Ga direct naar de content

Inkomen vrouwen loopt steeds minder terug na geboorte kind

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 5 2021

Het is bekend dat het inkomen van vrouwen na de geboorte van het eerste kind sterker afneemt dan dat van mannen, vooral omdat moeders dan minder uren gaan werken. Tegelijkertijd werken vrouwen steeds vaker en langer. Wordt de inkomensachteruitgang van vrouwen hierdoor steeds kleiner?

In het kort

– Het inkomen van moeders daalt gemiddeld met 32 procent na de geboorte van het eerste kind. Tot 2010 was dat nog 38 procent.
– Het man-vrouw­verschil is van 37 procent afgenomen naar 28 procent. Bij lageropgeleiden liep het verschil het sterkst terug.
– De daling van het man-vrouwverschil wordt vooral veroorzaakt doordat vrouwen meer uren zijn gaan werken.

Terwijl de geboorte van het eerste kind vaak een kantelpunt is in de carrière van vrouwen, verandert er bij mannen veelal weinig. Bijna vier van de tien vrouwen gaan na de geboorte minder uren werken, en zes procent stopt met werken. Van de mannen gaat zeven procent minder werken of stopt (CBS/SCP, 2020).

De geboorte van een kind heeft dus vooral gevolgen voor het inkomen van vrouwen. Uit een studie van het Centraal Planbureau blijkt dat na de komst van het eerste kind het inkomen van vrouwen bijna halveert. Hoewel de achteruitgang van inkomen een bewuste keuze kan zijn, wordt deze in de economische wetenschap child penalty genoemd (een straf op het krijgen van een kind). Deze child penalty is bij mannen nauwelijks aan de orde (Adema et al., 2020).

De child penalty is het effect van de komst van kinderen op het inkomen van moeders en vaders, ten opzichte van het inkomen dat ze naar verwachting zouden hebben gehad als ze geen kinderen hadden gekregen. De geboorte van een kind hoeft geen negatief effect op het huishoudinkomen te heb. Weliswaar zijn er door de komst van de baby meer uitgaven, maar kinderbijslag en eventueel een kindgebonden budget kunnen een teruggang in inkomen (deels) compenseren.

De inkomensachteruitgang bij het eerste moederschap druist echter in tegen het emancipatoire streven. De achteruitgang in het inkomen van vrouwen vermindert de de economische zelfstandigheid; een van de streefpunten van het emancipatiebeleid. Als het inkomen van vrouwen op peil blijft na de geboorte van hun kind, dan vermindert dit de afhankelijkheid van een partner of van een uitkering. Bovendien is een gezin met twee inkomens minder kwetsbaar, en verkleint economische zelfstandigheid het risico op armoede bij een scheiding (bijna vier op de tien huwelijken stranden) (Tweede Kamer, 2018).

Sinds het einde van de vorige economische crisis is de arbeidsdeelname en -duur van vrouwen sterk gestegen (CBS/SCP, 2020). Hierdoor rijst de vraag of de achteruitgang in inkomen bij moeders dan ook minder wordt. In dit artikel bekijken we tot vijf jaar na de geboorte de child penalty van vrouwen en mannen, die tussen 2008 en 2014 hun eerste kind kregen.

Methode en gegevens

We maken gebruik van de CBS-Inkomensstatistiek van de jaren 2006–2019, met fiscale gegevens over de inkomens van de gehele Nederlandse bevolking. De onderzoeks­populatie bestaat uit mannen en vrouwen die in de periode 2008–2014 hun eerste kind kregen, en die voor de geboorte hoofdzakelijk werkzaam waren. Door dat laatste blijven bijvoorbeeld studenten met een bijbaan en werkzoekenden buiten beschouwing.

Van de populatie (bijna een miljoen mensen) bestuderen we van mannen en vrouwen afzonderlijk het persoonlijk inkomen gedurende de twee jaren voor de geboorte (vanwege anticipatie-effecten, zie Adema et al., 2019), in het jaar van de geboorte en in de vijf jaren erna. Daarbij gaan we uit van de event study-methode van Kleven et al. (2019a). Dit houdt in dat we veranderingen in het inkomen van mannen en vrouwen rondom de geboorte schatten via een lineaire-regressieanalyse, waarbij we rekening houden met loopbaan- en conjuncturele ontwikkelingen.

Om de ontwikkeling van de child penalty in beeld te brengen, kijken we naar drie separate geboorte­cohorten: ouders van eerste kinderen geboren in de periodes 2008–2010, 2010–2012 en 2012–2014. Kleven et al. (2019a) volgden de ouders tien jaar of langer na de geboorte. Door de ouders van elk geboortecohort minder lang te volgen (vijf jaar na de geboorte), kunnen we recente ontwikkelingen van child penalty’s bestuderen. Een periode van vijf jaar is lang genoeg om de grootste veranderingen in beeld te brengen. Bij vrouwen vinden veranderingen in arbeidsduur en inkomen vooral in de eerste twee jaren na de geboorte plaats, en bij mannen verandert er zoals gezegd doorgaans weinig (Adema et al., 2020; CBS/SCP, 2020; Roeters et al., 2016). Ook het effect van eventuele volgende kinderen is, met een periode van vijf jaar, voldoende afgedekt. De meeste mensen hebben immers twee kinderen, en het tweede kind wordt doorgaans binnen enkele jaren na het eerste geboren (CBS, 2020a).

Het persoonlijk inkomen omvat naast inkomen uit betaald werk ook uitkeringen. Bij het vaststellen van de child penalty wordt dus bijvoorbeeld ook rekening gehouden met mannen en vrouwen die werkloos of arbeidsongeschikt raken na de geboorte van het eerste kind. Ook deze terugval in inkomen wordt als child penalty gezien.

Child penalty voor moeders neemt af

Figuur 1 laat zien dat hoe recenter het geboortecohort, hoe kleiner de child penalty voor moeders is. Zo is de child penalty bij vrouwen, die in de periode 2012–2014 voor het eerst moeder werden, na vijf jaar 32 procent. Bij vrouwen die in 2008–2010 hun eerste kind kregen was dat nog 38 procent.

Figuur 1, ESB

De child penalty in deze perioden lijkt kleiner dan de child penalty (na vijf jaar) bij een eerste moederschap in 2002–2006 (Adema et al., 2019) en bij een eerste moederschap in 2005–2009 (Adema et al., 2020). Een kanttekening bij de vergelijking van deze studies met de onze is het verschil in databron en inkomensbegrip.

Bij vaders is de inkomensachteruitgang in de door ons bestudeerde periodes juist iets groter geworden: van ruim één procent (2008–2010) naar drie procent (2012–2014). Dit ging gepaard met een daling van hun arbeidsduur, want die is in vijftien jaar tijd met gemiddeld een uur afgenomen (CBS, 2020b).

Het inkomen van vrouwen daalt het meest in het jaar van de geboorte en het jaar erna. Daarna is er jaarlijks nog een afname, maar wel minder sterk. In de periode kort na de geboorte maakt een deel van de vrouwen gebruik van (onbetaald of deels betaald) ouderschapsverlof. Gemiddeld duurt dat verlof vijftien maanden, en pas daarna schroeven deze vrouwen hun arbeidsduur eventueel terug (CBS/SCP, 2020) en neemt hun inkomen nog verder af. Ook mannen nemen ouderschapsverlof, maar minder vaak en over een langere periode.

Net als in Nederland vindt ook in andere landen de inkomensdaling bij vrouwen vooral plaats in de eerste twee jaar na de geboorte (Kleven et al., 2019b). Maar anders dan in andere landen blijft het inkomen van Nederlandse moeders daarna nog enkele jaren verder dalen (zie ook: Adema et al., 2019; 2020). Volgens onze data over het eerste moederschap in 2008–2010, is er negen jaar na de geboorte nog geen sprake van een inkomensherstel. De lang na geboorte aanhoudende inkomensdaling kan komen doordat Nederlandse moeders overwegend in deeltijd werken, en daarmee minder werkervaring opbouwen. Dit verkleint hun carrièrekansen, met een lager uurloon als gevolg (Chkalova en Drankier, 2014). Vergeleken met de situatie zonder geboren kinderen en het teruglopen van de carrière blijft het inkomen van moeders dan afnemen.

Man-vrouwverschil steeds kleiner

Als gevolg van met name de kleinere inkomensachteruitgang bij moeders is het verschil in de child penalty tussen vaders en moeders (de zogenoemde ‘relatieve child penalty’) sterk afgenomen. Was de relatieve child penalty bij een eerste ouderschap in 2008–2010 nog bijna 37 procent, met een eerste kind geboren in 2012–2014 is dit gedaald tot 28 procent (figuur 2). Adema et al. (2019; 2020) kwamen voor hun cohorten nog uit op een relatieve child penalty van ruim veertig procent vijf jaar na de geboorte.

Figuur 2, ESB

Deze afname van de relatieve child penalty is vooral terug te voeren op de gestegen arbeidsduur van vrouwen. Zo werken moeders met een partner tegenwoordig bijna een halve dag meer dan in 2006 (CBS, 2020b). Mede doordat prille moeders minder vaak stoppen met werken, verschilt hun arbeidsdeelname steeds minder met die van vaders, waardoor de relatieve child penalty afneemt. Het afgenomen uurloonverschil tussen mannen en vrouwen (Malkaoui et al., 2020) speelt eveneens een rol in de daling van de relatieve child penalty.

Onder hoogopgeleiden is de relatieve child ­penalty het kleinst. Dat komt doordat er onder hen de minste man-vrouwverschillen in arbeidsdeelname en -duur zijn. Bovendien schroeven hoogopgeleide moeders hun arbeidsduur minder terug dan laagopgeleide moeders (CBS/SCP, 2020).

De relatieve child penalty is bij laagopgeleiden wel sterker gedaald dan bij hoogopgeleiden. Vooral onder laagopgeleiden hebben vrouwen een inhaalslag gemaakt wat betreft hun arbeidsdeelname en -duur (CBS, 2020b).

Conclusie en discussie

Door de toegenomen arbeidsdeelname en -duur van vrouwen is de achteruitgang in hun inkomen na de geboorte van het eerste kind steeds kleiner geworden. Naast overheidsbeleid, zoals het bevorderen van de economische participatie van vrouwen, kunnen ook aspecten als cultuur, sociale normen en rolpatronen hebben meegespeeld bij de gedaalde child penalty van moeders (Tweede Kamer, 2017). Zo hechten steeds meer vrouwen aan financiële onafhankelijkheid voor zichzelf, zijn ouders positiever over kinderopvang (en maken er vaker gebruik van), en vinden ze steeds minder vaak de vrouw het meest geschikt om voor de kinderen te zorgen (CBS/SCP, 2020).

Of de groei van de economische participatie en daarmee de afname van de child penalty van vrouwen doorzet, hangt in ieder geval samen met conjuncturele ontwikkelingen. In de afgelopen jaren van hoogconjunctuur boden vooral meer vrouwen zich aan op de arbeidsmarkt en profiteerden zij meer dan mannen van de werkgelegenheidsgroei.

Getty Images/iStockphoto

Literatuur

Adema, Y., K. Folmer, S. Rabaté et al. (2019) Arbeidsparticipatie, gewerkte uren en economische zelfstandigheid van vrouwen. CPB Notitie, september.

Adema, Y., S. Rabaté en S. Rellstab (2020) Inkomen moeders halveert bijna na komst kinderen. ESB, 106(4796), 195–197.

CBS (2020a) Geboorte; kerncijfers. CBS. Te vinden op opendata.cbs.nl.

CBS (2020b) Arbeidsdeelname; kerncijfers. CBS. Te vinden op mvstat.cbs.nl.

CBS/SCP (2020) Emancipatiemonitor 2020. CBS/SCP, 11 december. Te vinden op www.cbs.nl.

Chkalova, K. en R. Drankier (2014 ) Vrouwen tussen 25 en 30 jaar verdienen per uur meer dan mannen. CBS, 7 maart. Te vinden op www.cbs.nl.

Kleven, H., C. Landais en J.E. Søgaard (2019a) Children and gender inequality: evidence from Denmark. American Economic Journal: Applied Economics, 11(4), 181–209.

Kleven, H., C. Landais, J. Posch et al. (2019b) Child penalties across countries: evidence and explanations. AEA Papers and Proceedings, 109, 122–126.

Malkaoui, I., J. van Wissen-Floris, J. Borghuis et al. (2020) Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, 2018. CBS Paper, november.

Roeters, A., S. Alejandro Perez en A. de Boer (2016) De combinatie van betaalde arbeid en zorgtaken. In: W. Portegijs en M. van den Brakel (red.), Emancipatiemonitor 2016. CBS/SCP-publicatie, p. 87–116.

Tweede Kamer (2018) Emancipatienota 2018-2021: principes in praktijk. Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 30420, nr. 270.

Auteurs

Categorieën