Ga direct naar de content

Jan Tinbergen: de econoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 4 2003

Jan Tinbergen: de econoom
Aute ur(s ):
Kol, J. (auteur)
De auteur is verb onden aan het Erasmus Centre for Economic Integration Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4399, pagina 148, 4 april 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Het is deze maand een eeuw geleden dat Jan Tinbergen (1903-1994) werd geboren. Hij zou uitgroeien tot de meest vooraanstaande
Nederlandse econoom, die door zijn werk nationaal en internationaal veel aanzien had. In 1969 werd hem, tezamen met de Noorse
econoom Ragnar Frisch, de eerste Nobelprijs voor de economie toegekend. Jan Tinbergen heeft artikelen op diverse terreinen in ESB
gepubliceerd.
Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat Jan Tinbergen econoom zou worden. Hij volgde zijn belangstelling en ging natuurkunde
studeren in Leiden (1921-1925). De overgang naar de economie werd ingegeven doordat hij begaan was met de economisch barre
leefomstandigheden van bevolkingsgroepen aan de onderkant van de maatschappij, waar de invloed van de conjunctuurschommelingen
sterk werden gevoeld. Terugkijkend op zijn werkervaringen schrijft Tinbergen dat zijn overstap naar economie in de jaren twintig
vooral was ingegeven door een gevoel van verantwoordelijkheid jegens de maatschappij. Het verminderen van de achterstand van de
armen en van andere vormen van ongelijkheid was daarbij een krachtig motief1. Sinds de jaren twintig, toen Tinbergen zijn eerste
wetenschappelijk werk publiceerde, is een reeks van artikelen en boeken gevolgd die thans ruim duizend titels omvat. Voor het
overgrote deel kunnen deze publicaties naar zes terreinen worden onderscheiden: economische dynamiek en conjunctuurgolven;
economisch beleid; internationale economie en economische integratie; economische ontwikkeling; inkomens-verdeling en
economische orde. Deze indeling is in overeenstemming met de belangstelling van Tinbergen voor de economische inhoud van
verschijnselen, veeleer dan voor methoden voor economisch onderzoek op zichzelf2.Dit artikel geeft in beknopte vorm een overzicht op
een aantal van deze terreinen, die vooral gekozen zijn op basis van de bijdragen van Tinbergen aan esb.
Bijdragen aan esb
In een lange periode van 58 jaar heeft professor Tinbergen een groot aantal artikelen voor esb geschreven. Het zijn er precies honderd,
inclusief ingezonden mededelingen en naschriften, maar exclusief boekbesprekingen. Zoals gezegd, zullen de bijdragen aan esb aan de
orde komen binnen het geschetste raamwerk van Tinbergen’s gehele oeuvre.De eerste bijdrage van Tinbergen aan esb is van 4 januari
19333. Het is een ingezonden mededeling: “Dr. J. Tinbergen schrijft ons”. Tinbergen reageerde op een eerder artikel van 16 november
1932, waarin een verband werd besproken tussen de verhouding van lonen en prijzen enerzijds en werkgelegenheid anderzijds, de
zogenaamde curven van Rueff. Daaruit werd dan afgeleid dat een forse loondaling nodig was om de groeiende werkloosheid te
bestrijden. Tinbergen rekende voor dat binnen deze gedachtegang de lonen met meer dan vijftig procent zouden moeten dalen om de
werkloosheid weg te krijgen. Hij voerde echter aan dat de gedachtegang zelf niet deugdelijk was, zelfs niet ceteris paribus. Het zou
veeleer gaan om het verschil tussen prijzen en lonen dan om hun verhouding. Voorts waren er andere – dynamische – factoren van belang
zoals technische vooruitgang en levensduur van apparaten. Voor het precieze vaststellen van deze invloeden op de werkgelegenheid
ontbrak weliswaar nogal wat aan het statistisch materiaal, maar toch kon wel worden vastgesteld dat voor de bestrijding van de
werkloosheid ook stabilisatie van het prijsniveau geboden is.
Conjunctuur, modelbouw en beleid
In de jaren dertig hadden de bijdragen van Tinbergen aan esb natuurlijk vooral betrekking op de terreinen van zijn toenmalige onderzoek.
Deze kunnen worden samengevat als economische dynamiek, de daarmee verwante bestudering van conjunctuurgolven en daarop
gebaseerd het ontwerp van een dempend beleid, onder meer met de hulp van economische modellen. In esb van 27 februari 1935 besprak
Tinbergen de Desiderata op het punt van conjunctuur-statistiek (zie eerste kader). Enthousiast werd gerapporteerd over de
werkzaamheden van de Zweedsche Staatscommissie over Werkloosheidsbestrijding (esb, 7 augustus 1935). De commissie hanteerde een
aantal nieuwe wetenschappelijke inzichten bij de bestrijding van de conjunctuurwerkloosheid, op de terreinen van onder meer monetaire
en kredietpolitiek, de uitvoering van openbare werken en van handelspolitieke maatregelen. In een bijlage bij het commissierapport werd
een analyse gegeven van de internationale verbreiding van conjunctuurbewegingen, die was opgesteld door D. Hammarskjöld. Professor
Tinbergen heeft altijd veel waardering gehad voor de verantwoordelijke internationale opstelling van de Scandinavische landen in hun
economische beleid, vooral van Zweden. In esb van 30 september 1936 besprak Tinbergen ‘De zogenaamde equivalentie van devaluatie
en loonsverlaging’. Geconcludeerd werd dat uit berekeningen bleek, dat de invloed van loonsverlagingen op de werkgelegenheid zeer
gering is. De invloed van een devaluatie is daarentegen aanzienlijk.
Volkenbond
In diverse nummers van esb (16 juni 1937, 28 oktober 1938, 21 december 1938 en 22 november 1939) werd een overzicht gegeven van de
bestaande economische theorieën ter verklaring van conjunctuurbewegingen en van de door Tinbergen op verzoek van de Volkenbond

uitgevoerde statistische toetsen van de invloed van de variabelen uit deze theorieën. Deze artikelen waren een weergave in beknopte
vorm van de Volkenbond-publicaties op genoemde terreinen4. Deze publicaties waren erg innoverend – vooral vanwege de statistische
toetsing van verbale theorieën en de gebruikte methode van multipele correlatie – en werden daarom erg kritisch bejegend. Met name
Keynes was erg sceptisch over de nieuwe aanpak van Tinbergen: de methode van multipele correlatie was te simpel om het ingewikkelde
vraagstuk van conjunctuurbewegingen te analyseren. Hoe konden bijvoorbeeld lineaire relaties een golvende beweging beschrijven?
Tinbergen verdedigde zich met verve5. Hij herinnerde er bijvoorbeeld aan dat lineaire relaties een spinnenweb-patroon konden
genereren. Keynes bleek in zijn antwoord in ieder geval overtuigd van Tinbergen’s integriteit bij de toepassing van zijn methode en gaf
hem uiteindelijk het voordeel van de twijfel: “So let him continue”. Dat heeft Tinbergen met veel overtuiging en met veel resultaat
gedaan. Uiteindelijk – dertig jaar later – bleek zijn werk voor de Volkenbond een belangrijke basis voor het toekennen in 1969 van de
Nobelprijs voor de economie.
De economische basis voor vrede
In esb van 24 april 1940 besprak Tinbergen een boekje van “de reeds bekende jonge econoom” J.E. Meade: The economic basis of a
durable peace. Tinbergen gaf toe dat “het op dit ogenblik weinig zin heeft om over de vrede na te denken”, maar wilde het boekje toch
aan de lezers aanbevelen omdat het een helder overzicht geeft van de ervaring en de theorie van de laatste tien of meer jaren in het
bijzonder voor het economisch verkeer tussen naties. In concreto bepleit Meade vrijhandel en de oprichting van een internationale
centrale bank die over voldoende volmachten zou beschikken om een internationale depressie te voorkomen; zulk een bank zou de
geldhoeveelheden in de verschillende landen moeten kunnen beïnvloeden, devaluaties op hun gerechtvaardigdheid moeten toetsen en
speculatieve kapitaalbewegingen, op korte termijn, moeten voorkomen. Tinbergen houdt zich in zijn beoordeling van Meade’s
voorstellen nogal op de vlakte, maar prijst de objectieve en heldere behandelingswijze. Een halve eeuw later zou Tinbergen het boek
publiceren World security and equity, waarin een geïntegreerde analyse van de vraagstukken van veiligheid en ontwikkeling wordt
gegeven6. In een wereldmodel met enkele regio’s, West, Oost en Zuid, en enkele onderverdelingen, zijn militaire uitgaven en
ontwikkelingsoverdrachten endogeen opgenomen, en veiligheid en gelijkheid in de wereld als geheel – naast inkomen – in de
doelstellingsfunctie opgenomen. De uitkomsten geven aan dat er een overbesteding is aan bewapening, vooral in ‘aggressieve wapens’,
en een tekort aan ontwikkelingsoverdrachten, gezien de doelstellingen7. Bij de voorstellen voor verder onderzoek wordt prioriteit gelegd
bij het zoeken naar een structuur in de wereld voor besluitvorming, die de mensheid in staat zal stellen om volledige veiligheid te bereiken
en daarmee het bereiken en voortbestaan van een humane maatschappij zeker te stellen.
Ontwikkelingssamenwerking
Zoals weergegeven, bracht Tinbergen in 1945 al de noodzaak tot ontwikkelingshulp ter sprake. Dit inzicht werd verdiept in het begin van
de jaren vijftig door een bezoek aan India. In esb van 16 januari 1952 beschreef Tinbergen India in de woorden van premier Nehroe: “…
een bevolking van 360 miljoen zielen, voor bijna elke waarvan, de existentie een probleem is”. Het artikel geeft in beknopte vorm de
thema’s van de ontwikkelingseconomie, zoals Tinbergen die verder zou uitwerken8:
» » eigen beleid van het ontwikkelingsland; gewenste ontwikkeling vastleggen in plannen, om de schaarse mogelijkheden optimaal te
benutten;
» » het verwoestende effect van een sterke bevolkingsgroei op de mogelijke verbetering van het levenspeil.
» » een sneller tempo van de welvaartsverhoging kan niet zonder kapitaaloverdracht vanuit de rijke landen.
Hierbij worden twee hindernissen genoemd. In de ontvangende landen is er de vrees voor hernieuwd kolonialisme; in de Westerse
landen is er het algemene gevoel “dat kapitaalverschaffing aan Oosterse landen geen zin heeft, indien de gevolgen slechts zijn een
sterkere bevolkingsuitbreiding zonder welvaartsverhoging.” Met name in de jaren zestig besteedde Tinbergen in esb aandacht aan een
effectieve begroting van Nederland voor ontwikkelingssamenwerking en besprak de inspanningen van de Verenigde Naties om tot een
mondiaal ontwikkelingsbeleid te komen, bijvoorbeeld in het kader van DD-II, oftewel het tweede vn-ontwikkelingsdecennium (1971-1980).
Ook werden internationale rapporten in dit verband besproken, zoals het Pearson-rapport uit 1970 en het Brandt-rapport van 19809.
Wereldhandelsstructuur
Een verdere wereldwijde ontwikkeling zou worden bevorderd door een nieuwe wereldarbeidsverdeling en een nieuwe
wereldhandelsstructuur10. Ieder land zou zich moeten kunnen richten op de productie van goederen overeenkomstig het niveau van
ontwikkeling en ruilen met andere landen voor hun specialisaties. Helaas hield de eeg door bescherming een aantal niet-concurrerende
bedrijfstakken in stand, zoals de landbouw, textiel en kleding. Dit was ten nadele van de ontplooiing van ontwikkelingslanden maar
belemmerde ook de groei van bedrijfstakken “waarin wij wel kunnen concurreren”. In zijn laatste bijdrage aan esb: Regeren is Vooruitzien
(28 augustus 1991) constateerde Tinbergen dat de bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden nog steeds ruim tweemaal zo hoog was (2,2
procent per jaar) als in de rijke landen (0,9 procent). Het inkomen per hoofd steeg in de rijke landen echter bijna twee maal zo snel als in
de arme. Veel omvangrijker ontwikkelingshulp dan de norm (0,7 procent van het bnp), laat staan in de realiteit (0,35 procent) zou nodig
zijn om de kloof op een aanvaardbare termijn te dichten. Dit is verlicht eigenbelang voor wie naar de toekomst kijkt. De immigranten
worden steeds talrijker, omdat zij niet zo lang willen wachten voordat zij in eigen land wat meer welvaart deelachtig worden. Aan deze
immigratie moet meer aandacht worden gegeven: er moet voor hen werkgelegenheid in eigen land worden gecreëerd, door meer
ontwikkelingshulp. Immers, zo besluit Tinbergen, regeren is vooruitzien!
Slotbeschouwing
In het bovenstaande is een overzicht gegeven van de belangrijkste terreinen van economisch onderzoek waar professor Tinbergen zich
mee heeft bezig gehouden. Dit onderzoek vond ook zijn weerslag in bijdragen aan esb, waarnaar in dit artikel speciaal is verwezen. Ook
zijn in esb aspecten aan de orde gekomen, die vrijwel uniek zijn; de bijgevoegde kaders doen hier verslag van. In een latere bijdrage aan
esb riep Tinbergen ertoe op dat economen hun onderlinge confrontaties zouden beëindigen11. “De huidige noodtoestand van stagflatie

maakt het tot een plicht voor economisten om op te houden met confrontaties tussen monetaristen, aanbodeconomen, antireguleringseconomen en keynesianen. De essentie van wetenschappelijk werk is om uit een these (b.v. die van Keynes) en een of meer
antithesen (b.v. die van Friedman of een der andere moderne stromingen) een synthese af te leiden. De politici en de burgers hebben het
recht dat te eisen. Criterium voor een synthese is een betere verklaring voor wat er in het (recente) verleden is gebeurd. Door elk der
genoemde stromingen zijn daartoe bijdragen geleverd, maar geen ervan heeft de wijsheid in pacht. De toetsing aan het criterium kan
beginnen met submodellen, maar het laatste woord is aan een volledig model.” “Als wij economen doorgaan ons tegenover elkaar op te
stellen, verzaken wij de plicht van wetenschapsbeoefenaren. Wat moeten de politici en de burgers doen als wij niet tot een min of meer
eensgezind oordeel komen?”

De gewenste mate van detail
In 1935, in esb nummer 1000, besprak Tinbergen de noodzaak van gegevens voor conjunctuuronderzoek: De statistische
voorlichting is in de periode, die wij ter gelegenheid van dit jubileum overzien, aanzienlijk verbeterd, en zij die tot plicht hebben
de algemene economische toestand te overzien zullen dit met dankbaarheid erkennen. Dankbaar, doch niet voldaan. De
ontzaglijke vergissingen, die men bij de beoordeling van de toestand in 1929 heeft gemaakt, doen zien, dat er nog het een en
ander ontbreekt. Het is de moeite waard er een ogenblik bij stil te staan, welke detaillering van de onderzoekingen daarbij de
meest gewenste schijnt te zijn. Detaillering heeft tweeërlei werking: ten eerste wordt het aantal gevallen waarop steeds
gedetailleerder cijfers betrekking hebben, langzamerhand te gering; de toevallige afwijkingen gaan dan een te grote rol spelen.
Maar anderzijds brengt detaillering ons vaak eerst tot een beschouwing van de grootheden, die van wezenlijk belang zijn voor
het vraagstuk. Een voorbeeld: de prijzen verlopen in hun conjunctuurbeweging ruwweg parallel met de conjunctuurbeweging
van de productie. Men kan dat als ervaringsfeit aannemen en geloven, dat het altijd zo zal moeten zijn. Men kan echter beter
de vraag stellen: wat is de economische betekenis van dit ervaringsfeit – op welke economische samenhang berust het? En
dan blijkt detaillering nodig. Men moet dan, voor wat de aanbodzijde van de goederenmarkt betreft, eerder gaan letten op de
marge tussen prijzen en kosten; voor de vraagzijde op de verhouding van inkomen en prijzen. Men moet in elk geval, om de
wezenlijke economische betekenis te doorzien, verder detailleren. De twee tegengestelde werkingen, die van detaillering
uitgaan zullen tot gevolg hebben, dat er ergens een optimale, een meest gewenste graad van detaillering bestaat. En die is
m.i. nog niet bereikt. Niet in Duitsland en Amerika; zeker niet in Nederland. Uit: J Tinbergen, Desiderata op het punt van
Conjunctuur-statistiek, ESB, jrg. 20, 27 februari 1935.

Varkens, spinnewebben en studenten
Met plezier heb ik de uitnodiging van de redactie aanvaard om iets te zeggen over boeken die mij bij mijn werk op economisch
gebied hebben geïnspireerd. Na veel wikken en wegen heb ik twee boeken gekozen die duidelijk schenen te maken dat het
element van empirische toetsing van theorieën op mij die in de natuurkunde was opgeleid vooral indruk maakte. Zij lieten zien
dat bepaalde methoden van toetsing van theorieën ook konden worden gebruikt in de economie. Het ene boek is
Konjunkturlehre van E. Wagemann (Berlijn, 1928) en het andere is The theory and measurement of demand van de te vroeg
gestorven Amerikaan Henry Schultz (Chicago, 1938). Wat het boek van Wagemann naar mijn mening vooral symboliseert is
het daarin genoemde werk van sommige zijner medewerkers. Het werk van deze groep is in de Angelsaksische wereld weinig
bekend – weinigen lezen Duits in de vs en het vk – en was in bepaalde opzichten econometrie “avant la lettre”. Het was in zijn
instituut dat de varkenscyclus werd geschapen – door een auteur, A. Hanau, die na 1933 moest onderduiken. De
varkenscyclus werd later een spinneweb, en Amerikaanse technische studenten gehoorzamen volgens R. Freeman ook aan
dit mechanisme. Het boek van Schultz was een samenvatting van wat er na de crisis van 1929 gedaan was aan de studie van
schommelingen in vooral landbouwprijzen, en een begin van de studie van met elkaar samenhangende markten, zoals die voor
rund- en varkensvlees. Zoals gezegd, deze toetsing van theorieën was voor mij (en onze groep) essentieel. Dit is immers het
fundament van wat de natuurwetenschappen groot heeft gemaakt. Wij waagden de sprong van de wetenschappen van de dode
natuur naar die van de levende natuur en zelfs ineens naar de menselijke maatschappij. Dat we daarbij nogal eens gestruikeld
zijn heeft ons niet weerhouden om door te gaan, naar mijn smaak terecht. Uit: J. Tinbergen, Varkens, spinnewebben en
studenten, ESB, 16 april 1980.

Enkele ervaringen
Economen worden verondersteld te denken en het resultaat daarvan aan te bieden aan wie hen als raadgevers hebben
gekozen. Dat laatste zou men “een poging tot overdracht van kennis” kunnen noemen. Het is misschien de moeite waard om
enkele ervaringen, opgedaan tijdens deze twee processen – denken en proberen over te dragen – neer te schrijven. Wij kunnen
bij advieswerk ervaren dat er vele factoren zijn die, naast economische, het menselijk ongeluk bevorderen. Laten we enkele
van deze schimmen, die als medebeslissers in de politiek onze economische argumenten belagen, trachten aan te wijzen.
Eerst zijn er competentiegeschillen tussen de elementen waaruit een regerings- of ondernemingsapparaat is opgebouwd. Is de
werkelijk bevoegde eenmaal gevonden, dan kan het beleidsvoorstel een precedent gaan scheppen. Zorg er dus voor om een
verzameling van precedenten aan te leggen, waaruit te rechter tijd kan worden geput, als de logica alleen niet voldoende
overtuigend is. Wij zijn dan aangeland bij de grote medebeslissers. Nummer 1 is de mythe dat het nationale belang het best
gediend kan worden door de vrijstaande eigen regering, wier handen niet gebonden moeten zijn door lid te zijn van
supranationale instellingen. Dit monster, dat van het nationalisme, is niet alleen een vijand van economen, maar, belangrijker,
Volksvijand Nummer Eén.Tenslotte het waas, of de mist van de kortzichtigheid, waarvan de latijnse naam myopia
indrukwekkender is. Het waas belet ons bredere gezichtspunten te zien en dus er rekening mee te houden – naar ruimte en
naar tijd. Hier heeft onze grote Keynes de vijand geholpen door op een minder gelukkig ogenblik te zeggen dat “in the long run

we are all dead”. Tegenover deze figuren van de onderwereld, culminerend in nationalisme en kortzichtigheid, is
bescheidenheid niet gewenst. Hier moeten we op ons stuk staan. Uit: J. Tinbergen, Enkele ervaringen, ESB, 13 april 1983.

1 J. Tinbergen, Some work experiences, in: T. Dalenius e.a. (red.), Scientist at work, Almquist, Uppsala, 1970.
2 J. Tinbergen, Recollections of professional experiences, Banca Nazionale del Lavoro Quarterly Review, 1979, blz. 331-360.
3 J. Tinbergen, Loonen en werkgelegenheid, esb, 4 januari 1933, blz. 8-9.
4 J. Tinbergen, Statistical testing of business cycle theories, delen I en II, Volkenbond, Genève, 1939.
5 J. Tinbergen, On a method of statistical business cycle research; a reply, The Economic Journal, jrg. L, 1940, blz. 141-154.
6 J. Tinbergen, World security and equity, Edward Elgar, Aldershot, England, 1990.
7 Dit thema kwam ook aan de orde in J. Tinbergen, Economen en Veiligheid, ESB, 19 september 1990; bijdragen op dit terrein van
veiligheid en ontwikkeling zijn voorts te vinden in ESB d.d. 20 februari 1985, 18/25 december 1985 en 13 april 1988.
8 J. Tinbergen, The design of development, The World Bank/The Johns Hopkins Press, Baltimore, 1958; en: J. Tinbergen, Development
planning, Weidenfeld and Nicolson, Londen, 1967.
9 ESB respecteivelijk 5 oktober 1966, 11 oktober 1967, 4 februari 1970 en 5 maart 1980.
10 ESB, 17 december 1969.
11 J. Tinbergen, De noodzaak van een synthese, ESB, 1 december 1982, blz. 1284-1285.

Copyright © 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur