Ga direct naar de content

Input/output

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 6 2016

4Jaargang 101 (4725) 7 januari 2016
Input // output
Niet-cognitieve vaardigheden
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er een sterk verband bestaat
tussen economische groei en de scores op internationale cognitieve
testen. Vaak interpreteert men dit verband als be –
wijs voor het belang van cognitieve vaardigheden
voor productiviteit. Niet-cognitieve vaardighe –
den, zoals motivatie en doorzettingsvermogen,
kunnen echter ook de prestaties op cognitieve
testen beïnvloeden, waardoor het effect van cog –
nitieve vaardigheden op economische groei over –
schat is. Balart et al. testen deze hypothese met
behulp van data over een internationale test voor
scholieren uit de jaren 2003, 2006 en 2009. Om
zowel cognitieve als niet-cognitieve vaardigheden te kwantificeren, bekeken de auteurs hoe scholieren aan de test be

gonnen en respectievelijk hoe hun prestaties veranderden naarmate
de test vorderde. Wanneer prestaties verslechteren zou dit volgens de auteurs duiden op een gebrek aan motivatie
en ambitie. Uit de analyse blijkt dat beide com –
ponenten een significante relatie hebben met de
economische groei, waarbij de geschatte effecten
vergelijkbaar zijn. Niet-cognitieve vaardigheden
zijn daarom, volgens de auteurs, belangrijk voor
de relatie tussen testscores en economische groei.
Balart, P., M. Oosterveen en D. Webbink (2015) Test scores,
noncognitive skills and economic growth. IZA Discussion
Paper, 9559.
Misdiagnose
De aandoening ADHD is op dit moment de meest –
voorkomende diagnose voor scholieren in westerse
landen. Omdat de medicatie hiertegen schadelijk
kan zijn voor de ontwikkeling van het brein en daar –
mee het menselijk kapitaal, is het belangrijk om na
te gaan of er wellicht sprake is van een misdiagnose.
Een reden hiervoor kan zijn dat de onvolwassen –
heid van relatief jonge kinderen wordt aangezien
voor ADHD. Op basis van Duitse data onderzoch –
ten Schwandt en Wupperman deze relatie tussen
de leeftijd waarop kinderen naar school gaan en de
kans op een diagnose van ADHD. Hieruit blijkt in –
derdaad dat kinderen die op jongere leeftijd met de
school beginnen eerder gediagnosticeerd worden
met ADHD. Verder komen ADHD-diagnosen
eerder voor in regio’s met overvolle klaslokalen en
hogeropgeleide ouders. Volgens de auteurs sugge –
reert dit dat leraren en ouders aansturen op diag –
nosen om zo hun leeromgeving respectievelijk de
schoolprestaties van hun kinderen te verbeteren.
Schwandt, H. en A. Wuppermann (2015) The youngest get
the pill: misdiagnosis and the production of education in
Germany. CEP Discussion Paper , 1394.
Profielfoto
Het is steeds gebruikelijker voor
een werkgever om een sollicitant
op internet op te zoeken. Baert
onderzocht met een Vlaams veld-
experiment hoe een profielfoto op
Facebook de kans op een uitnodi-
ging op een sollicitatiegesprek be-
invloedt. In 2013 en 2014 stuurde hij
twee fictieve sollicitaties naar 1056
vacatures waarbij alleen de pro-
fielfoto verschilde. Uit de analyse
hiervan blijkt dat kandidaten met
een gunstige foto ongeveer veertig
procent vaker een uitnodiging krij-
gen voor een sollicitatiegesprek.
Hierbij was het effect van een gun-
stige profielfoto groter voor hoog-
opgeleide sollicitanten en wanneer
de recruiter een vrouw was.
Baert, S. (2015) Do they find you on
Facebook? Facebook profile picture and
hiring chances. IZA Discussion Paper,
9584.
Levensver wachting
Hoewel de gemiddelde levensverwachting de af-
gelopen eeuw sterk is gestegen, groeiden de ver –
wachtingen die individuen hierover hebben niet
mee. Mensen blijken vaak pessimistisch waardoor
ze hun levensverwachting met vier à vijf jaar onder –
schatten. Dit is schadelijk omdat ze dan eerder met
pensioen gaan, te weinig sparen en zich verzetten
tegen een verhoging van de pensioensleeftijd. Tep –
pa et al . onderzochten hoe mensen hun levensver –
wachtingen bijstellen wanneer ze geïnformeerd
worden. In een vragenlijst gaven de auteurs infor –
matie over de levensverwachting over hun cohort,
ouders en grootouders. Hieruit blijkt dat het ver –
strekken van informatie ineffectief is. De respon –
denten werden namelijk nog pessimistischer wan –
neer ze hoorden wat de levensverwachting van hun
ouders en grootouders was. Daarnaast zouden met
name oudere en laaggecijferde respondenten wei-
geren te antwoorden omdat de nieuwe informatie
ze in verwarring bracht. Teppa et al. benadrukken
hiermee het belang van de wijze hoe informatie aan
de bevolking wordt verstrekt.
Teppa, F., S. Thorp en H. Bateman (2015) Family, friends and
framing: a cross-country study of subjective survival expec-
tation. DNB Working Paper, 491.
E-shoppen
In 2015 kochten 11,1 miljoen Nederlanders iets on –
line. Dit komt neer op 77 procent van de bevolking
ouder dan twaalf jaar. In 2012 bedroeg het aantal nog
10 miljoen. Het zijn voornamelijk mannen en jonge –
ren die online aankopen doen. Een op de vier perso -nen heeft last van problemen met e-shoppen. Hierbij
is late levering de meest voorkomende klacht.
CBS (2015) Mannen geven online meer geld uit dan vrouwen. CBS
Persbericht, 22 december. 11,1
miljoen online winkelende
Nederlanders
ESB Input / output

5Jaargang 101 (4725) 7 januari 2016
Concentratie en armoede
De mate van concentratie in een markt duidt aan
hoeveel aanbieders een markt bedienen. Bij een
groeiende concentratie vermindert het aantal aan-
bieders tot in het extreme geval van een monopolie.
Rodríguez-Castelán onderzocht in theorie hoe een
groeiende concentratie armoede beïnvloedt. Uit
zijn analyse van modellen met exogene en endo –
gene inkomens blijkt dat een hogere concentratie
leidt tot welzijnsverlies. De hogere prijzen treffen
elke inkomensklasse in de samenleving maar met
name de armste. Een mogelijke verklaring is dat de
armen minder opties hebben om de duurdere goe –
deren en diensten te substitueren. Wanneer armen
recht hebben op een deel van de winsten, kan een
hoge marktconcentratie armoede verminderen. Een
overheid zou daarom volgens Rodríguez-Castelán
winsten moeten belasten en herverdelen naar de
armen. Hierdoor worden de effecten van hogere
prijzen verlicht.
Rodríguez-Castelán, C. (2015) The poverty effects of marketing
concentration. Worldbank Policy Research Working Paper, 7515.
Verminderd autobezit
Autobezit is doorgaans minder in steden. Een ver –
klaring hiervoor is dat steden vaker een beter open –
baar vervoer hebben. Dit is een indicatie dat aan
de auto gerelateerde problemen zoals verkeersop –
stoppingen en gebrek aan parkeerplaatsen opgelost
kunnen worden door het openbaar vervoer te sti-
muleren. Mulalic et al . schatten een model waarbij
ze gebruikmaken van Kopenhaagse data uit 2008.
In het model kiest een huishouden een auto en zijn
woonplaats, waarbij de beschikbaarheid van open –
baar vervoer een rol speelt. Uit de simulaties blijkt
dat de geplande uitbreiding van het Kopenhaagse
metronet het autobezit met twee à drie procent ver –
mindert. Hierbij is de impact het grootst bij huis-
houdens met een hoger inkomen die vaak meerdere
auto’s bezitten.
Mulalic, I., N. Pilegaard en J. Rouwendal (2015) Does im-
proving public transport decrease car ownership? Evidence
from the Copenhagen metropolitan area. Tinbergen Institute
Discussion Paper, 139.
Belastingdienst
Koopmans toetste de beleidsdoor-
lichting van de dienstverlening van
de Belastingdienst belastingplich-
tigen. Uit de toetsing blijkt dat de
dienstverlening goed scoort op
klanttevredenheid, maar wat be-
treft efficiëntie zich beperkt tot be-
schrijvende informatie en slechts
enkele aanbevelingen. Koopmans
pleit daarom voor gedetailleerdere
informatie die niet alleen is uitge-
splitst over verschillende kanalen,
maar ook naar doelgroepen en
vraag. Daarnaast zou er meer ruim-
te moeten komen voor experimen-
ten in de toekomst. Elke wijziging
in de dienstverlening is immers een
kans om de effecten hiervan te eva-
lueren.
Koopmans, C. (2015) Toetsing beleids-
doorlichting dienstverlening Belasting-
dienst. SEO Rapport, 93.
Zittenblijvers
In 2009 doubleerde in de OESO –
-landen gemiddeld dertien procent
van alle vijftienjarigen ten min-
ste één keer op de basisschool of
de middelbare school. Baert et al.
onderzochten de korte- en langet-
ermijngevolgen hiervan op basis van
Vlaamse en Nederlandse data over
scholieren geboren in 1978 en 1980.
Hierbij maakten de auteurs gebruik
van een discretekeuzemodel waarin
ze in tegenstelling tot voorgaand
onderzoek kunnen controleren voor
verschil in de intelligentie van de
scholier. Hoewel de effecten op korte
termijn neutraal zijn, leidt het over-
doen van een jaar op lange termijn
tot studievertraging en schooluitval.
Dit effect is het grootst bij scholieren
met een lagere intelligentie.
Baert, S., B. Cockx en M. Picchio (2015)
Modeling the effects of grade retention
in high school. CESifo Working Paper, 5679.
Gezonde
prikkel
Een arts vindt zijn
motivatie zowel in
het welzijn van zijn
patiënten als in fi-
nanciële prikkels. Hoewel eerder onderzoek aan –
toont dat artsen de patiënt het belangrijkst vinden,
zijn er situaties waarin artsen hun eigen beloning
verhogen ten koste van het welzijn van de patiënt.
Douven et al. onderzochten in hoeverre dit opging
met gegevens over 1440 vrijgevestigde artsen in de
geestelijke gezondheidszorg in de periode 2008–
2010 . Psychologen en psychiaters werden betaald
op basis van de totale behandelingsduur waarbij de
beloning trapsgewijs stijgt. Uit het onderzoek komt
naar voren dat de meerderheid van de artsen hun
behandeling verlengt tot net na een tariefsgrens
voor een hogere beloning. Artsen die geen rekening
houden met de tariefgrens behandelen gemiddeld
200 minuten minder en hebben gezondere patiënt –
en. Volgens de auteurs zou dit een sterke correlatie
tussen niet-extrinsieke motivatie en de kwaliteit van
een arts suggereren.
Douven, R., M. Remmerswaal en R. Zoutenbier (2015) Do
extrinsically motivated mental health care providers have
better treatment outcomes? CPB Discussion Paper , 319.
Gebundeld vervoer
Bij een vliegreis gebruikt de passagier doorgaans
meerdere vervoersmiddelen, zoals het vliegtuig , de
taxi, trein of bus om naar zijn eindbestemming te
komen. Wanneer vervoerders samenwerken en de
reis voor een gebundelde prijs aanbieden, voorkomt
dit een dubbele marginalisatie en werkt het zodo-
ende welvaartsverhogend. Terwijl in de economische
literatuur wordt aangenomen dat vervoerscapac-
iteit – denk aan aantal stoelen in een vliegtuig – in
deze context vast staat, onderzochten Czerny et al .
hoe samenwerking de capaciteit beïnvloedt en de
welvaartseffecten daarvan. Uit het onderzoek blijkt
dat samenwerking de capaciteit verhoogt wanneer
de marginale kosten voor een zitplaats laag zijn en
onveranderd blijven bij hoge marginale kosten. Uit
de simulaties blijk dat in elke scenario samenwerking
tussen vervoerders de welvaart verhoogt, doordat er
minder vertragingen zijn en de prijzen lager zijn.
Czerny, A., V. van den Berg en E. Verhoef (2015) Complemen-
tary alliances with endogenous fleets and loadfactors. Tin-
bergen Institute Discussion Paper , 134.
Boerderijen
Een gemiddelde boerderij in Flevoland omvat vijftig hec-
tare. Hiermee zijn deze boerderijen aanzienlijk groter
dan in de rest van Nederland, waar het gemiddelde 39
hectare is. De Flevolandse agrarische sector is ook pro –
ductiever dan die in de rest van Nederland. Een gemid -delde boerderij produceerde in 2014 95 ton suikerbieten
en 53 ton aardappels, terwijl het gemiddelde elders op 82
respectievelijk 51 ton lag.
CBS (2015)
Aantal boerderijen in Flevoland daalt minder snel dan elders.
CBS Persbericht, 29 december.
50
Flevolandse hectare
Input / output ESB

Auteur