72.290
51
8

,,

’38
2
)
2.670
74.520
71.710
51

17Sept.1938
1

2.754
60.473
52
13.783
ï4670
30

,,

1938
1.926 13.670
46.635
56.107
54
25
Juli
1914
6.395
7.259
75.541
2.228
44
1)
Sluitpost activa.
3)
Cijfers
telegrafisch
ontvangen.

,jitte.

nui.

i1

ISlen, gem.

not., wetse Imp. fleoben le Detalen 10
Dec. 1936 16.12.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS Londenl)
N.York2)
A’dam)
Londen
4)
11 Oct.

1938..

19%
42%

11 Oct.
1938.. 2070
146/1
12

,,

1938..

19%

12

,,
1938.. 2070
14615
13

,,

1938..

19V4
42%

13

,,
1938.. 2070
146,91
14

,,

1938..

19i
42%

14
1938.. 2070
146110 15

,,

1938..

19%

15

,,
1938.. 2070
146/81
17

,,

1938..

1994
42

17
1938.. 2070
14616
18 Oct.

1937..

20
44%

18 Oct.
1937.. 2050
1401
27 Juli

1914.. 24
1
94
59

27 Juli
1914.. 1648
84110k
1)
in pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in $c. p. oz. fine.

3)
In guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. line.

STAND VAN ‘e RIJKS KAS.
Vorderingen.

1

7Oct.ig3R

1

1ûettQ4R

Auteur