Ga direct naar de content

Jrg. 22, editie 1139

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 27 1937

7 OCTOBER 1937

4UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economi*sch~Statistische

Beri*chten

S

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

22E JAARGANG

WOENSDAG 27 OCTOBER 1937

No.
1139

COMMISSIE VAN REDACTIE:
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

P.
Lieftinek; N.
J. Poluk; J. Tinbergen; P. de Vrtes ev
!ii

deze

verslagweek

as

internationaal

cle

stnnning

17. M.
II.
A. von der Valk (Redacteur.Secrctaris)
‘c’
J)o]lais

iets gunstiger. De
voorbijgaandc

verbetering
van

de

beurs

‘te

Nev-Yoik

bracht

‘iaag

naar

i)ollars

.
teweeg, en ook toeii

ter

beurze weer een

reactie

intrad,

Redactie-adres: Pieter de lloochweg 122, Rotterdam.
werd

de

steirniiing

voor

I)ollars

daardoor

niet

cladelijk

..

S
aangetast,

oiticlat wc11icht veer

vat ..hot inoney”

het,

iii
i1angcteekende stukken: Bijkantoor Ruiçjeplaatwey.
de

braiiditig

dci’

internationale

1)Olitieke

vervikkeIiigen,

Telefoon

Nr. 35000.

Postrekening 8408.
rustiger

Amerika verkoos
boven

hot woelige

Europa. In
oereensLenhItliIlg

daaimiee

vercl

door

ons

Egal isatiefotids
niet of weinig
geïtitervenieerd,
al bleef de koers van den
Advcrtcntics voorpagina f 0,50 per regel. Andere prigi
SI)ollar

ve1

oiigeveer
01)

het peil,

dat in

den
laatsten tijd

na’s f 0,40 per regel.

Plaatsing

bij abonnement

volgans
het fonds als ,.peg” heeft
aangelegd.
1 ondei.i
waren tea
aanzien
van Dollars iets flauwer, het-
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
geen
behalve
aan de
vorengenoeinde
factoren wellicht was

Nijgh

&

van Ditniar

NV.,

Uitgevers,

Rotterdam

Arn
toe te
schrijven
aan
seizoïnsinvioeden,
die nu eenmaal in
cle

herfsttnaandcn

steeds

een

druk

01)

deze

valuta

uit-
sferdam,

‘s-Gravenhage.

Postchèque•

en

giro-rekening
oefenen.

No.

14592.
De

steiiiiiiiiig voor

den

Franschen

Franc was

over

het
S


geheel genoiiieii gil nstig, maar vooral

in cle laatste dagen
werd

er

sveer

eenigen

cl ruk

uitgeoefend

iii

verband

met
Abonncmentsprjs

voor

het

weekblad

franco

p.

p.

in
cle politikc situatie in
Frankrijk.
De basis van het Vo1.k-

Nederland

f 16,—.

Abonncnientsprijs

Eçonomssch-Statzs
front schijnt minder hecht te
worden
en zoolang men iii
het
onzekere verkeert,
naar welke richting een verschui-
tisch Maandbericht f5,— per juar. Beide organen samen
i’ing zal plaats

vinden,

bestaat er ook

op

financieel
ter

f
20,— per jaar.

Buitenland en Kolonien resp.

f 18,—,
rein
onzekerheid. Zoowel contante
als Termij nfrancs nio3s-
S

0
ten daarom in de laatste dagen weer iets in koers
inboe
f 6,—
en
f23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona
ten. De psychologische steuti,

lieii de
Franckoers
had on-

touri en leden van hct Nederlandsch Economisch Insttunt
.clervoriden
van cle
Zwitsersche
leening

ging ook ten dccle
veer verloren, toen bleek, dat het succes van de uitgifte
ontvangen liet

iceekblad
en

het

Maandbericht

gratis

en
niet

bijzonder

groot

is

geweest.

ITojr

steeds

hoort mcii

genieten een rcductie op de verdere publicaties,
van suggesties van
deviozencontrOle,
de kwestie der amb-
tenaarssalarissen
vormt nog een

lreiging voor het
budget,


en

dat

alles

gevoegd

bij

den

onzekeren

internationalen
I:oiitiekeii toestand

heeft de

positie

valt

dcii

Franc

weer

INHOUD:

Blz
aangetast.
De Belgische

Franc staat ook

nog voortdurend

ouder
PAUZE 01″ OMSL.’IC VAN DE
CONJUNCTUUR
IN DE VER-
druk,

en

vooral

de

termijnnoteeringen

voor

deze

valutte
EENIODE STATEN ‘t door
Dr. P’alix Pinner ………..
786
duiden

op

stijencle

onrust.

De

jongste

daling vuil

den
Franschen
Franc had
reeds
deii eersten stoot voor aanval-
Gemeentelijke balastingverdeeliug
door
Prof. Dr.
N.
J.
len op dcii
BeLgischen
Franc
gegeven,
omdat mcii zich rea,li-

Polak

……………………………………
789
seevde-, hoezeer
voor het
labiele evenwicht
van de
Belgische
exportindustrie
die factor
een nadeel
kon
bcteckeneim.
Itet

Het verschil in
economische
structuur
tussehen
indus-
verdwijnen

van den

regcer-ingsletder Van

Zeeland,
onder

trie en
Landbouw door
Mr. Dr. A. A. van R!nn….. 790
wiens leiding. België’s

financieele
cii monetaire
saneering
tot stand

is gekomen,

heeft
nieuwe onzekerheid
gescha-

Overlmeidsmaatregelen

ten

aanzien

van

de plinrnvee-
pen, vooral zoolang men nog niet weet, hoe de reorgaltisa-

!iouderij en hun
gevolgen’
door
Mr. ii. W. J. Sannas
793
tie van cle
i3eLisc’he

reoeei’.i]w tot stand

zal

komen.


0
De positie van
den

Gulden

bleef

stabiel.

Alleen 01)

de

AANTEEKENINGEN:
geidmarkt
blijkt

dat de
onzekerheid
speciaal voor de lan-
..

.

0
oni’e
termijnen
toch

niet oeheel
zonder cntwerknw blijft.
Het
werkloosheidsvraagstuk
in de
Vereenigiog
voor
it

bleek

bij

cle

jonosteonderhandsche

inschrijving

op.
de

Staathuishoudkunde

………………….797
sc’ha.tkistpapier;

viermaandsproiuessen
gingen op
%
pCt., de
zestnaandstei’-mijn
en langci’ kwam

op

%

pCt.

uit de
INGEZONDEN STUKKEN:
bits.

Het feit,

dat de

schatkist

voor

de

eigen
behoeften
Verpachting van
vervoervergunningen
door
J. P. B. voorloopi.g ook weer
een
iets ruimer beroep 01) de markt
Fissot van Palot
met Naschrift door
A. M. ‘Groot
799
zal
moeten

doen,

zal daarbij

nauwelijks
een

mol
gespeeld
hebben,
omdat immers de
geldovervloed
nog zoo groot is,
Statistieken:
dat de
kwantitatieve

vraag- en

aanbodsverhouding voor
Oeldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten

…………….801,

804
de

rente-ontwikkeling
weinig beteekenis heeft.
Groothandelsprijzen ………………………………..802-803

786

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

PAUZE OF OMSLAG VAN DE CONJUNC-

TUUR IN DE VEREENIGDE STATEN?

De teleurstellende her fstactiviteit.

Degenen, die verwacht hadden, dat
01)
dezen, wat

beurs en zaken betreft, onverkwikkelijken zomer een
des te genoeglijker herfst zou volgen, zijn wreed teleur
gesteld. In plaats van de herleving der bedrijvigheid,
waarop men in analogie met het vorig jaar voor den
herfst te meer had gerekend, omdat de seizoensver-
zwakking van de zomercurve dezen keer een zeer vlak
verloop had getoond, vertoonen alle onderdeelen van
de zakelijke bedrijvigheid een achteruitgang, die
evenwel, op zichzelf beschouwd, niet groot genoeg is,
om de verrassende zwaarte en den langen duur van
de koersdaling ter heurze te verklaren.

Elk van de beide verschijnselen heeft zijn bijzon.-
dere technische oorzaken. De vermindering van de
productie is ten deele hiermede te verklaren, dat de
in de voorjaars- en zod1ermaanden in de meeste in-dustrieën geaccumuleerde achterstanden in de leve-ring, de z.g. haglogs, intusschen zijn ingehaald, zoo. dat thans de werkelijke trend der productie-ontwik-
keling naakt te voorschijn komt. Daarbij vertoont
zich nog een andere keerzijde van de zoo betrekkelijk
gunstige zomerontwikkeling. De bestellingen in de
meeste industrieën, in het bijzonder in de ijzer- en
koperindustrie, waren voor een belangrijk deel voor-
dekkiugsaankoopen geweest, waariran het psychose-
achtig karakter met de vrees voor prijsverhoogingen,
met de schaarschte bevorderende invloed van de in.
ternationale bewapeningsconjunctuur en de tijdelijke
inkrimping van de productie door stakingen te ver-
klaren wa.

Deze voor-dekkingen hebben nu natuurlijk tot een
toeneming van de voorraden hij de verwerkingsindus-
trieën geleid en verminderen dientengevolge de nieu-
we binnenkomende bestellingen. In zooverre zou de
achterwege gebleven herfstopleving als een technisch
reactieverschijnsel op het convulsieve karakter der voorjaarsbestellingen verklaard kunnen worden en
daaruit behoefden nog geen al te bezwarende gevolg-
trekkingen betreffende den voortgang van de con-junctureele beweging te worden gemaakt, met uit-
zondering ten hoogste van de gevolgtrekking, dat de
conjunctuurstijging vertraagd was. Echter zijn er
eenige verschijnselen, die een ernstiger diagnose schij-
nen te rechtvaardigen. Vooral geldt dit voor den ach-
teruitgang der verkoopen in den kleinhandel, die na
een periode van voortdurende loousverhoogingen van
10 tot 15 pOt. eenigszins merkwaardig aandoet. De
index der department store-verkoopen, die door den
Board of Governors of the Federal Reserve Systern
wordt berekend, vertoonde voor Augustus van dit jaar
in plaats van de gebruikelijke seizoensstijging een
daling van 94 pOt. tot 91 pOt. De totale verkoopen
van deze zaken in Augustus 1937 waren slechts
4 pOt. grooter dan die in Augustus 1936, terwijl in
de eerste acht maanden van het loopende jaar de ver-
hooging 9 pOt. had bedragen.
Na een loonsverhoogingsbeweging, die nu ongeveer
tien maanden heeft geduurd en na inschakeling van
meer dan een millioen werkloozen in het economisch
proces gedurende deze loonsverhoogingsperiode, moet
een koopkrachtresultaat, gelijk het in de ontwikke-
ling der k]einhandelsverkoopen tot uitdrukking komt,
ontsteltenis wekken, afgezien van de omstandigheid,
dat de loonsverhoogingsbeweging ongetwijfeld een
ongunstigen invloed heeft uitgeoefend op de inves-
teeringsindustrieën. Indien tegenover deze hieronder
nader te behandelen nadeelen van langdurigen aard
niet eens de kort durende voordeelen der activeering
van de comsumptie-industrieën door de creatie van koopkracht staan, dan moet dit argwaan wekken en
de meening veroorzaken, dat in de diepe regionen van
de conjunctuurontwikkeling iets niet klopt.

De beursreactie en de ,durtne markten7. –

De beurs schijnt zelfs van meening te zijn, dat deze
tegenstrijdigheden van zeer diepgaanden aard zijn.
Want anders zouden zoo permanente en diepgaande
koersdalingen, die. ook tot dusver niet eens door tech-
nische herstelperioden zijn onderbroken, onverklaar-
haar zijn. Ook deze scherpte en steilte van de koersda-
ling hebben haar technische oorzaken. In de Amen-
katinsche vakwereld is den laatsten tijd veel gedis-
cussieerd over het ,,dunne” van de markten. 1-let op-
treden van de Security- and Exchange Oommission,
die evenwel doör de bepalingen van de Security Act
van het jaar 1935 sterk in haar politiek was gebon-
den, is voor het ontstaan van de dunne markten door
de voornaamste beurskningen verantwoordelijk ge-
acht. De zoo juist uit de leiding der S.E.C. getreden,
tot deken van de li[arvard-Universiteit benoemde voor-
zitter Landis heeft het feit van de dunne markten
en haar reflexen op de ontwikkeling van de koersen
niet ontkend, maar hij heeft daartegenover als posi-tivum voor het optreden der commissie opgeëischt,
dat de Amerikaansche markten door de uitschakeling
van de insider-speculatie bijna voor 100 pOt. echte
heleggingsmarkten zijn geworden, waarop speculatieve
uitwassen geen belangrijke rol meer zouden kunnen
spelen.
Daar valt tegen aan te voeren, dat de beroepsspecu-
latie de koersontwikkeling ter heurze weliswaar van
tijd tot tijd forceert, maar dat zij deze ook dikwijls
nivelleert. De ontwikkeling van de contramine met
haar steeds noodzakelijke dekk-ingsoperaties kan in de
hausse de stijging remmen, in de baisse daarentegen
de vertragingselementen inschakelen, die op het
oogenhlik geheel en al ontbreken. In ieder geval geeft
het de Amerikaansche heurscontrôle van de New
Deal, hoe groote verdiensten zij ook mag hebben voor
de verheldering van het inzicht in de gebeurtenissen,
geen gunstig getuigschrift, dat aan dfectenmarkten,
waarop met dekkingen van minder dan 55 pOt, niets gekocht kan worden en, waarbij in tegenstelling met
1929 de outsider-speculatie van de ,,kleine luiden” in
het geheel nièt is geïnteresseerd, zoo onafgebroken
koersdalingen mogelijk zijn.
Maar het zou waarschijnlijk overdreven zijn, van-
neer men in het ,,dunne” van de markten de voor-
naamste oorzaak van de scherpe inzinking ter beurze
zou willen zien. Deze technische factor mag even wei-
nig overschat worden als de hierboven geschetste he-
invloeding van de conjunctuurlijn d6or de voorraads-dekkingen in het voorjaar en de daaruit voortvloeien-
de inkrirnpingsverschijpselen in de herfstzaken. Der-gelijke technische factoren verscherpen weliswaar de
fluctuaties, maar zij zijn niet van beslissenden aard
voor de ontwikkeling van dc trend. In dit opzicht
echter heeft de discussie in de Ver. Staten zich toe-
gespitst tot de vraag, of men bij den tegenwoordigen
terugslag te maken heeft met een min of meer diepen
interval in do stijgende conjunctuurontwikkeling of
reeds met het begin van het einde der conjunctuur
in het algemeen.
Intervallen van vertraging en tenugsiag in een
langdurige conjunctuurontwikkeling zijn er bijna
altijd geweest. Ook de groote conjunctuur na den oor-
log, die in 1923 begon en met de beurskrach van 1929
eindigde, is tweemaal, namelijk in het jaar 1924 en in
het jaar 1927, door dergelijke intervallen onderbro-
ken. Wil men de tegenwoordige situatie met de toen-
malige vergelijken, dan zal men moeten constateeren,
dat, wat de koersverzwakking betreft, de intensiteit
van de terugslagen van 1924 en 1927 reeds niet on-aanzienlijk is overtroffen, dat de verlaging der pro.
ductiegetallen en andere statistische details thans
daarentegen nog niet de afmetingen van die vroegere
intervaltijdperken heeft breikt. Dergelijke vergelij-kingen zeggen op zichzelf wellicht niet zooveel als
de, gelijk bekehd, zeer sterk tot analyse op grond van
statistische vergelijkingen neigende Amerikaansche vakpers gelooft. Maar zelfs wanneer de beurs dezen

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

‘187

keer met haar pessimisme haar doel zou voorhijschie-
ten (omdat zij te sterk gehypnotiseerci naar het analo-
gon van de beurskrach van 1929 met zijn catastrophale
gevolgen staart), geheel zonder invloed
01)
de econo-
mische ontwikkeling kan een zoo diepgaande ineen-
storting aan de beurs niet blijven.
Gedurende geheel deze periode van Maart 1937 af
scheen de congruentie tusschen beu rs- en economische
ontwikkeling dikwijls geheel te ontbreken. Niettemin
is altijd een, zij het ook dikwijls laat zichtbaar wor (lende, wisselwerking tusschen beide aanwezig. De thans optredende invloed van de koersdaling
OP
de
economische ontwikkeling treedt tamelijk snel en
met wellicht ernstige gevolgen aan het licht door het
feit, dat de emissiemarkten voor industrieele papie-
ren als met één slag verlaten zijn. 1-letgeen thans nog
aan emissies uitkomt, was reeds in Maart of April
beraamd en in Mei of Juni bij de Securify- and Ex-
chauge Commission ingediend. Aan nieuwe emissies
wordt thans zoo goed als niets geprojecteerd, en wij zuilen nog zien, van hoe belangrijke, ja als het ware
beslissende heteekenis de industrieele emissiemogelijk-
heid voor den voortgang der conjunctuur in de tegen-
woo rdige omstandigheden zou zijn.

De diepere oorzaak.’ Contraclie van de openbare
investeersnqspolitiek.

Om den gang van ons onderzoek tot het bewijs van deze conclusie te kunnen voortzetten, moeten wij ons
er eerst een beeld van trachten te vormen, op welk
j) tin t de Amerikaansche conjunctuur en haar tot cl us-
ver als gangmaakster dienende conj unctuurpoliti ek
van den Staat thans zijn aangekomen. Indien wij de
situatie zonder veel omslag willen keaschetsen, dan
zullen wij haar tot de volgende formule kun.ue.n
terugbrengen: De Staats-Emergency- en investee-
ringspolitiek, die in het jaar 1933 door Roosevelt
werd ingeleid intussehen, met aanwending van
ongeveer 16-17miliiard Dollar nieuwe hondsschul-
den, het volume der gemiddelde i ncl ustrieele productie
ongeyeer tot den stand van 1929, het topjaar van de
laatste cotijunctuurperiode, heeft opgevoerd, staat in
het centrum van de poging, haar investeeringsvolu-
me, indien niet te staken, dan toch te verminderen.
hetgeen aan relief-uitgaven van de hondsregeering,
aan investeeringen op het gebied van de openbare huishouding in de toekomst nog tot uitvoering zal
komen, zal, dit is althans het plan, binnen het kader
van de loopende hegrooting moeten worden gefinan-
cierd. Met het deficit van het begrootingsjaar 1937/
1938, dat gelijk bekend op slechts 418 millioen Dol-
lar. tegen 2.7 milhard in het vorig jaar is begroot,
zal het tijdperk der tekorten definitief zijn einde be-
reiken. Van dat oogenblik af zal tenminste het he-
grootingsevenw icht gehandhaafd, zoo mogelijk echter
een periode van langzame schulddelging worden
ingeleid.

Men kan er aan twijfelen, of dit doel definitief en
binnen de beoogde termijnen bereikt zal worden. Ook
indien het niet ten volle zou worden bereikt, valt
toch het feit niet van de hand te wijzen, dat reeds
een ernstige poging tot uitvoering ervan – en deze
ken niet ontkend worden – een merkbare contractie
in het programma en in de conjunctureel dynamische
werking der openbare investeeringen tot gevolg zal
hebben en reeds tot gevolg heeft gehad. Gelijk
0e-
langs President Roosevelt over den status van de
P.W.A.
(Public Work Adm i nistration) mededeel de,
zijn door hem in het loopende jaar 1253 projecten
tot een totaal bedrag van slechts rond 113 millioen
Dollat aan dotaties en 58 millioen Dollar in leenin-
gen toegestaan, terwijl 4315 projecten ten bedrage
van 609 millioen Dollar waren
)
voorgesteld. De Relief-
uitgaven zijn voor het loopend hegrootingsjaar gelijk bekend van 2.3, het vorig jaar tot 1.5 milliarci Dollar
verminderd en er mag op worden gerekend, dat deze
begrooting ook niet zal worden overschreden. Vol-
gens de mededeeling van het Treasury Dejartment

te Washington zijn voor het eerste kwartaal van het
loopende hegrootingsjaar, dat op 30 September ein-
digt, de op de begrooting voorkomende belastin.gont-
vangsten ook inderdaad bereikt. Immers de in Sep-
tember vervallende betalingen van de individueele
en corporatieve inkomstenhelastingen zijn tot 21 Sep-
tember in vergelijking met het vorig jaar van circa
283 tot 473 millioen Dollar verhoogd en daarmede
zijn de mindere helastingontvangsten van de maan-
den Juli en Augustus gecompenseerd.
Indien wij er twijfel aan uitspreken
., of met behulp
van het tot dusver gevolgde belastingstelsel voor
geheel het jaar en het vervolg het definitieve even-
wicht zal kunnen worden bereikt, dan berust onze
twijfel hierop, dat hij de schattingen der ontvangsten
met een voortgang van de gunstige conjunctuur en
een handhaving, zelfs met een stijgi.ng
der aan de
belastingbetalingen ten grond slag liggende inkomens resp. winsten van het jaar 1936 rekening is gehouden.
De winsten van het tweede halfjaar 1937 zullen ccii-
ter zonder twijfel beneden die van het eerste half-
jaar 1937, alsmede beneden die van het tweede half-
jaar 1936 liggen. Treedt een verdere conjunctuur-
terugslag in, dan zullen de begrootingen nog minder
kloppen. Echter heeft de Regeering aangekondigd,
dat zij in dit geval de belastingen .zal verhooge.n, even
tueel nieuwe belastingen invoeren cci er moet op wor-
den gerekend, dat ook de thans nog tamelijk v’er strek-
kende belastingvrije inkomens meer dan tot – dusver
de aandacht zullen krijgen.
Onverschillig echter of het evenw’icht der begroo-ting met of zonder invoering van nieuwe belastingen
tot stand komt, de beperking der openbare investee-
ringen zal contractief in de voikshuishouding werken
en in geval van de invoering van nieuwe belastingen
nog sterker dan anders. Dat zulk een cntractief
effect van absoluten of althans relatieven aard ten
opzichte van het vroegere toenem ingstempo ‘der open-
bare investeeri ngs- en con
.j unctuuraandrjvi ngspoli-
tiek reeds is ingetreden, blijkt duidelijk uit de ont-
wikkeling van de geldcirculatie en de hankdeposito’s,
waaromtrent de volgende statistiek uitsluitsel geeft.

Totale biljettencirc.
in milliarcien $
Einde Juni
1933
.
…….5.720
1934 ……..5.373
1935 ……..5.567 1936 ……..6.241
1937
6.447

Totale deposito’s

in milliarden $ in milliarden $

der Memberb,
Einde Juni
’33 .. 37.998

23.338
’34 .. 41.870

26.615
’35 . . – 45.766

29.496
’36 . . 51.335

34.098
’37 . . 52.577
Einde Juni
35.440

Uit dezen staat blijkt duidelijk, dat sedert het
begin van het jaar 1937 een zeer belangrijke ver-
mindering in het toenemingstempo van het biljetten-en het hoekgeld is ingetreden. Een verder symptoom

va.n de in het economisch leven ingetreden contractie
wordt zichtbaar, wranneer men de ontwikkeling der

clearingomzetten van de banken in de .voorafgegane
jaren vergeljlct. Zij vertoonen voor de laatste week
van Juni van cle jaren 1934 tot 1937 het volgende
beeld:

Milliarden

Milliarden
1934 ……4.959

1936 ……7.197
1935 ……5.961

1937 ……7.260

Kan goedkoop geld alleen den stroom weer op
gang brengen?

Terwijl derhalve de stijging van 1934 tot 1935 rond
een milliard Dollar, de stijging van 1935 tot 1936
zelfs 1i4 milliard Dollar bedroeg, zijn de clearingom-
zetten van 1936 tot 1937 slechts met iets meer dan
60 mill ï oen Dollar gestegen. Beide ontwikkelingsreek-
seri toonen met alle duidelijkheid, dat het stimulee-

788

ECONOMISCH-STATISflSC’HEBERICHTEN

27 Octob’èr 1937

rend effect van het ,,pump psiming” dr in’ vorige:
jaren ingespoten doses is uitgewerkt en dat de po-
ging om de Administratie weer in conservatiever ba-,
nen te leiden, begonnen is, een stagneerend en meer en
meer deflatorisch wordend effect uit te oefenen. De
invloeden van deze deflatie, die men thans te bespeu-
ren krijgt en waarin naar onze meening
de werkelijke
diepere oorzaak van den achteruitgang in het zaken-
leven en van de, door psychologische oorzaken sterke,
daling ter beurze schuilt,
begon de Staat bij zijn finan-
cieringen reeds sedert het begin van 1937 te bespeuren.
De banken hebben in den ioop van dit jaar meer
dan een milliard der staatsobligaties, waarmede zij
zich in den tijd der groote schuldopneming door den Staat moesten volzuigen opgeruimd, om de credie’t-
verleening aan de intusschen met grootere activiteit
werkend industrie te kunnen uitvoeren. Daarbij
speelde eenerzijds de overweging een rol, dat, zij bij
deze verwisseling meer rente konden maken, aan den
anderen kant echter ook het gezichtspunt, dat de
grens voor belasting met staatsleeningen voor haar
bereikt was. De banken hebben voor het overige de
opruiming van staatsobligaties ook nog voortgezet,
nadat de acute spanning in haar balansen door de
nieuwe injectie van geld in de volkshuishouding met
behulp van de openmarktpolitiek der Federale Re-
serve Banken, de discontoverlaging der meeste Fede-
rale Reserve Banken en tenslotte de ontsterilisatie
van 300 millioen uit het inactieve goudfonds van het
valuta-Egalisatiefonds was geweken.

De Regeering zal ongetwijfeld ook in de toekomst
voortgaan, de markt door verdere ontsterilisaties van goud meer liquide te maken, indien het noodzakelijk
mocht worden de politiek van goedkoop geld met
zulke middelen te handhaven. Gehandhaafd toch moet
de politiek van goedkoop geld onder alle omstandig-
heden blijven in verband met het feit, dat in de eerst-
volgende 12 maanden niet minder dan $ 4.34 milliard
schulden van de Regeering met korten en middelma-
tigen looptijd successievelijk vervallen. Zij kunnen bij
het nog steeds niet ten volle bereikte evenwicht der
financiën zelfs niet ten deele door delging uit de
wereld worden geholpen, maar moeten in ieder ‘geval
geprolongeerd worden.

J-ierziening van de openbare
mv
esteeringspolitie’k
zou tijd eischen.

Deze voortzetting van de politiek van het goed-
koope geld voor prolongatiedoeleindert is
echter aller-
minst identiek aan een opheffing of paralyseering
der contractietendenzen, die wij hierboven hebben
aangetoond. Zij zal er niet toe dienen, de verlang-
zaamde investeeringspolitiek der Federale Regeering weer sterker te laten groeien. Zij is echter op zichzelf
niet toereikend, om investeeringen van de particuliere

ondernemingen op gang te brengen in een mate, die
de voortzetting en eventueel de versterkte opgang
van de conjunctuur zou kunnen waarborgen. Wat al-lereerst de regeeringsinvesteeringen betreft, wij heb-
ben hierboven reeds onzen twijfel tot uitdrukking
gebracht, of zij
definitief
met het effect van het
volledig hegrootingsevenwicht gestopt kunnen worden.
Reeds thans kan men waarnemen, dat een deel der
uitgaven, die de federale Regeering heeft geschrapt,
als projecten der staten en gemeenten herleven en
hetzelfde geldt van een deel der relief-uitgaven. In
een onlangs gehouden conferentie der staatsgouver-
neurs hebben verscheidene gouverneurs, voorop Leh-

man van New-York, er bitter over geklaagd, dat de
Bondsregeering hen een voortdurend. grooter deel
der belastingbronnen ontneemt of suppletoir belast,
welke vroeger tot de competentie der afzonderlijke
staten hebben behoord. ‘) Tenslotte is men het er met
President Roosevelt over’ eens geworden, dat binnen-
1)
Dat echter de Federale Regeer’ing de ‘statet.i en gemeen-
ten in de crisis en gedurende de periode van aandrijving
der economie ook ‘van uitgaven ontlast heeft, waarvoor vroe
ger deze federale eji locale liuha.men thaddeu te zorgen, is
door de ‘klagers niet in het bijzonder te berde gebracht.

kort een conferentie van de vertegenwoordigers ‘der
Staten met de Bondsregeering over de regeling van
het netelige probleem zal worden gehouden.
Hoe het ‘ook zij, in totaal zal ondanks de over-
heveling van een deel der Bondsuitgaven naar cle
Staten en gemeenten voorloopig een vermindering
van de openbare uitgaven plaats vinden. In deze rich-
ting loopt voorloopig nog de geheele machinerie in
de administratie en ook in het Congres. Dat sluit
evenwel niet uit, dat in geval van een meer gepro-
nonceerden achteruitgang van de conjunctuur de
machinerie weer omgeschakeld zal worden, daar de
Roosevelt-administratie het niet zou kunnen aan-
zien, wanneer de werkloosheid weer sterk zou toe-
nemen. Men zou dan echter eerst nieuwe uitgaven
moeten toestaan, nieuwe openbare investeeringen
voorbereiden en nieuwe schulden aangaan, dezen keer
wellicht over de staten en de lokale overheden, waar-
van de totale schuld op het oogenblik ,,slechts” on-
geveer $ 15 milliard tegenover een Bondsschuld van circa $ 37 milliard bedraagt.

Gelijk de ervaring inAnierika en alle andere lan-
den leerde zou het evenwel eenige tijd duren, alvorens
de projecten zijn uitgewerkt en nog meer tijd, voor
zij tot uitvoering komen. Alvorens zij hun conjunc-
tuurdynamische activiteit zouden kunnen uitoefenen,
zou derhalve een vrij ruim tijdsverloop moeten voor-
bijgaan. Intusschen zou het bij de contractie-ontwik-
keling blijven.

Het probleem van het particulier initiatief.

De andere en natuurlijk veel gezondere weg, om de
conjunctuur opnieuw op gang te brengen, zou via
cie activeering. van het
particulier initiatief
leiden.
Dat het alleen door goedkoop geld niet te inspiree-
ren is, bewijzen de ervaringen der laatste crisis tus schen 1929 en 1932. Hoe is het thans met de voor-
uitzichten van het ingrijpen van het particulier
initiatief gesteld? Het ,antwoord, dat daarop kan
worden gegeven luidt: wat betreft de aanwezige reser-
ves tamelijk goed, wat de kostenpolitiek aangaat niet
bijzonder goed en psychologisch tamelijk slecht. Men
mag zeggen, dat het aan investeeringsreser’ves, en
ook aan zoodanige, die het particulier initiatief•
op zichzelf, in het bijzonder onder de heerschappij
van het goedkoope geld zouden kunnen ‘prikkelen, op
het oogenblik niet ontbreekt. Dat is het groote ver-
schil met 1929, toen zoowel op de bouwmarkt als in
de industrie belangrijke over-investeeringen en een
tamelijk sterke over-capaciteit gedurende de lang-
jarige hausse waren ontstaan.
Thans kan men reeds veeleer van onder-capaciteit
spreken, in het bijzonder in het
bouwbedrijf,
waar
zich een sterk woningtekort dreigt te ontwikkelen, in-
dien nog eenige jaren niet zou worden gebouwd. liet Congres heeft in zijn laatste zitting’ dan ook een wet
aangenomen, op grond waarvan de Bondsregeering
binnen de eerstvolgende
vier
jaren in het geheel 500
millioen bouwcrediet en daarnaast ieder jaar $ 20
millioen aan houwsubsidies beschikbaar zal stellen.
Dit bedrag is niet zeer aanzienlijk. Bovendien staat de winter met zijn stagnatie van de houwbedrijvig-
heid voor de deur en tenslotte zijn naast de openbare middelen voor het bouwen ook particuliere kapitalen
noodig. Deze zijn echter wegens de nog steeds achter-
wege gebleven reorganisatie
vat
het hypothecair ere-
diet in de Vereenigde Staten – een groote nalatig-
heid van de Regeerimig Roosevelt! – en de nog steeds
niet geëindigde reacties van de laatste crisis op de
huizenmarkt, indien al, dan’ tegen hooge rente te
verkrijgen. Daar ook de bonen van de bouwvakarbei-
ders met ongeveer 20 pOt. zijn gestegen, schijnen de vooruitzichten van een conjunctuuraandrijving op de
bouwmarkt niet zeer groot.
Iets dergelijks geldt van de spoorwegen, die even–
eens op, zichzelf voldoende behoefte aan bestellingen
hebben. Maar tegen de oorspronkelijke verwachtingen in, zijn de netto-winsten der spoorwegen ondanks aan-

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

789

zienlijke toeneming van het verkeer en stijgende bru-
to-ontvangsten ten opzichte van het vorig jaar van
Juni 1937 af niet alleen niet meer gestegen, mans
verminderd, en de recente beslissing ton aanzien van
de looneischen van het spoorwegpersoneel vergemak-
kelijkt de situatie niet.
Wat tenslotte de
indwstrie
betreft, ook zij heeft op
zichzelf nog een onuitgeputte behoefte aan investee-ring. In het algemeen is in het verloop van deze con-
junctuur tot dusver slechts de verouderde capaciteit
door nieuwe vervangen. Een werkelijke vergrooting
der capaciteit heeft hij slechts enkele, hoewel tamelijk
belangrijke, industrieën plaats gevonden of vindt
thans plaats b.v. bij de ijzerindustrie, hij de autoino-
bielindustrie, hij aluminium, kunstzijde en celstoffen.
De moeilijkheid schuilt ook hier in de financiering,
want, in tegenstelling met de bouwmarkt, schijnen
OP
industrieel gebied de gestegen bonen rationalisatie-
investeeringen niet te verhinderen, maar omgekeerd
te forceeren. Doch de industrie zou, om in ruime
mate te kunnen investeeren, een willige en overvloe-
dige kapitaalmarkt noodig hebben. Zij heeft deze te
meer noodig, nadat de vorming van reserves door de
belasting op de onverdeelde winsten ten zeerste is be-
moei lijkt.

Tot dusver diende het grootste deel der aan de
kapitaalmarkt geplaatste aandeelen en obligaties niet
voor het verkrijgen van nieuw kapitaal, maar voor
herfundeeringsdoeleinden. Bij een beursconstellatie
gelijk de tegenwoordige valt echter aan een verbete-
ring (Ier mogelijkheid tot plaatsing van emissies
niet te denken en dientengevolge bestaat zelfs het
gevaar, dat maatschappijen, die geld noodig hebben,
haar dividenden verlagen, om althans een deel der
middelen beschikbaar te hebben. Dat zou natuurlijk
de koersontwikkeling nog verder kunnen beïnvloeden.
Naast de investeeringsreseives, waarop wij hier-
boven de aandacht hebben gevestigd
;
had in het bij-
zonder ook de situatie in den landbouw de meening
steun gegeven, dat een conjunctuuromslag
01)
kor-
ten termijn feitelijk in het geheel niet mogelijk is.
liet inkomen der landbouwers is ten opzichte van
het vorig jaar met ruim 14 pOt. toegenomen en het
staat ongeveer op het peil van het inkpmen van 1929.
‘Welis’aar heeft een even hoog inkomen der boeren
destijds het uitbreken der crisis ook niet verhinderd,
maar ten gunste van de tegenwoordige situatie valt
op te merken, dat dezen keer in de
stijging
van het
inkomen der landbouwers met 14 pOt. ook een dyna-
mische factor aanwezig is, die in het jaar 1929, toen
het inkomen van de boeren in vergelijking met de
voorafgaande jaren, niet was toegenomen, ontbrak.

Intusschen valt het nauwelijks aan te nemen, dat
deze toeneming van 14 pOt. in den agrarischen sector voldoende zou zijn, om een conjuuctuuromsiag tegen te houden, vooral omdat de landbouw reeds de laatste
jaren over middelen tot.groote investeeringen beschik-
te en daarvan ook in sterke mate gebruik maakte. De stand van zaken is derhalve deze: conjunctuur-
reserves voor het particulier initiatief schijnen in aan-
zienlijken omvang aanwezig te zijn en het zou eigen-
lijk wonderlijk moeten toegaan en met alle vroegere conjunctuur-ervaringen in strijd zijn, wanneer hij de
aanwezigheid van zulke reserves de conjunctuur een-
voudig zou omslaan, nadat zij juist eerst het hoogte-
1)unt van de vorige conjunctuur heeft bereikt. Het
zou een beschauaend resultaat van een, niet aanwen-
ding van 16-17 milliard nieuwe hondsschulden op-
gezette, conjunctuurpolitiek zijn, indien een snel ein
de der hausse het geheele resultaat zou zijn. Niettemin is een omslag niet uitgesloten, misschien
juist-wegens de 17 milliard bondsschulden, die in de
conjunctuurpolitiek van de New Deal zijn geïnves-
teerd. Wij komen hier tot vraagstukken van structu-
reden aard, waarvan de invloed op het particulier
initiatief, die zoowel door de kostenpolitiek als (ie
psychologie wordt bepaald, in een tweede artikel zal
worden behandeld. Dr.
1’ELIX PINNER.

GEMEENTELIJKE BELASTINGVERDELING.

De in de afgelopen maanden gepubliceerde ont-
werp-begrotingen van een aantal belangrijke gemeen-
ten hebben wel duidelijk getoond, dat het met de
gemeentefinanciën nog geenszins couleur de rose is,
dat zelfs voor menige gemeente nog van een finan-
ciële noodtoestand mag worden gesproken. Zeker, ér is geen nood meer hij de voorziening met kasmidde-
len, lenen gaat verwonderlijk vlot en het is den ge-
meenten mogelijk geweest, hij het Rijk – schoon schip
te maken: de laatste alinea van de Millioenenota
vermeldde, dat er half September 1937 geen kasgeld-
leningen meer liepen ten laste van een of meer ge-
meenten. Maar, zoals nog kortelings de op dit ge-
bied hij uitstek deskundige en met de innerlijke prak-
tijk goed bekende accountant-verificateur J. ii.
Textor in zijn belangwkkend referaat voor de Ac
countantsdag 1937
1)
uiteenzette, de financiële positie
van een gemeente dient niet met haar kaspositie te
worden verward.
Van enige grote gemeenten sluit de begroting ook
nu nog met een tekort. De boekingen, waardoor dé
begroting in de jaren van de allerergste nood was
geflatteerd, zijn grotendeels, evenals hij het Rijk, ge-
continueerd. Belastingen en tarieven, waarvan men
wel algemeen van oordeel is, dat zij behoren te wor-
den afgeschaft of verlaagd, zijn onverminderd of
zelfs met hogere ophrengstraming onder de inkom-
sten opgenomen. De rentehesparing, die van de con-versies het gevolg zal zijn, wordt door het accres der
uitgaven en door de sanering der boekingstechniek
geredelijk geabsorheerd. De begrotingen openen wei-
nig gunstige perspectieven voor de grote werkcentra.
Des te hedenkelijker moet het uit dien hoofde wor-
den geacht, dat het eigen gemeentelijk helastingge-
bied zich vrijwel beperkt tot de woongemeenschap
en zich in zo geringe mate uitstrekt tot cle werk-
gemeenschap. Ten aanzien van laatstgenoemde zijn er
slechts de zakelijke hcdrjfsbelasting, die volgens het
algemene oordeel de werkgemeenschap meer schaadt
dan haat en dus zo spoedig mogelijk behoort te

worden afgeschaft, de personele belasting op bedrijfs-
percelen en de precarioheffingen, die eveneens een
bedenkelijk bestaan voeren, en de automatisch toe-
vloeiende opcenten op de dividendJ en tantièmehelas-
ting. Daarentegen betreffen de opcenten op de in-
komsten-, vermogens- en gemeen tefon dshelasting, de
personele belasting op particuliere percelen en de
hondenbelasting uitsluitend de woongemeenschap.
Grotendeels geldt dit ook voor de belasting op pu-
blieke vermakelijkheden. De straathelasting en de op-centen op de grondhelasting vallen op heide terreinen.
Waar het moderne verkeer tengevolge heeft, dat
menige gemeente als werkgemeenschap een geheel
andere samenstelling heeft dan als woongemeen-
schap, en dat menig burger tot de werkgemeenschap
van de ene, tot de woongemeenschap van de andere
gemeente behoort, terwijl de gemeente zich voor haar
voorzieningen ten behoeve van de werkgemeenschap
evenzeer als voor die ten hate van de woongemeen-
schap grote kosten heeft te getroosten, leidt de een-
zijdige oriëntering van de belastingheffing naar de
woongemeenschap tot grote moeilijkheden en schrij-
nende verschillen. Tal van personen, die tot een
werkgemeenschap behoren, daarin een plaats van be-
tekenis bekleden en daarvan aanzienlijke vruchten
genieten, dragen in geringe mate hij tot de kosten
dier werkgemeenschap. Hun belastinggeld, voor zo-
verre het de eigen heffingen – der gemeenten hetref t, komt vooral hun woongemeente ten goede.
In Economisch-Statistische Berichten van
20
Fe-
bruari 1935 hebben wij reeds deze bezwaren in het

1)
Ter onderscheiding van de in de laatste jaren ‘oor-
komende nabootsiugen, die -zioh van hetzelfde woordmerk bedienen, zij ten overvloede vernield, dat met Accountants-
dag tout court steeds bedoeld wordt die, georganiseerd
door het Nederlaudsc-h Instituut van Accountants.

790

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

licht gesteld. MTij hebben toen erop gewezen, dat dg
wens tot egalisering van gemeentelijke heffingen,
clie is helichaamd iii cle instelling van het Gemeente-
fonds, is achterhaald door de noodzaak tot verhoging
van gemeentelijke opcen ten op inkomsten-, vermo-
gens-, gemeentefonds- en personele belasting, waar-
door de verschillen ten bate van de woongemeenten
opnieuw zijn geaccentueerd. Vergeleken daarbij was
de correctie door de instelling van het Werkloos-
hei dssubsidiefonds gering.
Wij hebben toen de gedachte geopperd, naar het
voorbeeld van de Geneefse regeling voor internatio-
nale verdeling van het helastinggehied tussen dehi
teur- en crediteurlanden, cle gemeentelijke opcenten-
heffing op inkomsten-, vermogens- en gemeentefonds-
belasting te verdelen tussen werk- en woongemeenten.
Met vermijding van dubbele heffing, zoals oudtijds
hij de ongewenste en onhillijk werkende forensenbe-
lasting, meenden wij het doel te kunnen bereiken door de opcenteu aan verschillende gemeenten te
doen ten goede komen en wel:
voor wat betreft inkomen uit onroerend goed en
hypothecaire vorderingen, waarvoor geen obligatiën
aan toonder zijn verstrekt, alsmede voor in een en
ander belegd vermogen:
aan de gemeente, waar het
betrokken of verbonden onroerend goed is gelegen;
voor wat betreft inkomen uit eigen onderneming
en daarin geïnvesteerd kipitaal:
aan de gemeente, waar die onderneming haar bedrijf uitoefent;
voor wat betreft tantièmes van directeuren en
commissarissen van naamloze vennootschappen, coöpe-
raties, ed.:
aan de gemeenten, waar de vennootschap
haar bedrijf uitoefent;
voor wat betreft salarissen, lonen en andere
arheidsinkoinsten, niet onder
b.
en
c.
vallende:
aan
de gemeente, waar de arbeid doorgaa,rcs wordt ver-
richt of het vaste uitgangspunt voor het verrichten
van de arbeid zich bevindt;
voor wat betreft salarissen en pensioenen van
(gewezen) gemeente-ambtenaren en geëmployeerden van gemeentelijke instellingen:
aan de gemeente, in
wier dienst de ambtenaar is of bij pensionering was;

voor wat betreft inkomen uit alle andere bron-
nen en alle andere vermogensbestanddelen – dus alle
roerend vermogen, ook hypothecaire ohligatiën aan
toonder —:
aan de gemeente, waar de belastingplich-
tige woont.

Deze verdeling van de opcenten l)rengt natuurlijk
enige meerdere hewerkelijkheid mede bij vaststelling
en inning van het bedrag der belasting en bij ver-
rekening tussen Rijk en gemeente. Al te groot kan
dit bezwaar niet zijn, indien als volgt wordt tewerk
gegaan.

De Inspecteur der belastingen ter plaatse, waar de
belastingplichtige woont, stelt eerst het gehele he-
lastbare bedrag vast, alsmede de aanslagen in inkom-sten-, gemeentefonds-, vermogens- e.n verdedigings-
belastingen in hoofdsorn. Daarbij voegt hij de rijks-
opcentdn. Vervolgens gaat hij, aan de hand van de
thans reeds voor het grootste deel op het aangifte-
biljet vermelde gegevens, na, waar de onroerende goe-
deren liggen, waar de bedrijven worden uitgeoefend,
waar de arbeid wordt verricht, welke gemeente de
werkgeefster is. Ten aanzien van tantièmes van di-
recteuren en commissarissen van naamloze vennoot-
schappen geeft de verdeling van de gemeentelijke
opcenten op de dividend- en tantièmebelasting hem
uitsluitsel, welke gemeenten recht hebben op de des-betreffende opcenten op inkomsten-, gemeentefonds-
en vermogensbelasting. Een tabel van opcenten, door
de verschillende gemeenten geheven, stelt den Inspec-
teur in staat, voor iedere post, naar het tarief der
rechthebbende gemeente, de opcenten te berekenen,
die elke van de herkomstgemeenten en die de woon-
gemeente toekomen.
De meest juiste wijze zou zijn een verdeling naar
analogie van de bekende Beschikking van den Mi-
nister van Financiën van 17 April 1928 No. 31 (Stc.

No. 76) inzake internationale dubbele belasting. In
ons artikel in E.-S.B. van
20
Februari 1935 was
deze wijze van handelen voorgesteld. Zij is echter zeer
hewerkeljk. Eenvoudiger ware simpele splitsing van
de hoofdsom in evenredige delen en heffing van
opcenten naar die evenredige delen.
Heeft bijvoorbeeld een belastingplichtige, vonende
in A, een inkomen van
f 10.000,
samengesteld uit
f 1000
uit onroerend goed in B,
f
5000 salaris voor
werkzaamheden in C en
f
4000 uit roerend vermogen,
dan bedraagt de hoofdsom zijner gemeentefondshelas-
ting over
f 10.000,
indien A is een gemeente van cle
tweede klasse en de belastingplichtige gehuwd is,
zonder kinderen:
f
369. Heffen nu gemeenten A, B en 0 resp. 50, 60 en 75 opcenten, dan wordt de hef-
fing der gemeentelijke opcenten als volgt berekend:

Deel van

het

Bedrag der Opcenten Opcenten
Gem. belastb. ink. Quotum belasting percentage bedrag
A

4000

41,0

147,60

50

73,80
B

1000

1
1
10

36,90

60

22,14
C

5000

51

184,50

75

138,38

Totaal 10000

1010

369,—

234,32

Houdt men van de aan een gemeente toekomende
opcenten een uniforme verzekeringsprernie af voor
kwade posten (vermindering van de aanslag na recla-me of beroep, ontheffing, wanbetaling, ed.), uit welke
premie het Rijk dan die kwade posten voor eigen
rekening kan nemen, dan vereenvoudigt ook dit cle
administratie. Indien men de provinciale opcenten
op de woonplaats blijft oriënteren, geeft ook dit on-derdeel, waarvan het belang vermoedelijk gering is,
geen complicaties.

Onoverkomelijk lijkt ons het administratieve be-
zwaar niet, terwijl een ieder de billijkheid ervan
voelt, de herkomstgemeenten van de inkomensdelen
aandeel te geven in de opbrengsten, die thans over-
vloedig aan de woo.ngemeetiten ten goede komen. De
cumulatieve werking van deze toestand, die leidt tot
steeds verdere verhoging van lasten in de werkge-
meenten en steeds nieuwe vlucht uit die nijvere cen-
tra, client te worden gestuit en dit kan, indien men
in de helastingverdeling realiseert wat een ieder
reeds voelt: dat men evenzeer als van zijn woonge-
meenschap, of wellicht nog nieer, deel uitmaakt van
cle gemeenschap, waarin men arheidt en het grootste
deel van zijn niet verslapen tijd doorbrengt. -P.

HET VERSCHIL IN ECONOMISCHE STRUCTUUR

TUSSCHEN INDUSTRIE EN LANDBOUW.

Te allen tijde is er verschil in waardeering geweest
van industrie en landbouw. Een typisch voorbeeld
van een dergelijk verschil in waardeering bieden cle
17e en 18e eeuw. Mercmtntilisten en Physiocraten
stonden tea deze lijnrecht tegenover elkaar. De Mer
cantilisten hadden uitsluitend oog voor de belangen
der industrie en ontzagen zich niet maatregelen te
nemen, die den landbouw schaadden, maar van nut
waren voor de industrie. Omgekeerd kemnerkten cle
Physiocraten zich door een inatelooze vereering van
den landbouw en een minachting voor de industrie,
wier heoefenarën als ,,classe stérile” werden aange-
nierkt.
Ook in den tegeuwoordigen tijd komt een verschil
in waardeering van industrie en landbouw nog meer-
malen aan den dag. Het komt mij voor, dat daarbij
dikwijls nog te weinig wordt gelet
01)
het groote ver-
schil in economische structuur, dat er tusschen in-
dustrie en landbouw bestaat. Doet men dit wel, dan
gaat nieuw licht op over onderwerpen ,waarin in-
dustrie en landbouw thans nog rnenigmb.al ver-
deeld zijn.
Over twee van die onderwerpen zou ik enkele op-
nierkingen willen maken. Het eerste onderwerp be-
treft de critiek, die van industrieele zijde meermalen
op de landbouwcrisispolitiek der Regeering wordt

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

791

uitgeoefend. 1-let tweede onderwerp heeft betrekking
op de bezwaren, die van landhouwzijde tegen de in-
clustrie worden ingebracht, omdat de belooniug in
den landbouw achterblijft bij die in de industrie.
Aard van den steun aan industrie en landbouw.

De steun, die de Regeering iii cle achter ons lig-
gende crisisjaren aan de industrie en aan den land
bouw heeft verleend, is van zeer verschilleuden aard.
De industrie werd in hoofdzaak geholpen door de
Crisis-Invoerwet, welke een systeem van contingen-
teering instelde teneinde bovenmatigen invoer te
voorkomen. Naar ruwe schatting is ongeveer deel
van den invoer van industrieele producten gecontin-
geateerd. Daarnaast ontving de industrie een be-
scheiden steun door de fiscale herziening van het
tarief van invoerrechten, welke 1 Juli 1934 in ver-
king trad en het tarief van 8 pOt. op 10-12 pOt.
bracht.

hoeveel verstrekkender waren de maatregelen ten
behoeve van den landbouw! Voor het geheele terrein
van landbouw, tuinbouw en sierteelt werd een net van
regelingen ontworpen. Ingekrompen werd, door mid-
del van teeltbeperking, de productie van die artike-
len, die voor een groot deel moeten worden uitge-
voerd (vooral veehouderijproducten). Daarentegen
werd uitgebreid, door het in uitzicht stellen van
richtprijzen, de productie van die artikelen, die voor
een groot deel moeten worden ingevoerd (vooral de
granen). Om gedurende de jaren, dat vraag en aan-
bod zoo volkomen zouden zijn verbroken, het bedrijf
voor den ondergang te bewaren, werd het Landbouw

crisisfonds ingesteld, dat een bedrag van 150-200
millioen •gulden bevatte.
Uit dit korte overzicht blijkt reeds, dat de land-
bouw veel intenser werd gesteund dan de industrie.
Kan men daarvan nu de Regeej-ing een verwijt maken
en zeggen, dat de landbouw werd voorgetrokken?
Naar mijn meaning geenszins. De toestand in den
landbouw was in het algemeen moeilijker dan in de industrie. Zulks is geen toeval. Hier speelt het ver-
schil in economische structuur een belangrijke rol.
Er zijn factoren werkzaam, die den landbouw econo-
inisch meer kwetsbaar doen zijn dan de industrie.
Tolkomneu terecht w’erd aan de economisch zwakkere
bijzondere aandacht verleend.

Oorzaken van de grootere economische kwetsbaar-
heid van denlandbouw.
Naar mijn meening moet daarbij op drie oorzaken
worden gewezen.
lo. De uitkomsten van de industrie zijn afhanke-
lijk van de conjunctuur. Het productieproces zelf
kan vooruit worden berekend. Alleen de prj, die
wordt gemaakt, is een onzekere factor. En de prijs
wordt bepaald door een gunstige of minder gunstige
conjunctuur.

Anders is de toestand in den landbouw. Natuur-lijk is de conjunctuur hier ook van zeer groote be-
teekenis voor het uiteindelijk financieel resultaat. Maar daarnaast heeft de landbouw nog te rekenen
met een tweede riskante factor. In den landbouw kan
nl. het productieproces niet vooruit worden berekend.
Want de landbouw is niet alleen afhankelijk van de
conjunctuur,
maar ook van .de
natuur.
Dit vergroot
het risico van het bedrijf. Hoe gemakkelijk kunnen
de oogsten in den akkerbouw gunstiger of minder
gunstig uitvallen. Abnormale koude, buitensporige
warmte, overvloedige regen, verzengende droogte, ple-
gen voor den landbouw fataal te zijn. Een dergelijk
bijzonder risico draagt niet alleen de akkerbouw,
maar ook de veehouderij. Men denke aan ziekten, die
den veestapel van een boer, d.w.z. zijn economisch
apparaat, ernstig kunnen teisteren.
2o. Er is nog een tweede verschilpunt in de econo-
mische structuur van landbouw en industrie: het aan-
bod in den landbouw is veelal minder elastisch dan
in de industrie. Dat wil dus zeggen, dat het aanbod
in den landbouw veelal minder snel kan worden in-

gekrompen. Het gevolg is, dat de landbouw op prijs-
dalingen minder snel reageert, zoodat ook minder
snel herstel kan intredemi. De landbouw blijkt ook hier
economisch kwetshaarder clan de industrie.

Vanwaar deze geriiigere elasticteit van het aanbod
in den landbouw?

De industrie kan als regel op iederen dag van het
jaar de productie veranderen. Zoodra cle noodzakelijk-
heid daarvan blijkt, kunnen de maatregelen daartoe
op korten termijn w’orden uitgevoerd. De akkerbouw
daarentegen verkeert in een andere situatie. Hier kan slechts eenmaal per jaar een verandering der
productie worden toegepast, nl. wanneer de nieuwe oogst in den grond gaat. WTa
nn
e
er
is gezaaid, dan
ligt cle bestemming van den grond weer voor een
jaar vast. Tusschetitijdsche verandering is niet mno-
gelijk. Het aanbod van akkerhouwproducten is dien-
tengevolge weinig elastisch.

Ook de veehouderj kan haar productie veelal min-
der gemakkelijk inperken dan de industrie. Intusschen
dient hierbij wel te worden gewaakt tegen te absolute
uitspraken. Er zijn industrieën waarin het machinaal
apparaat een zoo groote rol speelt — dit is zelfs in
toenemende mate het geval – dat het enorme be-
zwaren heeft om dat apparaat geheel of gedeeltelijk
stil te leggen in verband met de daaraan verbonden
kosten. In dat geval is ook hier gebrek aan elastici-
teit. Maar in vele takken van industrie is de toestand
anders. Daar kan de industrieel zijn machines stop-
zetten en aldus zijn productie verminderen. Welis-
waar beteekent dit voor hem een offer aan rente,
afschrjving en onderhoud, maar deze onkosten zijn dan niet buitensporig hoog. Een veehouder daaren-tegen kan zijn koe niet stopzetten, zooals de indus-
trieel zijn machines. Wel kan hij de koe droogleggen,
maar dat gaat niet zonder een belangrijke hoeveelheid
onderhoudsvoer. Bij een koe van 600 kg, die 20 liter
melk per dag geeft, is ‘neer dan 40 pOt, van het toe-
gediende voer noodig voor het onderhoud van het
dier. Het droogleggen van koeien is dus een dure
liefhebberij, waartoe niet gaarne wordt overgegaan.

Ook het aanbod van veehouderijproducten blijkt dus,
vergeleken bij het aanbod van vele industrieproduc-
ten, weinig elastisch.

Er is nog een andere oorzaak, waardoor het aan-
bod in den landbouw minder elastisch is dan in de
industrie. Wanneer een industrieel zijn productie in-
krimpt, dan ziet hij zich genoodzaakt over te gaan tot ontslag van arbeiders. Natuurlijk kan een land-
bouwer, die landarbeiders in dienit heeft, hetzelfde
doen. Maar vele landbouwers hebben geen of weinig
arbeiders in dienst. Het werk wordt gedaan door den
landbouwer zelf en de leden van zijn gezin. Die ge-
zinsleden worden natuurlijk niet ontslagen, zooals in
de industrie de arbeiders. Bij dalende prijzen wordt
getracht inkrimping van het familie-inkomen te
ontgaan door een grootere arbeidsprestatie. De pro-
ductie neemt alsdan niet af, ‘naar kan in een derge-
lijk geval zelfs toenemen. Alweer blijkt hoezeer het

aanbod in den landbouw minder elastisch is dan in
de industrie.

De hier verschafte economische gegevens worden door de statistische cijfers bevestigd. Ik trachtte aan
te toonen, dat het aanbod in den landbouw minder
snel inlcrimpt dan in de industrie. De statistische
cijfers uitde crisisjaren bevestigen deze redeneering.
De crisis begon in 1929 en bereikte haar diepste punt in 1932. Welnu, in die periode daalde de
industrieele
productie van Europa (zonder Rusland) van 100 tot
69.9, dus met niet minder dan ongeveer 30 pOt. Daar-
entegen steeg de
a.grarische
productie van 108 in 1929
tot 110 in 1932. In scherpe tegenstelling met de in-
dustrieele productie, toonde derhalve de agrarische
productie nog eenige vooruitgang.
3o. Een derde verschilpunt tusschen de structuur
van industrie en landbouw hangt samen met de per-
soonlijke positie van den ondernemer, die in beide
bedrijfstakken verschillend is.

792

ECONOMISCH-STATISTISCHE ÉERICHTEN

27 October 1937

Had de Regeering de landhouwcrisismaatregelen
niet getroffen, dan zou het platteland zijn overge-
leverd aan pauperisme en geestelijke verwildering.
In de industrie worden de arbeiders, die werkloos
worden, opgevangen door de werkloosheidsuitkeering,
die hen voor het allerergste bewaagt. In den landbouw
zijn tienduizenden kleine ondernemers, die het mate-
rieel veel slechter hebben dan een arbeider. Vermi n-
deren hun inkomsten aanmerkelijk, dan zijn zij aan
de ellende prijsgegeven, omdat zij nergens op kun-
nen terugvallen. Vandaar de noodzakelijkheid van het
nemen van ingrijpende maatregelen. Wilde men de
boeren voor den gang naar armenzorg bewaren –
sociaal zou dit hoogst bedenkelijk zijn geweest – dan moest een bedrijfssteun worden toegepast, die cle tot
een catastrophaal peil gedaalde prijzen op een een igs-
zins behoorlijk niveau bracht.

Zelfs voor de wat beter gesitueerde landbouwers kon de toestand spoedig nijpend worden. Dit is een
gevolg van de kapitalisatieverhouding in den land-
bouw. In de industrie vangen in menig geval de aan-
deelhouders, die hun kapitaal zien gereduceerd of de
obligatiehouders, die reorganisatieplannen moeten
aanvaarden, de gevolgen van een crisis als de huidige
mede op. In den landbouw is de toestand veelal an-
ders. Een landbouwer, die over eenig vermogen be
schikt, tracht dikwijls eigenaar te worden van zijn
boerderij. Daarbij zet hij eerst zijn vermogen in, ter-
wijl de resteerende kooppenningen worden gevonden
door het nemen van een hypotheek. Treedt nu een
crisis in, als wij hebben beleefd, dan wordt de waarde
van den grond met bi.jv. de helft gereduceerd. Het
gevolg is, dat de landbouwer zijn vermogen tot op de
laatste cent kwijt is, terwijl de hypothecaire schuld-
eischer nog geheel of gedeeltelijk gedekt is. Het finan-
cieele weerstandsvermogen van vele landbouwers is
derhalve niet groot. Ook dat was voor de Regeering een reden om zulke ingrijpende steunmaatregelen te
nemen.

Tenslotte moet ook niet worden vergeten, dat de
landbouwers het apparaat missen om gezamenlijk
catastrophale prijsdalingen tegen te gaan. In de in
dustrie worden in tal van bedrijven prijsafspraken
gemaakt en kartellen gevormd om het prijsniveau
eenigszins op peil te houden. In den landbouw is dit
practisch niet mogelijk. Daarvoor is het aantal onder-
nemers in den landbouw veel te groot. Een 250.000
melkveehouders kunnen niet samen komen om een
prijs voor de melk vast te stellen. De Regeering moet
hiermede rekening houden.
liet is een gelukkig verschijnsel voor onze nationale
eenheid, dat de industrie met het beginsel van den
landbouwsteun is accoord gegaan. Zulks verdient
waardeering. De bezwaren betroffen veelal meer de uitwerking dan het beginsel. Mogelijk, dat de indus
trie deze bezwaren, door zich rekenschap te geven van
de typische economische verhoudingen in den land-
bouw, minder zal gevoelen.

liet bovenstaande beteekent natuurlijk geenszins,
dat de industrie het in de achter ons liggende jaren
gemakkelijk zou hebben. gehad. Ik ben van nabij be-
kend met de ongekende moeilijkheden, die de indus-
trie gedurende de crisis heeft moeten overwinnen.
Op kranige w’ijze heeft zij zich van die taak gekweten.
Nog minder mag uit het bovenstaande worden afge-
lend, als zoude in-ons economisch leven de landbouw
primair zijn en de industrie secundair, gelijk in land-
bouwkringen nog wel eens zeer ten onrechte wordt
beweerd. Wil men voor Nederland zeggen, dat wij in
ons economisch leven een landbouwfundament noodig
hebben, dan moet daaraan worden toegevoegd, dat wij
een industrieel fundament evenmin kunnen ontberen.
Industrie en landbouw zijn
beide
belangrijke takken
van ons economisch leven, dat als een eenheid moet
worden gezien. Ik betoogde in het bovenstaande
slechts, dat het feit, dat de Regeering gedurende de
crisis den landbouw veel ingrjpendei steunde dan de

industrie, een goede oorzaak had, nl. het verschil in
economische structuur, •dat den landbouw economisch meer kwetsbaar doet zijn.

Oorzalcen van hei verschil in belooning in industrie
en landbouw.

Als tweede onderwerp, waarbij het verschil in eco-
nomische structuur van industrie en landbouw een
rol speelt, noemde ik de bezwaren, die van landbouw-
zijde tegen de industrie werden vernomen, omdat de
belooning in den landbouw achterblijft hij die in de
industrie, lIet verwijt van den landbouw luidt, dat
de industrie zich verrijkt ten koste van den landbouw.
De landbouw wijst op de hooge belooningen in de
industrie, met name van de industrieele arbeiders.
Deze hooge bonen – zoo wordt gezegd – moeten wij
betalen, wanneer wij onze industrieele producten be-trekken. Onze kleeding, onze schoenen, onze huizen,
onze landbouwwerktuigen, onze kunstmeststoffen, enz.
– zoo gaat men voort – worden geproduceerd door
arbeiders, die veel hoogere bonen verdienen dan de
landarbeiders. De landbouwers gevoelen zich daardoor
gedupeerd. Hun grief, richt zich uiteraard vooral
tegen de beschutte industrieele bedrijven, die door
middel van prijsafspraken een sterke positie innemen
en geacht worden hun onkosten op den rug van het
onbeschutte landbouwbedrijf af te wentelen.

Aangenomen, dat de belooning in den landbouw hij
die in de industrie ten achter blijft, dan rijst de
vraag: wat is daarvan de oorzaak? Speelt hier de
wensch van de industrie om haar lasten op den land
bouw af te wentelen een beslissende rol, of zijn hier
dieper liggende economische factoren werkzaam, die den ruilvoet ten nadeele van den landbouw beïnvloe-
-den? Ik meeû, dat dit laatste het geval is.
Wie het verschil in technische ontwikkeling tus-
schen landbouw en industrie beziet, kan het niet ont-
gaan, dat er een belangrijk onderscheid is in toene-

ming der productiviteit. Specialisatie en mechanisa-
tie, die de productiviteit per arbeider in de industrie
zoo enorm hebben vermeerderd, spelen in den land-
bouw een veel bescheidener rol.
De groote ontwikkeling, die de industrie door de
specialisatie
heeft ondergaan, is voldoende bekend.
De werkzaamheden in het industrieele bedrijf werden
ontieed en aan iederen arbeider een bepaald onder
deel van den arbeid toegewezen. Eet gevolg was, dat
de bewuste arbeider op dat bepaalde onderdeel een
zeldzame vaardigheid verkreeg. De productiviteit van
zijn arbeid steeg en de mogelijkheid van een hoogere
belooning w’as geschapen.

Geheel anders is de verhouding in den landbouw.
Een splitsing van werkzaamheden, als in de industrie
uit de specialisatie voortvloeit, is daar niet mogelijk.
Want in den landbouw worden de werkzaamheden
niet als in de industrie
op hetzelfde oogenbiik,
maar
na elkander
verricht. Tal van arbeiders kunnen tege-
lijkertijd aan de productie van een machine medewer-
ken en ieder een onderdeel verrichten. Maar men ken
niet één landarbeiders laten ploegen, een tweede laten
eggen, een derde laten zaaien, een vierde laten wie-
den, een vijfde laten oogsten en een zesde laten
dorschen. Deze werkzaamheden geschieden nu een-
maal na elkaar en worden daarom door een en den-
zelfden arbeider verricht. Voor specialisatie blijft
daardoor niet veel ruimte.
Ook wat de
mechanisatie
betreft staat de landbouw
achter bij de industrie. In de industrie wordt een
machine als regel idderen dag gebruikt, in den land-bouw daarentegen slechts enkele dagen per jaar, ni.
wanneer de werkzaamheid aan de beurt is, die machi-
naal wordt verricht. Het gevolg is, dat landbouwma-
chines moeilijker te expboiteeren zijn, daar rente en
afschrjving in enkele dagen moeten worden ver-
diend. Voorts is de machine in de industrie stabiel:
zij blijft op haar plaats. In den landbouw daarentegen
is de machine mobiel: zij wordt hij het product ge-
bracht. Dit verschil brengt mede, dat de kosten van

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

793

slijtage en breuk voor landbouwmachines grooter zijn

en voorts,, dat zeer groote machines wegens vervoer-
bezwaren in den landbouw moeilijk bruikbaar zijn
Ook staat de mechanisatie in den landbouw achter
hij die in de industrie, omdat het industrieele product
meer uniform kan wrorden behandeld. Daarentegen
vereischt het landbouwproduct veel meer een mdi-
vidueele behandeling. Gewassen en dieren zijn leven-de organisme.n met individueele verschillen. Voor het
verkrijgen, van het beste resultaat, is een machinale
behandeling, die uniform te werk gaat,’ dikwijls min-
der aangewezen. liet handwerk bereikt hier meer,
maar is minder productief.
Uit de beperkte toepassing, die cle speialisatie en
mechanisatie in den landbouw kunnen vinden, blijkt
wel, dat de toeneming der productiviteit in de indus-
trie grooter is dan in den landbouw. De mogelijkhe-
den tot belooning zijn daardoor in de industrie ook
ruimer clan in den landbouw. Maar gegeven dit ver-
schil, rijst direct een belangrijke vraag en wel deze:
hoe komt het, -dat in zake de belooningen in land-
bouw en industrie geen nivelleering tot stand komt?
De industrie vormt geen gesloten kaste. Vanuit den
landbouw kan ieder zich in de industrie vestigen.
Wanneer de belooningen daar zooveel aantrekkelijker
zijn, dan zou men verwachten, dat er talloozen zijn,
die den landbouw in den steek laten en de industrie
opzoeken, waardoor meer een gelijkheid van beloonin-
gen intreedt. En toch is dat niet het geval. Er moeten
dus redenen zijn, die een blijvende dispariteit bevor-

deren.
Inderdaad zijn deze aan te wijzen. Zoowel aan on-.
dernernerszijde als aan arbeiderszijde in den landbouw
zijn er factoren, die de nivelleering tegenhouden.
De landbouwer, die in den landbouw is grootge-
bracht, is buitengewoon gehecht aan zijn bedrijf. Hij
is er als in vastgeworteld. Vandaar, dat hij een groote
tegenzin heeft tegen een vestiging in de stad, waar
een zoo geheel andere traditie heerscht als hij steeds
gewend was. Bovendien mist
hij
de kennis van het
fabriekswezen. Waar zal hij de gelegenheid vinden om
zich die eigen te maken? Men gevoelt, dat er al heel
wat moet gebeuren alvorens de landbouwér zijn be-
drijf opgeeft en zijn geluk in de stad gaat beproeven.
Ook een zeer sobere belooning van zijn arbeid is veel-
al niet in staat hem daartoe te brengen. En dat die
helooniug sober is wordt nog bevorderd, doordat de
bodem in den landbouw slechts in zeer beperkte mate
beschikbaar is. I.n 1935 werd nog slechts 10.5 pOt.
van den Nederlandschen bodem als woeste grond aan-
gegeven. De ontginningen kunnen dus nog maar een
bescheiden vermeerdering van den cultuurgrond bren-
gen. Van de drooglegging van de Zuiderzee geldt het-
zelfde. Als het geheele werk is uitgevoerd, zal de
totale oppervlakte van bouwland, grasland en tuin-grond hier te lande met 10 pOt. zijn gestegen. Hoe
belangrijk ook op zichzelf, is dit alles onvoldoende
voor onze steeds toenemende bevolking een bestaan
in den landbouw te vinden. De landhonger moet op
cle belooning van den landbouwer een sterk drukken-
den invloed uitoefenen.

Aan arbeiderszijde in den landbouw werken even-
eens factoren, die een blijvend verschil tusschen de
bonen in de industrie en in den landbouw kunnen
verklaren. Verschillende van de psychologische om-
standigheden, die den landbouwer aan het platteland
binden, oefenen ook hun
invloed
op den landarbeider
uit. Bovendien is het loon van den landarbeider wel
laag, maar de druk daarvan wordt minder gevoeld
dan men uit het bedrag alleen zou opmaken. Vele
landarbeiders immers hebben nog een eigen stukje
grond en ontvangen van hun werkgevers als aanvul-
ling loon in natura. Bovendien zijn de kosten van
allerlei eerste levensmiddelen als aardappelen, brood,
melk e.d. op het platteland lager dan in de stad. Ook
is de mogelijkheid voor een arbeider, om het tot zelf-
standig man te brengen, vooral als hij al een stukje
grond heeft, in den landbouw grooter dan in de in-

dustrie. De Overheid bevordert zelfs deze mogelijk-
heid door de Landarbeiderswet, die de gelegenheid
opent een eigen boerenplaatsje te verkrijgen. Het is
begrijpelijk, dat menig landarbeider zich in zijn karig
bestaan schikt met de hoop, die dit perspectief wekt.

Conclusie.

liet bovenstaande kan er toe bijdragen, het verschil
in belooning tusschen landbouw en industrie eenigs-
zins te verklaren. Natuurlijk is een. zooveel lagere belooning van den landbouw niet gewenscht. Alle
juiste middelen, die ertoe kunnen bijdragen om het
levensniveau van den landbouwer en den landarbeider
te verhoogen, moeten worden toegepast. Maar het
moeten dan ook
juiste
middelen zijn. Men denke aan
technische verbeteringen, het aankweeken van corn-
mnercieel inzicht, vermeerdering van den afzet, bevor-
dering van de quaiiteit e.d. Hieronder valt dus niet
de gedachte, aan landbouwzijde wel verdedigd, om
het landbouwcrisisfonds van karakter te veranderen en het dienstbaar te maken aan een nivelleering van
de belooning in landbouw en industrie door het toe-kenen van bljvenden steun aan deu landbouw. Hier-
tegen bestaat mi. ernstig bezwaar. Met de oorzaken
van het verschil in belooning in landbouw en indus-
trie zal rekening moeten worden gehouden. Daarop
voortbouwende zal de genoemde verbetering moeten
worden nagestreefd.
Mr. Dr. A. A.
VAN RHIJN.

OVERHEIDSMAATREGELEN TEN AANZIEN VAN DE
PLUIM VEEHOUDERIJ EN HUN GEVOLGEN.
1)

De vaderlandsche pluimveehouderij is een belang

rijk onderdeel van den Landbouw. Haar beteekenis
voor den uitvoer onzer producten is groot. In 1931
werd voor een bedrag van 60 millioen gulden aan
pluimvee en pluinivee-producten geëxporteerd. Deze
waarde was hooger dan de uitvoer van de kaas, van
de boter, van de melkproducten, van het versche
vleesch en van de bacon. Sedert 1931 kwam de val.
De Nederlandsche landbouwvoor’tbrengselen werden
teruggedrongen door douane-tarieven, contingentee-
ringen, de daling van het Pond, betalingsmoeilijkhe-
den van andere landen.
Bedroeg de eierenuitvoer in 1931 nog 1094 millioen
stuks, in 1932 daalde hij tot 1074 millioen,,in 1933
tot nauwelijks 720 millioen. De hoeveelheid eieren,
welke dientengevolge door het binnenland moest wor-
den opgenomen, steeg sterk en deze oiname kon
slechts mogelijk zijn tegen lage prijzen, welke de
productiekosten’ der eieren niet of ternauwernood
dekten.

Toen de uitvoerpoorten zich in 1932 begonnen te
vernauwen, was voor het eerst van Regeeringsingrij-
pen sprake: besloten werd 100 mniflioen eieren uit de
markt te nemen om deze van te groote aanvoeren te
ontlasten, indien dit noodig mocht blijken. De maat-
regel bleek grootendeels overbodig.
In 1933 werd een wettelijke garantieregeling ge-
troffen tot steun aan den eierprijs. Beschikbaar werd
gesteld een bedrag van 5 millioen gulden. Ook de uit-
voering van clezen maatregel bleef practisch achter-
vege: niet meer dan twee ton werd van de vijf mii-
lioen gebruikt.
Deze incidenteele regelingen maakten de crisis-
maatregelen, welke grootendeels eerst later in ver-
band met de pluimveehouderij werden getroffen, niet
overbodig. In hoofdzaak
zijn
zij te verdeelen in de
volgende groepen:
1. maatregelen
ten aanzien van den, uitvoer
van
eieren en pluimvee;

1) De
i.0
deze beschouwing’ verwerkte gegevens zijn in
hoofdzaak ontleend aan de d tiernaindelijksohe verslagen
aan de Staten-Generaal (de Landbou.werisisinaa.tregelen,
hun werking en uitvoering)
èn
aan de door de Directie
der Nederlandsehe Centrale voor Eieren en Pluimvee ge-
bliceerde verslagen.

794

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

maatregelen
ten aanzien van den invoer
van

eieren, ei-producten en pluimvee;
maatregelen
ter beinvloeding van grootte en
tainenztelling van den pluirnv eestapel.
De uitvoering van deze maatregelen was oorSptOn-
kelijk opgedragen: T. aan de Stichting voor Export
van Eieren en Pluimvee; II. aan de Stichting Eieren-
Import Centrale; III. aan de Stichting Nederland-
sche Pluinmvee Centrale. Bij de reorganisatie der
crisisdiensten in 1934 werden deze afzonderlijke stich-
tingen opgeheven en ondergebracht in de Stichting
Nederlandsche Centrale voor Eieren en Pluimvee.
De uitvoering der diensten onderging daardoor geen
wijziging.

T. Sedert in den nazomer van 1933 inonopoliehef-
fingen op granen werden ingesteld, bleek het nood-
zakelijk de verhoogde voederkosten op eenigerlei wijze
aan de pluimveehouders te vergoeden. Bij den uit-
voer van eieren en slachtpluimvee, later ook bij den
uitvoer van ei-producten, werd aan de exporteurs een
toeslag verleend, welke, naar aangenomen werd, de
eierprjzen zoowel bij den uitvoer als op de binnen-
landsche markt met het bedrag van dien toeslag zou
doen stijgen.
Bij de uitvoering van deze regeling bediende de
Stichting zich van den contrôledienst van het Neder-
landsch Eiercontrôlebureau. Elke zending eieren,
Welke ten uitvoer wordt aangeboden, moet vergezeld zijn van een geleidebiljet van het N.E.B., waarop om-
schrijving van de partij voorkomt. Dit geleidebiljet
wordt door de douane ingenomen en aan het bureau
te Beekbergen gezonden. liet N.E.B. oefent voorts
de contrôle uit op naleving van de voorschriften voor
den uitvoer, op de gewichtsklassen en kwaliteitsgroe-
pen, welke op grond van het handelsverdrag met
Duitschland worden toegestaan. Alle uitgevoerde
eieren passeeren de contrôle, waarbij steekproeven
worden genomen. De controleurs maken rapporten op
en zenden deze aan de Centrale; de ecporteur.s mce-
ten eveneens hun staten inleveren. Tezamen let de
teruggekomen geleidebiljetten kan het bedrag der
restitutie aldus worden vastgesteld en uitbetaald. In
verband met de voor uitvoer van eieren naar Duitsch-
land bestaande regeling werden sedert 1935 om ad-
ministratieve redenen de restituties bij den export
naar dat land niet meer door bemiddeling van de
exporteurs uitgekeerd. De prijzen, welke in Duitsch-
land voor de eieren werden verkregen, waren hooger
dan in ons land en in Engeland; op grond daarvan
werd, in stede van een restitutie, een heffing inge-
steld om de hoogere opbrengst aan de pluimveehou-
ders ten goede te doen komen. Deze uitvoerheffingen’,
waarvan het bedrag tweemaal per week wordt vastge-
steld, kwamen, vermeerderd met de ingehouden resti-
tuties bij uitvoer, in den z.g.n. kippenpot.
Sedert 1 Januari 1935 kan de uitvoer van eieren alleen plaats vinden op naam van de Centrale, die
aan de afzonderlijke exporteurs machtiging tot uit-
voer verleent. Maandelijks wordt hun medegedeeld,
voor welk bedrag door ieder naar Duitschland mag
worden geleverd. De Duitsche koopei betaalt op reke-
ning van de Centrale en wanneer deze van het Ne-
derlandsch Clearingiustituut bericht ontvangen heeft,
dat het geld in Duitschland op de clearingrekening
is gestort, betaalt zij aan de exporteurs een voor-
schot. De uitvoer wordt daardoor bevorderd,
wijl
de
exporteurs hun geld nu zes weken eerder ontvangen
en anders over onvoldoend bedrijfskapitaal zouden
beschikken. Deze financiering van den export naar
Duitschland wordt uit den kippenpot bekostigd.
Met ingang van 16 Februari 1935 is ook de uitvoer van pluimvee naar Duitschland alleen toegestaan aan
de Centrale, die dus formeel, evenals voor de eieren,
als eenige exporteur kon worden beschouwd.
Op 1 Aug. 1935 werd de uitvoer van eieren naar
Engeland (tijdelijk) gecontingenteerd, waardoor een
belangrijk grootere hoeveelheid op de binnenlandsche

markt afzet zou moeten vinden. Teneinde deze markt
niet te ontwrichten, werd de Centrale gernachtigd ge-
durende de maand Augustus een kwantum eieren
uit de markt te nemen. Ter verbetering van de prijzen bij den export naar
Engeland werden in Juni van dit jaar op grond van
de Landbouw-uitvoerwet voorschriften gegeven om-trent verpakking, sorteering en gewichtsklassen.
* *
*
De inonopolieheffingen op granen, sedert den na-
zomer van 1933 ingesteld, eenige malen verhoogd en
uitgebreid tot heffingen op oliehoudënde zaden en
op vleesch- en vischmeel, werden in het voorjaar van
1937 belangrijk verlaagd. Tot dat tijdstip werd aan-
genomen, dat zij de procluctiekosten der eieren ver-
hoogden met een bedrag, dat tusschen de 17 en 18
millioen gulden ‘s jaars ligt. De vraag moet worden
gesteld, of de regeling, welke tot restitutie van dit
bedrag strekt, steeds ten volle en onder alle omstan-
digheden heeft doel getroffen.
Aannemend, dat inderdaad de prijs der eieren met het bedrag van den toeslag aan den exporteur wordt
verhoogd, moet worden gezegd, dat dit systeem van
restitutie de bedrijven der pluimveehouders
op
indi-recte wijze
treft. Immers: de binnenlandsche consu-ment krijgt een prijs voor de eieren te betalen, welke
kunstmatig hooger wordt gehouden, dan zonder dit
systeem het geval zoude zijn. Eieren zijn een artikel,
waarbij de elasticiteit van de vraag groot is. Op prijs-
verhooging en op prijsdaling wordt scherp gereageerd.
Bij geringe stijging van den prijs loopt het verbruik belangrijk terug. Tegenover een verminderde vraag
moet een verminderd aanbod staan; er moeten minder
kippen worden gehouden, de pluimveestapel moet méér
nog worden verkleind of vergrooting moet mr wor-
den tegengehouden, dan noodzakelijk werd door het
gedeeltelijk toeslaan van de export-deuren. De Mi-
nister van Landbouw en Visscherij drukte dit in de
volgende bewoordingen uit:
,,Voor zooverre de eieren in het binnenland w’or-
den afgezet, zal de pluimveehouderij zich moeten
aanpassen in dien zin, dat de verhooging van de
productiekosten door prjstijging tengevolge van een
geringer aanbod van eieren zal moeten worden goed-
gemaakt.”

Wat overigens de vraag betreft, of de optrekkende
werking op de binnenlandsche prijzen te allen tijde
en onder alle omstandigheden aanwezig is geweest,
kan worden gezegd, dat de toeslag bij export inder-
daad deze werking heeft, zoolang het buitenland,
waarvoor de toeslag wordt verstrekt, een vrije markt is en zoolang de exporteurs niet elkander concurree-
ren, dus geen nadrukkelijke of stilzwijgende afspraak
hebben gemaakt omtrent de te besteden prijzen. Ge-
lijk bekend, is de uitvoer naar Engeland gedurende
ongeveer eên half jaar gecontingenteerd geweest. In.
deze periode heeft de toéslagregeling dus niet ge-
werkt, tenzij het contingent niet werd uitgeput, in
welk geval Engeland practisch een vrije markt ware gebleven. De vraag, of dit liet geval was, heb ik he-
sproken en ontkennend moeten beantwoorden in een
brochure: ,,Kregen de pluinaveehouders de graanrech-
ten terug?” Voor belangstellenden moge ik naar deze
brochure verwijzen.
Verzuimd mag niet worden te vermelden, dat de
Regeering in de moeilijke tijden, welke de pluimvee-
houders hebben doorgemaakt tengevolge van de prijs-
stijging der granen op de wereldmarkt, scherper nog
geaccentueerd na de devaluatie van den gulden, den
toeslag eenigen tijd gehouden heeft
01)
een bedrag,
hetwelk hooger heeft gelegen dan overeenkwam met
de inmiddels verlaagde heffingen.

II.
Maatregelen ten aanzien van den invoer van
eieren, ei-prodi.u;ten en pluiniv ee.

Door de monopolieheffingen op granen werden de
productiekosten der eieren verhoogd. De pluimvee-

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

795

houderij kwam daardoor in ongunstiger verhouding
te staan tegenove’r de bu itenlandsche concurrentie.
Noodig bleek de eieren en de uit deze bereide pro-
ducten hij invoer te onderwerpen aan een heffing,
welke in verband met de wisselende hoogte der graan-
rechten geleidelijk werd verhoogd, dan wei verlaagd.
Dit doel werd bereikt en de invoer werd belang-
rijk kleiner. Na in het jaar 1934 aanmerkelijk beneden
1933 te zijn gebleven, daalde de invoer van ei-produc-
ten in 1935 tot 79.4 pCt. van 1934; in :1936 tot 76
pOt. van 1935. De invoer van eieren in schaal is on-
heteekenend.
De invoer werd slechts toegestaan aan cle Centrale.
Ook de invoer van pluimvee kan sedert 31 Maart
1935 slechts geschieden met machtiging van de Cen-
trale, waarvoor een heffing moet worden betaald. Het
aantal invoerverguriningen, dat wordt aangevraagd,
is gering. Door bovenonischreven maatregelen heeft men den
invoer in de hand. Niet echter den frauduleuzen in-
voer. Veel klachten werden geuit, in het bijzonder
omtrent invoer van uit België gesmokkelde kuikens
en jonge hennen.
Op dit stuk werd bepaald, dat het gedurende de
nacht vervoeren van pluimvee in de grenestreek
slechts geoorloofd is, wanneer het vervoer geschiedt
per spoortrein of per vaartuig, hetwelk onder douane-verband vaart. Voorts werd het vervoeren en in voor-
raad hebben van pluimvee slechts toegestaan, wan-
neer wordt aangetoond, dat het in Nederland is ge-
boren, dan wel op rechtmatige wijze is ingevoerd.
Bovendien is een regeling getroffen voor het gedu-
rende den dag vervoeren van kuikens en jonge hen-
nen in gedeelten van de grensstrook. Omtrent kui-kens werd nog bepaald, dat het in voorraad hebben
slechts is toegestaan aan hem, die kan aantoonen,
dat hij ze zelf op rechtniatige wijze heeft doen uit-broeden, dan wel in het bezit is van een document,
strekkende tot dekking van het vervoeren en in voor-
raad hebben, welk document tijdens het vervoer bij
cle zending aanwezig moet zijn.

Of dit samenstel van voorschriften voldoende is
om den smokkelhandel binnen enge grenzen te hou-
den, kan uit den aard der zaak niet met vaststaande
gegevens worden aangetoond. De belangrijke inkrim-
ping van den pluimveestapel echter wettigt het ver-
moeden, dat de frauduleuze invoer niet in staat is
geweest de maatregelen tot teeltbeperking op belang-
rijke wijze te dwarsboomen.

III.
Maatregelen ter beïnvloeding van grootte en
samenstelling van den pluimv eestapl.

De Teeltregeling voor de pluimveehouderij beoogt:
1. de grootte van den pluimveestapel, zon noodig, te
kunnen beïnvloeden; 2. de verbetering van den pluim-
veestapel.

1. Niettegenstaande de export van 1931 op 1933
gedaald was van 1094 millioen eieren tot nog niet
ten volle 720 millioen, was in het broedseizoen van
1933 van een neiging tot beperking der productie
door inkrimping van den stapel niets te bespeuren
geweest. Aan de ongebreidelde voortbrenging van
kuikens, mogelijk geworden door de verbetering en
vergrooting der broedmacbines, moest paal en perk
worden gesteld, wilde de pluimveehouderij niet voor
een débâcle komen te staan.
De beïnvloeding van de grootte van den pluimvee-
stapel werd mogelijk gemaakt door het machinaal broeden slechts toe te staan in machines, welke in
eigendom aan de Centrale waren overgedragen en
(foor deze weder in bruikleen waren gegeven. In het
tweede jaar werd deze, uit juridisch oog-punt weinig
gelukkige regeling, vervangen door een vergunnings-
stelsel, krachtens hetwelk aan iederen kuikenbroeder
toestemming wordt gegeven om niet meer dan een
bepaald aantal eieren uit te broeden. Uitgegaan werd
daarbij van het in 1934 uitgebroede aantal en telken

jare wordt een percentage van de in het voorafgaan-
de jaar ingelegde hoeveelheid toegewezen.
01)
deze
wijze heeft men in de hand den inieg te vergrooten of te verkleinen, al naar gelang de omstandigheden
uitbreiding gedoogen, dan wel inkrimping voorschrij-
ven. Het kloekenbroed door middel van de levende kip wordt hierbij buiten beschouwing gelaten, (jaar
het voor de grootte van den stapel van geen hetee-
kenis is.

2. Verbetering van den pluimveestapel. De teelt-
regeling streeft er naar de verkleining van den pluim-
veestapel zooveel mogelijk goed te maken
door ver-
laging van de productiekosten.
Indien het mogelijk
zou blijken, den leg in de maanden der duurdere
eieren te verhoogen en de productie over het geheele
jaar te doen stijgen door de kwaliteit (Ier hoenders
te verbeteren, zou daarmede een zaak van blijvende
waarde worden verkregen.
Deze doelstelling werd nagestreefd:
ten eerste
door vroeg in het jaar met het broeden
der kuikens te beginnen en véér den zomer daarmede
op te houden. Het broedseizoen werd beperkt van half Januari tot begin Mei, wijl de in deze periode
geboren kuikens de grootste Icaus geven, dat zij tegen
den herfst met den leg zullen aanvangen en ook in
ander opzicht beter zijn dan het z.g.n. laatbroed.
Uitzonderingen werden gemaakt voor de vleeschras-
sen (Noord-ilollandsche Blauwen) en voor eenige
andere groepen, o.a. broederij voor wetenschappelijk
onderzoek;
ten tweede
door het gebruik van materiaal, af-
komstig van onder contrôle staande fokkerijen te be-
vorderen. Ten dien einde werden
fokbedrijvems
erkend,
die aan zekere voorwaarden moeten voldoen. Aange-
zien hun aantal beperkt en niet in staat is de hoe-
veelheid kuikens, benoodigd voor de jaarlijksche ver-
nieuwing van den pluimveestapel te leveren, werden
daarneveus
vermeerderingsbedrijv en
in het leven ge-
roepen, welker taak het is de producten der fokke-
rijen te vermenigvuldigen en broecleieren te leveren
aan de broediurichtingen. Voor de kuikenvoorzie.ning
werd dus een schakel gelegd van: fokkerj, via ver-
meerderingsbedrijf en broedinrichting naar de pluim-
veehouders, welke zich op deze wijze direct en indi-
rect voorzien van kuikens, afkomstig van een fok-
bedrijf.

De fokkerjen en vermeerderingsbedrijven staan
onder geregelde contrôle. Opsomming der eischen,
aan welke zij moeten voldoen, bljve hier achterwege.
In hoofdzaak zijn zij gericht op
levenskracht en
vitaliteit der dieren
(keuring niet verstrekking van
een genummerd vleugelinerk en met verwijdering der afgekeurde exemplaren); op goeden wint erleg
(een
minimum-aantal eieren moet in herfst- en winter-
maanden worden gelegd, niet verwijdering van (Ic
henneu, welke daaraan niet voldoen);
op een behoor-
lijke jaarproductie
(dito eisch voor het geheele jaar en dito verwijdering);
op een voldoend gemiddeld
eigewicht; op geringe broedschheid,
enz.
Op de bedrijven der fokkers wordt door vastleg-
ging der afstamming (z.g.n. individueel broed) naar verbetering der fokdieren gestreefd, terwijl een uit-
gebreide foktechnische boekhouding van hen wordt
verlangd. Als proef op de som der door hen afge-
leverde producten wordt jaarlijks bij de afnemers een
onderzoek ingesteld naar de resultaten, welke ‘leze
met het geleverde hebben gehad. Op de kaarten der fokkers worden deze resultaten op zoodanige wijze
verwerkt, dat met één oogopsiag kan worden gezien,
of het door hen geleverde materiaal al dan niet heeft
bevredigd. Ingrijpen door cle Centrale is daardoor
te allen tijde mogelijk. De inleg van eieren, afkom.
stig van erkende bedrijven wordt bevorderd door het
percentage, hetwelk den kuikenbroeders wordt toege-
staan, te verhoogen, wanneer zij het surplus betrek-
ken van fokkers en vermeerderingsbedrijven.
Als steunmaatregel voor de gecontroleerde bedrij-
ven worden toeslagen gegeven op de door hen afge-

796

ECONOMISCH-STATISTISÇHE.BERICHTEN

27 October1937

leverde broedeieren en kuikens, waaraan het stellen
van maximum-prijzen wordt verbonden. In wezen is
deze steunregeling daardoor een steun voor de ge-
heele pluimveehouderij, wijl zij den boeren de gelegen-
heid biedt tegen een matigen prijs goede kuikens te
betrekken.

Wel/ce res’ultaten hee ft de Teeltregeling bereikte

De grootte van den pluimveestapel is
door den
sterk verminderden inleg belangrijk beïnvloed. Tel-
ken jare vindt in de maanden Mei en ,Tuni een inven-
tarisatie plaats. Neemt men het in 1934 aanwezige aantal hoenders als punt van uitgang, dan blijkt de
verkleining van den kippen- en eendeustapel uit de
volgende cijfers:
voor icippen
in 1934 100 pOt., in

1935 82.5 pOt., in 1936 80.5 pOt.;
voor eenden:
in

1934 100 pOt., in 1935 90.2 pOt., in 1936 81.1 pOt.
De pluimveestapel is derhalve, zoowel wat de hoen-
ders, als wat de eenden betreft, met omstreeks 20
pCt. of
t/5
gedeelte ingekrompen.

De verbetering van den pluimveeslapel
richtte
zich op:

a.
verhooging van het gewicht der eieren;

5. bevordering van het gebruik van hroedeieren,
afkomstig van gecontroleerde bedrijven;

verhooging van het uitkomstpercentage en ver-
krjging van gunstiger opfokresultaten;

vergrooting van den herfst- en winterleg;

vergrooting van de jaarproductie.

Ad ct.
Door vaststelling van een minirnumgewicht der in te leggen broedeieren werd gestreefd naar een
vergrooting van het eigewicht. Deze doelstelling werd
op bescheiden wijze bereikt: het gemiddelde eigewich
bedroeg aan de Coöperatieve Roermondsche Eiermijn
in het jaar 1934 57.8 gram; in 1935 58.4 gram; in
1936 58.6 gram. Deze gemiddelden werden berekend over een aantal van 200 millioen aangevoerde eieren.

Ad b.
In het tweede jaar der teeltregeling (1935)
werden ingelegd 22.780.268 eieren. Daarvan waren
afkomstig van gecontroleerde bedrijven ongeveer 934 millioen, van de niét-gecontroleerde ruim 13 millioen.
De laatste leverden nog 58 pOt. der broedeieren
tegen 42 pOt. van de fokkers en vermeerderingsbe-
drijven tezamen.

In 1936 werden ingelegd 22.209.198 eieren, waar-
van afkomstig van fokkerijen en vermeerderingsbe-
drijven 63 pCt., van de niet-gecontroleerde bedrijven
slechts 37 pCt.
In het jaar 1937 heeft de ommekeer in de afkomst
der broedeieren zich voltrokken. Van de 23.140.710
ingelegde broedeieren werd 86 pOt. betrokken van
fokkerijen en verineerderingsbedrijven; van de niet-
gecontroleerde bedrijven 14 pCt. Deze 14 pCt. zijn in hbofdzaak eieren van bedrijven, welke van eigen die-
ren ter verjonging van eigen pluimveestapel inleggen.
Practisch gesproken kan worden gezegd, dat de
kuikenvoorziening voor den Landbouw thans geheel
plaats vindt via vermeerderingsbedrijf en broeclin-
richting van onder contrôle staande fokkerjen. liet
gestelde doel werd ten volle bereikt.
Ad c.
Het uitkomstpercentage der broedeieren is
in tveeërlei opzicht van belang: direct is het een
voordeel, wanneer meerdere kuikens worden verkre-
gen uit eenzelfde hoeveelheid broedeieren; indirect is de uitkomst van beteekenis, wijl
veel
kuikens in
den regel gepaard gaan met
go ede
kuikens en slechte broedresultaten doorgaans zwakke kuikens geven.
De gemiddelde broeduitkomst werd .vôôr de teelt-
regeling algemeen aangenomen op omstreeks 55 pCt.
der ingelegde eieren.
In 1936, het derde jaar der teeltregeling, bedroeg
zij 62.3 pCt., in 1937 64.2 pCt. Beschouwt men de
soorten der eieren afzonderlijk, dan blijkt, dat de
eieren van fokkerijen en vermeerderingsbedrijven een
gemiddelde uitkomst geven (in 1937) van 65.1 pCt.,
die der ongecontroleerde
bedrijven
van 58.8 pOt., ver-
schil 6.3 pCt.

Dit verschil, schijnt gering, doch, in absolute getal-
len uitgedrukt, wil het zeggen, dat

bij een :totalen
inleg

van 20 millioen eieren, alle van fokkerijen en
vermeerderingsbedrijven afkomstig,. er 1.260:000. kui-
kens méér worden geboren, dan wanneer.dezelfde in-
leg van niet-gecontroleerde bedrijven. sou hebben

plaats gehad. Een kuiken gerekend. op 15 cent, be-
teekent dit, dat voor
f
180.000 voordeeliger gebroed
kan worden met eieren der erkende bedrijven.
In overeenstemming met den regel, dat veel, kui-
kens doorgaans goede kuikens heteekenen, bleken ook
de opfokresultaten aanmerkelijk verbeterd: het ver-
loop van den opfok is gunstiger, de klachten over
sterfte zijn geringer. De Centrale heeft dit jaar aan
alle controleurs en opzichters opdracht gegeven mede-
deeling te doen van alle slechte opfokresultaten, wel-
ke hun ter oore -komen. Op deze wijze zijn 390 opga-
ven binnengekomen
0
1
)
een totaal van 80.000
100.000 leveranties.
Ad d.
In herfst en winter, is de productie het
kleinst, in het voorjaar het grootst. Het belang der
pluimveehouders brengt mede den leg in de najaars-
maanden, wanneer de eieren het duurst zijn, op te
voeren.

Aan de hand der aanoêrcijfers van eieren bij ver-
koopsinstellingen werd berekend, welke in de jaren
vôSr 1933 de verhouding was tusschen het aantal
eieren, aangevoerd in de laagste weekproductie en
dat in de week der hoogste productie. Door elkaar gcnomen bleek, dat de laagste productie ongeveer
16 pOt. was van de hoogste.
In 1936 echter daalde de leg in het najaar aan-
merkelijk minder: het percentage der laagste week-
productie, vergeleken met de hoogste, was gestegen
tot pl.m. 32 pOt.
Deze verschuiving van den leg naar een periode,
waarin de prijs der eieren hooger is, beteekent voor
de pluimveehouders een belangrijke verbetering. De
Directie der Centrale berekende, dat met een gemid-
delden jaarpijs van
f
2.80 per 100 eieren, bij een
verdeeling der productie over de jaargetijden, als in de jaren 1930 tot 1932 bestond, een jaarprjs corres
pondeert van
f
2.91 bij en verdeeling als in 1936. De
jaarproductie stellende op ongeveer 2000 millioen
eieren, wil dit verschil van 11 çent per 100 eieren
zeggen, dat de pluimveehouders een opbrengst ont-vingen, welke ruim twee millioen gulden hooger is,
dan wanneer de pluimveestapel ware gobleven van
de samenstelling van vôôr de teeltregeling.

Ad e. De totale jctarproductie is
meer nog dan de
herfst- en winterleg voor de pluimveehouders van
belang.

In het jaar 1934 werd de productie aangenomen
op omstreeks 2000 millioen eieren. De export be-
droeg in dat jaar ongeveer 40 pOt. der totale pro-
ductie’; het binnenlandsch verbruik mag dus op pl.m.
60 pOt. worden aangenomen.
Er bestaat geen grond om te veronderstellen, dat
de consumptie in Nederland zal zijn achteruitgegaan.
De eierprijzen waren laag, zij zouden in doorsnee nog
lager geweest zijn en de afname dus grooter, wan-
neer het systeem van restitutie ‘der graanrechten dit
niet verhinderd had. Eenzelfde verhouding ‘tussehen
export en binnenlandsch verbruik mag dus worden
aangenomen. -,
De export steeg van 1934 tot 1936 van 77834 mil
lioen op. 830.203.979-eieren. De totale productie moet
dus in 1936 rond 2050 millioe’n eieren hebben bedra-
gen, practisch gesproken evenveel als in 1934.

Doch de pluimveestapel werd belangrjjk ingelcronm-pen:
hij werd verkleind met 20 pOt. Indien’ in de.
kwaliteit der hoenders geen verandering vare geko
men, zou dus ook de productie iii 1936 ongeveer 20 pOt. hebben moeten liggen beneden die van hét jaar
1934. Doch zij was . dezelfde. ‘De pluimveehouders
hebben door de verbetering van den pluiniveestapei millioenen jonge en oudere dieren minder behoeven’
te voederen om evenveel eieren te verkrijgen. .

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

797

In absolute getallen uitgedrukt: bij een gemidde-
den eierprijs van
f
2.80 per 100 stuks werd in 1934
en 1936 een waarde aan eieren voortgebracht van 56 millioen gulden, doch in 1936 met
/5
van het aantal
hennen
minder.
Ware de leg dezelfde gebleven, dan
zou
‘/5
minder kippen,
‘fs
minder opbrengst hebben
beteekend en de pluiinveehouders zouden – wanneer
de verkleinde stapel ware gebleven van de samenstel-
ling als in 1934 – rond elf millioen gulden minder
aan eiergeld hebben gebeurd, dan als gevolg van de
werking der teeltregeling het geval is geweest.
* *

Mogen de maatregelen, welke de voorziening met
goed kuikenmateriaal voor den Landbouw hebben be-
vorderd, in de toekomst met kracht worden doorge-
voerd, opdat dit werk, dat in het belang der pluim-
veehouderij werd verricht, van
blijvende
waarde voor
haar zij. Mr. H. W.
J. SANNES.

AANTEEKENINGEN.

Het werkloosheidsvraagstuk in de Vereeniging

voor de Staathuishoudkunde.

In aansluiting bij het overzicht, hetwelk wij de
vorige week gaven van den inhoud van de demogra-
fische nota, door Mr. Dr. J. H. van Zanten aan het
verband tusschen werkloosheid en bevolkingstoene-
ming hier te lande gewijd, en van het over het vraag-
stuk der duurzame werkloosheid uitgebrachte prae-
advies van Dr. Ir. Th. van der Waerden, doen wij
thans enkele grepen uit de beide andere praeadvie-
zon, geschrèveu door
Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan
en
den heer P.
S.
J. Serrarens.
Prof. Goudriaan maakt in den aanvang van zijn
praeadvies de opmerking, dat men zich er veel te
weinig van beust is, dat in het feit der werkloos-
heid een ongerijmdheid is gelegen. Er zijn onbevre-digde menschelijke behoeften en niettemin laat men
productieve krachten in den vorm van natuur, kapi-
taal en arbeid, braak liggen. Maar nog veel onge-
rijmder acht de schrijver het leggen van verband tus-
schen werkloosheid als duurzaam verschijnsel en den
bevolkingsgroei; het kan zijn, dat een groeiende be-
volking onder geleidelijk minder gunstige productie-
voorwaarden moet gaan produceeren, al zal hier de verbetering der techniek een tegenwerkende kracht
vormen;’ maar dat
bij
toenemende bevolking een deel
der arbeidskracht ongebruikt zou moeten worden ge-
laten, is volkomen onredelijk en onaanvaardbaar.
Intusschen, de werkloosheid is daar en de vraag
rijst, waaruit zij te verklaren is. Prof. G. wijst erop,
dat Robinson geen werkloosheid kent, maar dat, als
hij met anderen gaat ruilen en na aanvankelijk pro-ducten van anderen te hebben afgenomen, daarmee
op een gegeven moment ophoudt, omdat hij zijn con-
sumptie beperkt, zijn wederpartij in moeilijkheid
raakt en met haar producten blijft zitten, zoodat
deze tot w’erkloosheid gedoemd wordt:

,,Uit dit eenvoudige voorbeeld ziet nieii reeds de on
vermijdeljke conclusie:
Het gevaar van ‘werkloosheid ont-
staat gelijktijdig net den ruil en is onverbrekelijk ver-
bonden aan de onbeperkte, althans ongereguleerde vrijheid
van ruil.”

In de geidmaatschappij doet dit gevaar zich voor
in den vorm van oppotting en van het niet aanwen-
den van aanwezige koopkracht:

,,Niet het aantasten van de vrijheid van productie, noch
de aantasting van het privaatbezit der prodactiensiddelen
is de logisch noodzakelijke voorwaarde voor het beteuge-
Iets der werkloosheid, maar het reguleeren van den ruil,
dat is in de geidhuishouding het reguleeren van de actieve,
koopkrachtige vraag.”

Immers, laat men het ruilmechanisme vrij, dan
ontstaan bij aanvankelijk wellicht slechts zeer ge
ringe storingen uiteindelijk de grootste ontwrichtin-
gen, die zich in den landbouw en in de productie van

grondstoffen uiten in enorme prijsdaling en in de
industrie in een minder sterke prijsdaling, gepaard
gaande aan catastrophale werkloosheid. Daaroni is
het construeerèn van een goed werkend stabilisatie-
mechanisme urgent.

Prof. G. haalt dan met instemming een uitlating
van Malthus aan, die reeds gewezen heeft op de ge-
varen, verbonden aan inzinking van de koopkracht.
De vraag naar geproduceerde goederen is niet een
vaste, doch een wisselende grootheid, en daardoor zal
ook de werkloosheid aan schommeling onderhevig
zijn, zoolang niet de vraag wordt gereguleerd:

,,De grootte van de werkloosheid wordt bepaald door de
onbepaalde wisselingen in de vraag. Wie dus de werkloos heid zoo dicht mogelijk op nul
is’il
bepalen, moet met on
ontkoombaa rhe id
een snechanisnie scheppen to t het bepaald
maken van de totale vraag, zoo dicht mogelijk nabij het
ph’ysisch bereikbare maximum,”

Dit brengt, zooals de schrijver herhaalde malen
opmerkt, al aanstonds mede, dat in tijden van groote
werkloosheid geen ‘heil kan worden verwacht van
verlaging der bonen. Deze maatregel zou juist in
de verkeerde richting werken. De lezers van dit
weekblad kennen overigens de opvattingen van Prof.
G. op dit punt
1),
zoodat wij daarop thans niet uit-
voerig behoeven in te gaan.

Hoe kan men nu tot een reguleering van de vraag
geraken? Deze probleemstelling dient te worden ge-
splitst, en in de eerste plaats dient de vraag te wor

den beantwoord, hoe in een gesloten economiich or

ganisme bij intredende werkloosheid zooveel nieuwe
koopkrachtige vraag kan worden geschapen, dat
daardoor de werkloosheid weer wordt opgeheven. Van
wie moet deze nieuwe vraag uitgaan?
Uiteraard is zij in tijden van depressie niet te
verwachten van particulieren. De Staat moet daar-
om inspringen en zich de middelen tot het scheppen
van ‘nieuwe vraag verschaffen door uitgifte van lee-
ningen, dienende tot het financieren van nieuwe
openbare werken, voor welker uitvoering tijdig een
programma opgesteld moet worden, liet geld hier-toe is te vinden, en wel in toenemende mate, naar-
mate de activiteit in het particuliere bedrijfsleven
geringer wordt. Op geldgebrek behoeft het plan dus
nimmer vast te loopen. En als men aan het publiek
de zaak voldoende duidelijk maakt, dan is het aan-
nemelijk, dat het benoodigde geld door hen, die daar-
over de beschikking hebben, niet zal worden opgepot, doch aan den Staat geleend zal worden.
,,Men moet dus een publieke opinie kw-eeken, welke
doordrongen is van deze waarheid:
Volgt
de overheid in
tijd van werkloosheid de gedragslijn van iederen particu-
lier, dan versterkt zij de crisis. De eenige macht die een
crisis zoo snel mogelijk kan overwinnen, is die der over.

heid. Deze macht kan alleen op de goede wijze worden
gehanteerd, indien de overheid daarbij den loynlen steun
ondervindt van al hare burgers.”

Op een lagen rentestand mag in verband met de
heerschende depressie in geval van werkloosheid wor-
den gerekeud. lIet plan, zooals Prof. G. dat ontwik-
kelt, kan echter alleen slagen, wanneer tegelijkertijd
of zelfs nog van tevoren de prijzen der grondstoffen
worden gestabiliseerd. Deze toch zijn bijzonder labiel
en eischen een extra regulateur. Daarmede komt de schrijver tot een uiteenzetting
van de sinds jaren door hem bepleite grondstoffen-valuta, een denkbeeld, dat hij het eerst in dit week-blad heeft verkondigd
1),
zoodat wij er thans niet
bij behoeven stil te staan.

Publieke werken en grondstoffeuvaluta vormen in
een gesloten economische eenheid een volkomen vol-
doenden en snel werkenden regulateur van (Ie econo-
mische activiteit. Ook voor een niet gesloten huis-
houding, die een eenigszins belangrijk percentage

1)
Zie zijis artikel ,,Conversie en Koopkracht”, in Em-
nomisch-Statistische Berichten van
Zi
April
1937.
1)
Zie . Economiseh-Statistische Beriehten van 21 en 28
October 1932.

798

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

bevat aan productie van grondstoffen en productie-
middelen, meent de schrijver zijn conclusie onver-
zwakt te kunnen hanhaven.
In elk geval acht hij den gouden standaard uit
den hooze, inzonderheid ook, omdat onder dit stelsel
de internationale handel te lijden heeft gehad van
een zeer hevige toeneming van het protectionisme
en van den absurden drang tot vermindering van in-
voer bij handhaving van uitvoer, iets wat voor de
wereld als geheel volstrekt onuitvoerbaar is.
Voor een ,,gespe.rde valuta” voelt de schrijver niet;
dit stelsel heeft, zooals hij erkent, in Duitschiand tot
een groote vermneerdering der economische activiteit
geleid, maar het zou niet passen bij het Nederland-
sche volkskarakter. Nederland kan een eigen valuta-
politiek voeren, zooals de feiten reeds meermalen
hebben bewezen, en het dient een eigen valutapoli-
tiek te voeren, wanneer het zijn werkloosheidspro-
bleem zoo goed mogelijk wil oplossen. Als zoodanig
bevat de zwevende valuta geen oplossing, maar wel
is daardöor een der voorwaarden geschapen om het
Nederlandsch prijsniveau voor inzinking te behoeden,
hetgeen de werkloosheid binnen enge perken houdt.
Schrijver berekent, dat de ,,gave gulden werkloos-
heid” ons land circa 1 4 milliard heeft gekost en dat,
als wij in 1931 Engeland hadden gevolgd, de werk-
loosheid in 1937 vermoedelijk niet meer geweest zou zijn dan 4.6 pOt.
Voorshands moet dus Nederland streven naar op-
heffing van de werkloosheid, en wel door publieke
werken, waarbij de schrijver vooral aan de uit-
voering van defensiewerken denkt. Is eenmaal een
redelijk minimum peil der werkloosheid bereikt, dan
zal deze toestand gestabiliseerd moeten worden, en
wel door middel van een programma van publieke
werken, welker uitvoering wordt afgeroepen, zoodra
de normale bedrijvigheid gaat stagneeren.
Uit de beantwoording, welke de schrijver tenslotte
geeft van de eerste der gestelde vragen, halen wij
.het volgende aan:

,,Te spreken van een ,,blijvend verhoogd” peil der werk-
loosheid is voor mij onmogelijk, omdat men elke werk-
loosleid kan bestrijden door het scheppen van de noodige
ko.opkrach.ti’ge vraag en ‘het scheppen van deze koopkrach-
tige vraag altijd geoorloofd is, indien en voor zoover er
werkloosheid is, die zekere minimale grenzen overschrijdt.
.,Een oordeel over de werkloosheid, die in Nederland
nog rai ibestaan ,,na verbetering der conjunctuur” heb ik
niet te sgeven, want het toekomstig beloop der conjunctuur
is voor mij een onbepaalde en onbepaalbare grootheid.”

Het is waarschijnlijk, dat eerlang weer een omslag
in de conjunctuur zal intreden:
,,Zoolang men het •geldstedsel niet op rationeele wijze
aan de goederen iheeft verankerd, blijven de onbepaalde
bewegingen der g.rondstofprijzen in wezen autonoom. Het
is voor mij een open vraag of de politiek van goedkoop
geld op ‘de beweging valt het wereldprijsn.iveau wel van
eenigen invloed zal blijken. Ik beu in elk geval geneigd
dozen invloed zeer laag aan te slaan.”

Uit de beantwoording van de tweede vraag betref-
fende de ter bestrijding der werkloosheid aan te wen-den midelen vermelden wij het volgende:

,,De vrijheid der zwevende valuta kan en dient te
worden benut voor het scheppen van waarborgen tegen
elke daling van het Nederlandsehe prijsniveau gemeten in
Nederlandsohe Guldens.
,,Voor de eerstvolgende drie of vier jaar is een matig
stijgend prijsniveau in Nederland noodzakelijk. Kan men
dit verkrijgen door de stijging van de wereldmarktprijzen,
op zichzelf symptoo.m va,ii een toenemende activiteit in de
omringende landen, dan handhaive men ongeveer de thans
bestaande pariteit. Zou te eeniger tijd ……een ernstige
daling lin het wereldprijsniveau intreden op een oogen
blik, dat iii Nederland nog een belangrijke werkloosheid
heersoht, dan vange men deze op door een gepaste ver
laging van den Ned.erlandschen Gulden.
,,Na de •afwikkeiing der conversies onderneme men zoo
spoedig mogelijk de uitgiften van staatsleeningen ter
grootte van
150
tot 300 millioen ter financiering van
maatregelen in het belanig van de Nederlandsche verde

diging, ter bestrijding van de werkloosheid en ten bate
van den Nederlandseheu belegger.
,,In elk geval is het gewenscht om van de thans nog
bestaande gunstige ontw’ikkeling der ivereldconjunctu ar
te profiteeren oni alle kunstnmatigheden in de binnen-
la.ndsohe en buitenlandsche prijsvorming zoo snel te liqui
deeren als met de, in ihet economisch leven onmisbare,
geleidelijkheid slechts vereen.igbaar is. Een steisehnatige
vermindering van den landbouwcrisissteun, het buiten toe-
passing laten van het bindend- of onverbindend verklaren
van ondernemers- en arbeidsovereenkomsten en het buiten
toepassing laten van alle maatregelen, welke de vrijheid
van vestiging beperken, is daarom ten zeerste geboden
Indien men door middel van een doeltreffende monetaire
politiek slechts de goede milieuvoerwaarden schept waar-
onder het economisch leven zich in vrijheid kan ontwik-
kelen (dat wil zeggen een geleidelijk stijgend prijsniveau
zoolang de activiteit nog onvoldoende is, een zooveel mo-gelijk constant gehouden prijs niveau zoolaug de activiteit
het igewenschte maximum van 98 of 99 pOt. ‘begint te
naderen), is er alle reden om te gelooven, dat de vrije
ontwikkeling tot de best mogelijke resultaten voor het
geheel zal leiden.
,,Indien de activiteit te zijner tijd een bevredigend niveau
heeft bereikt, opene men permanent tot onbeperkte be-
dragen de inschrijvingsmoclijkheid op staatsleeningen
van laag rentetype en tegelijkertijd de mogelijkheid tot het
af roepen van, met bestek en voorwaarden, volledig om
schreven publieke werken tegen een vasten prijs, welke
enkele procenten beneden kostprijs ligt.
,,Indien men z

i
ich realiseert de groote ntrinsioke kracht van het Nederlandsehe bedrijfsleven, de groote kapitaal-
rijkdommen, de bekwaamheid der Nederlandsche kooplie-
den, technici, fi,naneiers en arbeiders, dan is er alle reden
om bij een goede hanteering van de pas verworven en zoo
duur gekochte vrijheid op monetair gebied èn bij een doel-
matige iinvesteeriisgspolitiek der overheid, de welvaar.ts-
ontwikkeling van Nederland met het grootste optimisme
‘tegenioet te zien. Men beschikt thans over de middelen
om binnen enge grenzen de werkloosheid in Nederland te
beheerschen:
,,7,Tederlect heeft in de toekomst de werkloosheid, die
het zelf verkiest.”
* *
*
In een geheel andere richting gaan de beschouwin-
gen van den heer Serrarens. Deze begint met het
bestrijden van enkele z.i. onjuiste stellingen, welke
met betrekking tot het werkloosheidsvraagstuk zijn
verkondigd. Zoo maakt hij o.a. bezwaar tegen de
theorie van Jacques Rueff, die een rechtstreeksch
verband heeft gelegd tusschen den loop der groothan-
delsprijzen en den omvang der werkloosheid, welke
laatste veroorzaakt zou zijn door het achterblijven
van de bonen in geval van daling der prijzen; deze
divergentie schrijft Rueff toe aan het op peil hou-.
den der bonen door de werkloosheidsverzekering, een
bewijs, dat de heer Serrarens volstrekt niet geleverd
acht.
Vervolgens behandelt de schrijver de bevolkings-
toeneming. 1

lij w’ijst erop, dat de Europeesche lan-
den in de 19de eeuw hun bevolking snel zagen stij

gen, en wel van 187 tot 406 millioen. Er zouden er
echter veel meer geweest zijn, indien niet in diezelfde
periode 60 millioen emigranten Europa hadden ver-
laten; de afstammelingen van deze emigranten bui-
ten Europa kunnen thans op circa 200 millioen ge-
schat worden. Blijkbaar konden deze emigranten in
het Europeesche
bedrijfsleven
niet worden opgeno-
men; men kan dus in zekeren zin zeggen; dat er
reeds in de 19de eeuw een niet onaanzienlijke, laten-
te structureele werkloosheid was. Aan dezen stroom van emigratie is thans door beperkende maatregelen
der overzeesche gebieden een einde gekomen. Dit
bemoeilijkt de positie van Europa.
Een tweede factor, die in dezelfde richting werkt,
is de industrialisatie van niet-Europeesche gebieden,
inzonderheid van Japan en Britsch-Indië.
Van de grootste beteekenis acht de schrijver echter
de z.g. ,,technologische” werkloosheid. In tegenstel-
ling tot Dr. Van der Waerden, die in hoofdzaak op
het standpunt van de compensatietheorie staat, acht
de heer Serrarens deze laatste niet bewezen, althans
niet in dozen zin, dat er een volledige compensatie

, ‘

27 October 1937

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

799

zou plaats vinden en dat er nergens ,,thechnologische”
werkloozen zouden zijn. Immers, ook al komt er hijv.
door rationalisatie in Nederland koopkracht vrij hij
de afnemers van Nederlandsche goederen, zoo is daar-
mee nog geenszins gezegd, dat deze koopkracht nu
ook aan de Nederlandsche arbeiders ten goede zal
komen en dat zij zal worden aangewend om Neder-
land sche producten te koopen:

,..Laten wij het gunstigste geval veronderstellen, dat
die gehele Vrij geworden koopkracht der verbruikers zich
doet gelden. Dan is toch de vraag: wr doet zij zich
gelden? Werel.dliiisihoudkundig gedacht, is er misschien
compensatie, maar volkshuishoudkundig nog helemaal niet.
Laten we aannemen, dat het product in kwestie een
kledingstuk is, dat iii Nederland vervaardigd werd en
dat nu goedkoper wordt. Zal men nu mr van diezelfd
klediingstu.kken kopen, zodat de afzet van dit artikel in
Nederland groter wordt? Of koopt dc ,,ultimate consumer”,
die toch inuners een volkomen vrijgevochten wezen is,
nnsschen een Japanse peignoir?”

Door de sterke rationahsatie is een groote ver-
plaatsing van arbeidskracht naar niet-industri eele
bedrijven en naar den clistrihutiehandel ontstaan. Dit
heeft in laatstgenoemde bedrijven tot een zekere
hypertrophie geleid en kon overigens slechts tijdelijk
de massawerkloosheid tegenhouden.
Daarbij komt, dat hij uitbreiding der productie als
gevolg van technische verbeteringen de winst van het
kapitaal sneller stijgt dan de loonquote, hetgeen uit-
eindelijk ontwrichtend werkt. Er is tenslotte om deze
reden voor het opnemen van het vermeerderde aan-
bod van producten te weinig koopkracht aanwezig.
Met een aantal cijfers, wat Nederland betreft os.
ontleend aan cle bezetting en de productie per man
in de textielindustrie en de rijwielfahricage, licht de
schrijver toe, dat z.i.
sinds de crisis
in ons land ,,de technische ontwikkeling tot een verdere uitschake-
ling van arbeidskrachten schijnt te leiden”.
Dat loonstarheid in de eerste plaats tot vergrooting
van de werkloosheid zou hebben geleid, wordt door
den heer Serrarens betwijfeld. Hij beroept zich o.a.
op een studie van Prof. Tinbergen, die in De Ned.
Conjunctuur van September 1933 betoogd heeft, dat
van een invloed van het loon op de w’erkgelegenheid
in dien zin, dat verlaging van het loon samengaat
met vermeerdering van werkgelegenheid, in de be-
schouwde perioden statistisch zeer weinig of niets
blijkt. Niet via de loonhoogte moeten daarom de be-
staande moeilijkheden worden opgelost:

,,Niet machines en niet winst mogen de voorrang heb-
ben, maar cle mensen alleen. Men moet de mensen leren
zien niet alleen als hulpmiddelen tot productie en distri-
butie, die, juist omdat zij mensen zijn en dus eisen stel
len aan ht leven, lastiger zijn dan machines en cla.aroni
zoveel doenlijk door machines moeten worden ve rvange ii.
Men moet dc mensen leren kiefl, niet alleen als consu-
menten, die alleen interessant zijin om hun koopkracht. Men moet de mensen en met name hen, die met ons be
horen tot dezelfde voikegemeensuhap, leren zien als leden
van hetzelfde liuhaam, waartoe ook wij behooren, en wier
welzijn ook ons belang en ons geluk is,
01)
wier welvaren
ook ons economisch streven gericht is.
.,Mleen een volkomen samenwerking in deze geest kan
het probleem der blijvende werkloosheid tot oplossing
brengen. i)eze oplossing is niet mogelijk alleen door
staartsingrijpen, al zarl de medewerking van cle regeering
een volstrekte noodzakelijkheid zijn.”

[Eet aantal blijvende wericloozen in Nederland
schat cle heer Serrareus op minstens 100.000. Dit zijn
inzonderheid ouderen. Ten deele zou men deze in het
distributieproces kunnen inschakélen, hetgeen een
gelukkige oplossing ware. Mogelijk ware wellicht ook
een vroegtijdige pensioneering, hetgeen in wezen een.
verzekeringsprobleem is.
Daarrmevens pleit de schrijver voor omscholing van
hen, clie nog niet te oud zijn, voor emigratie met
staatssteun, en vooral voor verhooging van den toe-
latingsieeftijd tot den beroepsarheid, voor vervroegde pensioneering, voor verkorting van arbeidsduur, voor
betaalde vcanties en voor beperking van arbeid van

gehuwde vrouw’en. Voor loontoeslagen, zooals door
Prof. Tinbergen in dit blad van 30 Juni jl. aanbe-
volen, gevoelt de schrijver niet; eerder acht hij het
mogelijk, dat de sociale lasten der bedrijven worden
verlicht.
Dat dit alles zware lasten op de gemeenschap legt,
ontveinst hij zich niet, maar hij acht deze en derge-
lijke maatregelen noodzakelijk, wanneer men wil ont-
komen aan duurzame betaling van steungelden aan
een groote groep van meschen. En hij besluit zijn
betoog als volgt:

,,Een blijvende werkloosheid van een grote groep men-
seu is een ramp voor de voikagemeenschap.
,,Het volk in zijn geheel zal offers moeten brengen
voor haar heropboumv.
,,De Staat heeft hier een zware taak en een dure plicht.
Maar de grootste verantwoordelijkheid ligt op de leiders
van bet economisch leven.
,,Sa.mnenw’erking tussen werkgevers en arbeiders, samen-
werking, die kaar beste vorm op de eerste plaats vindt
in de natuurlijke gemneensc’hap van het bedrijf, samneliwer-
king, die in een geest van vertrouwen gericht is
01)
het
doel, de volkagemeensehap te dienen, dit .is het gebod van
het uur.”

INGEZONDEN STUKKEN.

VERPACHTING VAN VERVOERVERGUNNINGEN.

De heer J. P. B. Tissot van Patot schrijft ons:

In het nummer van 15 September jl. breekt de heer
A. M. Groot een lans voor een regeling van het ver-
voervraagstuk door middel van verpachting van ver-
voervergunningen, welk stelsel feitelijk neerkomt op een monopoliseering van het vervoer. Daar het arti-
kel zich beperkt tot een opsomming van de voordeelen
van het monopolie-stelsel en het goed is ook de
andere zijde van deze soort verkeersregeling te zien,
moge het volgende opgemerkt worden.

Een bezwaar van econornischen aard richt zich
tegen de
pachtsom.
Deze moet de consument uitein-
delijk ten hate van den Staat hoven cle ondernemers-
winst opbrengen; een inschrompeling van den ver-
voersomvang zal hie.rvan van lieverlede het gevolg
zijn. Men zou het tegendeel krijgen van den tegen-
woordigen toestand, waarin de Staat de consumenten
in de kosten tegemoet komt door kostenlooze heschik-
baarstelling vap vervoerswegen; de consumenten zul-
len dan zonder eenig redelijk motief extra moeten
betalen. Beide toestanden zijn economisch gezien even
afkeurenswaardig en het beginsel, dat het vervoer in-
tegraal zijn kosten heeft te betalen, wordt door beide
methoden even sterk verkracht.

Dat verpachting der vergunningen minder admi-
nistratieven rompslomp zou medebrengen dan bij een
andere verkeersregeling, is moeilijk te heoordeeien,
omdat men geen vergelijkingsohject heeft. Men denke
echter niet gering over den omvang der administra-
tie hij verpachting: de Sta.t zal als verzorger van
het algemeen belang (want dat moet bij iedere ver-
keersregeling voorop staan) moeten toezien, dat onder
het monopolie geen uithuiting plaats vindt en dat
de voorwaarden der vergunningen worden nageleefd )
en als handhaver van het recht zal hij moeten waken
tegen beschadiging van de rechten van iederen ver-
guaninghou der.

Ook het voordeel, dat nen door het verpachtings-
stelsel gemakkelijk een mooien maatstaf voor de eco-
nomische kracht der verschillende verkeersniiddelen
zou verkrijgen, is zeer twijfelachtig. Men krijgt dien
maatstaf slechts per
vergunning
(waarbij dikwijls
nog
conmbina.tie
van verkeersmiddelen zal aanwezig
zijn), zoodat het meetbereik wel zeer verkort en de
waarde relatief wordt.
Wij zullen niet verder ingaan op belangrijke pun-
ten, w’elke de schrijver niet genoemd heeft, als hijv.
de regeling van het eigen vervoer en de verhouding

1)
Hetgeen meer klemt dan thans, omdat het publiek nu
dikwijls
keus
heeft.

800

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

tussehen regelniatig en wild vervoer in een dergelijk
stelsel – ofschoon die punten beschouwing overwaard
zijn – omdat wij de
pratische
onmogelijkheid van
de invoering van het monopoliestelsel willen aan-
toonen.
Een vervoers-monopolie-systeem kan om. zijn:
a.
landelijk;
b.
regionaal;
c.
liniair (d.w.z. in
een bepaalde relatie),
a.
afzonderlijk voor het goderen- en reizigers-
vervoer;
b.
gemengd; zoowel voor het goederen- als
het reizigersvervoer.
Welke mogelijkheden of welke combinatie daarvan
den schrijver voor oogen gestaan hebben, blijkt uit
het artikel niet duidelijk. liet meest naar voren komt een combinatie van Ic en
IIb,
maar het artikel laat
ook een combinatie van Ic en
IIa
toe. Hoe dit ook
zij, geen der genoemde stelsels is in de practijk reali-
seerhaar.
De spoorwegen bijv. kunnen uit den aard van hun
bedrijf niet deelnemen aan een mededinging tusschen
verschillende verkeersmiddelen op een
bepaald traject.
Zij moeten het
geheele land
kunnen bedienen en het
moet uitgesloten geacht worden, dat zij een economi-sche exploitatie van hun bedrijf zouden verkrijgen bij
een verknipping van het net in afzonderlijke lijnen.
Hierbij zou immers de toestand kunnen ontstaan, dat
zij wel een monopolie zouden bezitten op de lijnen
Amersfoort-Zwol] e en Assen-Groningen, terwijl
het tusschenliggende traject Zwolle-Assen hun zou
ontgaan, omdat – door wat voor omstandigheden oolc
– een auto-onderneming door een hooge pachtsom beslag had weten te leggen op dit traject. Wil men
het echter mogelijk maken, dat de spoorwegen toch
hun hoofduet blijven exploiteeren, dan zou
de Over-
heid tevoren
een oneindig aantal vergunningen voor
een oneindig aantal mogelijkheden moeten formulee-ren en daarna deze onder de vervoersondernemingen-
gegadigden moeten verpachten. Men zou deze moei-
lijkheici kunnen ontgaan door het stelsel
la
te volgen,
maar ook dit systeem is onuitvoerbaar, omdat noch
de, spoorwegen, noch de binnenvaart, noch de auto bij
de thans bestaande outillage van het vervoersappa-raat geacht kunnen worden elk het geheele vervoer
te kunnen bewerkstelligen.

flet tweede, niet minder practische bezwaar richt
zich tegen, de stelsels, onder II genoemd. Immers, niet
alle verkeersmiddelen zijn geschikt voor het gecom-
bineerde vervoer van goedern en reizigers (bijv. de
scheepvaart), terwijl er één vervoermiddel bestaat,
waarvoor de combinatie levensvoorwaarde is, nl. de
spoorwegen. Wanneer men den Nederlandschen Spoor-

wegen het reizigers- of het goederenvervoer afneemt,
is ‘het geen vraag meer ,of de rest van het bedrijf kan rendeeren. Of men derhalve
Ila
bf
lib
toepast, ten-
minste één der verkeerssoorten krijgt dermate nadee-
lige concurrentie-voorwaarden, dat zij te eenen male
wordt uitgeschakeld.
En daarmede heeft het stelsel
zijn
nekslag gekregen!

N a s c h r i f t. De heer Tissot van Patot meent ten
onrechte, dat het door mij voorgestelde stelsel van
verpachting der vervoervergunningen neerkomt op
een monopoliseering van het vervoer. Weliswaar is
in het artikel sprake van verpachting van bepaalde
lijnen met gelijktijdige staking van de spoorwegex-ploitatie, doch daarbij is alleen gedacht aan de klei-
nere lijnen, aan de uitloopers van het spoorwegnet.
Voor alle overige
lijnen
zou de pachter van een ver-
voerverguning slechts het recht verkrijgen bedoelde
vrachtautoverbinding te onderhouden in concurrentie
met de Spoorwegen, doch met uitschakeling van con-
currentie van andere vrachtautodiensten. Voor be-
paalde verbindingen zou het zelfs zeer wel denkbaar
zijn, dat aan twee of meer inschrijvers bij de ver-
pachting het vergunningsrecht zou worden verleend.
Reeds herhaaldelijk is ernstig overwogen een vergun-
ningsstelsel voor vrachtauto’s in het leven te roepen,
daarbij is aan verpachting, voor zoover mij bekend,
nimmer gedacht, doch op geheel dezelfde wijze, waar-
op door den Staat gratis vergunningen zouden kun-
ilen worden verstrekt, zou ook verpachting dier .ver-
gunningen mogelijk zijn.
De heer Tissot van Patot ziet in het stelsel ook
een economisch bezwaar en hij doet het voorkomen,
alsof de pachtsom een offer zou zijn, dat de consu-
ment ten bate van den Staat brengt. Deze voorstel-
ling van feiten acht ik geheel onjuist. Indien de baten
uit de pachtsommen worden gebruikt ten behoeve van
het verkeerswezen (subsidie niet loonende verkeers-
verbindingen, verbetering van het verkeerswegennet)
dient men de meerprijs, die de verzender der goede-
ren betaalt ter dekking van de pachtkosten, te be-
schouwen als een omslag van verlies op het niet ren-
dabele verkeer over het rendabele verkeer. Dit heeft
ongetwijfeld bezwaren, maar dat biedt anderzijds het
voordeel, dat daardoor de mogelijkheid wordt ge-
opend lage tarieven te handhaven in de verkeersarme
verbindingen en daaraan is een groot maatschappelijk
belang verbonden, liet uniformiteitsprincipe in de
spoorwegtariefpoiitiek heeft een helangrijken invloed
uitgeoefend op de vestigingsplaats van vele bedrij-
ven, zou dat principe door de Spoorwegen worden

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
17-23 Octoberi

Sedert-

Opereenk.
17-23 Octoberl

Sedert

Overeenk.

1937

1Jan. 1937

tijdvak 1936
1937

1Jan. 1937

tijdvak ig
1936

19.806
1.257.868′ 793.286
384
18.980 9.061
1.276.848 802.347 9.410 233.841
212.852

3.375
1.976
237.216
214.818
Tarwe

……………….
Rogge

……………….
86
.12.281
20.258


350
12.281
20.608
Maïs………………
1.043.321
606.003
49
127.647
122.701
1.170.968
728.704

Boek weit ………………..

21.028
295.280
265.055
1.000
11.764 18.824
307.044
283.87,9
Gerst

……………..
51.3
.69

2.243
.
122.453 79.268

3.180
1.175
125.633
80.443
Haver

……………..
Lijnzaad

……………

163.533
216.714

182.570 147.281
346.103
363.995
2.050
57.801
41.607


375 57.801
41.982
Lijnkoek

……………
3.010
33.254
29.723
530
6.445
7.326
39.699
37.049
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten ….
790
33.433 28.187
155
6.915
1.121
40.348
29.308

Noot
bij
groothandeisprijzen.
1)
Tarwe:
Tot Jan.
1931
Hard Winter
No. 2;
van Jan.
1931
‘tot
26 Sept. 1932 79
kg La Plato; van
26
Sept. 1932
tot
5
Febr.
1934
Manitoba
No. 2;
van
5
Febr.
1934 tot 6
Juli
1935 80
kg La Pla.ta; van
6
Juli
1936
tot
30 Nov.
1936
Manitoba; van
30 Nov. 1936-2 Aug. 1937
Bnhia
Blanoa; vain
2 Aug.-16 Aug. 1937
La Plato; van
16-
23
Aug.
1937
Baihîia Blanco.
Rogge: Tot Jan.
1928
Western
;
vanaf Jan.
1928
tot
16 Dec. 1929
American
No. 2;
van
16
Dec.
1929
tot
26
Mei
1930 74/5
kg Hongaarsche; vanaf
26 Mei
1930
tot
23
Mei
1932 74
‘kg Zuid-Russ’isehe; van
23
Mei
1932
tot
2
Oct.
1933 No. 2
Canada; van
2
Oct.
1933-25
Oct.
1937
La. Plata.
Gerst:
Tot Jan.
1928
Malting;
van Jan.
1928
tot
9
Febr.
1931
Amei’ican
No. 2;
vail
9
Febr.. 1931
tot
23
Mei
1932 6415
.k’g Zu’id-Russische; van
23 Mei-19
Sept.
1932 No 3;
van
19
Sept.
1932
tot
24
Juli
1933 62163
kg Zuid-Russische
;
van
24 Juli .1933-
7
Oct.
1935 64/65
.kg La Plajta
;
‘van
7
Oct.
1935-18
Mei
1936 62163
kg Zuid-Russische
;
van
18
Mei
1936-23
Aug.
.1937 64/65
kg La Plata.
Cemeat:
In bepaalde gevallen wrden hierop rabatten verleend.

27 October
1937

ECoNOMrSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

801

prijsgegeven, dan zou dat tot ernstige economische
storingen leiden. ilet is echter onredelijk de Spoor.
wegen te verplichten gelijke tarieven te handha-
ven
01)
verkeersarme en verkeersdichte trajecten,
indien (ie concurreerende vervoermiddelen de gele-
genheid hebben zich uitsluitend te belasten met het
vervoer over de verkeersdichte haanvakken. Dit on-
recht
zou
gecompenseerd worden, indien aan die ver-
keersmiddelen een extra last
zou
worden opgelegd

in
den vorm van een pachtsom, waarvan de grootte af-
hankelijk zou zijn van de rendabiliteit der exploitatie.

A. M.
GROOT.

STATISTIEKEN.

OPEN MARKT.

1937
1936

20(24

1914

23
18123
11(16
4(9
1

19/24
H
Oct. Oct.
Oct.
Oct.
Oct.
Juli

Amsterdam
Partic. disc.
ij4
11
4

114
1
14
I518-2/
3I8-414
31(..3(,
Prolong.
11,
1
12
112
11
21(
4
1(
2

31(41(
211
4
3/4
(.onden
Daggeld
.
‘(,-I
‘(,-I
1
121
1
12_1
2
11

1
1
121
131
4
-2
Partic. disc.
17
132-
9
1,6
17
132
8
116
17/39J15
11618
41(4_3(4
Ben/t,.
Daggeld
21(
7
3(4
2
1
f2-18
2
5
18-3
2
5
18-3
1
!8
2
3
19-518
3

MaandeId
2
3
14-7(9
2′(4-
7
(8
3
3
25/-
7

3
118

Part, disc.
2
7
18
Zij,
2
7
18
2
7
18
2
7
19
3
2
1
(,-
1
(
2

Warenw.
4_11 4_11
4

4_11
4

411
4

4..IJ
4.
1
1,

We,,,
York Daggeld
‘)
1
1 1 1
1
‘(
131-2
1
/
2

Partic.disc.
112
11 11
112
11
4

5J
1


I)
Koers van 22 Oct. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vr jdsg.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen
Berlijn

Parijs
Brussel
Bat aria
York’)
*) ) *)
*)
1)

19 Oct.

1937
1.80%
8.96%
72.65
6.12%
30.49
100%
20

,,

1937
1.80%
8.96%
72.65
6.11%
30.50
100%
21

,,

1937
1.801%,
8.96%
72.62
6.12% 30.53
100%
22

,,

1937
1. 8 0 ly,
8.95%
72.66
6.13
30.50
100
23

,,

1937
1.80%
8.95%
72.65 6.12%
30.50
100%
25

,,

1937
1.80%
8.95%
72.66
6.09
30.51
100%
Laagste d.w’)
1.80% 8.95
72.60
6.08
30.45
100
Hoogste d.wl)l
1.8134
8.97%
72.70
6.14
30.55
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100

Data serland
Weenen
Praat
Boeka-
Milaan Madrid

19 Oct.

1937
41.63

6.34
– –

20

,,

1937
41.64

6.331



21

,,

1937
41.70

6.34
– –
22

1937
41.66%

6.34
– –

23

1937
41.67

6.34



25

1937
41.69

6.35



Laagste d.w
1
)
41.60 34.15
6.31

9.571

Hoogste d.w’)
41.75
34.20
6.37
1.45
9.60

Muntpariteit
48.003
35.007
7.3711.488
13.094
48.52

Data
Stock- Kopen-
*
S 0
Hel-
Buenos-
Mon-
h
o
l
m
*)
hagen’)
Aires’)
treal’)
19 Oct.

1937
46.271
40.05
45.05
3.96
54%
1.801%,
20

,,

1937
46.221 40.021
45.05
3.96 54%
1.81
21

,,

1937
46.25
40.021 45.05
3.95 54%
1.81
22

,,.

1937
46.20
40.-.
45.021

3.96 54%
1.81
23

,,

1937
46.20
40.-
45.-
3.96
53%
1.81
25

,,

1937
46.171
40.

45.-
3.96
53%
1.81
Laagste d.w’)
46.10 39.921
44.95
3.93
53
1.80%
Hoogste d.w’1
46.30
40.10
45.10
3.99
54%
1.81%
lvïuntpariteit
66,671 66.671 66.671
6.266
95%
2.1878

S)
Noteering te Amsterdam.
5*)
Not. te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t Iste of Zde No. van ieder maand komt een overzicht
voor va
fl
een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

D a a
Londen
($ per

)
Parijs
($p. 100 Ir.)
Berlijn
($p.
100 Mk.)
Amsterdam
1
($p.
100 gld.)

19 Oct.

1937
3,38%
40.17
55,30
20

1937
4,9 5 V,
3,39
40,17
55,30
21

1937
4,95%,
3,3851
8

40,17
55,29
22

1937
4,95%
3,38%
40,16%
55,29
23

1937
4
,
95Y
,
3,38%
40,18
55,29%
25

1937
4,95% 3,36%
40,17 55,29

26 Oct.

1936
4,88
29
1
82

4,65 40,21
53,93jç
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40
3
,1′,

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-1 eenheden
1

9
Oct,
1
1937

1

16
Oct.
1937

1Laagste]Hoogstel

18123
Oct.
’37
1
23
Oct.
1937

Alexandrië..
Piast.p.g
97%
97ï
97% 97%
Athene

….
Dr.
p.
547%
547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110% 1110%
1110%
111031
1/10%
Budapest’)..
Pen. p. £
25 25
24%
253/
,
25
BuenosAires
2

p.pesop.
16.481
16.531
16.53
16.65
16.62
Calcutta
. . . .
Sh.
p.
rup.
116%
1/6%
116
8
1
32

116
5
1,
1/6%
Istanbul

..
Piast.
p. £
620 620
620
620
620
Hongkong
..
Sh.
p. $
113 113
1/2%
1/3%
113
Sh.
p.
yen
112 112
111
81
/
32

112
1
1
32

112
Lissabon….
Escu.p.c110,

%
110,
%
110
110%
110%,
Mexico

….
$per
18
18
17%
18%
18
Montevideoa)
d.per
28
28
27%
28%
27%

Kobe

…….

Montreal

..
$
per
£
4.95
4.95%
4.94% 4.95% Rio
d.Janeir.4
d. per
Mil.
259
/
32

2
28
1
32

2
21/
32

2
25
1
32

2
47
/
64

Shanghai

..
Sh.
p. $
112%
112%
1/2
1/2%
1/2%
Singapore
..
id.
p.
$
2/45/
32

2/4
5
1
1

2/4%
6

214%
214
5
1
Valparaiso’).
$perC
124
124
124
124
124
Warschau
..
Zl. p. £
26%
1
26%
26
26%
26%
1) Offic.
not.
10
Dec. 16
1
12.

‘)
Offic.
not. 15 laten, gem. not., welke
Imp. hebben te betalen
10
Dec. 1936
16.12.
3)
Offic. not. 26 Aug. 39131.
4)
Id.
II
Mrt. 19354
1
14.
5
)90 dg. Vanaf 28 Aug. laatste ,export” noteering.

ZILVERPRIJS GOUDPRIJS
3)

Londen’)
N.Yorkl)
Londen
19 Oct.

1937.. 20
44%
19 Oct.

1937….

140151
20

,,

1937..

20
44%
20

,,

1937….

140161 21

,,

1937..

191%,
44%
21

,,

1937….

140/7
22

,,

1937..

19%
44%
22

,,

1937….

14018
23

,,

1937..

19%

23

,,

1937….

14018
25

,,

1937..

19′
44%
25

,,

1937….

140171

26 Oct,

1936..

19′
44%
26 Oct.

1936….

14213

7 Juli

1914..

24′
59
27
Juli

1914….

84110%
1)
in pence
p.
oz.stand.
7)
Foreign
silver in
$c. p. oz.
line.
3)
in sh.
p. oz.
fine

STAND VAN
‘s
RIJKS KAS.
Vorderingen.
1

15Oct.1937
23Oct.1937
Saldo van
‘sRijks
Schatkist bij De Ne-
/154.602.054,17

Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
304.569,89
f

99.380,49
Voorsch.
op
ultimo September 1937

derlandsche Bank
………………

a/d. gemeent. ver8tr.
op
a. haar uit te
keeren hoofd,, der pers, bel., aand. In
de hoofd,, der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting


16.054.889,63
,,

28.254.368,08
Idem aan Suriname ………………
,,

12.145.671,78
,,

12.193.298,72
Kasvord.weg. credietverst. a(h. bultenl,
,,
105.140.152,42
,,
104.043.791,76

Voorschotten aan Ned.-Indië
………….

Daggeldleeningen tegen onderpand
der

.


Saldo

postrek.v.Rijkscomptabelen
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,

39.793.499,99

,

42.464.045,72

Vord.
op
andere Staatabedrijven’)
,,

5.040.024,83
.

5.315.861,57
Verolichtingen
/

art. 16 van haar octrooi verstrekt
Schatkistbiljetten in omloop………
Schatkistpromessen in omloop ……
Zilverbons In omloop …………….
Schuld op ultimo September 1937 a(d.
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds.d,
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelastlng
Schuld aan Curaçao’) …………….
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’) Id. a. h. Staatsbedr. der P.T. en T.’) Id. aan andere Staatsbedrijven 1)
Id. aan diverse instellingen 1) ………
1) In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
Vorderingen:’)
f
918.000,-

Saldo b. d. Postchèque- en Girodlenst
90.000,-
f

84.000,-
Saldo Javasche Bank

…………….

Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinsteil.

15.628.000,-
,,

28.254.000,-
7.000.000,-
,,

7.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop


Schuld aan het Ned,-lnd. Muntfonds.
740.000,-
.

2.000,-

Schatkislpromessen in omloop………

Idem aan de Ned,-lnd. Postspaarbank.
1.043
000,-
,,

457.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…
830.000,-
,,

830.000,-
Voorschot van de

Bank

,Javasche

11.044.000,-
1)
Betaalmiddelen in
‘s
Lands Kas
f
25.280.000,-.

SURINAAMSCHE
BANK.
Voornaamste posten in duizenden
guldens.

Data
Metaal
Cl„._

latie
Andere
opeischb.
schulden
Discont.

25 Sept.

1937..
659
1.120 498 619 1.430
18

,,

1937..
659 1.074 487
621
1.403
11

,,

1937.
,

659
1.118 468
620
1.403
4

1937..
662
1.227
515
619
1.381
28 Aug.

1937..
687
1.273
452
623
1.404

1
Juli

1914..
645
1.100
560
735 396
1) Sluitp. der activa,


f
10.497.952,54
f250.586.000,-
,250.51 1.000,-
62.200.000,-

62.200000,-
1.103.910,50
,,

1.103.505,-

4.480.151,50
4.480.151,50
1.901.775,76
1.884.310,06
18.344.683,23

20.514.629,59
158.739.660,18
,,
152.557.682,-
13.500.000,-
,,

14.500.000,-
125.062.294,27
133.975.876,62

VLOTTENDE SCHULD.

1.•

GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS- EN GENOT.
.

GERST
65I

kg MAIS
R000E
TARWE
BURMA RIJST
BOTER per kg.
KAAS
E ammer
EIEREN
Russische
1
Rotterdam oer 2000 kg.

74kg
Russi- Rotterdam per 100 kg. Loonzein
A

maar Gem. not.

He rng

‘)Zieb!z.800
.
loco
h

1

1
per cwt t
0
b –
RangooniBsein
L

a –
de
e
rCn
f
m.

Fabr.kaas
Eje min
Roemond
Termijn-
La Plata
Termijn-
La Plata
1)

van dit
nummer.
Rotterdam
per2000 kg.
noteer. op
1 of 2 mnd.
•.
ocoprijs
1
per

g.
noteer. op
1 of 2 mnd.
L ocoprijs
NedCtI Not.
N t

in
oeerg
uive
Centr.
g

g exp.
per5Okg.
100 st

_

%
f
%
t
%
t
%
f
%
sh.
t
%
f f
%
t
%
1927
2
l,2
171,50
89,3

176,-
87,1

12475
102,5 13,82
5

110,1
14,75 109,3
6,83
1045
1113/4
2,03
98,4

43,30
95,0 7,96
99,3
1928
228,50

,2
208,50
108,6 226,-
111,9

13,15
108,1
12,575
100,1
13,475
99,9
6,43 98,4
10!714
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
99,6
1c-
.

17
0

,3,6
196,-
102,1

204,-
101,0

10,875
89,4
11,27
5

89,8
12,25
90,8
6,34
97,0
10;6
2,05
99,4

45,40
99,6
8,11
101,1
52
1
0
118,50
61,7

136,75
67,7 6,225
51,2
8,275
65,9
9,67
5

71,7
5,09
77,9
8,5
1,66
80,5

38,45
84,4 6,72
83,8
.
49,9
78,25
40,8
84,50 41,8
4,55 37,4 4,65
37,0
5,55
41,1
3,09 47,3
5,6
1,34
64,9

31,30
68,7
5,35 66,7
,15
46,8
72,-
37,5
77,25 38,2
4,62
5

38,0 4,70 37,4 5,22
5

38,7
2,59
39,6
5111’j2

0,94 45,6

22,70
49,8
4,14 51,6
1933
70,-
32,5
60,75
31,6
68,50 33,9
3,55 29,3
3,75 29,9
5,02
5

37,2
1,84
28,2
415t/2

0,61
29,6 0,96
20,20
44,3
3,71
46,3
1934
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75
35,0
3,325
27,3
3,25
25,9
3,67
5

27,3
1,74
26,6
47314

0,45
21,8
1,-
18,70
41,0 3,45 43,0
1935
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25 30,3 3,075
25,3
3,87
5

30,9
4,12
5

30,6
2,07
31,7
51812
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20
39,9
1936
Z
86,-
40,0
74,50
38,8
74,-
36,6
4,27
5

35,1
5,75 45,8
6,27
5

46,5
2,19
33,5
51711
2

0,58
28,1
0,88
5

17,55
38,5
3,50
43,6

Jan.

1936
6350
295
54-
28,1
56,-
27,7
3,52
5

29,0 5,10
40,6
5,45
40,4
1,81
21,7
4(1112
0,57 27,6 0,95
16,80
36,9 4,04
50,4
Febr.
64,50
30,0
52,-
27,1
55,25
27,4
3,40
27,9
4,925
39,2
5,22
5

38,7
1,89
28,9
5/2
1
14
0,61
29,6
0,92
5

17,375
38,1
3,375

42,1
Maart
69,75
32,4
56,-
29,2
59,50
29,5
3,50
28,8
4,925
39,2 5,22
5

38,7 2,03
31,1
517
0,46
22,3
1,04 17,70
38,8
2,69
33,5
April
70,-
32,5

30,2
64,-
31,7′
3,45 28,4 4,85 38,6 5,175
38,4
2,10
32,1
5/9114

0,44
21,3
1,025 16,82
5

36,9
2,49
31,0
Mei

.,
72,25
33,6

30,7
63,75 31,6 3,17
5

26,1
4,65
37,0
5,125
38,0
2,11
32,3
518
3
14
0,47
22,8 0,99
18,75
41,1
2,52
31,4
Juni
71,50
33,2
60,75
31,6
66,-
32,7
3,45
28,4
4,625
36,8 5,05
37,4
2,12 32,4
518
1
1
2
0,57
27,6
0,89
20,20 44,3 2,69 33,5
Juli
74,75
34,8
65,75
34,2
71,75 35,5
3,65 30,0
5,15 41,0
5,62
5

41,7
2,06 31,5
5i7
0,60
29,1 0,81
5

19,35
42,5
2,91
36,3
Aug.
88,-
40,9
79,75
41,5
84,-
41,6
4,02
5

33,1
5,95 47,4
6,35
47,1
2,17 33,2
5(10
1
12
0,62 30,0
0,80
17,875
39,2
3,315
41,3
Sept.
z
88,-
40,9
79,-
41,1
85,-
42,1
4,40 36,2
6,-
47,8
6,50
48,2 2,22 34,0
5111
1
2
0,58
28,1
0,79
16,25
35,6 3,63 45,3
Oct.
LI
120,50
56,0
94,75
49,3
97,50
48,3
6,02
5

49,5
7,775

61,9
8,80
65,2 2,57
39,3
517
12

0,63 30,5 0,77
5

17,55
38,5
4,85 60,5
Nov .,,
121,50
56,5
89,75
46,7
89,50 44,3
5,72
5

47,1
7,275
57,9
8,55
63,4
2,46 37,7
515
1
1
0,70
33,9
0,78
16,075
35,3 5,15 64,2
Dec.
0
129,-
60,0
95,25
49,6
97,-
48,0
6,97
5

57,3
7,87
5

62,7
8,17
5

60,6
2,71
41,5
61′-
1
1
0,65
31,5
0,825
15,75
34,6 4,36
5

54,4
z
Jan.

1937
0

61,4
99,75
52,0
97,50
48,3,
7,975
65,5 8,07
5

64,3
8,40
62,3 2,74 41,9
611
1
Î2
0,66
32,0
0,85
17,075
37,5 3,45 43,0
Febr.
Maart
129,-
60,0
102,-
53,1

100,50
49,8
8,72
5

71,7
7,925
63,1
8,25
61,1
2,62
40,1
5/lot!4
0,69
33,4
0,80
18,75
41,1 3,81
47,5
.

61,8
104,25
54,3

106,-
52,5
9,025
74,2 8,72
5

69,5 9,15
67,8
2,57 39,3
5f914

0,68 33,0
0,80
18,82
5

41,3 3,86
48,1
April
149,75
69,6
110,75
57,7

115,-
56,9

10,-
82,2
9,40
74,9
10,17
5

75,4 2,72
41,6
6j-j4
0,69
33,4
0,80
16,45
36,1
3,05
38,0
Mei
144,40
67,1
107,-
55,7

110,-
54,5

10,-
82,2
8,925
71,1
9,72
5

72,1
2,64
40,4
5110/2
0,71
34,5
0,725
17,32
5

38,0 2,89
36,0
Juni
146,75
69,2
99,-
51,6

105,-
52,0

10,15
83,4
7,525
59,9
8,95
66,3
2,63
40,3 5110/4
0,74
35,9
0,70
19,82
5

43,5
2,98 37,2
Juli
149,25
69,4
108,25
56.4

III,-
55,0
9,85
81,0 8,57
5

68,3
9,975

73,9
2,68 41,0
5j11
114
0,77
37,4
0,68
20,15
44,2 3,74
46,6
Aug.
136,50
63,5
106,50
55,5

1
12,-
55,4 9,30 76,4
7,825 62,3
9,22
5

68,4 2,86 43,8
614
0,78 37,9
0,64 21,50
47,2
3,84 47,9
Sept .,,
129,50
60,2
107,-
55,7

122,-
60,4
9,225
75,8
7,55
60,1
8,52
5

63,2 2,96
45,3
617
0,85
41,3
0,52
5

21,-
46,! 4,69
58,5
28 Sept-S Oct.
13850
64,4
109,25
56,9

115,50
57,2 9,22
5

75,8
7,80
62, 1
8,65
64,1
3,-
45,9
6I8I4
0,92 44,7
0,45
23,50
51 ,6
5,-
62,3
5-12 Oct. ’37
136,50
63,5
109,-
56,8

114,50
56,7 8,77
5
1
72,1
7,65
60,9 8,50
63,0 3,03 46,4
1
619
0,93
45,1
0,45 24,25
53,2 4,95
61,7
12-19
135,50
63,0
107,75
56,1

114,-
56,4
8,87
5
1
72,9 7,55 1
60,1
8,40
62,3
2,91
44,6
1
6(5
3
1
0,97
47,1
0,40
23,50
51,6
5,-
62,3
19-26

,

134,50
62,5
110,25
57,4

1
15,-
56,9
7,45
1
61,2 7,52
5
1
59,9
8,40
62,3 2,90
44,4

1
6/514
1,02
49,5
0,40
22,50
49,4
5,-
62,3

JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN.ZIJDE
RUBBER
.

First Marka”
“‘ olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13/14 Dernier
Stand. Ribbed
Middling Upland
Super Fin
.
c.i.f. Londen
per Eng. ton
loco
New York per 1h.
Oomra
Liverpool per Ib.
‘it Gr. D. te
New York per Ib.
Smoked Sheeta
loco Londen p. 1h.
Crossbred Coonial
Carded 50’s Av
l.
Merino

,
S
Av.


ît

Herl.Ned.Ct.I Not. Herl.Ned.Ct.I Not. Herl.Ned.Ct.
if
Herl.Ned.Ct.
1

Not. HerI Ned.Ct.1 Not.
itNiTt.
it
_7
%
£
cts.
%
Scts.
cta.
%
pence
cts.
%
pence
cts.
%
pence
f
%
S
cts.
%
pence
1927
442,38
103,4
36.101- 43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27 133,8
96,8
26,50 244,9
104,8
48,50
13,55
105,8
5,44
93
140,2
18,50
1928
Cz
445,89
104,2
36.16111
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8
111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4 5,07
54
81,4
10,75
1929

395.49
92,4
32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2 92,4 6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
1228
95,9 4,93
52
78,4
10,25.
1930
1931
Z
257,97
f0,3
21.619
33,6 71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25 134,8
57,7 26,75
8,50
66,4 3,42
30 45,2
5,575

1932
192,15
44,9
17.117
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9
4,28
60,9
44,0
13,-
109,0
46,6
23,25
5,97
46,6 2,40
15
22,6 3,12
5

146,86
34,3
16.181-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3 5,39
42,5
30,7
11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,375
1933
c
128,63
30,1 15.1212 17,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9 35,4
14,25
96,9
41,5
28,25
3,21
25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934
52
115,85
27,1
15.9/9
18,3
38,9
12,30 13,6
37,8 4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92
15,0
1,29
19
28,6
6,2.
1935 134,52
31,4
18.1118
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87
42,2 30,5
14,-
84,5 36,2
28,-
2,41
18,8 1,63
18
27,1
6,-
1936
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60

54,3
39,3
16,75
108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37,7
7,75

Jan.

1937
<
166,88
39,0
18.1216
23,7
50,4
13,-
22,0 61,2
5,88
88,2
63,8 23,75
141,9
60,7
38,-
3,92
30,6
2,14
5
.
38
57,3
10,37
5

Febr.
Z
169,23
39,5
18.1812
24,0
51,0
13,15
21,8
60,7
5,85
85,6
61,9
23,-
133,6
57,2
35,75 3,53 27,6
1,93
40
60,3
10,50
Maart
:
174,86
40,9
19.911
26,6
56,5
14,45
23,3 64,8
6,25
88,6
64,1
23,75
138,9
59,4
37,25
3,59
28,0
1,96
44
66,3
12,-
April
189,96
44,4
21.313
26,0
55,2
14,35
23,1
64,3
6,16
96,5
69,8
25,75
144,9
62,0
38,75
3,56 27,8
1,95
44 66,3
11,625
Mei
IL.
201,20
47,0
22.716
24,3
51,6
13,35
22,7
63,2
6,04
97,4
70,4
26,-
142,9
61,1
38,25
3,25 25,4
1,785
38
57,3
10,25
Juni
Juli
186,90
43,7
20.1617
22,9
48,6
12,60
22,3
62,1
5,96
95,6
69,1
25,50
140,2
60,0
37,50
3,28
25,6
1,80
5

36
54,3
9,62
5

1-‘
189,87
44,4
21.113 22,4
47,6
12,32
21,5 59,8
5,71
95,8
69,3
25,50
142,2
60,8
37,75
3,42 26,7
1,88
5

34
51,3 9,125
Aug.


cl)
0
188,67
44,1
20.1716
18,8
39,9
10,35
19,6
54,5
5,19
98,9
71,5
26,25
145,0
62,0
38,50
3,30 25,8
1,82
33
49,7
8,85
Sept
z
186,01
43,5
20.1413
16,3
34,6
9,-
17,4
48,4
4,64
94,1
68,1
25,25
131,3
56,2
35,
3,19
24,9
1,76
34
51,3
9,
28Sept.-5Oct.
o
186,30
43,5
20.1613
15,3
32,5 8,48
16,0
44,5 4,29
89,5
64,7
24,-
124,9
53,4 33,50
3,10 24,2
1,715
32
48,2
8,62
5

5-12 Oct. ’37
1X
164,88
43,2
20.1216
15,1
32,1
8,33
15,2
42,3
4,08
85,9
62,1
23,-
121,4
51,9
32,50
3,03 23,7
1,675
30
45,2
8,-
12-19

,,
187,38
43,8
20.1716
15,4
3?,7
8,52
15,6
43,4
4,17
81,2
60,9
22,50
116,9
50,0
31,25
2,98
23,3
1,645
29
43,7
7,75
19-26

,,
.
187,63
43,8
20.1819
15,1
32,1
8,34
15,8
44,0
4,23
83,1 60,1
22,25
116,7
49,9
31,25
2,99 23,3
1,655
28
42,2
7,50

KOPER
LOOD
T
IJZER
GIETERIJ-IJZER
ZINK
ZILVER
Standaard gem. prompt en

nd
Cleveland No. 3
(Lux III)
gem. prompt en
cash Londen Loco Londen 1ev. 3 maanden
ocoE

e n
per

ng.

on
franco Middlesb.
per Eng. ton
1ev. 3 maanden
per Standard
per Eng. ton
Londen perEng.ton
per
Eng. ton
f.o.b. Antwerpen
Londen p. Eng. ton
Ounce
F1erl.Ned.Ct.
Not.
FlerI.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
llerl.Ned.Ct.I
Not.
Flerl.Ned.Ct.
Not.
HerI.Ned.Ct.j
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
f
%
£
f
%
£
f
%
£
f
%
sh.
7
%
Sh.
f
%
£
cts.
%
pence
.

1927
675,10
85,9
55.13111
295,75
106,5
24.811
3503,60
120,6
289.115
44,10
104,7
7219
39,10
98,9
6416
345,40
108,8
289111
132
101,5
26
51
1928
771,20
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.314
2749,50
94,6
227.418
39,85 94,6
65(10
37,90
95,9
62
1
8
305,75
96,4
25.5
1
5
135
103,8
26
3
1
4
1929
912,55
116,1
75.9
1
7
281,10
101,2
23.4
1
11
2465,65 84,8
203.18!10
42,45
100,8
70(3
41,55
105,1
6819
300,80
94,8
24.1718
123
94,6
24
7
1
1930
661,10
84,1
54.1317
218,70
78,8
18.115
1716,20
59,1
141.1911
40,50
96,1
671-
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.1619
89 68,5
17
11
1
1931
431,85
54,9
38.719 146,60
52,8
13.-17
1332,55
45,9
118.911
33,-
78,3
5818
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8111
69
53,1
14
5
/8
1932
275,75
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.-19
1181,30
40,6
135.18110
25,40
60,3
5816
22,20
56,2
5111
118,95
37,5
13.13110
64
49,2
17
13
/i
1933
<
268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.1611
1603,50
55,2 194.11/11
25,55
60,6
621-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14111
62
47,7
18t(
1934
<
226,80
28,8
30.615
82,65
29,8
11.11- 1723,15
59,3
230.715
25,-
59,3
66
1
11
20,25
51,2
54
1
1
103,05
32,5
13.15
1
6
66 50,8
21
5
1
4
1935
z
230,95
29,4
31.18
1
1
103,40
37,2
14.5
1
8
1634,25
56,2
225.14
1
5
24,70
58,6
6812
20,25
51,2
56/-
102,65
32,3
14.3
1
6
87 66,9
28
55
1
16
1936
298,75
38,0
38.8
1
1
137,15
49,4′
17.12
1
7
1592,-
54,8
204.12
1
8
28,40
67,4
73/

22,40
56,7 57
1
7
116,55
36,7
14.1917
65
50,0
20
1
116

Jan.

1936
253,-
32,2
34.14111
112,50
40,5
15.8111
1528,35
52,6 209.1819
25,50
60,5
701-
20,10
50,9
55/2
106,30
33,5
14.1211
61
46,9
20
1
116
Febr.
257,35
32,7
35.71

117,05
42,2
16.118
1508,85 51,9 207.512
25,50
60,5
701-
20.10
50,9
5512
111,10
35,0
15.512
60
46,2
19
7
18
Maart


262,25
33,4
36.116 121,30
43,7
16.1319 1551,15
53,4
213.713
25,45
60,4
701

20,10
50,9
5513
116,95
36,9
16.119
60
46,2
19
3
14
April Mei
269,45
34,3
37-13

117,70
42,4
16.314
1524,80
52,5
209.911
25,50
60,5
701-
20,10
50,9
5512
111,10
35,0
15.512
61
46,9
20/i6
269,95 34,3
36.1416
114,45
41,2
15.1114
1489,20 51,2 202.1212
25,75
61,1
701-
20,20
51,1
54111
107,75
34,0
14.1312
62
47,7 2018
Juni

,,
269,80 34,3
36.7/2
112,90
40,7
15.413
1360,45
46,8
183.6111
25,95
61,6
701-
20,20
51,1
5415
103,95
32,8
14.-/2
61
46,9
19
3(4
juli

,,
274,90
35,0
37.511
116,95
42,1 15.1711
1374,30
47,3
186.415
27,70
65,7
75/-
20,05
50,7
5414 100,20
31,6
13.1117
60
46,2
195/9
Aug.,,
283,40
36,0
38.5111
124,10
44,7
16.1515
1360,70
46,8
183.1718
27,75
65,9
75/-
20,05
50,7
5412
100,10
31,5

13.1017
60 46,2
19′
Sept.
290,20
36,9 38.191-
134,15
48,3
18.-12
1451,85
50,0
194.1717
27,95
66,3
75/-
20,20
51,1
5413
103,65 32,7

13.1812
61
46,9
19
5
18
Oct.

365,90 46,5
40.214
168,25
60,6
18.8111
1836,45
63,2
201.713
34,20
81,2
75/

27,45 69,5
6012
132,70
41,8

14.1111
75
57,7 190/
19

Nov.>
397,95 50,6
43.19/6
196,60
70,8
21.1416
2091,-
71,9
231.-/11
33,95
80,6
75/-
29,35
74,3
64110
147,75
46,6

16.616
79
60,8
21
Dec.
413,45
52,6
45.1919
229,80
82,8
25.1112
2087,95
71,8
232.511
36,40
86,4
81/-
32,75 82,9
72110
161,45
50,9

17.1912
80 61,5
2111
4

Jan.

1937
CLI
1

461,70
58,7
51.10
1
8
244,05
87,9
27.4
1
10
2060,25 70,9
229.18
1
9
36,30
86,2
81
1

34,20
86,5 76
1
4
188,60
59,4

21.-/1l
78
60,0
20
7
1
8
Iebr.
522,10 66,4
58.712
248,-
89,3
27.1414
2080,65 71,6 232.1113
36,25
86,0
811-
34,75
87,9
7716
219,45 69,2

24.1018
75
57,7
20
1
1
Maart

1-
638,40
81,2
71.916
292,95
105,5
32.161-
2498,25
86,0
279.141

36,15
85,8
811-
48,20
122,0
108/1
289,65 91,3

32.818
77
59,2
20″/16
April

.
Mei
559,70
71,2
62.7/6
235,50 84,8
26.4/10
2404,95
82,8
268.-/-
36,35
86,3
81/-
54,25
137,3 120/11
238,65 75,2

26.615
78
60,0
20
15
/16
545,95
69,4
60.151-
214,95
77,4 23.1815
2256,45
77,6
251.21-
36,40
86,4
811-
59,65
150,9
132(9
209,35
66,0.23.5111
76
58,5
295156
Juni

0
499,70
63,6
55.13/5
205,40
74,0
22.1718
2245,10
77,3
250.216
36,35
86,3
81/-
60,60
153,3
1351-
194,55
61,3

21.1315
75 57,7
20
Juli
510,10
64,9
56.1113
213,70
77,0
23.13/11
2365,20
81,4
262.51- 45,55
108,1
1011

59,60
150,8
13216
205,75
64,8

22.1316
75
57,7
20
Aug.
517,55 65,8
57.61-
205,25
73,9 22.1416
2388,50
82,2
264.91-
45,60
108,2
101/-
48,60
123,0
1091-
215,35
67,9

23.16/8
75 57,7
19
7
/8
Sept.,,
474,25
60,3
52.15111
187,55
67,5
20.1718
2323,10
79,9
258.1216
45,35
107,6
1011

44,65
113,0
9915
191,80
60,4

21.711
74
56,9
19
7
18
iSSept.-5Oct.
449,30
57,1 50.216
175,90
63,3
19.1216
2240,95
77,1
250.-/-
45,25
107,4
101/-
43,70
110,6
97/6
178,70
56,3

19.18
1
9
74
56,9
1915
1
16

5-12 Oct. ’37
416,80
53,0
46.10/-
164,45
59,2
18.6/11
2104,25
72,4
234.15/-
45,25
107,4
101/-
43,70
110,6
97/6
163,35
51,5

18.415
75 57,7
20
1
/16
12-19

,
406,95
51,8
45.716
162,85
58,6
18.3
1
2
1970,90
67,8 219.15
1

45,30
107,5
101
1

1
10

41,50
105,0
92
1
6
158,95
50,1

17.14
1
5
75
57,7
20
9-26

,,
379,45
48,3
42.7,6
159,60
57,5
17.812
1885,05
64,9
204.101

45,20
107,3
1
l-
40,30
102,0
901-


147,20
46,4

16.819
74
56,9 1
1915116

‘IIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100.

.
GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-
CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’dam(A’dam
SUIKER
Wittekrist.
THEE
N.-Ind thee-
.
‘-
RUNDEREN
VARKENS
middelgew. No. 1
VLEESCH
Accra per 50 kg
Nederland
elf.
per ’12 kg.
suiker loco
veiling A’dam
c
(verscti)
oer 100 kg
(versch) oer 100 kg
Londen per cwt.
Londen per 8
lbs.
Rotterdam! Amsterdam
Gem.Java- en Sumatrathee
Robusta

1
Superior
HerI.
Ned.Ct.
îît
HerI. Ned.Ct.I
Not,

HerI. Ned.Ct.
Not.
totterdam
Iotterdam
antos
per 100 kg.
per
11

kg.
%
1
%
%
sh.
%
1927
– – – –
65,15 97,8
10716
2,73 92,2
416
41,21
119,4
681-
4,87
5

95,5
5410
91,4
19,125
119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2
77,50
90,8
66,80
100,3
11015
3,03
102,4
51-
34,64
100,4
5713
49,62
5

101,1
63,48
1073
15,85
99,1
75,25 99,3
102,2
1929
96,40
101,8
9312
5

109,2 67,81 101,8
11212
3,12
105,4
512
27,70
80,2
45110
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3 69,25
91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19
85,9
9417
2,97
100,3
4111
21,04
61,0
34111
32
65,2
3810
64,4 9,60
60,0 60,75
80,2
72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
6316
2,44
824
414
13,84
40,1
2417
25
50,9 27,10
45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50
44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
2711
24 48,9
30,04
50,8
6,32
5

39,6 28,25
.
37,3
43,0
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74 46,2
7417
1,54
52,0
319
9,30
26,9
2217
21,10 43,0
22,83
38,6
5,32
5

34,5 32,75
43,2
37,0
1934
61,50 64,9 46,65
54,7
32,94
49,5
8811
1,42
48,0
3/9
1
12
8,15
23,6
21110 16,80
34,2
18,40
31,1
4,975

25,5
40
52,8
34,9
1935
48,125
50,8
51,625 60,5
32,-
48,1
8815
1,19
40,2
3/3
1
12
8,15
23,6
2216
14,10
28,7
1521 25,7 3,85
24,1
34,50
455
32,5
1936
53,425
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
9316
1,48
50,0
3/912
12,05
34,9
3014
13,62
5

27,8
16875
28,5 4,02
5

25,2
40
52,8
39,2

lan.

1936
44,-
46,5
50,875
59,6
32,09 48,2
8812
1,41
47,6 311012
8,49 24,6
2314
13
26,5
15
25,4 4,32
5

27,0
39,50
52,1
35,4
lr
e
b
r
.
43,775
46,2
48,25
56,6
33,85
50,8
931-
1,27
42,9
3/5:ij4

8,62
25,0
238
13
26,5
15,50
26,2
4,125
25,8
38,50
50,8
34,6
Maart

,,
45,75
48,3
46,57
5

54,6
34,35
51,6
9416
1,23
41,6 3/012
8,48
24,6
2314
13
26,5
15,50
26,2
3925
24,5
37,25 49,2
33,8
April

,,
48,50 51,2
45,375

53,2
33,85 50,8
931-
1,30
43,9
317
8,67
25,1
23/10
13
26,5
15,50
262
3,975

24,9
36,50 48,2
33,6
Mei
51,60
54,5
44,30
51,9
33,38
50,1
90110
1,33
44,9
317
1
12
9,25
26,8
2512
13
26,5
15,50
26,2
3,65 22,8
37
48,8
33,9
juni
54,15
57,2
46,25
54,2
34,13
51,3
921-
1,51
51,0
4/_31
4

1042
30,2
2811
13
26,5
15,50
26,2
3,85
24,1
36,50 48,2
35.7
Juli

,,
57,35
60,6
47,75
56,0
34,53
51,9
93/7
1,52
51,4
4/112
10,33
29,9
281- 13,125
26,7
15,50
26,2
3,70
23,1
36,25 47,9
36,5
Aug.
60,40
63,8
50,20
58,8
37,-
55,6
1001-
1,54
52,0
412
10,92
31,6
2916
13
265
15,50
26,2
3,55 22,2
36,75 48,5
38,8
Sept.

,,
61,05 64,5
51,875
60,8
37,25
55,9
1001-
1,51
51,0
4/-12
12,20
35,3
3219
13
26,5
17,50
29,6
3,475

21,7
37,50
49,5
39,2
Oct.
58,85
62,1
52,30
61,3
44,15
66,3
96110
1,65
55,7
3/71
17,21
49,9
3719
14,87
5

30,3
19,50
33,0
4,475
28,0
46,50
61,4
48,4
Nov.

,,
56,-
59,1
49,87
5

585
40,73
61,2
901-
1,69
57,1
318’14 17,42
50,5
3816
15,25
311
20,50
34,7
4,575

28,6
48,50 64,0
480
Dec.

,,
59,80
63,1
49,70
58,3
41,35
62,1
92!-
1,80
60,8
41-
22,48
65,1
501-
16,25
33:1
21,50 36,3
4,72
5

29,5 48
63,4
50,4

Jan.

1937
64,60
68,2
52,75
61,8
41,22
61,9
921-
1,81
61,1 41-
1
12
24,50 71,0
54/8
16,75
34,1
22,12
5

37,4
5,575

34,9 50,50
66,7
52,0
Febr.
64,175
67,8
53,32
5

62,5
38,49
57,8
861-
1,80
60,8
4/-14
21,09
61,1
47/2
18,25
37,2
24
40,6
5,72
5

35,8 53,50 70,6 52,4
Maart

,,
66,15
69,9
54,82
5

64,3
39,83
59,8
891-
1,67
56,4
318
3
14
23,-
66,7
51 6
18
36,7
23,80
40,2 6,10
38,1
55
72,6 53,1
April

,,
71,-
75,0
56,25
65,9
42,32
63,6
9413
1,72 58,1
3110
20,83
60,3
46/5
17,87
5

36,4
23,37
5

39,5 6,12
5

38,3 54,25
71,6
54,4
Mei

,,
73,32
5

77,4
56,75
66,5
42,71
64,1
951-
1,90
64,2
412314
17,30
50,1
3816
17,50
35,7
23
38,9 6,07
5

38,0
55 72,6
53,6
Juni

,
80,25
84,7
55,75
65,3
39,87
59,9 88(10
2,04 68,9
4(6
1
(
15,66
45,4
34111
17,50
35,7
23
38,9 6,52
5

40,8
50,50
66,7
52,7
Juli

,,
78,45 82,8
60,85
71,3
42,63
64,0
94/6
1,97
66,6
4(4
1
(
16,46
47,7
3616
17,50
35,7
23
38,9
6,57
5

41,1
55
72,6
55,1
Aug.

,,
77,87
5

82,2
67,87
5

79,6
46,32
69,6
10216
2,13 72,0
418
1
1
17,61
51,0
391
17
34.6
23
38,9
6,50
40,6 54,75
72,3
55,3
Sept.

,,
72,42
5

76,5
69,20
81,1
46,17
69,3
102110
1,96
66,3
4(4
1
1
15,97
46,3
35,7
16,75
34,1
23
38,9 6,32
5

39,6
56
73,9
55,1
28 Spt.-5 Oct.
70,30
74,2
68,75
80,6
47,46
71,3
1061-
2,01
67,9
416
13,88
40,2
311-
16,50
33,6
23
38,9
6,25
39,1
57
75,2
56,6
5-12 Oct.’37
70,30 74,2
69,50
81,5
47,49
71,3
106
1

1,98
66,9
415
13,66
39,6
3016
16
32,6 23
38,9
6,37.
5

39,9
57
75,2
56,1
12-19

,,
70,-
73,9
70,25
82,3
44,40
66,7
991-
1,91
64,5
413
12,78
37,0
2816
15,50
31,6
23
38,9
6,50 40,6
55,75
73,6
55,1
19-26

,,

,,
70,-
73,9
70,-
82,1
42,57
63,9
95/-
1,87
63,2
4/2
11,66
33,8
261-
15
1

30,6
22,50
j8,0
6,50 40,6
55,75
73,6
53,7

GRENENHOUT
VUREN-
HOUT
KOE-
HUIDEN
COPRA
GRONDNOTEN
LIJNZAAD
GOUD
Zweedsch ongesor-
teerd 2I1

x
7
basis 7″ t.o.b.
Gaaf,open kop
Ned.-lnd.
t.
m.s.
Gepelde Coromandel,
per longton
La Plata
loco
cash Londen
Är
E
per standaard
Zweden/FinI.
per standaard
57-61 pond
Veiling te
per 100 kg
c.i.t. Londen
__________________
Rotterdam
per ounce line

van 4.672 M.
Amsterdam
Amsterdam

per 1960 kg.
Herl.Ned.Ct.I

Not.
E
Ned.

HerI. Ned. Ct. 1
N01T

1T
Ï
7
T
TTT
f
%
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,625
106,5
266,03
106,4
21.18111
362,50
95,0
51,50
100,1
85/-
105,3
104,4
124,1
1928
229,90
100,0
19-1-
151,50
99,2
47,58
118,7
31,87
5

104,1
254,10
101,6
21.-/-
363,-
95,1
51,45
100,0
851-
102,0
100,2
94.6
1929
229,71
99,9
19.-(-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5

89,4
230,16
92,0
19.-/9
419,25
109,9
51,40
99,9
851-
92,7 95,4 84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,625
73,9
175,55
70,2
14.1014
356,-
‘93,3
51,40
99,9
851-
69,6
75,3 60,0
1931
187,88
81,7
16.14/-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,375
50,2
136,69 54,7
12.2111
187,-
49,0
52,-
101,1
9215
47,6
54,2 44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-14
137,-
35,9
51,25 99,6
1181-
35,1
43,0
38,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.1914
148,-
38,8
51,35 99,8
12417
33,1
39,2
34,5
1934
134,02
58,3
17.18/4
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90
22,5 71,90
28,7
9.1213
142,50
37,3
51,50
100,1
13718
31,6
37,4
36,5
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
1481-
131,75
34,5 51,50
100,1
142/2
32,2
37,3
34,8
1936 139,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
166,50
43,6
54,60
106,1
14014
39,0
42,3
40,7

Jan.

1937
181

78,7
20.41-
118,75
77,8
21,50 53,6 20,62
5

67,3

145,04
58,0
16.319
201,50
52,8
63,45
123,3
14118
55,1
56,3
58,5
Febr.
18795
81,7
21.-!-
125,-
81,9
22,75
56,8
17,95
58,6
132,01
52,8
14.15/-
194,50
51,0
63,60
123,6
14211
54,1
57,1
59,5
Maart

,,
201,84
87,8
22.121-
135,-
88,4
25,-
62,4
18,05
58,9
137,54
55,0
15.811
209,25
54,8
63,60
123,6
14214
51,5 61,6 64,8
April

»
208,79
90,8
23.51-
135,-
88,4 28,50
71,1

16,875
55,1
138,95
55,6
15.918
224,50
58,8
63,45
123,3
14115
59,3 60,5
63,6
Mei
211,29
91,9
23.101-
137,-
89,7
26,25
65,5
14,95
48,8
127,60
51,0
14.41-
220,50 57,8
63,15
122,7
14018
56,7 60,3 58,2
Juni

»
211,01
91,8 23.101-
137,50
90,1
24,25 60,5
14,325
46,8
130,85
52,3
14.1117
216,50
56,7
63,10
122,6
14017*
54,8
59,1 56,1
Juli

»
212,-
92,2
23.101-
136,25
89,5

59,9
14,525
47,4
137,65
55,0
15.5/4
221,75
58,1
63,15
122,7
140/-
55,2 60,3
56,3′
Aug.

»
212,40
92,4
23.101-
135,-
88,4

62,4
13,95
45,6
126,66
50,6
14-16
225,50
59,1
63,05
122,5
13917
53,7 59,2
55,3
Sept.
211,08 91,8
23.101-
135,-
88,4
25,-
62,4
13,15
42,9
120,84
48,3
13.911
226,-
59,2
63,05
122,5
14014
52,3
57,9.
55,3
28 Spt.-5 Oct.
210,44
91,5 23.101-
135,-
88,4
25,-
62,4
14,-
45,7
124,93
50,0
13.1819

59,5
63,-
122,4
14016*
51,9 51,9
541
5-12 Oct.’37
210,56 91,6
23.101-
135,-
88,4
25,-
62,4
13,62
5

44,5
122,13
48,8
13.1216
227,50
59,6
63,-
122,4
140164
51,0 57,0
52,0
12-19

,,

,,
210,80
91,7
23.101-
135,-
88,4
23,-
57,4
13,50
44,1
123,32
49,3
13.151-
232,50
60,9
62,95
122,4
140144
50,5
56,1
50,4
19-26

»

,,
210,63
91,6
23.101-
135,-
88,4
23,-
57,4
12,87
5

42,0
116,42

.
46,5
13.-!-

59,8
62,95
122,4
140174
49,6 54,9
48,9

TgJIOLEN
Westf/Holl.
PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
BENZINE
Gulf Exp. 64/66°
.

KALK-
SALPETER
ZWAVELZURE
CEMENT
levering bij
S T E EN EN
af fabriek
,
g

bun er .,ongez.
f.o
,
.b. R dam!
33 t!m. 33.9
0

5.
g.
te N.-York p. barrel

1Herl.

per
U.S. gallon
franco schip
Ned. per 100kg
‘j

1
franco schip
e

1
.per

g
groote part. franco wal
,
per
.
buitenmuur
per
am per
1000 kg.
.

ru
0
b

N d

ton1′
e
.per
1000
stuks
1000
stuks

.-
Herl.Ned.Ct.(
Not.

.
Ned.Ct.
I
Not.

t
%
t
%
S
cts.
%
$cts.
t
%
f
%
t
%
t
%
t
%
1927
11,25
103,1
3,21
103,6 1,28
37
128,0 14,86
11,48
102,6
11,44 102,5
18,-
99,1
14,50 107,4 18,50
95,3
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1 1,20
24,85
85,9
9,98
11,48
102,6
11,
08

99,3
18,-
99,1
12,-
88,9
18,50
95,3
96,5 99,0
1929
11,40 104,4
3,06 99,4
1,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
18,50
101,8
14,-
103,7
21,25
109,4
98,4 95,8
1930
11,35
104,0
2,76 89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
9,84
88,0
10,55
94,5
19,50
107,3 12,50
92,6
20,75
106,9
83,7
77,3
1931
10,05
92,1 1,42 46,1
0,57
12,38
42,8 4,98
8,61
77,0
7,73 69,3
14,-
77,1
10,25
75,9 20,25
104,3
60,7 54,7
1932
8,-
73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5 4,83
6,15
55,0 4,20
37,6
12,-
66,1
9,25
68,5
15,-
77,3
49,6
43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0 0,57
9,24
32,0 4,63
6,18
55,2 4,63 41,5
12,-
66,1

74,1
12,75
65,7 46,8 40,6
1934
6,20
56,8
1,40
45,5 0,94 7,18
24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
12,-
66,1
8,50
63,0
10,50
54,1
45,2
39,0
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65 26,5
5,18
5,89
52,7
4,81 43,1
12,50
68,8
7,25
53,7
8,75
45,1 47,1
40,3
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65
5,70
51,0
4,82
43,2

60,5 7,50
55,6
9,50
48,9
48,7 44,3

Jan.

1936
6,15
56,3
1,48
48,1
1,01
8,51
29,4
5,80
5,80
51,8
4,85
43,5
11,-
60,5 8,25
61,1
10,
51,5
45,5
40,8
Febr.

»
6,15
56,3
1,51
49,0
1,04
8,57 29,6
5,88
5,85
52,3 4,90
43,9
II,
60,5
8,-
59,3 9,50
48,9
45,9
40,9
Maart

»
6,15
56,3
1,52
49,4
1,04
8,60
29,7
5,88
5,90 52,7
4,95
44,4
11,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,5
41,1
April

»
6,20
56,8
1,53
49,7
1,04
8,55
29,6
5,80
5,95
53,2
5,-
44,8
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,4
41,0
Mei

»
6,25
57,3
1,54
50,0
1,04 8,41
29,1
5,69
6,-
53,6 5,05 45,3
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,3

40,8
Ju ni
»
6,30
57,7
1,54
50,0
1,04
8,32
28,8
5,63
6,-
53,6
5,05
45,3
II,-
60,5
7,75
57,4
10,-
51,5
45,7
40,6
Juli

6,25
57,3
1,53
49,7
1,04
8,08
27,9 5,50
6,-
53,6
5,05
45,3
II,-
60,5
7,-
51,9
9,25
47,6 45,6
41,2
Aug.

»
6,30
57,7
1,53
49,7
1,04
8,10
28,0
5,50
5,25
46,9 4,45 39,9
II,-
60,5 6,50
48,1
9,-
46,4
.

44,9
41,2
Sept.

»
6,35 58,2
1,53
49,7
1,04
8,10
28,0 5,49
5,35
47,8 4,55 40,8
II,-
60,5
7,-
51,9,
9,-
46,4
45,9
42,0
Oct.

»
7,80
71,4
1,94
63,0
1,04
10,16
35,1
5,46
5,40
48,3
4,60
41,2
II,-
60,5 7,25
53,7
9,-
46,4
54,9 51,2
Nov.

»
7,70
70,5
.1,93
62,7
1,04 10,28
35,6
5,55
5,45
4.8,7
4,65
41,7
II,-
60,5 7,25 53,7
9,25
‘47,6
51,9
53,9
Dec.

»
7,85 71,9
1,91
62,0
1,04
10,32
35,7
5,63
5,55
49,6
4,75 42,6
II,-
60,5
7,50
55,6
9,-
46,4
60,4
57,2

Jan.

1937
8,05
73,7
1,90
61,7
1,04
10,61
36,7
5,81
5,65
50,5 4,85
43,5
11,-
60,5
7,50 55,6
9,-
46,4
62,5
59,1
Febr.

»
8,25
75,6 2,12
68,8
1,16 10,95
37,9
5,99
5,70
51,0
4,90
43,9
11,85
65,2
7,50
55,6
9,-
46,4
65,0
60,1
Maart

»
8,30
76,0
2,12
68,8
1,16
11,16
38,6
6,10
5,75
51,4
4,95
44,4
11,85
65,2
8,-
59,3 9,25 47,6
74,1
66,6
April

»
8,55
78,3
2,12
68,8
1,16
11,30
39,1
6,18
5,80
51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50
48,9 68,6
64,4
Mei

»
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,46
39,6
6,30
5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50 48,9
71,1
64,5
Juni

»

82,4
2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,31
5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50 48,9
70,1
63,1
Juli

»
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,58
40,0
6,38
5,60
50,1
4,80
43,0
11,85
65,2 8,50
63,0
9,75
50,2
70,5
63,5
Aug.
9,-
82,4
2,10
68,0
1,16 11,57
40,0
6,38
5,70
Sept.

1
51,0 4,90 43,9
11,85
65,2 8,50
63,0
9,75
50,2 68,4 61,7
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,56
40,0 6,38
5,75
51,4
4,95
44,4
11,85
65,2
8,50
63,0
9,75
50,2 65,8 59,7
28Spt.-5 Oct.
9,-
82,4
2,10
68,0
1,16 11,55
‘39,9
6,38
5,80 51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,50
63,0 9,75 50,2 64,5 58,8
5-12 Oct.’37
9,-
82,4
2,10
68,0
1,16
11,30
39,1
6,25
5,80
51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,50
63,0 9,75 50,2 63,0 57,5
12-19

»

»
9,-
82,4
2,10
68,0
1,16
11,31
39,1
6,25 5,80 51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,50
63,0
9,75 50,2 61,9 56,7
19

26

»

»
9,-
82,4
2,10
68,0
1,16 11,30 39,1
6,25
5,80 51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,50 63,0
9,75 50,2 60,6
55,6

804

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 October 1937

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 25 October 1937.

Activa.

Binnen!. Vis- (Flfdbk.
f

8.804.435,84

sels,Prom.,1 Bijbnk.
,,

213.762,29
enz.in
u1sc.ig.scn._,,

5
91.
2
77,69

f

960947582
Papier o. h. Buiten!. in disconto

……

Idem eigen portef.

f

5.118.000,-
Af: Verkocht maar voor de bk.nog niet af gel.

.


5.118:000,-.
Beleeningen
1
Hfdbk.
f
165.681.058,281)
mcl. vrsch.
1
in rek.-crt.1
Bijbnk.

3.976.378,34
op

onderp.I.
Ag.sch.

27.477.322,10

f
.197.134.758,72

Op Effecten

……
f
195.581.571,62
1
)
OpGoederenenSpec.

1.553.187,10

197.134.758,721)
Voorschotten a h. Rijk …………….
,,
15.000.000,-
Munt, Goud ……
f

113.607.470,-
Muntmat., Goud
•.
,,1 217.072.744,38

fl.
33
O.
680
.
214,3
S
Munt, Zilver, enz.

,,

18.452.127,31
Muntmat. Zilver..
,,


,,
1.349.132.341,692)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………
,,
40.288.327,83
Gebouwen en IJeub. der Bank ………
,,
4.600.000,-
Diverse

rekeningen ………………
,,
5.829.075,89
Staatd.Nederl.(Wetv.2715’32, S.No.221)
,,
10.193.915,19

f
1.636.905.895,14

Passiva
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,
4.338.707,82
Bijzondere

reserve

……………….
, 6.600.000,-
Pensioenfonds

………………….
,,
11.107.332,05
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
855.975.420,_
Bankassignatiën in omloop

……….
,,
147.358,98
Rek.-Cour.
f
Liet Rijk
f


saldo’s:

‘I Anderen,,736.211.304,50
736.211.304,50
Divérse

rekeningen ………………

2.525.771,79

f
1.636.905.895,14

Beschikbaar metaalsa!do

…………
f
712.334.831,77
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
1.780.837.080,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht

………………..
,,

1)
Waarvan aan Nederlandsch-lndlë (Wet van 15 Maart
1933,
Staatsbiad No. 99) ……..
1
65.883.125,-
1)

Waarvan

in

het buitenland

…………….
………
..
54.123.186,22

Voornaamste posten in duizenden
guIdes.

Data
Goud
Circulatie
Andere
opeischb.
Beschikt,.
Metaal-
Dek-
kings
Munt
1
Munt mat.
schulden
saldo
perc.

25 Oct.

37 113607
1.2 17.073
855 975 736.359 712 335
85
18

,,

’37 113607
1.187.081
863 841
682.450
7000
3
4
85
25 Juli

‘1.1
65.703
96.410 310.437
6.198
43.521
54

Data
Totaal

Schatkist-
bedrag

promessen
Belee-
Papier
op het Diverse
reke-
disconto’s rechtstreeks
nin e
g n
buitenl.
ningen
1)

25Oct.

1937
9.609

197.135
5.118
5.829
18

1937
9.662 5.118
196430
5.118 5.722
25 Juli

1914
67.947

61.686 20.188
509
1)
Onder de activa.

JAVASCHE BANK.

Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden saldo

23Oct. ’37
2
)
13.070
191.730
95.500
18.178
16

,,

‘372)
132.170
196.080
82.480
20.746

258ept.1937
116.574
15.681
195.183
82.553
21.160
18

,,

1937
116.574
15.541
198.833
72.790 23.466

25 Juli1914
22.057
31.907 110.172
12.634
4.842

Data
Wissels,
1

bulten
Dis-
1
1

Belee-

Diverse

1
reke-

1
Dek-
kings-

______________
1

N.-!nd.
1

betaaib.
contos
1
ningen
ningeni)

percen-
tage

23Oct. 1371)
4.760
89830
73.600
46
16

,,

1371)
4.540
83.210 72.640
47

25Sept.1937
4.828 12.058
57.25′
71 209
48
18

,,

1937
4.696
11.762
57.639 68.726
49

25Juli1914
6.395
7.259
75.541
2:228
44
1
1 Sluitpost activa.

‘) Cijfers
telegrafisch ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

Bankbilf.
1
Ban kbilj.
1
Other Securitles
Data

Metaal

in

‘in BankingIDlsc.andI
circulatie
1
Departm.
1
Advances ISecuhie
5

13

,,

1937
1
328.145 489.859 1 36.548
1
9.248

20.437

22 Juli 1914 40.164

29.317

33.633

Other Deposits
1

1
Dek-
Data

1
Gov.

Public

Other
1
Reservel kings-

Sec.

Depos.
1
Bankers
Accountsl

1
perc.
1)
20 Oct. ’37
1
99.603
1
29.774
1
89.329 36.252 1 43.7141 28,1
13
,,
’37 105.088 26.060

92.921 36.413
1
38.2861
24,6
22 Juli ’14
1
11.005
1
14.736
1

42.185

1
2
9.
2
9
7
1 52
1)
Verhouding
tuusschen Reserve en Deposits.

BANK VAN FRANKRIJK.

Data
Goud
Zilverl
1
Te goed
in h t
Wis

1
Waarv.I

op het
1
Belee-
IRent!oos
.

Ivoorschot
buitenl.
sels

1
buitenl.I
ningen
Iv.d.
Staat

14Oct. 37
55.8051
17
8111
4.557 1
3.200
7

,,
’37
55.805
1
385′
18
~11.956~

12
.
309

8101
5.218
3.200
23Juli’14
4.104
6401

1.541
81
769

Bonsv.d.I
1
Diver-
1
1

Rekg. Courant
Datu
zelfst
sen

Circulatte
Zelfst.
1

Parti-
amort. k.
1
Staat

amort.k.l
culieren
14Oct. 37
5.637
1

3.008
1

90.625
1

95
1

2.178
115.935
7

,,

’37
5.637
3.034
1

90.991
23
1

2.149 117.013
23 Juli’14
– –
5.912
401

943

OLUJL.Jt.JSL UÇLIVU.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Daarvan
Deviezen
Andere
1
Data
Goud
bij bui-
als goud-
wissels
1

Belee-
tenl. circ
,

dekking
en
1

ningen
banken
1
)
geldende
cheques
1

15 Oct.

1937
1
70,0
20,1
6,1
5.002,5
32,5
7
11

1937
1
70,1
20,1
5,9
5.285,4
35,7
30 Juli

1914
1.356,9


750,9
50,2

Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Activai)
latie
Crt.
Passiva

15 Oct.

1937
104,7
1

808,9
1

876,6
1

674,9 296,3
7

,,

1937
104,7
1

780,3
1

5.035,5
1

745,2
284,0
30Juli

1914
330,8 200,4 1.890,9
1

944,-
40,0
)
JuwcudsI.)
wo. ren,enoansscneine
I, 1
oct. resp.
51),
I miii.

NATIONALE BANK VAN BELGIE
(in Belga’8).

Goud
4t
8′
,
Rekg. Crt.

Data
t
ie
.
1937
5

21 Oct. 3.453 48 1.246 33
1
152
1
40
1
4.345
1
31
1
588
14
,,
3.487 45 1.264 34 152

40 4.389

27

598

FEDERAL RESERVE RANKS

Goudvoorraad
Wissels

Data
Other
cash’
2)
Totaal
1

Goud-
1

certi
fi

In her-

1
disc. v. d.
1
in de
open
bedrag
caten’
meniber

1
markt
banks
1
gekocht

6 Oct. ’37
9.137,8 9.127,4
300,8
23,1

1
2,8
19Sept.’37
9.137,8
_9.127,4
316,1
23,6

_
3,0

Data
Belegd
F. R. Notes

1
Totaal

Gestort
1
Goud-
1

Dek-
1
Algem.
1

Dek-
Gov.Sec.
in circu-
kapttaat
1
kings-
1

kings-
latie
1
i
1
perc.’)
1

perc.4)

6 Oct. ’37’
2.526,2 1
4.284,3
1
7.500,6
1
132,6

1
80,1
1


29
Sept.’
37
1
2.526,2
4.246,3
1
7.542,1
1
132,6
80,2

ÇI(JULUC.JLlIdtftIt
acul!
UC flCbCI Ve D4IIKCII
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan.
1
34 van
lOO
op
59.06
cents werd gedevalueerd.
Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
Verhouding totalen
goudvoorraad tegenover opelschbare
schulden:
F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding totalen voorraad muntmaterlaal en wettig betaalmiddel
tegenover Idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET FED. RES. STELSEL.

1
Aantal
Dis-
1

conto’s
1
t

Beleg-
IReservel
1

bil de
1

Totaal
1
Waarvan
Data
lleenin.
en
gingen
1

R.
1

depo-
1

time
beleen.
1
1
banks

sito’s
1
1
deposits

29
Sept.’
3
71
4
1

10.004 112.022
.5.488
1
26.368
1

5.293
22

,,

‘l
6
10.010

1
12.036
15.440

1
26.327

1
5.291
eau, a ..ao* oann, ce
.,avasone flank en ce fla;1k 0 •ng-
land zijn In duIzenden, alle overige posten In nulilloenen van de b-
treffende valuta.

Auteur