Ga direct naar de content

Informatietechnologie en werkgelegenheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 15 1986

Informatietechnologie
en werkgelegenheid
Het kabinet voert technologische ontwikkeling hoog in zijn vaandel. Innovatie is volgens
hem van het grootste belang voor de concurrentiepositie van het Nederlandse
bedrijfsleven. In dit artikel worden de effecten van nieuwe technologieen op de
werkgelegenheid behandeld. De auteurs betogen dat tegenover directe negatieve ook
indirecte positieve effecten staan. Zij beschrijven de huidige wetenschappelijke inzichten
en presenteren op basis daarvan een toekomstverkenning.

DRS. G.K. ROUKENS – DRS. M.D.L. VERAART*
Van alle nieuwe technologie trekt de steeds verder
gaande ontwikkeling en toepassing van informatietechnologie het meest de aandacht. Deze technologie, gekenmerkt door steeds krachtiger kleine computers, een groeiend gebruik van communicatienetwerken en tot de verbeelding sprekende vernieuwingen als robotisering, zorgt
voor een continue vergroting van de mogelijkheden. De
gevolgen van produktie- en produktvernieuwing voor de
werkgelegenheid in bedrijven kunnen aanzienlijk zijn. De
produktie kan met minder mensen toe en bedrijven zien
hun marktaandelen stijgen door produktvernieuwing. Bij
de beoordeling van het effect van technologische vernieuwing kan echter niet worden volstaan met een analyse van
veranderingen op micro-niveau. Op bedrijfstak- of zelfs
macro-niveau kunnen produkt- en procesvernieuwing verder doorwerken met verrassende resultaten. Vernieuwing
van produktieprocessen kan leiden tot prijsverlaging en afzetvergroting. Produktvernieuwing kan nieuwe markten
openleggen en mogelijk nieuwe takken van bedrijvigheid
doen ontstaan. Het zijn deze doorwerkingen die het uiteindelijk effect van technologische innovatie voor de werkgelegenheid bepalen.
De effecten van technologische vernieuwing op de
werkgelegenheid vallen uiteen in directe en indirecte effecten. Er zijn analytisch twee directe effecten te onderscheiden 1). Het eerste directe effect is procesinnovatie,
veelal met een arbeidsbesparend karakter. Het tweede directe effect is de produktinnovatie die mogelijk wordt door
technologische vernieuwing. Daardoor kunnen nieuwe
markten worden betreden, ontstaan nieuwe groeimogelijkheden en nemen kansen op werkgelegenheid toe.
Er kunnen drie indirecte effecten worden onderscheiden. Het eerste is het prijseffect, ontstaan door kostenbesparing als gevolg van procesinnovatie. Dit prijseffect
kan leiden tot concurrentievoordeel en groeimogelijkheden voor bedrijven. Het tweede indirecte effect is het inkomenseffect, dat ontstaat doordat produktiemodernisering
en produktvernieuwing tot inkomensgroei kunnen leiden.
De bestedingseffecten kunnen positief uitwerken op economische groei en werkgelegenheid. Als derde indirecte
effect geldt het technologie-multipliereffect dat voortvloeit
uit de investeringsvraag die ontstaat door installatie van
nieuwe technieken en systemen. Procesinnovatie betekent voor toeleverende bedrijven afzet en mogelijk produktinnovatie. De werkgelegenheidseffecten van (informatie-)technologie kunnen zelfs niet bij benadering worden beoordeeld als geen rekening wordt gehouden met
doorwerkingen in de vorm van directe en indirecte
effecten.

1030

Een van de meest omvattende studies op dit terrein
werd onlangs gepubliceerd door Leontief en Duchin 2).
Door een aantal technologietrajecten te combineren met
de input-outputanalyse schatten zij de directe en indirecte
effecten van die technologische veranderingen op produktie en verbruik van produktiefactoren (vooral arbeid) in alle
sectoren van de Amerikaanse economie. De winst van deze benadering is dat daar waar vaak geTsoleerde schattingen van het gebruik van een bepaalde technologie worden
gemaakt, hier ook wordt gekeken naar de invloed van de
(computer-)technologie op intermediaire leveringen. Om
de invloed van technologische vernieuwing (‘computerbased automation’) te kunnen beoordelen wordt een referentiescenario geconstrueerd. In dit referentiescenario is
de veranderende input-outputstructuur in de periode van
1963 tot 1980 verwerkt. Aangenomen wordt dat daarna (tot
2000) geen verdere automatisering optreedt. In twee andere scenario’s staat de techniek niet stil: computers,
cnc-machines en robots worden daarin steeds breder
toegepast.
De uitkomst van het onderzoek is dat het toenemende
gebruik van computers, robots en cnc-machines resulteert
in een werkgelegenheidsomvang die uiteindelijk 8,5 tot
12% lager is dan zonder die vormen van automatisering
het geval zou zijn geweest. Wat vooral opvalt is de sterke
invloed van finale vraag en intermediaire leveringen op de
werkgelegenheidsontwikkeling. Daarin wordt weerspiegeld dat er duidelijk sprake is van compenserende werkgelegenheid: een vraagontwikkeling, die pas kan worden bevredigd bij een forse groei van de arbeidsproduktiviteit.
Leontief en Duchin leggen sterk de nadruk op de veranderingen die zullen optreden in de ‘werkgelegenheidsstructuur. Van belang voor ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is dat met de omschakeling van oude naar
nieuwe technologieen ook werknemers met de benodigde
vaardigheden beschikbaar zullen zijn. Een trage omschakeling van opleiding en training zal tot kwalitatieve discrepanties op de arbeidsmarkt leiden: tekorten naast overschotten aan bepaalde beroepen.

* Beleidsmedewerkers op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Zie ook: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Informatietechnologie en werkgelegenheid; inzichten en vooruitzichten,
‘s-Gravenhage, 1986, enOECD, Technology and employment, Parijs,
1985.
2) W. Leontief, F. Duchin, The future impact of automation on workers, New York/Oxford, 1986.

Figuur 1. Werkgelegenheid verdeeld naar sectoren in
1983
100%
4%

5%

6%

20%

20%

32%

8%

10%

landbouw

Industrie

10%

50%
68%

67%

52%

diensten

vs

Nederland

BRD

Met pleidooi voor bevordering van flexibiliteit en mobiliteit ligt in de lijn van de door Freeman c.s. bepleite sociale
en institutionele vernieuwing, die het proces van technologische vernieuwing zou moeten begeleiden 3). Ook deze
auteurs stellen dat verspreiding (diffusie) van belangrijke
nieuwe technologieen pas een kans krijgt wanneer behalve een toenemende R&D-inspanning en een alert gebruik
van nieuwe technologieen ook veel energie wordt gestoken in opleidings- en trainingsprogramma’s. Pas zo kan de
noodzakelijke institutionele en sociale verandering worden gerealiseerd. Hun stalling is dat alleen op verandering
ingestelde samenlevingen met betrekkelijk weinig problemen zullen kunnen inspelen op technologische veranderingen.
Daarmee geven ook zij aan dat het effect van technologische vernieuwing op de werkgelegenheid vooral wordt
bepaald door de wijze en het tempo van de reactie op technologische veranderingen en wijzigingen in marktverhoudingen. Slagen samenlevingen erin om daarop met een
zekere souplesse in te spelen, dan kan technologische
vernieuwing in Industrie en diensten een impuls geven aan
nieuwe groei. Is er daarentegen weinig dynamiek en vinden aanpassingen niet of te traag plaats dan is stagnatie
het gevolg.

Informatietechnologie
De toepassingsgebieden voor informatietechnologie
zijn breed: produktie-en kantoorautomatisering, maarook
telecommunicatie en datatransmissie. Wij gaan in op twee
hoofdterreinen: de directe produktie van goederen en het
kantoorwerk in de industrie en in de dienstensectoren.
De toepassing van informatietechnologie in de produktie heeft betrekking op beheersing en controle van goederenstromen binnen bedrijven, het gebruik van programmeerbare machines (cnc-machines, robots) en integratie
van (afzonderlijk) geautomatiseerde onderdelen van het
produktieproces. Het gaat dan om drie terreinen, waarop
Nederland overigens achterloopt op het buitenland:
– logistieke afstemming, een betere afstemming van de
bedrijfsprocessen door snellere beschikbaarheid en
verwerking van gegevens, een efficienter voorraadbeheer en mogelijke koppelingen met de inkoopfunctie en
de administratie. Informatietechnologie kan bovendien
worden gebruikt voor betere afstemming tussen bedrijven;
– programmeerbaarheid van apparatuur die flexibiliteit
inbrengt zodat ingewikkelde en dure omsteloperaties
niet meer nodig zijn. De mogelijkheden voor leveringen
van speciale uitvoeringen en voor produktie volgens
specificatie van de klant worden ruimer;
– geTntegreerde automatisering die zich in principe van

ESB 22-10-1986

het ontwerp tot aan de eindcontrole uitstrekt, de bedrijfsvoering beter beheersbaar maakt en ‘just-in-time’
produktie beter mogelijk maakt. Het eindpunt in die ontwikkeling is computer integrated manufacturing (cim),
de integratie van alle afzonderlijk geautomatiseerde
produktie-en administratieve processen tot een geVntegreerd systeem.
De toepassing van informatietechnologie in kantoren
bemvloedt enerzijds de wijze van informatieverwerking, de
transformatie, rangschikking en ordening van informatie
doorsecretaressen, typisten, documentalisten, archivarissen, boekhouders, enz. en anderzijds het informatiegebruik door mensen die op basis van de geordende informatie beslissingen moeten nemen. Het werk van de laastste
groep verandert niet of nauwelijks. Wel is het zo dat vanwege de groeiende informatiestromen vaardigheden met
betrekking tot selecteren en interpreteren van informatie
belangrijker worden.
De grootste veranderingen vinden plaats bij de informatieverwerking door het gebruik van tekstverwerkers en
personal computers, en later ook van de koppeling van
systemen in bedrijfsnetwerken (local area networks) en
datanetten. Intern (en extern) kan informatie steeds meer
langs elektronische weg worden verzameld, geraadpleegd, verwerkt en verzonden. De ‘papiergebonden’
functies zullen daardoor het meest worden bemvloed. Recente studies wijzen er op dat Nederland bij de introductie
van kantoorautomatisering enigszins achterloopt bij de
Verenigde Staten maar binnen Europa tot de koplopers
behoort 4).
Nederlandse multinationals (open mondiaal gezien
voorop, terwijl kleinere concerns hooguit een achterstand
van enkele jaren kennen. Voor kleinere bedrijven is de
achterstand vanzelfsprekend nog iets groter.

De economische structuur
De invloed die informatietechnologie heeft op de economic als geheel hangt grotendeels af van de economische
structuur. De Nederlandse sectorstructuur wordt gekenmerkt door een omvangrijke dienstensector. Figuur 1
geeft aan dat de werkgelegenheid daar driemaal zo groot
is als in de industrie. Het zijn met name deze twee sectoren
(industrie en diensten) en de verhouding daartussen die
een belangrijke indicatie kunnen geven van de betekenis
van informatietechnologie voor de werkgelegenheid.
Ten aanzien van de directe produktie in de industrie
geldt dat de aard van het produktieproces aangeeft wat de
mogelijkheden en gevolgen zijn van het gebruik van
informatietechnologie.
Produktieprocessen kunnen worden ingedeeld in procesmatige of discrete produktieprocessen en in massa- of
batch-gewijze produktieprocessen 5). In figuur 2 zijn daarvan enige voorbeelden te vinden.
Het onderscheid proces-discreet heeft betrekking op de
bewerking die grondstoffen ondergaan. In de procesindustrie ondergaan grondstoffen een toestandswijziging,
bij de discrete produktie ontstaat een vormverandering. In
de procesmatige produktie kunnen alleen gewicht, volume
of capaciteit gemeten worden informatietechnologie zal
daar hooguit een verdere verfijning van meting en besturing mogelijk maken. Informatietechnologie maakt bij dis3) C. Freeman, J. Clark, L. Soete, Unemployment and technical innovation; a study of long waves and economic development, Londen,
1982.

4) Stanford Research Institute International, Office automation:
trends and opportunities, Menlo Park 1985, en Centrum voor Informatiebeleid, De status van de informatietechnologie, ‘s-Gravenhage,
1985.

5) Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van
Amsterdam en Studiecentrum voor Tecnnologie en Beleid (TNO),
Technologie en werkgelegenheid op sectorniveau, ‘s-Gravenhage,
1986.

1031

Figuur 2. Produktieprocessen en seriegrootte, enkele
voorbeelden
Procesmatig

Discreet

Massa

butk-chemie

automobielindustrie;
componenten elektrotechnische Industrie

Batch

farmaceutische

hout- en meubelindustrie

Industrie; verfindustrie

crete produktie een grotere snelheid en variatie van vormveranderingen mogelijk.
Met onderscheid massa-batch heeft betrekking op de
seriegrootte. Massaproduktie kent vaak op een of slechts
enkele produkten toegesneden produktielijnen en de
daarbij passende arbeidsdeling. Dat element ontbreekt bij
batch-gewijze produktie goeddeels. Met name de seriegrootte is een belangrijk element: flexibele automatisering
kan de starre automatisering van massaproduktie doorbreken en maakt een grotere mate van serieproduktie bij
batch-produktie mogelijk.
Zoals uit het voorgaande kan worden afgeleid is de invloed van informatietechnologie op de werkgelegenheidsomvang in de procesindustrie relatief gering: het gaat om
reeds (zeer) kapitaalintensieve industrieen. Om de gedachte te bepalen: ongeveer een derde van de werkgelegenheid in de industrie komt voor rekening van de procesindustrie 6). Anders ligt dat bij de discrete produktieprocessen (ongeveer tweederde van de industriele werkgelegenheid). Daar zal de grotere-flexibiliteit van informatietechnologie gebruikt kunnen worden voor efficiency-vergroting en voor produktvernieuwing en assortimentsverbreding. De effecten zullen het grootst zijn bij de discrete massaproduktie (ca. een derde van de industriele werkgelegenheid) 7).
In de dienstensector zal de invloed die informatietechnologie heeft op de werkgelegenheid vooral afhangen van
de rol en de intensiteit die informatie in bedrijven vervult.
Er is onderscheid te maken naar bedrijfstakken waar:
– informatieverwerking een centrale functie vervult. Dat
geldt in het bank- en verzekeringswezen en bij administratiekantoren, in totaal ongeveer 10% van de werkgelegenheid in de dienstensektor. Automatisering van
gegevensverwerking zal veel administratief handwerk
overbodig maken. Compensatie kan optreden door uitbreiding van het servicepakket;
– informatie intensief wordt gebruikt. Bedrijfstakken die
betrokken zijn bij transport en distributie van goederen
gebruiken informatie om nun dienstverlening te kunnen uitvoeren. Het gaat daarbij om tweevijfde van de
dienstverlenende werkgelegenheid. Zaken als transportdocumenten, voorraadbeheer en reserveringen
zullen worden geautomatiseerd. Compensatie voor het
verdwijnen van deze activiteiten ontstaat mogelijk door
lagere prijzen en betere en uitgebreidere dienstverlening;
– informatie wordt geproduceerd (of de infrastructuur
wordt geleverd). De werkgelegenheid in zakelijke
dienstverlening, in opleidingsinstellingen en in de communicatiesector groeit door de snel stijgende vraag en
door kwaliteitsverbetering. De toenemende vraag naar
telecommunicatiediensten en software weerspiegelen
technologische multipliereffecten in de dienstensector.
Deze bedrijfstakken omvatten ongeveer 10% van de
dienstverlenende werkgelegenheid. De resterende bedrijfstakken in de dienstensector, horeca, reparatie,
medische en maatschappelijke dienstverlening, goed
voor een derde van de werkgelegenheid in de dienstensector, zullen hun werkzaamheden waarschijnlijk nauwelijks bemvloed zien.

Het voorgaande kan worden samengevat in de stelling
dat Nederland ten aanzien van produktie-automatisering

1032

achterloopt, maar zeker niet dramatisch; bij kantoorautomatisering kan Nederland internationaal redelijk meekomen. Zowel in de industrie als in de dienstensector zal informatietechnologie een derde van de werkgelegenheid
sterk bemvloeden; nog eens een derde van de werkgelegenheid krijgt ermee te maken, maar minder ingrijpend; in
het resterende derde deel van de werkgelegenheid in industrie en diensten zal de werkgelegenheid voorlopig weinig door informatietechnologie worden beTnvloed.

Functieveranderingen, organisatie van de
arbeid en scholing
Toepassing van informatietechnologie zal belangrijke
verschuivingen in de werkgelegenheidsstructuur ten gevolge kunnen hebben. Leontief en Duchin hebben voor de
VS voorspellingen gedaan met betrekking tot structuurwijzigingen door verdere automatisering. Deze zijn weergegeven in label 1.
Vergelijken we de uitkomsten van het referentiescenario (constante technische coefficienten na 1980) met die
Tabel 1. Invloed van automatisering op de werkgelegenheidsstructuur in de VS, werkgelegenheid per sector in
procenten van de totale werkgelegenheid
Referentiescenario 2000

Hooggekwalificeerde functies
Managers
Verkopers
Administratief personeel
Vaklieden
Fabrieksarbeiders
Dienstverleners
Arbeiders
Boeren
Totale werkgelegenheid

14,5
10,8
7,0
18,4
13,2
15,6
12,6
4,9
3,0
100,0

Snelle-diffusiescenaho 2000
19,8
7,2
6,5
11,4
15,0
16,5
14,7
5,5
3,4

( + 5,3)
(-3,6)
(-0.5)
(-7,0)
(+1,8)
( + 0,9)
( + 2,1)
( + 0,6)
( + 0,4)

100,0

Bron: Leontief en Duchin, op.cit.

van het snelle-diffusiescenario dan blijkt dat de werkgelegenheidsstructuur belangrijke verschuivingen laat zien.
Een opvallende, zij het niet verrassende ontwikkeling is de
relatieve toename van de hooggekwalificeerde functies
(hooggekwalificeerde technici, systeemanalisten academici) en de sterke afname van het administratieve personeel. De overige verschuivingen zijn minder groot: een geleidelijk toenemende behoefte aan vaklieden, bedieningsen onderhoudspersoneel en een stabilisatie van het aandeel van het verkooppersoneel. De dating van het aandeel
van de managers is moeilijk te verklaren. Misschien maakt
informatietechnologie
efficientere
management-informatie-systemen mogelijk waardoor
minder gelaagde organisaties kunnen ontstaan. Overigens geeft de tabel slechts de relatieve verschuivingen
binnen een globale verdeling van functies weer. Een belangrijk deel van de veranderingen onttrekt zich voorts aan
onze waarneming omdat functies zelf en de aard van werkzaamheden ook veranderen. Daarmee hangt samen de
vraag of verdere taaksplitsing en hierarchisering zal optreden dan wel of vormen van taakintegratie en plattere organisatiestructuren tot ontwikkeling zullen komen. De richting van de ontwikkeling hangt sterk af van de keuzen die
binnen arbeidsorganisaties worden gemaakt.
Voor zover nu valt te overzien, zal voortgaande invoering van informatietechnologie in elk geval de vraag naar
scholing op vrijwel alle niveaus doen toenemen. Het
6) Tot de procesindustrie worden hier gerekend: de voedings- en genotmiddelenindustrie, een deel van de textielindustrie, de aardolie- en
chemische industrie en de basismetaalindustne.
7) Het gaat hier om een deel van de textielindustrie, de hout- en meubelindustrie, de grafische industrie, de machineindustrie, een deel
van de transportmiddelenindustrie en de optische en overige
industrie.

bestaande werk verandert en functies vergen meer opleiding doordat met ingewikkelder apparatuur gewerkt moet
worden. Op dit moment is er al veel vraag naar informaticapersoneel, maar een groot deel van de niet of nog niet
informatica-gebonden functies zal ook veranderen. Met reguliere onderwijs en in toenemende mate ook bedrijfsopleidingen zullen jongeren en werknemers de nodige kennis en vaardigheden moeten bijbrengen. Opvallend is in
dat opzicht dat het bedrijfsleven nu al in totaal ongeveer
f. 3,5 mrd. uitgeeft aan opleidingen voor het zittende personeel 8). Als wordt bedacht dat dit bedrag in de orde van
grootte ligt van het budget van de Nederlandse universiteiten en hogescholen en de meeste bedrijven een flinke stijging voorzien, dan zal duidelijk zijn dat behalve een investering in technologic ook een forse en groeiende investering in menselijk kapitaal plaatsvindt.

Vooruitblik___________________
De stand van zaken bij het gebruik van informatietechnologie stemt niet pessimistisch. Ten aanzien van produktie-automatisering blijft Nederland wat achter, ten aanzien
van kantoorautomatisering volgen we de Internationale
ontwikkelingen vrij redelijk. De vooruitzichten voor de
werkgelegenheid worden echter bepaald door de mate
waarin compenserende werkgelegenheid zal ontstaan.
Elasticiteiten en strategische keuzen van bedrijven bepalen de omvang van dit effect. Voorts kan het ontstaan van
compenserende werkgelegenheid worden belemmerd
door gebrek aan flexibiliteit binnen en mobiliteit tussen bedrijven, bij onvoldoende (her- en bij-)scholingsmogelijkheden en door rigiditeiten in de arbeidsorganisaties. Op deze
factoren en op de beleidsmogelijkheden gaan we hieronder nader in.
Verlies en creatie van werkgelegenheid is in de eerste
plaats sterk afhankelijk van de concurrentiepositie van bedrijven en landen. Structurele ontwikkelingen als technologische vernieuwing en de invloed van de conjunctuur
spelen een rol bij de ontwikkeling van de afzet en daardoor
bij de bestaans- en vernieuwingsmogelijkheden van bedrijven. De wijze waarop de overheid in de sfeer van R&Dstimulering en technische ontwikkelingkredieten en, meer
in het algemeen, met het macro-economische beleid bijdraagt aan een gunstig vernieuwingsklimaat, kan de innovatiepotentie van bedrijven belangrijk vergroten. Voor bedrijven is verder een belangrijke strategische vraag of gekozen wordt voor procesvernieuwing dan wel of de weg
naar net openleggen van nieuwe markten met nieuwe produkten wordt ingeslagen.
Behalve de zorg voor de kapitaalgoederen is de zorg
voor het menselijk kapitaal een uiterst belangrijk element
voor een goede benutting van de mogelijkheden van informatietechnologie. Traagheid bij verandering op het gebied van scholing en opleiding in onderwijs en bedrijfsleven zal voor vertraging van technologische vernieuwing
en voor vergroting van de Structurele werkloosheid zorgen. Freeman c.s. rangschikken deze ‘human resource
development’ dan ook onder het hoofdje ‘diffusie-bevorderende maatregelen’ waaronder ook het overheidsaanschaffingenbeleid en de overheidsinvesteringen vallen.
Het behoeft geen betoog dat invoering van nieuwe technologieen binnen bedrijven organisatieveranderingen met
zich meebrengt. Soms wordt automatisering zelfs gezien
als organisatievraagstuk. Veel aandacht wordt in die benadering geschonken aan organisatiedoelstellingen en aan
de vraag of die doelstellingen met de technologie, de organisatiestructuur en het beschikbare personeel kunnen
worden bereikt 9). De discussies over vraagstukken als deze zijn veelvuldig in de managementliteratuur te vinden.
Onderwerpen als taakintegratie en eigen verantwoordelijkheid van werknemers komen steeds vaker aan de orde
en vooral om twee redenen:
– in de eerste plaats worden bedrijven afhankelijk van
technologie en van alert optredende werknemers om
storingen te voorkomen. Dat verdraagt zich nauwelijks

ESB 22-10-1986

met ver opgesplitste taken en een beperkte handelingsvrijheid van werknemers;
– in de tweede plaats groeit het bewustzijn dat een grotere beleidsruimte voor werknemers mogelijkheden voor
eigen inbreng vergroot en de bedrijfsvoering ten goede
komt.
Dat de veranderingsbereidheid of -gezindheid van werknemers geen knelpunt hoeft te zijn hebben Wissema, Messer en Wijers onlangs in een onderzoek voor de Stichting
Management Studies laten zien 10). Een van de uitkomsten van dat onderzoek is, dat er bij werknemers opvallend veel veranderingsgezindheid is, maar dat deze te
weinig wordt benut. Misschien is het wel zo dat deze veranderingsgezindheid een van de belangrijkste activa voor
technologische vernieuwing zal blijken te zijn. Het is dan
ook zaak daarmee goed om te springen. Het op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelde concept van ‘interactief management’ is daarvoor
wellicht bruikbaar. De gedachte achter dit concept is dat
werknemers bij hun werk zoveel mogelijk ‘vrije beleidsruimte’ zouden moeten krijgen. Natuurlijk kan dat alleen
maar goed gaan als daarvoor een kader wordt aangegeven. Dat kader zou gevormd moeten worden door door de
ondernemingsleiding geformuleerde (ondernemings)doelstellingen op het terrein van de produkt/marktstrategie, de gewenste marktaandelen, de investeringsplanning
en de interne organisatie op hoofdlijnen. Informatie en
communicatie (interactie) zullen een belangrijke rol spelen
bij het ‘overbrengen’ van de ondernemingsdoelstellingen.
Er is daarmee sprake van een duidelijke verantwoordelijkheid op hoofdlijnen van het management. Vervolgens kan
met een minimum aan hierarchie en een maximum aan
vrijheid aan werknemers de ruimte gelaten worden hun bijdrage aan de realisatie van de ondernemingsdoelstellingen op passende wijze te organiseren.

Tot slot_____________________
De vraag of en in welke mate invoering van informatietechnologie, en later misschien ook biotechnologie en
nieuwe materialen, de werkgelegenheid zal be’mvloeden
is moeilijk te beantwoorden. De voorspellingen die we nu
kennen concentreren zich bijna allemaal op de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit.
We hebben gezien dat daarmee slechts een gedeelte
van het effect van technologische vernieuwing wordt
bestreken. Een treffende illustratie daarvan geeft Rauwenhoff in zijn pre-advies voor de Vereniging voor Staathuishoudkunde 11). Hij stelt dat doorrekening met de gemiddelde produktiviteitsstijging binnen het Philipsconcern
tussen 1975 en 1985 zou resulteren in een dating van de
werkgelegenheid van 400.000 tot 150.000.
In werkelijkheid ligt het aantal werknemers 200.000 hoger, voor een deel door nieuwe produkten en diensten.
Een voorbeeld als dit versterkt de indruk dat technologische vernieuwing en behoud en creatie van werkgelegenheid hand in hand kunnen gaan. Verschuivingen in de bedrijvigheid en dus ook in de werkgelegenheid treden wel
op. Dat maakt behalve de kennisproduktie door speur- en
ontwikkelingswerk ook de kennisverspreiding via opleiding en scholing een vraagstuk van de eerste orde. Het
zijn deze en andere sociale aspecten die het tempo van
technologische vernieuwing mede bepalen en daarvoor
terecht een steeds grotere rol gaan spelen in het
technologiebeleid.
BertRoukens
___
Maarten Veraart
8) N. Suezan, M.W. Tops, G.J. Wijers, Bedrijfsopleidingen in de lift,
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘s-Gravenhage,
1986.
9) A.M. Koopman-lwema (red.), Automatiseren is reorganiseren;
richtlijnen voor het personeelsmanagement, Deventer, 1986.
10) J.G. Wissema, H.M. Messer, G.J. Wijers, Angst voor veranderen? Een mythe, Assen/Maastricht, 1986.

11) F.C. Rauwenhoft, Volledige werkgelegenheid: doelstelling of illusie, in Pre-adviezen van de Vereniging voorde staathuishoudkunde,
Leiden, 1985.

1033

Auteurs