Ga direct naar de content

Jrg. 23, editie 1185

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 14 1938

14 SEPTEMBER 1938

AUTEUR$RECHT VOORBEHOUDEN.

Economisch~Statistische

Beri
*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

23E JAARGANU

WOENSDAG 14 SEPTEMBER 1938

No. 1185

COMMISSiE VAN REDACTIE:

1

(iFlfl

ÂPTTAAI

N WIQÇI MAPT

P.
Lieftinek;
N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

H. M. H. A. van der Valk (Rcdacteur••Becretaris).

M. F. J. Gooi – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pietcr de Hoochweg 122, Rotterdam-West.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatso.g.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertentics voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh d van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Grovenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

.4bonnernentsprijs voor het weekblad franco P. P. in

Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Btatis-

tiscit Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandse/t Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

Blz.
4netaire oorlogsvoorbereiding door
Dr. H. M. II. A.
van derValk ………………………………674

De scheepvaart der neutralen in oorlogstijd door
Dr
W. T.
H. Feuilletau de Bruijn

………………..
675

Wetsintwerp tot aanvulling van de Wet tot bevorcie-
ring van de Richtige Heffing der Directe Belastingen
door
Prof. Dr. J. van Loon……………………
677

Tweede rationalisatie-rapport voor de Nederlandsche
katoenindustrie door
Prof. Dr. J. Wisselink ……..
679

])e bonen der gemeentewerklieden in de huidige periode
van laagconjunctuur door
Dr. F. Breedveit ……..
691

AANTEEKENINGEN:

Raming van de Europeeehe bietsuikerproductie in

1938139

………………………………..
694

MAANDOIJFERS:

Gecombineerde Maandstaat der vier Nederlandsche
Grootbanken

…………………………..
693

Hypotheekrente in Nederland………………..
694

ONTVANGEN BOEKEN …………………………
694

Statistieken:

lndexcijfers van Groothandelsprijzen
……………………
694
Geldkoersen-Wisselkocrsen-Bankslani,
……………..
695, 696

In het centrum van de belangstelling
OP
de wissel-

markt stond deze week de politiek van het Egalisatie-
fonds. Steeds duidelijker teekende zich de tendens af
om den Gulden de koersbeweging van het Pond Ster-
ling te doen meemaken. Terwijl in de voorgaande
weken onze valuta tussehen Pond en Dollar had ge-
fluctuoerd, zij het dan ook dat de Dollar wat meer
gestegen was dan het Pond gedaald, is deze week de
Pondenkoers zeer weinig veranderd. Eet is opmerke-
lijk, dat eenzelfde lijn ongeveer gelijktijdig te con-
stateeren viel in de valutapolitiek van de Zwitsersche
Nationale Bank. Te beginnen met dan aanvang van
de verslag-week was ook daar de Franc vrijwel aan
het Pond gekoppeld. Gezien de gelijktijdige aan-
vang van deze politiek is men geneigd aan onderling
overleg te denken. Eet zou waarschijnlijk overijid zijn
aan de recente tactiek van ons Egalisatiefonds vér-
strekkende conclusies vast te knoopen, en reeds te
spreken van aanhangen van het Sterlingblok.
Tenslotte is op het oogenblik de koersbeweging van
het Pond nog relatief onheteekenend, al is zij voor
de opvatting van de Engelsche monetaire autoriteiten
typeerend, maar wanneer de koersafbrokkeling ver-
deren voortgang zou vinden zal er alle gelegenheid
zijn opnieuw ons standpunt te bepalen. De huidige
politiek zal dan ook veel eer als opportunistisch dan als principieel moeten worden gezien en zij is zeker
sans préjudice voor de verdere ontwikkeling.

S
Een. tweede factor, die sterk de aandacht trok was
dat de Pondenaankoopkoers van het Egalisatiefonds
en de verkoopkoers voor Dollars als regel dusdanig
waren vastgesteld, dat het voordeelig was hier Ponden
te verkoopen en Dollars in te dekken, omdat dc cross-
rate afweek van de Doliarnoteering te Londen. Per
saldo schijnt er in onzen goudvoorraad door deze
transactles, die naar beide kanten een grooten om-
vang schijnen te hebben aangenomen, weinig te zijn
gewijzigd, zoodat onze betalingsbalans blijkbaar wei-
nig saldo aantoonde. Waarom de koerspolitiek van
het fonds aldus werd gevoerd is niet duidelijk. Waar-
om de Londensche koopers van Dollars aldus goed-
kooper aan deze valuta geholpen dan noodig was?
Of was er overleg met de Bank of England die uit
hoofde van het psychologisch effect een vermindering
‘an den goudexport Londen—New-York op prijs stel-
(le en verschuiving van een deel dier beweging naar
Nederland gaarne zag? Zonder het heele geval als
insider te kennen is dit verschijnsel thans niet te
verklaren.

Overigens is er op de wisselmarkt weinig schok-
kends gebeurd; alleen zijn, zooals te begrijpen is, on-
der den invloed van de politieke ontwikkeling Sperr-
marken zeer flauw geweest, een tendens die vooral
in de laatste dagen nog verscherpt werd.
De beleggingsmarkt heeft natuurlijk eveneens onder
den druk van de gebeurtenissen op politiek terrein
gestaan, evenals elders overigens. Toch hebben de
koersen zich over het algemeen zeer goed gehouden,
en is de reactie binnen vrij enge grenzen gebleven.

674

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

14. September 1938

MONETAIRE OORLOGSVOORBEREIDIN’G.

In tijden van spanningen op ihternationaal gbied
is het niet alleen noodzakelijk groote aandacht te
schenken aan maatregelen voor economische oorlogs-
voorbereiding, maar dienen ook op monetair gebied

voorzieningen te worden getroffefi, welke ons land
in staat stellen aan onverwachte gebeurtenissen het
hoofd te bieden.

Gelukkig zijn in dit opzicht ook reeds maatregelen
genomen. Immers, in den laatsten tijd is een toene-
mend gedeelte van onzen goudvoorraad naar het bui-

tenland overgebracht’). (In het begin van dit jaar

bevond zich voor
f 79
millioen, begin September voor

f 179
millioen aan muntmateriaal in het buitenland).
Men mag aannemen, dat ook voor andere deelen van

het monetaire apparaat reeds besluiten klaar liggen,
welke onmiddellijk in werking zullen treden, zoodra
cle omstandigheden daartoe nopen.

Dergelijke voorbereidingen
zijn
niet nieuw. Immers
in de radiorede, welke Mr. Oud een jaar na de deva-
luatie van den Gulden heeft gehouden, werd mede-
gedeeld, dat de Regeering het besluit tot een goud-

embargo reeds had klaar liggen
2)

Er is echter één punt, dat in verband met de span-

ningen op internationaal gebied de aandacht ver-
client. Uit ‘de weekstaten van De Nederlandsche Bank
krijgt men den indruk, dat het monetaire bezit van

de centrale bank, behalve uit een onbelangrijk bedrag
aan zilver, geheel uit goud bestaat. Naast den zicht-
baren goudvoorraad, bestaat er echter nog een on-
zichtbare goud- en deviezenvoorraad, welke onder het

beheer van het Egalisatiefonds staat en waarover
naar buiten niets bekend wordt. Gezien evenwel de
heer,schende opvatting bij de centrale bank en de
fluctuaties van het Pond en den Dollar, is het aan
te nemen, dat het bezit aan deviezen van het Egali-
satiefonds niet groot is. Indien dus het monetaire

bezit van de centrale bank en van het Egalisatiefonds

geheel of bijna geheel uit goud bestaat, rijst de vraag, of dit in ‘de gegeven omstandigheden niet een eenzij-

dige belegging is.

Om’ deze vraag te kunnen beoordeelen moet men
zich verplaatsen in een toestand van oorlog tusschen
de Europeesche mogendheden. In dat geval zal een.
groot deel van het goudbezit van de Europeeshe’

centrale banken ongetwijfeld naar de Vereenigde Sta-ten vloeien als betaling voor oorlogsleveranties. Zelfs
in het geval, dat de neutraliteit der Vereenigde Sta-

ten niet kan worden gehandhaafd, is een eenzijdige
goudstroom van Europa naar dit’ land te verwachten.
De vraag rijst, of onder dergelijke omstandigheden
de Vereenigde Staten bereid zullen zijn om dezen
gou’dstroom te aanvaarden. Deze vraag heeft daarom
heteekenis, omdat in den wereldoorlog een land als
Zweden niet bereid bleek om een toenemenden goud-
invoer toe te laten en destijds een verbod van goud-
invoer heeft uitgevaardigd. Zien wij naar de Ver-
eenigde Staten, dan blijkt dat sedert den wereldoor-
log een toenemend percentage van den zichtbaren

wereldgoudvoorraad in het bezit van dit land is ge-
komen (zie tabel volgende kolom).
De door ons gestelde vraag heeft reeds daarom
reden omdat in geval van oorlog het zeer goed denk-,
baar is, dat ‘de Vereenigde Staten de eeuige belang-‘ rijke bezitter van goud in de werld kunnen worden.
Zal een dergelijke positie door dit land worden aan-

1)
Hiervoor ‘heeft o.a. de ‘heer A. A.van Sanddek gepleit, ‘in Dc Eoono,,,;ist van Maart
1938, pag. 257.
‘) ,,Het ontwerp van de bekrach’tigingswet ‘had
‘ik
reeds,
gerulimen tijd klaar. Op de mogelijkheid, dat er een oogen-
blik zou komu, dat wij ged’wongnn zouden ‘zijn den goud-
uitvoer te stoppen, had ik mij uit dan aard der zaak moe-ten voorbereiden. ‘Het ontwerp voor dc wet bevond zich
dan ook achter zeven sloten verborgen in mijn bureau. Ik had dat nog s1ehts op een enkel punt aan te vullen”,
aldus Mr. Oud volgens het ‘verslag
rin
de
N.R.C.
van
29
Sept. 1937, ochtendblad.

Z’ih’tbare goudvooriad’e’n In rnillip’enen , Gouddollars.

Ver. Staten in
Jaar

Ver. Staten

Wereld

pCt. van wereld-
goudvoorraad

Eind
1913
1
)

1.924

5.41

36o, 12

1918
1
)

3.081

7.225

43
0
/0
1925
2
)

4:409

9.843

45 of,,
1929
2
)

4.284

11.518

37
0
/0
1937
8
)

7.536

13.781

“55 of

) Ontleend aan F’ederal ‘Roer ve Bulletin.’
2)
Ontleend
aan Statistiscthes Jeihrbuch des Deurtsehen Reiehes.
3)
Ont-
bond aan Monertary Review
1938
van den Vol’kenbond
(blz.
135).
Voorloopig cijfer, zio.n’dr Rusland en Spanje. en
zonder liet goud ‘van de Egnlisatiefondeen van Engeland
en ZwItserland.
Genoemde ‘publicatie vergeet evenwul te vermelden, dat
iiaatst het goud van De Nederlandsche Bank, ook nog
goud in het Nederlaiizdsehe Eigaiisatiefo’nids aa.nwezrig is.

vaard en zal het niet op een gegeven oogenblik een verbod tot het invoeren van goud uitvaardigen? In-
dien dit geval zich zou voordoen heeft cle goudvoor,

raad van De Nederlandsche Bank, zelfs dat deel dat

zich in de Vereenigde Staten zou ‘bevinden, veel min-
der waarde.
Het spreekt vanzelf, dat dit alles slechts veronder-

stellingen zijn, maar in abnormale omstandigheden dient mén met alle eventualiteiten rekening te hou-
den. Inderdaad
zijn
voor een land als het onze nog
mogelijkheden aanwezig om buiten den grooten goud-

voorraad om, een tegoed in Dollars te verkrijgen nl.
door verkoop van het Nederlandsche bezit aan Ame-
rikaansche fondsen, dat zeer belangrijk is. Een der-

gelijke maatregel is in den wereldoorlog in Engeland
genomen.

Het risico van een grooten goudvoorraad ‘w’ordt
hiermede echt’er niet weggenomen. Om deze reden
zou het aanbeveling verdienen om een deel van het
goudbezit in Dollardeviezen om te zetten. Met een
clergelijken maatregel wordt het risico van De Ne-

derlandsche Bank zeker niet verminderd, omdat ook
het bezit aan Dollardeviezen gevaren biedt met het
oog op de groote bewegingsvrijheid van den President
der Tereenigcle Staten met betrekking tot het vast-
stellen van de goudwaarde van den Dollar. Aan den
anderen kant dient echter niet uit het oog te worden
verloren, ‘dat ook de prijs van het goud kan dalen.
Op het oogenhlik is alles riskant. De wereld heeft in
een periode van ruim een jaar achtereenvolgens een
goud-, een Dollar- en een Sterling ,,scare” beleefd.

Het risico van een bezit aan Dollardeviozen van
de centrale bank dient op het oogenhlik door onze
volkshuishouding te worden aanvaard. Het behoort
tenslotte tot een van de onderdeelen van de bewape-ning, welke, laten’ wij het hopen, nooit in eén oorlog
gebruikt zal behoeven te worden, maar waarvoor thans
toch groote uitgaven vereischt zijn.

In geval van een oorlog staat het vast, dat de
Dollar een betere valuta ial zijn ‘dan en van de Euro-
peesche munteenheden. Indien er daarom uit het
aanhouden van Dollars ‘verliezen mochten ontstaan,
dan zal dit feit zich waarschijnlijk alleen kunnen
vôordoea bij’ handhaving van dén vrede in Europa.
Mocht deze – ons aller .-.- vensch ‘in vervulling gaan,
dan zal onze
volkshuisiiouding
vopr dit heuglijke feit
gaarne de verliezen op zich nemen, die uit
thans ge-

rechtvaardigde
voorzorgsmaatregelen kunnen voort-
spruiten. Men zal dan aan De Nederlandsché Bank
nooit kunnen verwijten; « dat de centrale bank door’
het aanhouden van een Dollarbezit sjeculatieve t’rans-
acties heeft verricht of dat zij, na ‘de ongunstige er-
varin’gen met den goud-wisselstandaard in ‘de periode

tuss’chen
1925
en
1931
weer een slelsel invoert, dat
in
normale
omstandigheden thans ‘voor ons land oer-
hodig zou zijn.

v.d.V.

Rotterdam, 7 Sept.
1938.

14 September 1938

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

675
DE SCHEEPVAART DER NEUTRALEN

IN OORLOGSTIJD.

Inleiding.

liet Nederlandsche volk is afkeerig van iecleren
oorlog. Evenals vele andere landen heeft Nederland
gehoopt, dat het mdgelijk zou zijn oorlogen in de
toekomst door het collectiviteitsbeginsol van den
Volkenboud uit te bannen. Geleidelijk aan heeft Ne-
derland zich echter door den loop der gebeurtenissen
gedwongen gezien om doelbewuster dan ooit te voren,

weer terug te keeren tot zijn zelfstandigheidspolitiek.
Dat sluit echter in, dat ons volk in de toekomst zal
trachten bij iederen oorlog neutraal te blijven.
Om dat te kunnen, zijn evenwel in vredestijd niet

alleen militaire, doch ook zorgvuldig voorbereide
economische maatregelen noodig. Teneinde de nood-
zakelijkheid van die economische maatregelen aan te
toonen moge de geschiedenis onzer neutraliteitshand-having tijdens den wereldoorlog hier in het kort wor-

den gereleveerd, voor zoover deze op de scheepvaart
betrekking heeft.
Zooals bekend is probeerden de Geallieerden in
den wereldoorlog den overzeeschen toevoer van grond-
stoffen en voedsel der Oentralen af te
snijden
door
de lange afstandsblokkade. De Oentralen poogden
hetzelfde te bereiken door hun duikbootblokkade. De

Geallieerden stonden hierbij echter voor de moeilijk-
heid, dat zij de verbindingen via de landsgrenzen
van de Oentralen met de neutralen niet door mili-
taire maatregelen konden afsnijden. Om nu den in-
voer via de neutrale landen tegen te gaan, dwong
men toen eerst de neutralen tot het aanvaarden van
de ,,rationing agreements”, waarbij hun import werd
beperkt tot het gemiddelde der laatste jaren.
Daar echter de neutralen bij dezen normalen vre-
desimport van grondstoffen een surplus aan bepaal-
de voedselproducten produceerden (in Nederland
vooral producten van veeteelt en tuinbouw), dat ge-
exporteerd kon worden naar de Centralen, waren
maatregelen noodig om dit tegen te gaan. Zoo out-
stond het stelsel van ,,forcible rationing”, waarbij de
Geallieerden, steeds meer eenzijdige beslissingen
namen en waardoor in de neutrale landen een ernst4g
voedseltekort ontstond.

In herinnering moge worden gebracht, dat de tot-
standkoming van de ,,rationing agreernents” en ,,for-
cibje-rationing” slechts mogelijk was, doordat de Ge-
allieerden geleidelijk aan, de geheele neutrale scheep-
vaart onder contrôle wisten te krijgen. Dit werd be-
reikt door eerst het middel van ,,bunkerpressure” toe
te passen, waarbij een neutraal schip maar voor één
reis kolen kreeg, wanneer het drie reizen voor de Ge..
allieerden had gemaakt. Later werd het ,,ship for
ship” beginsel toegepast, waarbij geen neutraai schip
een Engelsche haven mocht verlaten, als daarvoor in
de plaats geen ander schip van het betrokken land
een Engelsche haven was binnengeloopen. In Februari
1917 stelden de Engelschen vast, dat alle neutrale
schepen met een lading aan boord van vijandelijke
herkomst, of van goederen die uiteindelijk voor den
vijand bestemd
konden
zijn, op straffe van prijsver-
klaring eerst een Engelsche haven moesten aandoen
voor onderzoek der scheepspapieren.
Zoo dwong men de neutrale tonnage om de Engel-
sche havens te blijven aanloopen, toen deze in ver-
band met den onbeperkten duikhootoorlog door de
neutrale scheepvaart werden gemeden.
Het heeft geen zin bij alle maatregelen, die de oor-
logvoerenden van beide
partijen
tegen de neutrale
scheepvaart hebben genomen, langer stil te staan.
Tenslotte werden geleidelijk aan de veilige vaargeu-
len in de Noordzee steeds smaller, totdat eindelijk
nog maar een smalle vaargeul in het Noorden voor
ons land openbleef, die een Nederlandsch schip
slechts kon passeeren onder een Duitsch vrjgeleide.
Toen volgde op 27 Augustus 1918 de verklaring
van Frankrijk, dat ieder schip, dat dit vri.jgeleide

aanvaarden zou, prijs zou worden verklaard. Daar-
mede begon voor ons land de hongerblokkade. De
oogst was echter juist binnen en voordat die honger-
blokkade zich kon doen gevoelen in al zijn hevigheid,

werd de wapenstilstand gesloten. Hoe de loop der
dingen zou zijn geweest indien de oorlog langer zou
hebben geduurd, moge in het midden blijven. Vast
staat echter, dat ons volk op den duur voor de keuze
zou zijn gesteld om of als neutrale te verhongeren,
of deel te nemen aan den oorlog. ,,Der Wirtschafts-
krieg ist zu einem jederzeit anwendbaren Druckmittel

geworden und es ist keineswegen sicher, ob nicht die

Neutralen in einem Ernstfall zur Aufgabe ihrer
Neutralitilt gezw’ungen werden können.”‘)

Om dit tegen te gaan zullen maatregelen moeten
worden genomen door de neutralen, teneinde niet

gedwongen te worden om door een hongerblokkade
aan een oorlog deel te nemen. Zorgvuldige econonii-
sche voorbereidingen zijn daarvoor noodig, want iede-
ren dag, die men langer buiten een oorlog kan blijven,

beteekent een niet te schatten besparing aan men-
schelijke ellende, financieele en economische verliezen.

Een der middelen om dit te bereiken is het opleg-
gen van voedsel- en grondstoffenvoorraden. Maar
daaraan
zijn
grenzen. Men moet
minstens op.
een duur
van vier of vijf jaren van een nieuwen oorlog reke-

nen. Dan zal dus ook 4 á 5 maal het voedseltekort
van één jaar in voorraad moeten worden genomen.
Voor sommige artikelen zal het niet mogelijk zijn
daarvoor de noodige magazijusruimte te vinden, ter-
wijl verliezen door bederf vaak moeilijk te vermijden
zijn en groote financieele offers hiervoor geëischt
worden.

Nu heeft de oorlogservaring geleerd, dat de over-

zeesche verbindingen der neutralen nooit dadelijk
zullen worden afgesneden door de oorlogvoerenden,
die over de heerschappij ter zee beschikken. Het duurt
vele maanden voordat de Noordzee geheel door mij-
nen kan worden afgesloten. Bovendien is elk zee-
varend land in oorlogstijd voor
zijn
voedsel en grond-
stoffenvoorziening in sterke mate van de neutrale
scheepvaart afhankelijk. Vôér den oorlog namen
vreemde schepen voor 29 pCt. deel aan den import
van Engeland. Het is ook iii de toekomst zeer on-
waarschijnlijk, dat dit land bij een onbeperkte duik-
boot- en vliegtuigenoorlog de hulp van de neutrale
scheepvaart zal kunnen ontberen. ,,Bunkerpressure”
en . de ,,ship for ship”-eisch zullen dan echter niet
meer onbeperkt toegepast kunnen worden in verband
met het groote aantal motorschepen, die de olie in
dubbele bodems als brandstof voor de heen- en terug-
reis zelf medevoeren
Het is die periode, die de neutralen zooveel mo-
gelijk moeten benutten om hun reservevoorraden zoo
groot mogelijk te doen worden. Voor den staat kan dit
in verband met de onvermijdelijke prijsstijgingen in
de latere oorlogsjaren een besparing van vele tien-
tallen millioenen beteekenen. Het nemen van de
voorbereidende maatregelen, die voor dit vervoer noo-
dig zijn, zal het onderwerp vormen van dit artikel.

De toestand van de scheepvaart bij het uitbreken
van een wereldoorlog.

Bij het uitbreken van den wereldoorlog lag de
scheepvaart wekenlang lam, als een gevolg van het
feit, dat het netwerk van den internationalen handel
zeer ernstig beschadigd was. Een twintigtal landen
hadden een moratoriuin afgekondigd voor buitenland-
sche wissels; banken en beurzen werden gesloten. In
La Plata lagen 400.000 ton scheepsruimte stil, om-
dat de Duitsche handelshuizen, die anders den export
financierden, thans van de banken in het moederland
waren afgesneden. Zoo kwam het, dat in de havens
van alle landen de handelsschepen door het intrek-
ken der credietfaciliteiten even rigoureus stil lagen,
als door de scherpste blokkade mogelijk zou zijn ge-
woest.

1)
Dr. Rolf Wagenfü.hr. Kriegswiirtschaft der Neu4ra1en.
])er Deutsche Volkswirt
p. 873, 1937.

676

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

De Regeeringen van Engeland en Frankrijk dron-
gen krachtig, aan
01)
cle hervatting van de scheepvaart.
Daartoe had men in Engeland al op 5 Augustus het
,,State Insurance Office for Cargoes” opgericht. Maar

hervatting van de scheepvaart was niet mogelijk zoo-
lang het internationale financieringsapparaat den
eerten oorlogsschok nog niet te boven was gekomen.

Indien men in de toekomst hij een nieuwen oorlog
zich de eerste oorlogsmaanden zooveel mogelijk voor
den invoer ten nutte wil. maken, dan zullen dus pit-
voerige economische voorbereidingen noodig zijn.
Dan’ zal men:

a.
voedsel en grondstoffen moeten selecteeren, die
tot een zekere hoeveelheid prioriteit van import moe-
ten hebben;

• b.
de aankoop daarvan in vreemde landen moeten
voorbereiden; –

-: c. de voor het vervoer dier goederen geëigende
cheepsruimte beschikbaar moeten stellen.

Het vaslslellen von de te inzporteeren hoeveelheden
‘voedsel en grondstoffen.
De oorl’ogservaring heeft geleerd, dat h’et niet mo-
‘gelijk is om in tijd van oorlog de selectie van ‘de te
importeeren hoeveelheden voedsel en grondstoffen aan

het spel van de Vrije economische krachten over te
laten. Terwijl de broodprijzen als een gevolg van den
te geringen invoer van graan tot ongekende hoog-te

waren gestegen, werd tot diep in 1916 een groot deel
der scheepsruimte door overbodige luxegoederen, bijv.
‘in Frankrijk levende sierplanten, waarop grove win-

sten werden gemaakt, in beslag genomen. Minstens

even noodzakelijk als het uitvaardigen van uitvoer-
verboden is daarom in oorlogstijd het,verbieden van
alle luxe-import.

Het bleek dan ook al spoedig, dat de Regeeringen
‘der Geallieerde landen den invoer van granen, sui-
ker en vleesch in verband met de zeer scherpe prijs-
‘stijgingen en de tekorten die ontstonden, niet aan

den particulieren handel konden ‘overlaten. Daarbij
kwamen zij al dadelij’k voor de
moeilijkheid
te staan:
hoeveel
er van die diverse goederen moest worden
ingevoerd. Want in alle oorlogvoerende landen heeft
de oorlogservaring geleerd, dat de statistieken onvol-
doende betrouwbaar waren. Eigenlijk bleken alleen
betrouwbare opgaven te verkrijgen te zijn omtrent
de officieele voorraden. Ten aanzien van particuliere

voorraden en in het
bijzonder
omtrent ‘de stocks die
hij de boeren waren opgeslagen, bleek het echter zeer
moeilijk te zijn betrouwbare gegevens te verkrijgen. Stellig is hierin verbetering te brengen, doch tot nog
toe schijnt dit nog alleen in Duitschiand op afdoen-
de wijze te zijn, geschied
2).

Zoo is men tijdens den wereldoorlog gedwongen ge-
‘eest de voorraden ‘door experts te doen schatten,
waarbij natuurlijk de bestaande statistieken eenig
houvast gaven. Het is echter gebleken, dat alleen
experts in de betrokken goederenbranches in staat
‘waren betrouwbare. schattingen te verrichten. Zoo
zijn de verschillende ,,Programme Committees” der
Geallieerden ontstaan voor grondstdffen en voedsel,
die voor het overgroote deel uit ter zake bevoegde
autoriteiten nit het
bedrijfsleven
bestonden.
Nog veel moeilijker dan het vaststellen van de voor-
raden, is het bepalen van de consumptie in oorlogs-
tijd. Door de prijsstijgingen hebben
belangrijke
ver-
schuivingen in voedings- en gebruiksgewoonten plaats.
Daarnaast zijn echter ook andere oorzaken werk-
zaam. Zoo is er een sterke stijging in het vleesch-
verbruik, door de behoeften van het leger, terwijl een
vermindering van het vetverbruik zeer moeilijk tot
stand blijkt te zijn te brengen. Voor de ,,Schwer- und
Sc.hwerstarbeiter” bleek dit in Duitschland zelfs niet
mogelijk te zijn.
Ook de behoefte aan grondstoffen ‘moet worden
geschat. In het algemeen kan’ men echter ‘aannemen,

2)
De ‘vrnag
Op
welke wijze statistieken moeten worden
aangelegd, die in «oorlogstijd bruiikbaar zijn,’ valt buiten
het bestek van dit artikel.

dat de neutralen in deze eerste periode prioriteit
dienen te geven aan voedsel en grondstoffen benoo-digd voor de voedselproductie. Daarna komt pas ‘de

prioriteit van den aanvoer van cle verschillende an-

dere grondstoffen aan de orde. Instelling’ van afzon-
derlij ke aanschaffingsorganisaties voor verschillende groepen grondstoffen bleek noodzakelijk.

Het regelen va.n den aankoop.

In de eerste weken na het uitbreken van een oor-
log zal het financieren van den aankoop van goederen

in het buitenland alleen á contant mogelijk zijn. Bij
aankoop van goederen in de koloniën zal men met
solide, firma’s zoogeuaamde uitgestelde .leveringscon-

tracten kunnen sluiten. Hierbij geldt als hetalings-

prijs de prijsnoteering op een bepaalde termijn v66r
het uitbreken van den oorlog, welke wordt vastge-

st’eld in verband met het volgens de bestaande han-

delsusan,ce’s gebruikelijke crediet bijv. van drie maan-
den. Daartegenover is de betrokken firma echter ver-
plicht een minimum voorraa’d aan te houden.

In ht buitenland zal het echter in den regel niet
mogelijk zijn dergelijke contracten af te sluiten.
Meestal zal men daar dan eerst na het uitbreken van

den oorlog tot aankoop á contant door tusschenkomst
van plaatselijke firma’s overgaan. Voor de contante
financiering dienen. ‘dan echter bijzondere maatrege-
‘len te worden getroffen.

Toch ontstaat hierdoor
bij
de voorbereidingen een
element van onzekerheid. Al te zwaar weegt dit ele-
‘mont echter niet. Daar er in de eerste maanden na
het uitbreken van den oorlog overal een groote be-
hoefte aan contant geld is, zal de aankoop niet op
groote moeilijkheden stuiten als ‘deS inkoopagenten der

Nederlandsche Regeering ter plaatse over voldoende
contante middelen beschikken.

De voor aanvoer beschikbaar te stellen tonnage.
In verband met ,,bunkerpressure” en het ,,ship for
ship”-beginsel verdient het aanbeveling om voor het
overzeevervoer zooveel mogelijk gebruik te maken van
motorschepen, die de braiidstof in dubbele bodems
medevoeren. Een inotorschip van 13.000 B.R.T. met
een snelheid van 14 mijl, een netto draagvermogen
van 8.500 ton verbruikt per dag aan brandstof on-geveer 32 ton olie. Bij een verbruik van 2.400 ton
olie voor de heen- en terugreis naar Indië via de
Kaap zou dus bij de uitreis 6.000 ton en bij de thuis-
reis 7.200 ton lading in kunnen worden genomen, zon-
dor dat één enkele Britsche bunkerhaven behoeft te
worden aangedaan.

Bij dit vervoer in de eerste maanden van den oor-
log dient men zoo min mogelijk te tornen aan de
bestaande dienstregelirigen der lijninaatschappijén.
Wel zal het noodig zijn reeds in redestijd met die
maatschappijen uitgéstelde contracten af te sluiten voor het vervoer van goederen voor Rijksrekening
‘voor een bepaalde hoeveelheid scheepsruimte. Voor
deze maatschappijen, ‘die anders gedoemd zijn de lijn-
schepen 5f in ballast te laten varen in dien tijd, 5f
stil te laten liggen, is dit een groot voordeel. Indien
het op deze wijze niet mogelijk is de beschikking te
krijgen over voldoende scheepsruimte op een bepaalde
route, zal men in de behoefte aan tonnage aldaar moe-
ten voorzien door het charteren van tramps.
Ten aanzien van de opstelling der charter-parties
dienen in vredestijd dé noodige voorbereidende werk-
aamheden te worden verricht. Zoo zijn in Frankrijk
tal van processen gevoerd over de wijze waarop de
vergoeding aan de reeders voor de getorpedeerde sche-
pen moest worden voldaan. De diverse rechtbanken

gaven daarbij aan de wet een anderen uitleg, welke
wederom in strijd bleken te
zijn
met de meening van
den ‘Conseil d’Etat. Voorts werd de Regeering in En-
geland,, die ook de walorganisaties der lijnreederijen
had gerequireerd, plotseling voor de penibele situatie
gesteld, dat de rechter in ‘hoogste instantie bij een
proces, dat een’ Liverpoolsche reeder den staat ‘had
aangedaan, ‘die requisitie onwnttig verklaarde, nadat

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

677

het stelsel al maanden lang in werking was geweest.
Natuurlijk moet er naar worden gestreefd om uit
de ter beschikking gestelde scheepsruimteeen zoo
groot mogelijke vervoerscapaciteit te halen. De op-
lossing van dit probleem is thans heel wat gecom-
pliceerder geworden da.n tijdens den wereldoorlog.

Doordat iii de scheepvaart ccii sterke tendens tot
specialisatie is ontstaan, is namelijk uitruilen van
seheepsruimte voor het vervoer van verschillende goe-deren veel moeilijker geworden. Vruchten- en vleesch-
schepen, waarvan de tonnage van 1914 tot 1935 is

verdubbeld, zijn niet voor graanvervoer geëigend. Het
percentage aan tramps is in dien tijd van 40 pOt.
naar 25 á 30 pOt. teruggeloopen. Lijnschepen werden meer en meer gebouwd naar de verschillende eischen
van hun route en ook de tramps zijn zich meer op het vervoer van bepaalde goederen gaan specialiseeren.

Naast deze technische eischen spelen ook andere
factoren een belangrijke rol. Zoo kan het voorkomen,
dat men korte routes, waarop de vervoerscapaciteit

van een bepaalde hoeveelheid scheepsruimte tot een
maximum zou kunnen worden opgevoerd, om poli-
tieke redenen toch moet vermijden.

Uit het bovenstaande is het wel duidelijk, dat voor
het opvoeren van het vervoer in de eerste oorlogs-maanden tot een maximum, een uitgebreide studie
noodig is. De oorlogservaring heeft geleerd, dat om:

uit de beschikbare scheepsruimte de hoogste ver

voerscapaciteit te halen;
voor het verzamelen van lading in cle afscheep-
havens;

voor het lossen en distrihueeren naar het bin-
nenland in de haven van hestemmig,
een staf van vakmenschen noodig is. Men vergete niet, dat om de hoogste henuttingsgraad uit de sche-
pen te halen al die werkzaamheden gesy.nchroniseerd
moeten worden. In Engeland, Frankrijk, Amerika en
Italië deed men in den wereldoorlog de ervaring op,
(lat do ambtenaren, die aanvankelijk met deze werk-
zaamheden waren belast, daartoe niet berekend wa-
ren. Bij het optreden van Lloyd George werd daarom
het Ministry of Shipping in het leven geroepen, aan
het hoofd waarvan een bekend reeder als Shipping
Oontroller met zeer groote machtsbevoegdheden werd
benoemd, die door tal van aclviseerende commissies
van vakmensohen uit het bedrijfsleven werd bijge-
staan. Vele tijdelijke ambtenaren op het Ministerie
‘aren van reederskantoren afkomstig.
Ook hij cle voorbereiding in vredestijd van het
transport in de eerste maanden van een mogeljken oorlog ‘dient de medewerking van reeders en vak-
mc’nschen uit het hediijfsleven op ruime schaal te
worden ingeschakeld. Zij is dus een uitmuntende
lcerschool.
Dr. W. K. II. FEuilE’rAu De BRUYN.
Den Haag, Aug. 1938.

WETSONTWERP TOT AANVULLING VAN

DE WET TOT BEVORDERING VAN DE

RICHTIGE HEFFING DER DIRECTE

BELASTINGEN.

De vrees, dat dit wetsontwerp na de verschijning
van cle Memorie van Antwoord op 7 Juni ji., nog
even v(nlr het recès in de Tweede Kamer zou worden
behandeld, is gelukkig niet bewaarheid; blijkbaar is
cle Commissie van Rapporteurs vai meening geweest,
dat na deze Memo.rie van. Antwoord, die practisch
door de
belangrijkste
der in het Voorloopig Verslag
vermelde bezwaren heenkronkeit en geen enkele dier
rerkel ij k goed doordachte bezwaren ontzenuwt, een
redelijk tijdsverloop nooclig is om het ontwerp rij!)
te maken voor mondelinge behandeling.
Dat de Memorie van Antwoord voor velen, een teleurstelling is geworden, behoeft niet te worden
betwijfeld; de Minister van. Financiën heeft niet de geringste tegemoetkoming hetoond ten aanzien van
cle vele gerechtvaardigde verlangens, die in het Voor-
loopig Verslag tot uitdrukking zijn gebracht. Juist

cle veelheid en ook de teg’enstrijdigheicl dier verian-
gens geeft den Minister de gelegenheid, de zeei- vele
tegenstanders van het ontwerp in twee groepen te
verdeelen ; volgens de eene groep gaat het ontwerp

niet ver genoeg, volgens de andere gaat het te ver.
. Inclerdaad is voor deze opvattingen wat te zeggen,
doch men dient daaraan onmiddellijk toe te voegen,
dat deze uiteenloopende inzichten in hoofdzaak daar-door tot uitdrukking zijn gekomen, doordat de Minis-ter met zijn mededeeling in do Memorie van Toelich-
ting, dat dit wetsontwerp bedoeld is als middel om

een winsthelast.ing tegen te houden (een mededeeling,
die blijkbaar ten onrechte door sommige Kamerleden

als een dreigen met een winsthelasting is beschouwd)
de knuppel in het hoenderhok heeft geworpen. Want
laat, men de verschillende opvattingen omtrent de

we.nscheljkhei d eener win stheiasting buiten beschou-
wing (en daar is alle reden voor, nu de Minister
thans in de Memorie van Antwoord te kennen geeft ,,dat de invoering van een regeling in den geest van
clie, welke thans is ontworpen, ook indien een winst-
belasting tot stand zou komen noodzakelijk zou blij-
ven”), clan blijkt er meer eenheid van opvatting te

zijn dan in de Memorie van Antwoord w’ordt toe-
gegeven. In zooverre heeft althans de Mernorie van

Antwoord klaarheid gebracht, dat alle uiteenzettingen
over de al of niet wensehelijkheid eener winsthelas-
ting in het Voorloopig Verslag slechts van acaclemi-
sche waarde blijken te
zijn
en voor cle beoo.rdeeling
van liet onderhavige wetsontwerp buiten beschouwing
kunnen blijven. lIet blijft echter te betreuren, dat
deze vertroeheling van de kern der zaak is ontstaan
door de bovenvermelde passage in de M. v. T.

Schakelt men echter cle beschouwingen over het
vraagstuk der winsthelasting in het Voorloopig Ver-slag uit, dan kan men nog wel niet volhouden, dat in
dit Voorloopig Verslag een eensgezinde opvatting tea
aanzien van het geheele ontwerp tot uitdrukking
komt, maar wel kan men vaststellen, dat deze eens-
gezinciheid vrijwel algemeen bestaat ten aanzien van
de belangrijkste punten.

Bijna alle groepen, die in het Voorloopig Verslag
hun meaning geu.it hebben, maken zich zorgen, zij het ook niet steeds in dezelfde bewoordingen, over
de rechtszekerheid.

Ook, en ik zou bijna zeggen natuurlijk, bestaat er
eenstemmigheid ten aanzien van de rioodzaalc den
Minister aan middelen te helpen om ,,pogingen tot
het ontgaan van belasting door middel van naam-
boze vennootschappen te verijdelon!’ (M. v. T.).

Maar velen, waarvan sonlinigen bowust en anderen
instio.etief, voelen., dat wij met dit wetsontwerp in
zijn tegenwoordigen vorm, op een gevaarlijke helling
afgijden, omdat dit ontwerp geenszins voldoet aan de eisehen, welke voor de rechtszekerheid nu eau-
maal noodzakelijk zijn. Wat tien jaren geleden in
Duitschland en andere landen de aandacht trok, nl.
dat de fiscale wetgeving en daardoor tevens de fiscale
rechtspleging, zich meer en meer van de grondslagen
van het gewone recht losinaakte en als het ware haar
eigen rechtssysteem ging opbouwen, dat door fict,ies,
.omkeering van den bewijslast, het vooropstellen van
kwade trouw en dergelijke middelen, de rechtszeker-
heid meer en meer in gevaar bracht, zien wij thans
in dit wetsontwerp aanvaard als middel om enkele
knoeiers te achterhalen, waarvan het meerendeel
waarschijnlijk alleen bestaat in cle verbeelding van

den fiscus, want tot nu toe is er door den Minister
van Financiën nog niet voldoende geantwoord op de
toch voor de hand liggende vragen in het Voorloopig
Verslag, in hoeveel gevallen van belastingbesparing
de wet van 1925 niet afdoende is gehleknn en op welk
bedrag de belasting geschat wordt, die tengevolge
van de ontoereikendheid van de genoemde Wet aan
de schatkist wordt onthouden.
Men moet er vooral niet te licht over denken, dat
ter wille van den fiscus, die zich inbeeidt enkele
knoeiers te kunnen achterhalen, de rechtszekerheid

678

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

van een groote groep der bevolking ten aanzien van

den fiscus op losse schroeven zou worden gezet. Zelfs

de Memorie van Toelichting kan het gevaar voor
willekeur niet ontkennen en geeft toe, dat de crite-
ria, welke voor de toepassing van de nieuwe regeling
zijn gesteld, weinig objectief geacht moeten worden.

Maar de M. v. A. is tevens van meening, ,,dat het
stellen van meer objectieve criteria weliswaar de rechts-
zekerheid zou kunnen vergrooten, doch anderzijds do

werking van de wet minder soepel zou doen zijn”.

Het is niet duidelijk, waarom de soepelheid van de
werking der wet ongunstig beïnvloed zou worden

door de vergrooting der rechtszekerheid, tenzij de f is-

cale terminologie onder soepelheid verstaat het ont-
breken van de normale criteria, welke de burger tegen
willekeur van den fiscus moeten beschermen..

Dit ontbreken van objectieve criteria is oorzaak,
dat de mededeeling onder punt ,,d” in de Memorie
van Antwoord: ,,Inderdaad zal de nieuwe regeling
alleen in sterk sprekende gevallen toepassing kunnen

vinden; het ontwerp is slechts gericht tegen uitwas-
sen”, niet juist kan zijn. Zou ze juist zijn, dan be-
hoorde de wet deze sterk sprekende gevallen, nauw-

keurig te omschrijven en daa.rdoor de rechtszeker-
heid clergenen, die er niet onder vallen, te handhaven.
Maar daardoor zou de ,,soepelheid” weer in het ge-

drang komen en juist
op
deze ,,soepelheid” heeft de

Minister zijn keuze laten vallen. Van wijziging in dezen zin wil de Minister tot nu toe dan ook niets
weten ,,vooral ook, omdat, wat ook moge ontbreken

aan de objectiviteit van de criteria zelf, niettemin
uitgchreide waarborgen aanwezig zijn voor een objec-

tieve toepassing daarvan”.
Wat heeft de belastingplichtige aan objectieve toe-

passing van
wettelijke
criteria, die, zooals Polak in

,,De Naa.mlooze Vennootschap” opmerkte, ,,zich op-lossen in een rekensom?” De meest objectieve toepas-
sing kan dan niet verder komen dan na te gaan, of
het sommetje goed is uitgerekend, waardoor duidelijk
blijkt, dat zelfs de meest objectieve toepassing niet
in staat is het ontbreken van een juist wettelijk cri-

terium ook maar eenigszins goed te maken.
Ik wees er reeds op, dat dit wetsontwerp demon-

streert, hoezeer de fiscus bezig is zich te bevrijden
uit de voor hem knellende banden der rechtszekerheid
en als het ware een rechtssysteem opbouwt, dat met wat de gewone burger als recht aanvoelt, niets meer

te maken heeft.
Dit streven, dat met ontstellende klaarheid uit de
Memorie van Antwoord naar voren treedt, is oorzaak,
dat het Voorloopig Verslag en de Memorie van Ant-woord grootendeels langs elkaar heen argumenteren.
Om te kunnen argumenteere1i moet men het eens zijn over den inhoud der begrippen, die men daarbij
gebruikt. Wat is belastingbesparing, wat moet men
verstaan onder belastingontduiking, wat is fiscale
noodzakelijkheid, wat zijn uitwassen in fiscalen zin?
Al deze begrippen en nog vele meer blijken in. de
Memorio van Antwoord een geheel anderen inhoud te
hebben dan in het Voorloopig Verslag: Het sterkst
spreekt dit uit de volgende passage in de M. v. A.

,,Ook de ‘vrees van de hier aan het ‘woord zijnde leden,
,.dnt de uiiitivoe ring van de voorgestelde regeling tot moeii-
,,lijkheden ml leiden tengevoLge van het verschil dat zou
,,ontst’aai.i tussdhen dein feiiteiljken en dan fisc,aa,l-fioti.cven
toestand, anht de onidengeteeikende niet igegrond. Men zal,
.,vknd’t die regeling toepassing, zelfs niet. ‘van ver.sohjiilleoii
,,tusshen den
1
eitelijkun en den f’iscaai-fdobieven totand
,,niolgeu spreken, •dooh veeleer moeten gewagen van ver-
,,shjillen tussahen dan f’iot,ieven en den fiscaai.feitelijken
.,rtoestand
;
het enitwerp wil dmmens jUist den fiscalen
toestand losmaken van juridische en boekhoudikiradige
.,ficties teneinde hem, beter dan ‘thans mogelijk is, met de
w.erkelijkheid ‘in overeenstemiming te brengen. Voor het
,,overige moge ‘de ondcrgeteekeizde ‘verwijzen naar onder-
,,deel T, c, dezer Memoriie, alwaar ook de vraag, bebref-
,,fende de erfgenamen van den oorsipronkeljiken eigenaar,
,,haar beantwoording vindt: men saf moeten nagaan of en
,,zoo ja, ‘welke erfgenamen in werkelijkheid als , pantiicu-
,,liier ondernemer optreden en . alleen dezen zuilen dan,

,dn,’iet als fictieve., ,doch juist als wenkeljke Lirmanten
,,worden hehandeld.”

Wat voor de Kamerleden werkelijkheid is, is voor
den Minister fictie en omgekeerd. De vrees is dan
ook niet denkbeeldig, dat straks, als het wetsontwerp
zou zijn aangenomen, veel van wat door den niet:.
fiscaal denkendeu mensch als fictie wordt beschouwd,

door den fiscus tot werkelijkheid ‘zal worden gestem-
peld, een reden temeer om dit ontwerp zoodanig te
wijzigen., dat zijn invloedssfeer nauwkeurig wordt,

vastgesteld, waarbij gerust kan worden uitgegaan van
de opvatting,, dat den fiscus de middelen dienen ter
beschikking te worden gesteld om belastingbesparing
(in den zin, zooals het V.00r.loopig Verslag dit begrip

opvat) tegen te gaan. Dit doel kan uitstekend wor-
den bereikt door de forrriuleering van het nieuwe

tweede lid van art. 1 te aanvaarden, welke de Am-

sterda.msche Kamer van Koophandel in haar request
aan de Tweede Kamer van 10 Mei 1938 heeft voorge-
steld en welke luidt als volgt:

,,Mode wordt voor de heffing van de iinkonistcnibela.sting,
,,de gemeenitefcndsbelasbing, de vermogensbelasiting en de ,,’verdediginigeballaating T geen rekening gehouden met het ,,ibestaa,n eener naamlooze vennootschap, wailcer gedraigs-
,,lijn ten ‘aanzien van uitkeeningen, welke reuhts*.reeks of
,,nsidideilijk aan haar aandeelhouders en andere deelge-
,,r.eehhigden ‘in ihaair wiinst ten goede komen, tvoor dezen
,,eeq aanmerkelijke .belastingbesparing mecleb rengt. ]iinkel
,,op grond van door de naaimlooze vennootschap toege-
,,pe raserveering en/of ‘afsohirijving wordt het bestaan
,,’va’n een gedragslijn, als in de ‘vorige zinsnede bedoeld,
,,,isiet aangenomen.”

Het woord ,,gedragslijn” zou dan nog overeenkom-
stig den wensch van den Minister kunnen worden

vervangen door gedragingen.
De door de Amsterdamsche Kamer van. Koophandel
voorgestelde formuleering heeft van fiscaal stand-
punt het voordeel, dat het opzet uitgeschakeld blijft
en het bewijs, voor den fiscus vergemakkelijkt wordt.

Toch zal ze de belastingplichtigen bevredigen, omdat
eenerzijds zij, die belasting sparen door middel der
N.V., ‘kunnen worden achterhaald, en anderzijds de

rechtszekerheid van belastingplichtigen intact blijft.
De Commissie Bodeiihausen, welke in den aanvang
van dit jaar is ingesteld om den Minister van Finan-
ciën van advies te dienen omtrent vraagstukken op
belastinggebied, is nu geruimen tijd aan het verk.
Aangezien het vigeerende belastingstelsel hopeloos
verouderd is, mag men van deze Commissie belang-
rijke voorstellen verwachten omtrent de grondslagen
van ons belastingrecht, met name ten aanzien der
Rijksinkomstenbelasting.
Deze omstandigheid is m.i. ‘een zeer sterk argument
om met de aanvulling der wet op de richtige heffing
niet verder te gaan dan strikt noodzakelijk is om
misbruiken te voorkomen. Gaat men verder, zooals
thans in het ontwerp voorgesteld, dan is het resul-
taat, dat de fouten van het bestaande belastingstelsel werden weggewerkt; niet door dit stelsel te verande-
ren, maar door de rechtszekerheid van den belasting-
plichtige aan te tasten en de (leur voor fiscale wille-

keur wijd open te zetten.
Er zijn, volgens den Minister, ook van fiscalen
kant, groote belangen in het spel, maar het komt mij
voor, dat, hoe groot deze belangen ook mogen zijn, de
rechtszekerheid behoort te worden gehandhaafd, ook
voor den belastinplichtige.
Niemand zal er bezwaar tegen kunnen hebben,
dat de fiscus in staat wordt gesteld belastingknoeiers
te achterhalen, maar dit mag nimmer geschieden door uitschakeling van de rechtszekerheid.
Gaat men den weg op, als thans door den Minis-

ter voorgesteld, dan worden de artikelen 4 en 176
der Grondwet tot een aanfluiting. Daarom beperke
men zich tot het strikt noodzakelijke, zooals dit in
het voorstel der Amsterdamsche Kamer van Koop-
handel is omschreven en wachte kalm af, wat de
Commissie Bodenhausen voor nieuwe voorstellen
brengt.

J. VAN LOON.

13 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

679

TWEEDE RATIONALISATIE-RAPPORT VOOR DE NEDERLANDSCHE

KATOENINDUSTRIE.

Mogelijkheden en verdere consequenties van eenige verdere rationalisatie-maat-

regelen voor de binnenlandsche markt.

Inleiding.

Het rapport dat bovenstaanden titel draagt, werd

in Augustus 1936 samengesteld voor de Katoencom-

missie. Deze had uit haar midden een klein comité

aangewezen om de mogelijkheden van een verdere

samenwerking van severjen en finishi’n,g-bedrijven

op de binnenlandsche markt te onderzoeken.

Men weet, dat naar aanleiding van het eerste ratio-

nalisatie-rapport 1932 van het Economisch Instituut

voor de Textiel-Industrie in 1934 en 1935 twee con-

ditie-kartels met enkele partieele productie-regelingen

ontstaan zijn. Het eerste rationalisatie-rapport be-

pleitte op vele gronden côncentratie, achtte deze zelfs

uiterst noodig, doch raadde als eersten stap slechts
aan een conditie-kartel (met rationalisatie van pro-
ductie en distributie) en hierop gebaseerd partieele

productie- en/of prijsovereenkomsten. De voordeelen

hiervan alléén waren volgens het rapport al aan-

zienlijk.

In het voorjaar van 1936 was er een vrij belang-

rijke groep uit de katoenindustrie van meening, dat

tot verder ingrijpende maatregelen dan het bestaande

conditie-kartel (met enkele partieele productie-rege-

lingen) ‘moest worden overgegaan. De geopperde wen-

schen en denkbeelden verschilden sterk in draagwijdte

en varieerden van een verbod tot dessin-imitatie tot

een drastischen gedwongen sloop van surplus pro-

ductie-capaciteit. Als tusschen deze uiterst en inlig-

gende desiderata kunnen genoemd worden: meerdere

productie- en prjsregelingen voor bepaalde artikelen,

export-schema’s en . een quota-stelsel op capaciteits-

basis. De Katoencommissie droeg, in verband met

deze wenschen in haar vergadering van 17 Juli 1936

haar economischen adviseur op om een rapport samen

te stellen omtrent de mogelijkheid en consequenties

van de diverse maatregelen, waarbij zooveel mogelijk

voortgebouwd zou worden op de reeds bereikte samen
2

werking. Tevens werd een klein comité benoemd uit

vo’o’r- en tegenstanders van een veel verderstrekkende

samenwerking, om dit rapport te behandelen. Dit

comité bestond uit de heeren H. J. Bljdenstein

(voorzitter), Mr. M. P. L. Steenberghe, E. Gorter,

II. E. ter Kuile, Sigm. Menko N.Jzn., D. van Schv,p-

pen en Mr. B. J. M. van Spaendonck.

Het tweede rationalisatie-rapport waarin een be-

langrijke ervaring op het gebied van industrieele

rationalisatie en concentratie in binnen- en buiten-

land verwerkt is, werd door bovengenoemd comité in

twee vergaderingen besproken. Hoewel. de voor- en

tegenstanders van een verdergaa.n in collectieve rich-

ting met elkaar van meening bleven verschillen over

het al dan niet toepassen van het rapport, waren

beide richtingen van oordeel dat het rapport op zich-

zelf de mogelijkheden eni consequenties van verdere

collectieve rationalisatie-maatregelen in het algemeen

op juiste wijze had beschouwd. Verder achtte de com-

missie het wenscheljker om voor het rapport één per-

soon, de samensteller, verantwoordelijk t laten en

bepaalde zich tot eenige opmerkingen over technische

details, welke deels door den samensteller werden

overgenomen. Aan opzet noch conclusies werd iets

veranderd.

De opleving in het bedrijfsleven, gesteund door de

devaluatie van September 1936, deed de belangstel-

ling in de industrie en daarmede binnen de Katoen-

commissie voor verdere samenwerking dalen. In ver-

band hiermede
heeft
toen het comité, in overleg met

Prof. Wisselink, besloten het rapport voorloopig niet

te publiceeren. Waar echter allengs bekend geworden

was, dat het rapport schema’s voor productie-kartels

bevat, welke niet verstarrend werken, doch integendeel

een collectieve rationalisatie bevorderen, vroegen an-

dere industrieën om over dit rapport te mogen be-

schikken. Ook uit Indië en van de zijde der Engelsche

nijverheid vroeg men om voorlichting, of mededee-

ling van zienswijze omtrent ettelijke punten, die in

het rapport uitvoerig behandeld worden.

Zooals meer geschiedt, indien een aanvankelijk

vertrouwelijk bedoeld stuk in wat ruimer kring ver-
ipreid wordt, blijkt uit uitlatingen op vergaderingen

en uit gesprekken, dat gedeelten van het rapport be-
kend zijn en ook reeds gebruikt worden. Het gevaar
ontstaat nu weer, dat evenals bij het eerste rationali-
vatierapport
1)
deze gedeelten in de pers en elders

onvolledig en buiten hun verband beschouwd zullen
worden.

In verband met de bovenstaande omstandigheden

heeft de Katoencommissie in overleg met het Econo-

misch Instituut voor de Textiel-Industrie het wen-

schelijker geacht om het tweede rationalisatie-rapport

thans in zijn geheel te publiceeren. Het rapport,

dat verschillende concentratie-vraagstukken theore-

tisch en practisch behandelt, wordt gepubliceerd zoo-

als het in 1936 werd weggelegd. Hiermede moet men bij

lezing (en voornamelijk waar het basisjaren betreft),

rekening houden. Inhoud en conclusies worden, zoo-

als het in 1936 werd weggelegd. Hiermede moet men bij

handhaafd. Alleen is een berekening omtrent den

invloed van de devaluatie op kostprjsverschillen ten

opzichte van het buitenland ingelascht, waaruit blijkt

dat de basispositie der industrie practisch niet is
gewijzigd. REDACTIE.

Rapport.

Dit rapport, samengesteld voor de Commissie aan

welke de Nederlandsche Katoen-Commissie opdroeg
de mogelijkheden van een verdere samenwerking der
Nederlandsche katoenindustrie te onderzoeken, moet
beschouwd worden als een vervolg op vroegere rap-
pol-ten en piblicaties van het Economisch Instituut voor de Textiel-Industrie over dit onderwerp. Ver-

wezen wordt daarbij o.a. naar ,,The concentration in
the English Cotton Industry” (Juli 1929), het Me-
moraudum der Katoen-Commissie inzake Contingen-
teering in Nederiandsch-Indië van 17 April 1934, en
vooral naar het zgn. Inleidend rationalisatie-rapport
van Maart 1932 (gepubliceerd E.-S.B. 13 December

1933). Wij stellen er prijs op om naar deze rapporten
te verwijzen, eensdeels omdat het ons ontheft van de
taak de (in wezen niet veranderde) basis-positie der
Nederiandsche katoen-industrie andermaal te analy-
seeren, anderdeels om het verwijt te ontgaan in dit
tweede rapport het vraagstuk der rationalisatie niet i.n zijn geheel te overzien, en o.a. het suhprohleem
van den export buiten beschouwing te laten. Uit vroe-
gere publicaties van ondergeteekende blijke, dat dit
verband wel degelijk wordt gezien, ook al luidt de
conclusie van deze korte nota, dat b.v. het vraagstuk
van een rationaliseering van den export op collectie-
ven of semi-collectieven grondslag, noch ‘het vraag-

t)
Uniforme Verkoopsvoorsoaarden op
rationeelen
grond-
slaq voor de Ned. Katoenindustrie. E.-B.B. 13 December
1933.

080

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

stuk der richtloonen vooralsnog tot de bereikbare

doelen behooren.
Deze conclusie is uitsluitend gebaseerd op practi-
sche overweging. In de eerste plaats leert de ervaring

elders en hier te lande dat men bij rationabsatie en concentratie-maatregelen alleen dtn op succes kan

rekenen als men zeer voorzichtig te werk gaat, de

betreffende industrie geleidelijk met samenwerking

vertrouwd doet worden en de maatregelen in hun
economisch verband op elkaar doet volgen. De logi-
sche economische volgorde is bovendien ook in psy-

chologisch opzicht vrij goed. Overal elders waar men

van dezen regel is afgeweken, èn bovendien van het
in Nederland met succes gevolgde stelsel van ,,rigide”

regelingen, heeft men slechts echècs te boeken ge-
had. Het oordeel van het Joint Committee of Cotton
Trade Organisations, dat een vergelijkende studie

maakte van de concentratie-maatregelen in bijna alle

katoen-industrieën ter wereld, luidde dat in Neder-
land, niettegenstaande de betrekkelijk eenvoudige
maatregelen
1)
de meeste practische resultaten waren
bereikt. Als de h.i. voornaamste reden hiervan werd
opgegeven: ,,because they never had to retrace their
steps”, welke conclusie wellicht niet onjuist is. Een
,,retracing of steps” toch zet meestal een rationalisa-

tie jaren terug, omdat zulk een terugtocht bijna
altijd het gevolg is van mislukkingen, waarvan voor-
al clie ondernemingen de dupe worden w’elke bona-

fide aan de regeling medewerken en er zich
OP
Ver-

laten. Er is geen kwader vijand dan een bedrogen
vriend, en ook geen grooter tegenstander van ver-

dere experimenten dan een fatsoenlijke goedwillende
onderneming, die het kind van de rekening werd bij
een vorig plan.

De logische ecdnomische volgorde van conceiatratie-
maatregelen bij een uitgebreide en vrij heterogene
industrie zijn: conditie-regelingen, procluctie-rege-
lingon, prijs-regelingen. Technisch-economische vraag-
stukken als standaardiseering kunnen meestal pas

ingelascht worden na de productie-regelingen. Het
ligt dus voor de hand dat wij, het conditie-kartel no.g
nauwelijks cle pokken- en mazelenperiode te boven
zijnde, ons in hoofdtrekken moeten beperken tot het

vraagstuk der productie-regelingen voor één markt,
ni. de bmne.nlandsche. Prijs-regelingen. zijn daarbij

deels secundair. –
Het zal dan blijken dat tevens eenige andere ratio-
nalisatie-maatregelen, een rationeeler en goecikoopere
productie en distributie tengevolge hebbende,
deels
uitvoerbaar zijn naast en binnen deze productie-rege-
ling. Terwijl zij nl. zonder deze productie-regeling o.i.
niet uitvoerbaar zijn, zouden
zij
anderzijds hij een al-
geheele doorvoering nu, het slagen der economisch
ongetwijfeld primaiie productie-regeling ernstig in
gevaar brengen.

Beperking tot practische. nsogelijkheclen.

De plannen beperken zich dus tot practische mo-
gelijkheden, doch maicen van deze mogelijkheden ook
een zoo nuttig en zoo veelzijdig
mogelijk
gebruik.

Het behoeft geen betoog, dat
bij
alle plannen tot
rationalisatie en tot samenwerking gestreefd moet
worden naar een zoo redeljic mogelijke behandeling
van alle daarbij betrokken belangen, in de eerste

plaats van alle voor rechtstreeksche deelneming in
aanmerking komende ondernemingen. Niet alleen is
dit een moreele plicht, maar ook een volstrekte nood-zakelijkheid voor het slagen van een plan. Deze eisch
van
billijkheid
zal alleen hoogstens op sommige pun
ten kunnen wijken voor de twee nog zwaarder we-
gende eischen, ni. die der
rcmiionaliteit
en de reeds
genoemde
practische mogelijkheid.
Een sa.menwerlcing
of concentratie anders dan
0.1)
rationeele grondslagen
en met andere dan rationeele doeleinden is o.i. om
economisel:ke en niet minder om sociale redenen vol-

) Dwee eonditie1ea.rteis, met enkele partieele produot2ie
en
prijsregeliisgen
(N.T.C.
en
NeWoCo),
en een produotie-
kartel (de Nederiandsohe G’arcu-Ceistraale).

strekt onaanvaardbaar. Het belang van onzen be-

drijfstak-als-geheel en het goed
blijven
vervullen van
zijil taak voor onze geheele nationale gemeenschap
gaan boven de belangen van groepen en van mdi-

vicluen. Hierbij moet men zich steeds goed realiseeren
dat ,,hlijven vervullen” een volstrekt dynamisch be-

grip is, en het tegendeel beteekent van verstarring.
Ongetwijfeld zal men hij alle regelingen er naar
streven om onbillijkheden te voorkomen en, waar
deze onvermijdelijk zijn, ze zooveel
mogelijk
te corn-penseeren of te verzachten. Een regeling echter die
tot elken
prijs
met alle individueele gevallen reke-
ning wil houden, zal vrij zeker niet meer voldoen aan
den eisch van (dynamische) rationaliteit, en zeer
zeker niet blijven binnen de grenzen der momenteele
practische mogelijkheden. Zij zou ul., indien 66k vast-

gehouden wordt aan den volstrekt noodig gebleken eisch van ,,een dichte regeling”, zéé gecompliceerd
worden, dat er in de practijk niet mee te werken viel.
Bij een groote en op belangrijke punten zeer gedif-
ferentieerde industrie, als de textielnijverheid, kun-

nen alleen zeer eenvoudige» overzichtelijke projecten
slagen. Als men zich dit goed realiseert, zal men wei

met ons eens zijn, dat het geen zin heef t om uiterst billijke regelingen te ontwerpen, die in . de practijk
niet uitvoerbaar zijn. Practische mogelijkheid doini-

neert boven een volstrekte hillijkheid, en iedere groep
zal zich op bepaalde punten wel eenige offers moe-
ten getroosten ten behoeve van het geheel.
Bij
alle
overwegingen zullen o.i. deze richtlijnen steeds in
het oog gehouden moeten worden.

Voor nog een ander punt geldt dit ook. Het is nie-
mand gegeven om met zekerheid sociale en economi-
sche prognoses te geven. Dat wij, gezien de structuur-

veranderingen, terug kunnen naar het liberale uto-
pia, wij, gelooven het niet. Waar echter straks het
evenwicht tusschen individualisme en collectivisme
zal liggen weet ook niemand, liet is dus, gelijk ook in

het inleidend rationalisatie-rapport geadviseerd
2)

zaak om de nu volgende maatregelen z66 te treffen,
dat men de industrie als het ware in een afwach-

tings-steiling plaatst. Dit beveiligt de nijverheid naar
beide zijden, en laat toe om 6f terug 6f verder voor-
waarts te gaan naar gelang de economische, sociale

en politieke omstandigheden zich ontwikkelen. In elk
geval zal er voor gezorgd moeten worden, dat de
industrie ingrijpende maatregelen, waarvan het sla-
gen geenszins vaststaat, zoo n.00dig snel en met zoo gering mogelijke nadeelen voor de betrokkenen, on-
gedaan kan maken, zoodat elke onderneming haar vrijheid van handelen wee:r hernemen kan zondei’
commercieele en financieele kleerscheuren.

Beginselen.

Bij een regeling van de binneniandsche markt zal
men o.i. uit moeten gaan van de volgende beginselen:
le. het voorkomen van een irrationeele productie
en een irrationeele concurrentie en een afbrokkeling
der prijzen;
2e.
het voorkomen van een verstarring waardoor de
industrie zich onvoldoende aanpast aan de verschui-
vingen in de consumptie. Niet alleen zou hierdoor de
betreffende industrie tekort schieten in haar sociaal-

economische taak, doch indirect zou door zulk een
verstarring ook haar eigen positie op de exportmark-
ten verzwakt worden.
In verband met de veranderingen in de consumptie,
cle eischen der afnemers en de, ondanks de contin-genteering, nog steeds scherpe huitenlaodsche con-
currentie, zullen o.i. alle te ontwerpen maatregelen gebaseerd moeten zijn op een vlotte voorziening in
de consumptie en een verdere aanpassing onzer in-
dustrie aan de gewijzigde omstandigheden. Vooral
zal hierop scherp gelet moeten worden, waar het va-
riabele producten, met name fancy-artikelen, betref t.

2)
Uniforme verkoopsvoorwaarden
.
op rationeolen grond-
slag voor dc Nederlaucisohe Katoenin-dcmstrie (Bijlage E.S.-B.
dcl. 13
J)cceniber
1933) blz. 977.

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

681

ilet vertragen van deze aanpassing zou niet alleen

op den duur de export-positie ong-unstig beïnvloe-
den, maar ook de industrie, wat haar hinnenlandschen

afzet betreft, in een zeer kwetsbare positie achterlaten,
indien op den duur de contingenteeringen van tex-
tielgoederen zoodanig werden gewijzigd dat de impor-
ten in sommige rubrieken weer toenemen.

Het behoeft, als men eenige vergelijkende kost-

prijsberekeningen opzet, geen nader betoog, dat de
age arbeidskosten in landen als Polen, Tsjecho-Slo-
wakije (om van Japan niet te spreken) het voort-
duren der contingenteeringen nog langen tijd nood-
zakelijk doen zijn. Dit ongeacht reeds de nog in vele
landen in allerlei vorm verleende exportpremies, ka-
pitaalvlucht-dumping, en geheel afgezien van het

creëeren van ruilposities. Dat de inheemsche katoen-
industrie nog is blijven bestaan is in het algemeen
gesproken alleen te danken aan de contingenteeringen
en aan het deels hei-leven van den export naar Ne-
derlandsch-Iudië, waarbij de hinnenlandsche contin-
genteeringen domineeren.

De meeste ondernemingen hebben ettelijke zware
t’erliesjaren achter den rug en slechts een betrekke-
lijk zeer klein gedeelte zal over 1936 op loonende basis

gewerkt hebben. De waardevermindering van den gul-
den zal, om een eenigermate representatief beeld te
geven, de kostprijs van een middelmatig arbeidsin-
tensief massa-product in goud gemeten met 5 á 6 pUt.
verminderd hebben. Deze vermindering kan misschien
tegenover de kostprijzen der Europeesche concurren-
ten beteekenis hebben, de Japansche kostprijzen lig-
gen voor de meeste artikelen minstens 15
lt
20 pOt.
lager dan de Nederlandsche. De basispositie blijft
dus over het geheel genomen nog zeer ver van bevre-
digend
3)
en het behouden der contingenteeringen is
van liet uiterste belang. Er zal dus alles vermeden
moeten worden wat deze contingenteeringen in gevaar
kan brengen.

De bestaande weefselcontingenteeriugen ondervinden
reeds veel tegenstand, zoowel van de zijde der afne-
mers als van buitenlandsche zijde. Zooals Mr. Van
Spaeudonck zeer terecht betoogde op de vergadering
der Katoencommissie d.d. 17 Juni 1936, maakt wel
haast ieder land, waarmede Nederland tot het slui-
ten van handelsovereenkomsten tracht te komen, aan-
spraak op den invoer van een liefst zoo groot mo-
gelijk kwantum textielwaren. Niet alleen zijn veef-
sels een exportproduct of kunnen zij een export-
product vormen in de meeste landen, doch bovendien
zijn zij in het algemeen een zeer arbeids-intensief
product. Het werkloosheidsvraagstuk blijft verder in
bijna alle landen nog acuut en zoodoende blijft ook
de aandrang uit het buitenland – juist om weefsel-
invoer – meestal zeer sterk.
Een aandrang van de zijde van de Nederlandsche manufacturenhandel tot verhooging der invoercon-
tingenten vindt dus steeds steun in het buitenland
Daarmede heeft men, via ruilposities, den weg ge-
vonden naar meerdere bondgenooten, nl. tot de Ne-
deriandsche landhouwbelangen, de pro’ductenhandel,
de lichamen, welke waken over de belangen der Ne-derlandsche kapitaalinvesteeringen in het buitenland
enz. Op clearing-posities ena. behoeven wij hier na-
tuurlijk niet verder in te gaan: de hoofdfiguur is
duidelijk genoeg, en de ervaringen der laatste jaren
omtrent het afwegen der inheemsche industriebelan-
gen tegenover de lancibouwbelaugen enz. en de belan-
gen der kapitaalinvesteeringen zullen iederen textiel-
industrieel genoeg zeggen.

Waar reeds nu de motieven van de tegenstanders
van de contingenteering vooral deze zijn, dat de Ne-
derlandsche textieliudustrie niet aan de gewijzigde vraag kan voldoen en niet of niet snel genoeg
4)
de
]Ye niededeeling omtrent de invtoed van de deva-
loatie op de kostprijaen geschiedde in de eomniissieveiigade-
ring van Nov.
1936
en werd ter completeening van het
ppo rt als bovenstaande alinea i ngelascht.
) Dit argument is meestal volkomen onjuist. Vaak toch
wordt dooi den handel mct het geven van bestellingen aan

nieuwe modeartikelen kan leveren, mOt natuurlijk het
bekende slot-accoord van elke hearing, nI. dat de con-
tingenteering verstarrend werkt, is het zaak om deie
tegenstanders geen nieuwe argumenten te leveren.

Afgezien dus van de op de industrie om sociaal-

economische redenen rustende verplichting om met de

gcmeenschapsbelangen en inzonderheid met de belan-

gen van den consument steeds zeer ernstig rekening

te houden en afgezien van het gevaar, dat een ver-

starring voor den export zou beteekenen en afgezien

van de op den duur economisch zeer kwetsbare posi-

ties op de binnenlandsche markt, moet dus alles ver-

meden worden wat een vlotte voorziening der binnen-

landsche markt juist met deze nieuwe artikelen
acuut in gevaar kan brengen.

De omziehtigheid, welke hier betracht moet wor-
den, is des te grooter omdat vele ondernemingen zich in de laatste jaren zoowel technisch als bedrijfs-orga-
nisatorisch ingesteld hebben
01)
deze nieuwe produc-
ten. Deze artikelen kunnen niet door het gros der

industrie geleverd worden, waarbij zoowel aan .tech-

nische limieten als aan kostprijs-limieten door be-
langrijke productie-deviaties gedacht moet worden.

Alleen eenvoudige en overzichtelijke regelingen
kunnen slagen.

Indien wij nu overgaan tot de bespreking van den
graad van gecompliceerdheid van regelingen, moeten
wij ons in de eerste plaats baseeren op practische er-

varingen met onze eigen industrie. Wij beschikken
hier over de ervaringen met de Garecentrale, een
productie-kartel met zg. prijsbodem, de beide groote

conditi e-kartels, de Nederlandsche Texti el-Oonventi e
(66 leden, omzet pim.
f 44.000.000)
en Nederlandsche
Wollenstoffen-Oonventie (50 leden, omzet pl.m.
f 24.000.000)
en eenige partieele productie- en prijs-
regelingen, grootendeels onder auspiciën van de

N.T.C. De totale indruk van al deze regelingen is,
dat ze goede resultaten opleveren, doch dat een vlot
functionueeren van de organisatie en het intact hou-
den ervan vooral in den beginne alleen met groot;
moeite verkregen wordt. Indien de medewerking van
een deel der deelnemende ondernemingen grooter

was geweest, zou alles veel vlotter geloopen hebben,

doch wij hebben het feit onder oogen te zien, dat die
medewerking er aanvankelijk niet was. Daarbij komt,
dat bij een vrij belangrijk deel der ondernemingen de

administratie te wenschen overlaat, bij enkelen zelfs
veel, ook al komt daar nu allengs verbetering in.
Velen verw’achtten alles van het kartel, doch wilden
zelf dan liefst niets doen, d.w.z. vooral niets wijzigen.

Enkele lezers zullen wellicht opmerken, dat de
Garencentrale, het productie-kartel voor garens, toch

vlot loopt. Dit, overigens uitstekend geleid, kartel

telt echter slechts 14 ondernemingen, terwijl een pro-
ductie-kartel voor weefsels – dat alleen nog maar

de Nederlaudsehe bedrijven zeer laag gewacht, zoodat de
betreffende fabrikaat onmogelijk aan ‘den gevraagden leve-
riugstermijn kan voldoen. Met deze weigering van een
leveringsterinij
n
, waarmee de betreffende handelaar zeker
in het buitenland ook geen kans gehad zou hebben om de
order onder te brengen, gaat men dan verzoeken om toe-
wijzing van cxtra-consenten, omdat de Nederla.ndsche tex-
tielindust.rie niet tijdig in de vraag naar bepaalde maan-
factu ren kan voorzien!

Soms is het ‘nog erger, en put men de toegewezen con-
seuten uit voor artikelen, die ook hier te lande in groote
hoeveelheden en in goede kwaliteiten gemaakt worden.
Als
deze consenten gebruikt zijn, gaat men probeeren om op
korten termijn de Nederlandsc-he industrie een voor haar
geheel nieuw artikel te laten creëeren. Dit eiselit groote
kosten en moeite van het betreffende bedrijf, dat, hoe.
wel de opdracht in verband met de tijdruimte hopeloos
lijkt, toch zijn best doet om den afnemer te gerieven
en het verwijt te ontzenu.wen, dat de Nederlaodsche in-
dustrie den handel niet wil volgen. Alles loopt dan na-
tuurlijk slechts uit op ecu extra-eo’nse,nt voor den han-
delaar.

682

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

de katoenen weefsels en de bedrijfs-econoinisch ver-
wante producten bestrijkt – reeds minstens 68 on-
dernemingen zou moeten omvatten.

Verder is de productie in de veverij en in de

finishing-industrie technisch veel gecompliceerder

dan in de spinnerij. De differentiatie van bedrijven

en producten is veel grooter, zoodat ook de afzetpro-

blemen veelzijdiger, gecompliceerder en daarmede ook

veel subtieler zijn. Een interventie in deze phases

der productie grijpt dus uiteraard veel dieper in dan

bij de spinnerij.

Als toetssteen bij het beoordeelen van verdere

plannen komt daarom veel meer in aanmerking de

Nederlandsche Textiel-Conventie. De ervaringen in
de vorige alinea omschreven, berusten dan ook vul.

op hetgeen bij dit conditie-kartel (met enkele par-

tieele productie-regelingen) in de practijk is geble-
ken. Een productie-regeling nu beteekent oneindig

veel meer dan het rationaliseeren van verkoopsvoor-

waarden. Dit geldt reeds in het algemeen, maar in
het bijzonder is dit het geval bij beoordeeling van
den stap van een N.T.C. en een NeWoCo naar pro-

ductie-kartels. De groote differentiatie van bedrijven en producten toch gaat eerst bij productie-regelingen
goed medespreken.

Wil daarom een regeling (en o.i. beteekent dit vul.

een productie-regeling) kunnen werken en wil zij

kans op slagen hebben, dan zal zij o.i. zoo
eenvoudig
en
overzichtelijk
mogelijk moeten zijn.
Temeer klemt deze eisch, waar
waarschijnlijk
een

belangrijk contingent der industrie afwijzend zal

staan tegen een samenwerking welke verder gaat dan

een conditie-kartel. Hoewel de nadeelen, welke in het
algemeen verbonden zijn aan een verbiudeudverkla-

ring niet gering zijn, vreezen wij toch dat zonder

regeeringshulp (o.a. een zgn. verbindendverklaring)
een voldoend
ingrijpende
samenwerking niet bereikt

zal kunnen.worden. Een productie-kartel (of een serie

van partieele productie-overeenkomsten) in de wave-
rij en finishing branche zal, rekening houdende met

de zich relatief snel
wijzigende
consumptie en het
voorkomen van verstarring, toch op zichzelf reeds

moeilijk genoeg te leiden zijn. Eénzelfde kartel nu,
waarin een niet
onbelangrijke
minderheid zou wor-

den opgenomen tegen haar zin, welke minderheid

waarschijnlijk, zeker niet zal medewerken om de
uitvoering te doen slagen, zal alleen te hauteeren
zijn met een zeer
eenvoudige
regeling. Hoewel
dus regelingen die met allerlei verschillende produc-
ten, verschillende omstandigheden, nieuwe outillage en oude aanspraken rekening houden, waarschijnlijk
elk
redelijk
belang meer tot zijn recht zouden doen
komen, zullen deze om practische redenen moeten
wijken voor eenvoudige en uniforme regelingen, zelfs
al geven deze laatste op enkele punten ook aanlei-
ding tot eenige onbillijkheden.

De ervaringen met de Nederlandsche Textiel-Con-
ventie opgedaan en de aanvankelijk te wenschen
overlatende medewerking van liet administratief en

commercieel personeel van sommige ondernemingen,
maken de theoretisch toch al geringe kansen van sla-

gen eener gecompliceerde regeling zeker niet groot-
ter! Daarbij komt dat men slagen moet, daar de

risico’s bij een niet-slagen groot zijn. De ervaring
bij samenwerking in andere landen opgedaan leert
nI. dat niets zoo nadeelig is voor het begrip samen-

werking als een mislukte opzet. Men heeft dan ni. niet alleen de betreffende ondernemingen belang-
rijke verliezen veroorzaakt
5),
doch tevens het ver-

trouwen in samenwerking zwaar geschokt, zoodat men
ook die ondernemingen, die principieel wèl voor con-
centratie gevoelden de lust tot medewerking voor
langeren tijd
benomen heeft. Deze ervaringen meenen
wij als een accentueerend argument te moeten be-

5)
Zie de ervaringen der Cotton Yarn Association in En-
geland
en
de, ervartugen tn Nederland met het kartel der
fabrikanten van gestikte dekens.

schouwen voor onze nieening, ‘dat alleen een proef

met een niet-gecompliceerde regeling geriskeerd kan

worden. Alleen deze zal o.i. .eenige kans van slagen
hebben. Ook met een regeling, die aan deze eischen

voldoet zullen de
moeilijkheden
al groot genoeg zijti.

Beperking van doelstelling noodzakelijk.

De laatste overweging heeft ons ervan weerhouden

om bij het opstellen van eenige projecten in hoofd-

trekken verder te gaan dan productieregelingen,

waaraan eventueel prijsregelingen of het creëeren van
z.g. prijsbodems verbonden kunnen worden. Een pro-

ductie-regeling is vanzelfsprekend primair; prijsrege-
lingen hebben, zooals in de practijk ook wel duide-

lijk gebleken is, in het algemeen gesproken alleen dn

kans van slagen, indien zij gefundeerd zijn op pro-
ductie-regelingen.

Het lijkt ons niet geweuscht om export-regelingen

aan dit binnenlandsch project te verbinden. Deze

negatieve conclusie vloeit geenszins voort uit de
meening, dat deze export-regelingen niet uiterst nut-
tig zouden zijn: reeds in 1929
6)
is de Nederlandsche
industrie op de noodzakelijkheid van een collectieve

bewerking van althans sommige exportmarkten ge-

wezen. Weliswaar zijn eenige goed werkende overeen-
komsten tot stand gekomen, doch deze bestrij ken nog

een veel te kleine sector van den export. Een belang-

rijke uitbreiding zou, mede gezien wat bv. in Japan

in dit opzicht bereikt werd, ook hier zeer gunstige
resultaten kunnen opleveren. Het zou zeker ge-

wenscht zijn, dat men in deze richting wat deed. Ge-
lukt het om deze uitbreiding van de samenwerking op

expôrtgebied te verkrijgen, dan des te beter. Het wil

ons echter voorkomen, dat de industrie met het aan-

vatten van deze beide problemen tegelijkertijd zooveel
hooi op de vork zou nemen, dat zij er zich aan
vertilt.

Om dezelfde redenen lijkt het ons ook niet raad-

zaam om richtloonen, c.q. minimum-bonen (hoezeer

sociaal wenschelijk) aan deze eerste regelingen te
koppelen.

Op meerdere gronden meenen wij ook, dat nu ont-
raden moet worden een diep ingrijpen in het beleid
der individueele ondernemingen zelf, hetgeen zou
moeten geschieden indien wij alle irrationaliteiten in
de productie (èn de daaruit resulteerende irrationa-
liteiten in de distributie!) zouden willen voorkomen.
Wij doelen hier vooral op de mogelijkheid van een
verbod voor een bepaaldeonderneming om een (voor
haar nieuw) artikel op te nemen, indien reeds door
andere binnenlandsche fabrieken de geheele binnen-
landsche behoefte aan dit product ruimschoots gedekt
kan worden.

Voor een dergelijk verbod zou zoowel om zuiver
economische als om sociaal-economische
7)
redenen
alles te zeggen zijn, indien de nieuwe fabrikant

onder productie-deviatie werkt en de reeds als zoo-
danig werkzame producenten dit niet of althans in
geringer mate doen. Wij vreezeïi evenwel dat bij een
regeling op dit punt de gevaren voor verstarring

groot zijn. fu ieder geval zou, wil men een eenvou-
dige regeling behouden, de maatregel geen terug-
werkende kracht moeten hebben.

Indien echter vastgehouden zal worden aan een
eenvoudige, uniforme; regeling, dan is het zeer moei-
lijk om te discrimineeren tusschen het opnemen
van

nieuwe artikelen met productie-deviatie en het op-
nemen van nieuwe artikelen, waar dit uit een be-
drijfs-economisch oogpunt niet onjuist is. Een voor-

beeld van dit laatste is b.v. het weven van gras-
linnen door een weverj, die tot nu toe shirtings en
cambrics exporteQrde, en die b.v. door een meer be-naderen der meest-economische bedrijfsgrootte voor’

) J. Wi’sseliuk. The conceutraition in the English Cotton
Industry. Rotterdam, Juli 1929.
7)
Wij denken hier
vooral
aan een ecnomisdh geheel
ongemotiveerde werkverplaatsing.

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

683

deze producten een lageren kostprijs heeft dan, be-

staande prdducenten. Wil men van een vlotte voor-

ziening in de consumptie verzekerd zijn (men denke

aan den tegenstand tegen de contingenteering) dan
zal men tot eiken prijs verstarring en terugwerkende

maatregelen moeten voorkomen. Wil men niet in ge-

compliceerde maatregelen vervallen, dan zal men ook

elke nu voor een bepaald artikel bestaanden leveran-
cier maar gelegenheid moeten laten om in dit artikel
te verkoopen.

Het eenig afdoende middel om aan genoemd euvel een eind te maken, is o.i. een centraal verkoop- en/of
orderverdeelingskantoor. Waarschijnlijk is dit, bij

cen groot en veelzijdig productie-apparaat, ook het

eenige middel wat nog voldoend eenvoudig is om het

vlot te kunnenhanteeren. Met zulk een centraal ver-
koop- of orderverdeelings-kantoor wordt echter een
aanmerkelijk verdergaande schrede op het pad der
concentratie gezet, waaraan o.i. tweeërlei gevaar ver-

bonden is. In de eerste plaats vragen wij ons af of
een dergelijk diep
ingrijpen
in een groote en vooral
in een gecompliceerde industrie, als de textielnijver-
heid, mogelijk is zonder belangrijke economische en
sociaal-economische ongelukken te veroorzaken. Wij

vestigen daarbij de aandacht op het meer en meer
variabel wordend karakter van de Nederlandsche

industrie. In de tweede plaats zou het, bij het mis-
lukken van het experiment, veel moeilijker zijn om

elke onderneming zonder commercieele kleerscheuren
haar zelfstandigheid te hergeven, dan bij een simpel
productie-kartel. (Het woord ,,simpel” is hier slechts

in relatieven zin gebezigd!). Het creëeren van een,

bij een gedwongen terugtocht, zeer moeilijk te ont-warren economische knoop zou ook de verantwoor.

deljkheid van de Regeering bij een eventueele aan-
vrage tot verbindendverklarin.g veel grooter maken.

Waar de textielindustrie, zooals reeds eerder betoogd,
voor het tot stand brengen van een productie- en/of
afzetregeling bijna zeker op regeeringssteun aan-

gewezen zal zijn, moet men de Regeering niet af-
schrikken door de risico’s en daarmede haar verant-
woordelijkheid te verzwaren.

Zijn dus de maatregelen welke een diep ingrijpen
in het intern bcheer der afzonderlijke ondernemingen
beteekenen, te ontraden, een ige kleinere afzonderlijke
regelingen van rationaliseerende strekking (b.v. een
verbod om elkaars dessins na te maken of een kwali-
teit te brengen binnen een zekere technische marge
naast een reeds bestaande, of het accepteeren van

orders beneden een bepaald kwantum per binding,
dessin of kleurstelling) waren wel tegelijkertijd door-
voerbaar. Een imitatie-verbod van origineele of ge-
kochte dessins zou ook zeer goed gebracht kunnen

worden bij de z.g. verderstrekkende onderlinge over-
eenkomsten, die de N.T.C. reglementen kennen.

Eischen waaraan pro jeden moeten voldoen.

in het bovenstaande betoog hopen wij aangetoond

te hebben dat de projecten, die in aanmerking zou-
den kunnen komen, om aan de Nederlandsche katoen-
industrie te worden voorgelegd, moeten voldoen aan
vier eischen, t.w.:
le. Het brengen van een aanmerkelijke verbetering
in de irrationeele onderlinge concurrentie op de bin-

nenlandsche markt. Indien deze verbetering niet wer-
kelijk belangrijk is, dan zou het met het oog op de
moeite, de economische risico’s en de kosten, welke
een interventie op het gebied der weverj en de
finishing-industrie beteekent, ontraden moeten wor-
den om iets te ondernemen.

2e. Voorkomen van verstarring en rekening hou-

den met den werkeljken momenteelen toestand. Het
is o.i. zeer moeilijk en zeer riskant om voor het
creëeren van een basis ver terug te grijpen; men kan
de klok niet terugzetten. Bovendien zal daardoor de
tegenstand tegen een regeling uit de industrie sterk toenemen, terwijl men dan 66k zeker de medewer-

king van den handel niet zal hebben. Dit laatste is

zéér belangrijk, waar o.i. de N.T.C. voor een goed
deel heeft kunnen slagen, omdat ‘een groot gedeelte

van den handel het belang van een rationalisatie in-
zag en er welwillend tegenover stond.

3e. Eenvoud, uniformiteit en overzichtelijkheid.

4e. Beperking der’ momenteele doelstelling tol;
productie-regelingen; secundair tot daarop gebaseer-

de prijsregelingen en/of het creëeren van z.g. prijs-
bodems.

Eventueel ook een verbod van

het imiteeren van origineele of gekochte dessins,

hel brengen van nieuwe kwaliteiten, wier tech-
nische specificatie te dicht bij die van reeds bestaande
ligt, en

het accepteeren van orders beneden een bepaald
kwantum per binding, dessin en kleurstelling, dus per
technische specificatie.

Drie plannen.
Algemeen beginsel: dichte regelingen.

De drie plannen die achtereenvolgens in grove
trekken zullen worden geschetst, verschillen in
draagwijdte en in efficiency, doch au fond niet in
doelstelling en opzet.

Alvorens echter de hoofdkennaerken van deze pro-
jecten te vermelden, lijkt het ons wenscheljk om

een conditio sine qua non voor alle plannen (A, B 1
en B 2) te stellen en wel de volgende:

Alle overeenkomsten worden zorg’u1dig geregeld
en streng gecontroleerd, terwijl behoorlijke sancties gesteld worden op overtredingen. De berekening en

toewijzing van quota’s, alsmede de contrôle hierop in
den ruimsten zin des woords, geschiedt door het vol-
strekt neutrale Centraal Bureau der Nederlandschc
Textiel-Conventie, dat hiertoe de noodige uitbrei-
ding ondergaat. De geheele regeling wordt gemaakt
volgens de hoofdbeginselen, welke ook bij de Organi-

satie der Ned. Textiel-Conventie hebben gegolden, ni.:
dat een regeling ,,dicht” is,

dat elke onderneming de zekerheid heeft, dat al de
medeleden op denzeifden voet behandeld worden,

dat elkeen gedwongen is zich strikt aan de gemaak-te overeenkomst te houden,

dat volstrekte geheimhouding van verstrekte en
verkregen ‘gegevens gewaarborgd is,
dat appèl bij een neutralen Raad van Toezicht en
bovendien nog bij de algemeene vergadering der deel-nemende ondernemingen mogelijk is.

* *
*
Plan A.

Het eerste plan is een combinatie van dc meer-
malen op vergaderingen der N.T.C. besproken pro-
ductie- en prjsregelingen, echter nu vrijwel tege-
lijker-tijd doorgevoerd voor alle stapel-artikelen. Er
zijn reeds ettelijke van deze productieregelingen door
bemiddeling der Nederlandsche Textiel-Conventie tot
stand gebracht; de naleving ervan wordt gecontro-

leerd door het Centraal Bureau der N.T.O. en zij
werken over het algemeen tot ieders voldoening. Bij
enkele overeenkomsten zijn de quota’s vastgesteld
0
basis van de 3 of 4 laatste jaren, waarbij men de
meest recente jaren door middel van een coëfficient
zwraarder laat wegen, doch deze overeenkomsten om-

vatten dan uitsluitend ,,binnenlandsche” ondernemin-
gen, wier afzet steeds vrijwel gelijk op is gegaan. In

andere gevallen nam men uitsluitend recente jaren.
Aan dit laatste principe zal bij een algeheele rege-
ling, welke ook de fancies zou omvatten, zeker vast-

gehouden moeten worden, niet alleen omdat een rege-
ling anders voor vele ondernemingen onaanvaardbaar
is, doch vooral met het oog op de consumptie. Bij een
regeling voor de stapelartikelen alleen geldt het
laatste argument iinder, doch wil men kans op een
behoorlijke meerderheid hebben dan zal men zich ook hier moeten baseeren op den tegenwoordigen toestand

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

of met basisjaren althans .niet verder teruggaan dan

tot de heide laatste.
5)

Verder zullen, ter voorkoming van verstarriog dc,

nu te projecteeren productie-regelingen niet met

vaste doch met z.g.
nseeloopcnde quota’s
moeten ver-

ken. Dergelijke regelingen werken, in grove trekken

bezien, als volgt. Om te beg:inneuworclen bv. als basis
genomen de jaren 1934 en 1935. In het volgende jaar

valt voor de berekening der quota het boekjaar 1934
weg en wordt 1936
0)
medegerekend, aldus komende

tot een basis 1935-1.936. Verder werken de produc-

tie-regelingen met een kas waarin per boven-quota-

eenheid gestort wordt door de deelnemers, die hun .iuota overschrijden en waaruit degenen die onder hun quota blijven een vergoeding ontvangen even-

redig aan hun terugblijv en. De vergoedingen in en
uit de kas houden in het algemeen verband met de

‘fractie indirecte kosten (constante kosten) in den

kostprijs van het betreffende product of althans met

(le indirecte kosten, die
bij
het geraamde te bereiken
prijspeil goedgemaakt worden.

De vergoeding, welk’ betaald modt worden bij over-

schrijding is progressief. Voor de eerste 5 pOt. boven. de quota-hoeveelheid betaalt men een vergoeding, die
deze overschrijding nog juist niet verliesgevend

maakt, voor de volgende 5 pOt. een zoodanige ver-

goeding, dat deze meerdere productie bepaald een,

merkbaar verlies oplevert, om boven de 10 pOt. vrij-

wel pi-ohibitief en boven 15 pOt. uitgesproken pro-hibitief te worden.

Bij het grooté surplus aan productie-capaciteit in

Nederland en den drang naar orders, is het in do
practijk al wel reeds gebleken, dat deze partieele

poductid-regelingen wel eens leiden tot een scherpe

concurrentie in de andere
(vrije)
producten, waarin

de bij de qûota-regeling betrokken ondernemingen el-
kaar ontmoeten. Vooral als deze ,,vrije” artikelen 66k
stapel-artikelen. zijn komt daarop meer druk. Niet-

loopende weefgetouwen schijnen vaak een hypnoti-

schen invloed uit te oefenen, waardoor men, vergeet
dat men op het betreffeide lage prijspeil een zeer
onvoordeelige transactie doet.

Verder zijn, zoo prjsregelingen aan de quota-stel-
sels gekoppeld zijn, de overige artikelen vaak een
bron van teleurstelling wat de totale resultaten van’

de prjsregeling voor het eene product van de be-

treffende onderneming betreft. Door lage
prijzen
te

noteeren voor vrije” artikelen, vooral als ze met het
artikel met den gefixeerden prijs iii één blokorder
genoteerd worden, ontduikt men de prijsovereen-
komst, zoo al niet naar de letter dan toch zeker naar

den geest. Ook waar clausules in den geest van
artikel 29 Kartel Reglement N.T.O.
10)
een ‘dergelijke
handelwijze verhinderen, zijn overtredingen vaak nog
moeilijk aan te toonen, vooral als men werkt met de

begrippen ,,opruimi ug” en ,,beschadigd goed”.
Indien men in dee richting verder wil werken,
kan men voortbouwen op hetgeen door de N.T.C. met
haar enkele partieele regelingen reeds is verricht.
Bij het entameeren van de partieele regelingen heb-
ben
‘wij
‘ons ook zeer wel de nadeelen gerealiseerd,
die hieruit kunnen voortvloeien, nI. de verschuiving
S)
I’Io’ewel de primaire reden ‘van een quota-stelsel op
basi.s van de ‘omzetten der laatste jaren is het onder alle
omstandIgheden waarborgen van een vlotte voorziening in
de eonsuptie, is dit stelsel oi. ook uit een oogpunt van
billijkheld het beste. Het is althans het stelsel dat de
meeste onbillijkheden en m.i.sleidin.gen bij het vaststellen
van quota’s voorkomt. Zie ook de desbetreffende opmer-kiugeri
in het Aanthangsel, blz.
12.
9)
Zie toelichting omtrent ,,quota-jaeht” bij plan B.
b’z. 686.
1.0)
De eerste alinea van dit artikel lnidt. ,,Het is ver-
boden, om goederen te ver kopen op zoodtmi’ge wijre en tot
zoodanige prijzen, nat hierdoor kennelijk verleend wordt
een tegemoetkoming in den -prijs
of,
in de verkoopsvoor-
waarden van een reeds eerder, door den betrokken afnemer
bestelde partij goederen. Eveneens is,, verboden den afne-
mer leveringen om niet te doen.

van den strijd naar andere terreinen. Daartegenover

stonden echter de volgende overwegingen. Meestal

zijn de rechtstreeksche voordee.]en groot, en de indus-
trie had deze uitermate noodig. Verder moet elke
samenwerking, wil zij slagen, langzaam groeien. Na
het bereikte met de verkoopvoorwaarden moest den

leiders der ondernemingen en hun staf aangetoond
worden, dat ook productie- en prijsregelingen, mits

goed opgezet, konden slagen. Als zoodanig hebben die

(over het geheel goed loopende) partieele overeenkom-

sten groote waarde. Tegenover deze voordeelen kun-
nen gerust enkele, nadeelen staan, temeer waar deze

nadeelen bij ccii gering aantal overeenkomsten nog

niet zw’aar wegen. Wil men echter verder gaan, dan
komt men tot een complex van wellicht 10 á 15 af-

zonderlijke overeenkomsten, misschien .nog wel meer.

Als men ook maar een eenigszins belangrijk deel van

den afzet beoogt te bestrijken, dan zouden naast de

reeds bestaande zeker nog 7 á 8 dergelijke overeen-
komsten noodig zijn, ul. voor de stapel-artikelen,
graslinnens, flanel, voeringstoffen, dekens, schorten-

bot, badhanddoeken, shirting en tijken. Laten wij dit systeem (dus een complex van par-

tieele productie-regelingen), waarvan de voornaamste consequenties later besproken zullen worden, noemen

Plan A.

De hoofdicenmericen van dit Plan A zijn dus:

1. Voor elke der 8 á 10 groote stapel-artikelen en
nog eenige andere wordt vastgesteld een z.g. mee

loopende quota, met als aanvangbasis de jaren 1934

en 1935: Afleveringen aan eigen bedrijven (b.v. eigen
c6nfectiefahrieken) gelden als leveringen aan derden.

. Deze quota-regelingen worden uitgedrukt in’

lengte-meters. (Zoo noodig past men hierbij een

breedte-herleiding toe of drukt men de quota uit in

vierkante meters).
3. Voor een rationeele en billiike regeling is een
enkele Vastlegg.ing der quotas in lengtematen voor

verreweg de meest artikelen onvoldoende. Er zullen

enkele, relatief technisch weinig gedifferentieerde,
producten zijn, waarbij men met een simpele vast-
stelling van quota’s in lengte-meters kan volstaan In

zeer ‘veel artikelen echter zullen, indien alleen

kwantums worden vastgelegd, zeer onbevredigende
toestanden optreden, voortvloeiende uit een
algemeen

opdringen naar de betere lnwaliteiten.
Immers ieder

lid zal met zijn meter-quota ooken zoo hoog moge-
lijken omzet in ‘geld trachten te halen. In de eerste
plaats nu zal dus een onderneming welke in een
bepaald artikel zich tot dusverre gespecialiseer.d had
op de betere genres, bij een dergelijke simpele rege-ling er slecht afkomen en o.i. hoogst onbilljk behan-
deld zijn. Erger nog is dat de rationaliteit der pro-
ductie van de industrie-als-geheel er onder zou lijden.
Na de ervaringen tot nu opgedaan, waarbij in enkele
ondernemingen elk begrip van rationaliteit zoek bleek,
behoeft men zich niet de illusie te maken dat elke deelnemer bij zijn eigen artikelen (dus onder nor-
male omstandigheden, de artikelen waarvoor zijn lie-
drijf het meest geschikt is) blijft. Men zal daa.rtoe
zoo noodig onder productie-deviatie gaan werken, en
het zal niet uitgesloten zijn, dat de producent, die
tot nu toe de goedkoopere genres van het quota-artikel
vervaardigde, zich technisch gaat inrichten voor de
betere. Een dergelijke gang van zaken zou het euvel
van de surplus-productie-capaciteit in onze industrie
wederom vergrooten.
Om dit te voorkômen zal men dus bij iedere quota-

regeling tevens een der beide volgende maatregelen

moeten nemen.

a.
Het maken van onder-rubrieken van elk artikel, met een vaststelling der quota in iedere rubriek voor elke deelnemende onderneming en/of het vaststellen
van standaard-kwaliteiten. Men kan dan quota’s in
nauw-verwante rubrieken tot zekere hoogte verwissel-
baar maken, zulks vanzelfspiekend met een verreke-
nings-coëfficient.

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

685

b.
Men neemt als basis va.n ieders quota in een be-
paald artikel niet alleen de hoeveelheid, die de on-
dernemirig in 1934-1935 aflevert, doch ook de

waarde van dien omzet in geld. iie gemiddelde waar-

de per lengte-meter van het door elke deelnemende

onderneming in dit artikel gedurende de basisjaren

geleverd, wordt vastgelegd.

Voorbeeld van een (quanlum + waarde)-quota.

Een voorbeeld kan wellicht den maatregel verdui-

delijken. De quota van een bepaalde fabriek is bv.
2 pOt. van den geraamden totalen omzet van 5.000.000

meter en de gemiddelde waarde is
f
0.22 per m. Er

kan wat
waarde-stijging
betreft, o.i. een kleine marge

gelaten worden in verband met de algemeene tendenz
naar betere weefsels en om afwijkingen in grond-
stof-intensiteit
U)
te compenseeren, van zegge 5 pOt.:
deze marge brengt dus de limiet van gemiddelclen
prijs op pl.m.
f
0.23. Komt nu echter, doordat cle

betreffende fabriek zich merkbaar gaat toeleggen op
duurdere producten dan zij voorheen vervaardigde,
haar gemiddelden prijs op
f 0.34,
dan zou zij haar quan-

23
tum moeten terugbrengen op 100.000 X

= 67.000
34

meters.
Men kan voor deze quota-terugbrenging een zoo-

danige coëfficient nemen, dat ze wat minder sterk
werkt en in het bovengenoemde geval b.v. op 72.000
meter zou komen. Ook kan men de ,,klim-marge” (nu
5 pOt.) ruimer stellen. Dit zijn echter slechts details.
Er moet echter wel degelijk bij vrijwel alle overeen-

komsten strikt aan het beginsel van de dubbele basis
(hoeveelheid en waarde) vastgehouden worden. Doet
men dit niet dan kan men met vrij groote zekerheid
een zeer irrationeele wedloop naar de betere pro-
ducteri voorspellen. En deze wedloop zal, gezien de
ervaringen :in de practijk, onvermijdelijk weer leiden tot productie-deviatie en waarschijnlijk ook nog weer
tot nieuwe investeeringen in machine-types, waarvan
de nu reeds hier te lande aanwezige totale productie-
capaciteit meer dan voldoende is voor de voorziening
in de consumptie. Er is geen enkele reden waarom dit
drama anders zou zijn dan het vorige.

Er wordt een centrale kas gevormd voor elke
productie-overeenkomst. Voor overschrijding van de

quota wordt per meter een vergoeding gestort in de kas. Deze vergoeding is voor de eerste 5 pOt. over-
schrijding ongeveer gelijk aan de indirecte kosten per
meter van het betreffende pr&duct. Voor de volgende
5 pOt. bedraagt ze h.v. het dubbele, om
bij
10 pOt. zoo
hoog te worden, dat ze vrijwel prohibitief en bij 15
pOt. absoluut proinbitief werkt. (Let s.v.p. bij het
beoordeelen van deze schaal tevens op punt 5.)
Bij het niet bereiken van de quota wordt voor de
eerste 10 pOt. onder-productie geen vergoeding uit-gekeerd. Daarna wordt voor etken meter een bedrag
vergoed ongeveer gelijk aan cle indirecte koster. (Dat
wil dus zeggen een bedrag gelijk aan hetgeen in de
kas gestort wordt bij een overschrijding, welke 5 pOt
niet te boven gaat). Om misbruik van cle productie-
regeling te voorkomen wordt bepaald, dat elke onder-
neming, die niet minstens
40
pOt. van haar quota
haalt geen aanspraak op vergoeding kan maken, ten.-
zij zij een zoodanige hoeveelheid van haar quota af-
gestaan of verkocht heeft aan andere deelnemers, dat
zij ook bij volledig gebruik van het restant beneden
40
pOt. blijft.
Overdracht en/of ruiling van quota’s, al dan

niet tegen betaling, is toegestaan mits zij geschiedt

JI)
De grondstoffractie zal voor de hier te lande gepro-
clueec rcle weefsels, enkele uitzonderingen daargelaten, prac-
tiseli varieeren van
30-75
pCt.
Verreweg de meeste weefsels zullen vallen binnen de
grenzen van 40 pOt. en
65
pCt. en de afstand tussehen
cle grondstoffractics der ondernemingen over hun geheele
productie za.!, niet het oog op de toenemende desspeciaiii-
satie nog wel geringer zijn.

onder goedkeuring van het Centraal Bureau der

N.T.O. Hiervoor worden nadere regelen gesteld.
Zon-

dariige ruiling van quota’s dat een rationeeler pro-
ductie (o.a. door meerdere specialisatie) verkregen
wordt, zal door het C.B. zooveel
mogelijk
bevorderd
worden.

Een 15 pCt. van de totale quota wordt onver-

deeld in handen gehouden van het Centraal Bureau,
teneinde verschuivingen in de consumptie onmiddel-
lijk op te kunnen vangen. Een onderneming wier

quotum vol is kan zich tot het Centraal Bureau wen-
den om meer. De Directeur C.B. kan deze quota ver

strekken eerstens in overleg met een onderneming,
clie haar aandeel niet geheel gebruikt, en als deze
onderhandeling niet vlot verloopt, uit cle onver-

deelde reserve.

Bezwaren tegen Plan A.

1-let hoofdbezwaat tegen de bovenomschreven per-

tieele regeling, ni. men dan den strijd slechts ver-

plaatst naar de fancies, is reeds vermeld. Dat het
werken met een reeks van productie- en’ prijsregelin-
gen 66k in de fancies zoowel om commercieele als
om kartel-technische redenen
vrijwel
ondoenlijk is,
zal iedere insider begrijpen. Voor deze fancies worde:n
nu grootendeels nog vrij goede prijzen gemaakt. Ter-
wijl het nu twijfelachtig is of in de quota-stapel-arti-
kelen de prijzen veel verhoogd kunnen worden, is het
zeker dat bij een verplaatsing van den strijd, in Vrij

wel alle fancy-artikelen de prijzen grondig bedorven
zullen worden. In de eerste plaats ontneemt men aldus
de industrie een belangrijke financieele peiler. Doch
ook zal men den groothandel en den detailhandel hun
interesse in Nederlandsche fancies grootendeels ont-
nemen. De handel, die zich nog steeds gesteld ziet
voor het probleem der wanverhouding tusschen totale
onkosten en omzet, heeft alle belang bij hoogere
en niet bij lagere prijzen van fancies. Afgezien hier-
van zou een prijsoorlog der fabrieken in deze artike-
len (met vaak een schoksgewijze prijsafhraak op zeer
ongelegen momenten) den handel groote verliezen
berokkenen.

Daarnaast kleeft aan elke partieele productie- en
prijsregeling (vooral van stapel-artikelen) het be-
zwaar, dat vroegere producenten dit artikel weer op

kunnen nemen, en dit, gezien den drang naar be-
drijfsbezetting, ook zeker zullen doen indien de prij-
zen maar iets stijger. Zij zullen dit zelfs al doen als
deze prijzen niet verder inzaklcen of minder inzak-
ken dan bij de artikelen zonder productie-regeling.
Men zon deze wederom in de markt komende vroegera
producenten desnoods nog weer in een quota-regeling
op kunnen nemen, maar derden, die vroeger dit ar-

tkel niet vervaardigden, zullen het 66k gaan produ-ceeren. Productie-devjatie is nl. vaak een vraagstuk

niet van meerdere winst, doch van minder verlies!
Wil men hieraan paal en perk stellen, clan zou
men elke overeerilcomst niet alleen bindend moeten
laten verklaren, doch oolc de Regeering om maat-
regelen moeten verzoeken, welke dit weder-opnemen

en nieuw-opnemen van quota-artilcelen door derden
beletten. Afgezien nog van het feit of de Regeering

tot maatregelen van laatstgenoemde strekking zou
wenschen over te gaan,, lijkt het ons haast ondoenlijk voor de Regeering om 12 of meer afzonderlijke over-
eenkomsten in één bedrijfstak bindend te verklaren.
Deze toch moeten elk apart bezien worden. En welk

een lange weg om in 12 of meer overeenkomsten wij-
zigingoa. (en die zullen in de practijk zelcer noodig
blijken!) aangebracht te lcrjgen. Noch voor de in-
dustrie noch voor de Regeer-ing lijkt deze procedure
raadzaam, temeer daar men er hiermede nôg niet is.

Buitenstaaride ondernemingen lcunnen nl. door in
consumptie-verwante artikelen zeer lage prijzen te
noteeren in meerdere of mindere mate consumptie-
verschuivingen veroorzaken.

Bovendien zijn er, naast deze algemeene bezwaren,

686

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

twee moeilijkheden van technischen en administra
tieven aard.

In de eerste plaats: waar ligt de technische en

commercieele grens voor elk artikel? Waar eindigt
bv. een zware flanel en begint een lichte molton?

Waar eindigt een zeker type shirting en begint een
graslinnen? Waar eindigt voering en beginnen som-
mi ge pyama-stoff en?

In de tweede plaats: hoe moet een onderneming,

die te maken heeft met wellicht 6, misschien wel met

12 afzonderlijke quota-regelingen dit alles uit elkaar

houden? Waar de administratie goed is, zal dit nog

mogelijk zijn; waar ze te wenschen overlaat (en de
NT.C. heeft duidelijk aan het licht gebracht dat dit

bij vele ondernemingen het geval is) zullen de vele

en onderling verschillende regelingen tot vergis-
singen aanleiding geven.

Erger nog
lijken
ons de moeilijkheden bij den ver-

koop en vooral bij het opstellen der bedrijfs-interne

productieprogramma’s. Ten eerste. toch zijn verschil-

lende artikelen deels complementaire producten,
waarvan de kostprijs dus sterk
stijgt
als men ze niet
tegelijk in bewerking neemt. Ten tweede zullen de
productie-regelingen voor de diverse – artikelen on-

derling nog verschillen, zoo al niet in de basisj aren,
dan in het aantal klassen, technische marges, opzet
enz. Het wil ons ul. voorkomen, dat het zeer lang

zal duren voor zegge tien diverse groepen het over
10 artikelen eens
zijn,
temeer indien vele malen reke-

ning zal moeten worden gehouden met een recente

uitbreiding der productie-capaciteiten in een paar
bedrijven, welke uitbreiding meerdere artiklen min

of meer raakt. En als de deelnemers het er eindelijk

over eens zijn zuilen waarschijnlijk alle 10 regelingen
er verschillend uitzien.
Tenslotte moet gewezen worden op het gevaar dat
het minutieus vastleggen van b.v. 12 artikelen ver-
starrend moet werken; dat ze het snel volgen zelfs

van een veranderde vraag
binnen
een artikel belem-
mert, spreekt vanzelf.
Ook rijst de vraag hoe ondervangt men, vooral bij

de finishing bedrijven ontduiking der productie-

regeling door het gaan werken in loon?
12)

Resumé der bezwaren tegen Plan A.

De bezwaren die een complex van partieele rege-
lingen (Plan A) aankleven zijn dus kort geresumeerd

de volgende:
Zij zijn niet afdoende voor bereiking van het ge-

stelde doel.
Zij zullen den strijd slechts verplaatsen naar

dat deel der productie, waar tot nu toe de minst
slechte prijzen gemaakt worden en dat deel (vnl. de

fancies) grootendeels grondig bederven.
I)e handel en met name de groothandel zal hier-
van ook nadeel ondervinden en dientengevolge niet
de noodige medewerking verleenen, welke medewer-
king bij een werkelijke goede regeling zeker uit wel-
begrepen eigenbelang verleend zal worden. De mede-
werking van. den handel is niet alleen zeer gewenscht

voor een vlot loopende productie en distributie, doch
ook met het oog op eventueele verbindendverklaring.
Men moet èn voor de Afdeeling Nijverheid èn voor
clan Economischen Raad beslist de rationaliteit van
de getroffen regeling kunnen aantoonen.
Men kan, zelfs al wilde men bovenstaande na-
deelen aanvaarden, de overeenkomsten niet ,,dicht”
krijgen, waar elke buitenstaande fabriek het artikel
(zoo noodig met productie-deviatie) kan opnemen.
Zoo al de
mogelijkheid
onder 4 genoemd b.v.
met steun van de Regeering, afgesneden zou kunnen worden, dan nèg kunnen derden, door lage prijzen te
notceren in consumptie-verwante artikelen, een con-

sumptie-verschuiving veroorzaken welke het z.g.
quota-artikel veel van
zijn
beteekenis doet verliezen:

12)
Op deze zeer moeilijke vraag komen
wij bij
Plan
B 1
and er terug (nie pag. 688).

Vaak is de grens van een artikel technisch vrij-
wel niet te trekken.

Ontduiking door het gaan werken in loon is bij
een reeks partieele regelingen voor eenerzijds uiteen-
loopende en anderzijds vaak moeilijk technisch te be-
grenzen producten, haast niet te voorkomen.

Bedrijfsintern is het veel moeilijker om te wer-

ken met 4 tot 10 productieregelingen dan. met één
algemeene quota-regeling, die binnen dezé grenzen elke onderneming intern
vrij
laat. Vooral voor ge-
compliceerde bedrijven en bedrijven met eigen spin-
nerijen zal
bedrijfs-int erna vrijheid
zwaar wegen.
De contrôle zal bij een groot complex van onder-
ling verschillende regelingen zeer
moeilijk
zoo niet
onuitvoerbaar worden, temeer waar een deel der iii-
dustri.e zeker niet mee zal werken om deze regelingen
te doen slagen.

Regeerings-steun, o.a. in den vorm van een

eventueele verbindend verklaring, zal o.i. veel . eer-
der te
krijgen
zijn voor één groote, doch eenvoudige

en overzichtelijke productie-regeling, dan voor 10 of
meer onderling verschillende regelingen, waarvan

ettelijke vrij gecompliceerd zullen moeten zijn.
Het is (zie de motiveering der noodzakelijkheid

op blz. 688) vrijwel onmogelijk om de z.g. ,,veredeling”
binnen . derze productie-regelingen te brengen.

Plan Bi.

Deze bezwalen doen ons
eigenlijk
als eenige prac-
tische mogelijkheid zien, één algemeene productie-
regeling, hier aangeduid als Plan B 1.

Deze zou, rekening houdende met de overwegingen
in den aanvang van dit rapport., gebaseerd moeten
zijn op de volgende hoofdbeginselen.
le. De geheele regeling wordt in handen gelegd
van het alleszins neutrale Centraal Bureau der

Nederlandsche Textiel-Oonventie, dat daartoe de
noodige uitbreiding ondergaat.
2e. Elke onderneming krijgt een quotum gebaseerd
op het totale aantal voor de binnenlandsche markt
afgeleverde lengte-meters (zoo noodig met breedte-

berleiding) en op den binnenlandschen omzet in geld
in de jaren 1934 en 1935. Het jaar 1936 moet niet

meetellen (en dit moet den ondernemingen spoedig
medegedeeld worden) teneinde ,,quota-jacht” met re-sulteerende prijs-afbraak te voorkomen, en voor zoo-
ver deze na de vergadering van 17 Juni reeds geschied
is, althans niet te beloonen.

Voor recente uitbreidingen, welke in 1934 en 1935 nog niet of slechts ten deele gewerkt hebben, worden
(doch slechts na een nauwkeurig onderzoek) eenige

extra quota gegeveu, volgens nader te stellen regelen.
Eveneens kunnen enkele artikelen, welke maar
door een of enkele ondernemingen gemaakt worden

en eigenlijk buiten het kader der industrie vallen,
buiten de quota-regeling gelaten worden. Men moet
echter, gezien de ervaringen bij de N.T.O. opgedaan,
met dergelijke vrijstellingen zeer voorzichtig te werk
gaan, en zooveel mogelijk
alles
binnen de productie-
regeling houden. De technische uitvoering van zulk
een buiten de regeling brengen en de waarborgen te-

gen ontduikingen worden geregeld op dezelfde basis
als nu geschiedt in de N.T.C.

3. ,,Verkoop-binnenland”, ,,Aflevering-binnenland”

en ,,Binnenlandsche omzet” worden opgevat volgens
de nu geldende reglementen en andere normen der
N.T.O.
13)

18)
Noot.
bij artikel
22
Kartel Reglement der N.T.C.:
Deze definitie omvat dus alle verkoopen aan winkeliers,
grossiers, confectie-fabrieken, iukoopoombinaities, z.g. mer-
ohanst.-ftniisfiers, enz. als ook Jaat z.g. tedliniisch doek, en
aanibestedinigen, voor zoover voor deze laatste in regie-
inenten, besluiten der algemeene vergaderIng en/of volgens
aanwijzingen en/of instructies van ihet Centraal Bureau
geen uiiitzendariingen gemaakt worden. Verkoopen aan
exporthuizen bv. te Rotterdam of Amstendam (geen ver-

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

687

Teneinde verstarringen te voorkomen wordt ge-
werkt met z.g. meeloopende quota’s. Voor de bereke-
ning der quota voor een volgend jaar komt dus 1934
te vervallen en wordt het laatste jaar meegeteld. Het jaar 1936 wordt echter niet in aanmerking genomen,

teneinde zooals reeds gezegd, een algemeene jacht op
toekomstige quota en de daarmede verbonden, prijs-

afbraak te voorkomen.
Om een vlotte voorziening in de consumptie te

verzekeren, verstarring te voorkomen en met name

om onvoorziene verschuivingen in de consumptie on-

middellijk op te kunnen vangen, wordt 10
t
15 pOt.

der totale quota onverdeeld gereserveerd.
Ten einde een economisch niet gefundeerd alge-

meen opdringen naar de betere artikelen te voorko-

men met alle funeste gevolgen voor de rationaliteit
der productie
15)
wordt voor elke onderneming naast
de quota in meters ook de gemiddelde waarde per m

vastgelegd, berekend volgens de formule:

omzet in geld over 1934 + 1935

omzet in meters over 1934 + 1935

Zoo de betreffende onderneming
bij
haar tot dus-

verre gemaakte artikelen blijft, en dus
blijft
specia-

liseeren (althans de allengs in de Nederlaudshe in-
dustrie ingetreden dis-specialisatie niet verergert) zal
haar verhouding,

geld omzet niet veel afwijken
omzet in meters
van de basis-verhouding, behoudens algemeene prijs-

stijgingen
of
prijsdalingen.
Hierbinnen liggen zoowel
conjunctuur- als structuurwijzigingen. Deze alge-

meene
prijsstijging
of -daling vindt men echter terug

in veranderingen in den gemiddelden meter-prijs der
geheele
industrie en men kan dus in veranderingen

van de gemiddelde waarde per m van een bepaalde
onderneming een overeenkomstige compensatie aan-

brengen met een (index)coëfficient.

Gaat nu een onderneming relatief ,,klimmen” en
stijgt dus haar gemiddelde meterprijs
méér
dan voort-
vloeit uit een algemeene
prijsstijging
of een alge-
meene overgang naar duurdere artikelen voor de ge-
heele industrie, dan wordt haar aantal quota-meters

volgens een bepaalde coëfficient verminderd.
Deze coëfficient, welke natuurlijk voor elke onder-
neming afzonderlijk berekend moet worden, is als
volgt samengesteld:

haar oorspronkelijke gemiddelde waarde + het alg.
stijgingpercentage (c.q. – alg. dalings-percentage)

tegenwoordige gemiddelde waarde
voor de betreffende onderneming

Dit komt, zooals een voorbeeld hieronder ook dui-

delijk zal maken, er dus op neer, dat de omzet in geld
eener onderneming niet of weinig relatief kan stijgen
t.o.v. haar meters, zonder dat zij moet
bijbetalen
in
de centrale kas.

Bij deze regeling verdient het aanbeveling om een
speling van 5 pOt. te laten, zoodat de waarde van den omzet eener onderneming relatief 5 pOt. kan
stijgen voor er gecompenseerd wordt. Om ettelijke

dere verhandeling of verbruik ibinnen Nederland) vallen
buiten deze bepaling
;
daarentegen valt er wèl onder een
verkoop van goederen bv. aan een grossier te Keulen, die
de weefsels te Arnhem laat leveren, teneinde het doek in
Nederland (b.v. in een eigen coafectiefabrtek) te verwerken
en/of wederom aan winkeliers te verhandelen.
Niet ‘hieronder zal ivallen doek dat naar het buitenland
verkocht of naar het buitenland geleverd wordt om daar een of meerdere fiuishiiig bewerkiagen te ondergaan nu
dat daarna door de(n) buitenlandsche(n) afnemer(s) weer
naar Nederland verkocht wordt. Zoo een lid der Conven-
tie deze uitzonderingsbepaling gebruikt heeft om andere
conventie-bepalingen te ontduiken of te emgaan, kan reeds
bij eerste overtreding de voor deze overtreding als maxi-
mum gestelde boete worden opgelegd.
) Zie toelichting pag.
685.

redenen
15)
moet er eenige ruimte zijn, doch voor-

namelijk is deze ‘marge gewenseht, omdat voor ver-
schillende artikelen de fractie grondstof-kosten in
den
kostprijs
nogal uiteenloopt. De eene onderneming

heeft dan ook soms over haar geheele productie een

grootere fractie grondstof-kosten dan een tweede. Bij

de stijging der grondstof-kosten (conjunctuur-invloe-
den) zou dus een gemiddelde meterprijs van dit

grondstof-intensievere
bedrijf
meer
stijgen
dan van

het tweede. Een marge van 5 pOt. vangt echter de

meeste gevolgen van de verschillen in grondstof-
fracties wel op
15),
terwijl het anderzijds geen aanbeve-

ling verdient de marge grooter te maken dan noodig
is, aangezien anders iedere fabriek deze marge alvast
beschouwt als extra ,,klimruimte”.

Voorbeeld:
Totale omzet in meters der geheele
industrie 150.000.000.
Totale omzet in geld
f
45.000.000. Gemiddelde
waarde per meter 30 cent.

Over het eerste werkjaar treedt bij gelijkblijvend
quantum een
prijsstijging
op van 10 pOt., b.v. voor
8 pOt. veroorzaakt door algemeene
prijsstijging
van
weefsels (conjunctuur-invloed) en voor 2 pOt. door

algemeenen overgang naar duurdere weefsels (struc-
tuur-invloeden). De gemiddelde waarde voor de ge-
heele industrie wordt dan 33 cents per m. Een der

deelnemers had over de basisjaren een quantum van
500.000 m en een geld-omzet van
f
200.000. Zijn ge-
middelde waarde per meter beliep dus
f
0.40. De
marge van 5 pOt, geeft hem 2 cent speling, zoodat hij
tot
f
0.42 mag gaan. Stijgt nu in het eerste werkjaar
zijn gemiddelde meter-waarde tot
f
0.42
+
10 pOt.

= f
0.462, dan is hij bij zijn artikelen gebleven. Stijgt
echter zijn meter-prijs tot b.v.
f
0.50, dan is dit 3.8
cent teveel. Zijn meter-quota zou dan teruggebracht

worden tot
46.2
X 500.000 = 462.000 m.
50

Heeft
hij
tbch 500.000 meters gemaakt, dan betaalt
hij over 38.000 meter een vergoeding in de centrale
kas.

Er wordt een centrale kas opgericht, welke onder
het beheer wordt gesteld van het Centraal Bureau

der Nederlandsche Textiel-Conventie.
Voor overschrijding der quota wordt door de be-
treffende onderneming een vergoeding gestort in de
centrale kas, waarvan de grootte afhankelijk is van
2 factoren, nl.
de gemiddelde waarde per meter,
de mate van overschrijding der quota.
Wat dit laatste betreft, zou o.i. het beginsel van een
sterke progressie moeten gelden. Tot 5 pOt. zou be-
taald moeten worden een bedrag dat de meer-pro-
ductie per meter aan indirecte kosten goed maakt of

goed moet maken. Van 5-10 pOt. het dubbele om
vanaf 10 pOt. vrijwel prohibitief en vanaf 15 pCt.
geheel prohibitief te worden.
Elke onderneming dient maandelijks een gespeci-
ficeerde staat van afleveringen in (meters en geld-
bedrag) zoo noodig vergezeld van copieön der fac-
turen. Het C.B. bepaalt aan de hand van deze op-
gaven per drie maanden de totale omzet der industrie
en ieders quotum in meters. Elke 3 maanden ont-
vangen de aangesloten ondernemingen een opgave van
het Centraal Bureau omtrent hun eigen effectieven
omzet, ten opzichte van het
cijfer
overeenkomende
met hun quota voor 3 maanden. Hoewel de eindaf-

O.a. om psychologisch een initiatief tot prijsverbete-ring niet in den weg te staan, ook al zijn meestal de prijzen
van de verschillende ondernennngen voor dezelfde artikelen
vel ongeveer gelijk.
De grondstoffractie zal voor de hier ‘te lande gepro-
duceerde weefsels, enkele uitzonderingen daargelaten, prac-
tisch varieeren van
30-75 pCI.
Verreweg de meeste weefsels zullen vallen binnen de grenzen van 40 pOt. en
65
pct. en de afstand tusschen
de groadstoffraoties der ondernemingen over hun gehecle
productie aal, met het oog op de toenemende disspeciali-
setje nog wel geringer zijn.

688

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

rekening pas aan het einde van elk kartel-jaar plaats

vindt, geven deze tusschentijdsche opgaven iedere
deelnemer een nuttige aanwijzing of hij ,,plus” of
,,minus” is en of hij zijn verkoopen wat moet rem-

men of wat kan vêrgrooten. Tevens bevorderen deze
tusschentijdsche opgaven het tijdig verkoopen of bij-

koopen van quota.
Quota kunnen nl. mits onder goedkeuring van

het Centraal Bureau, door de eene onderneming, aan
een of meer anderen overgedragen worden of met

andere leden geruild -worden, al dan niet tegen ver-

goeding. Hiervoor worden nadere regelen gesteld.
Ruiling, overdracht en/of verkoop van quota, een za-
tioneelere productie en/of distributie tengevolge heb-
bende, zal door het.C.B. bevorderd worden
17
).

Overgedragen quota worden berekend naar aan-
tal meters en gemiddelde waarde. Het gebruik dat

van deze quota gemaakt wordt en een overschrijding
hiervan is onderworpen aan dezelfde regelen als ge-

steld onder 6.

Voorbeeld:
De onderneming bedoeld in het voor-
beeld ad 6 koopt bij van een andere onderneming
(wier gemiddelde meter-waarde
f
0.20 is) – 50.000
quota-meter. Zij kan hiervoor nu in haar eigen bedrijf

slechts 25.000 m ad
f
0.40 maken.
Voor men, omgekeerd redeneerend, hier een element
van verstarring meent te constateeren, waardoor de

industrie een algemeene verschuiving naar goedkoo-
per doek, gepaard gaand met een hooger verbruiks-
quantum, niet kan volgen, herinnere men zich dat de

quota zgn.
drijvende
quota zijn (dus een percentage

van het werkelijke verbruik) en dat ook de gemid-

delde waarde voor de
geheele
industrie
vrij kan rijzen

en dalen.
Zoo een onderneming achterblijft
bij
de haar

toegewezen quota, wordt over de eerste 10 pCt. onder-
productie geen vergoeding uit de Centrale Kas uit-
gekeerd. Bij onder-productie beneden 90 pCt. van de
quantum-quota wordt per meter minder-productie een

vergoeding uitgekeerd gelijk aan de storting in. de
Centrale Kas •voor de eerste 5 pCt. overschrijding.
Ter herinnering diene dat deze. vergoeding afhan-

kelijk is van den gemiddelden meter-prijs, en hoog-
stens gelijk wordt aan de indirecte kosten, die een
meter goedmaakt. Eenvoudigheidshalve worden scha-

len gemaakt voor verschillende rubrieken, gebaseerd
op zgn. eenheids-kostberekeningen, en wordt geen
rekening gehouden met de opgegeven kostprijzen van

elke individueele onderneming.
Om misbruiken te voorkomen (welke misbruiken
o.a. zouden kunnen leiden tot stagnaties bij de voor.
zieniug in de consumptie) wordt bepaald dat een
onderneming welke niet minstens 40 pCt. van haar
quota -bereikte, geen aanspraak kan maken op de
bovenomschreven vergoeding, tenzij zij een zoodanige
hoeveelheid van haar quota heeft afgestaan of ver-
köcht aan andere deelnemers, dat zij ook hij volledig
eigen gebruik van-het restant no-g beneden 40 pCt.
van haar quota blijft.
Hoewel deze bedoeling insiders reeds zal ge-
bleken zijn uit punt 3, vermelden wij nog om elk mis-
verstand te voorkomen dat alle verkoopen van weef-
sels tusschen de deelnemende ondernemingen onder-
ling en alle diensten (waaronder veredeling in den
ruimsten zin des woords), welke deelnemende onder-
neming voor elkaar verrichten geheel buiten de quota-
regeling vallen. Deze onderlinge verkoopen en ver-
delings-diensten blijven dus (gelijk ook nu bij de

N.T.C.) volledig vrij.

De zgn. v eredelings-bow ericingen moeten binnen
de quota-regeling.

Het is vbistrekt noodzakelijk dat in een algemeene
productieregeling ook betrokken worden alle verede-
lingsbewerkidgen, zoôwdi van de tgn. finishing-bedrij-

– 17)
Specialisatie (en ntandaardi-satie), het meer benade-
ren -der meest-ecouonische bedrjfscapacitcit enz.

ven als van de andere.. Dit moet o.i. geschieden op
dezelfde dubbele basis als voor het quota-stelsel aan-
genomen., nl. op die van het aantal metrs veredeld
doek, en op de gemiddelde waarde van deze meters
of de gemiddelde toegevoegde waarde per meter over

de jaren 1934 en 1935. Compensatie en de mogelijk-

heid van overdracht van veredelings-quota zouden ge-
regeld moeten worden op dezelfde
wijze
als voorge-

steld voor de verkoopquota’s.

Laat men deze zgn. veredeling buiten de productie-

regeling, dan loopt men kans te stranden op twee
klippen, waarvan de eerste het gevaarlijkst lijkt, doch

de tweede inderdaad het gevaarlijkst is. De eerste
klip, een kartel-technische, is
duidelijk
zichtbaar:
zonder het brengen. van de veredeling binnen de pro-
ductie-regeling schept men eei ongelimiteerde moge-
lijkheid tot ontduiking, en alle bepalingen omtrent
productie en prijzen zullen daardoor illusoir worden.

De tweede. klip ligt onder water, doch de gevaren
zijn hier nog veel grooter omdat zij van economischen
aard zijn en een vitaal punt der industrie-structuur
raken, nl. het verband tusschen productie en distri-butie. Door het streven om het quota-stelsel te ont-
duiken zal men- de rechtstreeksche verkoopen der nij-

verheid gaan vervangen- door veredeling. Een afne-
mer koopt b.v. (al dan niet op
aanwijzing
van den
betrokken wever-verver) zelf garens en laat deze
eerst in loon verweven tot doek en dit doek weer in

loon vervn of bedrukken. Zoo zal men van de tex-tielindustrie meer dan voorheen een loon-industrie
maken. De Nederlandsche nijverheid zou dan een

structuur verkrijgen waarbij productie en – handel ge-

scheiden zijn, een toestand die men in de Engelsche
katoenindustrie heeft en die al jarenlang door alle
deskundigen (nu 66k door de Engelsche!) als zeer
irrationeel en als een groot nadeel voor den betref
fenden bedrijfstak wordt aangemerkt).

Verwijzend naar punt 12 (pag. 688) vermelden

wij duidelijkheidshalve ook hier weer, dat veredelings-

diensten, al dan niet tegen betaling, tusschen de deel-
nemende onderneihiugen onderling, buiten de quota-
regeling vallen. Deze blijven dus, analoog met de
tegeawoordige regeling hij de Nederlahdsche Textiel-
Conventie, geheel vrij –

Terloops valt nog op te merken dat bij een .serie
afzonderlijke regelingen (Plan .A) deze opname van
de veredeling en de begrenzing ervan voor de ver-
schillende artikelen zoo goed als oikniogelijk is. Hier-
in ligt een verder nadeel van Plan A tegenover
Plan B 1. –

Partieele regelingen juist binnen de algemeene
regeling mogelijk. Collectieve rationalisatie met aan-
passing aan structuur-veranderingen.

Een algeheele regeling sluit het maken van par-
tieele regelingen volstrekt niet uit. Integendeel ,zul-
len regelingen voor bepaalde artikelen pas binnen
het kader van een algeheelé produètie-regeling goed
werken. Nu een vlucht uit een dergelijke partieele overeenkomst in andere artikelen toch niets helpt,
zal men te eerder komentot afzet-verdeeling en voor-
al tot regeling van prijzen en kwaliteiten, aldus ook
een basis scheppend voor regelingen met den handel.
Met partieele overeenkomsten worden hier niet alleen
productie-regelingen en prijsregelin-gen voor be-
paalde artikelen bedoeld, maar ook standaardisee-
ring van weefsels en specialisatie van de individueele
ondernemingen op bepaalde kwaliteiten, samenvoegeu
van orders enz. Ook voor den export ) kan men dan
gemakkelijker dezen weg van collectie’e i-ationalisatie

bewandelen.

78)
J. Wisselink. The coucentration in the English Cot-
ton.. Industry, Rotterdam 1929.
1.9)
J. W’issetiok. Coiiceuitraition, en in Memorandum be-
treffende contiinigenteering van
katoenen
inanufacturen in.
Ncd.-Iadië,
17
April
1934.
(Min. v. Economische
Zaken
en Min. v. Koloniën)

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

689

De specialisatie van de afzonderlijke onderneming

op bepaalde, haar meest liggende artikelen wordt
reeds bevorderd door het stelsel van de dubbele quota-
basis zèlf, d.i. meters en geldomzet. Immers alleen door

te blijvers
in deze verhouding (meters tot geldomzet)

haalt elke onderneming het meeste uit haar quota.
leeft ze haar resultaten over 1934 en 1935 behaald
op rationeele wijze (o.a. zonder productie-deviatie)
dan zal zij dit zonder moeite kunnen doen (catego-

rie 1). leeft zij echter haar meters en haar omzet
deels behaald ondanks een door productie-deviatie of
andere oorzaken relatief te hoog liggenden kostprijs –
dus relatief te lage verkoopprijzen – (categorie 2) dan
zal zij nu stuiten op een dispariteit tusschen meters en

kostprijs cii dus haar prijzen relatief méér moeten
verhoogen dan het gemiddelde voor de geheele in-

clustrie. Daardoor zou zij echter lengtemeters moeten
laten vallen.
Deze onderneming (categorie 2) kan nu twee din-
gcn doen. Als dit mogelijk is haar bedrijf technisch
en organisatorisch (beter) inrichten voor haar pro-
ducten, zoodat ze voortaan de meters, die haar nu
zwaar op de maag liggen, werkelijk rationeel cii

goedkoop kan produceeren. De andere weg is deze
meters te verkoopen aan een onderneming die gaarne

quota bijkoopt, omdat ze bf reeds goedkoop produ-
ceert bf door het brengen van haar bedrijf
01)
meer

economische grootte of een hooger bezettingsper-
centage goedkooper kan gaan produceeren. In het
algemeen zullen dit de ondernemingen zijn van cate-
gorie 1. Welke gedragslijn categorie 2 nu ook gaat
volgen, het resultaat is dat het product in den ver-
volge op rationeeler en dus goedkooper wijze dan tot
dusverre vervaardigd wordt, hetzij in het gerationa-
liseerde eigen bedrijf, hetzij in dat van den rationee-

ier werke:nde (of gaan werkende) collega.
Wij krijgen dus over de geheele linie een rationee-

ler werkende nijverheid en dit terwijl de hedrijfs-
organisatie zich aanpast aan de meest gevraagde plo-
ducten en niet omgekeerd de vraag zich moet rich-
ten naar een (in den slechten zin des woords) ,,geor-
dende” industrie. De voorgestelde werkwijze betee-
kent dus een geheel dynamische collectieve rationa-

lisatie
20
), welke ten volle rekening houdt met dan
consument, de structuurveranderingen als het ware
op den voet volg-t en zoodoende ook de export-positie
der nijverheid versterkt.

Plan B2.

De vraag is gerezen ‘) of men een rationeele ruiling

of verkoop van quota nog kan bevorderen door het
verdeelen der algemeene quota in technisch goed
definieerhare sub-quota’s, h.v. ruw, gebleekt, bontge-
weven, geverfd en gedrukt. Een onderverdeeling als
deze, waarbij ettelijke ondernemingen zeer kleine sub-
quota’s zouden krijgen, zou een ruil of verkoop van
oneconomisch kleine quantu.,ns zeker in de hand wer-
ken. De veredeling zou met 3 sub-categorieën kunnen
volstaan., nl. hieekeri, verven en drukken.
Aan den anderen kant echter valt op te merken

dat door de ,,(meter +
waarde5-hasis”
op zichzelf reeds

een zeer sterkc tendens ontstaat om de grootste irra-

20)
Wij gebruiken liie,’, sprekend over rationalisatie der
uijvei’heid-a.ls’geheel, dc term ,,00llcctieve rationalisatie”,
oiiidait dcie zonde,’ meer vooi’ ieder begrijpelijk is. Analoog
mt de begrippen primaire agglomeratie” en secundaire
agglomeratie” zouden wij voor een logische aansluiting der
begrippen bij rutiona1isatie vraagstukken wel wi11n beu-
gen de termen ,.primaire raitionalisatie” en ,,secundaire ra-
tiona.lisa’bie”. ,,P rimaire ratioual.isatie” beteekent rajtiona.li-
sa.tie binnen de enkele ondernening. Met ,,secuudnire i’a-
tionalisatie” wordt bedoeld de i’ationalisatie in grooter ver-
band dus de industrie-als-geheel betreffeud. Met de woorden
,,eollectiejve rationalisatie” is dus hier hetzelfde bedoeld als het begrip secundaire rationalisetie” aangeeft.
ii) Naar aanleiding van mededeetingen van den heer J.
A.
:painhuiien, Dii,’. Ceintr. 13ur. der N.F.C., omtreut zijn
ervaringen met ruiling van import.eonsenten in Britsch-
md ië.

tionaliteiten in de productie uit te schakelen, terwijl
men door de gedwongen sub-categorieën de regeling

gecompliceerder maakt en meer ingrijpt in de he-
drjfs-interne organisatie der productie. Bovendien
wordt het gevaar van verstarring iets grooter, even-

als de kansen op misleiding hij het aangeven van de

vroegere afleveringen..
Afgezien echter van misleiding zal het in vele ge-

vallen moeilijk zijn in copieën van gemengde facturen
nu achteraf nog de goederen op juiste wijze in cate-
goriën te splitsen. Verder vreezen wij dat men de goed

geadministreerde ondernemingen, clie deze splitsingeu
cousalëntieus zullen willen uitvoeren, een massa werk
zal bezorgen, terwijl anderen er au fond maar een

slag naar moeten slaan. Hierdoor ontstaat natuurlijk
ook veer het gevaar dat de eerstgenoemde categorie
er bij een regeling slechter afkomt dan de tweede.
Wil men voor een gemakkelijker onderscheiding hij
besprekingen een regeling op deze basis nog onder-
scheiden van het Plan B 1 (waarvan het alléén ver-

schilt door de splitsing der algemeene quota in 5-sub-
quota’s) dan zou men ze kunnen noemen Plan B 2.
De voor- en nadeelen van de toevoeging aan Plan B 1
van de splitsing in 5 sub-quota’s zullen, economisch
bezien, wellicht tegen elkaar opwegen. Voor Plan
B 1, zal echter op grond van het feit, dat het een-

voudiger is en vooral omdat het in de bedrijfsinterne
organisatie der productie minder ingrijpt, waar-
schijnlijk eerder een meerderheid in de industrie te
verkrijgen zijn dan voor Plan B 2.

l7estigingsverbod door koppeling van licersties aan

quota’s de meest goedkoope oplossing van de sur-
plus-capaciteit. ,,Scrapping” is duur en irsefficiënt.

Zoo cle Regeering een hedrijfs-reglementeering
wenscht in te voeren, kan dit op zeer eenvoudige en

afdoende wijze geschieden door het koppelen van een
stelsel van bedrjfs-licentieering aan deze productie-
regeling. Alleen die ondernemingen, welke een quotum
hebben, zouden daii een licentie krijgen.
,{
en
krijg-t zoodoende voor het vraagstulc der over-

toll ige productie-capaciteit een veel goedkoopere op-
lossing dan. door het vormen van ,,opkoop-voor-sloop-
kongsies” (de z.g. ,,scrapping”-kongsies) of door het
,,dood-concurreeren” van concurreerende onderneniin-

gen. Bij dit ,,dood-concurreeren” ziet men overigens
meestal dat het bedrijf van de overledene blijft be-
staan cii vroeg of laat weer als concurreerend produc-

tie-apparaat herleeft.
Bovendien geven. ,,sioop-opkoop”- of ,,scrapping-
kongsies”, enkele speciale gevallen uitgezonderd, niets,

zoolang onbeperkt nieuwe productie-capaciteit ge-
creëerd kan worden. Dit kan iii de eerste plaats door
het oprichten van nieuwe ondernemingen met nieu-
we bedrijven en door het bijpiaatsein. van nieuwe ma-

chin.erieën in bestaande
bedrijven,
doch ook doordat

bedrijven, die tot nu toe met één ploeg werkten, ge-
clecitelijk of geheel overgaan naar het tweeploegen-
stelsel. Elimineeren van surplus-productie-capaciteit door scrapping-forcclsen zal zoodoende op den duur
een hodemlooze put blijken.
Het quota- en licentie-stelsel heeft bovendien het
voordeel, dat het indirect tot de door velen zoo voor-gestane ,,scrapping” zal leiden. Immers heeft een on-
derneming een quotum, dan zal
zij
hoogstens het
meest-efficiënte deel van het productie-apparaat aan-
houden en wel op een zoodanige grootte dat
zij
haar

Iuotuni gemakkelijk maken kan en het minder pro-
ductieve deel ,,scrappen”. Immers het heeft dan geen zin meer om geld uit te geven om oude machinerieën
nog in ,,rnnning order” te houden, behalve wellicht
een ige reserve-capaciteit.

Reserve productie-ca.paciteit. Versto.rring grooten-
deels uitgesloten.

Er is ook nog een ander vordeel in deze werk-
wijze. Aangenomen dat een scrapping-schema, steu-
iieude op een scrappingfonds (door de gezamenlijke
industrie opgebracht) inderdaad tot het doel kan voe-

690

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

ren (zonder productieregeling en zonder licentiee-
ring is dit o.i. volstrekt onbegonnen werk!) dan zou

men inderdaad moeten ,,scrappen” tot op het peil
van den
tegenwoordigen
afzet. Scrapping toch heeft
als doel consumptie en productie-capaciteit met elkaar in evenwicht te brengen. Ook het behouden van eeni-
ge reserve-capaciteit creëert al weer een surplus, dat
dus het doel doet missen. En tbch zal het o.i. wen-

schelijk zijn om bij de ongetwijfeld uit een algemeen

economisch en bedrijfs-economisch oogpunt noodza-
kelijke ,,scrapping” eenige reserve-capaciteit te be-

houden, d.w.z. te behouden ,,in running order”. Men

kan daar dan zoodra eenige opleving intreedt van

profiteeren, waarbij o.a. gedacht wordt aan een ver-
meerdering van den export door een beter gebruik

maken van de Nederlandsche ruilpositie’s en door het

gezamenlijk bewerken van enkele markten. Bij een

quota-stelsel (liefst met bedrijfs-licentieering) kan
deze o.i. wenschelijke ieserve-productie-capaciteit in

den vorm van nog vrij efficiënt werkende machine-rieën, rustig intact blijven.
Het gevaar voor verstarring bij een bedrijfs-regle-

menteering is ook grootendeels geëlimineerd als men
deze doorvoert door koppeling van licenties aan het

ontworpen quota-stelsel. Een bestaand bedrijf dat zich
op grond van nieuwe artikelen, of een (al dan niet

werkelijk) lagere kostprijs, wil uitbreiden kan quota
koopen van een andere onderneming. Een nieuwe
onderneming kan de volledige quota (en daarmede

de licentie) blijvend overnemen van een of meer
andere ondernemingen.

Indien men voor de katoenindustrie tot een quota-

en licentiestejsel zou overgaan, zou het wenschelijk
zijn om 66k de wolniverheid onder een dergelijk
quota- en licentie-stelsel, te brengen. De redenen lig-

gen voor de hand, en zijn niet nieuw. Reeds in 1931
wezen wij erop
22)
dat de druk van surplus productie-
capaciteit in de katoenindustrie zich, zoowel door
productie-deviatie als door, doelhewuste technische en

bedrijfs-organisatorische omschakeling van katoen-
bedrijven nog ton doen gevoelen tot in de wol-
nijverheid. Deze vrees is niet alleen bewaarheid ge-

worden, doch tevens zijn (mede door het van weers-

zijden opvatten van de productie van gemengde

kunstzijdenweefsels) beide bedrijfstakken elkaar nog

dichter genaderd.

Niet alleen kunnen dus een, reeks bedrijven op. het
terrein van den anderen
bedrijfstak
werken, maar
ook zijn, met een goedoverwogen productie-program-
ma en een bijbehoorende prij’spoiitiek, consumptie-
verschuivingen te veroorzaken. Het feit dat 66n der
heide
bedrijfstakken
i.c. de katoenindustrie met een
quota- en licentiestelsel gebonden zou zijn, zou on-
getwijfeld al consumptie-verschuivingen ten gevolge
hebben. Op zijn minst zouden dus waarborgen gecre-‘

eerd moeten worden .dat door uitbreiding der pro-
ductie in de wol-nijverheid niet de quota-stelsels der
katoenindustrie in het gedrang gebracht zouden wor-

den. Een quota- en licentie-stelsel 66k voor de wolin-
dustrie zou echter waarschijnlijk eenvoudiger en zeker
afdoender zijn.

A a ha n g s e 1.

Korte beschouwingen omtrent andere quota-bases

do,n recente omzetten.

De baseering van een quota-stelsel op de omzetten
der laatste jaren geschiedde primair om onder alle omstandigheden een vlotte voorziening in de con-

sumptie te waarborgen, terwijl billijkheids-overwegin-

gen daarbij wel zwaar wogen doch achter stonden bij het algemeen belang. Desalniettemin is dit stelsel o.i.
ook uit een oogpunt van billijkheid tegenover de in-

dustrieele ondernem:ingen het beste. Het is althans
het stelsel dat de meeste onbillijkheden en mislei-

22)
J. Wisselnk. De
vestiging
eener katoenindustfie in
Ned.-Ind’ië, Rotterdam 1931.

dingen bij het vaststellen van quota’s vooikomt. Het

baseert zich op hetgeen elke onderneming heeft kun-nen veroveren, respectievelijk behouden, met behulp

van technische en commercieele kennis, oude relaties,

goodwill en de bereidheid om zich finantieele offers e getroosten. Het geeft daarom niet over de geheele

liiie een juist beeld omtrent commercieele capaci-
teiten en leidt ivel eens tot een ,,survival of the

fattest” in plaats van ,,the survival of the fittest”,

maar alle bovengenoemde factoren tellen nu eenmaal

mee in het bepalen van de waarde van de onderne-

ming als momenteele concurrent op de markt. En
hierop komt het in dit geval bij een onderlinge ver-
deeling van deze markt toch aan.

Er zou principieel iets te zeggen zijn voor het in

aanmerking nemen van de.gemidclelde progressie der
ondernemingen bij het vaststellen van de quota. Men

komt hierbij echter, behalve in enkele goed te over-
ziene gevallen, op gevaarlijk terrein, daar totaal niet

te zeggen is hoe de verdere progressie zal verloopen.

Zij kan in sommige gevallen grooter worden, doordat
enkele concurrenten uitvallen, ze zal ongetwijfeld in

andere gevallen sterk verminderen, omdat nl. op een

bepaald punt de weerstand van de concurrenten sterk

toeneemt. Bij deze mogelijkheid van toenemen dun

weerstand moet in dit geval nog speciaal in aanmer-

ling genomen worden, dat ettelijke finant.ieel zeer
krachtige ondernemingen er weinig voor gevoeld

hebben om een prijspeil te volgen, dat naar hun mee-

Ring niet strookte met een juist commercieel inzicht,
doch dat zij zeer wel in staat zijn om een deel van het

aan anderen verlorene terug te veroveren. Een pro-

gressie kan dus zelfs wel weer omslaan in een duide-
lijk terreinverlies.

Om deze redenen, die het inlasschen van progressies
g-rootendeels tot een sprong in het duister maken, met
de kans op het begaan van groote onbillijkheden,

meenen wij deze niet in aanmerking te moeten nemen.

* *
*

Er zijn wel eens stemmen opgegaan om een pro-
ductieregeling te baseeren op capaciteit in plaats van
omzetten.

Afgezien nog van de bezwaTen tegen capaciteits-

basis welke hieronder nader uiteengezet zullen wor-
den, valt er te wijzen op cle practische ervaring,
welke men in het buitenland met regelingen volgens capaciteit opgedaan heeft. Over het algemeen waren
deze niet gunstig.

Het grootste bezwaar tegen een productieregélung
op basis van capaciteit is van algemeen economischen
aard. De regeling houdt dan nl. geen voeling met de
verschuivingen in den aard der consumptie en houdt
ook volstrekt geen rekening met de tegenwoordige

technische en commercieele positie van iedere onder-
neming, dus met de momenteele waarde van de onder-
neming als productie-apparaat:. Vooral als men een

qu.otastelsel met licentieering overweegt en dus iedere

onderneming relatief gaat fixeeren, zou men op deze
wijze (afgezien nog van de technische moeilijkheden
bij de bepaling) grove on’billijkheden kunnen begaan.

Een regeling volgens productie-capaciteit grijpt
bovendien veel dieper in, omdat een quota-stelsel zich
dan waarschijnlijk veel verder verwijdert van de wer-
kelijke toestanden en dus ook een eventueele terug-tocht (ontbinding van het kartel)
moeilijker
zou ma-
ken. De schokken bij een ontbinding zouden vé61
grooter zijn. Dit laatste

is o.i. een zwaar wegend ar-
gument. Men heeft nI. totaal geen ervaring met een
weverj-productiekartel van deze afmetingen en de

werking ervan kan, gezien de aanvankelijke moeilijk-hedenbij de zooveel eenvoudiger N.T.O., wel geducht
tegrnvallen. Onze industrie moet daarom als ‘de pro-
ductie onverhoopt niet vlot dreigt te loopen, gemak-
kelijk en zonder veel schokken terug kunnen.
Bij een regeling volgens capaciteit zal ook de oude

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

691

tegenstelling tusschen de z.g. ,,binnenlandsche

wevers” en cle z.g. ,,export-wevers” veel grooter zijn

en zou men ook haast den geheelen export in een

regeling moeten betrekken. Naast deze zeer zware principieele bezwaren staan

nog eenige technische moeilijkheden, welke echter op

zichzelf reeds van dien aard zijn, dat bij pogingen

om op capaciteitsbasis tot een quotastelsel te komen

schipbreuk waarschijnlijk is. Er is een zeer groote
verscheidenheid van machinerieën in de katoenin-
dustri, zoowel wat type als wat ouderdom betreft.
Er zijn groote blokken machinerieën, die reeds 3

jaren of meer stil staan, en er is machinecapaciteit
die per week 96 uur of meer loopt. Dit verschil vloeit

deels voorts uit veroudering, doch grootendeels uit
het feit, dat de vraag naar bepaalde producten vrij-

wel geheel is verdwenen, of de kostprijs relatief te
hoog is.. Sommige loopende machines werken boven-
dien onder productie-deviatie, d.w.z. zij worden ge-
bruikt voor de vervaardiging of afwerking van pro-
ducten, waarvoor zij eigenlijk niet geschikt zijn en
die op het wèl daarvoor geconstrueerde type econo-
mischer en goedkooper gemaakt kunnen worden. Zoo
zijn er ook geheele bedrijven, die bij de
bij
hun or-

ganisatorisch type behoorende artikelen gebleven zijn
en ook bedrijven die bedrijfs-organisatorisch sterk

gedevieerd werken.
Het gaat vanzelfsprekend niet aan om machine-
capaciteit naar welker meest geschikte product geen
vraag meer is (of althans niet op een bepaald prijs-peil) en die èf stilstaat ôf slechts (uit een algemeen
industrieel oogpunt) op irratioiieele wijze gebruikt
wordt, voor een productieregeling
gelijk
te stellen

met machinerieën wier product gretig afzet vindt, en
die ration.eel gebruikt worden. Onder geen enkel eco-
nomisch stelsel zou men tot zulk een gelijkstelling
komen, laat staan dat men dit kan doen bij een quota-
stelsel voor ondernemingen in particulieren eigen-
dom. Het zou een grove onbillijkheid zijn. Ook kun-nen oude machinerieën van het goede type doch met
een lager rendement niet gelijk gesteld worden met
nieuwe machines van hetzelfde type. Het is onge-
twijfeld hard om als ondernemer getroffen te worden
door een structuur-verandering, doch dit belet niet,
dat voor toewijzing van quota’s voor een bepaalde markt op de basis van productie-capaciteit uitslui-
tend kan gelden de werkelijke economische waarde

van het bedrijf als productie-apparaat.
Het lijkt ons nu in de eerste plaats reeds een vrij
hopelooze arbeid om een werkelijk behoorlijke waar-
deering van het eene machine-type tegenover het
andere te ontwerpen. Vooral als wij in aanmerking
nemen, dat ook voorbereidings- en finishing-machi-
nes op hun productie-capaciteit tegenover weefgetou-
wen gewaardeerd moeten worden en dat sommige ma-
chines voor drie, of zelfs meer doeleinden te bezigen
zijn. Het lijkt ons evenwel een totaal onbegonnen
werk om een meerderheid uit de industrie het op een
dergelijk schema en op een dergelijke basis eens te doen worden. En zonder dat een behoorlijke meer-
derheid achter een plan staat, zal o.i. de Regeering
niet de verantwoordelijkheid van een verhindendver-
klaring op een economisch veel duhieuser basis dan
omzet aandurven, laat staan een hedrijfs-reglementee-
ring invoeren. Wij laten daarbij nog de groote ge-
varen van bedrog bij opgaven en de groote kosten en
moeite voor uitgebreide technische contrôles en waar-
deeringen van machinerieën buiten beschouwing.

De bezwaren van een zgn. ,,scrapping-plan”, hoewel
eigenlijk in dit aanhangsel thuishoorend, werden reeds

behandeld op pag. 689.

J.
WISSELINK.

Rotterdam, 21 Augustus 1936.

DE LOONEN DER GEMEENTEWERK-

LIEDEN IN DE HUIDIGE PERIODE VAN

LAAGCONJ UNCTUUR.

Naar het zich laat aanzien, is op het oogenblik in

het verloop van de wedden van ht gemeentepersoneel
een zekere rust gekomen. Voorstellen tot verdere ver-

laging lijken ons, mede in verband met de gevolgen

van de in September 1936 door onze regeering ge-
troffen monetaire maatregelen, niet al te best te

verdedigen. En voorstellen tot verhooging der wed-
den, tot aunuleering van een gedeelte der vroeger

doorgevoerde verlagingen, als men dat liever wil,
zouden, daaraan behoeft geen tw•fel te bestaan, in

verband met den economischen toestand des lands en den financieelen toestand der overheidslichamen, wel

zeer erustige bestrijding ondervinden. Dat er een
zekere stabiliteit in de wedden bestaat, moge onder meer ook hieruit blijken, dat in het laatste jaar, af-

gezien dan van de doorwerking van vroeger getroffen
overgangsmaatregelen, vrijwel geen weddeveranderin-

gen tot stand zijn gekomen.

Een oogenblik van rust leent zich altijd bijzonder
goed voor het houden van eenige retrospectieve be-

schouwingen en het komt ons voor, dat het wel de
moeite loont eens na te gaan, hoe de wedden van
het gemeentepersoneel – en wij mogen ons dan voor
het oogeublik beperken tot de, zich het best voor
vergelijking leenende, bonen, der gemeentewerkli eden
– veranderd zijn in de periode van laagconjunctuur,
waarin wij ook thans nog leven.
Op het eerste gezicht lijkt het, of wij het best een
inzicht kunnen krijgen in de wijziging van de bonen
der gemeentewerklieden tijdens de huidige depressie-

periode, wanneer wij een vergelijking maken tusschen
de bonen, geldende op het oogenblik, dat de crisis,
d.w.z. het begin van de depressie, intrad en de loon.en

van thans.

Een dergelijke werkwijze mogen wij echter niet
volgen. Zooals w’ij bekend kunnen veronderstellen, vond de ineenstorting van het economisch leven, de

crisis, plaats in het najaar van 1929. In dien tijd
echter hadden de bonen der gemeentewerklieden nog
niet het hoogste punt bereikt, want in de eerste jaren
na 1929 zien wij nog, in meer dan een gemeente, een

verhooging van de booner. Deze verhooging droeg slechts in een enkel geval – Eindhoven
1)
– het ka-

rakter van een directe loonsverhooging, maar in an-
dere gemeenten kwam, ondanks de ingetreden depres-

sie, nog wel degelijk een indirecte loonsverhooging
tot stand, hetzij in den vorm van een verlaging van
de korting voor pensioen, zooals bijv. in Amsterdam
en Utrecht, hetzij in den vorm van een verhooging
van den vacantietoeslag, zooals bijv. in Amsterdam,
hetzij in eenigen anderen vorm.
Het is daarom, ter verkrijging van een juist in-zicht in het verloop van de bonen der gemeente-
werklieden tijdens de huidige depressieperiode beter
uit te gaan van de bonen op het oogenb]ik, dat zij
het hoogst waren. Als dit oogenblik mogen wij aan-
nemen 1 Juli 1931; op dit tijdstip waren de loons-
verhoogingen tot stilstand gekomen
2),
terwijl nadien

de eerste verlagingsmaatregelen werden getroffen
3)

In deze gemeente kwam na
1929
nog een belangrijke
direote loonsverhooging tot stand.
Zoo
bedroeg het mini-
mum-loon van een in de laagste loongroep ingedeelden
volwassen gemeentewerkman op 1 Juli
1930 f 27, op
1 Juli 1931 f 28, dus
een verhooging van pim.
4
pOt.; het
]narimum-loon van een in de hoogste loongroep ingedeel-
den volwassen werkman werd van
f 36 op 1
Juli
1930
verhoogd tot
f 39 op 1
Juli
1931,
dus een verhooging van
8,.<
pOt. Wij
zIen hIerbij af van de individueele loonsverhoo-
gingen aan nog niet op het ma.dmum-loon staande werk-
lieden door middel van de gewone periodieke verhoogingen.
In den aanvang droegen deze verlagingen slechts een incidenteel karakter. Over uitgebreider gebied kwamen de
loonsverlagingen eerst tot stand in verband met de in
Maart
1932
afgekondigde z.g. kortingswet, waarin bepaald

692

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14
September 1938
Over de loonen der gerneentewerklieclen in de belang-

rijkste gemeenten op 1 Juli 1931 zijn wij goed ge-

informeerd door het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek
4)

• Deloonen der gemeentewerklieden op 1 Juli 1931
willen wij thans voor een aantal genieenteu verge-

lijken met de bonen op 1 Mei 1938; ook over deze
bonen geven cle publicaties van het Centraal Bureau
voor de Statistiek ons licht
).
Voor wij echter tot een dergelijke vergelijking over-

gaan, moeten wij eenige algemeene opmerkingen ma-
ken, zoowel ter verklaring van de gekozen getallen als ter vermijding van misverstanden.

De gemeentewerklieden zijn in alle gemeenten in-

gedeeld in een aantal loongroepen; dit aantal ver-
schilt zeer sterk. In 1931 was dit verschil nog groo-

ter, doch ondanks de aanpassingspolitiek der laatste
jaren, welke politiek ook met zich bracht, dat in vele

gemeenten het aantal loongroepen werd overgenomen,

voorkomende in het he’zoldiingsbesluit voor de rijks- ambtenaren op weekloon
6),
bestaat er ook nu nog
groot verschil. Zoo hebben bijv. de gemeenten ‘s-Gra-
venhage, Groningen, Haarlem, Leiden, Tilburg en
Utrecht een loonregeling met 6 groepen, de gemeen-

ten Amsterdam, Maastricht en Rotterdam een met

5 groepen. De gemeenten Emmen en Heerlen verdee-

len de werklieden in 4 loongroepen, terwijl Haarlem-mermeer met 3 groepen kan volstaan.

De indeeling der Verschillende functies in de groe-

pen verschilt evenzeer, uiteraard in gemeenten met;

een verschillend aantal groepen, maar ook in gemeen-
ten met een zelfde aantal groepen. Zoo hebben hijv.
zoowel Amsterdam als Rotterdam 5 groepen, maar
een Amsterdainsche straatmaker staat in de vierde
groep, terwijl zijn Rotterdamsche collega in de vijfde groep is geplaatst.

Wat een vergelijking bovendien bemoeilijkt, is de omstandigheid, dat tusschen 1931 en 1938 verschil-
lende functies in een andere groei) werden ingedeeld.
Ieder, die in de afgeloopen jaren met cle practijk der

gemeentelijke loonregelingen te maken heeft gehad,
weet, welk een veel gebruikt middel dhe:rgroepeering
der functies was, hetzij als middel ori de bonen nog
verder te verlagen, hetzij om de gevolgen van een,

vaak van hoogerhancl opgelegde, loonsverlaging voor
bepaalde groepen van wrerklieden geheel of gedeelte-
lijk teniet te doen. En ook bij deze herincieeling heeft

de aanpassing aan de rijksboonregeling een rol ge-
speeld.

Om deze redenen

er zouden ook nog andere gron-
den te noemen zijn – kan een vergelijking van de
loongre.nzen der afzonderlijke groepen slechts mislei-
dend werken. Wij zullen ons dan ook beperken tot een
vergelijking van de heide grenzen, waartusschen de

bonen van alle gemeentewerklieden zich bewegen,
d.w.z.. de laagste grens, het minimum-loon van de
laagste groep en de hoo’ste grens, het maximum-loon van de hoogste groep. Weliswaar heeft de minimum-
grens voor de thans in dienst zijnde werklieden slechts

theoretische beteekenis, omdat het overgroote deel
van de werklieden in de laagste ioo.nigroep het maxi-
mum-loon van die groep verdient
7),
maar voor het
verkrijgen van, een inzicht in het loonpeil der ge-
meentew’erklieden is het kennen van de laagste gren.s

werd, dat het Rijk voor een Peode vai.i drie jaren op de
aan de provincies en gemeenten verschuidigde uitkeeringen
een korting zou toepassen ten bedrage van
3
pCt. van het
door deze lichamen aan wedclon uitibotaalde bedrag.
4)
Ziie Maa.ndschr
,
jft Centraal Bureau voor de Statistiek
van
30
September
1931,
blz.
1337 cv.
5)
Zie Maandscmhrift Centraal i3ureau voor de Statistiiek
van
30 Juli 1938,
blz.
1131
e.v.
6)
Dit aantal bedraagt, afgezien van de onderindeelin-
gen, zes.
7)
Dit is een gevolg van de omstandigheid, dut
in
de
laatste jaren het aannemen van nieuw personeel vrijwel
heeft stopgesta’mui. Vacaitures werden 5f niet bezet
51
bezet
door elders in den gemeentedienst overbodig geworden
werk 1 i
ed eis.

toch wel van beteekenis. Wat de maximum-grens aan-

gaat, moet de restrictie gemaakt worden, dat de top-
klassen, wanneer daarin uitsluitend voor-mannen, ha-
zen of ander leidinggevend personeel voorkomen, bui-
ten beschouwing zijn gelaten.

Voor de loonbedragen zijn niet genomen de in de
boonregelingen voorkomende bedragen. Voor. de hoog-

te der bonen zijn nog andere gemeentelijke regelingen

dan de loonregeling van belang; wij denken hier
aan regelingen tot toekenning van kindertoeslagen,

van vacantietoeslag als verhoogende en aan regelin-gen inzake inhouding voor pensioen
8)
en ongehuw-
denaftrek als verlagende factoren van het loon. Om
deze factoren zooveel mogelijk in de vergelijking te
verwerken, zijn wij waarom uitgegaan van een vol-

wassen mannelijken gehuwden werkman met twee
kinderen; dit aantal van twee kinderen is niet wille-keurig gekozen. Het komt het dichtst bij het gemid-

delde aantal kinderen, dat de gemeenteiverklieden te

hunnen laste hebben en werd hij aanpassingen van
de gemeentelijke regelingen aan de rijksregeling steeds
als norm aangenomen. Door uit te gaan van den ge-

huwden werkman met twee kinderen konden alle ge-
noemde factoren in de vergelijking worden opgeno-
men. Andere factoren, als duur van den werktijd, be-
taling voor overuren enz. konden niet worden inge-

voegd; bezwaarlijk is dit niet, daar op deze punten
groote uniformiteit bestaat en van 1931 tot 1938 heel
w’einig gewijzigd werd.

Voor onze vergelijking beperken wij ons tot de
groote gemeenten van ons land, d.w.z. tot de 21 ge-meenten, die op 1 Januari • 1938 meer dan 50.QOO

inwoners telden. Voor deze gemeenten vernielden wij,
wij mogen het nog even recapituleeren:

het minimum netto-loon per week van een vol-
wassen gehuwden manneljken arbeider, met twee

kinderen; het beroep van denen man is ingedeeld in
de laagste groep;

het maximum netto-loon per week van een vol-

wassen gehuwden mmuineiijlcen werkman met • twee
kinderen; cle functie van dezen man is gebracht in
de hoogste loongroep.

Deze bonen vermelden wij naar den toestand van
1 Juli 1931 en naar dien van 1 Mei 1938; daarbij
wordt, aangegeven de proceutueele boo.ndalirig (in pro-
centen van 1931).

Onze vergelijking geeft het volgende beeld:.

Gemeenten
Ili
n imum -loon
Maxjmum•loon

1931
1938
daling
1931
1

1938
daling

Amsterdam
.

..
f
31,86

f2l,’?4
31
ol.
f3’7,92
f30,38
20
0
/0
Apeldoorn

…….
24,70
21,15
.14
32,02
27,45
14
Arnhem

…….
,,
27,31
20,84
24
,
36,97
31,75
14
,,
26,88,,
18,58
31
40,32,,30,24
25
Delft …………
,
28,80
,, 19,87
31

,,
,,
37,80,,
31,10
18

Breda

………..

,
26,79
,, 20,73
23
36,67
31,39
14
Eindhoven

-.
28,-
,, 18,58
34
39,-
31,97
18

Dordrecht…….
..

28,-.
,, 18,90
33
,,
37,-,,
29,70
20
‘s-Gravenhage ..
,,
31,35
,, 20,74
34
,,
.,
38,95
33,26
15
26,53
,,20,l1
24

,,
36,60 34,02
7

Enschede

………

33,05
,,20,58
38

,,
40,25,,
31,54
21

Groningen

…….

,,
24,57
,, 20,78
15

,,
36,85
,, 29,39
20
Hilversum

.

. .
,, 32,-
,, 20,52
36

,,
38,-
,, 32,06
16

Haarlem

……….
Heerlen ……….

29,9,,
19,87
32
•,
34,(i2,,
29,16
14
Leiden

………..
24,70,,
19,66
20
35,82
,, 33,05
8

Leeuwarden ……..

,24,70,,
17,71
28
,, 34,59
,,28,08
19
Nijmegen ……..
27,97,,
19.87
29
39,71
31,54
21

Maastricht

……

19,66
30

,.
37,80
31,21
17
Rotterdam

…….28,35,,
,,
27,-
,, 20,56
24

,,
,,
35,-
31,63
10
Schiedam …….
Tilburg ………
,,29,40,,
18,79
36

,,
,,43,45
31,75
27
Utrecht ……..
.
26,78,,
21,11
21

,,
,,34,82
31,05
11

Wanneer wij de in dit overzicht opgenormen cijfers

8)
Thans
wordt
•ingevolge de wijziging der Pensioenweit
1922
2
S. 240 op
de w’edden
10
pct. gekort voor ei
g
en pen-sioen en voor weduwen- en weezenpensioein. In
1931
waren
de gemeenten nog vrij in de bepaling van het kortiugs-
percentage, niet dien verstande, dat niet meer dan
8/
pCt.
kon w’orden ingehouden. De percentages van inhouding
versghiilden sterk.

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

693

wat aandachtiger bekijken, zijn er verschillende om-
stancligheden, clie onze opmerkzaamheid verdienen.

In de eerste plaats komen wij tot opmerkelijke con-

clusies ten aanzien van de verschillen in loonhoogte
in de verschillende gemeenten. Dat er in 19.3.1 groote
verschillen waren tussehen de bonen, welke in de
onderscheidene gemeenten werden betaald, behoeft
niet te verwonderen. De vrijheid van de gemeenten
hij de bepaling der bonen was toen nog vrijwel on-

beprkt en de f.ina.ncieele toestand van de betreffende
gemeente was meer bepalend voor de hoogte der loo-

nen dan cle hoogte van de door het Rijk en de andere gemeenten uitbetaalde bonen. Tegenover een laagste
minimum-loon van
f
24.57 (1-leerlen) stond eei hoog-
ste minimum-loon van f.3305 (Haarlem), dus een
verschil van 25.7 pOt. van het hoogste bedrag –
terwijl de kosten van levensonderhoud., in deze
gemeenten eilcaar toch niet veel konden ontloopen;
beide gemeenten zijn althans voor de rijksboonregeling

in dezelfde, de eerste, gemeenteklasse ingedeeld

-.
En tegenover een laagste maximum-loon./n
f
32.02
(Apeldoorn) stond een hoogste maxirnuni-loon van
f 43.45 (Tilburg), derhalve een verschil v,n263 pOt.

van het hoogste bedrag. Maar in de jaren na. 1931
kwam een geleidelijke aanpassing van de. gemeente-
bonen aan de rijksloonen en men kon dus. verwach-
ten, dat in 1938 de onderlinge verschillen tusschen de
gemeeuteloonen, alle koersende op het rijkskompas,
zouden verdwijnen. En wat leert ons nu een bschou-
ving van de in 1938 uitbetaalde bonen? Nièts’ hieer
of minder dan dat de verschillen weliswaar iéts klei-
ner geworden zijn, doch dat er

nog zeer groote ver-
schillen bestaap. Zoo bedraagt het laagste miuiium-
loon f 17.71 (Maastricht), het hoogste
f
21.74 (Am-
sterdam), d.w.z. een verschil van niet minder dan
19 pOt. van het hoogste bedrag – Amsterdam en
Maastricht zijn voor de rijksboonregeling beiden in de
eerste gemeenteklasse ingedeeld. Bij de maximum-loo-
nen zien wij eenzelfde verschil. Het laagst – maxi-
mum-loon bedraagt
f
27.45 (Apeldoorn), het hoogste

f
34.02 (Groningen), een verschil dus van 22.3 pOt.
van het hoogste bedrag.

Lettende op deze cijfers: voor de minimum-bonen

een verschil van 25.7 pOt. in 1931 tegenover een ver-
schil van 19 pOt. in 1938, voor de maximum-bonen

een verschil van 26.3 pOt. in 1931 tegenover een ver-
schil van 22.3 püt. in 1938, kan men dus niet zeg-
gen, dat de aanpassing der bonen der gemeente-
werklieden aan hetz.elide peil, het rijkspeil, geslaagd
is. En men kan dit nog minder zeggen als men let

op de rjksloonen voor overeenkomstige werklieden.
Volgens de rijksloonregeling bedraagt het minimum-
loon (voor een gemeente der eerste klasse)
f
20.77,
het maximumloon
f
33.49. Met eenig recht zou men
dus kunnen zeggen, dat de bonnen der gemeentewerk-
lieden niet aangepast, doch ,,ondergepast”
zijn
aan de
rijksboonen.

Een tweede opmeiking, weÏke naar aanleiding van
ons overzicht te maken is, is deze: dat de bonen der

gemeentewerklieden in de huidige depressieperiocl,e sterk gedaald zijn. In 19 van de 21 groote gemeenten
zijn de minimum-bonen 20 of meer procenten ge-
daald, in eveneens 19 van de 21 gemeenten
zijn
de
maximumdoonen met 10 of meer procenten gedaald
(in 7 gemeenten met 20 en meer procenten). De rijks-
niinimum-loonen daalden van
f
24.26 op 1 Juli 1931
tot
f
20.77 op 1 Mei 1938, dus een
daling:
Van 14 pCt.
van het hoogste bedrag; de rijksmaximum-boouen. van

f
39.31 op
f
33.49, dus een daling van. 15 pOt. –

Tenslotte kunnen wij de boonsverbaging. nog bezien
in ‘verband met de daling van de- kosten van .bat le-
vensonderhoud. Nemen wij daarbij de door het Sta-
tistisch Bureau der gemeenté ‘s-Gravenhage bereken-
de cijfers als vergelijkingsmaterital. De kösten van
het levensonderhoud (de totale kbsten) voor arbei-
dersgezinnen in ‘s-Gravenhage voor 1921 100 stel-
lende, bedroegen zij in Juni 1931 74.4 en in Mei
1938 67.9, dus een daling van 8..7 pOt., je daling
van de minimum-bonen is dus in, geen enkel geval,

MAANDCIJFERS.

Gecombineerde Maandstaat der vier Nederi. Grootbankenl Per uit. Aug.
1938
Per uit.
Juli 1938-
Per uit. Juni
1938
(In millioenen guldens)

Activ:
Kas, kassiers en daggeldieeningen ………………….
262
Nederlandsch schatkistpapier …………………….
158

Ander overheidspapier

…………………………..
58
Wissels………………………………………
25
Bankiers in binnen, en buitenland. ………………..
.
46
Prolongaties
01)
voorschotten en effecten ……………
99

Debiteuren…………………………………….
259
Effecten en syndicaten

………………………….
68
i)eelneiningen (mcl. voorschotten)

…………………
9

Gebouwen

…………………………………..
l)iverse rekeningen …………………………….
B
elegde bestemmingsreserven ……………………
Effecten leendepot

…………………………….

Passiva:
Crediteuren……………………………………
Wissels – eigen acceptaties ……………………..

9
11

– derden ………………………………

6

Deposito’s op termijn …………………………..
Diverse rekeningen …………………………….

J
3
estemmingsreserven …………………………..
lmffecten leeudel)Ot………………………………

Werkzaam kepitaal:
A
andeelenkapitaal …….. ………………………..
Reserve……………………………………..

282
281 144
.
149
420 426 430
60
61
27
22 53 58
99
97
228
235 238 258
264
69
70
9
9
336 336
343
18
18
17
2 2 2
18
18
18
1.023 1.035 1.048

667
678 694
10
14
6 6
15 16
20
52
54
53
17
15
9
2
2

2
18
18
18
771
783 796

252
252
252

170
170 170
82
82 82
252 252
252

694

ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

14September
1938

die van de maximum-loonen slechts in twee gevallen
(Groningen en Leiden) geringer dan de daling van
de kosten van het levensonderhoud. En hieruit kun-

nen wij onze slotconclusie trekken, nl. dat de bonen

der gemeentewerklieden in de periode van 1931 tot
1938 niet alleen nominaal, doch ook reëel gedaald zijn.

Bij het hanteeren van deze conclusie mogen wij echter
niet uit het oog verliezen, hetgeen wij in den aan-

vang van deze beschouwingen reeds zegden, nl. dat
de loondaling der gemeentewerklieden eerst een aan-vang nam, toen de ineenstorting van het- economisch leven, du de daling der goederenprijzen, reeds eenige

jaren tevoren had -plaats gevonden. Dr. F.
BRZEDVELT.

AANTEEKENINGEN.

Raming van de Europeesche bietsuikerproductie

in 1938139.

F.O.
Licht maakte begin September zijn eerste

ram.ing van de Europeesche Bietsuikeroogsten als

volgt ‘bekend:

193839

1937138

1936137
Raming Opbrengst Opbrengst
in tons . in tons

in tons
Duitschiand ………….. 2.000.000 2.215.000 1.804.658

Tsjecho-Slowakije ……..610.000

740.880

709.650

Oostenrijk …………..190.000

156.989

146.477

Hongarije …………….130.000

111.015

143.783

Frankrijk…………….1.000.000

968.000

884.499

België ………………250.000

239.981

239.541

Nederland
.’ ……….
235.000

246.445

244.256

Denemarken …………215.000

251.000

226.200

Zweden………………285.0
00

346.000

299.282

Polen………………..560.000

562.053

458.517

Italië…………………
42
0.
000

349.333

335.612

Spanje ………………180.000

151.111

226,000

Dantzig …………….10.000

13.889

7.500
Joego.Slavië …………95.000

36.898

100.746

Roemenië
.
……………160.000

75.676

71.841

Bulgarije …………….25.000

32.430

11.821

Zwitserland …………..15.000

12.000

9.200

Engeland …………….445.000

424.616

587.990

Ierland ………………78.000

91.049

96.251

Finland………………1
4
.
000

11.000

10.997

Letland ………………
.50.000

50.194

42.160

Lithauen …………….30.00
0

31.721

29.764

Turkije ………………60.0
00

57.305

73.206

-Europa zonder Rusland. . . . 7.057.000 7.174.585 6.759.951
Rusland …………….2.500.000 2.500.000 1.998.943

Europa mci. Rusland ……. 9.557.000 9.674.585 8.758.894

Tot

dusver werd de eerste raming van dit bureau
pas begin October gepubliceerd. De cijfers dienen dan
ook met de noodige reserve opgevat te worden.

Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
middelen en grondstoffen..

g,
:E

.•nv
‘OV

‘,=

‘i;
“E2
WZ
E2
.22
‘0 0

,.E

.

.

-.

Juni 1938

45,5


38,9

55,7

48,0

47,1

39,2
Juli

,,

46,8

41,3

55,9

49,3

48.2

43,9
Aug.

45,5

40,9

55,7

48,9

47,6

44.7
30 Aug.-6
Sept
……
45.3

40,6

55,5

48,7

47,4

45,5

6-13
Sept. . ,, …

45,1

40,7

56,2

49,2

47,6

45,6

AANVOER VAN GRANE

1933……..
4.67 4.98
4.93 5.01
4.98 4.70 4.89 4.49 4.65 4.69 4.95 4.89 4.52 4.65
1935 ……..
4.54
4.54
4.58,
4.80 4.50
4.40
4.44
4.58 4.69 4.63
4.87
5

.4.50 4.47
.
4.51
1937……..
4.-
.
4.04 4.34
4.-
4.12

4.03.

Jan. 1936
4.42
44
4.50

44

4.-4,

1934……….

4.50 4.75 4.75 44

41-1

1936……….

Maart ……

.4
..-

44 4.75
4.87e
44
4.60
44
April

……
4.62 44
4.70

44
-.
44-5

Febr..

……
4
..87e

.
.75
44
4.75

44

44-5
Mei ………-
Juni

……

..

54
1)

4.75

44
-.
444
Juli ……..
4.83
.
44
4.63

44
4.50
44
Aug.

……
4.50
44_4
4.75

44

44-5
Sept.

……
4.50 44 4.68
5
44
4.50
34_442

Oct ………
4.50

..

44_4
4.75

44
4.27
44
Nov ………

.. ..
444
4.50


4.49
44-4
Dec……..
4.33
44
4.-

44
4.50
4_4
Jan. 1937

.
4.58

..

44


44

44
Febr.

……

4.25
4.50 44 4.47

Maart ……
3.83
44
4.-

44
3)

4.50′

4-41
April

……
4.-
44
4.10
4.50
4

4_44

.-

3.50

..
4_4
4.25
4.50
4
4.31
.34_44
Mei

……….
Juni
-.
44
4..

4
4.04
34-14
3.83
4-4
4.-
4.25
4
4.50
3444
Aug.

……
4.-
34_4
4.-
4.25
4
4
34_44
Juli ………

3.87e
34_4
4.-.
4.25
4 4
34_44
Sept

…….
Oct ………

.

4.25
34…44
3.80 4.20
4
4.02
34…4
Nov.

……
..
3.92 34_4
4.-
4.25
4_34
4)

3.54
34_4
Dec ………
4.25 34_4


4_34
4)

3.77
34_4
Jan. 1938
.. 4.-
4
3.90

4_34 4)
.

4.14
34_44
Febr.

……
3.75
4-4
4.-
4
4-34.4)

3.75
34_4
3:50
34_4 3.90 4.10
4_34
4)

4.15
34_4
April

……

..

3.60
34_4

4
434
4)

3.72
34-4
Mei

…….
3.50
344
3.75 3.75
4-34
0)

3.52
344

Maart …….
..

3.50
34_4
3.75

4_34
4)

3.81
344
Juni

…….
4.-
344..
3.50
4.-
4
3.75
3444
Juli ………
Aug.

……
.

34_4 3.75

4
3.69
34-4

Bijzonder
geval,
geen
maatstaf.
Door bijzondere
omstandigheden.
Enkele hypotheken
á 4
0/
s
.
Voor hypotheken
op
gebouwen
4
0/.,;

voor
hypotheken
op.landerijen
34
0/.
Voor hypötheken op
gebouwen
deels
4
ol.,
deels
34
o/;

vo’or hypotheken
op
landerijen
34
0/.
Nadruk
verboden

ONTVANGEN BOEKEN.

Enkele bedrjfseconomische b eschov,wingen over den
Nederlandschen Steenicolenbouw
door Dr. Ir.
J.

A. W. Muller. (Delft 1938; Drukkerij Waitman).
Proefschrift ter verkrijging van den graad van
doctor in de Technische -Wetenschap aan de
Technische Hoogeschool te Delft..

Schrijver geeft een bespreking van de ontwikkeling der
Nederlandsche mijn.industr’ie en een beoordeel.ing van de
werkwijzen -in verband met -de kosten. Voorts wordt een
omschrijving gegeven van het begrip ,,kostenminimum” en
daarvan enkele toepassingen gegeven. Het – ook uit be-
drijiseconomisch gezich-tspu-nt – belangwekkeïid betoog
besluit met een marktanalyse van steen- en bruinko-len,
anrdoljie en eneiigicu’it-‘wuterkracht.

N. (In tons van 1000 kg.)

HYPOTHEEKRENTE IN NEDERLAND.

st;mArnhem’

1
MiddeI-JRotter- ‘Zwolle
leigen-I

. burg

dam
I
,t,.. Iu.1

Artikelen

Rotterdam

4-10
Sept.

Sedert

Overeenk.
1938

1Jan.
1938

tijdvak
1937

.

Amsterdam

4-10
Sept.

Sedert

Oveéenk:
1938


1Jan.
1938

.

tijdvak
1937

,

,

Totaal


1938

.’
1937

Tarwe
81.374
862.714
1109
506 105
5400
17.735
.
8
.
68.114
1127241

6.331
138.282 179.524
-.

3.375
138.282 –
182.899

‘569
13.147 11.667
.-.

.13 147
11.667

Mais …….
………..
881.465
785.827

66.623 116.538
948.088.
902.365

Rogge

………………
Boekweit …
……
……..

20.494
300.902 207.949
252 11.756 6.689
312.658
214.638
Gerst

……………..
32
..143

2.253 134.098
.

104.144


– –
8.312
3.180
142.410
107.324
Haver

……………..
Lijna

……………
1.602
120.488
134.324

16 0.749
158.153

281.237 –
292.477

750
41.427 52.026
– –
125


41.552
52.026
Lijokoek ……………..
Tarwemeel

………….
1.752
41.424 25.925

8.710
5.054

’50:134


30.979

Andere meelsoorten ….
637
22.430 26.696
75
3.854
2.870
26.284
29.566

14 September 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

695

STATISTIEKEN.
BAN KD1SCONTO’S.
Disc.Wissels. 2

3Dec.’36
d
Lissabon

. . .
.411 Aug.’37

Bk

BeI.Binn.Eff.
1Vrsch.inR.C.
2

3Dec.’36
Londen ……
2
30Juni’32
21

3Dec.’36
Madrid ……
5
15Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkIF.R.B.1
26Aug.’37
Batavia

……..
3
14Jan. ’37
Oslo

……..
31
5Jan.’38
Belgrado ……..
5

1Febr.’35
Parijs

……
212
Mei’38
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag

……
3

1Jan.’36
Boekarest ……..
3

5 Mei’38
Pretoria
. . .
3

15Mei’33
Brussel ……….
3
30 Mei’38
Rome ……..
*
18Mei’36 Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm
..21

1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11 Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Weenen ……
31
10Juli’35
Helsingfors ……
4

3Dec.’34
Warschau
….
4118 Dec.’37
Kopenhagen

….
4
19Nov.’36
Zwits,Nat.Bk.125 Nov.36

OPEN ?4ARKT.

1938

II 1937 II 1936 II 1914

10

5/10 29Aug.1 22127

611
1

7/12

20;24

Sept.

Sept. 3 Sept.

Aug.

Sept.

Sept.

JulI

Amsterdam
Partic.dlsc.
11
4

114
11
4

11
4

1
14
1′!is-‘j,’)
3
3
14-4
3
4
Prolong.
1
12
1
12
1
12
1
12
1I
11143)
3411
4

Londen
Daggeld.
1
131
1
12-1
‘/il
I2-I
1
121
‘!,-1
1
12I
Partic. disc.
518
171
3
51
5

17/
33

17132
1I3291’16
17133.9115

9I1614
Berlijn
Daggeld…
2
1
1_
314
211
5
31
4

2
3
1-3
211_51
251-3
3
1
3_I12
251311
Maande1d
2
3
14-3
2
3
14-3
143
2
3
14-3
21-
7
1
2
3
14-3
2
1
12-j8
Part, disc.
218
2
718
2
7
18
21
2718
3
2
7
1
Warenw…
4
1
12
4-
1
12,
4-’12
4.11
4.11
4

4.114
4-14
New York
Dageld
1)
1 1
1 1
1
2)
1
21
Partic.disc.1
I/
1
12
I2
‘Ii
112
11
4
3)
1
Koers van
9 Sept. en daaraan voorafgaanae weken
t/nl. Vrijdag.
7.10 Sept.
7-11
Sept.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

1
New
1
Londen
1
Berlijn
1
Parijs IBrussellBata,’ia
Data

1
York
)

5)

)

5)

1)

7

,,

1938
1.85%
8.93
74.15
5.00%
31.17
100
8

,,

1938
1.85%
8.93 74.15
5.00%
31.18
100
9

,,

1938
1.85
8.92%
74.10
5.00%
31.19
l00
10

,,

1938
1.85% 8.92
74.20
5.00%
31.20
100
12

,,

1938
1.85%
8.92%
74.40
5.00k
31.261
l00
Laagste d.w’)
1.84%
8.91%
74.05
4.99%
31.10
100
Hoogsted.w’)
1.86
8.93%
74.40
5.01%
31.30
100%
Muntpariteit
1
1.469
12.1071
59.2631
9.747
24.906
100

Data

se’Tr’l’nd
Praao
‘T
Boeka-
rest’)
Milaan
5*)
MadFid
5*)

6Sept.1938


-.


7

,,

1938
41.92
6.39



8

,,

1938
41.92
6.39
– – –
9

1938
41.87
6.39



10

1938
41.87
6.40



12

1938
41.91
6.40



Laagste d.w’)
41.80
8.32%

9.75

Hoogste d.wT)
41.95 6.42%
1.45
9.771

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

Data
Stock-
t

n
Kop
e

hagen *)
Oslo)
1

Hel-
1

si
r
ng-
1 Buenos-1
Mon-
holm)
1
fo s’ )
Aires’)
treat’)

7

1938
46.05
39.85 44.85 3.94
47
1.84%
8

.

1938
46.05
39.85
44.85
3.94
47
1.84%
9

,,

1938
46.-
39.85
44.85
3.93
46%
1.84%
10

,,

1938
46.-
39.85
44.85 3.94
46%
1.84%
12

,,

1938
46.-
39.80
44.821
3.94 46%
1.85%
Laagste
ciw’)
45.95 39.75
44.75 3.90 46%
1.84
Hoogste d.w’j
46.10
39.90 44.90
3.98
47(
1.86%
Muntpariteit
66.671 86.671 66.671
6.266 95%
2.1878
5)
Noteering te Amsterdam.
5*)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de
No.
van iedere maand komt een
overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK.
(Cable).

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Noteerings-
27Aug.
3Sept. 1
5110
Sept.
1938
10Sept.
Landen
eenheden
1938

1

1938
Laagste/Hoogste
1938

Alexandrië..
Piast.
pg

97%
97%
97%
97%
9734
Athene

….
Dr.
p.
547%
547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110%
1/10%
1110%
‘h’°M
1110%
Budapest

..
Pen.
p. £ 24%
24% 24%
..4%
24%
BuenosAires’
p.pesop.0
19.- 19.-
18.87 19.11
19.071
Calcutta
. . ..
Sh.
p.
rup.
1/5
27
1
s
,
115%
1/5
27
1
32
1/5i%,
115
19
1
Istanbul

..
Piast.p.6
610
610 608
609 608
Hongkong
..
Sh.
p. $
1/3
113
1/2%
1/3%
113
Kobe

…….
Sh.
p.
yen
112 112
1/1%
112%
1/2
Lissabon….
Escu.p.
1l08

I10%
110
110%
1I0
liexico

….
$
per
£



– –
Montevideo
.
d.per
20% 20%
19%
20%
20
Montreal

..
$
per
£
4.88%
4.85%
4.82%
4.85%
4.82%
Rio
d. Janeiro
d. per
Mii.
2%
2
29
1
3e

2
29
1
32

2
29
1
2291
Shanghai

..
d.
p. $
8g
834
S
9
8%
Singapore
..
Sh.
p. $
214 214
213′
2/4%
213%
ValparaisoS).
$perC
122
122
121
‘121
121
Warschau
..
Zl. p. £ 25% 25% 25% 25%
25%
1)
Offic. not.

15 laten, gem. not., welke imp. hebben
te betalen
10
Dec. 1936 16.12.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.

ZILVERPRIJS GOUDPRIJS
8)

Londen’)
N.York2)
Londen
6
Sept. 1938.. 19%
42%

6 Sept.1938….
144121
7

,,

1938..

19%
42%

7

,,

1938….
14411
8

,,

1938..

19%
42%

8

,,

1938….
144/4
9

,,

1938..

19%
42%

9

,,

1938….
14411
10

,,

1938..

19%

10

,,

1938….
144141
12

,,

1938..

19X6

42%

12

,,

1938….
14414

13 Sept. 1937..

19%
44%

13 Sept. 1937….
14016

27 Juli

1914.. 24%
59

27 Juli

1914….
84110
1)
in pence
p.
oz.stand.
2)
Foreign silver in
$c. p.
oz. tine.
3)
in ah. p. oz. line

STAND_VAN_’s_RIJKS_KAS.

Vorderingen.
1

31Aug.1938
7Sept.1938
Saldo van
‘8
Rijks Schatkist bij De Ne.
derlandsche Bank
………………
fl68.237.129,54
f164.668.212,38
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

104.218,21
788.701,85
Voorschotten

op

ultimo

Juli

1938
a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
kecren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
Iondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermoge,sbelastlng

.


Voorschotten aan Ned.-Indlt ………
11.345.328,95
Idem

aan

Suriname ……..
. ………
11324.131,14
,,

11.324.126,63
Kasvord.weg. credietverst. a/h. bultenl.
,,
103.541.326,19

102.012 650,65
Daggeldleeningen tegen onderpand..
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen

..7.138.407,69
….


32.341.410,71

.

38.077.940,91
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)…


Vord. op andere Staatsbedrijven’)
11.810.355,11
.

12.755.355,11
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van haar octrooi verstrekt
– –
Schatklstbiljetten in omloop ………
f225.060.000,- f224.164.000,-
Schatkistpromessen in omloop


Zilverbons in omloop
…………….
1.084.531,-
,,

1.084.438,50
Schuld

op

ultimo

Juli

1938 aan

de
gein, weg. a.h.uit te keeren hoofds.d.
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die

.

bel, en op de vermogensbelasting ..
,,

12.308.307,45

….

,,

12.308.307,45

aan
,,

1.744.702,81
44.171.760,17
,,

1.773.551,42
49.562.894,42
Schuld

het Alg. Burg. Pensloenf. 1)
Id.

h. Staatsbedr. der
P.T.

T. 1)
a.

en


,,
,,235.803.119,40
,,
,245.237.865,32

Schuld aan Curaçao’) ……………..

Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
30.077.482,70
en
Id. aan diverse instelling’) ………
..30.077.482,70
..213.206.034,64
,,215.l24.171,08
1)
In rçkg.-crt. met’s
Rijks
Schatkist.

NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE
SCHULD.

Data

1
()
(s
j’Ofr.)l($
‘O4k.)I(iO”g”iL)

6 Sept.

1938
482KS
2,70%
40,04
54,08%
7

,,

1938 4,82i%
2,70% 40,08 54,05
8

1938
4,82%
2,70%
40,09 54,09
9

1938
4,82 2,70% 40,07 54,04
10

,,

1938
4,81%
2,69%
40,05
53,96%
12

1938
4,80%
2,69% 40,05
53,89%

13 Sept.

1937
4,95%
3,5734
40,13 55,04
Nluntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

Vorderingen:’)
……..


Saldo b.
ii.
Postchèque- en Girodienst

f
135.000,-

f

421.000,-
Saldo Javasche Bank

……
…….

Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e. a. Rijksinstell
8.738.000,-
,,

11.769.000,- 16.000.000,-
,,

l6.000.000,-
5.000.000,-
,,

5.000.000,-
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds


818.000,-
,,

818.000,-

Schatkistpromessen in omloop………
Schatkistbiljetten in omloop …….
….

Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank

,
2.035.000,-

2.144.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen

,
930.000,-
,,

980.000,-
Voorschot van de javasche Bank

,,
3.020.000,-
,,

2.001.000,-
1)
Betaaimiddelen in ‘s Lands Kas
/
32.064.000,-.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data
Metaal
Andere
ope1sch
Discunt.
ID

k
7gre,eÇ
lafle

6 Aug.

1938,.
865
1.112
597
522 1.267
30 Juli

1938..
877 1.153
554
521
1.266
23

1938..
879 1.037
546
560
1.257
16

,,

1938..
876
1.058 520
554 1.244
9

1938..
876
1.039
750 552
“1..221

1 Juli

1914..
645
1.100
560
735

396
1)
Sluitp. der activa.

696

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

14 September 1938

NEDERLANDSCHE BANK. Verkorte Balans op 12 September
1938.

Activa.
Binnen!. Wis- (Hfdbk.
f

8.467.313,34
sels, Prom.,. Bijbnk.
,,

609.178,57
enz.in
disc. I,Ag.sch.
,,

271.148,66

f

9.347.640,57
Papier o. h. Buiteni. in dscolIto

……

Idem eigen portef.

f

4.050.000,–
Af: Verkocht maar voor
de bk.nognietafgel.


4050000
Beleeningen

Hfdbk.
f
269.904.130,071)
nc1.
vrsch.
Bijbnk.
,,

2.615.302,72
in rek.-crt.

Ag.sch.
,

2i.049,710,59
op onderp.

f
299.569.143,38

Op
Effecten enz.
..
t
298.396.690,161)
Op Goederen en Ceel.

1.172.453,22

299.569.143,381)
Voorschotten a. h. Rijk …………….
,,

Munt, Goud ……
f

107.857.535,- Muntmat., Goud
..
,,1.373.163.339,15

f
l
.
481.020
.
874,15

Munt, Zilver, enz.

,,

18.804.192,73
Muntmat., Zilver..
,,


,,
1.499.825.066,88
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………

..

43.524.971,82
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse

rekeningen ……………..

,,
7.460.891,89
Staatd. Nederi. (Wetv. 27(5’32, S.No 221)
,,
8.905.871,61

Pas8Iva

________________________
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………

4.860.787,51
Bijzondere

reserve

………………..
7.102.179,67
Pensioenfonds

………………….
,,
11.887.722,63
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
963.892.175,-
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
24.883,54
Rek.-Cour.
J
Het Rijk fl66.540.l42,2l
saldo’s:

Anderen
,,
700.722.872,83

867.263.015,04
Diverse rekeningen ………………

,,
2.232.822,76

f

1.877.263.586,15

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f
767.455.733,23
).finder bedrag aan bankbiljetten in ons-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
1.918.639.440,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
onde
rgebracht

………………..,,

1)
Waarvan aan
Nederlandsch

Indjë
(Wet van
15
Maart
1933, Staatsbiad No.
99) ……..
1

63.247.800,-
1)

Waarvan

in

het buitenland

………
..

………..
210.360.310,25

Vornaams4e posten te duizenden
guldens.

1

Goud
1
1
Andere
Beschikb.
1
Dek-
Data

1

lCirculatie
opeischb.
Metaal-
Ikings
Munt

Munt mat.
1
saldo

1
perc.

12 Sept. ‘38110785811.373.163
963.8921867.288
767.456
1
82
5

,,

’38l08288I1.372.224
952.1051876.007
1
769.016
82

25Juli’14165.703J96.410 _
310.437
6.198
43.521
54
1

Totaal
Schatkist-
1

Belee-
Papier
Diverse
Data
1

bedrag
_
promessen
Idiscontoslrechtstreeksl
ningen

het
b,fltenl.
reke-
ningen
1
)

12 Sept. 1938
9.348
1

299.56

9

4.050
7.461
5

,,

19381
9.329
1

t
295.540
4.950
7.280

25 Juli

1914J
67.947

61.686 20.188
509
‘)unaer ce
acilva.

JAVASCHE BANK.
Andere Beschikb.
Data

Goud

Zilver

Circulatie opeïschb. metaal-
schulden saldo

10 Sept.’38
1)I
138.230 189.740
66.290
35.818
3

,,

‘381)1
138.160 191.090
66.770 35.016

13 Aug.19381 116.886
1

20.326
193.006 61.931
35.237
6

,,

19381
116.886
1

20.632
194.460 67.274
32.824

2
5Juli
1
9
14
1
22
.057 _31.907
110.172
12.634
4.842
1

Wissels,
1
1
Diverse

1
Dek-
Data
bulten

1
Dis-
Belee-

1
reke-

1
kings-
N.-Ind.
1
t

betaalb.

1
conto’s
ningen
1 1
ningen’)

Percen-
ta.ee

72.830
56.110
54
71760
56.380
54

14.004
46.9′
54.432
54
14.157
49.291 57.301
53

7.259
75.541
2.228
44
ers telegrafisch
ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilj.
1
Bankbilj.
1.
OtherSecurities
Data

Metaal
1

in

un
Bankingi Disc.and Sccuritie:
1
circulatie
1
Departm.
(
Advances
7 Sept. 1938 1 327.835
1
480.115
1 46.299 1 5.354 1 22.073
31 Aug. 1938
1
327.761
1
480.433

45.980

5.370 22.327
22 Juli 1914 40.164

29.317
1
33.833

OtherDeposits
1

1
Dek-
Data

1
Gov.
1
Public

Other
1
Reservel kings-
Sec.

Depos.

Bankers _
Accountsl________
1
perc._
1)
7
Sept.’38
~
I
I
0
02.061
1.336
1
32.151

91.259
1
34.852
1 47.720! 30,1
31 Aug.’38

27.758

94 744
1
36.376
1
47.3281
29,7

22 Juli ’14 11.005 14.736

42.185

29.297 52
1)
Verhouding
tusschen Reserve
eil Deposits.

BANK VAN FRANKRIJK.

Data
Goud
Zilverl
1
Te goed
in ii t

Wis
Waarv.I
op het
1
Belee-

.
R
vohot
sels
buitenl.I

ningen
a.d.Staal

1Sept.’38
308
34l
17
1
9.086
T
43.334
25Aug.’38
55.808
451j
24
1
9.513
743
3.876
43.334

23Juli’14
4.104
6401

j
1.541_
8_
769

Bonsv.d.i
t
.Diver-
1
1

Rekg.Courant
1
Data
zelfst.
__sea’)
Circulatie
1
zelfsi.
1 Punt-
amort. k.
____________
Staat
jomort.k.l
culiere,,
1Sept.’28
5.570
1

3.382
1

101.760
1

137
1
2.402 115.884
25Aug.’38
5.570
1

2.966 99.065
385
1

2.505

17684
23 Juli’14

1


1

5.912 401

943

DUITSCHE RIJKSBANK.

Data

Goud
1
bij bui-
1
als goud-
1
wissels
1
Belee-

1
tent. circ.
1
dekking
1

en

1
ningen
1
banken
1)
1
Eeldende
1
cheaues
1

7 Sept. 193870,8

10,6

5,4

6.377,9

28,5
31 Aug. 1938

70,8

10,6

5,5

6.647,4

35,2

30 Juli 1914 1.356,9

750,9

50,2

Data

1
Effec-
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
1

ten

1
Activai)
1

laiie

1

Crt.

1
Passiva

7 Sept. 1938
1

549,6

3.149,4

6.689,7

1

948,0
1

311,3
31

Aug. 1938

1

549,6

11.137,71

6.868,5

1.032,9
1

309,4

30 Juli

1914
1

330,8

1

200,4

1.890,9

1
40,0
1)
Onbelast.
2)
wo. Rentenbankscheine
7 Sept., 31 Aug., resp. 18,8 min.

NATIONALEBANKVANBELGIË (inBelga’R).

Goud
0
.
0

Rekg. Crt.

1938
..
0

Data

d
0

8/9..3.101
46
1

9571
2141

47

1147

229
111

32
5
1
1
9
..
1
3.085
1
46

9271
214

56
1147

229

4.297
31

289

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad
Wissels

Data
,,Other
1

Goud-
In her-

1
In de
Totaal
1

cert 1fl-
cash”
2)
disc. v. d.
1
open
bedrag
caten’)
member
1
markt
banks
1
gekocht
31 Aug.’381
10.639,8
110.632,4
385,7
7,1

1
0,5
24
,,

38
1
10.641,5
_10.632,4
396,9
6,7
1
0,5

Belegd
F1
Totaal
a
stort
1
Goud-
1
Alaem.
Data
in U. S.
1
Gov.Sec.
in circuJ

Kaepitaal
Dek-
1
kings-

1

Li’ek-
kings-
1
latie

1
1
perc.i)
1

perc.
4
)

31Aug.’381
2.564,01
4.169,3 19.212,4
1
134,0

1
82,4
1


24

,,

‘381
2.564,0
1
4.144,8
9.241,6
1
134,0
82,5

‘)
ueze certicicaten wcraen aoor ce ncnate,st aan (ie Keserve Isanken
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.
1
34 van
lOO
op
59.06
cents werd gedevalueerd.
Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhoudin totalen voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover id
g
em.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. BES. STELSEL.

1
1

Dis-
Rese
rve

1

Totaal
1
Waarvan
Data
Aantal
contos
Beleg-
bli de
1
depo-
1

time

1
leening.l
en
1

beleen.
gingen
R.
F
banks
1

sito’s

1

1
deposits

24Aug.’38I

1

8.217
12.496
6.639
1
27.052
1

5.217
17

,,

‘381
1
8.223
12.409
6.568
26.933
5.215
De nosten
van De
Ned. Bank.
da Javascha
Bank
en de
Bank ei
tngiana zijn in duizenden, alle overige posten in miluiOenen van
de betreffende valuta.

10 Sept.’38
2
)

1.930
3
,,
1
38
2
)

2.640

13 Aug.1938

3.580
6
,,
1938

3.005

25Juli 1914

6.395
1)
Sluitpost acliva.
2)

Auteur