Ga direct naar de content

Jrg. 11, editie 531

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 3 1926

MAA /’f 1 92G

AUTEURjJRECFTT VOORBEHOUDEN.

Economisch

Statistisché

Be ri
`
cht

en

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEtD, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINCEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART-

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOdR
.
ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

1IE JAARGANG

WOENSDAG 3’MAART 1926

No. 531

INHOUD

Blz.
I
teekent zich duidelijk de invloed van de maand-
lIET
VOLKSKREDJETWEZEN IN NED.-TNDIE
door G.
Oonggrijp

…………………………………
198
Internationale regeling van den werktijd door
Ir. B.
l3ölger
…………………………………….200
De llaagsche Conferentie betreffende den. Industrieelen
eigendom door
Prof.
Mr. W. H. Drucker …………
201
Het Verdrag met België door
Jr. A. Piate …………
203
liet Verdrag met België door
D. G. van
Bevniagen . . . 204
Prof. Nelemans en het Belgisch tractaat door
Mr. W.
Snermondt Lan ……………….
…………….
205
Be
De Oppositie tegen het Verdrag met lgië door
ir. J.
C. Ramaer ………………………………..
205
BUI’rENLANDSCIIE MEDEWERKING:
Hamburg als havenvan het ContinentdoorDr.
Walter
Grnling

……………………………….
208
De Duitsche buitenlandsche handel in
1925
door
Dr.
Cari Krdmer …………………………..
211
AANTEEKENINGEN: De Algemeene R.-K. Werkgevereeniging en het Ver-
drag met België …………………………
212
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN..

.

..
213-220
Geidkoersen.

I
Bankstaten.

Goederenhandel.
Wisselkoersen.

I
Effectenbeurzen.

Verkeerswezen.

INSTiTUUT
VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN.
Algemeen Secretaris: Mr.
Q.
J. Terpstra.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
COMMISSIE VAN ADVIES.
Prof. Mr. D. van Blom; J. van Hasselt; Jhr. Mr. L. 11. van
Lennep;
Mr. K. P. van der Mandela;
Prof.
Dr.
E.
Moresc’o;
Mr. Dr.
L. F. Ii.
Regout; Dr.
E. van Welderen Baron
Ren.qers;
Prof. Mr.
H. R. Ribbius;
Mr.
Q.
J. Terpstra;
Prof. Mr.
F. de
Vries.
Gedelegeerd lid:
Prof.
Mr.
0.
M. Verrijn Stuart.
Redacteur.Secreta.ris: D. J. Wansink.
Secretariaat: Pieter de Hoo’chweg 122,
Rotterdam.
Telefoon
Nr. 3000.
Postrekeiving
8408.

Abonnementsprijs voor het
weekblad
franco p. p. in
Nederland f
20,—. Buitenland en Koloniën
f 23,—
per
jaar. Losse nummers 50 cents. Leden en
donateur8
van het
Instituut
ontvangen
het weekblad gratis.

Advertenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement
volgens tarief.
Adsniivistratie
van abonnementen en adver-
tenties: Nijgib & van Ditmar’s Uitgevers-Maatschappij, Rot-
terdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage.
Postchèque-
en giro-
rekening No.
6729.

2
MAART
1926.

In verband met de maandwisseling kwam er aan

het einde der week iets meer vraag naar geld. De

rente voor particulier disconto, die aanvankelijk nog

verder teruggeloopen was, liep daardoor Vrijdag

plotseling Y4 pOt, op, terwijl de prolongatierente de

geheele week al iets hooger noteerde en enkele dagen

op 2Y2 pOt. kwam. Cali geld was in het begin der

week nog. weder zeer overvloedig en voor
%
pOt.

nauwelijks te plaatsen, maar trok eveneens op Vrij.

dag belangrijk aan en was Zaterdag zeer gezocht

en voo’rbijgaand voor 2Y4 pOt. onder te brengen.
* *
*.

01) den weekstaat van De Nederlandsche Bank

wisseling af. De post binneulandsche wissels vertoont

een vermeerdering van ‘f 9,1 millioen, terwijl de

beleeningen een stijging van f 19,5 millioen te zien

geven. Het renteloos voorschot aan het Rijk klom

m’t f 1,3 millioen. De voorraad gouden nunt en

gouden muntmateriaal daalden resp. met f 500.000

en f 300.000. De zilvervoorraad daalde met een

kleine f 400.000.

“De post papier op.het buitenland blijktmet f 12

million te zijn verminderd, terwijl de diverse reke-

ningen onder het actief een teruggang van f 17,8

millioen vertoonen. Ook in de afgeloopen week heeft

de Bank dus blijkbaar weder voor vrij aanzienlijke
bidragen aan ponden afgegeven. De biljettencircu-

latie vermeerderde met f 32,4 millioen. De rekening

courantsaldi geven een daling van f 33,1 millioen

te zien,’ waaruit eveneens de invloed der maandwis-

seling blijkt. Het beschikbaar metaalsaldo verminderde

met 1 millioen. Het dekkingspercentage bedraagt 51.
* *
*

De stemming op de wisselmarkt was zeer kalm.

De meeste wissels ondergingen bijna geen verande-

ring, hoewel de omzetten in het algemeen niet

orbelangrjk waren. Alleen
Parijs
en.– Oslo waren

weder, sterk schommelend. Voor Parijs heerschte een

vaste tendens. Geopend op 8.97 werd Vrijdag voor

9.23 afgedaan. Oslo was sterk bewogen. Geopend.
01)
53.15 werd den vlgenden dag reeds voor 54.40 ver-

handeld waarna een daling tot 53.25 intrad. Daarna

ontstond opnieuw een stijging tot 54.55 om flauw
te sluiten op 54.10. In tegenstëlling hiermede was

Kopenhagen zeer stabiel en bijna even onbewogen

als de goudwissels.

LONDEN, 1
MAART
1926.

Niettegenstaande het einde van een maand in

de .berichtspe.riode viel ondervond de geldrnark-t

geé.n moeielijkheid om, zonder beroep op de Bank’

van Engeland, aan alle aanvragen te voldoen. In het

begin van deze maand zal geld nog ruimer zijn

uit hoofde van vervallen dividend en coupons.

De discontomarkt bleef eveneens zwak van toon,

doordat zich nog steeds een niet onbelangrijke vraag

naar wissels, die bovendien schaarsch zijn, van bui-

tenlandsche
zijde
doet gelden.

De prijs voor 3 maands bankaccepten handhaafde

zich daarom nauwelijks op 4Y8 pOt.

In de vreemde wisselmarkt had een ]evendige

omzet in Parijs en Oslo plaats. New York werd iets

duurder, terwijl A msterclam onveranderd op 12,14 sluit.

198

.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart 1926

HET VOLKSKREDIETWEZEN IN

NED.-INDIË.
1)

In zijn artikel naar aanleiding van het jaarverslag van het volkskredietwezen over 1922/23 in dit tijd-
schrift
2)
noemde de heer J. W.
Meijer
R.anneft als
de drie grote kenmerken van de kredietverstrekking
aan de inheemse bevolking van N.-Indië, dat zij is

veelsoortig, aanzienlik en snel toenemend. Men zou

nog als vierde grote kenmerk kunnen noemen, dat het krediet veelal sterk konsumptief getint is. Te-

recht noemde de heer. M. R. al die kenmerken even

belangrijk als bedenkelik.

Vee isoortig.
Inlanders, die in geldverlegenheid zit-

ten, brengen hun huisraad, hun kleren of hun kot-

baarheden naar het goevernementspandhuis. Of zij

lenen van bloedverwanten, dorpsgenoten of geldschie-

ters. De Indonesiër, die een feest moet geven en geld

te kort komt, wendt zich tot de inheemse, Ohinese

of Arabiese geldschieter. Bezitters van klapperbomn,

die niet kunnen wachten op de latere opbrengst vn
de langzaam rijpende vruchten, zetten die om in een
paar klinkende rijksdaalders; bezitters van bouwgro-
den, die niet kunnen wachten op de opbrengst van

de nog te velde staande gewassen, verkoopen die voor

een lage prijs. Grondbezitters, die een handvol geld
dringender nodig hebben dan de toekomstige opbreng-

sten van hun grond, verpanden deze aan een geld-
schieter, of verhuren de later te leveren grond vodr

een bepaalde tijd aan Europese, Inlandse of Ohine’se

huurders tegen een nu te ontvangen som. Visses

oefenen hun bedrijf uit, .niet als ekonomies-vrije wer-
kers ter zee, maar als mensen, die door voorschottén

gebonden zijn aan cle opkopers van hun vangst’n.
Bosprodukten-zoekers staan in de schuld hij de ver-

zamelaars of exporteurs van hun produkt. Kopes
van geïmporteerde goederen hebben die veelal gekocht
niet A kontant, maar op krediet, onder beding van

betaling dier
4
goederen met de opbrengst van hun Iti-
landse landbouwbedrjfjes. Een paar honderdduizend
arbeiders in. de buitengewesten hebben een imii-
gratie- of een reëngagementskontrakt gesloten tegen

ontvangst van een voorschot. Karrevoerders zijn d&or

een schuld gebonden aan de suikerfabriek. Timmr-
lieden, smedenen allerlei kleine aannemers van taak-
werk hebben vaak een gedeelte van de overeengeko-
men betaling vooruit ontvangen. Duizenden manlike
en vrouwlike arbeiders werken in duizenden grote en kleine werkplaatsen, maar vooral in kleine, gebbndeu
door.een schuld, en zijn soms niet veel vrijer
dan eèn
pandeling. Honderdduizenden deelbouwers, ovei ‘de
hele archipel verspreid, bewerken eigen of andermans
akker, tegen een schamel deel van de opbrengst,’ en
zijn gewoonlik in ekonorniese afhankelikheid geraakt
door het aangaan van een schuld. Het is duidelik, dt
de schulden der Indonesiërs, die zich met goedgevolg
hebben gewend tot de daarvoor bestemde orgaen vai
het volkskredietwezen: afdelingsbanken, dorpsbank-
jes, desaloemboengs (waar padi uitgeleend wordt) en
vissersbanken, slechts een gedeelte, en misschin
slechts een klein gedeelte vormen van het totaal
der schulden van de inheemse bevolking. Men trbft bij deze schulden alle mogelike rentebedingén aa’n,
van nitI tot 500 en meer procenten ‘s jaars, en
hebben alle mogelike graden van kon sumptiviteit en
produktiviteit.
Aanzier&li1i.
Preciese kwantitatieve gegevens hbben
wij alleen betreffënde het krediet, verstrekt door ..de goevernementspandhuizen en door afdelingsbanken,
dorpsbanken en desaloemboengs. De pandhuizen leen-
den in 1924
f
151 millioen uit. De afdelingsbanken
– dit zijn de grote volksbanken, die per jaar gemid-
deld
f
5
iL
600.000 onder de .bevolking uitzetten (op
Java en M. was ulto 1924 het gemiddeld
uitstaand
bedrag
f
443.000 per bank en
f
59 perS schuldbewijs)
en gewoon]ik een afdeling (bestuursressort van een

Vereenvoudigde spelling.
1924,
le halfjaar
bi. 323 (No. 432).

assiste:n-resident of kontroleur) of regentschap tot
arbeidsveld hebben – de afdelingsbanken leenden uit

f
46,9 millioen. De desa- of dorpsbanken – dit zijn de kleine gemeentelike kredietin stellingen, •die in
1924 gemiddeld per bank
f
1109 onder de dorpsge-
noten hadden
uitstaan (op
Java en M.
f
11,5 per
lening, in de ‘buitengewesten
f
20 per lening) en waar-
bij het geld sneller rouleert dan bij de afdelingsban-
keii – de desabanken leenden uit
f
21,3 millioen.
De desaloemboengs leenden uit 1.671.000 pikol padi,
dat is, bij een prijs van
f
4 de pikol, een geldswaarde
van bijna
f
6,1 millioen. Het door devissersvereeni-
gingen uitgeleende bedrag was .onbeduideud en kan

verwaarloosd worden. Dit geeft dus een totaal van
ongeveer
f
232 millioen, in 1924 uitgeleend, waarvan

f
81 millioen door de organen van ‘het volkskrediet-

wezen. Verder weten wij nog, uit het, laatste verslag

van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten

in N.-Indië, dat in de goevernementslanden van Java
in 1923 een bedrag van
f
15,3 millioen door de sui-kerondernemingen aan grondhuur is betaald. Dit be-
cirag heeft grotendeels het karakter van krediet en
:i.s langer of korter tijd v66r de levering van de akkers

aan de Inlandse grondbezitters uitbetaald, dikwels
1 jaar vooruit.

Toeneming.
Toeneming van deze ons bekende kre-

(lieten der pandhuizen en volkskredietinstellingen is
alleen dan niet bedenkelik, als tegenover die toe- een

afneming staat van de vele andere leningen, en daar

weten we niets van. Toeneming van het krediet, dôor

de pandhuizen verstrekt is in het algemeen het be-
denkelikst, omdat het niet opvoedend werkt en, ver-
geleken met het krediet van afdelingsbanken, dorps-
banken en loemboengs, in meeidere mate op een nood-
toestand wijst,
al
dient men zich te hoeden voor de
misvatting dat
alle
toeneming van pandhuiskrediet
op groter nood zou wijzen. De aanwas der van over-

heidswege geleide kredietstromen was in het tienjarig
tijdvak vöôr 1922 inderdaad groot. In 1915, toen de
pandhuisclienst reeds in de meeste distrikten van Java
en Madoera was ingevoerd, verstrekten 316 pandhui-
zen op 34,6 millioen panden
f
15,9 millioen. In 1922
verstrekten 371 pandhuizen op 37,4 millioen panden

f
151,9 millioen. Ook als men rekening houdt met de
waardedaling van het geld, valt er waarschijnlik nog
een vrij aanzienlike vermeerdering te konstatereri.
Gelukkig bleef nadien het uitgeleende geldbedrag na-
genoeg konstant.

Van de ontwikkeling der af delings- of volks banken
geven de onderstaaide cijfers een beeld.

Aantal
Uitgeleend
1

Aantal
Uitgeleend
volks-
1

volks-

1
Jaar
banken
1
duizendt.
bank en

1
in
duize
n
dt.
op
Java
guldens
in debuiten-I
guldens
en M.
gewesten

1915
73
19.355
9
2.329
1920.
70
30.594
.14
7.616
1922
70
36.913
16
9.142
1923
70
34.977
16
8.266
1924
70
37.300
17
9.569

Dat het volkskredietwezen in de buitengewesten
jonger is dan op Java en Madoera, kan uit deze cij-
fers worden afgelezen. Ook bij de volksbanken is in
de uitgeleende geldbedragen sinds 1922 meer stabi-
liteit gekomen. (Het hoogtepunt der uitzettingen, in
geld uitgedrukt, viel in het jaar 1921). Waarschi,jnlik
zijn de kredieten, vooral in de buitengewesten, nog voor
vrij grote uitbreiding in de komende jaren vatbaar.

De grootste toeneming van kredietinstellingen en
uitgeleende bedragen heeft plaats gehad bij de
desa-
en dorpsbanken.
Enkele cijfers voor Java en Madoera
volgen hieronder:
Deze krachtige ontwikkeling heeft, op zich zelf,
niets verontrustends. De desabankjes hebben waar

schijniik nog grote mogelikheden voor zich. Het kre-
diet dat zij geven valt binnen de gezichtskring van

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1

Zuiver
Uitgeleend
Aantal
Jaar
desabanken
vermogen
in in duizendt.
duizendt.

1917
2.107 1.179
7.713

1922
2.823
2.976
15.021
1923
3.482 4.203
20.732

1924
3.735
5.440 25.789

de desaman. Tot dusverre is de rente, die geheven

moet worden, wel hoog, 10 pOt. in de 11 weken, maar
als het vermogen van de bankjes voldoende aange-
groeid zal zijn, hetgeen in 4 â 5 jaren het geval kan

wezen zal de rente op 4 â 5 pOt. in de 11 weken
gesteld kunnen worden, voor de Inlandsche maat-

schappij en voor zulk klein krediet als de bankjes

verschaffen, niet veel. De dorpsbankjes in de buiten-
gewesten betekenen nog niet genoeg om ze hier nader

te bespreken.

De
desalocinboengs
zijn in de laatste tien jaren

voortdurend in aantal verminderd. De verwachtingen

van deze instellingen waren aanvankelik hoog gespan-
nen, en dit heeft aanleiding gegeven tot oprichting
ook in dorpen en streken, waar, door weinig padi-

kultuur, een te versnipperd grondbezit of een te leven-
dig ruilverkeer, de levensvoorwaarden voor dit kre-
•diet in natura niet aanwe’zi’g waren. Zo is dan op

Java en Madoera het aantal desaloemboengs van 1917
tot 1924 geleidelik gedaald van 10.858 tot 6864. Eet.
schijnt echter dat het laagste punt in de uitleningen
reeds in 1922 werd bereikt. Sindsdien nam, ondanks
de teruggang in het aantal instellingen van 8310 tot
6864, het uitgeleende bedrag toe van 1.493.000 tdt
1.671.000 pikol padi. Ook het aantal feners nam sinds
1922 een neinig toe en bedroeg in 1924 1.200.000.

Aan deze wederopleving van het loemboengkrediet

zijn de
geldschaa.rse
en :het verminderd geldverkeer,
dat in de laatste jaren in de desa te konstateren viel
als gevolg van de lage konjunktuur, zeker niet vreemd
geweest. De ‘beloning van diensten geschiedde we-
derom meer in natura en minder in geld. Maar ook
andere oorzaken kunnen tot die wederopleving bTj-
gedragen hebben. Hoe groter de prijsversc’hilleu zijn
van de padi, kort na de oogst en in de schrale tijd,

hoe voordeliger het padikrediet is. Immers men leent

in de
tijd
dat de padi een hoge waarde heeft, en
betaalt terug in de tijd dat ze goedkoop is. Verder
kunnen hoge prijzen van de tweede gewassen bewe-
gen tot het verkopen daarvan op ruime schaal, met
als gevolg schaarste aan voedingsmiddelen en groter
behoefte aan loem’boengkrediet. Of de opleving ver-
der voortgang zal ‘hebben kan niemand voorspellen.
Wij geloven niet, dat bij normale verdere ontwikke-
ling van Indië aan de loemboerigs meer dan een he-
scheiden plaats voorbehouden is.
Niet, alleen in het loem’boenghedrjf hebben zich de
verminderde welvaart en de ‘geldschaarste der lage

konjunktuur weerspiegeld; ook de afdelingbanken
ondergingen daarvan de invloed. Uit de enkele hier-

boven gegeven
cijfers
van het eerste staatje is dat
niet af te lezen, daarvoor zijn die cijfers te onvol-
tallig en is de inzinking van het welvaartspeil geluk-
kig te gering geweest. Dat staatje gaf een overzicht
van de door de volksbanken in verschillende boek-
jaren uitgeleende bedragen. Beschouwen wij tans de
op ‘het einde van het boekjaar onder de bevolking
uitstaande ‘bedragen. Deze zijn kleiner dan de uitge-
leende bedragen, omdat het geld der afdelingsbanken
telkens gemiddeld korter dan een jaar onder de be-
volking uitgezet wordt. Het onderstaande overzicht
betreft alleen Java en Madoera.
Met behulp van Inlandse indexcij.fers hebben we
aan de cijfers, zoals men die in de verslagen van ‘het
ro]kskredietwezen kan vinden, een kolom 4 toege-
voegd. Deze Inlandse indexcijfers, die door het Cen-
traal Kantoor voor de Statistiek in N.-Indië in over-
leg met de leider van het onderzoek naar de belas-tirigdruk op de Inlandse bevolking, de heer Meijer
Ranneft, werden berekend, werden ons welwillend

Uitstaand ulto, boekjaar

S
,

jaar
<

m
11

•Q
2
S
32

1
2
3
4
5
6
7

1913
71

12.765
t

12.765
-.


1915
73

16.833
1


230


1920
70

25.466
9.467 364
±
426.000

56
1922
70

32.732
1

18.492
467
475.087

67
1923
70

32.019
1

19.345
457
503.165

61
1924
70

31.032 18.254
443
512.156

59

dor de
laatstennoemde
verschaft.
Kolom
4 moet dus

een denkbeeld geven van de reële toe–of afneming
vén de betekenis der uitstaande bedragen, in handen

van Inlanders, sinds 1913. De bevolking van Java
blijkt dan in het topjaar 1920 weinig te hebben ge-
leend. Daarna gaan en geldbedragen en reële waarden

de hoogte in, om eerst in de laatste jaren tot staan

ti komen. Deze kentering betekent niet, dat de kre-dietbehoefte in de desa is verminderd. Integendèel,
dbordat partikuliere opkopers en voorschotgevers te-

riighoudender werden, zal de behoefte aan bankkre-
diet eer toe- dan afgenomen zijn. De banken moesten echter voorzichtig zijn, omdat de
prijzen
van produk-
tn en kapitaal’goederen gedaald waren en zijn, zoals
het verslag konstateert, haar ‘heil gaan zoeken in ver-
deling van de afbetaling ‘der leningen over talrijke
térmijnen en in kleinere payementen. Vandaar een
vérmindering van het uitstaand bedrag tegenover een
vermeerdering van het aantal uitleningen en het uit-
geleende geldbedrag. Dit gevolg valt te hetreu-
rèn. Het. ‘bren’gt de afdelingsbanken te veel op het
tdrrein der ‘desabankjes. Het gevaar wordt groter,
dat de volksbank in de desabanken haar konkurren-
tn gaat zien, terwijl juist verdeling van arbeid en
samenwerking nodig zijn. Aan die samen’erking ont-
breekt nog veel. Zelfs lezen we in het verslag, dat
,,de ‘gevallen niet op zich zelf (staan) dat de admi-
nistrateur eener afdeelingsbank, al of niet gesteund
door zijn bestuur, de ontwikkeling van het desabank-
ezen tracht tegen te gaan door credietverleen.ing aan
nieuw opgerichte instellingen te weigeren of te be-

n’oeili,jken, door het maximum van de desabanklee-
nngen te drukken en door de oprichting van bankjes
tegen te gaan.” Samenvattende cijfers vab de uit-
staande bedragen bij’ de volksbanken in de buiten-
gëwesten geven we hier niet, omdat deze te weinig
zôuden zeggen ter kenschetsing van de zeer uiteen-
lopende toestanden bij die ‘banken. Tot de belangrijkste
cijfèrs
uit de verslagen van het
vôlkskredietwezen behoren die van de achterstand in
d
6
terugbeta.lin gen. Hoge
achterstand-cijfers
zijn het bwijs dat er iets niet in orde is; lage achterstand-
pércentages
bewijzen
echter nog niet dat de toestand
g’iustig is. Men moet daarvoor ook weten, hoe het
staat met de afschrijvingen, of er veel pressie is uit-‘oef
en
d

door de bestuursambtenaren, of er veel boe-

n zijD opgelegd en veel gerechtelike vervolgingen
iijn ingesteld. De
achterstand-cijférs
der volksbanken
z6wel van die op Java en Madoera als daarbuiten,
zijn. voor 1924 niet hoog en vergeleken bij het voor-
afgaande jaar gedaald, zoals blijkt uit het volgende
overzicht.

Java en Madoera
Buitengewesten

Jaar
50

E.

1915 1619
9,9
138
228
12,66
1923
2852
9,3
1
190
825
11,2 1924
2566
8,6
276
545
7,2

Het gunstige
achterstand-percentage is,
zowel op
Java als daarbuiten, mede verkregen door belangrijke
afschrijvingen:
de Javase banken schreven
f
276.000

200

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart 1926

af, een ‘bedrag dat nog nimmer werd bereikt, de ban-
ken der lbuitengewesten
f
142.500. Ook liet boetebe-
drag was hoog; op Java en Madoera
f
441.000.

Daar het bij de volksbanken niet in de eerste plaats
gaat om het maken van winsten, menen wij in dit

overzicht te kunnen volstaan met de vermelding dat
de bedrijfsuitkomsten niet ongunstig waren en het

geven van de volgende cijfers uit ‘de verlies- en winst-

rekening 1924, die voor alle volksbanken tezamen
gelden.

De banken betaalden over cle door ‘haar opgenomeii
gelden een interest van
f
2.182.400; hadden aan sala-
rissen, toeslagen, pensioenen enz.
f
2.145.300 te
talen en
f
1.190.800 aan diverse onkosten. Zij boekten
een winst van
f
1.260.200. De. voornaamste inkomsten-
posten waren:
f
6.715.900 interest uit (onder de be-
volking) uit,gezette gelden;
f
511.000 uit boeten
(waaronder het hierboven voor Java vermelde bedrag
van
f
441.000) en
f
505.400 interest uit beleggingei.
Willen de lbanken aan haar roeping beantwoorden,
dan zullen de besturen voort moeten gaan op de weg,

die sinds kort ingeslagen is en streven naar vermin-
dering van de salarisrekening. Is eenmaal het zuiver
vermogen van de volksbanken op peil gebracht – dit

bedraagt voor de 81 banken tans
f
9.310.000 of g6-
middeld
f
101.000 per bank – dan kan de zo ge-
wenste verlaging van de interest der uitgezette gel-

den plaats hebben. Deze bedraagt tans bij de meeste
banken voor de meeste leningen nog 18 pOt.
‘5
jaars.,

De positie van de
Centrale Kcis
wordt ‘gaandeweg

sterker. Het geldverkeer tusseil de volkskredietban-
ken en de Centrale Kas wordt steeds levendiger. De
bedrijfsresultaten waren gun sti.g en de verliezen, in

vorige jaren op effekten geleden, konden worden

ingehaald. Centrale Kas en ‘dienst van het Volk’skrq-
dietwezen vormen tans prakties een organies geheel,
waarmede een der wensen van de adviseur voor het
volkskredietwezen, dr. J. H. Boeke, vervuld is.

De
heer
Boeke heeft sinds lang zijn volle aandacht

aan de bevordering der koöperatie onder Inlanders
gegeven. Daar de toepassing der koöperatie-verordq-
ning op Inlandse koöperatieve verenigingen op tl
van bezwaren stuit, is onder zijn leiding een ontwerp –

verordening tot regeling der koöperatieve verenigin
gen van Inlanders samengesteld. Zij berustte bij 4e
afsluiting, van het verslag in Juli’ 1925 sedert onge-
veer ande:i.’half jaar hij cle Raad van N.-Indië, wach-
tenci op heschonwing en raad. Quo usque tandem?

G. GONGGRIJP.

INTERNATIONALE REGELING VAN DEN WERKTIJD.

Zooais bekend verondersteld mag worden heeft de
Engeische Regeering, nadat haar gebleken was, dat dc venschelijkheid daartoe ook in de andere landen
bestond, de Regeeringen van België, Duitschlancl,
F:rankrijk en Italië tegen 15 .Maâi’t a.s. uitgenoodigd
tot een conferentie ten einde de mogelijkheid te ovei-wegen om een ‘effectieve internationale overeenkomit
tot stand te ‘brengen ter regeling van het aantal werk-
tiren.in de nijverheid.

Hoewel reeds jaren geleden over internationals
regelingen werd gesproken behoeven we voor de orT-
dei’•havige aangelegenheid ‘niet verder terug to gan
dan 1919. In Oct. 1919 kwam te Washington volgen:s hef, Vredesverdrag. van To.rsailies de eerste [nterna-
tionale Arbeidsconferentie bijeen en het was, gezi.et
de inleiding tot het 13e hoofdstuk van het Vredesvdi-
drag, niet te verwonderen, dat men allereerst cle vraag
besprak op welke wijze do 8-urendag (48 in. per week)
internationaal zou kunnen worden geregeld. Men
was het vrij’ gauw met elkaar eens, zoodat een con-
ventie werd aangenomen, waërbij de 8-urendag en 48-
urige werkweek, behalve in handels- en landbouwon-
dernemingen, werd voor’geschreven,terwijl voor de
scheepvaart een afzonderlijke ‘conferentie zou worden
gehouden. Voor ‘co:nti
in
ubed:rijven werd de werkweek

op 56 uur gesteld.

Alen had echter betrekkelijk weinig aan deze con-

ventje, wanneer de verschullendë landen, aangesloten

bij het Bureau Int. du Travail, haar niet ratificeer-
den. Om dit gemalckelijker te maken werd bepaald dat

voor Japan en Britsch-Indië aanmerkelijk ruimere

bepalingen zouden gelden, terwijl de conventie niet
‘oor China, Perzië en Siam zou gelden.
Voor de andere landen meende men, ‘dat geen bij-
zondere bepalin gen noodig waren en men verwachtte

dat deze binnen den in ‘het Vredesverdrag ‘gestelden

termijn van 18 maanden voorstellen tot ratificatie der
conventie bij ‘de bevoegde macht in ‘hun Rij’k zouden

hebben ingediend: Deze verwachting is echter ijdel

gebleken. Wel is waar ratificeerden een 5-tal van de
56 aangesloten landen, nI. Griekenland (Nov. 1920),

Roemenië (Juni 1921), Britsch-Indië (Juli 1921),
Tsjechoslowakije (Aug. 1921) en
Bulgarije
(Febr.
1922) de conventie, terwijl later Oostenrijk, Letland

en Italië voorwaardelijk ratificeerden, doch daarte-
genover staat dat er thans, 6 jaar na de ‘conferentie,

nog verschillende landen w.o. Engeland zijn, die niet
eens voldaan hebben aan de verplichting om binnen
:i.
Y2
jaar, dus v66r Juli 1921, eenig voorstel daarom-

trent aan de bevoegde macht voor te leggen.
Het wil dus niet met deze conventie. Nu zou di.t
op zichzelf misschien niet •zoo erg zijn,
1)
ware het
niet ‘dat er elk jaar een internationale arbeidsconfe-
rentie wordt gehouden, waarop enkele internationale
vraagstukken, hetzij door een conventie, ‘hetzij door
een recommendatie geregeld worden en ‘het ligt voor

cle hand, dat wanneer ‘de ratificatie van de eerste en
misschien tevens de v’oo:rnaamste van de tot nog toe

aangenomen conventies zoo weinig opschiet, er in be-

paalde kringen een strooming komt om naar micide-
len uit te zien, die den moed er in weten te houden.
Vooral oolc omdat er van verschillende zijden reeds op aan is gedrongen de snelheid waarmede de inter-

nationale regelingen worden gemaakt, iets te tempo-

ren en eens te zien wat of men t.a.v. ‘de reeds getrof-
fen regelingen doet.

De reden dat zoo weini.g landen tot ratificatie over-
gingen houdt uiteraard allereerst verband met den inhoud der conventie zelf. Deze schrijft algemeen

(behalve voo:r ‘de reeds genoemde bedrijven) ,de 48-u.
ww.
voor, ‘dus ook voor de spoorwegen en de over-
heidsbedrijven. Werlctijdverschuiving binnen het raam

der 48-u. ww. mag ‘slechts met toestemming van de
Regeering en de arheidersorganisati.es plaats vinden.
Overwerk is, behalve in enkele gevallen, slechts toe-

gelaten als tijdelijke maatregel ter tegemoetkoming
aan buitengewone opeen’hoopjng vah werk, terwijl
v66t’
de vergunning daartoe, vooraf .de betrokken
werkgevers- en a rbeidersorgan i.saties geraadpleegd
moeten worden. Bij overwerk zal een toeslag van min-
stens 25 pOt.
’01)
het loon gegeven moeten worden..
Ten slotte zou ratificatie nog ten gevolge hebben dat

het Verdrag slechts na 10 jaar zou kunnen worden
opgezegd, met een opzeggingstermijn van een jaar.
A.ar.gezien nu verschillende landen, hoewel de 8-uren-
dag er in de practijk al bestaat,, hij ratificatie een
aantal wijzigingen zouden moeten brengen in hunne wetgeving t.a.v. den arbeidstijd, en ‘zij daar niet zon
spoedig toe wenschten over te gaan, is het duidelijk
dat de ratificatie op tal van bezwaren stuitte.
2)
Daar
kwam nog iets bij.

Het is een feit, en dat moet ook de felste tegen-
stander van de materie al’s zoodsinig toegeven, dat
internationale regelingen veel gemakkelijker kunnen
worden ingevoerd en in hunne uitwerking veel min-
der exclusief zijn, wanneer een aantal belangrijke lan-
den ‘dat tegelijk doet, dan wanneer elk land dit op zijn
eigen ‘houtje verricht en daardoor kans loopt de dupe
te worden van de nalatigheid der andere landen. Deze

Ook
al niet omdat, in de meeste landen de achturen-
dag reeds zonder de ratificatie bestaat.
Voor wat Nederland betreft vergelijke men de rede
van den heer Mr.
A.
Haex,
9
Nov.
1921
voor het Verbond
vaii
Ned. Fahr. Ver. uitgesproken.

xg

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

201

overweging beheerscht in sterke mate het vraagstuk

der internationale werktijdregeling. Vele landen wil

len op dit gebied wol wat doen (ik spreek hier op-
zettelijk niet van: de conventie ratificeeren, omdat

het zeer wei mogelijk is, dat tegen verschillende be-
palingen daarvan nog wel onoverkomelijke bezwaren

zijn) wanneer andere belangrijke landen dat dan maar

tegelijk doen.
In 1924 is dan ook inderdaad een poging daartoe
gedaan. Nadat eerst op de Int. Arbeidsconferentie te

Genève langdurig over den stand der. ratificaties van

de conventie over den achturendag en de mogelijkheid
tot uitbreiding van het aantal was gesproken, werd

op 8 en 9 Sept. 1924 te Bern een conferentie gehon-

den tusschen den Franschen Min. van Arbeid, Godart,
den Engeischen Min. Shaw, den Belgischen Min.
Tschoffen en clan Duitschen Min. Brauns, waarbij
ook de Directeur en cle Onderdirecteur van het B.

.1. T., Thomas en Butler, uitgenoodigd waren. Men

besprak hier de mogelijkheid om tot een gezamenlijke

ratificatie van de conventie te geraken en de Minis-ters kwamen ten slotte, na geconstateerd te hebben,
dat het uit een oogpunt van beschaving en sociaal
belang wenscihelij.k was, op •de basis van de conventie

van Washington een practische toepassing van den
achturendag te verkrijgen, tot de conclusie, ‘dat hun
meening over de meeste punten geheel gelijk was en

dat de verschilpunten niet van belang waren, zoodat
de conferentie met het eenstemmig gevoelen dat ge-meenschappelijke ratificatie mogelijk was, kon wor-
den gesloten.
Dat intusscheu ook in, andere landen in deren geest

werd gedacht, bleek
wei
uit het feit, dat in Oostenrijk

in Juni 1924 tot ratificatie werd besloten, welke ech-
ter slechts in werking zou treden, wanneer ook de
andere voornaamste En ropeesche landen (Engel and,
Frankrijk, Duitschland, Italië en België) en de na-
hun ge land en (Tsjechoslowakije, Hongarije, Polen,
Kon. der Croaten en Siowaken en Zwitserland) ge-
ratificeerci zouden hebben, terwijl Italië op 6 Oct.
1924 de ratificatie registreerde, welke echter niet zou
gelden alvorens ook Engeland, Duitschland, Frank-
rijk, België en Zwitserland de ratificaties; zonder
reserves of afwijkende voorwaarden, hadden doen na-

gi streeren.

Wat naast Italië, de andere landen betreft, die aan

cle as. conferentie zuilen deelnemen, in Engeland
heeft, volgens ‘de bladen de eerste-minister verklaard,
dat indien op deze conferentie overeenstemming
wordt bereikt, in dien zin, dat voor alle contractanten
dezelfde woorden ook inderdaad dezelfde heteekenis

hebben, de Engeische Regeeri.ng bereid is de conven-
tie van Washington te ratificeeren. Een en. ander is
ook nog verder van belang, omdat in En’geiaid, be-
halve voor cle mijnindustnie, nog geen wettelijke re-

geinig van den arbeidstijd bestaat en ‘deze geheel door
onderlinge overeenkomsten tusschen werkgevers- en
anheidersvereenigingen is vastgesteld. In Frankrijk,
waar de achturenciag in de wet van 28 April 1919 is
vastgelegd, is een wetsontwerp dat de ratificatie in-
houdt, mits Duitschiand ook ratificeert, reeds ‘door
cle Kamer aangenomen en thans voorgelegd aan den

Senaat,
terwijl
in België, waar de achturendag sinds
17 Juni 1.921 reeds
wettelijk
is geregeld, een wets-
ontwerp tot onvoorwaardelijke ratificatie door alle
hevoegde instanties is goedgekeurd.
Blijft over Duitschland, waar reeds herhaaldelijk
van verschillende
zijden
stemmen opgingen om te

ratificeeren, doch waar, gezien de economische om-
standigheden, de strikte doorvoering van den achturen-
dag als het er op aan komt, nog wel-op heel wat be-
zwaren zal stuiten. In ‘Jan. 1925 heeft min. Bra.uns
nog verklaard, ‘dat Duitsc’hland nimmer principieel de ratificatie ‘heeft geweigerd en dat het bereid was
met de overige daartoe in aanmerking komende Sta-
ten tot overeenstemming te geraken betreffende de
uitlegging der conventie en de periode, gedurende
welke de toepassing ervan zou moeten worden uitge-

steld. Hoe beminnelijk deze bereidwilligheid ook on-

de woorden is gebracht, ik geloof niet dat de heer

Thomas . daarmede tevreden is geweest. Hoopvoller
voor hem was de verklaring van den Ri.jkskanselier

Luther, dezer dagen in den Rij’ksdag gedaan, dat
Duitschiand zal toetreden tot een internationaal’ ac-

coord, regelende den arbeidstijd, wanneer de conventie
tegelijk door Engeland, Frankrijk en België gerati-
ficeerd zou worden.

Mocht men tot overeenstemming komen, dan is
het echter voor alles te hopen, dat men er niet toe

heeft besloten, omdat ,,er nu toch eindelijk iets ge-
beuren moest”. In de practijk is in de voornaamste

industrietaten de achturenidag ingevoerd. Het feit

cWt daarvoor in enkele landen in sommige bedrijven
ivordt afgeweken, ‘bewijst niet zoozeer den onwil, doch
vêel meer de onmogelijkheid om met -den achturen-
dag onder de ‘bestaande economische toestanden een
‘redelijk ‘bestaan aan de arbeidersklasse te waarbor-

gen. Deze soepelheid zou door een alge’heele aanvaar-

]ing van de conventie van Washington verloren gaan

en het is zeer de vraag of de internationale regeling
stand •zou kunnen houden tegen de maatschappelijke
gevolgen, die dit zou kunnen hebben. Wat verder de

oorgenomen conferentie betreft is m.i. n’og een ge-
raa
r
voor de internationale sociale wetgeving in het
algemeen daaraan verbonden. 1-let ligt voor de hand

dat in de laatste jaren verschillende stemmen zijn
opgegaan om de conventie van Washington wat soe-
peler te maken, en aan de bezwaren, die de Staten
ôrtegen hebben, min of meer tegemoet te komen.
Dit is echter steeds van de hand gewezen. Gesteld
eens dat Duitschland op de a.s. cbnferentie wel
tot jatificatie bereid is wanneer enkele punten won-
aen gewijzigd en er, nadat de aan de conferentie deel-
nemende Staten daarover ,tot overeenstemming zijn bekomen, tusschen deze Staten een onderlinge rege-
ling tot stand komt, die met deze wijzigin gen reke-
ning houdt.
1
Ratificatie van Washington is dan natuurlijk niet
i+iogeljk, duidelijk is echter dat in dat geval het ge-
ag en de invloed •der Int. Arbeidsconferentie en
‘au de andere resp. aangenomen conventtes een lee-
lijken knauw krijgen.
H
wetgev
et is dus zeqr zeker voor de gcheele internationale
hrheidsin van belang den afloop van de a.s.
‘onferentie tegemoet te zien.

Ir.
B. BöLGER.
f[aanlem, Febr. ’26.

D HAAGSCHE CONFERENTIE BETREFFENDE DEN
/
INDUSTRIEELEN EIGENDOM.

•’Deu’gdeljk Voorbereid lcwam op 8 October 1.1. te
-Gravenhage de Conferentie
”bijeen voor de herzie-
ning van de Panijsche Conventie van 1.883 en aanver-
wante regelingen. Hot was voor het eerst na 1911 het jaar, van de Conferentie van Washington –
dat de afgevaardigden van de staten, aangesloten hij
de Unie tot bescherming van den industrieelen eigen-
dom vergaderden. Vele wenschen omtrent wijziging
Van de Conventie varenin dien tusschentijd kenbaar
gemaakt; vele wenschen ook waren uit vroeger tijd
blijven liggen. De vergadering was goed voorbereid.
Uitstekend toegelichte voorstellen, uitgewerkt door
de Nederlandsehe Regeening in overleg met het Bu-
reau der Unie te Bern, lagen ter tafel. De belang-
rijkste onderwerpen waren te voren in andere bijeen-
komsten, als van het economisch comité van den Vol-kenhond, van cle Internationale Kamer van Koophan-
del, besproken. Zeer
ingrijpend
waren de voorstellen
niet. Wat na – gelijk de berichten luiden – vier
weken serieus beraadslagen .tot istand kwam, bleef nog
aanmerkelijk achter hij hetgeen de wegbereiders had-
den gehoopt. Is het dikwijls moeilijk langs den weg
der nationale wetgeving resultaten te hereilcen, de
gang van de internationale wetgeving is niet minder
stroef.
Het voornaamste van de bereikte resultaten zij hier
k’ortel.ijks gememoroerd.

t-

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Maart 1926

Een van de belangrijkste beginselen van de Con-

ventie wnrdt gevonden in het toekennen van het prio-

riteitsrecht. Wie in een der [Jniestaten octrooi heeft
aangevraagd geniet gedurende een termijn van een

jaar in de andere staten een recht van voorrang. ])it

recht brengt mede, dat zijn aanvrage voorgaat hoven

oct-roojaanvragen, -die anderen voor hetzelfde onder-

werp in andere staten zouden kun:nen indienen. liet
heeft verder ten gevolge, dat niets hem kan woeden

tegeugeworpen wat in het prioriteitsjaar is geschied.

Het i.s eigenlijk door dit prioriteitsrecht, dat het

eerst practisch goed mogelijk wordt een uitvinding
in verschillende staten te octrooieeren. De eerste a.h-

vrage toch leidt licht tot bekendheid van, de uitvin-

ding. Een latere aanvrage in een ander land kan dan

reeds afstuiten op het bezwaar, dat hetgeen waarvoor

octrooi gevragd wordt, niet meer nieuw is. rfh
eore

tisch iou deze moeilijkheid ontgaan kunnen worden
door indiening van de aanvrage tegelijkertijd in alle

landen, practisch ware dit niet goed doenlijk. Het

prioriteitsrecht lost cle moeilijkheid op bekendheid

ontstaan gedurende het prioriteitsjaar kan den aan-
vrager niet worden tegengeworpen.

De Conventie (art. 4) geeft nu ongelukkigerwijs.
eenigen grond voor de meening, (lat wie gedurende

hel; prioriteitsjaar de uitvinding mocht toepassen, het
1

recht kan verwerven (recht van. voorgebruik), daar-
t

mede door te gaan na -e verlee.ning van het octroo0

naar aanleiding van de op prioriteit gegronde aan-
1

v.rage. Bij ons, in Duitsch]and en in Oostenrijk wordt

deze
mogelijkheid
bevestigd; in andere landen pleegt

zij te worden ontkend. .

Dit voorgebruiksrecht beteekent een ernstige ‘be

!
lemmering voor den octrooihouder. Veelvuldige po-
1

gingen zijn al sedert ]ang gedaan, de redactie van de
Conventie zoe te wijzigen, ‘dat de erkenning van dit
recht, ontstaan tijdens het prioriteitsjaar, volstrekt
wordt uitgesloten. Te Washington was reeds een

groote meerderheid ervoor. Een nog aanizienlijker’

meerderheid werd ter Haagsche Conferentie voor het.
voorstel verkregen, maar de eenstemmigheid noodigl

om tot wijziging van de Conventie te geraken, werd

ook ditmaail weer niet bereikt.
De Conventie verzekert een analoog prioriteits-recht ook op het gebied van ‘het Mrkenrecht. Hier,

bracht Den Haag een kleine verandering door deni
duur van deze prioriteit te verlengen van vier tot ies
maanden.
Een tweede belangrijk onderwerp van bespreking
is geweest de verplichte toepassing van geoctrooier-,
cle uitvindingen. De meeste oetrooiwetten verlangen,
dat de octrooihouder de geoctrooieerde voortbrenge-
len vervaardigt in het land ‘zelf waar het octrooiis
verleend, dikwijls op straffe van verlies van ‘het oc-
trooi. Het is eeil maatregel van handelspolitiek – an
potectie is met goeden grond gezegd -, die op deze

wijze in de Octrooiwetten wordt gevonden.
Tegen regelingen als deze – waarvan ook onze 0e-
f.rooiwet een voorbeeld geeft – zijn vele en velerlei
bezwaren aangevoerd. Zij zijn deels van theoretisohen,
deels van practischen aard. De voorstellen ter Con-
ferentie sloten zich hij de ‘bezwaren aan. Voorname-
lijk werd hierbij steun gezocht in
het,
practische argu-
meet, dat het te dwaas is te veronderstellen, dat de
octrooihouder, die zijn uitvinding ‘heeft doen ee-

trooieeren in alle staten der wereld, ook in al die
staten zijn” product zal fabriceeren. De Conventie
heeft ten doel het practisch mogelijk te malcen voor
een uitvinding octrooi te verkrijgen in alle IJni,eta-
ten. Zij mag niet langer dulden, dat dit alleen kan
gebeurdti op een vooaarde, die niet. kan worden

nageleefd.
Van de andere zijde pleegt gezegd te worden.:’ onze
wetgever kan niet toestaan, dat de octrooihouder van uit het buitenland onze markt’van zijn product voor-
ziet en met zijn octrooi belet, dat onze industrie zich
met de vervaardiging van het product-gaat ‘bezig
hou’den. Intussehen, een zoodanige vrijheid voor den

octrooihouder is zelden bepleit en lag ook niet in de

bedoeling van de Haagsc’he voorstellen. Volgens deze
zou met intrekking van
‘het
octrooi niet mogen wor-

den ‘gedreigd, maar de nationale wetgever zou wel

I.icentieverleening ten behoeve van ‘binnenlandsche
in dustnieelen kun. tien opleggen aan den octrooihou-

dei, die zijn uitvinding uitsluitend in ‘het buitenland
toepast.

Dat ‘dit voorstel gemakkelijk ingang zou vinden,

zal wel-niemand gedacht hebben. Daartegenover stond

als de werkelijkheid, dat groote en kleine Uniestaten

nog steeds de verplichte toepassing kennen, gesanc-
tioneerd door ‘de intrekkin’g van het octrooi, ‘dat he

streven naar bescherming’ en onafhankelijkheid van

de eigen industrie ‘na den oorlog nog weer is toege-

nomen, dat niet name Engeland nog niet lang gele-

den (in 1919) een nieuwe regeling heeft gemaakt,

waarbij toepassing der uitvinding binnen het Ko-
dinkrjk wordt gevorderd en in geval van verzuim al.s

laatste redmiddel met intrekking van het octrooi
wordt gedreigd.

Zoo ‘heeft dan odk dit voorstel schipbreuk geleden.
De Uniestaten zullen vrj blijven octrooien vervallen

te verklaren wegens niet-toepassen van de uitvinding:
Toch is in deze tnaterie eenige wijziging gebracht.

De vrijheid blijft gehandhaafd, bij ‘nationale wet-

geving maatregelen te treffen tegen misbruik van
octrooien en als misbruik zal kunnen worden aange-

merkt het niet-toepassen van do uitvinding in het
land, waar het octrooi is verleend. Als sanctie zal
ook voortaan gesteld mogen worden ‘bedreiging met

annuleering van het octrooi. Maar annuleering zal
voortaan slechts ‘subsidiaire maatregel kunnen zijn,

die alleen mag worden toegepast, wanneer het be-

oogde doel niet door het opleggen van een licentie
bereikt kan worden. Op dit punt zal wijziging van onze wet moeten vol-

gen, daar hier te lande niet-toepassing voldoende is

om annuleening uit te lokken.
Eerder -dan drie jaren na het verleenen van het octrooi zullen maatregelen ter zake van misbruik
daarvan in het ‘geheel niet mogen worden genomen.

Voor ‘het stellen van dezen termijn bestaat aanleidin,
waar het gaat om maatregelen tegen het buiten toe-
passing laten Van het octrooi. Om tot de toepassing

te komen moet de octrooihouder wat tijd hebben; onze
wet geeft ‘hem
vijf
jaren. Maar het misbruik van oc-
trooien doet zich voor in andere vormen (verkoop
op voorwaarden -bv. die oneerlijke mededinging oj-
leveren tegen concurrenten van -den octrooi-houder);
waarom mag cle nationale wetgever ‘daartegen pas
maatregelen nemen ‘meer dan drie jaren na de ver-
leening van het octrooil Op ‘dit punt zijn de redac-
teûrs van de Haagsche Conferentie niet gelukkig

geweest.
De ‘gewijzigde, deels nieuwe artikelen 5bi-s, 5ter en
G gaan wij’ met een korte opmerking voorbij. Art.
5bis schrijft de uiterste clementie voor ten behoeve

‘van rechthebbenden, die hun rechten dreigen te ver-
liezen door wanbetaling van de ter zake’van het ge-
not var merk of octrooi versc’huldigde rechten. Art.
5ter waarborgt’ immuniteit op het gebied der Unie
ten ‘behoeve van voertuigen, met inbegrip van vlieg-tuigen, die een land slechts tijdelijk aandoen.
Met een ‘nieûw artikél 6bis brengt de Conventie
iets nieuws, zeer plausibel oii’ ‘het eerste gezicht, min-
der gemakkelijk te verstaan bij’ nader toezien. Het
zou voorkomen – aldus -de Toelichting – dat iemand
in eigén land- bekendheid heeft verkregen voor een
daar doo’r hem geëxploiteerd merk, maar dat ‘hij, dat mérk later in het buitenland willende invoeren, moet
ondervinden, dat inmiddels een ander ‘daar er zich
‘van meester heeft gemaakt. Om dit te voorkomen
zullen de Uniestaten zich verbinden merken, die door
hun autoriteiten geoordeeld worden, voldoen-de -be-
kend te zijn als merken van een buitenlander, voor
inschrijving in de registers te weigeren (anders dan
ten name van den buitenlandschen rechthebbende) of

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

203

ze te schrappen, als roodanige inschrijving ongeluk-

kigerwijs mocht hebben plaats gehad.
Zeer aangenaam voor den fabrikant, die de faam van zijn merk heeft weten doen. doordringen tot de
bevoegde autoriteiten in het buitenland. Van minder

belang voor den fabrikant, clie ook wel gaarne deze
beschermng van zijn merk in het buitenland zou

willen genieten, maar van wiens werk de autoritei-

ten daar niet hebben gehoord. Hij zal zich tevreden
moeten stellen met liet prionitetsrecht, dat art. 4 ten

aanzien van het merk toekent.
.Er is aanleiding voor do vraag, hoe cie regeling van

art. Ohis met het proritets:recht moet worden ge-

nijrnd. Een
van
beiden, èf het merk heeft vanzelf

extrate.rritoriale werking. Van clie gedachte gaat art.

Ghis uit, maa:r dan is een prioriteitsrecht niet noo-
•dig. Of ]iet merk heeft slechts territoriale working.
Van deze gedachte ging de regeling van het p:niori.-
tei.tsrecht van art. 4 uit; dit diende om aan de ern-

stigste bezwaren van cle zuiver territoriale werking
tegemoet te komen. Territoriale werking voor het cciie

merk, extraterr.toraie voo.r het andere (hoe moet cle
voldoende heken clheicl worden beoordeeld?), acht ik

vooralsnog een bedenkelijke combinatie.
Op liet gebied van het Merkon.recht ligt verder het

nieuwe art. 6bis, dat beoogt te voorkomen, dat in
het eene land als merk zal worden toegelaten, wat
in. het andere land een. teeken is, dat alleen door cle
overheid of met machtiging van de overhei.d gh.ruikt
mag worden, aI.s de wapens van publieke lichamen,
officieele contrôleteekens en andere dergelijke meer. De meeste wetgevingei beschermen alleen hun eigen
officieele teekens. Zoo kon op grond van onze Mer-
kenwet worden geoordeeld, dat een buiteri]andsch
rijk.swapen deel van een merk kan uitmaken. Tot dus-
ver geniet alleen hot Roode Kruis internationale be-
scherming. Volgens de nieuwe regeling zullen de

Uniestaten lijsten van hun wapens, embiemen en con-
trôlemerken kunnen opstellen, die dan in andere Sta-
ten niet als merk zuilen worden aanvaard. Waartoe
dit voorschrift zal leiden? Zal men bij het Bureau
van den Industrieelen Eigendom lijsten krijgen vab
alle Rijks-, provinciale en gemeentewapens van alle
Uniestaten, waarmede dan elk inkomend merk ver-
geleken zal moeten worden?
Ten slotte staan wij nog stil hij art. løbis. In zijn
v.roegeren vorm behelsde dit artikel, aan de Conventie
toegevoegd te Brussel, gewijzigd te Washington, niet
anders dan een toezegging van de Uniestaten, te zul-
len zorgen voor een deugdelijke bestrijding der on-
eerlijke modedin.ging. Het effect hiervan, is onbevre-
digend geoordeeld. Het is vooral dit onderwerp, dat

na den oorlog op diverse
bijeenkomsten
werd behan-delcl, waar top verscherping werd aangedrongen.
Wat is daarvan geworden? Een nadere bepaling
– dit werd aan art. løhis toegevoegd – van wa
onder oneerlijke mededin’ging zal worden verstaan.
Eerst een algemeene omschrijving: onder oneerlijke
mededin’ging zal verstaan worden elke handeling,
strijdig met het eerlijk gebruik op gebied van handel en nijverheid. Daarop volgt •dan nog de vermelding
van twee bijzondere vormen van oneerlijke mededin-
ging, die in het bijzonder moeten worden verboden:
liet scheppen van verwarring, door welk middel ook,
met de producten van een concurrent; het doen van
val sche mededeelingen, geëigend om de producten
van den concurrent in een ongunstig daglicht te stel-
len. De voorbereidende congressen hadden een lan-

gere
lijst;
de officieele voorstellen voor de Conferen-
ti.e hadden daar al wat afgedaan; wat is overgeble-
ven is nog minder.
De wijziging van de verwante regelingen, in het
bijzonder het Arraugement van Madrid betreffende
de internationale inschrijving van merken, zijn van
minder principieel belang en meenen wij te’ mogen
laten rusten.
DRUCRER.

HET VERDRAG MET BELGIË.

Het tweede gedeelte van het artikel van Prof. 1.
J. Nelemans in do kolommen van dit blad mag niet

geheel onbesproken blijven. Bij ‘den lezer, die zich

in de materie van het Nederland-Belgisch ‘tractaat
t Liet min of meer ingewerkt heeft, zou anders de mee-

rftng kunnen postvatten, dat het niet ‘den economi-

schen kant van het tractaat voor ons land zoo erg
nog niet staat.

De hoogieeraar legt den vinger e:rop, dat ,,de tot

oordeeicn oogenschijnlijk meest hevoegden, doch an-
derzijds niet geheel onpartijdigen, ni. de Kamer van

Koophandel en de Scheepvaart Vereeni’ging Zuid te

Rotterdam”, het niet eens zijn over cle vraag, welk van
de twee lcanalen Antwerpen—Moerdijk en Antwer-

,peu—Ruhrort voor .de Nederlandsche en in het
bijzonder .de Rotterdamsche belangen ‘hef, meest te,
vreezen ‘zou
zijn.
Waar de zaak z66 staat is het vol-
‘gens den schrijver niet zoo heel moeilijk om ,,de be-

teekenis van die kanalen ten aanzien van de positie

van Rotterdam tot haro wrkeiijke proportie terug
te brengen”.

Het geconstateerde verschil wordt door den schrij-ver afgeleid uit 66
,
r& zin uit elk aangehaald adres.

De passages in de beide adressen in litm geheel
er nog eens op rialezend kan ik, indien ik den geest

der beide betoogen volg, het door den hoogleeraar
bedoelde verschil in de beide stukken niet ontdékken.

Maar laten ve met hem, door het lichten van een
paar zinnen, vaststellen, dat de K. v. K. ‘het kanaal
Antwerpen-Ruhr en de S. V. Z. het kanaal naa:r
den Moerdijk ‘het ergste vindt. De situatie is dan
ongeveer als volgt, naar een, lezer opmerkte. Aan een broertje en een zusje (,,de tot ooideelen oogenschijn-‘lijk meest bevoegd’en, doch anderzijds niet geheel on-
partijdigen”), wordt gevraagd wat uij erger vinden:
th
un
vader te verliezen of hun moeder. Het broertje
1
vindt het verlies van zijn vader het ergst, het zusje

‘dat van de moeder. Het verlies van heide ouders
schijnt dan voor .de tiaastbetrokicenen niet heel pret-
tig te zijn. Iets dergelijks geldt voor ‘het geval der
kanalen.

De hoogleeraar voelt dit ten slotte ook, want door
1
heel
zijn
betoog klinkt de grondtoon, dat hetgeen
°
artikel VI in ‘het tractaat ons aan economische na-
deden kan bezorgen, niet
z66
erg is, maar toch wel
erg.

Na een betoog hoeveel veiliger de vaart door het

Moerdijikkanaal voor ‘de Antwerpsche scheepvaart zijn
zal dan over het soms ruwe water van het Hellegat,

Volkerak, Zij’pe, Schelde – de stellers der bovenaan-
.
gehaalde adressen ‘hebben dit ook gevoeld, vandaar
hun
begrijpelijke
vrees voor den concurrent – wordt een poging gedaan om ook voor Nederland eenige
voordeelen te.ontdekken, welke uit den bouw van het
kanaal zouden kunnen voortvloeien.

In de eerste plaats wordt door Prof. Nelemans
1gewezen
01)
het voordeel, dat de ‘doorsneden land-
streek in Nederland zal genieten, waarbij de schrijver
elukkig ook vaststelt, dat daarvoor een kanaal van

meer bescheiden afmetingen voldoende zou zijn. Voor zooverre verbetering van waterafvoer noodig zijn kan,
is in het geheel geen scheepvaartkanaal noodig; voor

3
z6over sc’heepsgelegeniheid naar Noord-Nederland of
wel naar Belgiëvoor Brabantsche industriecentra be-
oogd wordt, zal veen geheel ander kanaal, zoowel wat
tracé als maximum afmetingen betreft, ongetwijfeld
.economischer zijn. Een
gelijktijdige
aftapping van het
Rijuvaartverkeer aan de Nederlandsche havens behoeft
niet gepaard te gaan met verbeteringen, welke Brabant
voor zijn afwatering of scheepvaart mocht wenschen.

Zijn die verbeteringen voor Brabant echter zoo zeer
gewensch’t? Naar ons weten is alleen door Ir. Bon-gaerts er voor gepleit en dat nog in verband met het
toen reeds geteekende Nederlandsch-Belgische trac-
taat. In het uitvoerig rapport van de Algem. R.-K.

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart .1926

orkgeeL.s
erecniging,
‘) waarin toch zeker wel met

Brabantsehe belangen zal zijn rekening gehouden,

wordt over ‘de voorcicelen van het MoeTdijkkauaal voor
Brabant niet gerept.

Maar dan wordt verder door den hoogleeraar ge-

wezen, in navolging van een artikel van een andere
hand in ,,de Ingerdeur”, dat ik ronduit gezegd tot

dusver niet ernstig had opgevat (‘het is trouwens in

dat blad door anderen ook afdoende eerlegd), op
het voordeel

van een gôedo, volkomen veilige verbin-

ding tussehen de beide centra van verkeer Rotterdam

en Antwerpen en op de mogelijkheid van afsluiting
van het Hellegat.

Wat het laatste betrof t, stel ik de vraag waarom
een dergelijke afsluiting, gesteld deze is om water-

staatkundige redenen gewenscht (wat’ ik ii iet hcoor-

deden kan) gekoppeld moet worden aan een kanaal
van de Moerclijk heel naar Antwerpen?

Maar wat ‘betreft ‘het voordeel van een betoren
waterweg Rotterdam—Antwerpen, geloof ik niet te

overdrijven met te zeggen, dat er in de kringen van

handel en scheepvaart te Rotterdam niet ôén persoon
te vinden is, die dit voordeel zou willen genieten ten

koste van het geweldige nadeel, dat de aftapping
van het Rijnverkeer door ‘het kanaal Moeidijk—.-Ant

werpen aan Rotterdam (ook ain Amsterdam) zou ‘be-
zorgen.

De
schrijver
berekent, (lat do vaartijd van den Rijti

naar Antwerpen na de totstandkoming van het ka-
naal, ongeveer een dag meer zal bedragen dan naar

Rotterdam.

Naast dit cijfer moet ‘gesteld worden dat hij gun-
stige weersgesteldheid do vaart van Dordt naar Ant-

werpen over de Schelde al gauw twee dagen vordert,

bij- slecht veer belangrijk meer. De verkorting van
de reis naar Antwerpen door den aanleg van hot
kanaal zal dus gemiddeld zeker op con dag gesteld
mogen worden, in veel gevallen meer. De besparing

aan sleepkosten op het traject Dordrecht—Antwerpen
wordt op pim. 40 püt. berekend.

Nu is het zeer verblijdend om aan het slot der be-

schouwingen van Prof. Nelemans de aanmoediging
te lezen, dat Nederland de economische ,functie, die
het te vervullen ‘heeft, ook- in ‘de toekomst
zal
kun-

nen vervullen, wanneer zijn op alle punten gemak-

kelijk, bereikbare havens de beste accommodatie en
outillage aanbieden, en dat ‘het verleden doet ver-
trouwen, dat zij in die opzichten aan de spits zullen
weten te ‘blijven. –
Dit is inderdaad aanmoe-digend. Maar men -vraagt zich af, waarom een Nederlandsche hoogieeraar (van

een Belgische zou men het begrijpen) met dergelijke
aanmoedigingen ‘het economische gevaar, waaraan het Moerdijk-kanaal ons gaat hlootste]len, voor- ons- goed
gaat praten. Zulks nog in een periode, waarin het
Rotterdamsche havenverkeer nog niet eens- de v66r-oorlogsehe positie -hoeft terugveroverd,
terwijl
aan
ongeveer 20 pOt. meer handen werk ‘gegeven moet
worden. Wij meenden tot dusver, dat tegen oer het
groote econoriische nadeel aan de totstandkoming der
kanalen verbonden, politieke voordeelen in de schaal.
werden gelegd. Prof. Nelemans wil ons nu echter de
economisehenadeelen op zich zelf aannemelijk maken
1)
[Zie
elders in
dit
No. – Red.]
Ir.
A. PLATN.

HET VERDRAG MET BELGIË.

Professor Nelemaus schrijft in de Economisch-Sta-tistische Berichten van 24 Februari, dat de verbeterde
Zuid-Willemsvaart bij Bocholt aan het Rijn-Schelde-

kanaal, waarvan de aanleg nog niet vaststaat,
zal
aansluiten. Hij vervolgt dan door er op te wijzen,
dat, indien tot het graven van het Rijn-Scheldekanaal
niet mocht worden besloten, de verbinding van Ant-

werpen met Bocholt toch’ moet worden verbeterd.
Ik ben dat volkomen met Z.H.G. eens; als reeder
die het Kempen-kanaal veelvuldig bevaart, ken ik de
gebreken, die dezen waterweg aankleven, maar al te

goed. Nimmer heb ik dan ook het Kempen-kanaal

in zijn tegenwoordigen staat als een geschikte ver-
binding van Zuidwest-Nederland met de Kempen
genoemd.

Waar ik op gewezen heb, is dat
mijns
inziens het
kanaal Maasbracht-Bocholt/Neeroeteren de Neder-

landsche belangen zou schaden, daar het in hoofdzaak

Antwerpen zal dienen. Dit standpunt neem ik nog heden onverzwakt in. De beschouwingen van den

waterstaatkundigen Professor N elemans versterkten
zelfs mijne meening te dozen opzichte.

Wel zegt Professor Nelemans, dat ,,het hem toe-

schijnt, dat het niet noodig wordt geacht, om nog
een belangrijk vervoer naar de op haar benedengedeelte

reeds overbelaste – Zuid-Willemsvaart te trek-

ken”, enz., maar de Zuid-Willemsvaart kan toch

verbeterd worden. Is deze presumptie een goede reden

om het stuk ZuidWTilIemsvaart van Loozen tot de

Nederlandsche grens als van geen belang voor te

stellen? Immers neen. Het is toch niet te bestrijden,
dat verbetering van dit stuk Zuid-Willemsvaart voor

de vaart van en naar Nederland van zeer groot
belang kân worden; waarom dit dan bij het tractaat
verwaarloosd?

,,De tegenstanders van het Verdrag vreezen de

concurrentie van Belgische kolen uit de Kempen of
elders”, beweert Professor Ne1emans ,,Hoe heb ik het

nu?”, roep ik met Z.H.G. uit. Het is de eerste maal,

dat ik deze bewering verneem. Kan de schrijver
waarlijk meenen, dat
,,de tegenstanders”
van het
verdrag, waaronder toch een zeer groot gedeelte zal
zijn, dat belang heeft bij lage kolenpri,jzen – dus

grootst mogelijke concurrentie – met leede oogen

zouden zien, dat behalve Nederlandsche, Engelsche
en Duitsche kolen, ook nog Belgische kolen billijk
zouden kunnen worden aangevoerd? Deze vraag te
stellen is haar beantwöorden.

Even weinig redelijk als de laatstbehandelde be-
wering van Professor Nelemans acht ik zijn aanhaling

van de ramp, die de visschersvloot op zee nabij
Vlissingen overkwam ten opzichte van de ‘vaart op

het Hellegat, Volkerak, Zijpe en Oosterschelde! Als reeder, die deze wateren aanhoudend bevaart en die

d’aar steeds sleepbooten en Rijnschepen aanwezig heeft,
verklaar ik, dat in verhouding tot den omvang van

de vaart ongelukken door storm slechts weinig voor-
komen,
terwijl
normaal gebouwde schepen ook bij
stormweer geen hinder in -hun constructie onder-
vinden. Dat door assuradeuren bij goede reederijen
dan ook geen verhoogde premie wordt verlangd, in-
dien de vaart op België bij de Rijnvaart geïncludeerd
wordt, is wel het beste bewijs, dat Professor Nelemans
verkeerd werd ingelicht.

,,Er ging haast geen storm voorbij, of op de
Zeeuwsche stroomen was verlies aan menschenlevens
en schepen te betreuren”, zegt Professor Nelemans.
Gelukkig is deze bewering al even onjuist. Verlies

aan menschenlevens op de Zeeuwsche stroonien kwam
bij de Rijuvaart slechts hoogst sporadisch voor.

Maar ook uit andere opmerkingen van den geachten
schrijver moet ik opmaken, dat, waar hij ,,het onder-
werp door de critiek niet altijd op de juiste wijze
belicht acht”, hij zichzelf dan toch schuldig maakt
aan datzelfde euvel!
Zoo zijn ook nog Professor Nelemans’ inlichtingen
over een contract voor gewasschen fijnkolen voor
Rotterdam, zoowel als die aangaande coke’s van en
naar de Hoogovens te Velsen volkomen onjuist. Ik
geef Professor Nelemans dan ook in alle bescheiden-
heid in overweging, zijn zegslieden hierover te onder-
houden, waar dergelijke onjuiste opmerkingen met de daaraan verbonden deducties van zoo bevoegde
zijde geuit, niet ter zike kundigen tot geheel foutieve opvattingen zouden kunnen brengen.

27 Februari 1926.

D. G. VAN BEUNINGEN.

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

PROF. NELEMANS EN HET BELGISCH TRACTAAT.

Mr.
W
. Suermondt Lzn. schrijft ons:
Als d€ Professor den Minister wil verdedigen,
waarom gaat hij dan vierkant tegen diens meening in?

Zijne Excellentie acht het ,,de vi.aag, of een even-
tueel kanaal Antwerpen-[oerdijk boven het bestaande

kanaal (lees: den bestaanden waterweg) voor België

de voorkeur zal verdienen”; (zie Memorie van Toe-
lichting).

De Hooggeleerde acht hèt daarentegen ,,alleszins

verklaarbaar, dat België een veiliger weg naar den
Rijn tracht te verkrijgen” en hangt een huivering-
wekkend beeld op van de gevaren, die geladen of

,,ledig als een blaas op het water liggende” rijnaken
op de Zeeuwsche stroomen bedreigen.
De oppositie tegen het Tractaat is reeds fel genoeg.
Moeten nu ook nog de vrienden van den Minister
hem verwijten, dat wat hij een vraag acht allerminst
een vraag is?

DE OPPOSITIE TEGEN HET VERDRAG MET BELGIË.

Merkwaardig is het, dat van technische zijde tot
nu toe, tien maanden na het openbaar worden van

het verdrag, nog niemand het had verdedigd. Thans
is er een strijder met dat doel opgestaan, de Delftsche
hoogleeraar
J.
Nelemans, die drie artikelen in de
nummers van 10, 1.7 en 24 Februari van dit blad
heeft geschreven.
De opmerking gaat vooraf, dat een algemeen ge-
voeld bezwaar is, dat Nederland zooveel meer geeft
of toestaat dan België. Dit is te zacht uitgedrukt,
beter ware het te zeggen: Nederland &eft alles, België
niets. Want men kan de permissie om een kanaal
Neeroeteren—Maasbracht, dat
strijdig
met ons belang
is, aan te leggen, niet als een gift aan Nederland
beschouwen. En dat terwijl Nederland de lange, jaren
sedert de scheiding aan België allè faciliteiten, die
in zijn vermogen liggen, gegeven heeft. Nooit is er
bezwaar gemaakt tegen het verleenen van vergunning tot verdieping van het vaarwater, altijd is het Loods-

wezen op zijn post geweest om de Belgische schepen
over de ondiepten te helpen, enz.
* *
*

De hoogleeraar zegt, dat er geen officieele inter-pretatie
schijnt
te bestaan voor de beteekenis van § 8 van art. 4 van het verdrag. Zeker bestaat die,
zij blijkt uit het fei.t, dat België reeds sedert het
begin onzer eeuw de Wester-Schelde geregeld met
vergunning van Nederland houdt op de voor de scheep-
vaart gewenschte diepte. Die vergunning is in het
belang der polders onmisbaar omdat, als er geen voor-
waarden waren, waaraan België zich moet houden,
onze polders gevaar zouden loopen.
De onderzeesche oevers ) worden door zinkstukken,
met steenen bestort, beschermd. Het is duidelijk, dat
een baggermolen, die te dicht bij een oever faggert,
die steenen medeneemt en op den duur geschiedt het-
geen bij niet of slecht verdedigde oevers in Zeeland
geregeld plaats heeft, dat de oever afbrokkelt en de
achterliggende
dijken
na eenigen tijd gevaar loopen.
Werken, door een vreemden staat op ons gebied uit
te, voeren, moeten op eene vergunning onzer regeering
gegrond zijn. En daarom is het zoo verkeerd, dat een
arbitrage-commissie alles op losse schroeven zal kun-
nen zetten, en alle bepalingen, die door verstandige
besturen in den loop der eeuwen gemaakt zijn, kan
onderstboven werpen, of althans zich er niet aan
behoeft te storen.
* *
*

Prof. Nelemans verwijt mij, dat ik in mijne brochure
(in J’uni 1925 bij Martinus Nijhoff uitgegeven) zeide,
dat het Sloe niet genoemd wordt in het verdrag
van 1839. Maar het Sloe was geen mond der Schelde,

1)
Uit het algemeen gebruikelijke ,,onderzeesch” blijkt wel, dat de Wester-Schelde door de Zeeuwen als een zee
beschouwd wordt.

en evenmin.een binnen’ater tusschen Schelde en Rijn.

De Zandkreek en het Veergat kunnen nog monden

genoemd worden, er gaat eb en vloed in denzeifden
zin als in de Ooster-Schelde, maar het Sloe was voor

zijne afdamming een water met een kenterpunt.
* *
*

De normaliseering der Wester- Schelde, die de schrij-ver een gelukwensch voor Nederland waard zou achten,

denkt hij zich te gemakkelijk. Dat hij deze’ normali-
seering vergelijkt met die van den Rotterdamschen

Waterweg, maakt een zonderlingen indruk.

De ,,groote doorsteek” nabij Antwerpen heeft België

laten varen op raad van de Nederlandsche ingenieurs

Oonrad en Weicker. Dit ware een werk, dat geen

moeilijkheden met zich zou brengen; het dwarsproflel
is hier ongeveer gelijk aan dat van den Rotterdamschen
Waterweg aan den Hoek van Holland.
In
mijne
brochure heb ik omtrent de beide rivieren

eenige getallen medegedeeld aangaande, de dwars-
profielen bij hoog- en laagwater op verschillende
plaatsen. Daaruit blijkt voldoende hët verschil.

Wat aan den Rotterdamschen Waterweg meer dan

50 millioen gekost heeft, zou over eene 1Y2 maal zoo

lange rivier (beneden de Belgische grens) bij een ge-
middeld 12 maal grooter dwarsprofiel zeker wel 18 maal
zooveel (dat is ongeveer het daarvoor begroote mii-

hard) kosten. De kosten vermeerderen meer dan in
het vierkant der diepte en dwarsdammen zullen door
reusachtige diepten moeten gaan; er zijn plaatsen
waar hij laagwater 50 Meter staat en zulke diepten

vormen zich bij eene waterbeweging als die in de
Wester-Schehde, zoodra men daar dammen gaat maken.
En nu spreek ik nog niet eens over de Wielingen,
waar een dam ongeveer evenwijdig aan de Belgische
küst, beneden Vlissingen beginnende, en die een on-
misbaar complement van deze normaliseering zou
moeten
zijn,
de eenige mogelijke oplossing is. Wat
zou zulk een •dam, die zeker 40 kilometer lang zou
moeten
zijn,
van de noordwesterstormen te . lijden
hebben, als hij al tot stand te brengen ware!
Als de Wester-Schelde, iets hetgeen over b.v. 1000
of 1500 jaren wel het geval zal kunnen zijn, eeniger-
mate tot de dwarsafmetingen van den Rotterdamschen

Waterweg genaderd zal zijn, dan kan men aan het
normaliseeren gaan, thans is het milliard guldens of
meer, dat daaraan besteed zou worden, voor zeker
weggeworpen.

De schrijver zegt: ,,De gevolgen van een calamiteit
aan den oever (oeverval, afschuiving) op de voor-

liggende geul zijn meestal slechts van korten duur
en van weinig beteekenis.” Maar daar ‘gaat het niet
om. Het
zijn
de gevolgèn voor het land, die pernicieus
zijn en alleen door het stelsel van oeververdediging
d outrance
tegen te houden zijn. Aan den zuideljken
oever van Schouwen zijn in de 15e en 16e eeuw negen
dorpen ten gevolge van telkens weder voorkomende
oevervallen in de golven verdwenen. Eenige tientallen

jaren na een ramp was de Ooster-Schelde weder voort-
gerukt tot tegen een achter den weggevallen dijk
aangelegden inlaagdjk, en ook deze verdween. Zoo
geschiedde het in de 17e eeuw voor Borsele, in de
18e voor Ter Neuzen, in het begin der 19e voor

Hoofdplaat, in het midden dier eeuw voor het westelijk
deel van Noord-Beveland, enz.

Landwaarts van de plaats, waar in 1600 de dijk
van den polder Börsele was, is thans een punt, waar
meer dan 40 meter onder laagwater is.
Waarom zou het ,,zoo’n vaart niet loopen” met de afsnijdingen als België de baas is? De burgemeester
van Gent heeft het reeds vôôr den grooten oorlog
geëischt. Vraagt België vergunning voor een afsnijding
(ik denk daarbij vooral aan die door het land van
Saaftinge, hetgeen een uitvoerbaar werk is), dan
staat het aan onze deskundigen om de 1egeering te
adviseeren en aan haar om te beslissen. Maar iets
van zooveel gewicht aan een arbitragecommissie over
te laten, is ontoelaatbaar.

206

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
3 Maart 1926

Zelfs als België slechts de macht heeft, de zaak

voor een arbitrage-commissie te brengen, dan kan

dit voor ons vaderland reeds een strop zijn, en de
regeering zal allicht voor den een of anderen onbil-

lijken eisch zwichten om maar van een arbitrage-

commissie vrij te komen. Alen bedenke zich tweemaal
alvorens daarin toe te stemmen.
* *

Toen ik het afgeloopen najaar door Zeeland reisde,
kreeg ik den indruk, dat er allerwege oppositie tegen

het verdrag was; anders hadden de heeren mij immers
niet reeds in Juni uitgenoodigd, inde verschillende

hoofdplaatsen voordrachten over het verdrag te hou-

den Het is juist, dat de oppositie niet door mijne

voordrachten is ontstaan. Onjuist is evenwel de be-,
wering van den hoogleeraar, dat eerst in de najaars-
zitting der Staten van Zeeland oppositie tegen het
verdrag gevoerd is; Mr. Adriaanse heeft dienaan-
gaande reeds in de zomerzitting vragen tot Gedepu-‘
teerden gericht, en dezen hebben zich reeds omstreeks
dien
tijd
met hunne bezwaren tot den minister van
Waterstaat gewend.
* *
*

Prof. Nelemans zegt, dat eerder dan doorsnijdingeni
landwaarts van de. bandijken dijksverleggingen, b.vJ
aan den hoek van Baarland of bij Ossenisse, denk-
baar zijn. Op den
dijk
aan de Zuidoostzijde van
Hoedekenskerke en Baarland is de stroom zoolang
aangevallen, tot men voor vele tonnen gouds in den
loop der
tijden
hier een soliden toestand heeft ver-
kregen. Een duiker, die hier den onderzeeschen oever
beziet, vindt een volledige steenbekleeding. De hoe-‘
veelheid steen, die tot in het diep der rivier (bij
Hoedekenskerke tot 35 meter onder laagwater, bij
1

Baarland, waar de geul minder geconcentreerd is;

minder diep) op den bodem ligt, is geweldig, en
slechts door geregeld bijstorten wordt de oever en dust
de dijk behouden. Een schipper die daarlangs komt
1

en stroomafwaarts vaart, vindt een ongeveer even

breed vaarwater als daar tot 3000 meter zuidwaarts van den hoek van Baarland; dan begint de geul, die
hier geen oever heeft om tegen aan te leunen, te
verminderen, bij den stroomovergang is zij nog 500
(tegen bij Baarland 2500) meter breed (in de geul
voor de diepste schepen), dan komt men in het Pas
van Ter Neuzen, dat zich weder over groote lengte
aan den oever aanleunt. Wat zal er nu gebeuren als
de hoek van Baarland wordt afgesneden? Alleen, dat

de oude beproefde dijk door een nieuwen dijk is ver-
vangen, dat een groot terrein buitendijks is geworden

in plaats van het binnendijksche land, en dat de
stroom niet meer de leiding heeft van thans. In plaats

van in één geul over 3000 meter door te stroomen,

zal hij reeds lang voor den tegenwoordigen hoek van
Baarland zijn steun kwijt zijn, hij zal zich veel meer
dan
hij
thans doet, verdeelen, en waar zich nu een

geul, al is het dan slechts van 500 meter breed, tus-schen de Middelplaat en den Rug van Baarland be-
vindt, zullen zich deze platen vereenigen en is er alle

kans dat er een ondiepte ontstaat. Dat er door zulk
een
afsnijding een voor diepgaande schepen bruikbare
geul naar de Oude Everinge, die in de platen van

Baarland doodloopt, zal ontstaan, daar is geën denken
aan.

Even groot is de onmogelijkheid dat eene dijks-
verlegging
bij
Ossenisse het régime der Wester-Schelde
zal veranderen. Ik spreek niet van de groote af snij-
ding
nabij
Groenendijk en door den Hooilandpolder,
dat is een werk van vele millioenen, en die kan, waar

Prof.Nelemans de dijksverlegging bij Ossenisse tegelijk
met die
bij
Baarland noemt, niet in zijn bedoeling
liggen. Maar een
afsnijding
bij den hoek van Ossenisse
verandert nog minder aan den geheelen toestand der
rivier, want het water zal blijven opdringen langs
den hollen, tegenovergelegen oever.

Waar men nu bij deze dijksverleggingen zonder
twijfel ook de voorliggende oeververdediging zal weg-
baggeren, want anders geeft de verlegging niets dan
dat er eenig water over het buitendijksche land stroomt,
dat vergeleken
bij
de reusachtige hoeveelheden, die
door de geul gaan, in het niet verdwijnt, verandert men een toestand, die zich reeds jaren goed houdt,
in een precairen toestand. Want dadeljk is de nieuwe

oever niet in een zoo goed verdedigde conditie als
de tegenwoordige, waarvoor eeuwen lang gewerkt is.

Waar een Nederlandsch hoogleeraar in de water-
bouwkunde geen bezwaar in zulke veranderingen ziet,
kan men dan verwachten, dat een arbitrage-com-
missie van buitenlanders dit wel zal doen? En toch
kunnen zulke onberaden verleggingen, al veranderen
zij het algemeen régime nog niet, kwade gevolgen
hebben.

Hoewel de Wester-Schelde een wilde rivier is,.
heeft zij toch, dank zij den eeuwen, gedurende welke
de oevers er langs verdedigd
zijn,
een aantal gedeelten,
die in hoofdzaak in stand
blijven
en nog vele eeuwen
in stand kunnen
blijven.
In het bijzonder zijn dit:
de bocht beneden Hansweerd, de bocht het Pas van
Ter Neuzen en de bocht tusschen Borsele en Vlissingen.

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE’BERICHTEN

207

Daartusschen zijn stroomovergaiigen, en die worden

door boveubedoelde verleggingen in de waagschaal

gesteld. Wie zulke werken wil tot stand brengen,
laadt een zware verantwoordelijkheid op zich.
* *

De hoogleeraar decreteert, dat de grilligheid van

het laagwaterbed der Wester-Schelde zoo erg niet is..
Hij zegt, dat het diepe vaarwater in een eeuw in

hoofdzaak geen verandering onderging. Hieruit blijkt,

dat hij het standaardwerk, dat ieder deskundige om-trent Zeeland raadpleegt, ,,De oeververdediging van

Zeeland, door M. B. G. Hogerwaard”, niet heeft in-

gezien.

Men raadplege eens de kaart Bijlage 2
bij
het 5e

stuk van dat werk, waarin de toestanden van 1632

en van 1878/9 van even beneden Ter Neuzen tot in
de Wielingen vergeleken worden.. Van de reusachtige zandpiaten de Middelpiaat, den Hoogen Springer, den

Lagen Springer, de Hooge Platen, die thans bij laag-

water die rivier in geulen verdeelen, was in 1632

niets te zien, wel was er toen aan het noordelijk
eind der Suikerplaat een plaatje, niet half zoo groot,

de Hooge Plaette, wel ziet men tusschen Vlissingen
en Breskens een plaat, den Vloer genaamd, maar het
hoofdvaarwater was over groote breedte Vrij van

zandplaten. Op een kaart Bijlage 2
bij
het 3e stuk

vindt men eene
vergelijking
van de toestanden in
1822 en 1882/3 van het deel der Schelde van de punt
van Waarde tot even beneden den Hoek van Baar-
land. Waar in die 60 jaren diepten onder laagwater ontstonden van 116, 111, 110 decimeter ter plaatse

waar vroeger de Plaat van Ossenisse boven laagwater
was en daarentegen waar in 1882/3 de Plaat van
Kapelle was, in 1822 een diepte van 117 decimeter
voorkwam, )can men moeilijk van weinig verandering
spreken.

Zeer leerzaam is ook de kaart Bijlage 1 –
van het 5e
stuk. Daar heeft men een vergelijking van de toe-
standen van 1632,
174718,
1818/9 en 1878/9. De oever
van Borsele was in 1632 gelegen op een plagts, 1600
meter, in
174718
1050 meter zeewaarts uit dn oever
van 1878/9; ter plaatse waar in laatstgenoemd jaar
36$ en 351 decimeters diepte werd gepeild, lag in
1741/8 de laagwaterlijn. Dwars van Ellewoutsdijk
was in 1632 de Hooge Plaett, waar in 1878/9 298
decimeter diepte staat, terwijl
bijna
deze geheele plaat verdwenen en een nieuwe, de Suikerplaat, tot
ver Zuidwaarts in de richting van Ter Neuzen,. ont-staan is. Tot aan de plaats, waar in 1921/22 177 de-
cimeter onder laagwater gepeild werd, strekte zich

in 1878/79 nog de Hooge Springer, boven laagwa1ter,
uit. De geheele geul tusscheu hem en de Suikerplaat
heeft zich in dien
tijd
over de volle breedte verplaatst.
Ook over kortere termijnen zijn er groote veran-
dei-ingen. Op Bijlage 1 van het 12e stuk vindt men
eene vergelijking der toestanden van 1878/9 en 1890,
herzien in 1901, laat ons dus aannemen met 23 jaren
verschil. Waar in 187819 tegenover Ter Neuzen eene
diepte van 180 decimeter was, was bij de latere op-
neming een zandpiaat boven laagwater.
Zoo zijn in dit werk nog verschillende andere
-groote veranderingen te vinden, en dat in de laatste
eeuw de algemeene to’estaud behouden is gebleven, in
afwijking van vroegere jaren, ligt aan den groote
lengte.n aangevallen oever, clie met zon g.roote kosteia

onderzeesch zoo afdoende verdedigd zijn, dat zij een groot weerstandsvermogen tegen oevervailen verkre-
gen hebben.
Ook negeert -de schrijver geheel de afdamming van
de Ooster-Schelde, waardoor de Wester-Schelde zeer
be]angrjk verdiept is doordat de groote hoeeeiheid,
die hij vloed de Wester-Schelde opkwam en vervol-gens langs de Ooster-Schelde afvloeide (13 millioen
kubieke meter in een gemiddeld geval), nu langs de
Woste.r-Sc-helde moet ‘terugvloeien. Deze vergrooting
van ‘het vermogen der Wester-Schelde staat tegenover
den. nk’tuurijken aôhteruitgang, die wel door hem

ontkend wordt, waar waarid ik sta aan de zijde van

‘mannen a]s P. Caland, J. Dirks en J. F. W. Oonrad, ‘efi die bovendien voldoende blijkt uit de hovenver-
meide vergelijkende kaart van Hogerwaard.

In de noot ‘zegt de
schrijver,
dat normaliseering
gunstige toestanden zou scheppen. J’a, maar ten koste

van een milliard. Men normaliseert den Mississippi
evenmin.

De professor zegt, niet te oiiderschrjven dat ten

slotte de Wes’ter-Schelde ten doode zou zijn opge-

‘schreven. Dat ‘heb ik, en .dat heeft evenmin de corn-
Çnissie wier leden ik zooeven noemde, gezegd.

Er blijft
altijd
opperwater van vrij .groote ‘betee-
kenis de Schelde afvloeien en ook den trechtervorm

zal zij, zooals de commissie ook gezegd heeft, steeds
behouden.

Evenmin is hot juist, dat de geulen verloren ge-
gaan zijn doordat de landkaart een ander aanzien
e1cregen heeft door stormen. Eerder •het omgekeerde:
I)e hevige storm van 1404, die zooveel dorpen om den

Brakman (die voor dien tijd een water van ongeveer
dezelfde beteekenis als thans was) verwoest heeft,
maakte, dat er dagelijks eene veel ‘grootere oppervlakte

bij lioogwater onderliep, en dientengevolge gingen de
geulen niet verloren, maar werden zij’ zeewaarts van
den Brakman dieper. De geulen zijn verloren gegaan

ën gaan verloren door langzame aanslibbing en aan-
zanding, en die wordt niet meer tegengewerkt zooals
laatstelijk in 1867 en 1872 door de afdamming van
zijgeulen in verbinding met de zee, want die zijn er
• niet meer.

In een noot worden Brakman, Ooster-Schelde en
Lauwerzee aangehaald als een
bewijs,
dat een proces
van aan sli.bbing eeuwen vordert. Iets anders. heb ik
(ik ben de telkens weder door den schrijver bestre-
dene) niet beweerd; echter had hij de Ooster-Schelde
er wel buiten kunnen laten. Die is in den loop der
eeuwen eerdel’ uitgebreid, door de rampen aan den

• Züidelijken oever van ‘Schouwen en door die van 1530,
later door geringe bedijkingen. weder eenigszins ver-
minderd.

• 9Maar over het Zwin zwijgt prof. Nelemans, en dat
• ishet groote voorbeeld dat men voor oogen moet hou-
den, al is het waar, dat daar bijna geen opperwater in het spel.. was, zoodat -het proces hij de Wester-
,Schelde eenigszins anders verloopen zal dan daar ver-
loopen is.
* *

‘Hij zegt, dat de toestand, dat België op Neder-

lanclsch gebied werken uitvoert, scheef i. Dat is we-
der een ongemotiveerde bewering;’het feit,, dat dit
een kwarteeuw geen bezwaren met zich gebracht
heeft, is daarvoor, bewijs génoeg.
* *

Ook de gedeeltelijk op onze kosten aan te leggen
reuzenkanalen verdedigt de hoogleeraar. Het -kanaal
Antwerpen—Moerdijk, dat -hij een peil van 1,75 me-
ter boven A.P. wil geve zal in ons poldrland meer
dan 2,50 meter honger dan het poiderpeil staan. En
cla’t kanaal zal waarschijnlijk over een grooten af-

stncl (van Halsteren. tot Moerdijk) door polder1nd
‘]open. Van bevordèrig van industrie in de streek,
waar ,het kanaal dbor zal loopen, maak ik mij weinig
illusie.’ Men zie maar eens naar J’utfaas, Vreeswijk,
• Werneldinge, Hansweerd, waar ontzaggelijke hoéveel-
heden vaartuigen langs varen.
Zij
hebben zich op
industrieel -gebied zeer weinig ontwikkeld. De eind-
balans is (afgezien van het clooddrukken van onzen
h’anclel) nog ten nadeele van ons land, omdat er ook
groote oppervlakten van den vruchthaarsten grond
aan den landbouw door worden. onttrokken.

* *
– *

Wat heeft Nederland aan eene afdamming van het Hellegat? Dat is een werk van eenige millioenen. en
otnslibbing wordt er slechts in uiterst geringe mate
door ‘bevorderd; ook weder een werk dat zijn kosten

W7″

208

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÉN

3
‘Maart 1)26

niet zal opbrengen, dus het is beter, het na te laten.
* *
*

In cle voorlaatste alinea van zijn tweede artikel

valt de schrijver mij als voorzitter der commissie voor
den scheepvaartiweg Amsterdam—Rijn aan; ik kan

daarover alleen zeggen, dat ik geen vriend ben van
zoo bijzonder ruime kanalen als de in het verdrag

voorkomende. Men moet geen.kleermakers maar goede
schippers aan boord hebben. In de Vereenigde Sta-

ten handelt men zooais het onze commissie gewenscht
scheen en niet zooais ht verdrag met voorbijzien

van de firiancieele kwestie doet.

Over het’derde stuk van ‘den hoogleeraar kan ik
kort zijn. Hij ricliculiseert mijne meening, dat oen

gewapend betonnen bak voor het kanaal Antwerpen—’

Ruhrort, lang 10.000 M., bij Venlo moet gemaakt

worden. Het gaat’ echter niet aan, zooals hij, di

lengte op 1000 M. ‘te bepalen.’ Dit kanaal zal zeker
wel een doorgaand peil van 35′ M. ‘)’ moeten hebben

anders komen er in België al te diepe ingravingen.

Het peil van het bovendeel vai het Kempensche ka
naal is 41,18 M. Nu ligt de lijn van 21,50 M. (bij

het dorp Masbree) in de richting die het kanaal

moet hebben, 10 kilometer uit dezelfde hoogtelijn’
benoorden Venlo. Bij’ een peil van 35 M. heeft men
van af Weert, ‘vaar de terreinshoogte 32 M. is, reeds

een peil van 3 M. boven het terrein, dit verschil
w’ordt met eenige schommeling langzaam grooter, tot

bij de rivier 19 M. Men kan bij verschillen van meer
dan 1,50 M. geen aarden dijken maken, men moet

vati Maasbree af een bak van gewapend beton ma

ken. Maakte men het zooals de ‘hoogleeraar wil, dan
kon men verschillen in jeil tot 11 M. hebben. Daar
kan men geen dijk, zelfs van ‘de beste klei met zulk
een reuzenkanahi er in, maken.
Dè schrijver vergeet ook, dat bij een ongeval aan

den betonnen wand’ een niet te stuiten stroom ‘uit

het kanaal zic’h op Venlo of op de rivier uitgiet;
hoog 11 M., dat dit water op den grond aankomt
met een snelheid van ruim 18 M. in de seconde. En

de hoeveelheid water is
bijna
onbeperkt. Wij hebben

in den oorlog gezien hoe de
vijand
niet’tegen de ver-

schrikkelijkste vernieling opiet, en zulk een aqua-
duct noodigt als het ware uit tot het besèhadigen in

oor]ogstijd.
Dat de Belgen ‘het Kreekerak weder geopend wil-len zien, is geenszins overdrijving mijnerzijds. Prof.
Nelemans moet maar eens lezen hetgeen daarover
omstreeks 1867 zelfs door deskundigen is geschreven.
Onder al de ongegronde verwijten op technisch ge-

bied is er een gegrond op wettelijk gebied: dat een
wet door een latere yervangen is. Ik ben ‘geen rechts
7

gelerde, en ik moest mijn geschrift binnen een maand
gereed hebben, daar algemeen gezegd werd,’ dat het
verdrag in Juni in de Tweede Kamer behandeld zou

worden. ‘ ‘ j.. J. C. RAuAIcR.

‘s-Gravenhage, 27 Februari 1926.

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.
.1

HAMBURG ALS HAVEN VAN HET CONTINENT.

Dr. Walter Greiling te Hamburg schrijft ons:
Hamburg was vôôr den oorlog de grootste haven
van het Europeesche continent. In 1924 werd het,
wat, de tonnage aangaat, door Antwerpen, in 1925
ook door Rotterdam voorbijgestreefd. Het grootte-
verschil tussehen de drie génoemde ‘havens is echter
slechts zeer gering; de tonnage der aankomende

schepen is de volgende:
Hamburg ‘ Rotterdam

Antwerpen
1913

14185.496

12.785.861

12.018.673
1923

15.344.116

11.401.007

14.308.075 1924

15.540.497

15.089.293

16.348.770
1925

16.635.346

16.071.643.

17.147.260

‘) Hier en verder ten opzichte van Nieuw Amsterdamsch
peil.

Ieder der drie havens heeft als vaste kern het

overzeesche goederenverkeër van haar stroomgebied

te verladen. Daarnevens speelt voor Hamburg en

Antwerpen de spoorweg een groote rol., Van de
over deze beide havens in- en uitgevoerde goederen

wordt tegenwoordig meer dan dehelft per spoorweg
vervoerd’). Het achterland van Hamburg strekt zich

uit over de Elbe met haar zijrivieren en de Oder.

Het omvat de industriegebieden van Saksenenmidden-

Duitschiand, het grootste deel van Tsjechoslowakije

en een deel vhn Polen. Ook wordt in Hamburg een

belangrijk deel van het goederenverkeer der Oostzee-
staten overgeladen. Men kan’ aannemen, dat 15 pOt.
der per zeëschip uitgevoerde en 10 pOt. der inge-

voerde goederen op rekening van Tsjechoslowakije

komt. Het overladingsverkeer naar de Oostzeehavens

neemt daarnevens 15 pOt. van de lading der uit-

gaande schepen in beslag.

Rotterdam is de haven voor de industriegebieden

aan beide oevers an den Rijn. Drievierde van zijn

goederenverkeer bestaat uit massa- goederen, hoofd-
za.kel:ijk kolen, erts, graan, hout, petroleum, benzine en
metalen. Het meer belangrijke deel van het Rotterdam-

sche goeclerenverkeer betreft mitsdien geen Holland-

sche, doch Duitsche in- en uitvoerproducten. .De.helft
der •over Rotterdam ingevoerde goederen bestaat uit graan en erts. Ï’Iet eerste i.s
bijna
uitsluitend voor cle
hoogovens van heb Ruhrgebied bestemd en cle graan-

handel van Rotterdam berust er niet in de laatste
plaats op, dat het gebied met het grootste g.raantekor’t

in Duitschiand aan ‘den Rijn ligt.
2)

Antwerpen is daarentegen meer nog dan Hamburg

een haven voor stukgoederen. Daar Antwerpen van

de drie havens het meeste naar het Westen is ge-

legen, trekt het diep uit de achterlanden der andere
havens pes spoor vervoerde, in het bijzonder ijigoe-
deren, tot zich. De
tijdwinst
in het zeevervoer be-
draagt bij verlading over Antwerpen, bij Hamburg

vergeleken, tot acht dagen. De wellicht hoogere
spoorvracht legt daarbij geen gewicht in de schaal,

wanneer het om waardevolle goederen gaat. Tegen-
woordig
zijn
echter ook de spoorvrachten naar Ant-

werpen voor groote deelen van Duitschland niet eens
zoo hoog als voor Hamburg. Daarbij komt nog, dat

Antwerpen lagere havenkosten als nevenverschijnsel
der waardedaling van het geld vertoont.

Buiten de concurrentie van Antwerpen is voor
Hamburg ook die van Triest van belang.
Zij
bedreigt
Hamhurgs aandeel in den zich sterk ontwikkelenden
buitenlandschen handel van Tsjechoslowakije, die van

een gemiddelde van 900.000 ton per maand in 1920
tot 1.7 millioen ton in de laatste maanden van 1925
steeg.
* *
*

In tegenstelling tot de to’nnemaat is de hoeveel-

heid lading van in Hamburg aankomende zeeschepen
van jaar tot jaar kleiner geworden. Daarentegen
heeft zich de lading der van Hamburg uitgaande
schepen in 1925 kunnen vermeerderen. De benutting

der scheepsruimte is nog steeds troosteloos gering,
gelijk,blijkt uit de volgende tabel:

2)
[De Nederlandsche lezer zal hier en op enkele plaatsen
hieronder een vermelding van den invloed der uitzonde-
ringstarieven-politiek van de Duitsche Spoorwegen op het
achterland der verschillende havens missen. Deze politiek
wordt door den schrijver blijkbaar dermate vanzelfsprekend
geacht, dat haar invloed op den omvang van het gebied, dat zijn goederen via hamburg verscheept, niet speciaal
behoeft te worden vermeld. Men vergelijke hiervoor het
artikel van den heer Schilthuis
in
liet vorig nummer. – Red.]
2)
[In vei’band hiermede verdienen de volgende cijfers de
aandacht.
In 1925
werd in de haven van Rotterdam ten
cloorvoer,gelost
1.280.000
ton graan,’waarvan
1.206.000 ton
,,langs rivieren en kanalen” verder werd vervoerd. Zelfs
aannemende, (lat dit graan uitsluitend voor Duitsch.lancl
ws bestemd, blijft de invoer voor binnenlandsch verbruik
met
1.638.000
ton hier nog belangrijk boven. .- Red.]

3
Maart 1926

ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN

209

Lading van
uit
zee Ton Id1ing

Lading van
uit-

Ton lacig
binnenkomende

n

gaande zeeschepen
Ofl
derver
schepen
1fl
tOflS

voerende

In
tOfl5
van

voerende
van 1000 K.G.

schepen

schepen

1013

16.548.410

1.26.

8.909,500

0.86
1923

14157.572

1.02

6.774.392

0.60
1924

12.984.246

0.94

6.544.918

0.56
1925

12.644.524

0.82

7.217.027

0.57

In de in 1925 te Hamburg vanuit zee binnen-

komende lading had Groot-Brittannië het grootste

aandeel, ni. 21 pOt., dan kwamen de Vereenigde Statèn

met 16 pOt., Latijosch-Amerika met 12 pOt., het Verre

Oosten met 10 pOt., Afrika met 7 pOt., het nabije
Oosten met 6 pOt., Scandinavië met 534 pOt., Oanada

met 5 pOt., Duitsche havens met 434 pOt. De rest

komt op rekening van de verschillende Europeesche
landen, hoofdzakelijk Rusland 2pCt., Nederland 3 pOt.,
Spanje en Italië ieder 2 pOt.

Van de van Hamburg uitgaande lading was 16 pOt.

voor Groot-Brittannië, 10 pOt. voor de Vereenigde
Staten, 14 p°t. voor Latijnsch Amerika, .20 pOt. voor

Scandinavië, 8 pOt. voor Duitsche havens, 434 pOt.
voor Afrika, 8 pOt. vooi- Azië bestemd. De rest ver-

deelt zich hoofdzakelijk over Europeesche landen;
waaronder Nederland voor 4 pOt., Rusland, Russische

greusstaten, Danzig en Spanje ieder voor 2 pOt.,
Portugal, België en de Balkan ieder voor 1 pOt.
Wat de hoeveelheid betreft vertoont de Ram-
burgsche handel met Groot-Brittannië een buiten-
gewoon sterke daling, terwijl de handel met Azië en
Afrika, in het bijzonder bij den invoer, een toe-
neming vertoont. De invoer uit de Vereenigde Staten

is betrekkelijk stabiel gebleven, terwijl de uitvoer
daarheen is afgenomen. Een zeer aanzienlijke ver-
mindering vertoont ook de invoer uit Latijnsch-
Amerika, terwijl de uitvoer daarheen, vooral in 1925,
den vooroorlogsuitvoer dicht nadert.
Bijzonder
opval-
lend is de aanzienlijke
stijging
van den uitvoer naar
‘Scandinavië, welke slechts in geringe mate werkelijke

uitvoer is, doch voor het grootste deel overladings-
verkeer. Het overladingsverkeer met andere Duitsche
havens is bij den uitvber sterk afgenomen, bij den
invoer toegenomen. De handelsbalans is verbeterd
wat betref t Latijnsch-Amerika en verslechterd wat

Afrika en Azië aangaat, doch over het geheel ge-
nomen sinds den vooroorlogstijd nauwelijks veranderd.

Invoer

Uitvoer
(in 1000 ton)

(in 1000 ton)

1913I1924j1925Fi13j1924I 1925

Groot-Brittannië ………
4.859 3.731 2.678 1.578 1.105 1.150
Vereenigde Staten …..
2.280 2.161 2.011 1.175 722 703
Latijnsch-Amerika- …….
2.476 1.634 1.515 1.112 852 1.034
……………
Argentinië ………….
1.145 959 829 182 249 242

Brazilië ……………..
220

145

152

388 238 297
Chili

………………..
840

229

238

213

107

111
Mexico
……………53 168 106 125

38 106
indië en Zuid Oost-Azië …
.. 1.234 1.117 1.325 378 277 297
Oost-Azië: ……………..
228 210 364 326 228 288
w
.o……………….

Japan ………………..
40

7

13

183

135

132

Afrika ………………

802

669 845 524 270 318
Scandinavië ……………
845 612 688 1.091 1.426 1.434

Nederland ………………
112

107 393

132 230 297
Rusland ……………..
1.490 374 290 337

89

178
Duitsche havens ………
401 398 553 939 3751 565

Van de in Hamburg binnenkomende lading wordt
ongeveer 12 pOt. overgeladen, d. i. op zeeschepen
weder uitgevoerd, ongeveer 35 pOt. blijft in Hamburg,
25 pOt. wordt op rivierschepen en de rest, ongeveer
28 pOt., wordt per spoorweg naar het binnenland
verder vervoerd. Van de over Hamburg uitgevoerde
goederen komt ongeveer 20 pOt. op rekening .van het
overladingsverkeer, 35 pOt. komt op rivierschepen,
ongeveer 45 pOt. komt per spoor naar Hamburg.
Dat deel van de ingevoerde goederen, dat in Ham-
burg blijft, bestaat grootendeels uit kolen, graan en
olievruchten die in -Hamburg en Harburg verwerkt

worden. De invoer van steenkolen en cokes neemt
een aanzienlijk deel van de binnenkomende scheeps-

ruimte in beslag. In het jaar 1913 bestond de lading

van binnenkomende zeeschepen voor 26 pOt. uit kolen,
in het jaar 1923 voor meer dan 40 pOt., in het jaar

1924 voor 3OpOt. en in 1925 voor nog slechts 18pOt.

Trekt men de kolen van den goedereninvoer af, dan
krijgt men eerst een werkelijk beeld van de ontwik-

keling van de Hamburgsche haven. Dan heeft de
goedereninvoer van de haven van Hamburg zich als

volgt ontwikkeld: 1913: 12.3; 1923: 8.1; 1924: 8.9
en 1925: 10.4 millioen ton. De opvallende vermin-

dering van den goedereninvoer uit Groot-Brittannië
is eveneens hierdoor verklaard. In
werkelijkheid
is de
invoer zonder kolen uit Groot-Brittannië van 1924
op 1925 toegenomen.
Ten opzichte van enkele goederen is de Ham-

burgsche handel grooter dan de totale buitenlandsche

handel van Duitschland in deze goederen Dit zijn
huiden en vellen, koffie, thee, cacao, rubber, jute,
veevoeder, oliën en vetten. Wat cacao, jute, runder-

huiden en olievruchten aangaat, is Hamburg zelfs de
grootste haven der wereld; de grootste handelsplaats is het echter voor cacao. Vôôr den oorlog was Ham-

burg dit wellicht ook voor- olievruchten, oliezaden en
suiker. De verschuivingen, welke in den Hamburg-

schen handel bij vôôr den oorlog vergeleken zijn
ingetreden, correspondeeren met de
wijzigingen
in
den Duitschen handel met het buitenland. Sterker
dan met den achteruitgang van den Duitschen bui-

tenlandschen handel overeenkomt, heeft de Ram-
hurgsche goedereninvoer zich nergens verminderd.

Daarentegen heeft zich Hamburgs aandeel in den
Duitschen
invoer
bijna bij alle goederen kunnen ver-
grooten. In 1925 heeft zich echter in deze concen

tratie van den Duitschen invoerhandel op Hamburg
weder een merkbare terugslag doen gevoelen.
Een voorbeeld hiervan is de metaleninvoer. Hoe-

wel in Hamburg zelfs geen noemenswaardige me-
taalverbruikers aanwezig zijn en in de vrijhaven ook
nauwelijks metaalvoorraden zijn opgeslagen, heeft zich

na den oorlog een metaalmarkt met aanzienlijkén
omzet ontwikkeld en ook de hoeveelheid der over
Hamburg ingevoerde metalen nam toe. In 1925 is de deelneming aan de Hamburgsche metaalbeurs weder

teruggegaan en de Duitsche invoer sterker gegroeid
dan de Hamburgsche. –
In tonnen.

1913 /

1924

1925

Invoer

Invoer

Invoer
D’land Hamb. D’land Hamb. D’land Hamb.
Koper.
245.132 126.394 139.059 113.165 210.957 142.533
Lood..
83.781 46.401 52.160 35.308 137.744 70.801
Zink..
57.641

3.742 44.974

13.719 105.474 26.693
rin …
14.261

4.835

8.799

7.229

12.944

8.853

Evenals bij de metalen heeft Hamburg bij de
‘rubber de aanwezige basis sterk verbreed. Zijn invoer
steeg van 18.800 ton in 1913 op 25.380 ton in 1924
tot boven 40.000 ton in 1925, terwijl de Duitsche
totaalinvoer in 1913 en 1924 met 29.000 ton onge-veer gelijkbleef en in 1925 op 36.000 ton steeg. De
handel in speciale rubbersoorten en schellak, die reeds voortdurend het bijzondere domein van Hamburg was,
daalde in 1924, doch is in 1925 eveneens sterk ge-
stegen, zoodat de Hamburgsche invoer van rubber
en rubbergoederen in 1925
bijna
70.000 ton beliep.
Een dergelijke uitbreiding van den Hamburgschen
handel, en speciaal van zijn aandeel in den totalen

Duitschen handel, valt bij minerale oliën vast te stellen.
De invoer van Hamburg steeg van 530.631 ton in
1913 op 660.586 ton in 1924 en815.942 ton in 1925, terwijl de Duitsche totaalinvoer van 1.294.355 ton in
1913 op 772.405 ton in 1924 daalde en in het jaar
1925 slechts tot 1.078.937 ton steeg. –
In de posities, waarin Hamburg reeds vôôr den
oorlog sterk stond, – heeft het veel sterker den

algemeénen gang van den Duitschen buitenlandschen
handel moeten volgen. Zoo is de Hamburgsche

11

210

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart 1926

koffie-invoer in verhouding tot den totalen Duitschen

invoer achteruitgeloopen; de thee- en cacao-invoer

zijn daarentegen verre boven de vooroorlogshoogte

gestegen. Doch hier héeft het jaar 1925 een voel-

bare verslechtering gebracht:

In tonnen.

1913

1924

1925

Invoer

Invoer

Invoer
D’land Uamb. D’land llamb. D’land Hamb;
Koffie
168.344 211.596 55.440 93.161 90.443

99.700
Cacao

52.878 64.347 88.134. 134.966 80.977 115.276
Thee

4.290

4.293

4.061

6.660

4.152

5.725

Hamburg had vôôr den oorlog bijna een monopolie

voor olievruchten en oliezaden. De totale paimker-
nenoogst van Britsch West-Afrika was b.v. op de

Hamburgsche markt aangewezen. Deze invloed be-

staat in dezen omvang tegenwoordig niet meer. De

invoer van plantaardige oliën en yetten is toegenomen.

De sterkste uitbreiding van den Hamburgschen handel
is wellicht gelegen’inden invoer van dierljke vetten.

Terwijl de Hamburgsche handel vôôr den oorlog

slechts iets meer dan de helft der Duitsche behoefte

invoerde, heeft de Hamburgsche invoer thans den

Duitschen totalen invoer overtroffen: –

In tonnen.

1913

1924

1925

Invoer

Invoer

Invoer
D’land Hamb. D’land Hamb.. D’land Hamb.
Olie.
vruchten
en
• -zaden
1.747.389 1.154.820 763.319 101.693 1.531.923 1.03.1.251
Plantaardige
oliën en
vetten

67.571

61.345 101.621 106.215


Reuzel

134.123

62.320 144.008 145.030 101.988 108.123
Talk

26.824

23.446 33.341 32.995 29.239 23.174

In dierlijke producten, voornamelijk in kalf svellen
en runderhuiden, kon Hamburg zijn gunstige voor-
oorlogsonjunctuur nog verbeteren. De handel is

echter voor het grootste deel in handen van Engelsche

en Amerikaansche ,,packers”, wat ertoe heeft geleid,
dat niettegenstaande den buitengewoon grooten hui-

denhandel, deHamburgsche arbitragenietwordterkend

doch de desbetreffende partijen naar Londen verscheept
moeten worden, waar de hoofdzetel der ,,packers”

in Europa zich bevindt.. De invoer ontwikkelde zicht

als volgt:
In tonnen.

1913

1924

1925

Invoer

Invoer

Invoer
D’land llamb. D’land I-[amb. D’land Hainb.
Kalf svel-
lenen
runder-
huiden
206.871 137.848 125.081 166.285 131.550 172.844
Darmen
35.620 21.094 37.828 30.567

39.140 31.974

Hiermede zijn de voornaamste Hamburgsche in-

voergoederen behandeld. Voor andere goederen is
de beteekenis van Hamburg weliswaar ook zeer
groot, doch zeker niet zoo overwegend als bij de
hierbovengenoemde.
De graanhandel van Hamburg staat, wat zijn be

teekenis betreft, ver achter bij den Rotterdamschen.
Alhoewel de handel in broodgraan in Hamburg klein
is, is de handel in rijst, mais, maalproducten en vee-,

voeder des te grooter. In 1925 konden de in 1924′
bereikte hoogste cijfers bij den invoer van meel en
bij de overige hèt aandeel in Duitschlands totaal-

handel, niet meer bereikt worden:
In tonnen

1913

1924

1925
Invoer

Invoer

Invoer
Duitschl. Hamb. Duitschi. llamb. Duitschl. Hamb.
Rijst

474.600 337550 463.927 396.294 533.099 448.620
Tarwe

2.545.959 721.199 737.793 498.410 1.678.048 596.576
Maïs

918.655 544.186 391.487 440.668 556.524 361.800
Meel en
andere
malerij. producten
19.652 109.027 638.028 451.533 412.001 326.643
Voedings-
middelen
2.701.367 897.515 241.524 340.984 515.882 649.778

Wat textielvezels aangaat heeft Hamburg, zooals bij de granen, de voornaamste goederen aan andere

plaatsen afgestaan. De handel in Amerikaansche

katoen heeft Bremen b.v. bijna geheel in handen,

terwijl Hamburg zich met Indische katoen en met
katoenaf val tevredenstelt. Het aandeel van Hamburg

in den wolhandel is sedert den oorlog een weinig

grooter geworden. In jute, hennep en andere vezels

kon het zijn positie van vôôr den oorlog meer ver-
sterken.
In tonnen
1913

1924 –

1925
Invoer

Invoer

Invoer
Duitschl. Hamb. Duitschl. Hamb. Duitschi. Hamb.
Wid 245.227 119.850 173.741 99.299 148.250 87.424
Katoen
583.500 173.807 332.921 94.907 407.435 121.827
Jute
– 165.853 112.357 160.666 135.414 195.296

De houthandel behoort tot het gebied, waar Ham-
burgs aandeel in Duitschlands totalen handel naar

verhouding klein is, waaraan ook db oorlog niets

heeft veranderd. De Hamburgsche houtuitvoer heeft

zich van 1913 op 1924 verdubbeld van 150.365 op

313.158 ton, is echter in 1925 weder tot 169.803 ton

gedaald. Van den Hamburgschen houtuitvoer kwam in

1913 10 pOt. op rekening van Tsjecho-Slowakije, in

1924 echter 68,2 pOt. Het aandeel van Tsjecho-

Slowakije is hier het grootst. Belangrijk is nog het

Tsjecho-Slowaaksche aandeel in de volgende goederen:
Bij den invoer

bij den uitvoer
1913

1924

1913

1924 Chilisal-
peter

9,4
0
/0
38,9
0
/0

Suiker

34,9
o/

62,1
0/
Hars

17,5 o/

18,1
0
/0

Glas- en
Tarwemeel

21,4
0/

glaswaren
15,5
0
/0
62,9 o/
u

Traan

57,5
0
/0
12,7
0
/0
Palm-
kernen
10,9
0
/0
11,5
/0
Copra

9,9
°io

8,5
0/
Lijuzaad

9,2 o/

13,2
0
/0
Jute

4,0
0/

6,3
0
10

De eenige goederen, waarbij men van een achter-
uitgang in het Hamburgsche aandeel in den Duit-

schen invoer kan spreken, zijn ruwe tabak en zuid-
vruchten. Het zijn juist deze handelswaren, waarbij

de Duitsche totale invoer sterk is toegenomen.
In tonnen.

1913

1924

1925
Invoer

Invoer

Invoer
D’Iand Uamb. D’land Hamb. D’land Hamb.
Zuid-
vruchten
301.084 247.080 302.212 252.905 363.349 239.236
Ruwe
tabak

81.400 54.794 97.875 55.323 120.009 60.689

Daar de Duitsche
uitvoer
voor 75 pOt. in Europa
blijft, terwijl slechts 55 pOt. van den invoer, naar de
waarde gerekend, uit Europa komt, zou men ver-
wachten, dat de uitvoer over Hamburg gemiddeld
slechts een kwart tt een derde van den totalen Duitschen
uitvoer vormt. Beschouwt men echter de drie hoofd-
uitvoerartikelen van Duitschiand, dan bemerkt men
tot zijn verbazing, dat hierbij het percentage veel
hooger is. Hierbij heeft zich bovendien de uitvoer
via Hamburg in de laatste jaren verder vermeerderd;

voor machines in 1925 nog, terwijl voor kleurstoffen
en electrische artikelen een daling intrad. Wat pa-
pierwaren aangaat nemen Scandinavië en Tsjecho-
slowakije in sterke mate deel aan den Hamburgschen
uitvoer. Bij suiker is het Tsjechoslowaaksche aan-
deel ook in 1925 veel grooter geweest dan het Duitsche.

In tonnen.
1913 1924 • 1925
Uitvoer

Uitvoer

Uitvoer
D’land IT[amb. D’Iand Hamb. D’land 1-Iamb.
Machi-
nes

537.052 197.843 271.484 144.079 369.095 211.097
Kleur- –
stoffen
268.617

49.909 108.268 42.271 138.681 33.191
Electr.
artik.

152.856

34.296 90.233 42.822 106.478 40.211
Cement
1.129.563 497.381 399.199 253.328 782.438 343.547
Suiker
1.126.217 1.045.261 413.593 612.024 116.296 469.631
Papier-
waren en
Papier
344.168 395.456 545.593 637.261 500.000 409.268

Hamburgs aandeel in den Duitschen uitvoer is

naar de waarde
van 35 pOt. in 1913 tot 68Y2 pOt.

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

211

in 1924 veel sterker toegenomen dan bij den invoer,

waarbij het slechts van 42 op 53 pOt. is gestegen..

Reeds 1925 toont echter aan, dat dithoogtepunt van Hamburgs beteekenis in den Duitschen buitenland-

schen handel voorbij is.

DE DUITSCHE BUITENLANDSCHE HANDEL IN 1925.

Dr. Oarl Kramer te Hamburg schrijft ons:

Wanneer men de beteekenis van economische feiten

aan den omvang der openbare belangstelling zou

willen afmeten, dan waren de maandelijksche publi-

caties over den Duitschen buitenlandschen handel tot

den herfst van het afgeloopen jaar ongetwijfeld van

de meeste beteekenis; vervolgens wendde zich de

publieke discussie meer tot zekere gunstige symptomen,
zooals de productiecijfers van ijzer en steenkolen,
om eindelijk, tegen het einde van het jaar, bij den
aanblik der van week tot week
stijgende
faillissements-

en werkloosheidscijfers alle andere symptonen te
vergeten. Hieruit
blijkt,
dat de handelsbalans in de
eerste maanden van 1925 een ôntzettende passiviteit

vertoonde, doch dat sedert September het invoer-
overschot van maand tot maand afnam, zoodat in

December voor de eerste maal een uitvoeroverschot
optrad, dat zich in Januari 1926 heeft vergroot.

In- en uitvoer (zonder goud en Zilver)
1fl
millioenen
R.M.
Iiivoer
Uitvoer
Saldo
December

Januari
Februari Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
,,’
September
,

October
……..

1073
845

228
November
…………
856 791

64
December
,
………
758 794
.4-

36

Totaal 1925
……..
12428
8798
_3630

Januari

1926
……..
707

+ 87

De in- en uitvoer van industrieele grondstoffen
en eindproducten, kortom de balans der industrieele
goederen, vertoont gedurende het jaar een duidelijk waarneembare tendentie tot verbetering.
Zij
begint
in Januari 1925 met een invoeroverschot van 276
millioen R. M.; in het midden van het jaar
zijn
in-
en uitvoer ongeveer
gelijk
en in December treedt een
uitvoeroverschot van 219 millioen R. M. op. Dit
resultaat wordt veroorzaakt zoowêl door verminderden
invoer als ook door vermeerden uitvoer. De invoer

van industrieele grondstoffen daalde voortdurend;
hij bedroeg b.v. in Januari 1925 672 millioen R.M.,
in Juni 482,5 millioen R. M.; hij steeg dan voorbij-
gaand tot 552 millioen R. M., in Augustus, hetgeen
te verklaren is uit de in September/October van
kracht wordende tarief sverhooging en daalde sindsdien
verder tot 405 millioen R. M., in December. Nôg
sterker daalde de invoer van industrieele eindproduc-

ten (van 250 millioen R. M., in Januari tot 103
millioen R. M., December). In het bijzonder uit deze
cijfers
blijkt,
dat de Duitsche industrie er in stij-
genden omvang in is geslaagd, de buitenlandsche
concurrentie op de binnenlandsche markt uit te
schakelen. Minder uniform voltrok zich de weder-
opbouw van den industrieelen uitvoer, op welks
bevordering de Duitsche voikhuishouding zoowel

wegens haar structuur (dwang tot invoer van levens-
middelen en gewichtige industrieele grondstoffen) als ook wegens de positie, waarin zij zich noodge-
dwongen bevindt (schuld aan het buitenland, voort-
vloeiende uit de Londensche overeenkomst), het
grootste gewicht heeft te leggen. Wel verbetert de
industrieele uitvoer van kwartaal tot kwartaal, doch
een meer beteekenende stijging
van den uitvoer van
industrieele eindproducten zet eerst in September in

(603 millioen R. M.) en bereikt in October met 645

millioen R. M. haar hoogtepunt. In de laatste twee
maanden van 1925 is de uitvoer echter weer gedaald

en in December 1925 met 565 millioen ongeveer op
het peil van ]Yecember 1924 aangekomen.
1).
Daar-
entegen is de uitvoer van industrieele grondstoffen
voortdurend gestegen; hij bedroeg in Februari 100
millioen R. M. en in December 162 millioen R. M.
2)

De handelsbalans der landbouwproducten vertoont
een eenigszins ander beeld; doch ook hier laat zich

het begin van verbetering vaststellen. De invoer van
levensmiddelen en dranken bedroeg in Januari onge-
vder 350 millioen R.M.:
hij
daalt voorbijgaand tôt
301 millioen R. M. in Maart, doch
stijgt
dan met
meer dan 50 pOt. tot 465 millioen R. M. in Augustus.
Verheugend is echter dat de latere daling nog
belangrijker is: de invoer bedroeg in December nog

slechts 250 millioen R. M., dit is 140 millioen R. M.,
minder dan in de overeenkomstige maand van het
vorige jaar. De uitvoer van landbouwproducten is

zeer onbeteekenend; hij blijkt echter na het laagte-
punt in Augustus (26 millioen R. M.) tot 66 millioen

R.M. in December te zijn gestegen. Dienovereenkomstig
vertoont de beweging van het invoeroverschot van
landbouwproducten sedert het midden van het jaar
een gunstig beeld: sedert het hoogtepunt in Augustus

(436 millioen R. M.) is het met 253 millioen R. M., tot 183 millioeri R. M. in December gedaald en ligt
145 milloen R. M. lager dan in December 1924.

Deze schommelingen in den invoer van levensmid-
delen verklaren voor een groot deel, dat de verbete-
ring der totale handelsbalans, die in de eerste vijf

maanden 1925 belangrijk voortgang gemaakt had,

werd onderbroken. Na deze onderbreking zet de daling
van het uitvoeroverschot zich in zeer vlug tempo

voort, zooals uit bovenstaande tabel te zien is, die
overigens voor zichzelf spreekt.

In totaal werden in 1925 voor 12.428 millioen R.M.
aan goederen ingevoerd en voor 8;798 millioen R.M.
uitgevoerd; het passief saldo was dus 3630 millioen
R. M., -een, gegeven den toestand van Duitsch-
land, reusachtige som, die door het invoeroverschot
aan edele metalen tot 4308 millioen stijgt. Men moet
hier weliswaar in aanmerking nemen, dat de be-
trouwbaarheid der Duitsche handelsstatistiek in. het

binnenland vaak betwijfeld is; er werd, met welk
recht is moeilijk te zeggen, beweerd, dat de waarde
van den invoer te hoog zou zijn geschat, die van den
uitvoer daarentegen te laag. Daar Duitschland over
een veel gewicht in de schaal leggenden onzichtb aren
uitvoer (winst uit het vreemdelingenverkeer, uit de

uitvoering van bank- en vrachtzaken) niet of nog
niet weer beschikt, moest dit uitvoeroverschot in be-
lkngrijke mate door den invoer van buitenlandsche
kapitalen, vooral op korten termijn, gefinancierd
ssiorden. Als een gunstig teeken in deze richting mag
beschouwd worden, dat de Duitsche invoer in de
laatste maanden belangrijk gedaald is, ofschoon de
invoer van buitenlandsche kapitalen in September

weder sterk inzette. Rij bedroeg in September 263
millioen, in October 120 millioen R.M., in November
220 millioen R,M., en in December zelfs 330,6 mil-
liben R.M., in totaal in deze vier maanden 934 mil-
lioen R.M. Men kan daaruit zien, dat deze kapitalen
niet voor gebruiksvermeerdering, ook niet tot vorming

van voorraden, doch tot uitbreiding der bedrijven
hebbea gediend en vooral in contanten in de handen
der credietneiziers gekomen zijn. De opneming van

credieten op korten termijn schijnt niet meer de
noodiottige rol te spelen als een jaar tevoren.

Het is leerzaam, den buitenlandschen goederen-
handel van 1925 met dien van 1913 te vergelijken,
en te onderzoeken, hoe ver de ,,wederopbouw” reeds

Januari
1926
vertoont weer een geringe stijging, nl.
van
2,9
millioen.

Januari
1926
vertoont- een geringe daling tot
159 millioen.

1924
……..
1214
739

475

]92b
……..
1274
696

578
1068
630

438
1027
708

318 –
1005 671

334
992
79
— 263
1001
687

314
1151

744

– 407
1177

726

—451
1A’)

17Q

O’7

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart .1926

voltrokken is, waarbij te bedenken is, dat de vei

zwakte Duitsche volkshuishouding zich zelfs het

geringe invoeroverschot van
1913
niet meer kan
veroorloven.

Maandgemiddelden op basis der iijzen van vôôr

den oorlog. (in mili. R.M.).

Alle goederen
Landbouw-
producten
Industrie-

J

producten

,Io
IpJ-cl
IIollIo
1


cn

l.
1

LuJ
1

1913
897,51
841,4
1-

56
,
1
1
258,1
189,7
i_ 188,41639,41
751,7
+112,3
1925
750,0
1
550,31-
199,711

238,2
1
35,51-202,71511,81
514,31+
2,5
4e kw. 1925
664,5
605.2
1-

59,3,1
210,5

1
47,8

1-
162,71
453,9
1
557,4
1+103,5
Uit dit overzicht blijkt, dat wat den buiterilandschen
handel betreft, de stand van
1913
in het vierde
kwartaal van
1925
bijna
bereikt is; de balans van

den handel in landbouwproducten is iets gunstiger,

de balans der industrieele goederen iets ongunstiger.
Het verschil met
1913
ligt in den geringeren om
vang van den totalen handel. De invoer bedroeg in
1925
in totaal slechts
83
pOt., in het laatste kwartaal
slechts 74 pOt., de uitvoer
65
pOt., resp.
72
pOt. van
dien van
1913.
De invoer van landbouwproducten is met
18
pOt., de invoer van industriegoederen zelfs
met
29
püt. gedaald. De naar verhouding gunstige
oogst van
1925
zal, naar gehoopt mag worden, een

verdere daling van den invoer van levensmiddelen

met zich brengen, want een daling van dec invoer
van industrieele grondstoffen zal slechts ten koste

van een dalenden uitvoer van industrieele eindpro-

ducten te bereiken zijn en is daarom in allen gevalle
ongewenscht en schadelijk.

Twee problemen heeft de Duitsche volkshuishouding

in de volgende jaren van toenemende herstelkosten
op te lossen: schepping van een ef ficienten landbouw,
die tot bereiking van een vereffening der Duitsche
voedingsmiddelenbalans moet dienen, zoodat de invoer

van in het buitenland geproduceerde levensmiddelen
zooveel mogelijk verminderd en de uitvoer van der-
gelijke producten ter betaling van beslist noodzake-
lijke, levensmiddelen, die niet in het binnenland ge

produceerd kunnen worden, zooveel mogelijk verhoogd

kan worden; en ten tweede schepping eener efflciente
exportindustrie en van een koopkrachtige markt voor

industrieproducten van hooge waarde. De nettor
opbrengst uit den industrie-export zal voortaan
minstens
250
millioen R.M. per maand mpeten be-
dragen. De eerste schreden op dezen weg zijn afgelegd,
doch het doel ligt nog in de verte.

AANTEEKENINGEN.

Statistiek der wisselkoersen; overzicht van
de rijstmarkt en van die van ijzer en staal en
walsproducten. – In de rubriek ,,Wisselkoersen’

hierachter treft men een tabel aan, die een aantal
niet-wekelijksch gepubliceerde koersen bevat. Deze
tabel zal in het eerste nummer van iedere maand
gepubliceerd worden.

Voorts is de rubriek ,, Marktoverzichten” uitgebreia
met veertiendaagsche berichten in zake de rijstmarkt,
waarvan het eerste de vorige week verscheen, en in
zake ijzer en staal en eenige waisproducten, waarvan
het eerste hier achter is opgenomen.

De A1gemene R.-K. Werkgeversvereeniging

en het Verdrag met België. 1.

Het Dagelijksch Bestuur der Algemeene R.-K.
Werkgeversvereeniging heeft eeii adres tot de Tweede
Kamer gericht, waarin het deze verzoekt, aan het
verdrag met België, althans in dec vorm, waarin het
op 28
April 11. werd ingediend, haar goedkeuring te
onthouden.

Ten grondslag aan dit adres ligt het rapport van
een door het Bestuur ingestelde commissie tot bestu-
deering van het verdrag. Dit rapport, waarmede het bestuur zich heeft ver-
eenigd, vangt, na enkele . inleidende opmerkingen,
aan met de volgende.

Algemeene beschouwingen.

,,De offers, welke in dit verdrag door de Belgische regee-
1-ing van Nederland worden gevraagd, zijn buitengewoon
zwaar.
Uiteraard begint men met zich af te vragen, wat de ver-
kelijke reden kan geweest zijn van de groote offervaarclig

heid, clie de Nederlaiidsche regeering door ondei

teekeniug
van dit Tractaat aan den (lag heeft gelegd.
Bij cle beoordeeliug van liet verdrag in zijn geheel, kan
men zich dan allereerst op een zeer IrUiln, zeer altruistisoh
standpunt stellen. Men gaat dan uit van de gedachte van
een gemeenschap der volken, waarbij de laidsgrenzen
slechts de territoriale gebieclsverdeeling der Staten aange-
Ven, maar verder hoegenaamd geen slagboomen mogen vor-
men voor de ontwikkeling vati belangen, clie twee of meer
landen, 01 gemeen hebben, Of welke alleen betrekking heb-
ben op Oda dier Staten. in bet laatste geval zouden deze
eenzijdige belangen dan met een belangelooze, desnoods
zelfs offervaardige medewerking van een of meel

der an-
dere Staten moeten worden gediend. Degenen die zich zon-
der meer op dit standpunt stellen, zullen dit verdrag vel
ten zeei

ste toejuichen; België zou gaarne de in vele opzich-
ten ongcinstige ligging van zijn haven Antwerpen verbeterd
zien en ‘dit zeer zeker, indien dit zou kunnen gebeuren ten
gevolge van een regeling, waarbij Nederland het grootste
deel der kosten draagt en bereid is zier uitgebreide cotices-
sies voor onderhoud en aanleg van voor Antwerpen noodza-
kelijke of gunstige waterwegen te doen. Alleen zou, vanuit
dat gezichtspunt de zaak beschouwende, onmiddellijk de
vraag moeten rijzen, waarom in dit tractaat clan met geen
woord wordt gerept van andere economische vraagstukken,
die de gi

ensscheiding tusschen beide landen bij voortduring markeeren. Wij denken ‘hierbij voornamelijk aan het groote
verschil van ina’oerreobten, die beide landen ‘heffen en clie
zeer ten nadeele van den Nederlanclsohen exporthauclel wei-
ken. Wanneer men over de landsgrenzen ‘heen de econo-
mische solidariteit der beide landen in een traotaat venseht
vast te leggen, dan client men niet uitsluitend het ver-
keersvraagstuk te regelen, doch ook cle consequentie aan-
durven om te geraken om. tot een tolunie, waartegen van
Nedcr.landselie zijde geen beawaar kan -bes’ttan, gezien de
geringe enoriomische beteekenis van het Nederlanclsch in-
voer-recht. – –

Het -behoeft nauwelijks gezegd dat ‘het ideaal van een
onbegrensde i n tern ational e welwil’lenditeicl vooralsnog niet
ancFelrs dan een sohooeie ijtopie kan worden genoemd, al-
thans zeer zeker niet als afdoend motief van de door de
Nederl cm clsche regeering beloof cle prestaties kan gelden.
Overigens bestaat er volgens dit supericleëele standpunt
evenveel reden om van België een opoffei-ing van
zijn
be-
langen te vragen ten gunste van Nederland als omgekeerd.
Ook echter wanneer men deze internationale gemeen-
scliapsgedaohte meer beperkt opvat en derhalve van mee-
niug is, dat haar consequentie eischt, dat tegenover een
concessie van het eene land, nu juist niet altijd tevens een
gelijkwaardige gunst van het andere land moet staan, zal
uien, gezien cle werkelijkheid, dat een
volkengemeenschap
iii feite toch altijd een gemeenschap van
belangen
betee-
kent, moeten toegeven, dat België ‘hier wel al ‘te zeer met
het aanbieden van tegenprestaties in gebreke blijft. Ongetwijfeld zullen de ideeën van volkenverbroedering, welke door alle eeuwen heen verkondigd, thans als reactie
01)
den wereldoorlog weder bijzonder naar voren komen
en feitelijk ook -de basis vormen van den Volkenbond,
tevens luici invloed hebben gebul op de Nederlandsche re-
geering hij haar onderhandelingen over dit verdrag. Maar
een bevredigende motiveering voor de aanvaarding der
vele voor Nederland me bezwai-ende bepalingen is met
een verwijzing naar deze i’deëele beginselen geenszins te
geven. De commissie is ‘dan ook van oordeel dat een aan-
nantelijker verklaring voor cle houding der Nederlandsche
regceri.ng in andere richting moet worden gezocht. Naar
haar nieening moet men hiervoor de politieke verlioudin-
gen in 1918-1920 tusschen Nederland en België allereerst
in aanmerking nemen. De commissie achtte liet dan ook
gewenscht cle aandacht van nu’ bestuur te vestigen op
eenige, naar haar inzicht voor cle beoor’deel.ing van dit ver-
dlrag belangrijke, bijzonderheden uit die dagen.”

De commissie laat dan een overzicht volgen van
den gang van zaken ter Panische Vredesconferentie
in
1919.
Wij mogen hiervoor verwijzen naar hetgeen
Prof. van Eysinga daaromtrent schreef in het No.
van
20
Mei
1925
van dit weekblad.

Van de oorspronkelijke eischen der Belgen, gaat
het Rapport dan voort, bleef ten slotte het volgende
over:

3
Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213

T. De Neclerlancleuhe concessies ten aanzien van het eco-
uoiiiislie regime op cle Schelde;
I.T. het beheer door België over de sltiizeii welke dienen voor de afwatering ctoi’ Z.-Vlaanderen;
11E. het maken op gemeenschappelijke kosten van een
kanaal Antwerpen-Moerdijk;
idem van ecn waterweg Rijn-Maas-Schelde;
met betrekking tot Z.-Lincbus

g, het waarborgen van
Beigië’s economische belangen betreffeticte grond- en
we-
tergebieci.

Naar nien ziet is juist datgene, wat van
de Belgische
eischen, overbleef, neergelegd in ciie bepalingen van het
verdrag 1925, ‘waartegen de grootste bezwaren worden aan-
gevoerd.

De venklaring van de toegevenclheid op economisch ge-bied, waarvan de Neclerlandsche oregeering in liet verdrag
blijk geeft, is dus deze, dat de Minister na afwijzing van
cle andere zoo verregaande eisohen zal hebben geetid, met
1
het oog op cle politieke verhouding tussøhcn Nederland en
1
]3elgië, dit latid de gevractgcle economische concessies moei-
lijk te kunnen weigeren. Het is zeer waarschijnlijk, dat de draagwijdte dezer con-
cessies niet in haar vollen omvang tot den Minister is
doorgedrongen.
lii dit verband meent onze commissie te moeten wijzen
cl) cle onistandigheici, dat cle •iuihouzl der voornaamste arti-
kelen van dit Verdrag reeds in Maart 1920 in hoofdzaak
volledig iii ccii pc’rscoenniuniqud is gepubliceerd (bij gele-
genheid van zie Nederlandsch-Belgische onderhandelingen,
welke toen ten slotte op de ‘Wielingenkwestie zijn afge-
stuit) en dat toen vrijwel in het geheel
geen oppositie is
vernomen tegen cle bepalingen, waarop thans van vele zijden zulk een lief tige critiek wordt uitgeoefend.
t)
Met
vrij
groote
zekerheid is dan ook te verwachten, dat cle Minister ter
verdediging van zijn onelerteekening van dit Verdrag zal
aanvoeren, dat Zijne Exeelleatie, afgaande op cle min of
meel’ apalhische houding, door de Nederlandsche belang-
hebbenden aangenomen, gemeend heeft, geen bezwaar te
moeten maken tegen ongeivijai.gde handhaving der in 1920
geformuleerde bepalingen.
Ofschoon de huidige veelzijdige oppositie tegen liet ver-
drag wat zouclerling aandoet naast de vrijwel critieklooze
ontvangst, welke het bewuste krantenbericht in 1920 te
beurt viel, kan men naar het oordeel onzer Commissie
toch niet zeggen, dat deze omstandigheid cle oppositie tegen
het Verdrag 1925 in beginsel verzwakt.
Meerdere vei’ocnclerstellingen immers zijn rnogelijk ter
verklaring van liet zwijgen der critiek in 1920: 01 de belanghebbenden ‘hebben toen gemeend, dat een
gdede verstandhouding tiissehen Nederland en België niet
deze economische offers van Nederlandsc’he ‘zijde niet te
duur was ‘betaald, of zij hebben toen de beteekenis dier
concessies niet voldoende begrepen.
Indien eerstgenoemde veronderstelling met de feiten over-
eenkomt, dan is daarmede tevens verklaard, waarom de
belanghebbenden eerst nu, na vijf jaren, nu immers onge-
twijfelcl een miidere politieke verhouding tusschen ‘Neder-
-land ei België bestaat, met hunne bezwaren voor den dag
kwamen. Is echter cle laatstgenoemde veronclerstc1ling de juiste, hebben nl. de belanghebbenden eerst thans, in 1925, de volle beteekenis ‘der economische bepalingen begrepen,
dan kan men het hun niet euvel duiden dat zij, opgesoh’rok-
ken, zich nog tegen een werkelijke of vermeende bedrei-
ging hunner belangen verzetten.
Een derde mogelijkheid is nog denkbaar, namelijk deze,
dat, aangezien weldra bekeiicl is geworden, dat de onder-
handelingen op de Wielingenkwestie waren afgestnit,men
na •bestiideer.ing van het Verdrag, de bezwaren niet ge-
opperd heeft, omdat het Verdrag toch van de baait was.
Naar het inzicht onzer Commissie ware het beter ge-
weest, indien de Minister van Buitenlandsche Zaken bij
deze herziening van het Tractaat van 1839 een zoodauige splitsing van den inhoud van het nieuwe Verdrag had be-
pleit, dat het
politiek gedeelte
(het Art. 1 b2treffen•de de
opheffing der Belgische onzijdigheid en van het verbod om van Antwerpen een oorlogshaven te maken)
gescheiden zeil
zijn gehouden van het zuiver economische gedeelte
(betref-
fende de waterwegen).
Het politieke gedeelte zou dan zoo noodig aanstonds tot

1)
Naar het weten onzer Commissie heeft slechts de K.
v.
K. van Maastricht reeds in Februari 1924 een request
tot den Raad van Ministers gericht, waarin deze Kamer
haar teleurstelling te kennen gaf, niet gekend te zijn in de
besprekingen, welke te Parijs gehouden werden omtrent
de regeling der waterverkeerswegen tussehen België en Ne-
derland – speciaal voor wat Limburg aangaat – ter her-
ziening van het Verdrag 1839.

stand gebracht kunnen worden, terwijl voor liet andere deel
cle oziclerhandelingen opnieuw, nu op zuiver economische
basis, zouden kunnen worden gevoerd. De irestiltaten van
clie besprekingen kunnen dan in een speciale overeenkomst
worden neergelegd.
Het is schier overbodig er hier nog eens op te wijzen,
dat ibij genoenide onderiaandelingen,die zeer zeker een zoo
gewenschte economische toenadering zullen moeten bevor-
deren, cle belangengemeenschap tussohen beide landen niet
coo moet worden geconstrueerd, dat België alleen de voor-
deden en Nederland de nacleelen van een dergelijke over-
eei:konist zou moeten ondervinden.
Onze Commissie verzoekt Uw bestuur er bij den Minister
oj aan te dringen om, nu de omstandigheden met betrek-
king tot cle politieke verhouding Neclerland-]3elgië sinds
1920 belangrijk zijn geivijzigd, alsnog de mogelijkheid van
verwezenlijking van ‘(tit vooistel nader te willen overwegen.

t

, * *
*
Op deze algemeene beschouwingen over dit Verdrag,
nieencle onze Commissie een beknopt overzicht te moeten
laten volgen der vooriiaaznste artikelen, Daarbij zal zij dan
de gelegenheid hebben te vermelden cle bezwaren, en waar
mogelijk ook de voorcieelen, welke naar haar inzicht aan
die bepalingen verbonden zijn.


(Slot volgt).

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B.
**X-
beteekent: Cijfers nog niet ontvangen.

GELDKOERSEN.

OPEN MARKT.

1926
11
1925

11
IM
11
1914

C

r.
27 F b
22-27
15-20
8-13
23-28
11
25Feb._ti
20-24

Febr.
Febr. Febr.
Febr.
1
Mrt.
Juli
Amsterdam
Partic.disc.
211
4

21/
4

2
1
/-
3
1i6
2
1
18-’14
1
3
/4-/8
4/
,
‘5
318-116
Prolong.

2
1
12
2_211
2

1314211
4

2-
3
/4
1314
5.114
211014
Londen Daggeld ..
3
3
1.4
1
1
3tIe4
34
1
11
3113_4314
2
3
14-5
1-2
3/4
1
3
14-2
Partic. disc.
4
2
116_
1
j8
4
1
/16.
1
/8
4
1I6

116
4j16-/16
3314.4314
3j8-116
2114_3/4
Berlijn

Daggeld ..
7-8
4
1
138
41126112
4117


-.
Partic. disc.
30-55 d…
5
5
1
111
5
1
14
112
511


56-90 d..

5
5
1
/s
51/
4
_l1
3

511
3



211_1/
Waren- wechsel.
6112
612-7 614-7
6314-7



Ne’w York’)
CaIl money
511
3
31
4

531
411
3
.511
4

411
3
_531
4

4514.5214
4’l4

5/4
I/42!1
Partic.disc.
351
4

321
4

331
4

3314
3118_313

,


t)
Cail money-koers
v.
26 Febr, en daaraan voorafgaande weken t/m.Vrijd.

WISSELKOERSEN.
t

KOERSEN IN NEDERLAND.

o
ta
a
New
York

)
Londen
)
Berl
ij
n
)
Parijs
)
)
BrussellBatavia’)

23 Febr. 1926
2
.49
5
1
8

12.14 59.43 8.98
11.35
100k
24

1926
2.495/
8

12.14
59.43
9.16
11.35
100h
25

1926
2.49k
12.14
59.45J 9.10
11.35
‘100j
26

1926
2.49%
12.14
59.461
9.20
11.35
10034
27

1926

12.14
59.46k
9.18
11.35
100%
1
Maart1926
2.49%
12.14
59.471
9.25
11.35
1.00%
Laagste d.w.
1
)
2.49o/
l9.l3
59.41
8.94
11.34
100%
,
Hoogste d.wi)
2.49
7
/
s

12.lq
59.48
9.30
11.351 100%
22 Febr. 1926
2.49i
a

12.04k
59.43 8.97
11.35
100%
15

,,

1926
2.495/
6

12.13k
59.43
9.17 11.35
100%
Muntpariteit
2.48% 12.10
59.26
48.-
4
100
0) Noteering te Amsterdam. *0) Noteering te Rotterdam.
1) Particuliere opgave.

Data
se
Z
r

Weenen
Praag
Boeka-IMllaan
I
Madrid

23 Febr. 1926
48.06
35.15
7.38 1.05
10.03
35.17k
24

1926
48.05 35.15
7.38
1.05
10.03
35.22
25

1926
48.06 35.20 7.39
1.04
10.04
35.20
26

,,

1926
48.06 35.20 7.40
1.05
10.03k
35.20
27

,,

1926
48.06

,
35.22%
7.39 1.06


1
Maart1926
48.06%
35.20
7.40
1.07
10.031
35.20
Laagsted.w.1)
48.02
35.05 7.36
1.02
10.01
35.15
Hoogste d.wl)
48.08 35.30
7.41
1.121
10.06
35.35
22 Febr. 1926
48.06
35.15
7.38
1.06
10.03k
35.17,1,
15

,,

1926
48.07%
35.15 7.38
.1.07
10.071 35.15
Muntpariteit
48._
35.-
50.41
48.-
48.-
48.-
8) Noteering te Amsterdam.
*8)
Noteering te Rotterdam.
1) Particuliere opgave.

214

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Maart 1926

Data
Stock-
holm*)
1
Kopen
Oslo)
Hei-

J,f’)
I

Buenos-
Aires
1)
Mon-
treal’)
23 Febr. 1926
66.85
64.92k
53.70 6.271
101
2.481/
4

24

1926
66.85
64.92f
53.55

6.271

1011
2.48%
25

1926
66.95 64.90
53.671 6.271
102
2.49
26

,,

1926
66.971
64.95 54.45 6.30
102
1
/
8

2.49
27

,,

1926
67.-
64.95 54.25
6.27
102
1
/
8

2.48%:
1Maart1926
67.02
1
64.921
54.1
6.27k
102
2.48,
1
4
Laagste d.w.’)
66 75 64.75 53.25
6.25
101%
2.48%
Hoogste d.wl)
67.05 65.05
54.55
6.31
102%
2.49%
22 Febr. 1926
66.85
64.921 53.70
6.271

102
2.48’j
15

,,

1926
66.90
64.80
51.90
6.27f
102%
2.48%
Muntpariteit
,…
66.67
*
_…__a,..
66.67
tSWT…4*_
66.67
48.-
fl.._4__

105
2.48%
/
£U1S.l.11ll5 IS. flllIDLClUatIl.

/SUl. IS. LSUIIS.IUGHI.
-,
1011. W1J5OYS..
:Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en Rotterdam op
1 Maart 1926 voor
telegrafische
uitbetaling
op:

Gulden per
Pari
Koers
Bank-
dis-
conto

Europa.
0
/0

Londen
8)
£
12.101
.12.14
5
Berlijn
8)
Mark
59.26f
59.47.
8
Parijs
6)
100 Franc
48.-
9.25
6
100
48.-
11.35
7
Zü rich
6)
100
48. …..
48.061
31
Kronen
50.41′
7.40
.

6
Praag ………….100
Weenen
8)
Schilling
.100
35.-
35.20
8
Boedapest

………
Miii. Kronen
50.41
1
)
35.-
7
Boekarest

………
100 Lei
48.-
1.07
6
100 Leva
48.-
1.80
7
Belgrado ……….
100 Dinar
48.-
4.40
6
Turksch £

..

10.93

,
1.301
Drachme
48.-
3.55
10
Lira

.100

48.-
10.031
7

Brussel
8)

……….

Stamboel

……….

Peseta

..

48.-
35.20
5

Sofia

………….

Athene

………..100

Escudo
2.68k
0.12*
Kopenhagen
*)
10Q
Kronen
66.67
64.921
51
100
66.67
54.15
6

Lissabon ………..

100
66.67
67.021
4f

Milaan
8*)

………100

100 IJsl.Kr.
66.67
55.25

Madrid
8*)
………100

Oslo *) …………

100 Zloty
48.- 32.-
12,
Kovno (Litauen)
100 Lita
24.88
24.771
7

Stockholm
6)
…….

Reickjavik ………

Riga (Letland) ….
100 Lat
48.-
50.-
8

Warschau

………

100 Estl. Mk.
0.661

0.66k
Finumrk.
6.26 7.29
7.
Helsingfors

…….100
M oskou

………..
.Tjerwonets
12.80
12.85

Reval (Estiand) …..

(lORoebel)
100 Gulden
48.40
48.-
9

Amerika.

Danzig

………..

New-York
8*)
$
2.4875
2.491
4
Canad. $
2.4875
2.48f
Montreal

………
Mexico…………
Mcx. Dollar
1.22
Peso (papier)
1,0568
2

1.011
Buenos Aires…….
La Paz (Bolivia) .
Boliviano
0.97
0.90
‘1

Rio de Janeiro….
Milreis (pap.)
0,8075
3

0.361i
Peso (papier)
0.90802
0.301
Bogota (Columbia)
Peso
2.42
2.46*
‘t
Valparaiso ………

Quito (Ecuador)

. –
Sucre
1.21
0
.
53
1
.
Lima (Peru)

…….
Per.
£
12.101 9.20
.
Montevideo (T.Jrug.)
Peso
2.5725
2.571
Caracas (Venezuela)
Bolivar
0.4795
0.481
Gulden
1.-
0.99
Willemstad (Curaç.)
Gulden
1.-
1.01
San José (C. Rica)
Colon
0.6220
0.6
4
*
Peso
0.0415
0.0415
Managua (Nicarag.)
Cordoba
2
.48*
2.53
San Salvador (Salv.)
Colon
1.2440
1.22

Azië.
.
Calcutta ………..
Rupee
0.807
0.91
7

61
Batavia

………..
Gulden I.C.
1.-
1
.00* 41

Paramaribo

…….

Yen
1.24
1.14
7.3
Dollar
1.44*
Taël
1.83f

Guatemala ………

Singapore

……..
Straits
Doll.
1.4125
1.414
Phil. Peso
1.214
1.23*
Bangkok ……….
Tical
0.914
1.131

Kobe

………….

Manilla

…………

Afrika.

..

Hong Kong

…….
Shanghai

………

Kaapstad
£

.

12.101
12.11
Alexandrië ……..
Egypt.
£
12.42
12.461
Aus
tra/ië.
Melbourne,
Sidney

.

en
Brisbane .
£
1.2.10f
12.1.5
Nieuw Zeeland
£
12.10*
12.151
1)
Pariteit der voorm. Oostenr.
Kr.
2)
Goudpeso.
3)
Milre,s Goud.
!)
Not, te A’dam.
*8)
ld. te R’dam. Overige not, part. opgave.

KOERSEN TE NEW -YORK. (Cable).

a a
t
Lt
($
perk)
($ Parijs
p.IOOfr.)
Berlijn
($p.IOOMk.)
Amsterdam
($p.lOOgld.)
23 l’ebr.

1926
4,8631
3,63 23,80
40,06
24

1926
4,86
1
1
8

3,62
23,80
40,05
25

1926
4,861/
80

3,63
23,80
40,05
26

1926
4,86’/
3,67
23,80
40,0414
27

1926
4,8611
14

3,67
23,80
40,04
1 Maart

1926
4,8515/
3,67
23,80
40,04
2 Maart

19251
4,76%
5,07
23,80
39,94
Muntpaniteit ….
4,8667
19,30′
23,8114 40
,
1
16

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en Noteerings-
13
Febr. 20 Febr.
22/27
Febr.
’26 127
Febr
Landen

eenheden
1
1926
1
1926
lLaagstelHoogstel
1926

Alexandrië. –
Piast. jic

97,S
97X
977/
,,
978/
5

97%
Bangkok ….
Sh. p.tical l/lOj
1/10%
1/108/
8

1/10%
1/103/
8

B. Airesl). ..
d. p. $

463
13
2

451′
45%
451116
4513/16

Ca.lc,.(tta – . . .
Sh. p. rup. 1163/,o
1/65/
32

1/6
5
1
1!63/
i

116
5
1
32

Cônstantin..
Piast. p. £

922%
932%
925
940 935
Hongkong ..
Sh. p. $

2/421/82

91419/
52

2/4
‘8

214%
2
1
,
4
18
/32

1/10%
‘/’°H
lII0, Y
1/107/
8

l/10 Lissabon 1) . .
d . per Esc.

217/33
233
/
64

2%
2
17
/
32

233
/6
4

Mexico …….
d. per $

24
24
23
25
24

Kobe

…….Sh.p.yen

Montevideo’)
d. per $

51
507/
503
a

51%
50
/8

Montreal …
$ per £

4.881/ 4.882/
6

‘4.875/s
87H
R.d.Janeiro 1) d. per Mil.

7%
/32
71/
7/32
Shanghai …
Sh. p. tael

3(09/,
3103/
8

3/0
3/05/8
3107/
32

Singapore. ..
id. p. $

2/41i
2
/
43
(3
2

2/315/16
2143132
214
Valparaiso 2).
$ p.

39.50
39.70 39.60
39.70
1
39.60
‘)Telegrafisch translert.
2
)90 dg.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS 3)
Londen’)
N.Yorkl)
Londen
22 Febr. 1926. – 308/
8

66
3
/
8

22 Febr. 1926.
84/1114
23

,,

1926…

30
5
1
66%
23

1926
84/10
24

1926…
66% 24

1926
84/11%
25

1926…

30%
668/
8

25

1926
84/11%
26

,,

1926..

309
/1
66%
26

1926…..
84/11%
27

,,

1926- 30
8
/,
66%
27

,,

1926

28 Febr. 1925..

328/
5

688/
8

27 Febr. 1925..
83/7
20Juli

1914.. 2413/
1

54′
20 Juli

1914
84110
1) in pence
p.
oz. stand.
2)
Foreign silver in $c.
p.
oz. line.
3)
in sh.
p.
oz. line

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
De
Minister van Financiën maakt bekend:

Vordering e ii.

23 Februari 19261 2 Maart 1926

Saldo bij de Nederlandsche Bank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
f
601.253

Voorschot
op
uit. Jan.
1926
aan de ge-
meenten op
voor
baar door de Rijks-
administratie
te heffen
gemeentelijke
inkomstenbelasting en opcenten op
57.264.468
/ 57.264.468,-
10.217.858
,,

10.743.209,40
Rijksinkomsten belasting
.
…………..

208.226.265
,, 208.155.1 13,83
Daggeldleeningen

tegen
onderpand
van
Staatsschuldbrieven

Voorschotten
aan
de
koloniën………….
Voorschotten aan het buitenland
…….

Saldo der postrekeningen van Rijks-

33.874.255
,,

29.701.771,31
Vordering
op
het Staatsbedrijf der
P.,
comptabelen

……………………..



TenT
……………………………..
Vordering
op
andere Staatsbedrijven.,,
3.025.348
,,

3.203.348,03

Verli chtineen.
t

Voorschot door de Nederl. Bank …. /
14.107.891

/ 13.263.301,02
Schatkistbiljetten in omloop’)………..
137.891.000

,,137.891.000,-
Schatkistpromessen in Omloop ………
78.620.000

,, 89.620.000,-

Waarvan direct bij Ned. Bank)……..
6.000.000

17.000.000,-
Zilverbons in Omloop’) ………………
15.759.825

,, 15.671.971,-
Schuld a. d. Bank voor Ned. Gemeenten

721.847,26
Schuld a. h. Alg. Burg. Pensioenfonds.,,

17.556.820

14.749.261,66
Schuld a. h. Staatsbedrijf d. P., T. en T.

74.345.857

74.750.106,68
Schuld aan andere instellingen, in
rekg.crt. met ‘s Rijks Schatkist ….,,

,,
2.511.807,82
Waarvan /
37.056.000
vervallen op of na 1 April
1927.
De cijfers per
15
Februari
1926
voor rechtstreeks bij de Ned. Bank
geplaatste Schatkistpromessen, Zilverbons in Omloop en het door den’
Postchèque- en Girodienst in ‘s Rijks Schatkist ‘gestorte bedrag zijn in het vorig nummer één
regel
te laag geplaatst.

NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
De
Minister
van Koloniën
maakt
bekend:

1 20Februari1926
27Februari1926

Voorschot uit ‘5 Rijks kas aan N.-Indië
/

27.000,-

Indische Schatkistprom. in omloop ..
3.200.000,-
f
3.900 000,-
1.750.000,-
,,

1.750.000,-
Ander Schatkistpapier

……………….
Voorschot Javasche Bank aan N.-lndië
,, 17.021.000,-
,,21.309.000,-
Muntbiljetten in omloop

………….
,,31.815.000,-
,,3l.445.000,-
Ten voordeele van Ned.-lndië
ge.
boekte beleggingsgelden van het
Ned.-Ind.
muntfonds …….
…………
5.343.000,-.- ..
5.094.000,-
Idem van de Ned.-lnd. Postspaarbank
,,

1.005.000,-
94l.000,-
Totaal…………………….
f60.161.000,- f64.302.000.-
Tegoed bij
‘s
Rijks kas …………..
…-
,,’

137.000,-

3 Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

215

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 1 Maart
.1926.

r

Activa.
Binnenl.Wis-I Hfdbk.
f

51.657.332,88
sels, Prom.,’ Bijbnk. ,,

13.565.220,48
enz.in disc.(Ag.sch. ,,

26.131.292,97

f
91.353.846,33
Papier o. h. Buiteni. in disconto

Idem eigen portef..
f
191.059,583,-
Af :Verkochtmaar voor de bk. nogniet afgel.

191.059.583,-
Beleeningen
Hfdbk.
f

58.048.816,40
nc1. vrsch.
Bijbnk. ,,

11.236.798,26
in rek.-crt
.
Ag.sch

..71.115.532,81

op onderp.

f
140.401.147,47

Op Effecten
……..f
139.350.647,47
Op Goederen en Spec. ,,

1.050.500,-
140.401.147,47
Voorschotten a. h. Rijk ……..

………..,,
14.503.623,20
Munt en Muntmateriaal

Munt, Goud ……
f

43.845.100,- Muntmat., Goud
.. ,,
386.927.446,02

f
430.772.546,02
Munt, Zilver, enz.

,,

26.017.776,35
Muntmat. Zilver..

Effecten
456.790.322,37

BeleggingRes.fonds.
f

6.482.856,29
id. van ij
5
v. h. kapit.,,

3.984.372,08
10.467.228,37 Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,
5.171.000,-
Diverse

rekeningen ………………,,
40.913.681,93

f
950.660.432,67′
Passiva.
Kapitaal
……………………….f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………,,
6.483.597,96
Bijzondere

reserve ……………….

..
12.000.000,-
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
850.790.140,-
Bankassignatin in omloop………..,,
526.146,79
Rek.-Cour.J Het Rijk
f


saldo’s:

‘, Anderen

42.894.541,81
42.894.541,81
Diverse

rekeningen ……………….,,
17.966.006,11

f
950.660.432,67

Beschikbaar metaalsaldo
………….f
277.414.708,26
Op de basis van
2/

metaaldeicking…. ,,
98
572.542,54
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigdis. ,,
1.387.073.540,-
Voornaamste posten in duizenden
guldens.

IC

Data

Goud
I
Zilver Circulatie opeischb.I Metaal- Ikings
schuldenl saldo

perc.

1 Mrt. ’26 430.773 26.018

850.790 43.421 277.415 51
22 Febr. ’26 431.647 26.372

818.406 77.090 278.385 51
15

’26 432.826 26.243

829.509 79.051 276.820 50
8

1
26 435.211 25.851

839.915 78.165 276.944 50
1

’26 436.253 25.692

865.386 66.024 275.096 50
25 Jan. ’26 437.852 25.768

833.108 97.059 276.930 50

2 Mrt. ’25 504.484 20.613

911.541 49.406 332.538 54

25 Juli ’14 162.1Ï4 8.228

310.437

6.198 43.5211) 54

Hiervan

– Papier

ata

Schatkist- Belee-

ophef

Diverse
D

disconto’s promessen nin gen

buiten-

reke-
rechtstreeks .

land

ningen
1)

1 Mrt. .1926 91.354

14.000 140.401 191.060 40.914
22 Febr. 1926 82.302

6.000 120.910 203.012 58.714
15

1926 82.984

6.000 118.549 235.203 40.011
8

1926 80.349

124.337 238.741 47.132
1

1926 83.481

136.270 247.443 41.593
25 Jan. 1926 86.300

133.354 248.039 38.446

2 Mrt. 19251 100.491

155.902 132.174 70.813
25 Juli 19141 67.947

14.300

61.686 20.188

509
.1)
Op de basis van
215
metaaldekking.
2)
Sluitpost activa.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste nosten in duizenden guldens.

Data
Metaal
ci
latte

Andere
opeischb.
Disconf.

23 Jan.

1926-
1.015 1.582
897
939
386′
16

,,

1925..
1.005 1.589 865 952
366
9

1925…
1.005
1.721
818 945
381
2

1926..
1.005 1.779
769
954
410
24 Dec.

1925-
1.011
1.615
836
963
469

24 Jan.

1925..
1.086
1.494
924
1.044
433

5 Juli

1914..
645
1.100
560
735 396

JAVASCHE BANK.

Voornaamste posten in duizenden guldens. De samengetrok-
ken cijfers der laatste weken zijn telegrafisch ontvangen.

Data

Goud

Zilver

Circulatieopeischb. metaal-
schulden saldo

20Feb. 1926

24.500

340.000

65.000 162.500
13

1926

234.250

345.500

64.500 161.250
6

1926

242.750

346.500

57.500 161.950

30Jan.1926 ‘201.725

39.769′ 345.048

57.877 161.653
23

1926 199.495

39.143 348.938

49.900 159.605
16

1926 199.515

38.684 353.419

49.288 158.350
9 ,, 1926 197.038

39.457 356.306

49.351 156.122

Yi
Feb. 1425 133.634

51.302 274.047

72.146 116.576
23Feb.1924 150.362

64.152 259.674

79.659 147.425

25 Juli1914 22.057

31.907

110.172

12.634

4.842
2

Wissels,

Dek-
t

Dis-

buiten

Belee-

verse

kings-
a

conto’s

N.-.Ind.

ningen nîne
:n’)

percen-
_____________

bef aalb.

tage

20Feb.1926

.
i

60
13

1926

114370

59
-6

1926

107.450

60

30Jan.1926

8.029 21.423

56.904

78.517

60
23 ,, 1926

8.075 24.464

56.631

76.721

60
16

1926 10.618 22.295

55.382

80.003

59
9 ,, 1926

11.779

19.712

58.777

80.598

58

21Feb.1925 19.064 17.965

53.998

79.824

53
23Feb.1924 34.749 19.642

73.812

18.690

63

25 Juli1914

7.259

6.395

47.934

2.228

44
11
Sluitpost activa.
2)
Basis
31
5
metaaldekking.

BANK VAN ENGELAND.
Voornaamste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,
in duizenden pouclen sterling.

Data
Metaal
Circulatie
‘ll

Currency Notes

Bedrag

Bankbilj.I
Gov. Sec.

24 Febr.1926
144.493
141.138
284.179
56.250
232.669
17

,,

1926
144.671
140.448
284.784
56.250
233.377
10

1926
144.557
141.092
286.360
56.250 235.066
3

1926
144.513
141.954
287.345
56.250
235.988
27 Jan. 1926
144.205 141.503
286.246
56.250
234.864
20

1926
143.712
141.061
287.360
56.250
235.895

25 Febr. 1925
128.587
124.803
281.165
27.0002)
231.779

22 Juli

1914
40.164
29.317


D af a
Gov.
Other
Jublic
Other
Reserve
Dek-
Icings
Sec. Sec.
Depos. Depos.

24iFebr.’26
38.243 79.056 16.065
106.176
23.105
.18
7
/8
17

’26
43.782 80.884
23.583 106.918
23.972
18s/
10

’26
43.947

77.686
17.887
108.813
23.215
185j
16

3

,,

’26
43.002
73.336
13.768
106.737
22.309
18
27 Jan. ’26
45.578
73.956
22.538
101.333
22.452
181/
8

20

,,

’26
45.868
78.366 19.430
109.148
22.401
177/
16
25Febr.’25
41.927
74.400 16.144
105.543
23.534
193/
8

22 Juli ’14
11.005
33.633
13.735
42.185
29.297
527/
8

‘ vernouuing iusscnen rçeserve en ueposlts. ; uouuueKKlng.

BANK VAN FRANKRIJK.
Voornaamste posten in millioenen francs.

Waarv.
Te goedlBuif.
gew.I
Schat-
Wis-
Data
Goud
I

in het
Zilver
in hef
1 voorsch.
kiSt bil-
sets
buitenl.
buitenl.la/d. Staat
letten
‘i
25 Feb.’26
5.548
1.864
329
577
34.500
5.253
3.372
18

,,

’26
5.548
1.864 327
571
34.600
5.253 3.137
11

,,

’26
5.548
1.864
325 570
34.650
5.243
3.044
4

’26
5.548
1.864
325
567
35.100
5.227
4.355
28Jan.’26
5.548
1.864
325 573
34.200
5.227 3.393

26Feb.’25
5.546
1.864 306
574 21.900
4.925
5.101

23 Juli’14
4.104

640
– –

1.541

Waarvan
1
Uitge-
Belee-

Rekg. Courant
Data
op het
buiteni.
J stelde
Wisselsl
ningen
Circulati
Parti- 1
cullerenl
Staat

25Feb.’26
10
4
2.463
50.991
2.960
53
18

,,

’26
16
4
2.498
50.962
2.869
9
11

,,

’26
14
4
2.550
51.089
2.823
29
4

,,

’26
14
4
2.487
51.471 3.100
31
28Jan.’26
12
4
2.496
50.618
3.148
40

26 Feb. ’25
17


8
2.974
40.792
2.014
13

23 Juii’141
8
– –
769
5.912
943
401

‘) lUItpO8i
oer acuva.

1)
In
disc,
genomen wegens voorsch.
v. d.
Staata.buitenl. regeeringen.

216

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Maart 1926.

EFFECTENBEURZEN.

Amsterdam, 1 Maart
1926.

De activiteit van de internationale fondsenmarkten is ook ge-
durende de achter ons liggende berichtsperiode niet zeer groot
geweest. Te B e r 1 jj n heeft voornamelijk de ruime houding van de geldmarkt de meeste aandacht getrokken, hoewel niet
kan worden gezegd, dat de omzetten hierdoor in aanmerkelijke
mate zijn toegenomen. Zelfs de mededeeling, tegen het einde
der berichtsweek, d.t de beleeningsrente van de Rijksbank
was verlaagd, heeft er niet toe kupnen bijdragen groote koop-
orders in de markt te concentreeren. Bovendien was de richting
van de markt meerendeels omlaag gericht. Verschillende fac-toren hebben hiertoe bijgedragen. In de eerste plaats de lichte tendens tot lagere koersen, welke New York te zien heeft ge-
geven, waardoor men in
Duitsciiland
bevreesd is geworden, dat
cle geidgevers daar te lande wellicht iets terughoudender zou-
den worden. In dit verband hebben de berichten omtrent
onderhandelingen omtrent een Amerikaansche leening door
de I.G, Farbenindustrie geen stimulans kunnen uitoefenen. Een
uitzondering hebben binnenlandsche pandbrieven gevormd,
voornamelijk de soorten uit den tijd van vôôr den oorlog. Op de
aandeelenmarkt waren slechts enkele speciale papieren ge-vraagd, o.a. aandeelen Erdöl, in verband met geruchten, dat
een overeenkomst met de Anglo. Persian zou zijn gesloten en
dat deze maatschappij een post Erdöl aandeelen tot den
parikoers zou overnemen. Overigens waren bijna steeds koers-
verliezen op te merken, o.a. bij Gelsenkirchten, Phoenix en
Rheinstahl. Scheepvaartwaarden hebben zich daarentegen vrij
goed kunnen handhaven.
Te P a r ij s is de markt voor inheenische fondsen ongeani-
meerd geweest in verband met de scherpe stijging van den
koers van het Fransche betaalmiddel in de laatste dagen der
berichtsperiode. De aanleiding tot dit herstel werd gevonden
in het feit, dat men van den senaat een redelijke beslissing
in zake de financieele wetsontwerpen verwachtte en in de ver-
ondersteffing, dat de Kamer zich tegen de behandeling van de
door den senaat aanvaarde wetten niet zou verzetten. Boven-
dien heeft het een goeden indruk gemaakt, dat de minister van
financiön het voornemen koestert zich naar Londen te begeven
ten einde de kwestie van de schuidregeling te bespreken.
Te L o n d e n heeft men opnieuw een buitengewoon stille
week medegemaakt. Do mmie houding, welke ook in dit
beurscentrum de geldmarkt te zien geeft, heeft alleen invloed
gehad op de beleggingsafdeeling. Hier waren de meeste fondsen
opgewekt van toon, terwijl de nieuw aangeboden obligaties in tegenstelling met den loop van zaken in de laatste weken
bijna alle een goed onthaal hebben gevonden. In dit verband dienen te worden vermeld de leening van de London County
Council, de London Power Company, de Argentine Refinery,
enz. Ook sommige aandeelen emissies zijn door do markt goed ontvangen, zooahi International Pulp and Chemical aandeelen.
Overigens was de fondsenmarkt ontstemd door de daling van
de rubberafdeeling en door berichten van financieele moeilijk-
heden in de provincie.
Te N e w Y o r k heeft de markt eenige teekenen van ver
;

slapping getoond. Ten deele waren baisse aanvallen hiervan de
oorzaak, ten anderen deele berichten, dat de rijzing van de
waarde van gronden in Florid – waarbij een zeer groot aantal van bij Wallstreet belanghebbenden is betrokken – een einde
zou hebben genomen. Aan den anderen kant werd de markt
gesteund door berichten uit de industrieele centra, waaruit de
gevolgtrekking was te maken, dat de periode van hoog-
conjunctuur hier nog niet tot het verleden behoort.
T e n o n z e n t is de markt over het algemeen stil geweest
terwijl de koersen voor het meerendeel een neiging tot reactie
te zien hebben gegeven.
De beleggingsmarki
heeft ook ditmaal
weder een uitzondering gevormd. Niet alleen de oude obligaties, doch ook de nieuwe emissies werden grif uit de markt genomen.
Van de huitenlandsche soorten bleven Braziliaansche waarden
gevraagd.
6%
Ned. Werk. Schuld
1922: I0615/, 106/, 107/
16
;
7%
Ned.-Indië: 102, 102
1
/
8
, 102; 5%
Mexico £ 100-1000:
03/
1
931/
,
97/s; 8%
Sao Paulo:
104, 104/, 104
7
/.
Op de aandeelenmarkt hebben voornamelijk
rubberlondsen
in het centrum der belangstelling gestaan. Een belangrijke daling is hier ingetreden, welke werd. veroorzaakt door de reactie van den rubberprijs te Londen en door de beschou-
ivingen omtrent het vermoedelijk verloop in
1926.
Bijna alle
schattingen kwamen hierin overeen, dat gedurende het loopende
jaar op een overschot van productie gerekend zou kunnen wor-
den. Niet alleen zijn hierdoor bona fide aandeelhouders er toe
gekomen hun bezit aan de markt te brengen, doch ook de con-tramine waagde zich meer naar voren. In de voorgaande weken
was er trouwens ook reeds een vrij belangrijke baisse-positie
ontstaan en het is ten deele aan de operaties van deze zijde toe te schrijven, dat de koersdalingen van de courante soorten nog
binnen betrekkelijk enge grenzen zijn gebleven. Bovendien is

de markt zeer gevoelig geworden voor iedere, zij het ook slechts
geringe, fluctuatie in den prijs van het pioduct. Een verhooging
of een daling van een halve of kwart penny was vaak reeds vol-
doende, om belangrijke schommelingen in het leven te roepen.
De afdeeling sloot flauw. Amst. Rubber:
342/, 328, 332
1
/
2
,
326
1
/; Hessa-Rubber:
450, 454, 429, 41
9′!1;
Java Caoutchouc:
216, 208, 201;
Oost-Java Rubber:
375, 353/,
359’I2,
353;
Serbadjadi:
3571/, 361,
3431/2,
352, 343;
Tjiboeni Tjipongpok: 227, 208, 205.
Dc houding van de rubbermarkt heeft op de gansche beurs
haar stempel gedrukt. Er was bijna geen enkele afdeeling, welke
een opgewekt verloop heeft kunnen aantoonen. Op sommige
dagen heeft de
tabaksnzarkt
hierop een uitzondering gevormd,
doordat men vrij optimistisch oordeelde omtrent het vermoe-
delijk verloop van de aanstaande voomjaarsinschrjving. Ten
slotte hebben de koersverbeteringen zich ook hier niet kunnen
handhaven, hoewel groote verliezen vermeden konden worden.
Besoeki Tabak:
230, 234, 235;
Dcli Batavia:
414, 403, 412,
402
1
/
1
; Dell Mij:
400, 396, 4031/,
3943/4;
de Oostkust.:
225
1
/,
224, 218/
8
; Senembah:
4921/, 4943/8, 489, 484.
])e
suikerniarkt
had een bijzonder onbelangrijk aspect. Het
bijna stabiele verloop van de Cubanoteeringen en het uitblijven van berichten omtrent ven

koopen door de V.J.S.P. heeft er toe bijgedragen een rustige en afwachtende stemming in het leven
te roepen. Cult. Mij. der Vorstenlanden:
164
1
/, 162, 163
1
/;
H.V.A.:
639
3
/
4
, 629
1
/
2
, 636; Java Cultuur Mij.:
3453/4, 339’/22
331, 335; Tjepper:
635, 640, 638, 640.
Petroleumaandeelen
varen over het algemeen iiiet zeer ge-
ammeerd. Aandeelen Koninklijke Petroleum Maatschappij
hebben een zestal proèenten van hun niveau moeten prijs-
geven, in hoofdzaak doordat New York lagere koersen heeft
gezonden. Het koersverloop van de overige soorten was meer
onafhankelijk en ook ivas de houding hier iets vaster, zonder
groote omzetten en zonderopmerkenswaardigekoemsverschillen,
Gecons. Holl. Petr. Mij.:
1
921/t,
190, 192, 184;
Kon. Petr. Mij.:
406
1
/
4
, 402’/, 3953/s;
PerlakPetr.:
84
1
/
4
, 81/
8
,
811/;
Peudawa:
53
1
/, 541/2, 541/4.
De
scheepvaartmarkt
was iets meer bewogen, in het bijzonder
door de dalende beweging in de aandeelen en obligaties der
Holland-Amerika Lijn. Omtrent .deze maatschappij gingen ge-
ruchten, welke tot de verondersteffing zouden kunnen leiden,
dat de couponbetaling der obligaties in gevaar zou kunnen zijn.
Het aanbod, zoowel van obligaties als van aandeelen, was vrij
groot. Spoedig is een afdoende tegenspraak van deze geruchten
gevolgd, waarna dan ook een herstel kon intreden. Dc en-
gunstigetoestand van de vrachtenmarkt in het algemeen is er
echter de oorzaak van geweest, dat de verbetering geen belang-
rijke vormen heeft kunnen aannemen en dat ook de overige
scheepvaartsoorten minder opgewekt waren. Hoil. -Amerika
Lijn:
461/
4
, 50, 47, 49;
Ned. Scheepvaart Unie:
162
1
/
2
, 165,
I66
7
/; Stoomv. Mij. Nederland:
169
5
/
s
, 169, 170
3
/
4.
De afdeeling voor binneniandche industrieele aandeelen
was
mat, met een gunstige uitzondering voor de Jurgenssoorten,
welke wel iets van hun koerspeil moesten prijsgeven, doch
waarvoor de belangstelling nog steeds vrij groot is gebleven.
Centrale Suiker Mij.:
129/
8
, 128, 129
3
/
4
;
Holl. Kunstzijdelnd.:
1 30/,
1311/3,
129, 130;
Jurgens:
1671/
4
, 1631/
4
, .161
1/1;
Maeku-
hee:
146, 144
1
/
2
, 146
7
/
s
;
Ned. Kunstzijde fabriek:
328
1
/
2
, 331
1
/
2
,
320, 327
12
, 320;
Philips 1oeilampen:
3801/4,
383, 375
1
/
4
, 377.
Mijnaandeetesv
hebben bijna geen aandacht getrokken. De
stemming voor aandeelen Redjang Lebong was lusteloos, in
verband met verwachtingen van een teleurstellend dividend.
Daarentegen bleken aandeelen Sinkep Tin gezocht als gevolg
van de gunstige statistische positie van het artikel.. Algem.
Expl. Mij.:
134
5
/
s
,
1321/4,
131
3
/
4
;
Redjang Lebong:
276, 289,
280, 283;
Sinkep Tin:
280, 273
1
/, 280. –
Bankaandeelen
waren vast, doch op een lichtelijk lager kocrs-
peil. Amsterd. Bank:
169
1
/, 166/
4
, 167
1
/
2
, 166/
4
;
Incasso
Bank:
121, 120
3
/
4
;
Koloniale Bank:
193
1
/
4
, 191
3
/
4
, 193;
Ned.-
Ind. Handelsbank:
1 6O/,, 1
59’/,
1 597/s.

De
Amenikaansche markt
was zeer stil en iets lager. Ookzijn
de omzetten in aandeelen Intercontinental Rubber lichtElijk
afgenomen. American Smelting & Ref.:
1 36/
4
, 1
3315/,
1 30/
d
;
Anaconda Copper:
98
1
/
14
, 96, 93’/
(cx div.),
941/4;
United
States Steel:
129
1
/, 1261/4,
1261
/2;
Ene Spoorweg:
36/, 36;
Wabash-Railway:
471/2,
4411/, 45/32.
De
gelcimarkt
was ruim; prolongatie bewoog zich tusschen
21/
en
2
1
/ %,
waarbij de hoogste noteering aan het einde van de berichtsweek werd behaald.

GOEDÉRENHANDEL.

GRANEN.
2
Maart
1926
T a r w e. Terwijl de vraag in Europa wel is waar niet veel
verbeterd was, waren toch de markten in de afgeloopen week
stabieler te noemen, niettegenstaande een aibrokkeling der
prijzen in Amerika, waardoor b.v. de Chicago Mei termijn van

3
Maart 1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

217

Noteeringen.

Chicago
Buenos Aires

Data
Tarwe
Maïs
Haver
Tarwe
Mais
Lii nzaad
Mei Mei Mei
Febr.
Febr.
Febr.

27 Feb.’26
165k
80s
417/
12,65
6,55
10,05
20

.,

’26
169
79
4211
8

12,75
7,05
15,60
27 Feb.’25
196
133
1
/8
5/8
17.45
10,50
24,20
27Feb.’24
1103/
8

82
49
10,35
8_
19,40
27 Feb.’23
1185/
8

74(
44/8

11,65
8,80
19,45
20Juli’14
82
563/
8

36
1
4
9,40 5,38 13,70

Locoprjzen te Rotterdam/Amsterdam.

Soorten

1
1 Maart
1
22 Febr.
1
2Maart
1

1926

1

1926

1

1925

Tarwe (Manitoba III)

.
•1
15,60
15,85
*
20,-
Rogge (No. 2 Western)


1
8*

10,35
** 10,40
16,90
Maïs (La Plata)

……..
2

168,- 174,-
240,-
Gerst (48 ib. malting)

.
171
1

176,-
267,-
Haver (Canada 3)……..
1

10,25 10,45
13,-.
Lijnkoeken (Noord-Ameri-
ka van La Plata.zaad) ..’
12,50 12,70
13,25
Lijnzaad (La Plata) …..
a

334,-
342,_
515,-
1) per 100 KG.

2)
per 2000 KG.
8)
per 1960 KG.
*
No. 2
llardfRed Winter Wheat.
** ZuidRussische.

AANVOEREN in tons van 1000 KG.

Artikelen

Rotterdam

21127 Febr.

Sedert

I
Overeenk.
1926

1 Jan. 1926
1
tijdvak 1925

Amsterdam

21127 Febr.

Sedert

Overeenk.
1926

1Jan. 1926

tijdvak 1925

Totaal

1926

1

1925

14.732
141.373
117.061 990 1.917
3.050
143.290
120.111.
Tarwe

………….
Rogge

………
2.506
33.156
9.769



33.156
9.769
Jioekweit………….
541
4.746 6.815

90
150
4.836
6.965
Maïs
.

.

..
10.800
173.869 132.601

15.587
17.662
189.456
150.263
Gerst

….
2.124
59.382
24.264
.

540
1.781
1.290

.
61.163
25.554
Haver ……………..
586
22.682
9.622
.

483 1.745
150
.

.24.427
9.772
5.924
33.033 37.186
1
0

18.455
33.689
8.179
66722
45.365
4.236

45.551
41.016



45.551
41.016
Lijnzaad

……………
Lijnkoek

……………
901
9.587
20.133
253 1.753
3.702
11.340
23.835
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten
250
1.755
2.061
= –


.

1.755 2.061

23 tot 26 Februari van
16g5/8
tot
1
63/
8
terugliep. Op 27 Fe-
bruari herstelde de markt zich tot 1 65/
3
doch op
1
Maart vindt
plotseling een sterke daling plaats met het gevolg, dat Mei sluit
op 1,59. Terwijl wij dit schrijven is de stemming bepaald zeer
flauw. Aanleiding tot dit laatste waren de particuliere ra-
mi.ngen betreffende de voorraden van tarwe bij de hoeren in de
Ver. Staten. Blijkbaar had men gemeend dat deze voorraden
zeer klein waren en de cijfers die nu gepubliceerd werden, waren
in verhouding ruim. Toch zijn deze geschatte voorraden –
de ramingen loopen van 79 tot 96 millioen bn., – feitelijk niet
zoo bijzonder groot en dat de markt aldus reageerde, toont weer
welk een overdreven voorstelling men zich gevormd had van
de vermindering der voorraden. De markt te Winnipeg kon
zich natuurlijk niet aan den invloed van Chicago onttrekken,
doch de daling was daar iets minder scherp. De verschepingen
naar Europa waren bij na even groot als verleden week.
Gezien het betrekkelijk geringe verbruik moeten zij geacht
worden ruim voldoende te zijn. Argentinië droeg niet meer bij
dan verleden week en als zoodanig bleven de verschepingen
van dat land iets beneden de verwachting. De vooruitzichten
zijn evenwel, dat voorloopig tamelijk ruime verschepingen
zullen voortduren. De berichten vooral van Amerikaansche
zijde, dat Australië spoedig zijn geheele surplus geëxporteerd
zal hebben, worden voorloopig nog niet door de feiten bewezen
en waar de verschepingen naar niet-Europeesche landen een
neiging hebben af te nemen is de kans, dat Europa later in liet.
seizoen gebrek aan aanbod van tarive zal ondervinden, wel zeer
gering geworden. Dit jaar toont groote oyereenkomst met het
vorig jaar, in zooverre ook toen een sterke hausse-beweging in
Februari en Maart bleek niet stand te kunnen houders en toen
aanleiding gaf tot een zeer scherpe daling. Zoo scherp als toen
de daling was, zal die dit jaar niet kunnen zijn, aangezien de
prijzen ook niet zoo hoog geloopen zijn, vooral niet voor
Canadeesche tarwe, clie verleden jaar wegens den sleehten
oogst zeer schaarsch was. De handel in Engeland was in de afgeloopen week weer iets
levendiger, vooral in partijen Australische en Argentijnsehe
tarwe; in ladingen ging weinig om en ook het Continent toonde
daarvoor onvoldoende belangstelling.
De berichten over den nieuwen oogst van Noord-Amerika
bleven gunstig, al is de uitzaai kleiner dan verleden jaar. De
berichten over de wintertarwe in de verschillende Europeesche
landen geven nog geen aanleiding tot bespreking.
Over de r o g g e.markt is weinig, nieuws te vermelden. De
prijzen in de exportianden blijven nog steeds die van tarwe
volgen; dientengevolge daalde ook dit artikel op
1
Maart aan-
zienlijk. Europa blijft zich in het algemeen nog steeds voorzien
van rogge van Europeesche landen. Met uitzondering van een
,ldeine hoeveelheid, die nu en dan naar Scandinavië verscheept
wordt, vinden naar Noord-Amerika vrijwel geen afladingen
plaats.
M a 1 s. Ook in cle afgeloopen iveek heeft dit artikel zich niet
kunnen herstellen, al waren de afladingen van bijna alle landen
betrekkelijk gering. Al]een La Plata laadde weer meer af en het
is wel duidelijk, dat er van den ouden oogst een betrekkelijk
groot overschot is. Dit drukt des te meer op de Europeesche
markt, omdat de kwaliteit van deze maïs tamelijk onbevre-
digend is, zoodat de consumenten weinig lust toonen veel van
deze mais te koopen, uit vrees er mee te blijven zitten, wanneer de mais van den nieuwen oogst aan de markt Icomt. De prijzen
voor de verschepingen van den nieuwen oogst zijn aanmerkelijk
hooger dan die voor den ouden oogst, doch ook deze prijzen zijn gedaald, zonder dat er zaken van eenige beteekenis zijn
tot stand gekomen. Naar mate ni. de prijzen terugloopen,
trekken ook de koopers zich terug, terwijl er bovendien voort-
durend speculanten zijn, die beneden de prijzen van de eerste
hand willen verkoopen. Er vonden geen transacties plaats in
ladingen La Piata Mais; in de eerste plaats omdat de meeste
consumptie-markten te groote voorraden hebben, terwijl
bovetidien de zeer spoedig verwachte ladingen reeds vroeger
verkocht waren. Alleen een lading Zuid-Afrikaansehe maïs
werd tot lagen prijs door Rotterdam gekocht. Deze lading wordt
fiaar Rotterdam en Hamburg gedestineerd. Zuid-Afrika
laadde deze week in het geheel geen maïs af en de berichten
ömtrent den nieuwen oogst tijn wei zoodmiig, dat er voorloopig
geen export van dit land te verwachten is: Daarentegen blijven
de Donau-landen op ruime schaal aanhiedèn, zonder dat er
zich veel kooplust voor deze soort ontwikkelt. In het algemeen
blijft de lcwaliteit van de Balkan-maïs zeer onbevredigend en
het is zeer onzeker of er zich een belangrijke verbetering in de
eerste maanden zal voordoen. In verband met de kwaliteit
komen de afladingen,

niettegenstaande de groote contracten,
die loopen, slechts langzaam af. Sommige afladers hebben dan
ook reeds om uitstel van verseheping gevraagd.
• De Amerikaansche maïsmarkt was vrij stabiel., totdat even-
eens onder invloed van de schatting der bij d.e boeren aan-
wezige voorraden de markt scherp daalde, zoodat op
t
Maart
de Mei-termijn te Chicago
77/8
noteerde, tegen
781/8
op
24 Februari. Regelmatige zaken komen met Amerika nog
steeds niet tot stand, aangezien de prijzen van andere soorten
in Europa lager zijn. Bovendien bljjft nog steeds de prijs te
Chicago hooger dan die aan de zeehavens, een toestand, die
zeer onnatuurlijk genoemd kan worden.
Voor g er s t bleef er belangstelling bestaan in de Noord-
Duitsche markten en de verschepingen naar Duitsehland
waren dan ook groot; naar andere landen werd weinig gerst
algeladen. De handel is in de meeste markten zeer gering, maar
de prijzen toonen iets meer stabiliteit.
Voor h a v e r konden de pi-ijzen niet gehandhaafd worden,
ofschoon de daling voor dit artikel niet zoo belangrijk is. i)e
omzet laat evenwel nog steeds te wenschen over.

SUIKER.

De Europeesche en Amerikaansche suikermarkten ivaren
tamelijk prijshoudend gestemd, ofschoon slechts geringe zaken
tot stand kwamen. –
De noteeringen op de termijnmarkt te
New York
verander.
den dan ook nagenoeg niet.
l)e ontvangsten in de Atlantische havens der V.S. bedroegen

218

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Maart
1926

deze week 93.000 tons, de versmeltingen 75.000 tons (tegen
76.000 tons in 1925) en de voorraden 105.000 tons.
Eenige partijtjes prompte en spoedig leverbare Cubasuiker
werden door Amerikaansche Raffinadeurs betaald met onge-
veer 2/ d.c. & fr. New York, Maart verscheping naar Europa
wordt sh. 11/6 cif genoteerd.
De C u b a.statistiek is als volgt:
1926

1925

1924
Tons

Tons

Tom
Weekontvangsten tot 20/2

181.554

218.080

211.711
Tot. sed. 1/12-20/2 ……1.310.462 1.370.913 1.156.083
Werkende fabrieken

174

177

173
Weekexport 20 Febr……106.263

143.122

149.402
Tot. exp. sed. 1/1-20/2 .

732.248

839.917

748.753
Totale voorraad 20 Febr.

578.215

530.996

407.330
Consumptie oude oogst.

530
In E n g e 1 a n d bedraagt de laatste raming van cle eigen
ëietsuikerproductie 54.500 tons, zijnde het resultaat van 10 f a-
brieken en zullen voor de volgende campagne 8 fabrieken
daarbij komen. –
De zichtbare voorraden zijn volgens C z a r n i k o w:
1926

1925

1924
Tons

Tons

Tons
Duitschiand
1
Febr…….1.143.000

846.000

890.000
Tsj echo- Slovakij e 1 Febr

900.000

694.000

501.000
Frankrijk 1 Febr. ……..

425.000

488:000

253.000
Nederland 1 Febi
.
………

228.000

219.000

154.000
België 1 Febr. ………..

.205.000

228.000

117.000
Engeland 1 Febr. ……..

477.000

148.000

179.000

Europa . ……….3.378.000 2.623.000 2.094.000
V. S. AU. havens 24Febr.

105.000

106.000

107.000
Cuba 20 Febr. Alle havens.

578.000

531.000

407.000

Totaal ………….4.061.000 3.260.000 2.608.000
Op J a v a vonden geen verkoopen uit de eerste hand plaats.
In totaal zijn thans uit oogst 1925 ongeveer 21 millioen picols
door de V.J.S.P. verkocht. De markt was kalm gestemd en
prijzen van disponibele witte suiker konden zich niet op het
hoogste peil handhaven. De noteering hiervoor liep terug tot
ongeveer / 121/4 nom. Hoe hoog de prijzen op Java zijn in ver-
gelijking met de marktwaarde in andere landen, blijkt wel
daaruit, dat in het begin van Februari een partij van 3/4000
tons Javasuiker liggende in Rotterdam terugverkocht werd en
vanuit Antwerpen naar Britsch-Indië werd verscheept. Dit
consumptieland voorziet zich momenteel ook van Belgische
kristalsuiker en suiker uit andere landen, totdat de nieuwe
Javaoogut binnenkomt.
Bier Ie lande
was de markt deze week vrij ongeanimeerd, doch
was de stemming kalm tot prjshoudend, zonder dat de notee-ringen noemenswaardig veranderden. De markt’Uoot kalm op
de volgende prijzen:
Maart ………./ 17
Mei ……………17
1
/
s

Augustus …….
..17°/
4
ç afgedaan.

December ……. ..
1
7
7
/
s
)

NOTEERINGEN.

Londen
Vew York
Amster-
1

White Java’s
1

Cuba’s

91
Data

dam per
1
Tates
J
f.o.b. per

96° c.l.f.

Centri-
Maart

Cubes1

1

fugals
1 No. 1

Mei/Juni
1
Febr.jMrf.

basis 990
22Febr.’26
f 17i
3119
1419
11/6
geennot.
15

,,

’26
173f
3119
1419
11/10
4,24
22Febr.’25
,,

20′
36/6
18/3
14/_
4,59
22Febr.’24
,,

36’o,
66/6
2719
29/6
7,34

ruwsuiker
basis 88°
4 Juli ’14
f 11
1
8
/
18/-
– –
3,26

basis
99° 1
1)
Het verschil tusschen ruwsuiker
88
0
en
f
14
18
/
32
1
1
krist.suik. 99° is aan te nemen opf3 p. 100 KO.

KATOEN.
Marktbericht van de Heeren Sir Jacob Behréns & Sons.
Manchester, d.d. 24 Februari 1926.

Prijzen van Amerikaansche katoen hebben zich gedurende
het laatste gedeelte der vorige week weer eenigszins hersteld
en zijn thans ongeveer op hetzelfde niveau gekomen als veer-tien dageii geleden. De Liverpoolmarkt is zoowel voor ,,spot”
als ,,futures” zeer apathisch gestemd en de verkoop bedroeg in
de afgeloopen week totaal slechts 31.000 balen. Egyptische
soorten zijn wat flauwer en de omzet is slechts beperkt.
De Amerikaansche garenmarkt is bepaald rustig. In de
positie van spinners is geen verbetering gekomen en zelfs de
verminderde productie kan slechts met moeite verkocht wor-

den. Ook naar grove nummers bestaat weinig vraag en ver-
koopen zijn dan ook gering. Voor medionummers is weinig
belangstelling en men is hierin meer geneigd om koopers
tegemoet te komen. Zaken in garens voor dhooties zijn deze week van minder beteekems geweest dan sedert eenigen tijd
het geval is. Er worden dan ook voornamelijk kleine partijtjes
voor vlugge levering verkocht, zoowel twist als weft, welke
hoeveelheden echter niet in verhouding tot de vraag staan,
terwijl prijzen onregelmatig zijn. Voor het binnenland schijnt
er wat in getwijude garens gedaan te zijn, terwijl voor export
naar India hierin enkele flinke posten genoemd worden. In
Egyptische soorten worden cops voor fabricage doeleinden
slechts weinig verkocht. Ook van Bombay is er een levendige
vraag naar getwijnde gemerceriseerde garens, waarin sedert
langen tijd niets gedaan is. Wat de andere markten betreft
zou men wel zeggen, dat de flauwere prijs van het ruwe mate-
riaal zaken tegenhoudt.
Voor de doekmarkt is speciaal Indië van beteekeiiis en de
gedurende de laatste weken tot stand gekomen zaken zijn voor
verschillende fabrikanten, speciaal van dhooties, een goede
steun geweest. Zooals wij de vorige week reeds schreven,
breidt de vraag van Indië zich steeds meer uit, speciaal naar
fancies en de breedere soorten lichte goederen, waarin behoor-
lijke zaken gedaan zijn. Voor bedrukte goederen bestaat een
goede vraag; het slechtst zijn er aan toe f abrikanten van smalle
witte goederen. Rangoon toont meer belangsteffing en ook van
de Straits en andere markten bestaat een behoorlijke vraag.
China is bijna niet in de markt en de berichten, speciaal uit het
Zuiden, zijn verontrustend. Fabrikanten van dhooties zijn
zeker in een betere positie dan sedert langen tijd het geval is
geweest. Ook wordt de vraag naar fancies beter, hoewel
daarentegen enkele fabrikanten er minder goed voorstaan en
moeite hebben hun touwen aan het loopen te houden.
17 Feb. 24Feb. Oost. koersen. 16Feb.23 Feb.

Liverpoolnoteeringen.

T.T.opBr. Indië 1/6

116r5s

F.G.F.Sakellaridis 18,15 17,30 TT.opHongkong2143..

1)

G.F. No. 1 Oomra 6,85 7,20 T.T.op Shanghai 310

1)
1)
Vacantie.

Noteering voor Loco-Katoen.
(Middling I.Jplands.)

26
Febr.
1926
19
Febr.
1

1926

13
Febr.
1

1926

26
Febr.
1

1925

26
Febr.
1

1924

New York voor
Middling…
19,90e
20,75e
20,75e
25,35e
29,95 c
New Orleans

voor Middling
18,63 c
19,86e
20,…… c
25.40e
30.13 c
Liverpool voor
Middling…
10,33 d
10,57 d
10,54 d
13.90 d
17,24d’)
5)
Voor fully micldling ouden Standaard.

Ontvangsten in- en uitvoeren van Amerikaansche havens.
(In duizendtallen balen).

1
Aug.
’25
Overeenkomst ige periode
tot
I9Febr. ’26

1924/25

1

1923124

7928
7851
5779

1699
2069
1430
3288

3253
2363
802 695 452

Voorraden.
(In duizendtallen balen).

Overeenkomstigtijdstip
lOFebr.’26
1925 1924

Amerik. havens ……….
1484
1290
819
1887 1167
815
.

224
158
Binnenland

…………..
New York……………50
509 313
161
New Orleans ………….
Liverpool ………………
589
738 522
KOFFIE.

De markt stond in de afgeloopen week geheel onder den
invloed van den gang van zaken in Brazilië, alwaar de wissel-
koers (dat beteekent: de waarde van de Milreis) iets terugging en bovendien de binnenlandsche koffieprjzen in Reis daalden.
Het gevolg hiervan was dat de kost. en vrachtaanbiedingen
voor prompte aflading van Rio en van Santos iets gemakkelij-
ker waren en zelfs niet al te groote onderbiedingen in sommige
gevallen ook werden aangenomen. In overeenstemming hier-
mede daalden ook aan de termijninarkten de prijzen en ten
onzent was de teruggang voor, het Santos.contract ongeveer
1

2 cents en voor het Gemengd contract ongeveer
1
1!
2 cents.

Ontvangsten Gulf-Havens.
Atlant.Havens
Uitvoer naar Gr.Brittannië ‘tVasteland ete.
Japan…….

3
Maart
1926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’

219

Het is begrijpelijk, dat onder zulke omstandigheden de afzet,
die toch reeds geruimen tijd te wenschen overliet, er niet beter
op werd. De binnenlandsche consumptie schijnt zich wederom in een periode te bevinden, waarin zij kan afwachten, want wat
zij in den laatsten tijd heett opgenomen, is onbeduidend. Voor
uitvoer gaat wel is waar regelmatig iets meer om, doch van veel
beteekenis is dit op het oogenbilk toch ook niet.
Volgens telegram uit Brazilië bedroeg de voorraad, in de
Gou.verncmentspakhuizen en de spoorwegstations ‘in het bin-
nenland van Sao Paulo teruggehouden, op 15 Februari I.I.
4.204.000 balen, hetgeen tegen 31 Januari I.I. weder een ver-
mindering aanwijst van 125.000 balen.
De prijzen van gewoon goed beschreven Superior Santos op
prompte verscheping zijn thans ongeveer 104/- f’ 105/. per cwt., en van dito Prime ongeveer 106/. & 107/-, terwijl zij
van Rio type New-York 7 met beschrijving, prompte ver-
scheping, bedragen. 86/9 & 87/..
Van Robusta op allading zijn de aanbiedingen van Neder-
Iandsch-Indië nog iets teruggeloopen. Er kwamen slechts
enkele zaken tot stand en op het oogeüblik is te koop:
Palembang Robusta, Febr./Maart verscheping, 50 ct.
April/lfei

,
Juli/Sept.

,,

471/

W.I.B. f.a.q.,,

Febr/Maart
alles per ‘/ KG., cif, uitgeleverd gewicht, netto contant.
De officieel.e loco-n.oteeringen bleven onveranderd 68 ct. per
1/2
KG. voor Superior Santos en 58 ct. voor Robusta.
De noteeringen aan de Rotterdamsche termijnmarkt waren
aan de ochtend-cail als volgt:

Santos-contract

Gemengd Contract
basis Good

11

basis Santos Good

Mrt.
Mei
Sept.

Dec.
Mrt.
Mei
Sept.
Dec.

2 Mrt

61%
58% 55%
54%
5/8
52%
501/
4

49
23 Febr. 61%
59
1
4
578,

565/
8

55l-
522/
8

51
16

618/
3

59%
56% 55%
537/8

53%
517/
8

50%
9

61%
59%
575/4

565/
8

54
8
/8
54
523/
8

515/
8

De slot-noteeringen te New-York van het aldaar gelden.
de gemengd contract
(basis Rio No. 7) waren:

Mrt.

I
Mei

I
Sept.

I
Dec.

$
18,03
$
17,88
$
16,90
$16,56
19

Febr.

……
,,

18,52
18,25
,,

17,34
,,

17,07
1

Mrt ………

15

,,
,,.18,35
.
18,—
17,11
,,

16,84
8

,,
,,

18,15
,.

17,90
,,

17,13
16,95

Rotterdam, 2 Maart 1926.

(Medecleeling van cle Vereeniging voor den Goederenhandel
te Rotterdam.)

Noteeringen en voorraden in Brazilië.

Data
te Rio


t

te Santos
Wisselkoers
te Rio
op Londen
Voorraad
Prijs
1 Voorraad
1

Prijs
(In Balen)
1
No.
71)

(In Balen)
1
No.
41)

27 Febr. 1926
252.000
1
25.675
1.235.000
1
27.000
728
I(14
22

1926
285.000
1
26.000
1.264.000
27.500
7251
164
15

1926
310.000
25.750
1.248.000
i
27.500
718:
132
28 Febr. 1925
241.000
39.075
1.845.000 41.000
55

Ontvangsten uit het binnenland van Brazilië in Balen.

te Rio

,

te Santos
Data

Afgeloopen

Sedert Afgeloopen

Sedert
week

1Juli

week’
I

1Juli

27 Febr. 1926….
..

18.000 3.195.000

182.000
1
6.259.000
28 Febr. 1925……

26.000 2.691.000 148.000 6.951.000
1)
In
Reis.

THEE.

In de afgeloopen week vond op 25 Februari de theevelling plaats, omvattende 15.000 kisten Ned.-Indische thee. Zooals
verwacht werd, had de veiling een vast verloop, hoewel de
prijzen onregelmatig waren. Alle gruissoorten waren sterk ge-
vraagd, vooral de ordinaire en middensoorten, zoowel voor
binnenlandsche rekening als van buitenlandsche zijde. Daar-
entegen was er minder belangsteffing voor bladsorteeringen en
moesten vooral de betere bladsoorten hier en,daar wat van
hunne vorige prijzen laten vallen, terwijl r verschillende par.
tijen opgehôuden werden. Stofthee ontbrak vrijwel geheel op
de veiling. Met uitzondering van de betere bladsoorten be-haalden de prijzen een avans van 1 tot 4 ets.
De volgende veiling is vastgesteld op 18 Maart en zal onge-
veer 17.000 kisten omvatten.
De maandstatistiek van het Thee Etablissement te Amster-
dam geeft voor Februari aanvoeren te zien ten bedrage van

21.285 kisten. De aanvoeren toonen in vergelijking met een
maand geleden een vermeerdering van ruim 4.000 kisten. Ook
de afleveringen geven ten opzichte van Januari een stijging te
zien van b.ijna 3000 kisten (Febr. 16.090 kisten tegenover Jan.:
13.190 kisten), ‘zoodat de voorraden in entrepôt die op uit
°

Januari 35.476 kisten bedroegen, op uit’ Februari een hoeveel-
heid bereikten van 40.671 kisten, of ruim 5000 kisten meer.
De invloed van de kort voor ult° Februari gehouden veiling
is goed merkbaar, waarde 2e hands voorraden van ruim 17.200
kisten op uit° Januari – dus kort v66r de veiling -van 4 Fe.
brua.ri – opliepen tot ruim 27.700 kisten op ult° Februari.
Londen gaf in de afgeloopen week andermaal vaste markten
te zien voor goede kwaliteiten, terwijl in.ferieure en ordinaire
sortaties waarvan de markt een grootere hoeveelheid te ver-
werken kreeg, minder belangstelling trokken e.n de priizen
daarvoor van ‘/ tot
1
1
d. ]agei- waren.
Amsterda, 1 Maart 1926.

RUBBER.
Gedurende de afgeloopen week bleef de flauwe stemming
op de rubbermarkt aanhouden en een verdere prijsdaling
vond plaats. Er was een algeheel gebrek aan kooplust,
doch ook verkoopers hielden zich gereserveerd.
De slotnoteeringen luiden als volgt: la Crêpe:

einde voorafgaandeweek:
Februari

, 1.424 ct. …………… 1.61 ct.
Maart

1.424 , ……………1.60k,,
ApriljJuni

1.424 , ……………1.554,,
2 Maart 1926.

COPRA.

De markt was gedurende de afgeloopen week vast gestemd.
Consumenten kochten gr,00te partijen stoomende Copra, als-
mede Februari/Maart afladi.ng. Indië gaf niet veel af, daar
Amerika hooger biedt dan de Europeesche pariteit.
De slotnoteeringen zijn:
Nederl.-Ind. f.m.s. stoomend …………/ 347/t
Maart afl ………….. ..35.—
Maart/Aprilafl………..35.-
1 Maart 1926.

KAPOK.

iOpgave van de Makelaars Gebrs. van der Vies, Amsterdam.)

Kapokstatistiek op 28 Februari 1926.

Voorr. Aanv. Verk.

Voorr.

1 Jan.

tot

tot

ôp
Importeurs:

1926 28Febr. 28 Febr. 28 Febr.
(in pakken).
J. A. Bergvelt ………..-

1046

1046


H. G. Th. Crone……….20

528

548


Van Eeghen & Co……….362

872

518

716
N.V. Handel en Cultuur Mij.
v/h. Smidt & Amesz q.q.
– Edgar & Co’s Handel
Mij. Soerabaja ……..,

2441

– 1883

558
Hand.Verg.v/h.Reiss&Co

569

569


Jacobson v. d. Berg & Co

160

160


Koning, Teves & Co………

447

447


Landb. Mij. ,,Geboegan”

170

170


Maintz’Productenhandel

– 2978

2106

872
Mirandolle, Vofite & Co

– 2470

2470

Ned. Kolon. Handelsvereen.

1564

1480

84
Tiedeman & van Kerchem

– 1328

1130

198
Weise &Co……………..- 118

374

492


Order ………………-

2207

2017

190

500 17154

15036

2618

STEENKOLEN.

Alle gedachten van hen, die bij den kolenhandel betrokken
zijn, gaan uit naar het rapport van de Coal Commission, dat sinds eenige dagen due is en nu steffig wel spoedig zal ver-
schijnen. Eerst zood.ra hare conclusies en recommandaties
bekend zijn, kan eenig peil worden getrokken op de vooruit-
zichten met betrekking tot een vreedzame oplossing van het
geschil tusschen mijneigenaars en mijnwerkers in Engeland.
Intussehen brokkelen de prijzen in Engeland nog steeds af en
de stemming is gedecideerd flauw.
‘De prijzen zijn als volgt:
Northum berland Ongezeef de ……../ 11,-
Durham

11,75
Cardiff

13,25
Schotsehe Gezeefde ………………10,75
Yorkshire Gewasschen Doubles ……. ..14,-
Westfaalsche Vetförder …………….11,—
Vetstukken …………

..13,25
Smeenootjes ………….’12,75

.Jr _’¼_

220

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3
Maart
1926

Westfaalsche Casviamförder ……… f 10,75
Gietcokes ……………
alles per ton van 1000 KC., franco station Rotterdam/,
Amsterdam.
Westfaalsche Buiikerkolen f.o. b. Rotterdam/Amsterdam
/ 10,—. Markt flauw.

2
Maart 1926.

IJZER EN STAAL.

In het algenieen is de ruwijzermarkt vast. In Engeland
ondervinden termijnzaken belemmering in verband met de
onzekerheid ten aanzien van een conflict in dekolenindustrie.
Wat België betreft, de na de werkhervatting in het district
van Charleroi toegenomen ruwijzerproductie kan, dank zij
een Vrij levendige uitvoerhandel geheel worden onderge-
bracht. In Frankrijk heeft een verhooging van den prijs
der zoogenaamde herstelkooks een verhooging van den’
ruwijzerprijs tengevolge gehad, welke 1 Maart ji. is inge-,
gaan en die voor de hieronder vermelde soorten Fransch.
ijzer resp. frs. 12,50 en 17,50 bedraagt.

Noteering in de week van

15121 Fbr.122/28
Fbr.123F./lMt.
1926 1926
1925

Ruwij zer.

f.o. b. II’Iilkllesbrougli
5h.
Sh. Sh.
Cleveland Foundry no. 1
73 73
8316
3
7016
70/6
78/6
4
69/6 69/6
77/6
Hematite East Coast
Mixed Numbers
78
7716
85/6

Wagon départ Longwy
(Lotharin gen)
Frs. Frs.
Frs.
iloulage P.L. no.3. ..
395 395 335
Seiniphosphoreuse …
420
420
355

eb
Werk Rheinl.-TVest[alen
Mk.
Mk.
Mk.
Gieszereiroheisen no. 1
88
88 93

,;

,,

3
86
86
91
Himatit……
………
93
‘i
93t
99

(
oh. Antwerpen
Frs.
Frs.
Frs.’
Gieterij

ruwijzer

no. 3
340- 345
340-345 345-350

Waisproducten.


.

t. o.
b. Antwerpen (vrijbi.)
Sh.
3h.
Stafijzer

…………
106_106
106_107
liO_lil
Plaatijzer

5 mM……….109_109

11

3

,,

……..19_120
119_120

METALEN.

Loco-Noteeringen te Londen:

Data
Koper
Stan-
daard

Koper
Electro-
lytisch
Tin Lood
Zink

1 Mrt. 1926..
58.1716
66.._/_
295.17/6
33._/_
35._1_.
22 Febr. 1926..
59.12/6
66.15/_
291.151_
33.17/6
35.126
15

,,

1926..
60.10/-
67.5/_
288.1216
34.7/6
36.216
S

1926..
59.15/_
66.101-
284.1216
33.15/_
36.7/6
2 Mrt. 1925..
63.176
68.151-
250.7/6
37._/_
35.101_
20 Juli 1914-

61.-1-
145.15/_
19.-!-
21.10/_

VRACHTENMARKT.

De Noorci-Amerikaansche graanvrachtenmarkt heeft, wat
de wilde vaart betreft, in liet geheel niet van zich laten hooren.
Van de Northern Range naar het Continent werd zonder succes
tonnage aangeboden, zelfs tegen den zeer lagen prijs van 71/2 cts. per 100 lbs. zwaar graan. Voor O.K. was eveneens weinig
vraag, maar voor een lndige boot van 10.000 qt.rs. werd 2/- per cjtr. bedongen voor
1/1
5 Maart.
Van de Northern Range naar de Middellandsche Zee was de
beste noteering
II
cts. per 100 lhs. Van West St. John werd een 6000.tonner afgesloten, op basis
van 13 ets. zwaar graan 1 haven Middellandsche Zee (niet ten
Oosten van West-Italië, exclusief Spanje), voor Maart ver-
scheping. De markt is zoo stil, als maar eenigszins mogelijk
is en er is geen enkele tendens vor verbetering.
Ondanks het aanbod. vn
handige tonnage tegen lage vrach-
ten (beneden $ 5,50, Gulf/2 havens Denemarken), zijn de be-
vrachters van veekoeken niet bij machte zaken te doen, het-
geen geweten moet worden aan de lage prijzen in Denemarken.
Suikerorders van West-Indië kwamen zeer weinig voor, en
bij een enorm aanbod van tonnage van iedere grootte zijn de
vrachten verder gezakt. Van Cuba naar U.K./Coitinent werd
een 4750-tonner gedaan te.gen een vracht, die teruggeloopen was tot
1
5/-, met optie Marseille h
1/6
extra, voor belading per hEaart, terwijl thans dc beste noteering, die geniaakt kon wor-

den, nog ild. lager is zonder dat evemvel .afsluitingeii gedaan
werden. . , .
De Nortli Pacific is nog steeds zonder vraag voor graan.
Er zijn aanwijzingen van. diverse beracbters, dat er zaken
gedaan zouden kunnenwordennaar O.K./Continent tegen pim.
26/3, maar er zal weinig kans zijn, dat er tegen deze vracht
ruimte zal gevonden worden.
Voor de River Plate was het wee.r een bijzonder stille week,
evenals de vorige. De vraag isklein en de vrachten toonen
geen verbetering. Prompte orders worden nu gereedelijker ge-
nomen, daar er weinig uitzicht is op een verbetering dci’ vrach-
ten. Minstens één groote boot werd in halliist teruggezonden.
Voor prompte belading werd zelfs een vracht van 12/. geac-
cepteerd van Buenos Aires, als ook 1 4/6 voor zaden en tarwe
van IJpriver, beide met volle opties van loshavens. Voor be-
lading per Mei werd 17/- gemaakt van IJpniver, voor welke
vracht bevraehters ook meerdere ruimte zullen kunnen krijgen.
Wat salpeter betreft; bevrachters hebben nog’ steeds geen
interesse voor tonnage van Chili. Er is een order in de markt
voor een wilde boot,, voor verscheping tweede helft Maart ad
20/-Bordeaux-Hamburg Range, optie Niddeil. Zee (niet ten
Oosten van West-Italië) voor 2 1/6, of Alexanclrië & 22/-, maar
de order was verscheidene dagen in de markt, zonder dat er
ruimte beschikbaar werd gesteld tegen cijfers.
Voor parcelruimte is de markt momenteel slap, maar een
Hollandsche lijnboot boekte 2000 ton vor Maart/10 April naar Duinkerken/Hamburg Range tegen 22/6 minus 1 %.
Naar de Vereenigde Staten werd niets gedaan. Een Jum.boot
kan geplaatst worden tegen $ 4,— naar Galveston-Boston
Range.
De oostelijke markten bleven flauw, met uitzondering van
Burmah. Wiadiwostok nam eenige cleep.tanks op voor ver-
scheping April/Mei van Wiadiwostok naar de gebruikelijke
Continentale havens ad 45/-, met in
één
geval optie Huil tegen
7/6 meer. Op het einde der week werkte evenwel een stijging in de f.o.b. prijzen het doen van afsluitingen tegen.
Van Saigon en/of Kohsichang werd een lading van 7000 ton rijst gedaan naar Cuba (6 havens) voor 33/9, Maart/April,
Van Australië werd een 6200 tonner gedaan (West-Austraiië)
per 5/20 Maart tegen 27/6 basis één haven Middellandsche Zee,’
U.K./Continent. Kolen waren vertegenwoordigd door een af-
sluiting Newcastle/Philippijnen, begin Maart, tegen
10/6.
Burmah bevrachtte éen 6000 tonner naar Triëst en/of Venetië
per Maart, tegen 22/6 en naar Holland direct tegen de lage
vracht van 20/- per denzeifden termijn. Er werden verschei-
dene orders naar Japan genoteerd en daarheen werd een 8500
tonner genomen per begin 1{aa.rt tegen 47 sen per picol.
Britsch.Indië is practisch gesproken zonder vraag en de eenige
afsluiting is kernels per Maart naar Middellandsche Zee/
Continent tegen 25/-. Van Zuid-Afrika werd geen maïs be-
vracht. De Donau verschafte iets meer vraag tegen 1 6/6 Continent.
en 18/- één Deensche haven, Maart, terwijl ook van de Zwarte
Zee iets meer opleving waargenomen werd. Naar Continent
werd 12/6, U.K. 13/- en Scandinavië 14/- betaald.
ï)e Middellandsche Zee is flauw en er, vonden slechts weinig
afsluitingen plaats. Men betaalde: Algiers/Middiesboro 6/6,
La Goule.tte/Middlesboro 7/-, IIornillo/Rotterd.am
5/3. Van de
Golf van Biscaye is een goede vraag naar U.N. en Continent,
doch er is slechts weinig tonnage aan de markt. Santancler/
Glasgow werd gedaan tegen 7/-, Bilbao/Micldlesboro 6/1 0’/.
De Amerikaansche vrachtenmarkt was vast, zoover het de
Zuid-Amerikaansche bestemmingen betreft. Voor directe be-
lading werd naar Rio $ 3,50 betaald, 14/9 per Maart. Naar
West-[talië zijn de vrachten gezakt. Na een afsluiting van een
groote boot per einde Maart tegen $ 2,50 één, $ 2,60 twee los-
havens werd een handige boot aangeboden tegen $ 2,40 zonder
succes.
Van Engeland zijn de kolenvrachten vast, met uitzondei ing
van de Zuid-Amerikaansche bestemmingen. Van Zuid.Wales
werd betaald: Rouaan 3/11
1
/, Genua 10/6, Port Said 12/-,
Buenos-Aires 19/- en van de Oostkust: Hamburg
4/-,
Amster.
dam
4/41/2,
Alexandrië 12/6.

RIJN VAART.
WeeK van 21 t/m. 27 Februari 1926.
De aanvobren van zeezijde bleven ongewijzigd. Ten gevolge
van geringen aanvoer en meerdere aanbieding van ledige
Rijnruimte ging er weinig om, en werd de toestand slechter.
De ertsvracht bedroeg maximum f1. 0,35 met en f1. 0,45
met ‘ lostijd.
Het sleeploon varieerde tussehen het 30 ets. en 35 cents-
tarief. De waterstand, hoewel vallend, bleef gunstig.
De verschepingen van kolen in de Ruhrhavens verminder.
den nog steeds, waartegenover veel aanbieding van ledige
ruimte stond.
De vracht werd hierdoor nog meer gedrukt en bedroeg ge-
middeld 70 Pfg. per ton voor exportkolen naar Rotterdam.

Auteur