Ga direct naar de content

Jrg. 21, editie 1089

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1936

ii NOVEMBER 1936.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economi*sch~Stati*stisché

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJN VAART

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISÇH INSTITUUT

21E JAARGANG

WOENSDAG 11 NOVEMBER 1936

No. 1089

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P. Liieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

H. Til. H. A. van der Valk (Rcdacteur-Becretaris).

Aswstent-Redacteur: L. R. W. Soutendijk.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

.Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplantweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi.

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh
tt
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s- Gravenhage. Postchèque- en giro.rekening

No. 145192.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-St atis.

tisch Maandbericht f5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en’ Koloniën resp.

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona.

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch instituut

ontvangen liet weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD.

BIz.
DE
LANDBOUW-ORTSISMAATREGELEN EN DE DEPREOIATIE
VAN DEN GULDEI
door
Jan Schilthuis …………..814

Nieuwe monetaire en economische politiek door
Dr.
S.
M.
S.
A. van der Valk……………………….818

Andere tijden, andere wijzen door
Prof. Dr. N. J.
Polak……………………………………820

Naar een Vrije conversie der Spoorwegleeningen? door
Ir. J. M. 1. Reïtsma …………………………820

De opdrachten van de Koninklijke Shell door
Ir. J.
W. Bonebakker …………………………….821

Enkele kantteekeningen bij Prôfessor T. E. Gregory’s voordracht over den Internationalen economischen
wederopbouw door
Mr. J. G. Koopmans…………822

AANTEEKENINGEN:
De betrekkingen tusschen banken en industriè in

Zweden …………………………………
823

De iSde publicatie van liet Nederlandscit Econo-
misch Instituut ………………………….
825

De zichtbare suikervoorraden in de wereld …..
. 825

Vergadering Nederlandsch Economisch Instituut..
825

INGEZONDEN STUKKEN:
Zwijgeii is goud! door
J. H. Cohen Stuar
niet Na-

schrift door Prof. Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart 825

Statistieken:
Grootharideisprijzen
… ……………………………
.
826-827
Geldkoersen-Wisselkoerscn-Bankslalen
……………..
825, 828

ROTTERDAM, 9 NOVEMBER.

De herkiezing van President Roosevelt kan, naast
de gevolgen, welke dit voor de Vereenigde Staten zal
hebben, ook voor de wereld van belang blijken. lIet
gerucht van zijn ‘voornemen, een wereldconferentie
bijeen te roepen, is weer opgedoken, terwijl ook
wordt verwacht, dat hij zich op de Pan-Amerikaan-
sche conferentie te Buenos Aires tot de Europeesche
staatslieden zal richten.

Dat de Vereenigde Staten eveneens op economisch
terrein betere internationale verhoudingen zuilen willen bevorderen, mag volgen uit eenige punten
van het financieele programma van de Regee-
ring, gericht op het in evenwicht brengen van de be-
grooting 1937-1938. Zij is van plan, de samenwer-
king met enkele economisch vooraanstaande landen
betreffende de stabilisatie voor de voornaamste valu-
ta’s voort te zetten en wil de groote goudvoorraden van de Vereenigde Staten geleidelijk verminderen,
door deze te laten dienen voor de uitvoering van de
Amerikaansch-Engelsch-Fransche – en sinds deze

week ook Zwitsersche – goudafgifteregeling.
Ook in eenige andere gevallen zien wij een paral-
lellisme van politieke en economische relaties. De Duitsch-Poolsche betrekkingen, sinds de overeen-
komst van Januari 1934 aanmerkelijk verbeterd, wor-
den door de Dantziger-kwestie bemoeilijkt, terwijl het
ook op economisch terrein minder goed blijkt te vlot-
ten. De Engelsch-Italiaansche betrekkingen daaren-tegen zijn èn door het tot stand komen van een han-
delsovereenkomst, èn door het terugtrekken van de
Engelsche bezetting uit Addis Abeba, eenigszins ver-
beterd. Zoo ook eenigermate de betrekkingen tusschen
Rusland en Japan; al wijst het bericht, dat het
,Tapansche leger een krachtiger bewapening eischt,
mede omdat het ‘tegenover de Sovjet-Unie niet paraat
is, weer iii geheel andere richting. Hiertegenover
staat, dat Rusland den bouw van verschillende sche-
pen, waarover ook met Nederlandsche werven ‘was
onderhandeld, aan Japan heeft gegund.
Het Japansche aanbod bleek aanmerkelijk voor-
deeliger dan dat van Nederlandsche zijde, hoewel de
Nederlandsche werven thans geacht worden in de
internationale mededinging niet méer achter te staan.
Het gaat deze industrie dan ook beter, afgezien nog
van de belangrijke opdracht van de Koninklijke Shell
voor den bouw van acht tankschepen hij verschillende
Nederlandsche ondernemingen. Naast de toegenomen
activiteit in den aanbouw van nieuwe schepen (de
wereldaanbouw van schepen blijkt volgens het jaar-verslag van Lloyds Register of Shipping in 1935/36 de grootste te’zijn geweest sedert.1930/31) is er im-
mers nog een gunstige factor ‘voor de Nederlandschc
scheepsbouwnijverheid, ni. de voor het reparatiebe-
drijf zoo belangrijke opleving in het havenverkeer.
Het feit, dat het 10.000ste schip, hetwrelk de Nieuwe
Waterweg opvoer, dit jaar circa een maand eerder
kwam dan in het vorige jaar, heeft ook op dit gebied
heteekenis. •

814

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 November 1936

DE LANDBOUW-CRISISMAATREGELEN EN DE
DEPRECIATIE VAN DEN GULDEN.

De eerste gevolgen van de depreciatie.

De vraag, in hoeverre het loslaten van den gouden
standaard en de daaruit voortgevloeide depreciatie

van den Gulden kunnen en dienen te leiden tot wij-
ziging der Landbouw-crisismaatregelen, heeft reeds dadelijk na 28 September veler aandacht getrokken.
In hetgeen er op dit gebied tot dusverre is geschied en achterwege gelaten alsmede in het pleit, dat van
verschillende zijden gevoerd wordt voor bepaalde ver-
dere veranderingen, ligt alle aanleiding om te pogen, het vraagstuk in zijn geheel te overzien.

Daartoe dient men zich dan vooreerst rekenschap
te geven van twee feiten, die voortvloeien uit de
structuur van de belangrijkste takken onzer bodem-
cultuur. In de eerste plaats namelijk mag aangeno-
men worden, dat in vele gevallen voor den zeer he-
langrijken Nederlandschen uitvoer van al of niet
fabriekmatig verwerkte agrarische producten een zoo-
veel grooter aantal Guldens verkregen wordt als met
de depreciatie overeenkomt. Of dit steeds het geval
zal zijn, is overigens de vraag. Zoo .zal het zeker meer
dan eens voorkomen, dat exporteurs er door hun on-
derlinge concurrentie toe worden gebracht om met
een geringere verhooging der in Guldens uitgedrukte
of omgerekende prijzen genoegen te nemen dan de
mate van depreciatie van den Gulden zou doen ver-
wachten. Ook zal veelal uitvoer plaats vinden naar
markten, waarheen vroeger wegens het te hooge Ne-
derlandsche
prijspeil
niet kon worden verkocht en
waarheen nu wel export mogelijk is, mits met minder
Guldens genoegen wordt genomen dan den vroege ren
prijs plus de volledige depreciatie. En eindelijk zijn
er dan nog de lang niet denkbeeldige gevallen (België
doet reeds iets van den aard), waarin de landen,
waarheen wij exporteeren, de depreciatie van den
Gulden beantwoorden met een verhooging van in-
voerrechten.

Het tweede belangrijke feit, waarvan wij ons reken-
schap hebben te geven, is de verhooging van het
bedrag in Guldens, dat wij hebben neer te tellen voor
de buitenlandsche grondstoffen van verschillende tak-
ken van bodemcultuur. Daartoe behooren bijvoorbeeld
groote hoeveelheden veevoeder en sommige mest-
stoffen. Omtrent het veevoeder mag hier nog worden
vermeld, dat niet slechts het buitenlandsche deel
daarvan dadelijk geheel overeenkomstig den omvang
der depreciatie van den Gulden in prijs is gestegen,
doch dat dit eveneens geldt voor binnenlandsche gra-
tien, peulvruchten en verdere voederartikelen.

Gevolgen tav. de Landbouwcrisisntaatregelen.

Wat zijn nu op het terrein der Landbouw-crisis-
maatregelen de gevolgen van deze twee door de
depreciatie van den Gulden teweeggeroepen verschijn-
selen en tot welke conclusies leiden zij?
De hoogere prijzen (uitgedrukt of omgerekend in
Guldens), die Nederlandsche producten hij uitvoer
opbrengen, verminderen het voor Nederland nadeelige
verschil tusschen die opbrengst en den
prijs,
dien

voor den Nederlandschen producent als redelijk be-
schouwd kan worden en dien wij dezen producent door
middel der Landbouw-crisismaatregelen pogen te be-
zorgen. In bepaalde gevallen is het zooeven bedoelde
nadeelige verschil ook wel geheel verdwenen. Tot dus-
verre was in dit verschil langs verschillende wegen
voorzien, welke alle in zooverre hetzelfde karakter
vertoonen, dat zij over het Landbouw-crisisfonds
loopen.
Zoo werden op een aantal artikelen hij uitvoer
zekere restituties verleend, waardoor de totale bij
uitvoer verkregen gelden (verkoopprijs plus restitu-
tie) den prijs vormden, dien men als redelijke beta-
ling aan den producent had aanvaard.
In andere gevallen is de uitvoer gecentraliseerd bij een door de overheid geleid of onder haar toe-

zicht staand lichaam (bacon, peulvruchten), terwijl

de uit te voeren goederen van den producent worden
aangekocht tot den vollen als redelijk aanvaarden
prijs. Wanneer de aankoop plaats vindt door eer.
regeeringsorgaan, wordt het nadeelige verschil tus-
schen aankoopprijs en opbrengst hij uitvoer dadelijk
een verlies voor het Landbouw-crisisfonds. Indien de
aankoop geschiedt door den handel en deze onder
toezicht van een regeerings-orgaan ook den uitvoer
bewerkstelligt, wordt het door den handel te lijden
verlies uit het Landbouw-crisisfonds terugbetaald
benevens een matige winstniarge.

Weer een ander voorbeeld vormt de regeling voor
de eieren. Daarop wordt bij uitvoer een restitutie
verleend, die niet slechts de opbrengst van het uit-
gevoerde deel der productie op het als gewenscht
beschouwde peil brengt, doch, zoolang de uitvoer
slechts groot genoeg is, ook op de overige eiermarkt
een zoodanigen invloed heeft, dat de prijs der voor
binnenlandsch gebruik bestemde eieren in dezelfde
mate optrekt.

De middelen ter dekking van deze en dergelijke uitgaven verkrijgt het Landbouw-crisisfonds door
heffingen van algemeenen aard (zooals de monopolie-
heffingen op granen en veevoeder, waarover later)
alsmede in sommige gevallen door heffingen, die
nauw verband houden met bepaaldeljk aanwijsbare
uitgaven. Het laatste is bijvoorbeeld het geval met de (intusschen opgeheven) heffing op het slachten
van varkens (6 cent per kilogram), welke een tegen-
wicht vormde tegen het verlies op den uitvoer van
hacon.

Het samenstel van op de Landbouw-crisiswet be-
rustende heffingen, welke geheven worden zoowel aan
de grens als in het binnenland, dient niet slechts voor
dekking van het verschil tusschen opbrengst bij export
en de prijzen, die men den Nederlandschen produ-
cent wenscht te bezorgen (richtprjzen) doch ook om
ertoe bij te dragen, dat die producent voor het in
Nederland gebruikte deel der producten den richt-
prijs in handen krijgt. Al deze op de goederen van
buitenlandschen en Nederlandschen oorsprong ge-
legde heffingen brengen verhooging teweeg van het
prijspeil van het in Nederland verbruikte deel der
bodemproducten en van de daaruit vervaardigde eind-
producten. Reeds heeft de depreciatie van den Gul-
den, zooals nog nader zal worden vermeld, geleid tot
eenige vermindering van sommige van deze hef-

fingen en dus van haar gezamenlijken prijsverhoo-
genden invloed op ‘ele goederensoorten van agra-
rischen aard.

Uit hetgeen over het karakter der heffingen hier-
boven werd opgemerkt, volgt onder meer, dat de

Nederlandsche verbruiker het verlies op den export
(verschil tusschen export-opbrengst en richtprijzen)
betaalt in den vorm van een deel der door hem
betaalde prijzen. Het sterkst heeft dit wel de aan-
dacht getrokken voor de boter. De daarop mede ter
dekking van het verlies op den uitvoer betaalde hef-
fing vormt een belangrijk onderdeel van hetgeen de
verbruiker voor de boter heeft te betalen. Het con-
stateeren van dit feit mag echter niet zonder meer

leiden tot afkeuring van die heffing en van dien
uitvoer tot lageren prijs dan de producent hier rede-
lijkerwijze dient te ontvangen, want met handhaving
van onze melkveehouderij (al is eenige inkrimping
daarvan, waarvoor trouwens maatregelen zijn geno-
men, die echter in verband met het karakter van
dit bedrijf slechts langzaam werken, ten, zeerste ge-
wettigd), welke slechts met behoud van den uit-

voer van een deel der producten mogelijk is,
zijn zeer groote belangen gemoeid. Ook dient men

bij den gedachtengang, dat de Nederlandsche ver-
bruiker uiteindelijk in de door hem betaalde prij-
zen de heffingen betaalt, niet te vergeten, dat hij

dit niet doet ten einde den Nederlandschen produ-
cent een flinke winst te bezorgen. Ook nu nog zijn

11 November 1936

ECON.QMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

815

belangrijke onderdeelen der Nederlandsche bodem-
cultuur allerminst winstgevende b.edrijven en in zeer
vele gevallen kan men daar ook nu nog het, hoofd
nauwelijks boven water houden’ of wordt nog steeds
met verlies gewerkt. De opofferingen der bevolking
ten behoeve der bodemcaltuur beteëkenen niet anders
dan dat het mogelijk geworden is, die cultuur in
stand te houden door aanzuivering van de onhoud-
bare verschillen tusschen productiekosten en door
buitenlandsche oorzaken zeer sterk gedrukte prijzen
der producten. Dit onderwerp is met deze enkele
volzinnen natuurlijk allerminst uitgeput. Er valt daar-
over nog zeer veel te zeggen, zoowel ten nadeele als
ton voordeele der ter benadering van het hier aange-
duide doel der Landbouw-crisismaatregelen gevolgde
methodes, zoowel als over dat doel zelf, maar ik
meen in deze beschouwingen met de hier geplaatste
enkele opmerking te mogen volstaan.

Gevolgen van de prijsstijgingen.

Ik kom nu terug tot het feit, dat als gevolg der
depreciatie van den Gulden bij uitvoer meer Guldens
worden verkregen. Daardoor verminderde het verschil
tusschen opbrengst bij uitvoer en richtprijzen, en het
Landbouw-crisisfonds behoeft dus in mindeie mate
bij te springen.

Daarom is dan ook al dadeljk na het loslaten van don gouden standaard de uitvoer-restitutie op ver-
schillende artikelen afgeschaft (bijv. aardappelen,
kaas) of verlaagd.

Belangwekkend is in dit verband ook, wat ter
sprake kwam bij een bezoek van den Minister van
Landbouw en Visscherij aan de Groni’ngsche en
Drentsche Veenkoloniën op 5 November. Daarbij
bleek, dat er sedert 28 September voor het geëxpor-teerde aardappelmeel zooveel meer Guldens worden
ontvangen, dat de voor fabrieksaardappelen aan de
telers gegarandeerde richtprjs reeds bijna is bereikt.
Ten aanzien van dit zeer belangrijke akkerbouwpro-
duct kan dus ter bereiking van den richtprijs reeds
volstaan worden met een heel wat minderen bij-
stand dan tevoren en men koestert de hoop, dat bin-
nenkort deze teelt in het geheel geen steun meer zal
behoeven.

Vermelding verdient tevens, dat wegens stijging
van het equivalent in Guldens van den suikerprjs
de crisis-opcenten op den suikeraccijns met 5 zijn ver-
minderd en dat
01)
verschillende zetmeelsoorten even-
eens een verlaging der hinnenlandsche heffing heeft
plaats gevonden.

Van de reeds aangebrachte wijzigingen dragen

echter de meeste hij tot vermindering der uitgaven
van het Landbouw-crisisfonds.
Er zijn nog meer redenen, waarom het totaal der
‘uitgaven van het fonds sedert 28 September verinin-
dering kon ondergaan. Ter bespreking daarvan dienen
wij ons meer uitdrukkelijk dan tot dusverre ge-
schied is te begeven op het terrein van den akker-
bouw. Daar ligt zoowel de bron van een der belang-
rijkste onderdeelen der inkomsten van het Landbouw-
crisisfonds als de oorzaak van een groot deel zijner
uitgaven. Die bron van inkomsten vormt de mono-
polie-heffing op granen en daaraan verwante artike-

len, welke bij den invoer geheven wordt en over het
algemeen
f
2.— per 100 kg bedraagt. Zij verhoogt
evenals een gewoon invoerrecht het binnenlandsche
prijspeil evenveel als zij zelf bedraagt, afgezien dan
van tijdperken, waarin het aanbod van het binnen-

landsche product grooter is dan de Nederlandsche
vraag. De prijsverhooging als gevolg der monopolie-
heffingen was echter veelal onvoldoende om belang-
rijke Nederlandsche akkerbouwproducten op een zoo-
danig prijspeil te brengen, dat dit als redelijk voor

den producent kon worden beschouwd en zijn produc-
tiekosten dekte. De prijzen, waartoe die producten
(granen) uit het buitenland te krijgen waren, bevon-den zich namelijk steels zeer ver beneden de wijzen,

waartoe zij in Nederland konden worden verbouwd.
Een der redenen, waarom men dit verschil niet ge-
heel door de monopolieheffingen wenschte op te hef-
fen, lag in de omstandigheid, dat de door die hef-
fing getroffen goederen niet slechts product van den
Nederlandschen akkerbouw zijn, of voor hetzelfde
doel als die Nederlandsche producten worden ge-
bruikt, doch tevens grondstof (veevoeder) zijn voor
de Nederlandsche veehouderij (rundvee-, varkens- en pluimveehouderj). Als de heffingen zoo hoog worden
gesteld, dat zij het verschil tusschen de buitenland-
sche prijzen en Nederlandsche productiekosten geheel
ophieven, zou de veehouderj daardoor al te zeer in
het nauw worden gedreven. Om nu echter de Neder-
landsche verbouwers toch aan een redeljken prijs te
helpen, werden aan hen prijstoeslagen betaald en wel
in, het bijzonder ,op rogge, gerst en peulvruchten.

Nu heeft er sedert eenigen tijd een aanmerkelijke
verhooging plaats gevonden van de graanprijzen op
de internationale markt. Daardoor kwam de interna-
tionale prijs plus monopolieheffing steeds nader bij
de Nederlandsche richtprjzen, zoodat reeds v66r het
loslaten van den gouden standaard voor gerst tot ver-
laging van den toeslag kon worden overgegaan en
voor rogge’ zulk een verlaging overwogen werd. Daar-
op volgde de depreciatie van den Gulden, die het

Gulden-equivalent van de buitenlandsche prijzen da-
deljk aanzienlijk deed stijgen en in verband daarmee
ook de prijzen van in Nederland verbouwde granen
en voeclerartikelen. Daardoor konden de uitgaven van
ht Landbouw-crisisfonds in zooverre worden ver-
laagd, dat de toeslag op gerst geheel kon verdwijnen en op rogge en peulvruchten aanmerkelijk werd ver-
laagd.

De tarweregeling.

Verbetering van de financieele positie van het
Landbouw-crisisfonds bracht de depreciatie van den
Gulden ook teweeg op het gebied der tarweregeling.

Deze regeling bestaat hierin, dat de Regeering alle
in Nederland verbouwde tarwe aankoopt op basis van
een richtprijs voor goede tarwe, die voor den oogst
van 1936 vastgesteld is op
f
9.— per 100 kg. De
Regeering verkoopt van deze tarwe een groot deel
(ongeveer 280.000 ton per jaar) aan de bloem- en
meelfabrikanten, die immers verplicht zijn, voor 35
pOt. van hun behoefte aan tarwe Nederlandsche tarwe
van de Regeering af te nemen. Het restant verkoopt
de Regeering aan de open markt, waar zij dus geen
hoogeren prijs bedingt dan de noteering der wereld-
markt plus de monopolieheffing. Toen het buiten-
landsche prijspeil zeer laag was, leverde dit deel (Ier
transactie een groot verlies op tegenover den inkoop-prijs van
f
9.— per 100 kg. Als tegenwicht tegen dat verlies werd de prijs, waartoe de fabrikanten hun ver-
plichte 36 pOt. moesten afnemen, zeer veel hooger
gesteld en wel op
f
15.70 per 100 kg. Verbetering
van den huitenlandschen tarweprjs bracht reeds in
1935 met zich, dat het zooeven genoemde verlies ‘in
omvang verminderde en de verkoop der 280.000 ton
(de verplichte 35 pCt. der fabrikanten) bij hand-
having van den prijs van
f 15.70 een winst opleverde,
die dat verlies ging overtreffen. In de hegrooting
van het Landbouw-crisisfonds voor 1937, samenge-
steld v66r het loslaten van den gouden standaard,
werd cle hieruit resulteerende totale winst der tarwe-
transactie reeds geraamd. op
f
9.649.000. Weliswaar
gaat het hier om ‘den oogst van 1937 en de raming kan dus op niet anders dan vermoedens omtrent de
toekomstige prijzen gebaseerd zijn geweest, maar het
is uit die raming toch duidelijk, dat het hier gaat
om bedragen van beteekenis. De depreciatie van den

Gulden zou het verlies op de aan de vrije markt ver-
kochte
tai:we
nog’
;
verder doen afnemen en de winst op de volledige tarwe-transactie der Regeering dus
nog doen stijgen.. Ook hier dus’ een versterking van
het ndbouw-crisisfonds..

816

1
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ
BERICHTEN

11 November 1936

Nog geen verlaging van monopolie-heffingen.

in het vorenstaande werden reeds een aantal van

zulke versterkingen opgesomd, bestaande in vermin-
dering van uitgaven. Het ligt voor de hand, dat nu
dadelijk alom de wenschelijkheid werd gevoeld van
een door de versterking van de financieele positie
van het Landbouw-crisisfonds mogelijk geworden ver-
mindering der inkomsten vaiï dat fonds. Daarbij dacht men in de eerste plaats aan de monopolie-
heffingen, die naarmate zij geleidelijk zijn verhoogd, steeds onaangenamer gevolgen kregen voor verschil-

lende belangrijke groepen der samenleving. Tot die
groepen behooren ook agrarische bedrijfstakken. De
monopolie-heffingen op granen en veevoeder immers

werden door de rundvee-, varkens- en pluimveehou-
derij als een ernstigen last gevoeld, omdat zij de
prijzen van het veevoeder verhoogen. Weliswaar wordt
gepoogd om in prjsregelingen en, wat de pluimvee-
houderj betreft, in de uitvoer-restitutie op de eieren,

een tegenwicht te leveren tegen die verhooging der
veevoederprijzen, doch in verschillende onderdeelen der veehouderj is men de monopolieheffingen steeds
als een ernstige benadeeling blijven zien. Behalve
voor een belangrijk gedeelte der varkenshouderij geldt
dit vooral voor de pluimveehouderj. Reeds werd op-
gemerkt, dat restitutie hij den uitvoer van eieren
(die v66r het loslaten van den gouden standaard ge-
ruimen tijd 85 cent per 100 kg, het equivalent van (le
monopolieheffing, heeft bedragen) de prijzen van (le
binnenslands gebruikte eieren alleen dan evenveel
optrekt, wanneer de uitvoer groot genoeg is. Er zijn
tijdperken geweest, waarin dit niet het geval was en
waarin dus de binneulandsche eierenprijs niet of
slechts ten deele profiteerde van de bij uitvoer be-
taalde restitutie. Ernstiger echter is het, dat juist
wanneer de prijs der binnenslands gebruikte eieren
wel door de uitvoerrestitutie wordt opgetrokken, het
verbruik in dezelfde mate inkrimpt. Er zullen weinig
voedingsmiddelen van zoo belangrijken aard als de
eieren aan te wijzen zijn, waarvan de vraag een even groote elasticiteit vertoont en dus zoo sterk afhanke-
lijk is van het prijspeil. Al mogen dus eenerzijds de
pluimveehouders in de werking der uitvoer-restitutie
dikwijls een volledige vergoeding vinden voor de ver-
hooging van den voederprjs, door de monopoliehef-
fingen gaat dat gepaard met vermindering van hun
afzet.

Verder hebben de monopolie-heffingen een em-
stigen helemmerenden invloed op het internationale
hen delsverkeer. De verschillende administratieve en
andere voorschriften, welke
zij
met zich brengen en
de belemmeringen, die daaruit in sterkere mate voor
handel en industrie voortvloeien, naarmate de lief-
fingen verhoogd werden, hebben op vele bedrijfs-
takken een ongunstigen invloed. Weliswaar hebben
verschillende maatregelen er toe bijgedragen, dat de
monopolie-heffingen den uitvoer van door haar ge-
troffen artikelen of van producten zulker artikelen
niet onmogelijk maakten, doch ook die op zich zelf
alle instemming verdienende maatregelen brengen
toch velerlei beslommeringen, contrôle en ambtelijk
ingrijpen in de
bedrijven
met zich.. Toen dus d
depreciatie van den Gulden vermindering van
in-
komsten van het Landbouw-erisisfonds mogelijk
maakte, werd i.n vele kringen de hoop gekoesterd, dat
tot verlaging van monopolieheffingen op granen en
veevoeder zou worden overgegaan.

Temeer was dat het geval, omdat daardoor tevens
bijgedragen zou worden tot het door de regeering
immers zoozeer gewensehte tegengaan van door de
depreciatie van den Gulden te veroorzaken prijsver-
hooging voor belangrijke levensmiddelen.

Tot hen, die hoopten op verlaging van monopolie-
heffingen op granen en veevoeder, behoorden al die
handelaren, die een rol vervullen bij den invoer en
de distributie van die goederensoorten. Niets slechts worden zij getroffen door de zooeven genoemde be-

zwaren van algemeenen aard, doch bovendien zijn
cle houders van varkens, pluim- en mundvee hun uit-
eindelijke afnemers. Bij den gang van zaken in de
veehouderij hebben zij dus het grootste belang en de
verhooging der veevoederprijzen zou de positie dier
afnemers ernstig benadeelen, indien daartegen geen
tegenwicht werd geschapen. Waar nu de regeering
verhooging van de prijzen der levensmiddelen, waar-
van vele door de veehouderij worden voortgebracht,
ivenschte tegen fè houden, zou dit tegenwicht dienen
te liggen in neutraliseering van de verhooging der
veevoederprijzen. Deze zou in vôldoende mate slechts
gevonden kunnen worden in verlaging der mono-polieheffingen op granen en veevoeder en daarom
werd op deze verlaging niet alleen gehoopt
3
doch
werd deze ook verwacht en zelfs onvermijdljk
geacht.

Weliswaar waren er ook andere (binnenlandsche)
heffingen, die tot verhooging der prijzen van pro-
ducten der veehouderj leidden en de regeering heeft
dan ook de heffing op de te slachten varkens van
6 cent per leg opgeheven, doch daarmee kon niet vol-
doende ruimte worden geschapen om de prijzen, dic
het publiek voor de eindproducte heeft te betalen,
voor verhooging te behoeden, zonder dat de veehouder
in ongunstiger positie komt. Men bedenke namelijk,
dat, indien de producten niet duurder mogen worden
en de producent voor zijn grondstoffen meer moet
betalen, deze laatste slechts voor schade kan worden
behoed, wanneer èf bepaalde oorzaken van de ver-
hooging der grondstoffenprijzen (monopolieheffing)
worden verzacht, ôf den producent toegestaan w’ordt
hoogere prijzen te maken zonder dat de verbruiker
die verhooging te dragen krijgt (opheffing van hef-
fingen op het tusschenproduct zooals de heffing, die
bij het slachten van varkens werd geheven). Laatst-genoemd middel kan echter den prijsverhoogenden
invloed der depreciatie van den Gulden niet in vol-
doende mate wegnemen, al is de opgeheven heffing
op varkens niet de eenige binnenlandsche heffing,
welker opheffing of verlaging kan bijdragen tot het
tegengaan van prijsstijging bij de eindproducten.

Omtrent de pluimveehouderij valt bovendien op te
merken, dat op haar terrein zulke heffingen niet be-
staan. Hier gold dus in het bijzonder, dat bij een
achterwege blijven van verhooging der eierprjzen
boven de steeds in dit jaargetijde optredende seizoens-
stijging de verhooging van de prijzen der voeder-
atikeleu geheel door den pluimveehouder moest
worden gedragen, die daartoe zeker niet in staat is.
Nog erger werd het, toen als onderdeel van liet stre-
ven der regeering om stijging van de prijzen der
levensmiddelen tegen te gaan de restitutie bij deit
uitvoer van eieren verlaagd werd op 60 cent per
100 stuks. Later is die verlaging weer ongedaan ge
maakt, doch daarmee is eenerzijds het voor den afzet
der eieren reeds lang schadelijke optrekken der bin-
nenlandsche eicrprijzen bestendigd, terwijl anderzijds
het duurder worden der voederartikelen op het be-
drijf blijft drukken. Verlaging van monopoliehef-
fingen zou hier uitkomst hebben gebracht.
Tot die verlaging heeft de regeering echter tot
dusverre niet besloten en zij heeft laten weten, ook
vooralsnog niet het voornemen te koesteren daartoe
binnenkort over te gaan. Reden daarvoor vormt de
noodzakelijkheid, dat het Landbouw-crisisfonds dez’
inkomsten ten volle behoudt om aan zijn bestaande
verplichtingen, te
blijven
voldoen en zijn taak, de
bodemcultuur in voldoende mate bij te staan, te blij-
ven vervullen. Wat toch is het geval?

Verhooging van de uitgaven van het Landbouw-
c’risisfonds ogn stijging van den broodprijs te ver-
hind eren.

Weliswaar zijn de uitgaven van het Landbouw-
crisisfonds verminderd en heeft zich de tarwe-positie gewijzigd als hierboven beschreven, maar daartegen-

11 November 1936

ECONOMISCH-STATISTISCHE..BERICHTEN

817

oer staat niet alleen vermindering van inkomsten
als de afschaffing van de heffing op het slachten
van varkens en van 5 der crisis-opcenten op de suiker,
alsmede verlaging van heffingen op verschillende
soorten zetmeel, doch ook een belangrijke uitgaaf.
waardoor verhooging van den broodprijs wordt tegen-
gegaan. De depreciatie van den Gulden immers deed
onmiddellijk de prijzen van buiten- en binnenland-
sche tarwe aanzienlijk stijgen. De tarwe, welke de bloem- en meelfabrikanten naast de verplicht af te
nemen 35 pOt. binnenlandsche tarwe in de vrije
markt mogen koopen, werd dus zeer veel duurder,
hetgeen tot verhooging der broodprijzen moest leiden.

i)it ongewenschte gevolg der depreciatie van den
Gulden kon voorkomen, worden door aanmerkelijke
verlaging van den reeds eerder genoemden prijs van

f
15.70, dien de bloem- en meelfabrikanten moeten
betalen voor hun verplichte 35 pOt. Nederlandsche
tarwe. Dat zou dan een verzwakking van het Land-
bouw-crisisfonds hebben beteekend. De regeering
heeft dit middel niet toegepast, doch een ander
gekozen, dtt echter evenzeer het fonds verzwakt. Aan
de fabrikanten wordt
namelijk
op de door hen afge-
leverde taryebloe een zoodanig bedrag per 100 kg
uit het Fonds uitbetaald, dat zij een prijsverhoogirig,
voortspruitende uit de stijging van den tarweprijs,
clie door de depreciatie van den tarweprjs is teweeg-
gebracht, achterwege kunnen laten. Hiermede was
prijsstijging van het wittebrood vermeden. Voor het
bruinbrood, waarvoor niet tarwebloem doch tarwe-
meel (het ongebuilde product, waaruit dus niet zoo-
als bij bloem de zemelen, enz. zijn verwijderd) wordt
gebruikt, is een dergelijke regeling getroffen. De
groote fabrikanten ontvangen namelijk op het door
hen afgeleverde meel een betaling van denzeifden
aard als op de bloem. De tallooze kleinere inolenaars,
die tarwemeel vervaardigen als grondstof voor bruin
brood, en die overal in den lande te vinden zijn,
gebruiken voor de vrije 65 pOt. van hun tarwe ge-
woonlijk eveneens Nederlandsche tarwe, die zij koo-
pen uit dat deel der regeeringstarwe, dat op cle vrije
markt verkocht wordt. Die tarwe wordt ria voor een
zoo ver beneden het overigens geldende prijspeil lig-
genclen prijs te hunner beschikking gesteld, dat ook zij
hij den verkoop van het meel geen rekening hebben
te houden met de gevolgen der depreciatie van den
Gulden. –

Deze maatregelen ter voorkoming van stijging van
den broodprjs wijzigen de financieele uitkomst van
de tarwe-transactie der regeering in een voor het
Landbouw-crisisfonds zeer ongunstigen zin. Een groot
aantal millioenen zijn daarmee gemoeid en aan te
nemen valt, dat deze aderlating van het Landbouw-
erisisfonds de anderzijds ontstane versterking inder-
daad geheel of althans voor een zeer groot deel te
niet doet.

Nu komen bij kennisneming van, dit bezwaar tegen
verlaging van monopolieheffiiigen dadelijk twee
vragen op.

In de eerste plaats vraagt men zich af, of het
juist is, dat een voor verschillende belangrijke be-
drijfstakken en bevolkingsgroepen zoo gewichtige
maatregel als verlaging van monopolieheffingen op
granen en veevoeder achterwege mag b1••ven met
verwijzing naar het welzijn van het Landbouw-crisis-
fonds. Als tegenwerping tegen de strekking van die
vraag kan worden aangevoerd, dat de ondanks de
Landbouw-crisismaatregelen nog moeilijke positie van
de bodemcultuur niet in gevaar mag worden ge-
bracht. Dat is volkomen juist. Ook is het juist, dat
de toeslagen op een aantal akkerbouw-producten reeds
zoodanig zijn verlaagd, dat verlaging van monopolie-
heffingen en daaruit voortvloeiende verzwakkïng-van
hun verhoogenden invloed op de prijzen van vele
binnenlandsche producten, laatstgenoemde prijzen tot
een ongewenscht peil zouden doen dalen. Herstel der
toeslagen zou dan noodig zijn, doch daaruit zou

weder een vermeerdering van de uitgaven van het
fonds voortvloeien, die evenals verlaging van de
monopolieheffingen, het fonds zouden verzwakken.
Tenslotte zou als tegenwerping de wedervraag kun-
nen worden gesteld, hoe dan het tekort in het fonds
zou dienen te worden aangevuld. Men kan van mee-
ning zijn, dat daarvoor dan andere middelen gevon-
den dien.en te worden, en dat de belangen, die met
vermindering van monopolie-heffingen gemoeid zijn,
i.n ieder geval primair zijn.
De tweede vraag echter, welke het achterwege laten
van de verlaging van monopolieheffingen doet op-
komen, is van anderen aard. Is het wel juist, dat een
verreikende maatregel als het tegengaan van stijging
van den broodprjs als gevolg van de depreciatie van
den Gulden bekostigd wordt uit het Landbouw-crisis-
fonds? Ligt die maatregel wel op het terrein van de
bodemcultuur, te welker behoeve het Fonds zijn taak
heeft te vervullen? Het komt mij voor, dat deze
vraag een nadere beschouwing ten zeerste verdient,
evenals de daaraan aansluitende vraag, of er niet
middelen ter bereiking van het met dien maatregel
beoogde doel te vinden zijn, die nader verwant zijn
met de depreciatie van den Gulden.
Bij haar
afwijzing
van verlaging van monopolie-
heffingen verwijst de regeering nog naar de recente
verhooging van den toeslag op de melk van 2 op 2.4
cent alsmede van den prijs, dien zij voor varkens
betaalt. Het schijnt echter, dat de belanghebbenden die beide maatregelen niet als een compensatie van
verhooging der veevoederprjzen en zeker niet als
voldoende compensatie zien, welke door verlaging
van monopolieheffingea wel degelijk zou zijn verkre-
gen. En voor de pluimveehouderij is een compensatie
vooralsnog geheel uitgesloten, want het herstel der
uitvoer-restitutie op eieren op het oude peil van
85 cent kan toch zeker niet als zoodanig worden
beschouwd.
* *
*

Het heeft allerminst in mijn bedoeling gelegen, in
deze beschouwingen eenigerlei wijziging der Lan’J-
bouw-crisismatregelen te suggereeren, die leiden kan
tot verzwakking van het streven der Landbouw

ci-isiswet, om de prijzen van de producten der bodem-
cultuur op een zoodanig peil te brengen, dat daar-
uit voor hen, die in de agrarische bedrijfstakken
werkzaam zijn, weder een redelijke belooning voor
hun arbeid verkregen kan worden. Zelfs zijn er ver-
schillende onderdeelen van de bodemcultuur, voor
welke dit nog allerminst is bereikt en in die geval-
len’ is versterking der ter bereiking van het doel
gebruikte middelen zeer wenschelijk te achten. Slechts
heb ik mij ten doel gesteld om eenige zijden te belich-
ten van het vraagstuk, in hoeverre de depreciatie
van den Gulden kan leiden tot wijzigingen in de
Landhouw-crisismaatregelen, die eenerzijds den land-
bouw niet schaden en anderzijds een aantal bedrijfs-takken of bevolkingsgroepen ontlasten. Ofschoon in
mijn beschouwingen de volledighdid niet kon worden
betracht, is daaruit toch wel gebleken, dat op ver-

schillende punten de depreciatie van den Gulden de
ve1kome gelegenheid geopend heeft om sommige van
de ter in stand houding van de bodemcultuur noodig geworden maatregelen te verzachten of op te heffen en dat de Regeering die gelegenheid niet ongebruikt
heeft gelaten. Aangenomen mag worden, dat zij in die richting voort zal gaan, zoo vaak als dat moge-lijk is, maar verlaging van monopolieheffingen zal
tot de aan te brengen wijzigingen vooralsnog niet
behooren. Dit is jammer, omdat deze maatregel tot
ontspanning op velerlei gebied zou leiden en het is
te hopen, dat de bezwaren, welke tegen die verlaging
nu bestaan, binnen afzienbaren tijd in kracht zullen
verminderen.
JAN SOHILTHUIS.

1
818

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 November 1936

NIEUWE MONETAIRE EN ECONOMISCHE POLITIEK.

Er zijn of waren in ons land verschillende mee-
ningen op economisch en monetair gebied, die scherip
tegenover elkander staan of stonden. Opmerkelijk is,
dat de uitersten langzamerhand naar elkaar toe
groeien, maar liet duurt alleen veel te lang alvorens

overeenstemming wordt bereikt, en het is nog de
vraag, of dan ook het juiste midden is verkregen.
Indien men de ontwikkeling van de laatste jaren na-
gaat, dan ziet men in het begin de meeningen scherp
tegenover elkaar staan, terwijl het resultaat vaak is, dat maatregelen worden genomen, die voor de eene
partij te ver, voor de andere lang niet ver genoeg
gaan. Men denke slechts aan den Landbouwsteun, de

ordening, de industriefinanciering, het uitvoeren van

openbare werken, de aanpassing, enz.

Op het oogenblik staan vooral twee vraagstukken

weer in het centrum van de belangstelling. Dat zijn
het monelaire en het economische vraagstuk. Het
loslaten van den gouden standaard heeft de moeilijk-
heden, waarvoor onze volkshuishouding staat, nog

geenszins volledig opgelost. Deze moeilijkheden
vloeien voort uit de dispariteit tusschen het binnen-
en buitenlandsche prijsniveau en uit de afzetver-
schuivingen en afzetbelemmeringen tengevolge van
handelspolitieke en monetaire maatregelen in den
ruimsten zin des woords. Het gevaar is echter groot,

dat men de
econom.ische
moeilijkheden niet voldoende

onderkent in die, welke voortvloeien uit monetaire,
en andere, welke gevolg zijn van niet-monetaire oor-
zaken. Hoe moeilijk dit vraagstuk is, wordt door de

meest recente geschiedenis van onze economische Po-
litiek bewezen. De bestrijding van de crisis is in ons
land v66r het loslaten van den gouden standaard voor

een belangrijk deel van
symptomatischen
aard ge-

geweest, omdat de economische politiek ondergeschikt
werd gemaakt aan de monetaire politiek.

Het loslaten van den gouden standaard heeft hier-

in reeds een groote wijziging gebracht doordat mede
onder den dwang van de omstandigheden gebroken is met het stelsel, dat de stabiliteit van de wisselkoersen
belangrijker is dan de stabiliteit van de volkshuis-
houding. Een van de voorwaarden voor de juiste
toepassing van dit stelsel is, dat het depreciatieper-
centage van dien omvang is, dat de Gulden inter-

nationaal – en daarbij denken
wij
vooral aan de

Sterling- en Dollarlanden – noch over- noch onder-
gewaardeerd is. Uitgangspunt van een goede econo-
mische politiek moet daarom een juiste monetaire

politiek zijn.

De nieuwe economische politiek, die thans door de
veranderde omstandigheden vereischt wordt, moet er
van uitgaan, dat op het oogenblik nog niet van een
stabiliteit in onze volkshuishouding kan worden ge-
sproken. Het dringende probleem, waarvoor ons land
op het oogenblik staat, is reconstructie. De voorwaar-
den voor het voeren van een constructieve econo-
mische politiek zijn door het loslaten van den gouden standaard aanzienlijk verbeterd, omdat een dergelijke
politiek vooral is door te voeren bij een expansie, die
ook internationaal een bijdrage tot verruiming van de handelsbetrekkingen levert. Het behoort op het
oogenblik tot de belangrijkste taak van de Regeering
om de nieuwe mogelijkheden volkomen te benutten.
Daarvoor is activeering noodig. Niet aanpassen, maar
aanpakken is thans het parool, zooals Prof. Polak

onlangs terecht heeft gezegd.
1)

Het is overbodig hier ter plaatse nog te wijzen op
het belang van een expansie van onze volkshuishou-ding. Er is op allerlei gebied nog een geweldige ach-
terstand in te halen. Voor een deel ligt deze achter-
stand op het gebied van de Overheid, voor een ander
deel op dat van particulieren. De Staat heeft in de
laatste jaren reeds vaak de taak van particulieren

‘) In een rede voor het Departement Groningen van de
Nederlandsehe Maatsohappij voor Nijverheid en Handel.
overgenomen; voor een gedeelte van de gevallen was
dit een uitvloeisel van de symptomatische crisisbe-
strijding. Hierin ligt juist het gevaar. De Staat moet de voorwaarden scheppen voor een uitbreiding van
de particuliere bedrijvigheid, maar moet niet zelf
deze taak overnemen, als zij door particulier initia-
tief voibracht kan worden. Op dit gebied is nog veel
te doen.
Daarvan is ook de mate van activeering afhankelijk.
I.[et is o.i. niet altijd noodzakelijk, dat op een deva-
luatie een reflatie volgt. Dit hangt van de omstari-
digheden en van den aard van het land af. Een ere-
diteorland verkeert in elk geval in een gunstiger
positie dan een debiteurland, vooral indien na de

devaluatie een terugkeer van gevluchte kapitalen
plaatsvindt, die belegging zoeken en zoodoende weer
in circulatie komen. Een prijsstijging kan dit proces
zelfs aanzienlijk bevorderen. Dat wij niettemin thans
activeering voorstaan, vloeit niet voort uit de over-

weging, dat in deze periode van het jaar de werk-
loosheid toeneemt tengevolge van seizoensinvloeden,
maar uit den achterstand, die nog is in te halen.
Over de seizoensstijging van de werkloosheid zijn wij
niet bezorgd, omdat wij meenen, dat deze tengevolge
van allerlei oorzaken niet in die mate zal optreden
als onder normale omstandigheden het geval is, af-
gezien natuurlijk van buitengewone weersomstandig-

heden. De eerste reacties op een devaluatie, welke
met een prijsstijging gepaard gaan, zijn
altijd
het

grootst, zooals de gebeurtenissen in de Vereenigde
Staten en België hebben aangetoond.
De achterstand is echter veel belangrijker. Om
dezen achterstand in te halen, is in de eerste plaats

êen herstel van de winstmarge noodzakelijk en daar-
voor moet de normale prijsstijging kunnen plaats vin-
den. Er is inderdaad veel te zeggen voor stabiele ver-
houdingen op het gebied van prijzen, koersen en las-

ten. Maar deze stabiliteit bestaat niet, omdat de ver-
houdingen scheef getrokken zijn, zoodat eerst een
correctie moet worden aangebracht. Wie dit probleem
alleen uit het oogpunt van verhiudering van moge-
lijkesociale onrust beschouwt, plaatst de economische
factoren – zeer ten onrechte – op de tweede plaats
en houdt bovendien onvoldoende rekening met het
groote sociale euvel van de werkloosheid, dat zoo
spoedig mogelijk om een oplossing vraagt.

Het gaat er dus in de eerste plaats om het parti-
culiere bedrijfsleven, zoover dat mogelijk is,
zijn
be-

staansbasis terug te geven. Dan kan de Overheids-
taak voorshands beperkt blijven tot het uitvoeren van
die openbare werken, welke noodig zijn om de econo-

mische en militaire weerbaarheid van ons land aan
de gewijzigde omstandigheden aan te passen. Dit pro-
bleem is thans eveneens zeer urgent en bovendien als
stimuleerende factor van belang. Op het oogenblik
behoeft men o.i. met het uitvoeren van openbare
werken niet verder te gaan dan strikt noodzakelijk is.
Het uitvoeren van ‘deze plannen en de activeering,
die uit het herstel van het particuliere bedrijfsleven
voortvloeit, zullen reeds een zeer aanzienlijke ver-
mindering van de werkloosheid teweegbrengen.

Met het uitvoeren van openbare werken kan echter

niet gewacht worden tot de begrooting in evenwicht
is. Daarvoor is dit vraagstuk veel te urgent. Het
principe van een niet sluitende begrooting is de ge-
heele crisis door met energie door de Regeering af-
gewezen, maar het resultaat was, dat er in geen enkel
jaar een sluitend budget is verkregen. Er is echter

een groot verschil tusschen een budgetaire politiek,
die uitgaat van een sluitende begrooting door middel
van .een geweldige aanpassing in een volkshuishou-ding, die niet meer elastisch is en daarom moest ein-
digen in eelL sterke stijging van de staatssehuld en
een budgetaire,politiek, dieniet uitgaat van een slui-
tende begrooting, omdat de volkshuishouding een
dringend herstel noodig heeft, maar die onder
zulke economische omstandigheden wordt gevoerd, dat

11 November 1936

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

819

een stijging van de staatsinkomsten zal plaatsvinden.
Tengevolgé vau het groote misverstand, dat op dit
punt heerscht, ioeten wij er nog even nader bij stil-
staan. De begrootingstekorten in de goudbloklanden
hebben niet tot een herstel geleid, omdat het bedrijfs-
leven steeds verder in de depressie geraakte, dus het
fundament van de staatsfinanciën werd verzwakt.
Zoodra dit fundament wordt hersteld, verbeteren ook
de perspectieven van de staatsfinanciën. Thans kan

een begrootingstekort met meer vertrouwen dan ooit in cle afgeloopen zeven jaar is voorgekomen worden
aanvaard, mits men er zich voldoende rekenschap van
geeft, dat bepaalde grenzen niet overschreden wor-
den ‘). De uitgaven moeten dan ook apart geadmini-streerd en de toekomstige dekking aangegeven wor-
den. Zij moeten in elk geval zuiver gescheiden worden
van de tekorten uit de crisis.
Bovendien zijn er nog andere redenen voor een
versneld tempo van openbare werkverschaffing. De
internationale prijsstijging is in vollen gang en het is mogelijk, dat, indien het versneld uitvoeren van
openbare werken wordt uitgesteld, de prijzen van

materialen intusschen aanzienlijk
stijgen.
Belang-

rijker is in dit geval echter, dat bij een sterke inter-
nationale
prijsstijging
de mogelijkheid bestaat van een
krachtige opgaande conjunctuur, waarop dan nog
eens een overheidsionjunctuur wordt gezet, die weer een ware hausse zou kunnen ontketenen met alle on-gunstige gevolgen, die daaraan verbonden zijn. Hoe-
wel wij meenen, dat een stabiliteit in de volkshuis-houding niet verkregen kan worden, moet er in elk
geval naar gestreefd worden de instabiliteit zoo klein
mogelijk te maken. De Overheid kan daarmede met
het uitvoeren van openbare werken rekening houden.
Het is dus ook om deze reden zeer gewenscht de
noodzakelijke werken zoo spoedig mogelijk aan te
vatten.

Hoewel wij nog ver verwijderd zijn van een hoog-
conjunctuur in ons land, is het toch van belang hier-
mede rekening te houden, wat de politiek van over-
heidswerken betreft. Zooals reeds opgemerkt behoeft
tegen een niet sluitende begrooting geen bezwaar te worden gemaakt, mits het particuliere bedrijfsleven
ook voldoende impulsen verkrjgt voor een krachtig
herstel. Daartoe is eveneens een verdere slaking van
de knellende banden noodig.
Onze handelspolitieke uitrusting is voor een
deel het verdedigingsmiddel geweest van den gouden
standaard. Nu de Gulden op een lager niveau is ge
komen, kan ook een deel van het verdedigingsappa-
raat worden afgebroken. Dit moet niet een volledige
handelspolitieke
ontwapening
worden, maar wel eene,
die niet meer steunt op monetaire factoren van in-
ternen aard. Bovendien moet in de handelspolitieke
outillage meerdere soepelheid gebracht worden. Dan
is ook tevens een van de belemmeringen voor een
natuurlijk evenwicht voor den Gulden weggenomen,
al meenen wij, dat dit evenwicht, zoolang de kapitaal-
bewegingen en de haudelspolitieke maatregelen niet
tot normale proporties
zijn
teruggebracht, moeilijk
kan worden gevonden. Het komt ons dan ook voor, dat het huidige peil van den Gulden niet als het na-
tuurlijke evenwicht kun worden beschouwd.
Het feit, dat de Gulden weinig fluctueert, zegt
nog niets omtrent het juiste niveau. Indien de mate
van depreciatie 5 of 10 pOt. grooter was, zou de
Gulden niet meer behoeven te fluctueeren dan in
de laatste weken het geval is geweest. Bij de bepaling
omtrent de mate van depreciatie is het niet noodig zich alleen te richten naar het verschil tusschen de

t)
Degene, die spreekt over een niet sluitende begroo-
ting, wordt heel spoedig verwezen naar de Vereenigde Sta-
ten. Dit probleem moet echter voor elk land afzonderlijk
woj-den opgelost. Wil men echter per sé een vergelijking
met het buitenland maken, dan ihoijden wij ons liever aan
het voorbeeld van Zweden, waar deze politiek een prach-
tig resultaat heeft opgeleverd.

kosten van levensonderhoud in Engeland, de Ver-
eenigde Staten en Zweden ten opzichte van ons
land. Allerlei andere factoren spelen daarbij even-
eens een rol. Er bestaat een minimum en een maxi-
mum, waartoe men kan deprecieeren en deze grenzen
liggen in ons land tengevolge van zijn zeer gediffe-
rentieerde economische structuur ver uit elkaar.

Daarom is dit vraagstuk voor ons land zoo moeilijk.

liet minimum wordt bepaald door die bedrijven,
welke met een matige devaluatie weer met winst
kunnen exporteeren. Dit zullen in het algemeen de
Indische bedrijven en in Nederland die bedrijven zijn,
welke zich het meest hebben aangepast (door sterke
bezuiniging, opvoering van de arbeidsproductiviteit
enz.). ilet maximum percentage kan bepaald worden
door die bedrijven, welke eerst het laatst van alle
veer rendabel zullen worden (bijvoorbeeld de Land-
bouw).

Bovendien moet men zich afvragen, welke andere
moeilijke problemen er in onze volkshuishouding
liggen. Dat is – het woord is in de laatste weken
bijna niet meer gehoord – het vaste lastenvraagstuk,
zoowel van particulieren als van de Overheid. Wij
behoeven toch zeker niet uitvoerig te gaan betoogen,
dat de moeilijkheden van de overheidsfinanciën aller-
minst zijn opgelost, noch in Nederland, noch in
Nederlandsch-Indië. Zoowel de druk van de vaste
lasten in het bedrijfsleven als de moeilijkheden van de
openbare financiën kunnen slechts aanzienlijk ver-
minderen bij een krachtig herstel. Tot op zekere
hoogte hangt het vaste lastenprobleem af van een
verbetering van de overheidsfinanciën, omdat daar-

door de
mogelijkheid
wordt geopend tot een zoo nood-

zakelijke verlaging van tarieven, enz.
Uit het bovenstaande blijkt, welke belangrijke pro-
blemen – wij hebben bovendien slechts een deel aan-
geroerd – er nog om een oplossing vragen. Wij
kunnen ons zeer goed voorstellen, dat de Regeering eerst de ontwikkeling wil aanzien. Dat is in het ver-
leden ook gebeurd, hoewel thans achteraf is gebleken
dat ons land èn in economisch èn in monetair op-
zicht tot op zekere hoogte een zelfstandige politiek
d.w.z. een actieve politiek had kunnen voeren. Thans
zijn de omstandigheden gunstiger dan ooit. Inter-
nationaal – en dat is bijv. het gunstige verschil met
landen, die reeds eerder- een actieve conjunctuur-politiek hebben gevoerd – heeft ons land den wind
mee. Waarom zouden wij niet alle zeilen opengooien
om te trachten, nu het roer gewend is, met zoo groot
mogelijke snelheid den achterstand zoo spoedig moge-
lijk in te halen?

Het gevaar, dat daardoor in ons land een te krach-
tig herstel zou ontstaan, hetgeen tot een overdreven
hausse, met alle nadeelen, die daaraan verbonden zijn,
aanleiding zou kunnen geven, achten wij niet groot,
mits
tijdig
èn economisch èn monetair ingegrepen
wordt. Om deze reden pleiten wij o.a. voor een
onmid-

dellijke
uitvoering van die openbare werken, welke
noodzakelijk
zijn. Bovendien beschikt de Regeering
over een zeer belangrijk nieuw contrôlemiddel. Onder
het stelsel van den gouden standaard werden een inter-
nationale inflatie en deflatie vrijwel automatisch
overgebracht op onze volkshuishouding. Thans heeft
de Regeering het in haar macht om ongewenschte
storingen, die zoowel uit internationale als uit
nationale factoren zouden kunnen voortvloeien, te
voorkomen of te verzachten. Daarom is het zoo toe
te juichen, dat de Gulden zwevende is. Dit opent ook voor de economische politiek belangrijke perspectie-
ven, niet alleen als middel om te remmen, wat zeer
belangrijk is, maar ook als middel om het bedrijfs-
leven uit de boeien te bevrijden en zoo langs natuur-
lijken weg het economisch leven te stimuleeren. Daar-
mede kan onmiddellijk begonnen worden. v. d.
V.

820

ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN

11 November 1936

ANDERE TIJDEN, ANDERE,WIJZEN.
(Xaar aanleiding Van de 9taatsleninq.)

Ttnneer
dit artikel ter perse.gaat, is de inschrj-

vlug op de 3 pOt. Staatslening gesloten en is (ic
uitslag nog niet bekend. Dit artikel kan dus geen
invloed uitoefenen op het resultaat van de inschrij-
ving, noch ook de indruk wekken, door dit resultaat

te zijn beïnvloed..
liet bedoelt dan ook niet, zich met
deze
lening

bezig te houden. De leninggestie is slechts aanleiding
om te zeggen wat wij op het hart hebben.
lIet uitbrengcn van een 3 pOt. lening was iii
zeker opzicht een waagstukje, het was tevens een
proefballon. Terecht probeerde de Regering door het
opnemen van een beperkte hoeveelheid ,,nieuw” lang
kapitaal, of de kapitaalmarkt reeds vatbaar was voor
emissies en conversies op een zo lage rentevoet.
Aan het slagen van deze lening waren grote, achter-
liggende belangen verborgen, slaagde de lening niet,
dan was er nog niet veel verloren, daar een latere,
grote conversielening dan, bij ietwat gunstiger voor-
waarden voor de beleggers, toch geen gevaar zou
lopen. De lening was dus een waagstukje met kans
op aanzienlijk voordeel en gering risico.
Vroegere leningen, in de deflatieperiode, varen heel wat grotere waagstukken. Daar ging het niet
om een fracticmeel verschil in voorwaarden, maar
om het crediet van de staat en om de voortzetting
van het gevoerde beleid. Vandaar, dat het toen
begrijpelijk was, indien men met kunstmiddelen de
plaatsing der lening trachtte te bevorderen. Het
voornaamste kunstmiddel was de medewerking van de
rijksfondsen, die een groot bedrag reeds v66r de uit-gifte overnamen en ook tijdens de emissie steunden.
Bij het huidige waagstukje, met zo gering risico,
is men geheel in de oude lijn voortgegaan en heeft
men hetzelfde kunstmiddel wederom te baat genomen:
de hêlft van de lening is reeds v66r de uitgifte ge-
plaatst. Overigens is de gehele emissie zuiver zake-lijk behandeld, de enige stimulans voor inschrijving
is het voor dit moment betrekkelijk geringe publiek
aangeboden bedrag, dat wellicht tot majoreren en
agioteren uitlokt.
Was dit kunstmiddel in dit geval nodig? En was er
geen andere, betere stimulans?
De eerste vraag menen wij ontkennend te mogen
beantwoorden. Het kunstmiddel paste in een tijd van
gebrek aan vertrouwen, al wekte het toen reeds
weinig bewondering.
1)
Thans is er weer vertrouwen
in de toekomst van ons staats- en economisch bestel,
getuigen de koersstijging van de beleggingsfondsen en

de terugkeer van uitgeweken kapitaal. Dat vertrou-
wen wordt versterkt door zelfvertrouwen te tonen,
door zo weinig mogélijk kunstmiddelen te gebruiken
en door te doen zien, dat de nieuwe toestand, die van
de herleving, hëel wat anders vereist dan de oude
situatie van druk, wantrouwen en achteruitgang.
Hiermede is tevens onze tweede vraag beantwoord.
Men stimuleert het vertrouwen, indien men toont,
dat men zich niet meer, zoals in de déflatietijd, be-
paalt tot conserveren van wat nog leeft, maar dat men met kracht de achterstand wil inhalen en tot
wederopbouw en wederopleving van onze defensieve
militaire en onze agressieve economische toerusting
de kracht voelt en (le krachten wil inspannen.
Men kan de in het volk levende wil tot weder-
opbouw van weerbaarheids- en productieapparaat
tegelijkertijd dienstbaar maken aan die wederopbouw
en aan de voorziening van de schatkist. Een lening
voor weerbaarheid en wederopbouw, begeleid door
wetsontwerpen tot onbekrompen voorziening in de
noodzakelijke behoeften van onze defensie en tot uit
voering van die voorzieningen en moderniseringen,
•die. te lang achterwege zijn gebleven, kan tegelijkertijd
geven een versterking van het vertrouwen in onze toe-

1) Vgl. de arttikelen yan Jhr. Mr. L. H. van Lennep in
E.-S. B. jaargang
1935,
blz.
331
en 436.

komst en in onze Rij ksfinanciën, en een uitspraak van
het Nederlandse volk, dat de Regering met het ter
hand nemen van wat nodig is niet behoort te wachten tot na de verkiezingen.
Gebruikmaking van gunstige stemming is een
beter en duurzamer stimulans dan het hanteren van een bevoegdheid, die was verleend voor tijden van
nood, welke voorbij zijn. De zin van deze conclusie
st.rekt verder dan een staatslening. P.

NAAR EEN VRIJE CONVERSIE DER
SPOORWEGLEENINGEN?

Een der voornaamste kenmerken van het door de

Regeering ingediende wetsontwerp tot reorganisatie
der Nederlandsche Spoorwegen is het prae-devaluatie
karakter ervan. Uit alles spreekt, dat men van de
nood een deugd heeft trachten te maken. Sinds de in-
diening van het Bezuinigingswetsontwerp en in ster-
ker mate nog sinds de regeeringscrisis in Juli 1935,
is de kapitaalmarkt buitengewoon moeilijk en terug-
houdend geweest. De onzekerheid omtrent het lot van
den Gulden was zonder eenigen
twijfel
de voor-

naamste oorzaak van deze stroeve, krappe kapitaal-
markt. Tegen eenigszins voor het Land aannemelijke
voorwaarden kon de Minister van Financiën geen
vlottende schuld consolideeren, waaruit allengs voor
de Schatkist een buitengemeen pijnlijke situatie was
ontstaan. Uit dezen nood is tenslotte de deugd van de
gedwongen conversie der spoorwegleeningen geboren. De gedwongen spoorwegconversie is destijds zeer ver-
schillencl beoordeeld; in de meerderheid waren echter
verreweg de stemmen, die haar veroordeelden of ver-
wierpen.
Met de devaluatie van den Gulden is het beeld, dat
de kapitaalmarkt te zien geeft, als bij tooverslag ver-
anderd. De markt is veel gemakkelijker en ruimer ge-
worden, terwijl de rentestandaard daalde, blijkende
ook uit een hoogere beursnoteering van Staatspapie-
ren. Een volledig herstel van het Staatscrediet is in-
getreden, zoo sterk zelfs, dat dezer dagen de Minister
van Financiën een 3 pOt. leening van
f 100
millioen

tegen 95% pOt. ter conversie van vlottende schuld
kon aankondigen, daartoe bevoegd krachtens de Lee-
ningwet 1936 (S. 1401).
De reëele rente dezer leening bedraagt voor het
publiek 3,13316 pOt.
‘).
Een dergelijke ongekend lage
rente wijst op een uiterst krachtig herstel van het
Staatscrediet, waarover wij ons allen slechts ten
zeerste kunnen verheugen; dit doet de vraag rijzen:
waarom nu door verdere behandeling van het spoor-
wegreorganisatiewetsontwerp het crediet van den
Staat opnieuw onnoodig in de waagschaal gesteld?
Ligt thans een vrije conversie der spoorwegieeningen
niet meer in de ontwikkelingslijn der dingen en
zekerder voor het grijpen?
Op dit nieuwe perspectief zouden wij even wat
nader willen ingaan.
Men zou precies
f
430 millioen tegen een koers van
95% pOt. behoeven uit te geven om de
f
411,8 mil-
lioen spoorwegschuld te converteeren. De gedwongen conversie voorzag in een bonus van
f
33.463.000 voor
de houders van spoorwegobligaties, welke bon as door
de vrije conversie tegen 95% pOt.
bijgevolge
ongeveer gehalveerd zou worden!
Er zijn echter eenige verschilpunten tusschen de
thans aangekondigde Staatsleening van
f 100
millioen

en een Staatsleening van
f
430 millioen ter conversie
van spoorwegobligaties, ook al zijn het beide 3 pOt.’s
leeningen en is de emissiekoers dezelfde. Het zooveel
grootere bedrag der laatstbedoelde leening zou een
handicap kunnen zijn, indien men niet het gunstigste
tijdstip van de ruimste kapitaalmarkt zou uitkiezen.
In de tweede plaats is de 20-jarige looptijd der eerste

1)
In tegenstelling met dan sdhrijver zijn wij van mee-
ning, dat man de rebele rente niet alleen uit den koers
van uitgifte kan berekenen, doeh dat men tevens rekening
moet houden met de k
oersw
i
ns
t bij aflossing. – Red.

11 November 1936

ECONOMISCH-STATISTJSCHE BERICHTEN

821

leening sterk in het voordeel tegenover de 50-jarige
dito der tweede. Doch wat voor bezwaar is er, zoo
zouden wij willen vragen, om ook voor de spoorweg-
conversieleening een looptijd van 20 of 30 jaar aan
te gaan? Het verzwaart de jaarlijksche aflossingsbe-
dragen, maar wordt dit voor het spoorwegbedrijf juist
niet algemeen als een voordeel beschouwd? Bovendien,
30 jaar is een lange tijd, waarin van alles kan gebeuren.

Wij zouden de Regeering, na het waarlijk vernie-
tigende Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over
het reorganisatiewetsontwerp, in overweging willen
geven haar weinig gelukkig en door de devaluatie achterhaalde voorstel in te trekken en over enkele
maanden, wanneer na het loskomen der dividenden
van het zich thans allerwegen herstellende bedrijfs-
leven de kapitaalmarkt nog ruimer en vlotter zal zijn
clan op dit oogeublik, een 3 pOt’s conversieleening uit
te geven, met een looptijd van zeg 33 jaar, tegen een
koers, die misschien nog wel eenige punten hooger
gekozen kan worden dan nu, of om heel optimistisch
te zijn: misschien wel
it
pari of vlak daaronder!
Wij ontveinzen ons niet, dat aldus doende de jaar-

lijksche aflossingen van
f
9 millioen (ni. 2 pOt. van

f
450.000.000) tot j 12,4 è. 12,9 millioe.n (d.w.z. 3 pOt.

van
f
412 â
f
430.000.000) zullen
stijgen,
welke stij-

ging bij den huidigen stand der afschnijvingspercen-
tages door het bedrijf niet opgebracht kan worden.
De tegenwoordige afschrijvingspercentages zijn echter
aan den zeer krappen kant. Het zou dus alle aanbe-
veling verdienen de jaarlijksche afschrijvingen op de
bezittingen der spoorwegen naar rato te verhoogen
door een dienovereenkomstige herziening der Overeen-
komsten van 1928. Deze verhooging kan gemotiveerd
worden door de met de voorgestelde vrije conversie te

bereiken f8 â
f
V/ millioen rentebespaning, voorop-

gesteld, dat de Staat
f
130 millioen der uit te geven

schuldbewijzen voor zijn rekening neemt, evenals
thans in het onderhavige wetsontwerp voorzien is.
1)

Door een 3 pOt.’s jaarlijksche aflossing zal de jaar-
lijks te betalen rente ook sneller dalen dan wanneer
men slechts 2 pOt. per jaar aflost.
Het is onze vaste overtuiging, dat men op de aan-gegeven en van werkelijkheidszin getuigende wijze
mdér voor het spoorwegbednijf doet dan met het in-
gediende wetsontwerp, dat in wezen ook niets anders
beoogt dan een renteverlaging op de spoorwegobli-
gaties, doch op veel minder elegante wijze.
Of het spoorwegbedrijf een enkel- dan wel een
tweevoudige N.V. wordt of blijft, maakt geen enkel
punt van eenig belang uit. In elk geval staat deze
kwestie aan interne bedrjfsreorganisaties en vereen-
voudigingen absoluut niet in den weg, zooals de prac-
tijk al meer dan duidelijk geleerd heeft.
Of de Staat in naam nog iets meer zeggingsmacht
krijgt waar zij die in feite reeds volstrekt in handen
heeft, kan evenmin van eenige beteekenis zijn.
Evenals in het wetsontwerp kan de Staat ook af-
zien van de jaarljksche huur ad f4.420.000. Indien

de Staat de reëele waarde der in zijn bezit zijnde
spoorwegen op niet meer dan 10 pOt. der thans door
de Regeering daaraan toegekende waarde (van rond
f 1.00.000.000)
taxeert, dan zou dus ook de jaar-
lijksche huur tot 10 pOt. van het tegenwoordige be-
drag, d.w.z. tot
f
442.000 ‘s jaars, teruggebracht kun-
nen worden.
Dit alles kan bij de volksvertegenwoordiging aan-

hangig gemaakt worden met een wetsontwerp tot wij-
ziging der Overeenkomsten van 1928 en 1.890 (art. 31).
liet schoonste perspectief, dat hierdoor geopend wordt, is wel, dat de grootste winst door den Staat

‘) Voor zoover deze
f
130
miljoen niet uitgaan boven de bedragen, die de Staat krachtens de Overeenkomsten van
192$
(aanzuivering der afsohrjvin.gsrekeningeu) en van
1890
en
1920
(halve uitkeering der afschrijvingen en reser-
veeriligen) aan de Spoorwegen versdhuld.igd is, zijn wij het
ermede eens. Voor onze argumentatie vergelijke men
,.Spoorwegreorgani.satie en de Overeenkomsten van
1890″
(Utrecht,
1936).

geboekt zal worden, doordat hij zijn crediet ongerept
laat, art. 177 der Grondwet buiten geding laat en
liet – zooals in het litigieuze wetsontwerp – zich
begeeft in allelei dubieuze affaires en chicanes, die
het hier wederopsommen niet waard zijn.
Ir. J.
M. I.
REITSMA.

DE OPDRACHTEN VAN DE KONINKLIJKE SHELL.

Wederom heeft cle ,,Koninklijke” een belangrijke
scheepsbouwopdracht in ons land geplaatst. Dit is
de zesde maal, dat een aantal grootere schepen tege-
lijkertijd besteld wordt. De lijst der vorige bestel-
lingen
1),
kan aldus worden aangevuld:

Vorige opgave

Aantal Totaal R.T. Totaal draag-
Datum

schepen

bruto

vermogen, tons

1925

8

59.200

80.000

Maart
1930

8

66.000

100.000

November
1933

3

24.000

36.900

Februari
1935

2

16.000

24.600
,,

1935

4

24.000

37.000

December
1935

3

18.000

27.700
,,

1935

1

8.000

12.300
Nieuwe bestellingen

29
October
1936

4

32.000

49.000

1936

4

25.000

36.600

Deze 8 schepen zijn over de werven verdeeld a. v.:

Amsterdam

Nederi. Scheepsbouw Mij.

2
Nederl. Dok Mij.

1

Vlissingen

Kon. Mij. ,,De Schelde”

1

Rotterdam

Wilton-Fijenoord

2
Rotterdamsche Droogdok Mij. 1
KrimpenadiJ. Van der Giessen

1

Volgens krantenbenichten is met deze opdracht een bedrag van
f
12 millioen gemoeid.
MTat beteekent dit voor onze industrie?
Sinds Maart ji. bedroeg de zeegaande tonnage, in
aanbouw hier te lande, 140.000 á 150.000 R.T. bruto;
het hoogste jaargemiddelde nit 1923 bedroeg, over het
tijdvak medio 1929—medio 1930, ca. 200.000 R.T.
bruto. De
omvang
van de nieuwe opdracht – 57.000
R.T. bruto – is dus inderdaad zeer belangrijk, en
werd slechts door de bestellingen van 1925 en Maart
1930 overtroffen.
Maar het zal wel Maart of April 1937 worden, vddr
er zooveel scheepsbouwstaal op de werven geleverd
is, dat de bouw regelmatig kan voortgaan. Intusschen
komt het grootste deel van het onderhanden werk
gereed, of nadert zijn voltooiing (met uitzondering
van de ,,Nieuw-Amsterdam”). De nieuwe orders slui-
ten dus in de practijk maar nauwelijks aan bij die,
welke afgeleverd worden. En er zal in de naaste
toekomst nog minstens
50 il 60.000 R.T. bruto bijge-
boekt moeten worden, om in den loop van het vol-
gende jaar de ,,tonnage in aanbouw” ongeveer op het
tegenwoorclige peil te handhaven.
)
Uit het voorgaande volgt reeds, dat van werkver-
ruiming als gevolg van de nieuwe orders eigenlijk niet
gesproken kan worden. Zij dragen belangrijk
bij
tot
het handhaven van de bedrijvigheid in den scheeps-
bouw en aanverwante industrieën, en
zijn
daarom
dubbel te waardeeren.
De schepen zullen in ongeveer 16 maanden opge-leverd moeten worden. Volgens de Directie van ,,de
Schelde” beteekent dit werk voor gemidddeld 225
man ) – per schip van 8000 R.T. Gedurende de eer-
ste maanden van de bouwperiode zal dit aantal veel
kleiner zijn, in latere maanden belangrijk grooter.
Voor de 8 schepen tezamen komt men op gemiddeld
1.700 man. Ter vergelijking diene, dat ,,de Schelde”
op het oogenblik met 1900 man werkt, de R.D.M. met
3000.
In de N.R.Ot. verschenen 4 November en volgende
dagen verslagen van persgesprekken met de Directies
der grootste werven. Bij ,,de Schelde” in Vlissingen
wordt gebrek aan geschoolde arbeiders sterk gevoeld.

‘) E.-S. B. van
18 J)ecember
1935, blz. 1110.
) J)e ,,Nieuw-Amstendarn” zal
Pl.iit.
33.000
]].T..ineteii.
3)
N. Rott. Ct. avoiidblad 1) van
4
November
1936.

$

822

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 November 1936

Voor deze onderneming, die geen groot reparatie-
werk verricht, en ver verwijderd ligt van de andere
scheepsbouweentra in ons land, is dit alleszins ver-

klaarbaar; er werd in de jaren 1932 t/m. 1935 –
behalve eenig marinewerk – slechts één zeeschip van

7000 R.T. bruto gebouwd. In Amsterdam wordt het-
zelfde gebrek ondervonden, maar in mindere mate.
De Nederlandsche Scheepsbouw Mij. was er in de
genoemde jaren – de slechte tijden in aanmerking
nemende – zeer behoorlijk van werk voorzien (totaal
95.000 R.T. bruto). Bovendien is in Amsterdam het
dok- en reparatiebedrijf allerminst te verwaarloozen.

In Rotterdam en omstreken beperkt het tekort aan
vakinenschen zich tot enkele zeer speciale groepen; geoefende scheepsteekenaars worden met name ge-
noemd. Maar in de drie genoemde centra heeft de
vakopleiding gedurende de crisisjaren niet stilge-
staan en wordt zij den laatsten tijd weer krachtig

bevorderd. Een
algemeen
tekort aan arbeidskrachten

is er niet; eind September waren er in de Rotter-
damsche metaalnijverheid nog bijna 8000 werkloozen.
Doch – zooals reeds opgemerkt – dat de nieuwe

orders aanleiding zouden geven tot belangrijke
uit-

breiding
der werkgelegenheid in den scheepsbouw is ook naar het oordeel der genoemde Directies twijfel-

achtig.
Tot slot wordt in het volgende staatje het koers-
verloop van eenige aandeelen gememoreerd:

30
Juni
119 Sept.
15 Oct.
1
5
Nov.

Nederlandsche Scheeps-

!
rbouw Mij ………..
30%
51y,
72

Werkspoor
.
……….
21%
37%
50
Rotterd. Droogdok Mij

.25%
.23
123%
129
164
200

Wilton-Fijenoord
16%
16%
2631
49% •.DeSchelde”Vlissingen

29
3214
60

De stemming, die hieruit spreekt, is al te optimis-

tisch. Maar het is gelukkig, dat
een’ig
optimisme ge-

rechtvaardigd schijnt. Ir. J.
W. BONE]3AKKER.

ENKELE KANTTEEKENINGEN BIJ PROFESSOR T. E.
GREGORY’S VOORDRACHT OVER DEN INTERNATIO- NALEN ECONOMISCHEN WEDEROPBOUW.

Op 6 November ji. heeft Professor
T. E. Gregorp,

hoogleeraar. aan de London School of Economics,
voor leden en genoodigden van de Nederlandsche Or-
ganisatie voor de Internationale Kamer van Koop-
handel te ‘s-Gravenhage een voordracht gehouden
over ,,International Economie Reconstruction in the
Light of the Recent Monetary Events”. De reden,
waarom de Nederlandsche Organisatie juist dezen
spreker tot het houden dezer voordracht had uitge-
noodigd, was – zooals dôor den Voorzitter, den heer
J. B. van der Houven van Oordt,
in zijn inleidende

toespraak is uiteengezet – in hoofdzaak gelegen in
het belangrijke aandeel, hetwelk Prof. Gregory, als
Voorzitter der Sub-commissie van Experts, heeft ge-
had in de onlangs voltooide werkzaamheden van de
Gemengde Commissie van het Carnegie Endowment
for International Peace en de Internationale Kamer
van Koophandel, waarvan reeds enkele malen in deze
kolommen melding is gemaakt.
1)
Zooals reeds eerder
is medegedeeld, had deze Sub-commissie van Experts,
in haar einde Juni jl. met algemeene stemmen aan-
genomen eindrapport, o.m. een monetair ,,aligne-
ment” als een der eerste voorwaarden voor het inter-nationaal economisch herstel aanbevolen, en het was dur uiteraard bijzonder belangwekkend om thans, na
de gebeurtenissen van einde September, uit den mond
van haar Voorzitter diens zienswijze omtrent den
daardoor ontstanen nieuwen ,,outlook” te vernemen.
Tot juist begrip van Prof. Gregory’s standpunt
dient er intusschen op te worden gewezen, dat deze,
in weerwil van de zooeven geciteerde en door hem
onderschreven conclusie, nimmer een overtuigd deva-

t)
Zie
E.-S.B. van
23
September
blz. 677,
en van 28 Oc-
tober blz.
782.

luïst is geweest – zoomin ten aanzien van zijn eigen
land als van andere landen – en dat hij ook thans
nog allerminst als zoodanig mag worden beschouwd.
In Engeland heeft hij integendeel steeds behoord tot
de betrekkelijk kleine groep van economische theore-
tici, die het prijsgeven van den gouden standaard in September 1931 uitdrukkelijk hebben afgekeurd en
betreurd, en die sindsdien
bij
voortduring op een zoo
spoedig
mogelijk
herstel van een internationalen
gouden standaard zijn blijven aandringen. In de In-
ternationale Kamer van Koophandel, waar Prof. Gre-
gory reeds sinds verscheidene jaren als monetair
expert fungeerde, heeft dit standpunt hem dan ook
bij herhaling, laatstelijk nog op het Viiie Congres
te Parijs in Juni 1935, in tegenspraak gebracht met
dat van de officieele delegatie zijner landgenooten,
die in meerderheid wèl tot de aanhangers van de mo-netaire politiek hunner Regeering behoorden.
Aan den anderen kant zou men Prof. Gregory en
zijn medestanders echter evenzeer onrecht doen door
hun standpunt in de afgeloopen jaren als ,,deflatio-
nistisch” te qualificeeren. Integendeel werd hun ver-zet tegen het uitstellen der internationale valuta-sta-
bilisatie, totdat zekere andere voorwaarden – met
name een voorafgaande ,,reflatie” van de binnenland-
sche prijsniveaux – zouden zijn vervuld, juist inge-
geven door de overweging, dat het voortduren der
internationale monetaire onzekerheid zelf een der
krachtigste factoren was, die een toenemende deflatie
– door het oppotten van goud en het aanhouden van
groote liquide saldi in vreemde valuta’s – in de
hand werkten en
daardoor
het verwezenlijken van de
z.g. ,,voorwaarden” voor een stabilisatie steeds op-
nieuw zouden verhinderen: een standpunt, dat om.
in de monetaire resolutie van het Congres der inter-
ternationale Kamer van Koophandel te Parijs met
zooveel woorden tot uitdrukking is gebracht.
Herstel van een internationalen gouden standaard
was dus in dezen gedachtengang nimmer doel op
zichzelf, maar slechts het middel, waarvan men – in
strijd met zekere heerschende opvattingen – de
meest doeltreffende
bestrijding
der bestaande deflatie-
tendenzen verwachtte. Maar bij dit, zoo men wil op-
portunistische, doch in beginsel anti-deflationistische
uitgangspunt, is het dan ook slechts consequent om
tot het loslaten der bestaande goudpariteiten te ad-
viseeren, wanneer eenmaal – terecht of ten on-
rechte – bij een belangrijk deel der publieke opinie
de overtuiging heeft postgevat, dat dit loslaten niet
meer te vermijden is, en wanneer dus als gevolg daar-
van moet worden verwacht, dat de zooeven bedoelde
deflatie-tendenzen in toenemende mate hun werking
zullen doen gevoelen, totdat ,,het onweer van de
lucht is.” Het is deze overweging, die in den loop
der laatste twaalf maanden aan den eenen kant ook
verschillende overtuigde voorstanders van een inter-
nationalen gouden standaard tot aanhangers van het
,,alignement” bekeerd heeft, anderzijds echter wel-
licht ertoe heeft bijgedragen om in de landen, die
reeds gedevalueerd hadden, de overtuiging te doen
ontstaan, dat zij zelve thans
bij
het tot stand komen
van een dergelijke aanpassing meer voordeelen dan
nadeelen zouden hebben, en die aldus indirect de
mentaliteit heeft bevorderd, die tenslotte tot het
driemogendhedenaccoord van 26 Sept. jl. heeft geleid.
Tegen dezen ,,achtergrond” moeten mi. ook de
hoofdgedachten, door Prof. Gregory ontwikkeld in
zijn voordracht van Vrijdag ji., worden gezien ‘),

1)
Typeerend was in dit verband vooral ook de opmer-
king aan het begin van spr.’s voordracht, waarbij hij wel-
iiwaar erkende,
dat
de laatst overgebleven goudianden –
,,those countries which,
for reasons which 1 share,
declined
to
follow
the course of Sterling” – relatief het zwaarst
door de crisis getroffen waren, maar waaiibij hij dit niet
zoozeer toesohreef aan hun eigen economisehe politiek als
wel aan het feit, dat de andere landen door hun devaluatie
een onevenredig deel van den crisisdruk ep de goudianden
hebben afgewenteld.

11 November 1936

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTE

823

waarbij het dus volkomen begrijpelijk is, dat hij
eenerzijds het driemogendheden-accoord toejuichte als
verreweg de belangrijkste gebeurtenis ten goede, die
sinds het intreden van de depressie heeft plaats ge-
vonden, anderzijds echter betrekkelijk pessimistisch
bleef tea aanzien van cle te verwachten invloeden van
de binnenlandsche factoren in verschillende landen.

Zoo sprak hij ten aanzien van Frankrijk de vrees
uit, dat de reeds genomen maatregelen wellicht niet
voldoende zullen blijken om het opgepotte geld weder
in circulatie te brengen, hetgeen dan, in verband met
de nog steeds zeer zwakke hudgetaire positie — die
juist bij het uitblijven van een herstel der geldcircu-
latie veel gevaarlijker is dan wanneer deze wèl in-
treedt – z.i. onherroepelijk tot een verdere devalu-
atie van den Franc zou moeten leiden. Wat de Ver-
eeriigde Staten betreft, wees spr. aan den eenen kant
op den gunstigen factor, die gelegen is in de her-
kiezing van President Roosevelt met een zoo groote
meerderheid, dat hij voortaan noch de boeren, noch
de arbeiders, noch ,,het handjevol senatoren uit de
zilver-districten” naar de oogen behoeft te zien, maar
daartegenover staat, dat thans niemand kan voor-
spellen, aan welke monetaire adviseurs de Presi-
dent gehoor zal schenken, wanneer de thans inge-
treden herstelfactoren vroeger of later tot staan zul-
len komen.

Wat zijn eigen land betreft gaf Prof. Gregory
uiting aan zijn groote bezorgdheid omtrent de hausse-
stemming op de Engelsche effectenmarkt – die z.i.
reeds bedenkelijk op den toestand in de Vereenigde Staten gedurende de eerste helft van 1929 begint te
gelijken – en verder vooral omtrent de ten zeerste
overspannen ,,boom” in den woningbouw, waarbij
momenteel een tcmpo bereikt is van niet minder dan
3 maal dat van véér de depressie, een bedrijvigheid
aan de duurzaamheid waarvan, bij een vrijwel sta-
tionnaire bevolking, volgens spr. ,,slechts een politi-
cus” geloof zal kunnen slaan!
Wat tenslotte Duitschland betreft, toonde spr. zich
uiterst bezorgd over de recente toespitsing van het
autarkiestreven, en de daaruit onvermijdelijk voort-
vloeiende opdrjving van het kostenpeil, waardoor de
reeds bestaande spanningen tussche.n het binnenland-
sche en het buitenlandsche prijsniveau nog zullen
worden vergroot.

Deze laatste opmerkingen stonden tevens in nauw
verband met het inleidende en meer theoretisch ge-
tinte gedeelte van Prof. Gregory’s voordracht, waar-
in hij met name enkele behartenswaardige stellingen
had uitgesproken over de politiek van werkloosheids-
bestrijding door openbare werken, en speciaal over
de daaraan ten grondslag liggende motieven; dit laat-
ste in verband met de heteekenis van de factor ,,werk-
gelegenheid” voor het economisch herstel. Sommige van spr.’s opmerkingen in dit verband waren van bij-
zonder interesse voor diegenen onder zijn hoorders,
die ook de jongste debatten in de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek hadden bij-
gewoond, waar bij de meerderheid der praeadviseurs
een zekere neiging bestond om het cHterium voor
,,conjunctuurherstel” uitsluitend in het meerdere of
mindere herstel van cle werkgelegenheid te zoeken;
een criterium dat, zooals in de vergadering van 24
October reeds door enkele debaters, waaronder ook
schrijver dezes, was opgemerkt, te snel en te gemak-
kelijk zou kunnen leiden tot een bevestigend ant-

woord op de vraag, of voor een land als het onze niet
alleen conjunctuurherstel in dezen beperkten zin,
maar ook herstel van welvaart in het algemeen
mo-
gelijk kan zijn
zonder
een verbetering in onze export-
positie. –

De bestrijding nu van deze stelling, dat ,,welvaarts-
herste1′ vereenzelvigd mag worden met ,,hersel van
de locale werkgelegenheid”, vormde een van de kern-
punten van Prof. Gregory’s betoog, die niet aarzelde

deze vereenzelviging te qualificeeren als ,,a most pro-

found error for which the. world may have to pay
very heavily”. Als voorbeeld wierp hij in dit verband
het, hypothetische geval op, .dat ,,de dictatoren dezer wereld” er in zouden kannen slagen om den duur van
het zonlicht gedurende het geheele jaar tot slechts
zes uren per dag te beperken. Welk een ideale con-
junctuur voor de verlichtings- en verwarmingsindus-
trieën, riep Prof. Gregory uit, welk een toeneming
der werkgelegenheid, – maar tevens, welk een
achteruitgang in reëele welvaart! Inderdaad, het
voorbeeld moge overdreven schijnen en de argu-

mentatie simplistisch – spreker zelf verontschul-
digde zich, dat hij hier sprak als een ,,old-fashioned
economist” – maar verschilt een dergelijke absur-
diteit tenslotte wel qualitatief, en niet alleen quanti-
tatief, van de mentaliteit die ten grondslag ligt aan
het bevorderen van de productie van ,,ersatz”-grond-
stoffen tegen een topzwaar kostenpeil, of van het

aanprijzen van verhoogde bewapening, niet zoozeer
als doel op zichzelf, maar primair als middel tot her-
stel van werkgelegenheid?

Speciaal op dezen laatsten factor vestigde ook
Prof. Gregory de aandacht, toen hij er met nadruk op wees hoe uiterst bedenkelijk het is, dat juist de
toeneming der bewapeningen – die van internatio-
naal standpunt beschouwd, niet anders is dan een enorme welvaartsverspilling – in de gedachte van

de groote massa’s wordt vereenzelvigd met een her-
stel van werkgelegenheid. En hetzelfde geldt, mutatis
mutandis, evenzeer van tariefsverhoogingen, contin-
genteeringen en andere handelsbelemmeringen, die,
zooals spr. uiteenzette, in laatste instantie alle hun

oorzaak – en, helaas, hun partieele rechtvaardiging
– vinden in de nu eenmaal bestaande paradox, dat
dezelfde maatregelen, die
op korten termijn de werk-
gelegenheid binnen een zeker afgesloten gebied bevor-
deren, onherroepelijk op
langen
termijn zoowel de
werkgelegenheid als de welvaart over de geheele we-
reld –
met inbegrip
van dit beperkte gebied – ver-
minderen.

Van de vele overige belangwekkende punten uit
de voordracht van Prof. Gregory kan hier met het
oog op de plaatsruimte nog slechts één punt worden
gereleveerd, nl. zijn uiteenzetting over de beteekenis

van goedkoop geld in het conjunctuur-verloop. Zon-
der de beteekenis van dezen factor in het herstel-
proces te onderschatten, wees spr. al. op de onjuist-
heid van de meening, dat goedkoop geld slechts ver-
wezenlijkt zou kunnen worden na een voorafgaande
devaluatie; integendeel is het z.i. een factor, die aan
het einde van elke depressie noodzakelijk en automa-
tisch optreedt.

Tot besluit van zijn rede wees Prof. Gregory nog

op de enorme stijging van de goudproductie gedu-
rende de laatste vier jaren, als gevolg waarvan het
schrikbeeld van een dreigend tekort aan goud, dat
vooral vroeger herhaaldelijk als een argument tegen den gouden standaard placht te worden aangevoerd,
de wereld thans voor langen tijd niet meer behoeft te
verontrusten. .
J. G. KOOPMANS.

AANTEEKENINGEN.

De betrekkingen tusschen bankén en industrie
in Zweden.

Nadat reeds van verschillende landen (België,
Frankrijk en Zwitserland) de verhouding tusschen
banken en industrie in publicaties van het Neder-landsch Economisch Instituut is behandeld, heeft

Dr. E. van de Wiel dit onderwerp voor Zweden be-
studeerd.

In de ontwikkeling van Zweden van agrarisch tot
industrieel georiënteerd land, van welke ontwikke-
ling de schrijver in hoofdstuk 1 een kort overzicht
geeft, hebben de Zweedsche banken een belangrijke
rol gespeeld. Tot v66r de eeuwwisseling waren de

824

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Novembér 1936

Zweedsche credieinstellinen hoofdzakelijk tot het
type der depositobanken te rekenen, doch in de jaren
daarna ontwikkelden zij zich in een geheel andere

rïchtin en kunnen dan tot het type der industrie-
financierende bankeh geacht worden te behooren. Na in hoofdstuk II de ontwikkeling van het mo-
derné bankwezen in Zweden te hebben geschetst,
gaat de schrijver er in hoofdstuk III toe over een
onderzoek in te stellen naar de verschillende vormen,
waarin de betrekkingen tusshen banken en industrie
in Zweden zich hebben geopenbaard, nl. de credï.et-
verleening, de deelnemingen, de emissies en het
t

bezetten van plaatsen in het bestuur der indust.rieele
onderneniing.
Ten aanzien van de credietverleening komt dé

schrijver tot de conclusie, dat een belangrijk deel van
de door de banken verstrekte credieten de industrie
ten goede komt. De Zweedsche wetgever, welke het
bedrijf der banken van haar ontstaan af steeds aan beperkende bepalingen onderworpen en in het bij-
zonder de credietverleening aan de industrie zeer
bemoeilijkt heeft, nam gedurende de groote indtis-
trieele expansie van het begin der 20ste eeuw tegen-

over de credietinstellingen een eenigszins liberalere
houding aan. Dit blijkt vooral uit het tot stand
komen van de wet van 1909 op de emissiebanken en de bankwetswijziging van 1911, waarbij den banken
het recht werd verleend binnen bepaalde, weliswaar
Vrij enge, grenzen aandeelen te verwerven.
Deze wijziging van de hankwet leidde echter tot
een veel grooter mate van industrie-financieri iig door
de banken dan oorpronkeljk de bedoeling van den
wetgever was geweest. Met behulp van haar recht
aandeelen te bezitten, gingen de credietinstellingen
er nl. toe ovei participatiernaatschappijen op te rich-ten, welke tot doel hadden het verwerven van en het
handeidrijven in aandeelen. Op een formeel onaan-
tastbare wijze kondn de banken nu zooveel aan-
deelen bezitten als zij wilden. Het is duidelijk, dat,
wanneer deze handelwijze ook niet in strijd was met
de letter van de wet, zij toch in geen geval in over-
eenstemming was met de bedoeling ervan. Deze ge-
heele ontwikkeling werd in hooge mate bevorderd
door de gedurende en direct na den oorlog heer-
schende hoogconjunctuur, gepaard gaande met een
sterke inflatie, waarvan het financierings- en emissie-
bedrijf uiteraard profiteerden.
In den heginne schijnen de banken dc door haar
participatiemaatschappijen bewerkstelligde financie-
ringen voor een groot deel door emissies te hebben
geconsolideerd, welke ernissies door het publiek,
maar vooral door bij de emissievennootschappen ge-
interesseerde groepen werden opgenomen. Later werd
echter steeds meer van die gewoonte afgeweken en
behielden de participatiemaatschappijen belangrijke
bedragen aandeelen in portefeuille.
Toen eind 1926 de crisis uitbrak en het prijsniveau
een catastrophale daling te zien gaf, werden deze
financieringsinstituten der Zweedsche banken ge-
dwongen tot liquidatie. Oök bleek een belangrijk deel
der door de Zweedsche banken aan cle industrie ver-

strekte credieten bevroren te zijn. Dit had ten ge-
volge, dat verschillende industrieele ondernemingen
meer of minder afhankelijk van de banken werden.
De wetgever achtte dat ook een minder gewenschten
toestand en door het opnemen van verschillende
nieuwe bepalingen in de bankwet werd getracht een
herhaling van deze gebeurtenissen te voorkomen.
In hoofdstuk 1V stelt de schrijver een onderzoek
in naar de oorzaken, welke er toe hebben geleid, dat de Zweedsehe banken de industrie-financiering bin-
nen het terrein harer werkzaamheden betrokkn en
meent dan als zoodanig aan tb kunnen wijzen raast
de betrekkelijke schaarschte aan kapitaal in het land,
de gewoonte van het publiek een groot deel van zijn
bespaarde gelden bij de banken te beleggen.’ De

termijn-deposito’s vormen het grootste deel van het
totaal der deposito’s en blijven gemiddeld drie jaar
hij de banken. hierdoor kan een belangrijk gedeelte
van deze gelden ook weer op langen termijn worden
overgedragen. Op grond van deze feiten acht de
schrijver het volkomen te verdedigen, dat de Zweed-
sche banken de industrie bij haar expansie de behulp-
zame hand hebben geboden.
De industrie-financiering heeft ‘voor de Zweedschc
banken verschillende gevolgen gehad. In de eerste
plaats werd de concentratie in het bankwezen in de
hand gewerkt. Een ander gevolg van de industrie-
financiering, zooals die door de Zweedsche banken
is geëntameerd, is het ontstaan van een meer of min-
der sterke afhankelijkheidsverhouding tusschen de
banken en verschillende industrieele ondernemingen. wat geheel als een conjunctuurverschijnsel is te zien.
Zulk een afhankelijkheidsverhouding acht de schrij-
ver ongewenscht, daar het ernstige gevaren met zich
kan brengen, wanneer een bank ook ondernemer is.
Zij loopt dan immers ook het risico, dat in de hui-
dige maatschappij-organisatie aan de ondernemers
fun.ctie inhaerent is. Dat deze afhankelijkheidsver
houding minder intens zou zijn geweest, wanneer de
Zweedsche banken minder speculatief te werk zouden
zijn gegaan, acht de schrijver niet aan twijfel onder-

hevig. Als verzachtende omstandigheid bij een be-
oordeeling van het beleid van de Zweedsche banken
in de periode, dat zij de industrie ruim van crediet
voorzagen, voert de schrijver een algeheel gemis aan
ervaring met dit soort financieringszaken aan.
Voorts onderwerpt cle schrijver verschillende bepa-
lingen van de nieuwn bankwet van 1.934 aan critiek
– in de eerste plaats het verbod om aaiideelen te
verwerven en in de tweede plaats het verbod om
participatiemaatschappijen op te richten – welke

hij ni. in strijd acht met de geheele, historisch ge-
groeide structuur van het Zweedsche bankwezen.
In de laatste paragraaf wijdt de schrijver tenslotte
eenige aandacht aan de in 1.934 opgerichte A.-B.
Industrikredit, een instituut, dat tot doel heeft lang
en micidenlang crediet aan het bedrijfsleven te ver-
leenen. In verband met de heerschende depressie eij
de nieuwe bepalingen der bankwet was de mogelijk-
heid van de gewone banken credieten op langen ter-
mijn te verkrijgen, geringer geworden. Grootere en

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
1

Amsterdam
Totaal
Artikelen
117 Nov.
Sedert
Overeenk.
117 Nov.
Sedert
Overeenk.
1936
1935 1936
1jan. 1936
tijdvak 1935
1936
1Jan. 1936
tijdvak 1935

22.228 832.668
:862099

9.061
16.801
841.729 878.900
9.247
227.779
200.050

1.976
701.
229.755
200.751
80
20.586
19.976

.

350

20.936
19.97.6
45391
666.739 705.135 5.890
130.166 101.940
796.905
807.075
15.116
285.219
298.541
250
19.925
26.340
305.144
324.881
Tarwe

……………….
Rogge

……………….

6.649
86.810
129.472

1.675
1.660
88.485
131.132

Boekweit
………………..
MaIs
………………..

16.021
241.285
157.600 2.368 149.949
293.474 391.234 451.074

Gerst

………………
Haver

.
……………….
Lijnzaad

…………….
592
42.699 42.037

375

43.074
42.037
Lijnkoek ………………
1.017
32.125
17.357
180
7.826 6.171 39.951
23.528
Tarwemeel
……………
Andere meelsoorten
….
.
1.735
31.274
28.055

1.121
2.904
32.395
.
30.959

11 November 1936

ECONOMISCHSTATISTISCHE, BER.CHTEN

825

goed-ingewerkte ondernemingen kunnen zich kapi. talen
verschaffen door het opnemen van een obligatie-

leening, doch voor kleinere en nieuw-opgerichte
ondernemingen is de mogelijkheid om op deze wijze kapitaal te verkrijgen, veel geringer. Om in
dit
hiaat in de credietmogelijkheden
van
het bedrijfsleven te
voorzien, werd het genoemde instituut opgericht. De
beteekenis ervan acht de schrijver hoofdzakelijk te
liggen, in de vergemakkelijking vor (le klein- en

middeigroote industrie, met behulp van dat instituut
kapitaal op langen termijn aan te trekken. Een fout
in den. opzet van de nieuwe bank acht hij echter den
grooten invloed, welke den Staat is toegekend, voort-
vloeiende uit de bepalingen, dat de Staat de meer-
derheid der aandeelen van het instituut in bezit
heeft en 5 van de 8 bestuursleden benoemt.

De lSde publicatie van het Nederlandsch Eco-
nomisch Instituut.

In den ioop van de volgende week zal de 18de pu-
blicatie van het Nederlandsch Economisch Instituut verschijnen, t.w.: De betrekkingen tusschen banken
en industrie in Zweden door Dr. E. van de Wiel. Deze
studie wordin ‘dan handel gebracht voor
f
2.50.
Voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut geld een verminderde prijs van

f
1.85.
Alleeu
donateurs en leden
gelieven hun bestellin-
gen te richten tot het secretariaat van het N.E.I.,
Pieter de Hoochweg
122,
Rotterdam. Giro No. 158477.
(Voor andereu zijn de publicatiën verkrijgbaar in
den boekhandel en
hij
de Erven F. Bohn, Haarlem).

De zichtbare suikervoorraden in de wereld.

De zichtbare voorraden per 1 Oct. zijn volgens
C.
Caarnikow:

1936 1935 1934
tons
tons tons
Duitschland ……………
235.000 259.000
141.000
Tsjecho-Slowakije

……..
53.000 58.000 51.000
Frankrijk …………….
266.000 358.000
173.000
Nederland…………….
109.000
135.000
165.000
België

………………
36.000
32.000
29.000
Hongarije …………….
18.000
18.000
21.000
Polen………………..
47.000 67.000
66.000
U
.
K. Geîmp. suiker

……
112.000
•s.rn
216.000
Binnen!.

,…….
2.000
7.000
20.000

Europa. .. .. .. .

878.000
1.142.000
882.000
V.S. Alle havens

……..
334.000 545.000 628.000
Cubaansche havens

……
237.000
360.000 569.000
Cuba binnenland……….
640.000 560.000
1.000.000
Java

………………..
894.000
1.496.000
2.328.000

Totaal…….2.983.000 4.103.000 5.407.000

Vergadering Nederlandsch Economisch Instituut.

Donateurs en leden worden opgeroepen tot bij-
woning van
de vergadering van curatoren, stichters
en beschermers op Woensdag 18 November a.s. te
16 uur 30 in het gebouw van de Nederlandsche Han-
dels-I{oogeschool, Pieter de Hoochwcg
122, Rotterdam.

INGEZONDEN STUKKEN.

ZWIJGEN IS GOUD!

De Heer
J. H.
Cohen
Stuart schrijft ons:

In zijn beschouwingen over
de laatste jaarvergade-
rig
van de Vereeniging voorde Staathuishoudkunde
en
de
Statistiek constateert Prof. G. M. Verrijn
Stuart, dat ,,de devaluatie van den Gulden, die sinds de publicatie der praeadviezen was ingetreden, door
niemand als zoodanig werd bestreden”, en hij
be-
treurt, dat de ,,anti-devaluïsten” in de Vereeniging
de gelegenheid hebben laten voorbijgaan, om aan de
,,kennelijk devaluïstisch gezinde” praeadviseurs van
hun afwijkend inzicht blijk te geven. Zonder (te-
recht) uit dit stilzwijgen der tegenstanders te con-
cludeeren, dat zij door de praeadviezen of door het

STATISTIEKEN.
BA NKDISCONTO’S.
Disc.Wisse!s.
2

20
Oct.’86
N d
Lissabon
….
4

5Mei’36
Be!.Binn.E
ff
.

’36
Bk
1Vrsch.inR.C.
3

20 Oct.
Londen ……
230 Juni’32
3

20 Oct.’36
Madrid ……5

9Juli ’35
Athene ……….
7

14 Oct.’33
N.-YorkF.R.B.
11Feb.’34
Batavia……….
4

1 Juli’35
Oslo

……..
322Mei’33
Belgrado

……..
5
lFebr. ’35
Parijs

……
215 Oct.’36
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag

……3

1 Jan.’36
Boekarest ……..

4

15Dec.’34 Pretoria

….
3

15Mei ’33
Brussel ……….
2
16Mei’35
Rome ……..4

18Mei’36
Boedapest

……
4
28 Aug.’35
Stockholm

..
21
1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.
1
35
Tokio…..3.285
7Apr.’36
Dantzig……….
5

21 Oct.’35
Weenen ……
310Juh’35
Helsingfors ……
4

3 Dec.
1
34
Warschau…. 5
260ct.’33
Kopenhagen

….
322Aug.’35
Zwits.Nat.Bk. 2 8Sept.’36

OPEN MAUKT.

1936

7

2(7

26(31

19124
Nov.

Nov.

Oct.

Oct.

1935

4f9
Nov.

1934

5(10
Nov.

~1
j
914

0(24
uli
Amsterdam
Partic. disc.
1

‘I8
71_ 1
7
(8
1
I/4_1f
1
5
I5′.2
1
/8
18I16
/
2

3
1
19_
3
15
Prolong.
1
1
12
‘122
21j4
2
1
/4
1
/2
3.L12
1
214-3/4
Londen
Daggd


i/-I
1
12-1
11
2
-1
113_1
112.1
‘/,i
1314-2
Partic. disc.
s/is
1
1
16

9/_5j
17
/319!16
9
/;6
-5
19
7116_1I2
4114.314
Berlijn
Daggeld

.
25j-71
2
3
3
1
12
2
5
18-3
3
19
2
3
1-
5
j
3-11
371511

MaandeId
2
1
/

71
2
5
j

7J
2’/4

7
19
2 19
7
1
3

1
18
41

6

Part, disc.
3 3
.8
3

27.9
3
3314
211

112
Varenw.
..
41j
4_11
4_11
4_112
4.11
4


New York
Dageld
1)
1
2)
1 1 1
31
4

1
I3
14-2
1
12
Partic.dlsc.
1/
4

1/
4

114

11
4

1
116′
j,

0
Koers van 6 Nov. en daaraan voorafgaande weken
t/m. Vrijdag.
‘) 3/6
Nov.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

D
a a
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Bal avle
York
,l
)
5)

)
t)
1)

3 Nov. 1936
1.85%
9.04%
74.45
8.61
31.23
100%
4

,,

1936
1.85%
9.05%
74.50
8.61
31.271
100%
9

5

,,

1936
1.86%
9.09% 74.85
8.64%
31.42 100%
6

,,

1930
1.8634
9.09
74.90
8.62
31.50
100
7

,,

1936
1.86
.
71
9.08%
75.05
8.64%
31.52
100
9

,,

1936
1.86%
9.08%
75.-
8.64%
31.531
100
Laagste d.wi)
1.84% 9.03
74.20 8.58
31.15
100%
Hoogste
d.wl)
187 9.IZ
75.10
8.65 31.55 100%
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100

D ata
Zwit-
serland
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
t)
1)
rest
1)
*5)
)

3 Nov. 1936
42.54

6.55



4

1936
42.58

6.55



5

1936
.
42.75

6.60
– –
6

1936
42.80

6.60



7

1936
42.84

6.60

– –
9

,,

1936
42.86

6.55

Laagste d.wl)
42.45

6.45



Hoogste d.w’)
42.87%
35.-
6.70
1.55
10.-

Muntpariteit
48.003
35.007
7.371
1.488 13.094
48.52

D ata
Stock-
Kopen_j
0 1 •
S
0
)
Hel- Buenos-
Mon-
holm
)
hagent)
fsn5])
Aires’)
treal
1
)

3
Nov

1936
46.65
40.40
45.471
4.-
51%
1.85
4

,,

1936
46.721
40.45
45.521
4.01
5 1 %
1.85%
5

,,

1936
46.95
40.65
45.75
4.01
51%
1.86%
6

,,

1936
46.90
40.60
45.70
4.021 51%
l.86f4
7

,,

1936
46.85 40.571
45.671
4.01
513/
4

1.86%
9

,,

1936
46:871
40.571
45671
4.02 51%
1.86%
Laagste d.w’)
46.5,5
40.30 45.35
3.97
1

51
1.84%
Hoogste
d.w1)

1
66.671
47..-
40.75
45.80
4.05
52%
1.87
Muntpariteit
66.671
66.671 6.266 95%
2.1878
*) Noteering te Amsterdam.
St)
Not, te Rotterdam.
0
Part. opgave.
In
‘t
Iste
of
2de No. van
ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN
TF
NEW YORK. (Cable).

Data
Londen
($
per L)
Parijs

1
1$ p. lOOfr.)
Berlijn
($ p. 100 Mk.)
1 Amsterdam
($ p. 100 gid.)

3Nov.

1936



-.
4

,,

1936
4,88
29
/
32

4,65
40,21 53,91
5

,,

1936
4,88
15
32

4,63%
40,23 53,75
6

1936
4,87
27
/
32

4,63%
40,22
53,66
7

1936 4,87
21
/
32

4,63%
40,23
53,65
9

,,

1936
4.8723
4,64/4
40,23
53,64

11Nov.

1935


– –
Muntpariteit..
4,86
3
1
9 0%
23.81%.
40%

826

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 November 1938

inmiddels ingetreden fait accompli overtuigd zijn,
zegt de geachte schrijver iets verder, dat ,,over de mate van devaluatie hier te lande bij nader onder-
zoek weinig verschil van meening behoeft te bestaan
en dat de hoofd.vraag is of men zal blijven ,,zweven”
ten opzichte van Pond en goud beide, of dat men
aan het pond zal aanhaken”.
Naar aanleiding van deze opmerkingen zou ik in
de eerste plaats willen vaststellen, dat
toidusver geen

devaluatie van den gulden
heeft
plaats gehad
en dat

het ongewenscht moet worden geacht, een onjuist en
misleidend spraakgebruik in wetenschappelijke ge-
dachtenwisseling over te nemen. Wat wèl is ge-
schied is, dat de vaste band tusschen den Gulden en
het goud tijdelijk is losgelaten; de gulden ,,zweeft”
dus inderdaad, maar fs nog niet gedevalueerd (d.w.z.
op een lagere wettelijke goudwaarde gesteld) en het
is nog altijd onzeker of hij het zal worden. Wel is
natuurlijk een zekere
feitelijke
depreciatie ingetre-
den, maar dit bewijst op zichzelf nog absoluut niets
ten aanzien van de werkelijke intrinsieke waarde
van onze munt. Technisch beschouwd was immers de
gulden aan den vooravond van het goud-uitvoerver-bod volkomen in evenwicht en bestond geen enkele
reden voor zijn plotselinge depreciatie op Maandag
28 September. Aan zichzelf overgelaten, en onttrok-
ken aan duistere speculatieve en psychologische
invloeden (waaronder het drijven der z.g. devaluïsteu
een voorname plaats inneemt) of aan opzettelijken druk van het Egalisatiefonds lijkt het volstrekt niet uitgesloten, dat de gulden zich mettertijd weer zou
kunnen herstellen tot het oude peil.
Nu ken men wel op opportunistische grondeu he-
toogen en aannemelijk maken, dat een matige depre-
ciatie (en eventueel devaluatie) gewenscht is om de
,,aanpassing” van onze economische structuur bij die
der gedevalueerde buitenwereld te vergemakkelijken
of om onze crisis-steunregeling op een voor de schat-
kist en dus ook voor den belastingbetaler minder he-
zwarende wijze te rationaliseeren, maar het zou mi.
zeer te betreuren zijn, wanneer dergelijke betoogen
opnieuw het karakter gingen dragen van een onge-

breidelde en emotioneele propaganda tot maximale muntverzwakking, al dan niet met ,,aanhaking” aan
het Pond (een experiment, waarvoor de hemel ons
beware!).
De anti-devaluïsten hebben door hun stilzwijgen ter
vergadering getoond, den gulden zijn eigen peil te
willen laten vinden en omtrent dat peil geen star
vooroordeel te willen laten meespreken. liet ware
zeer te wenschen, dat ook de tegenpartij blijk wilde
geven van dezelfde sportieve opvatting. Laat ons
zwijgen over den gulden en het woord geven aan den
gulden zelf. Onze munt is nu, juridisch gesproken,

,,sub judice” en het algêmeen belang eischt, dat de
jury – in dit geval het groote, zoo gemakkelijk te verontrusten publiek – niet in zijn oordeel worde
beïnvloed door pro- en contrarumoer van veèlal be-
langhebbende partijen.

N a s c h r i f t. Gaarne maak ik gebruik van de mij
geboden gelegenheid tot repliceeren op hovenstaand
betoog van den heer J. H. Cohen Stuart.
Deze maakt bezwaar tegen het woord ,,devaluatie”
ter kenschetsiug van den huidigen toestand van ons
geldwezen. Belangrijker dan het woord is de zaak
zelve, waarom het gaat. Maar als men over woorden
vallen wil, wrelnu, dan zou ik willen opmerken, dat
,,devalueeren” beteekent, dat men een zaak minder
waard maakt dan deze tevoren was. Dat deed onze
Regeering met betrekking tot de goudwaarde van
den Gulden, toen zij door invoering van een gouduit-

STATISTISCH

GRANEN EN ZADEN
TUINBOUWARTIKELEN
VLEESCH

TARWE
R000E
MAIS
GERST
LIJNZAAD
WITTE
KOOL
UIEN
BLOEM-
KOOL
RUND-
VARKENS-
Manitoba
loco
74 kg Bahia
La Plata
64/6,5 kg
La Plata
La Plata
Ie kwal.
gewoon
le soort
VLEESCH VLEESCH

Rotterdam!
Blanca loco
R’damlA’dam
loco
R’damiA’dam
loco Rotter-
loco
R’dam/A’dam
1-5 pond
per 100 KG.
per 100 KG.
Broek op
P. 100 St.
(versch)
per 100 kg
(versch)
per 100 kg
Amsterdam
per 100 kg.
per 100 kg.
per 2000 kg.
dam/A’dam
per 2000 kg.
per 1960 kg.
Broek op
Langendij k
Groote-
Rotterdam Rotterdam
2)
9)
4)
Langendijk
broek 5)

%
f
f
Tf
%
f
TTrfI%
fl1
f
T
1925
17,20 100,0
13,075
100,0
231,50
100,0
236,00
100,0
462,50
100,0
4,556)

100,0
13,25
6
)
100,0 14,80
6
)
100,0
93,_6)

100,0
77,50
6
)
100,0

lan.

1936
545
31,7
3,525
27,0
56,00 24,2
63,50
27,0
153,50
33,1
4,47
98,2
2,26
17,1
44,-
47,3
50,87
5

65,6
)ebr.

,,
5,225
30,4
3,40
26,0
55,25 23,9 64,50 27,3
152,50
33,0
4,50
98,9
2,59
19:5
43,775
47,1
48,25
62,3
Maart


5,225
30,4
3,50 26,8
59,50
25,7
69,75
29,6
150,00
32,4
6,60
145,1
3,05
23,0
45,75
49,2
46,57
5

60,1
April

,,
5,175
30,1
3,45
26,4
64,00 27,6 70,00
29,7
147,25
31,8
48,50
52,1
45,375
58,6
Mei
5,125
29,8 3,175
26,6
63,75
27,5
72,25
30,6
147,75
31,9
51,60
55,5
44,30
57,2
Juni

,,
5,05 29,4
3,45
26,4
66,00 28,5 71,50
30,3
154,00
33,3
54,15
58,2
46,25
59,7
Juli

,,
5,62)
32,7
3,65
27,9
71,75
31,0
74,75
31,7
162,50
35,1
57,35
61,7 47,75
61,6
6,35
36,9
4,026
30,8
84,00
36,3
88,00
37,3
170,00
36,8

—-

—-

——
—-

—-

——

60,40 64,9 50,20
64,1
Sept.
6,50 37,8
4,40
33,7
85,00
36,7
88,00
37,3
166,75
36,1


—-







—-

—-

5,81
39,3 61,05 65,6
51,875
66,0
Oct.

,,
8,80
51,2
6,025
46,1
97,50
42,1
120,50
51,1
199,75
43,2

– –

—-









9,84
66,5 58,85 63,3 52,30
67,5
2 Nov.

,,
8,50 49,4 5,50
42,1
89,50
38,7
1119,50
50,6,
192,00
41,5
0,96,
21,1
1,73
13,1
6,34
42,3
55,30
7
)
59,5
49,_7)

63,2
9

»

,,
8,55
49,7 5,60
42,8
90,50
39,1 1120,50 51,1
190,00
41,1
‘)Men zie voor de toelichting op dezen staat de nos. van 8, 15 Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en 15 Febr. 1933.
2)
Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2. van Jan. 1931 t
tot 16 Dec. 1929 American No. 2 van 16Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 74/5kg Hongaarsche; vanaf 26 Mei 1930 tot 23 Mei 1932 74kg Zuid-Russische; van 23Mei19
Van 23 Mei-19 Sept. 1932 No.
ä.
Van 19 Sept. ’32 tot 24 juli ’33 62163 kg Z.-Russ. Van 24 Juli ’33-7 Oct. ’35 64165 kg La Plata. Van 7 Oct. ’35-18 Mei ‘3662163 1

Vervolg STATISTISCH OVERZICH

MINERALEN TEXTIELGOEDEREN DIVERSEN

STEENKOLEN
Weatfaalsche!
PETROLEUM
BENZINE
KATOEN

WOL WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Hollandsche
Mid. Contin.
Crude
Gulf exp
______________ ___________
gekamde
Australische
Australische,
HUIDEN
SALPETEP
Middling
locoprijzen

__________

1

F.

F.
1

Sakella-
0. F. No. t
bunkerkolen,
onezeèfd f.o.b.
33 t/fTl 3396
64/66°
cts. per
Merino. 64’s A’v.
loco Bradford
CrossbredColo-
nial Carded,
Gaaf, open
kop
Old. per
100 kg
R dam/A’dam.

8.
g.
per barrel
U.S. gallon
New-York
1

rides
Oomra
Liverpool
per 1b.
50’s Av. loco
57-61 pnd.
netto
per 1000 kg.
per Ib.
1

Liverpool
Bradford per Ib.

7i
%
cts.•
%
cts.s
Ti
cts.•
%
ct•
cts.•
j
cts.
f
%
1925
10,80
100,0
4,165
100,0
36,85
100,0
57,7
100,0
147,5

100,0
47,1
100,0
277,2
100,0 148,7
100,0
34,7Cr
100,0
12,-
100,(

Jan.

1936
Febr.
6,15
615
56,9
56,9
1,52
5

1,51
36,6
36,3
8,41
8,56
22,8
23,2
17,5 16,9
30,3 29,2
29,3
27,7
19,9 18,8
14,7 13,8
311
293
97,0 97,0
35,0
45,4 30,5
15,-
43,2 5,80


Maart
615
56,9
1,525
36,6
8,61
23,4
16,7
29,0
28,1
19,0
14,1
29,8
99,5 35,0
35,9
46,6 47,9 31,4 32,2
15,-
14,25
43,2
411
5,85
5,90
48,1
,,
Aliril

,,
6,20

57,4
1,525
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,6
18,7 13,8
29,2 99,5 35,9
47,9
32,2
14,-
403
5,95

49,C
Mei

,,
6,25
57,9
1,525
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,3
18,5 13,5
28,6
100,8
36,4
47,9
32,2
13,75
39,6
6,-
50,(
ni
Ju

,,
6,30
58,3
1,525
36,6 8,33 22,6
17,6
30,5 27,4
18,6 16,8
35,7
97,0
35,0
46,6
31,4
13,-
37,5
6,-
50,(
Juli
6,25
57,9
1,52
5

36,6
8,06
21,9
19,3
33,5
31,4
21,3
18,1
38,5
97,0
35,0
46,6
31,4
13,-
37,5
6,-
50,(
Aug.

,,
6,30
58,3
1,52
5

36,6
7,94 21,5
17,9
31,0
33,3
22,5
17,2
36,6
99,5 35,9 46,6
31,4
13,50
38,9
5,25
43,1
Sept.
6,35
58,8
1,54
369
7,81
21,2
18,0
31,2
32,3
21,9
17,8
37,8
99,5 35,9
49,1
33,1 14,50
41,8 5,35

Oct.,,
7,80
72,2
1,95
46,8
10,27
27,9 23,0 39,9 42,0 28,5 21,9 46,5
121,0
43,7
1

61,1
41,1
119,25 55,5 5,40

2 Nov.

»
7,70 71,3
1,93
46,3
10,25′)
27,8 22,4 38,8 42,9
2
)
29,2
21,42)
45,4
125,1
3)
45,1
66.3
3
)
44,6
1
5,45
45,’
9

»
7,70-
71,3
1,94
46,6
22,8


39,5
i
.•.
5,45
45,’
1)
7 Nov.
2)4
Nov.
3)5
Nov.
4)
lndexcijfers op goudbasis 37,9 en 34,1.
5)
Op goudbasia 38,8 en 34,1.

11
November 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

827

voerverbod opzettelijk den totdusver gebezigden rem
ter voorkoming van een verandering in de goud-
waarde buiten werking stelde. Zulks was ,,de facto”
clevalueereli, waarbij ik het geheel eens ben met den
antidevaluïst A. A. van Sandick, die in de October-
aflevering van De Economist (blz. 758) het volgen-
de s hrijft:
1oerijk gezegd, vind ik het ook eenigszins kinder-
achtig, te willen verbloemen, dat wij in feite gede-
valueerd hebben. De omstandigheid, dat bij ons het
devaluatiepercentage van dag tot dag wisselt en nog
niet wettelijk is vastgesteld, doet zeer weinig ter
zake. Heeft men ooit scrupules gehad te spreken van
de devaluatie van het Pond Sterling?”
Dat de Gulden, aan zich zelf overgelaten, dus zon-
der interventie van Regeering en De Nederlandsche
Bank, naar zijn oude peil zou kunnen terugkeeren,
zooals de geachte inzender zulks voor mogelijk houdt,
klinkt al heel weinig waarschijnlijk.

De Nederlandsche prjsverhoudingen waren
bij
het
verlaten van den gouden standaard nog op geen stuk-
ken na aangepast bij de sinds 1929 ingetreden de-
flatje; de achterstand, welke bij deze aanpassing nog
viel in te halen, vormt, nu de Gulden los van het
goud is, al aanstonds een factor van aanzienlijke ,,de
facto” devaluatie, die slechts geneutraliseerd zou
kunnen worden, wanneer zich internationaal op kor-
ten termijn een zeer krachtige uitbreiding van de
geldcirculatie en een algemeene prijsstijging zou vol-
trekken. Een dergelijke loop van zaken is natuurlijk
niet volstrekt onmogelijk, maar toch wel zoo onwaar-
schijnlijk, dat het, als men hij de behandeling van de geldpolitiek reëel van opvatting wil blijven, waarlijk
niet aangaat om een automatisch herstel van de vroe-
gere goudwaarde van den Gulden thans binnen den
kring der praktische mogelijkheden te betrekken.

Waarom aanhaking aan het Pond zoo bedenkelijk
zou zijn, is, zoolang deze valuta blijft voldoen aan
eischen van redelijke stabiliteit, volstrekt niet in te
zien. Zulk een aanhaking zou immers niet anders dan
een eenzijdig karakter kunnen dragen; d.w.z. zij zou
van Nederland moeten uitgaan en ook door Neder-
land weer ongedaan gemaakt kunnen worden, wan-
neer het Pond geen goed plechtanker voor de Neder-
landsche valutapolitiek meer zou worden geacht.
Voor zulk een experiment behoeft de heniel ons niet
te bewaren; het ware integendeel alleszins verdedig-
baar.

Tenslotte nog dit. De Nederlandsche geldpolitiek
omvat een complex van vraagstukken, die slechts
langs den weg der zakelijke, nuchtere en
openbare
bespreking tot een algemeen bevredigende oplossing
gebracht kunnen worden. Dat het ,,onsportief” zou
zijn om de verschillende aspecten van dit vraagstuk te behandelen, is een standpunt, dat ik volstrekt niet
waardeeren kan en dat mijns inziens niet anders is
dan een restant van de weinig zakelijke houding,
welke ook de Regeering langen tijd ten opzichte van
het devaluatievraagstuk aannam, onder het bekende
motto: ,,spreek er niet meer over”! Daarvan is ons
land thans gelukkig bevrijd. Een werkelijk vrucht-
bare discussie is weer mogelijk geworden. Maar als
de heer Cohen Stuart zijn zin kreeg, dan zou de vroe-
gere doofpottaktiek in eere worden hersteld, dan zou
opnieuw het misverstand allerwegen om zich heen–
grijpen en ons volk voortdurend in onbehaaglijke on-
zekerheid blijven verkeeren, omdat de vorming van
een zoo goed mogelijk gefundeerde publieke opinie
verhinderd zou worden. Sportief is de voorliefde voor
de doofpot allerminst, eerder zou ik geneigd zijn haar
als een uiting van hange struisvogelpolitiek te be-
schouwen.
G.
M. V.
S.

PAN GROOTHANDELSPRIJZEN
1)
(De voUedige statistiek werd het laatst opgenomen in E.-B. B. van J, November j.l.)

ZUIVEL EN EIEREN
METALEN

BOTER

1

KAAS

BOTER

Edammer
1
1
EIEREN KOPER
LOOD
TIN IJZER
Cleveland
GIETERIJ-
ZINK
GOUD ZILVER
per kg
Leeuwar-
1

Alkmaar
g1

Fabrieks-
1
Gem. not.
t

Elermijn
Standaard
Locoprijzen Locoprijzen
Locoprijzen
Foundry
No. 3 f.o.b.

IJZER
(Lux III) p.
Locoprijzen
Londen cash
Londen
cash
Londen pel
derCornm.
Noteering
Zuivel-‘

kaas
Centr.
1
ki. mjmerk
1
Roermond
p. 100 St.
Londen
per Eng. ton
Londen
per Eng, ton
Londen per
Eng, ton
Middlesb.
Eng. t. f.o.b.
Antwerpen
per
Eng. ton
per ounce
fine
Standard
Ounce
per 50kg.
per Eng. ton

fI%
f’f
i
f’%Ti5iÏi37i
%
f•
%
f•
%
cts.
0
“3”
1925
2,31

1100,0

56,-
100,0
9,18
J1000
751,00
100,0
440,75
100,0
3168,50
100,0
44,25
100,0
40,50
100,0
437,75
100,0
51,75
100,0
162,00
100,0

Jan.’36
0,57 24,7
0,95

16,80
30,0
4,04
44,0
252,00
33,5
112,50
25,5
1516,50
48,0 24,75
56,2
20,25
50,0
106,25
24,3 51,75
100,0
60,50
37,4
Feb.,
0,61
26,4
0,92
5

17,37
5

31,0
3,375

36,8 256,25
34,1
116,75
26,5
1493,50
47,1
24,75
56,2
20,25
50,0
111,00
25,4
51,75
100,0
59,50
36,8
Mrt.,
0,46
19,9 1,04

17,70
31,6
2,69
29,3 261,75 34,8
120,75
27,3
1544,25
48,7
24,75
56,2
20,25
50,0
116,75
26,7
51,75
100,0
59,50
36,8
Apr.,
0,44
19,0 1,025

16,825
30,0
2,49
27,1
269,50 35,9
117,25
26,6
1522,75
48,1
24,75
56,2
20,25
50,0
110,75
25,3
51,75
100,0
61,00
37,7
Mei
,
0,47 20,3
0,99

18,75
33,5
2,52 27,5
270,25
36,0
114,75
26,0
1495,50
47,2
25,00
56,8
20,25 50,0
108,00
24,7
51,75
100,0
62,25
38,5
Juni
0,57 24,7 0,89

20,20
36,1
2,69 29,3
268,50
35,8
110,50
25,1
1358,25
42,9
25,00
56,8
20,25 50,0
105,50
24,1
51,75
100,0
60,75
37,5
Juli
0,60
26,0
0,81
5

19,35
34,6
2,91
31,7
275,25 36,6
117,75
26,7
1382,-
43,6
27,00
61,0
20,25
50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
60,50
37,4
Aug.
0,62 26,8 0,80

17,87
5

31,9
3,31
5

36,1
282,50
37,6
123,75
28,1
1358,75
42,9
27,00
61,0
20,25 50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
59,75
37,0
Sep.,
0,58
25,1
0,79

16,25
29,0
3,63 39,5
289,75 38,6
134,50
30,5
1459,00
46,0
27,25
61,6
20,25
50,0
104,25
23,8
51,75
100,0
60,75
37,5
Oct. ,,
0,63
27,3 0,77
5

17,55
31,3
4,85
52,81
374,75
49,9
169,00
38,3
1847,75
58,3
33,50
75,7
26,00 64,2
135,00
30,8
65,25
126,0
75,75
46,8
2 Nov.,
0,678
29,0
0,80

116,25
7
)
29,0
1
5,50 59,9
392,75 52,3
174,50
39,6
1883,50
59,4
33,00
74,6
25,50 63,0
145,25
33,2
64,50
124,6
75,50
46,6
9

1
,,
0,80

1
5,50 1 59,91
402,75 53,6
1

194,75
44,2
2183,25
1 68,9 33,25 1
75,1
25,75
1

63,6
149,75
1
34,21
64,75
125,1
82,751
51,1
6 Sept. 193279 K.G. La Plata; van 26 Sept. 1932 tot 5 Febr. 1934 Manitoba No. 2; van 5 Febr. 1934 tot 6Juli1935 80kg La Plata.
3)
Tot Jan. 1928 Weatern; vanaf Jan. 1928
ot 2 Oct. 1933 No. 2 Canada.
4)
Tot Jan. 1928 Malting; van Jan. 1928 tot 9 Febr. 1931 American No. 2, van 9 Febr. 1931 tot 23 Mei 1932 6415 K.G. Zuid-Russische.
.-Russische.
5)
De jaren 1928 en 1929 Broek op Langendijk.
6
)1928.
7)
6 Nov.
8)5
Nov.

lAN GROOTHANDELSPRIJZEN.

BOUWMATERIALEN
.
KOLONIALE PRODUCTEN

VURENHOUT
S
TEENEN
CACAO
COPRA
KOFFIE
RUBBER SUIKER
THEE
INDEXCIJFER
basis 7″ f.o.b.
Zweden(
binnenmuur
buitenmuur
OF. Accra
Ned.-lnd.
Robusta
Standaard
Ribbed Smoked
Witte kristal-
Afi. N.-I. theev.
Kolo
Finland
per standaard
per
per per
50 kg c.i.f.
f.m.s.
per 100 kg
Locoprijzen
Rotterdam
Sheets
loco Londen suiker
R’damlA’dam
loco
A’darn gem. pr.
Java- en Suma-
Grond-
niale

van 4.672 M.
1000 stuks
1000 stuks
Nederland Amsterdam
per 11
kg.
per Ib.
per 100 kg.
trathee
p.
‘1

kg.
stoffen
pro..
ducten

fj,g
1′
%
“Ti
%
f
1
t
“ii”
“T”
“3i”
ets.
1925
159,75
100,0
15,50
100,0
19,-
100,0
25,71
100,0
35,87
5

100,0
61,375
100,0
1,80
100,0
18,75 100,0
84,5
100,0
100.0
100.0

Jan.’36
63,00
39,4
8,25
53,2
10,-
52,6
8,47
32,9
11,12
5

31,0
13
21,2
0,21
11,6
4,32
5

23,1
39,50
46,7
35.5
30.9
Feb.,
63,00
39,4
8,-
51,6
9,50
50,0
8,62
33,5
10,62
5

29,6
13
21,2
0,22
12,3
4,12
5

21,3
38,50
45,5
35.6
30.6
Mrt..
64,25
40,2
8,-
51,6
10,25
54,0 8,47 32,9
9,775

27,2
13
21,2 0,23
12,6
3,925
20,9
37,25
44,1
35.8
29.9
Apr.,
65,00
40,7
8,-
51,6
10,25
54,0
8,67 33,7
9,72
5

27,1
13
21,2 0,23
12,6
3,975

21,2
36,50 43,2
35.6 29.8
Mei
,
65,00
40,7
8,-
51,6
10,25
54,0
9,23 35,9
9,525
26,6
13
21,2 0,23
12,6
3,65
19,5
37
43,8
35.2 29.9
Juni,,
68,00
42,6
7,75
50,0
10,-
52,6
10.34
40,2 9,90
27,6
13
21,2
0,23
12,6
3,85
20,5
36,50
43,2
35.3
31.0

juli

,,
71,25
44,6
7,-
45,2
9,25
48,7
10,34
40,2
10,475
29,2
13,12
5

21,4
0,24
13,3
3,70
19,7
36,25
42,9
35.9
31.1
Aug..
73,25
45,9
6,50
41,9
9,-
47,4
10,89
42,4
10,825
30,2
13
21,2
0,23
13,0
3,55
18,9
36,75
43,5
36.2
31.1
Sep.,,
79,00
49,5
7,-
45,2
9,-
47,4
12,30
47,8
11,275
31,4
13
21,2
0,24
13,3
3,475

18,5
37,50
44,4
37.2
32.6
Oct.
107,00
67,0
7,25
46,8
9,-
47,4
17,24
67,1
13,87
5

38,7
1

14,87
5

24,2
.

0,30
16,7
t

4,475
23,9
46,50
55,0
47.0
40.9
2Nov.,
106,00
66,4
1
14,50
40,4
1

IS 24,4
. ,

0,31 17,2
1

4,625
24,7
41.84)
43.14)
9

,

,,
106,00
66,4
15,25
42,5
1

15
24,4
0,32
17,8
1

4,75
25,3
49.35)
43.35)
5)
De tegenwaarde in guldens, San de £ en $ noteeringen, berekend tegen den wisselkoers van den dag. (Zie E.-S. B. van 7 Oct. 1936, bin 733).

828

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11
November 1936

KOERSEN TE LONDEN.

Plaat sut en
Landen
Noteerings-J
eenheden

1
24
Oct.
1
31
1936.

1
Oct.
1936
217
Nov.
’36
LaagsteHoogsfe
7
Nov.
1936

Alexandrië..
Piast. p.
97% 97%
97%
97%
97%
Athene

….
Dr.p.
550 550
540 560
550
Bangkok….
Sh.p.tical
1110
8

1110.9,.
1110 9
TV
1110
1
1
10
T5
Budapest’)..
Pen. p.
£
27 27
26 28
27
BuenosAires’
p.pesop.
17.55 17.55 16.85
17.60 17.55
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
11631
1163t
1/6
3
1
2

1/6
5
1
33

1/6%
Constantin.
.
Piast.p.c
611
613 613 613 613
ffongkong ..
Sh. P.
$
112
29
1
32

11299132

112l9,
1/3
1
/
51

112
1
%
Sh. p. yen
121132
1/2
1
1
99

112
1i2%

1121199
Lissabon…. Escu.p.,
110h
110%
110
110%
110%
lvlexico

.
..
.
$
per
£
18.00 18.00
17%
1834
18

Riobe

…….

etontevideo
8
)
d.per
25%
25% 25%
26%
26
vEontreal

..
$
per
£
4.88%
4.88%
4.86%
4.89
4.87%
Riod.Janeiro
d. per Mii.
2291
53

2%
2271
5e

2291
32

2%
Shanghai

. .
Sh. p.
$
112
15
/
33

1/2%
1/23.’
1/2%
112
17
1
83

Singapore
. .
id. p.
$
214
5
1
39

2145132

2
1
1
4%
214%
214
9
1
33

/alparaiso
5).
$
per
£
131%
131%
131%
131% 131%
Warschau
. .
Zl. p. £
26
26
25k
26%
26
‘) uttic. not.
1
Uct.
Itiijl.

)
Uttic.
not.
15
laten, gem. not., welke Imp. hebben te betalen 2 Sept. 17.00.
3)
0111e. not. 6 Oct.
3971.

4)
Id. II Mrt.
1935 41/
4
. 5)
90 dg. Vanaf 28 Aug.

laatste ,export” noteering.

ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
9)
Londen’) N.Yorkl)

Londen
3 Nov. 1936., 20%

3 Nov. 1936….

14212 4

,,

1936..

20%

44%

4

,,

1936….

142
1
2
*
5

,,

1936..

20%

44%

5

,,

1936..,.

142;3
6

,,

1936.,

20X
6

44%

6

,,

1938,..,

14216*
7

,,

1936,.

20′

7

,,

1936.,..

142
17*
9

,,

1936.. 21%

47%

9

,,

1936….

142
18*
11 Nov. 1935.. 29%

11
Nov. 1935….

14114*
27 Juli

1914.. 24
1
5
16

59

27 Juli

1914….

84110%
5)
in pence
p. oz.
stand.
1)
Foreign silver in $c.
p.
oz. line.
3
)ln sh.
p. oz.
line

STAND VAN

8
RIJKS KAS.

Vorderingen.
1

31Oct.1936
1

7Nov.1936
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij De Ne.
f
52.588.42554
1
24.356.523,52
Saldo b. d. BankvoorNed.Oemeenten
,,

181.726,01

113.286,19
Voorsch.
op

ultimo September 1936

derlandsche Bank
……………….

a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hootds. der grondbel. en der geit.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting
,

3.984.292,10
,,

3.984.292,10
,,

92.685.742,01
98.669.191.26
Idem aan Suriname ………………
.
,,

12.768.516,13
Kasvord.weg. credietverst. alh. buitenl.
,,

15.771.980,09
,,
115.368.229,20

Voorschotten aan Ned.-Indië
………

Daggeldleeningen tenen onderpand..
Saldo der
v.
Rijkscomptabelen
postrek.

..12.760.802,61

8.500.000,-
35.149.119,26

Vord.
op
andere Staatsbedrijven
1)….
5.427.505,08
40.407.992,64

5.727.505,08
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)…
28.120.000,-
,28.120.000,-
Verp1ichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van haar octrooi verstrekt


Schatkistbiljetten in Omloop ………
f448.579.000,-
f458.984.000,-
75.650.000.-
65.310.000,-
,,

1.160.623,50
,,

1.160.078,-
Schuld
op
ultimo September 1936 ajd.
gem. weg. a. h. uitte keeren hoofds.d.

.

Zilverbons in omloop
……………..

pers. bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.

Schatkistpromessen in omloop
………

e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die bel, en
op
de vermogensbelasting

Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
1.032.215,49
1.040.757,34

Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.

T.’)
en
3.398.980,94 9.574.929,69
Schuld aan Curaçao’)
………………

Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
78.913.654,38
,,
1.500.000,-
69.422259,13
1.500.000,-
Id. aan diverse instellingen’)
………..
….
105.146.680,82

105.149.143,82
‘)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
31 Oct. 1936
1

7
Nov.
1936
Vorderingen:
1)
f

1.921.000,-
f

1.452.000,-
Saldo Javasche

Bank

……………
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
,,

465.000,-
460.000,-
Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas

Rijksinstell
e. a.
Schatkistpromessen in Omloop …….
92.686.000,-
,,
4.250.000,- 98.669.000,-
,,
,

4.250.000,-
Schatkisibiljetten in omloop
………
2.000.000,-
2.000.000,-
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds

1.414.000,-

..

.

1.489.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank
,,

675.000,-

..

739.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen,
.

710.000,-
710.000,-
Voorschot van de Javasche Bank


‘)
Betasimiddelen in
‘s
Lands Kas
op
17 Oct. 1936 f 47.859.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
________________

Metaal
Circu
latie
Andere
opeischb.
schulden
1
1
Discont.
‘Div. reke-
ningen
1)

10
Oct.

1936..
712
1.097
500
6.54
1.464
3

,,

1936..
717
1.190
492
646
1.484
26 Sept.

1936..
722
1.093
478
645 1.444
19

1936..
723
1.053
469
641
1.450
12

1936..
722
1.026
533

.
638 1.429
1

Juli

1914,.
645
1.100
560 735 398
‘)
Sluitp. der activa.

NEDERLANDSCHE BANK..
Verkorte Balans op .9 November 1936.

Activa. Binnenl.Wis-
f

19.927.695,18
{Hfdbk.
sels,Prom..Bijbnk. ,,

320.826,21
enz.indisc.Ag.sch. ,,

2.238.408,41

f
22.486.929,80
Papier
o.
h. Buiteul. in disconto

……,,

Idem eigen portef.

f

2.244.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognieta,fgel.


2.244.000,-
Beleeningen

mcl.
vrsch.
i 1
Hfdbk.
f
251.780.400,171)
Bijbnk.
,,

5.980.326,51
In

rek..crt.(1
,,

31.532.580,56
op
onderp.)

f
289.293.307,24

Op
Effecten
…..
f
285.8811.946,77
1
1
Op
Goederen en Spec.
,,

3.406.360,47
280.293.307,241)
Voorschotten a. h. Rijk

…………..

..

Munt, Goud ……
f
124.106.740,_
Muntmat., Goud
.. ,,
445.788.032,87

f
569.894.77,87
Munt, Zilver, enz.

,,

19.681.645,31
Muntmat., Zilver
. .


,
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
589.576.418,18
2
)

sioenfonds

……………………,,
39.352.772,13
Gebouwen en Meub. der Bank

……..,,
4.600.000,-
Diverse rekeningen
……………….,,
5.324.451,-
Staatd. Nederl. (Wetv. 2715
1
’32,
S.
No. 221)
,,
11.958.329,12

f
964.836.207,47
Paseiva.
Kapitaal
………………. ……….

f
20.000.000,-
Reservefonds
……………………,,
Bijzondere

reserve

………………,,
3.105.769,04
6.300.000,-
Pensioenfonds

………………….,,
10.281.316,18
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
783.558.295,-
Bankassignatiën in
omloop

……….,,
9.261,34
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f

40.130.441,62
saldo’s:

Anderen98884.921,28

,,
139.015.362,90
Diverse

rekeningen
………………

..
2.566.203,01

f
964.836.207,47
Beschikbaar metaalsaldo

…………..
f
221.419.026,53
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd
is
,,
553.697.566,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht

………………….
i)
Waarvan aan Nederlandsch-lndie
(Wet van 15Maart 1933, Staatsblad No. 99)………..
f
68.518.450,-
2)

Waarvan
in
het buitenland…. …………………..
.

10.500.000,-
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Goud

Munt 1,11untrnat.
Circulatie
Andere
opeïschb.
Beschikt,.
Metaal-
Dek-
kings
schulden
saldo
perc.

9 Nov. ’36
124107
445.788
783.558 139.025
221.479
6 2

,,

’36
124107
445.788
805.654
118.141
221.597
64
25 Juji

’14
65.703
96.410 310.437
6.198 43.521
54

Data

1

Belee-
1
rupler
1
Litverse
i op het

reke-
disconto sjrechtstreeks) ningen

buitenl.
1
ningen’)

9 Nov. 19361
22.487

289.293
1

2.244
5.324
26
Oct.

19361
22.556
J

288.129
2.244
6.958
25 JuÏi

ii4J
67.947

61.686
20.188
509
1)
Onder de activa.

JAVASCHE
BANK.
Andere
1
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
1
metaal-
schulden saldo

7Nov.’36
2
)
108.070 163.440
24.130
33.042
31 Oct.
’36
2
f
108.140
158.230
24.270 35.140

10 Oct.
1936
88.505
2008f
162.270 23.486
34.344
3

,,

1936
88.565
20.271
158.238
23.069
36.314
25
.Tuli
1914
22.057
31.907
110.172
12.634
4.842 Wissels,
I I
,
Diverse
Dek-
Data
buiten
1

Dis-
Belee-
rek e-
kings-
N.-Ind.
1

conto’s
,
ningen
ningen1)

percen-
______________
betaaib.

1
lage

7Nov. ’36
5
)
2.770
73T50
15.950
58
31 Oct. ’36
2
)
2.170
73.220
11.210
59

10 Oct. 1936
2.326
10.455
56.142
11.258
58
3

,,

1936 1.907
10.429 52.311
10.640
60
25 Juli 1914
6.395
7.259 75.541
2.228
44
9)
Siuitpost activa.

2)
Cijfers telegrafisch
,
ontvangen.

Auteur